Verordening verhoging en verlaging bijstandsnormen Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie is geldig tot (als de vervaldatum is vastgesteld) Onderwerp
gemeente Zoetermeer Verordening verhoging en verlaging bijstandsnormen Verordening verhoging en verlaging bijstandsnormen gemeenteraad
Sociale zaken, welzijn en onderwijs
Opmerkingen m.b.t. de regeling Deze regeling vervangt de Bijstandsverordening 1998, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 februari 1998, nr. 980061
Grondslagen 1. Wet werk en bijstand, art. 8c, eerste lid, sub c 2. Wet werk en bijstand, art. 30
Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) 1. Geen.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Datum inwerkingtreding
1-8-2004
Terugwerkende kracht
Betreft
Ontstaansbron: Inwerkingtreding: Voorstel datum ondertekening; datum ondertekening; gemeenteraad bron bekendmaking bron bekendmaking
nieuwe regeling
1-6-2004 Streekblad 04-06-2004
1-6-2004 Streekblad 04-06-2004
040158
1
Verordening verhoging en verlaging bijstandsnormen Artikel 1
Algemene bepalingen
1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. wet: de Wet werk en bijstand; b. alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; c. alleenstaande ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; d. gehuwden: I. de personen die gehuwd zijn en beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar; II. de personen die als partners geregistreerd zijn en beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar; III. de ongehuwde van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die met een andere persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte. e. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind; f. het ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of het (echt)paar aanspraak op kinderbijslag kan maken; g. belanghebbende: de persoon wiens belang rechtstreeks bij een besluit in het kader van de wet is betrokken; h. woning: een woning, een woonwagen, een woonschip; i. woonkosten: I. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet; II. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; III. onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, de onroerend zaakbelasting (eigenaarsdeel), de brand/opstalverzekering, de waterschapslasten (eigenaarsdeel) en de kosten groot onderhoud; j. hoofdverblijf: de woning waar de belanghebbende werkelijk verblijft; k. alleenwonende: de belanghebbende in wiens woning geen anderen dan kinderen tot 21 jaar of studerende kinderen van 21 jaar of ouder met aanspraak op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 hun hoofdverblijf hebben; l. woningdelende: de belanghebbende in wiens hoofdverblijf tevens een of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, al dan niet op basis van een commerciële overeenkomst,
2
waaronder niet begrepen kinderen tot 21 jaar of studerende kinderen van 21 jaar of ouder met aanspraak op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000; m. netto minimumloon; het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8 lid 1, sub a van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag, verhoogd met de aanspraak waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon tenminste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie; n. algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan; o. bijstandsnorm: het normbedrag per maand als bedoeld in paragraaf 3.2 van de wet; p. zorgbehoefte: de aanwezigheid van een indicatie voor beroepsmatige verzorging in een inrichting ter verpleging of verzorging; q. College: het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. 2. Niet als gehuwd wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij of zij gehuwd is. 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaats gevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.
Artikel 2
Categorieën
1. Voor belanghebbenden voor wie de bijstandsnorm kan worden verhoogd of verlaagd, geldt een categorieaanduiding. 2. De categorieën bestaan uit: a. Alleenwonenden; b. Personen bij wie sprake is van zorgbehoefte; c. Woningdelenden;
Artikel 3
Verhoging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders
1. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders die behoren tot de categorieën als bedoeld in artikel 2 lid 2 sub a en b wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag. Deze toeslag wordt bepaald op het in 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag. 2. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders die behoren tot de categorie als bedoeld in artikel 2 lid 2 sub c, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 10% van het netto minimumloon. 3. Voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt de bijstandsnorm niet verhoogd met een toeslag wanneer zij geen woonkosten hebben als gevolg van het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden. 4. Voor alleenstaanden of alleenstaande ouders die worden opgevangen door de stichting Vrouwenopvang Zoetermeer of het Sociaal Pension Zoetermeer, wordt de bijstandsnorm,
3
gedurende de periode van opvang, verhoogd met een toeslag die wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag .
Artikel 4
Verlaging voor gehuwden
1. Voor gehuwden die behoren tot de categorieën als bedoeld in artikel 2 lid 2 sub a en b wordt de bijstandsnorm niet verlaagd. 2. Voor gehuwden die behoren tot de categorie als bedoeld in artikel 2 lid 2 sub c wordt de bijstandsnorm verlaagd met 10% van het netto minimumloon. 3. Voor gehuwden wordt de bijstandsnorm verlaagd met 20% van het netto minimumloon wanneer zij geen woonkosten hebben als gevolg van het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden. Artikel 5
Cumulatie
Voor gehuwden bedraagt de bijstandsnorm minimaal 80% van het netto minimumloon, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 18, tweede lid van de wet.
Artikel 6
Uitvoering
1. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening. 2. Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid van de wet. 3. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 7
Inwerkingtreding
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2004. 2. De Bijstandsverordening 1998 wordt ingetrokken met ingang van 1 augustus 2004.
Artikel 8
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening verhoging en verlaging bijstandsnormen.
Aldus vastgesteld in de raad van 1 juni 2004. In werking getreden op 1 augustus 2004
4
Artikelsgewijze toelichting op de Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand
Artikel 1 In de omschrijving van de alleenstaande en de alleenstaande ouder komt tot uitdrukking dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding indien één van de bloedverwanten in de tweede graad zorgbehoeftig is. Aangesloten is bij de tekst in de wet. Bij de begripsbepaling van gehuwden, (ten laste komend) kind, woning, woonkosten en gezamenlijke huishouding is aangesloten bij de wettelijke formulering. In de omschrijving van alleenwonende of woningdelende komt tot uitdrukking dat inkomsten van kinderen die nog geen 21 jaar zijn geen invloed hebben op de hoogte van de toeslag. Dat zelfde geldt indien het kind 21 jaar of ouder is en aanspraak kan maken op studiefinanciering, zolang die aanspraak bestaat. Voor de vaststelling van zorgbehoefte is noodzakelijk dat uit een medisch advies blijkt dat ten aanzien van de belanghebbende een indicatie aanwezig is voor verzorging of verpleging in een verzorgings- of verpleeginrichting. Deze indicatie wordt in de praktijk gegeven door een onafhankelijk derde, meestal de Gemeenschappelijk Gezondheidsdienst (GGD) of het indicatieorgaan.
Artikel 2 tot en met 4 Bij de aanduiding van de categorieën komen de uitgangspunten voor verhoging of verlaging tot uitdrukking. Ten aanzien van alleenstaanden en alleenstaande ouders kan sprake kan zijn van een tweetal situaties: de belanghebbende heeft recht op een toeslag van 10%, of van 20%. Voor gehuwden geldt het spiegelbeeld: de norm wordt verlaagd met 10% of niet verlaagd. Hierop bestaan in beide gevallen 3 uitzonderingen: 1. In geval van zorgbehoefte bij één van de medebewoners wordt de uitkering niet verlaagd (gehuwden) of wordt de maximale toeslag verleend (alleenstaande of alleenstaande ouders) 2. Indien voor de woning geen woonkosten verschuldigd zijn bestaat geen aanspraak op toeslag dan wel is de verlaging maximaal (20%) 3. indien een alleenstaande of alleenstaande wordt opgevangen door de stichting Vrouwenopvang Zoetermeer (VOZ) of het Sociaal Pension, bestaat aanspraak op de maximale toeslag, zolang die opvang duurt. Als voor de woning wel woonkosten verschuldigd zijn maar deze door een derde (bijvoorbeeld de ex-echtgenoot) worden betaald, bestaat wel recht op toeslag. De betaling van de woonkosten wordt dan echter als bijdrage in de bestaanskosten aangemerkt als middel op grond van artikel 31 WWB.
Artikel 5 Voorkomen moet worden dat verhogingen of verlagingen cumuleren. Als gevolg van de opzet van deze verordening is het alleen mogelijk dat verlaging van de norm voor gehuwden cumuleert, indien de gehuwden de woning delen en geen woonkosten hebben. Dit artikel beoogt te voorkomen dat de verlaging meer bedraagt dan 20% van het minimumloon.
Artikel 6
5
Voor de uitvoering van de verordening is het college verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad. Alle bepalingen van de verordening worden in de praktijk op grond van een mandaatbesluit uitgevoerd door de directeur Welzijn cq de afdeling Sociale Zaken. Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm laat onverlet dat indien ten aanzien van de belanghebbende een maatregel wordt getroffen wegens een verwijtbare gedraging, de uitkering lager kan zijn. Deze bepaling komt overeen met artikel 30, vierde lid van de wet. Voorts laat de verordening onverlet dat de bijstand afwijkend kan worden vastgesteld, indien daartoe naar het oordeel van het college de omstandigheden van de belanghebbende aanleiding geven (artikel 18, eerste lid WWB).
6