Werkdocument Aanvullende pensioenen en echtscheiding Aanzet voor een wetgevend initiatief ter omkadering van een mogelijke verdeling van aanvullende pensioenreserves bij echtscheiding
Deze nota wil een aanzet zijn voor een wetgevend initiatief om de verdeling van aanvullende pensioenreserves bij echtscheiding te faciliteren. De tekst is mede het resultaat van besprekingen in een gemengde werkgroep van de Belgian Pension Lawyers Association (BePLA) en het Instituut van Actuarissen in België (IA|BE). De auteur dankt de andere leden van de werkgroep (Philippe Demol, Caroline De Ridder, Irene Dijkmans, Aline Lamoureux, Corinne Merla, Anne Thiry, Bart Vandermeiren, Ludo Vermeulen en Arwen Werniers) en de gastsprekers in de werkgroep (prof. Yves Stevens en Claude Devoet) voor hun verrijkende inzichten. De tekst engageert echter enkel de auteur. 1
Uitgangspunten
In deze materie werden reeds door anderen interessante voorstellen gedaan die huidig voorstel mee hebben geïnspireerd. Zo waren er met name het voorstel van Prof. Renchon van 20001 en het voorstel van een werkgroep in het kader van de bijzondere leergang pensioenrecht van de Katholieke Universiteit Leuven van 20102, dat hierna gemakshalve het 'KUL-voorstel' wordt genoemd3. De teneur van een voorstel in deze materie wordt steeds bepaald door de invalshoek die men heeft op de materie en de uitgangspunten die men hanteert. De uitgangspunten van het voorstel worden daarom vooraf geschetst (zie 1.1-1.8 hierna). De invalshoek van huidige tekst is die van een rechtspracticus in het domein van de aanvullende pensioenen. Het zou echter een illusie zijn om te beweren dat een voorstel ingegeven door deze praktijkervaring ideologisch volkomen neutraal kan zijn. In een materie die zich situeert op de rand van twee zo'n fundamentele
J.-L. RENCHON, 'La Cour d'Arbitrage et le statut des assurances sur la vie dans le droit des régimes matrimoniaux - proposition pour une réforme législative globale', Revue trimestrielle de droit familial, 1/2000 2 Y. STEVENS en K. DE WITTE, K., De verdeling van de pensioenrechten bij echtscheiding, Instituut Sociaal Recht, Leuven, 82 p. 3 Ook al is dit geen formeel standpunt van de KUL zelf en bestonden er ook binnen de werkgroep van de KUL over een aantal punten verschillende visies, zie o.c. p. 9 1
1 van 11
aspecten van de maatschappelijke organisatie (gezin en sociale zekerheid) is een volkomen ideologisch neutrale oplossing onmogelijk. Bij het uitwerken van deze aanzet tot een oplossing hadden praktische overwegingen echter de overhand. Gemakshalve worden de aanstaande ex-echtgenoten hierna respectievelijk de 'aangeslotene' (de aangeslotene bij de aanvullende pensioentoezegging) en de 'ex-' (de (aanstaande) ex-echtgeno(o)t(e) aan wie in het kader van een echtscheiding een deel van de pensioenreserves van de aangesloten worden overgedragen) genoemd. 1.1
Arrest van het Grondwettelijk Hof
In haar arrest van 27 juli 20114 heeft het Grondwettelijk Hof beslist dat een kapitaal van een verplichte groepsverzekering die de werkgever van één van de echtgenoten ten voordeel van zijn werknemer aangaat ter financiering van een aanvullend pensioen in het wettelijk stelsel tot de huwelijksgemeenschap behoort. Ongetwijfeld vallen er een aantal juridische bezwaren te uiten tegen deze uitspraak van het Grondwettelijk Hof5. Nu het aanvullend pensioen in de huidige stand van het recht na het arrest van 27 juli 2011 echter in vele gevallen gemeenschappelijk is en gezien het toenemend financieel belang van aanvullende pensioenen, dringt de mogelijkheid van een ordentelijke splitsing van aanvullende pensioenreserves zich op. 1.2
Geen wijziging van het huwelijksvermogensrecht
In ons voorstel wordt niet geraakt aan het huwelijksvermogensrecht als dusdanig. Indien de aanstaande ex-echtgenoten en de rechtbank mogelijkheid krijgen om in het kader van een echtscheiding de pensioenreserves te verdelen, wordt een praktische oplossing geboden aan deze problematiek, zonder dat een verdere wijziging van het huwelijksvermogensrecht strikt noodzakelijk is. Men zou stellig de lege ferenda kunnen pleiten dat (aanvullende) pensioenrechten huwelijksvermogensrechtelijk steeds eigen zouden moeten zijn. Dan zou de vraag van verdeling bij echtscheiding zich in beginsel niet meer moeten stellen. Trouwens, ook indien men de stelling van het eigen recht aanhangt, en die stelling door ons Grondwettelijk Hof en/of onze wetgever in de toekomst zou worden gevolgd, lijkt het ons moeilijk uit te sluiten dat (aanstaande) echtgenoten ervoor zouden opteren om aanvullende pensioenrechten in de huwelijksgemeenschap in te http://www.const-court.be/public/n/2011/2011-136n.pdf Zie o.m. de zeer interessante beschouwingen over de oorsprong van ons huwelijksvermogensrecht van C. DEVOET, 'La Cour Constitutionnelle, l'assurance groupe et les régimes matrimoniaux", De Verzekering, 2011, nr. 377, pp. 384-401 4 5
2 van 11
brengen. Onder ons huwelijksvermogensrecht staat het de echtgenoten immers vrij eigen vermogensbestanddelen in de huwelijksgemeenschap in te brengen (Art. 1387 B.W. "de echtgenoten regelen hun huwelijksovereenkomsten naar goeddunken […] en art. 1451 e.v.). Een dergelijke inbreng ligt voor de hand wanneer echtgenoten opteren voor de algehele gemeenschap van goederen (art. 1451 B.W.). Ook onder een stelsel van gemeenschap van aanwinsten, zoals het wettelijk stelsel, lijkt het ons mogelijk om een aanvullend pensioen dat in beginsel eigen zou zijn in een huwelijkscontract toch (deels) in de huwelijksgemeenschap in te brengen (art. 1452 B.W. e.v.). Indien de beroepsinkomsten gemeenschappelijk zijn, zoals het geval is in het wettelijk stelsel, zou het niet onlogisch zijn om ook pensioenen die een vorm van uitgestelde beroepsinkomsten zijn in de gemeenschap in te brengen. Dit kan in de praktijk het geval zijn voor bv. bonuspensioenplannen. In deze hypotheses zal er dus een blijvende nood zijn aan een regeling voor de verdeling van aanvullende pensioenreserves bij echtscheiding, ook indien het huwelijksvermogensrecht zou worden gewijzigd. 1.3
Filosofie van het echtscheidingsrecht
De filosofie van de recente wijzigingen van ons echtscheidingsrecht lijkt erin te bestaan om aanstaande ex-echtgenoten aan te moedigen om over alle aspecten van de scheiding een vergelijk te sluiten in het kader van een echtscheiding met onderlinge toestemming (art. 1287 en 1288 Ger. Wb). Indien men zich in deze filosofie inschrijft, lijkt het logisch om aan de aanstaande ex-echtgenoten ook de mogelijkheid, eventueel zelfs de verplichting, te geven om in hun overeenkomst tot echtscheiding te bepalen wat het lot zal zijn van de aanvullende pensioenreserves van elk van hen. Op dit uitgangspunt wijkt huidig voorstel grondig af van het KUL-voorstel dat de bevordering van de gelijkheid tussen partners nastreeft en stelt dat het uitgangspunt van de echtscheidingswet, de economische zelfredzaamheid van de echtgenoten, fout is6. 1.4
Aanvullende pensioenreserves moeten hun aard behouden
Artikel 27 van de Wet Aanvullende Pensioenen van 28 april 2003 (hierna de 'WAP') bepaalt dat de aangesloten de uitbetaling van de prestaties slechts kan krijgen op het ogenblik van pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar. Als enige uitzondering op dit beginsel geldt dat een pensioenplan voorschotten op prestaties en inpandgeving van pensioenrechten mogelijk kan maken enkel en alleen om de aangeslotene in staat te stellen binnen de EU onroerende goederen te verwerven of te (ver)bouwen (art. 27, §2 WAP). 6
O.c., p.52
3 van 11
Het lijkt ons niet aangewezen om als bijkomende uitzondering op dit beginsel in het kader van een echtscheiding een (gedeeltelijke) uitbetaling van reserves of prestaties te voorzien. Het zou niet logisch zijn dat de (para)fiscaal gestimuleerde opbouw van pensioenreserves door echtscheiding haar aard zou verliezen. Dit zou in het slechtste geval zelfs kunnen leiden tot 'schijnechtscheidingen' om pensioenreserves liquide te maken. Dat betekent o.i. echter niet dat er geen inwisselbaarheid zou mogen zijn tussen pensioenreserves en andere activa in de huwelijksgemeenschap. Ook op dit punt wijkt het voorstel af van het KUL-voorstel. Dat laatste gaat er immers van uit dat een gemeenschappelijk aanvullend pensioen ook voor beide ex-echtgenoten het karakter van aanvullend pensioen moet behouden, en niet inwisselbaar mag zijn tegen andere activa. Dit resulteert in het KUL-voorstel in een (noodzakelijkerwijze) dwingende regeling, die o.i. strijdig is met de filosofie van het echtscheidingsrecht (zie 1.3 hierboven). Ook voor andere belangrijke activa, die evenzeer (deels) parafiscaal gestimuleerd worden (bv. het onroerend goed!), wordt immers een zelfbeschikkingsrecht in het kader van een echtscheiding aanvaard. 1.5
(Para)fiscale neutraliteit van de echtscheiding
De verdeling van pensioenrechten in het kader van de echtscheiding zou (para)fiscaal neutraal moeten kunnen gebeuren. Wat betreft de 80%-grens voor de aftrekbaarheid van bijdragen, zou kunnen worden voorzien dat voor de verdere pensioenopbouw van de aangeslotene na de splitsing geen rekening wordt gehouden met de afgesplitste reserves, zodat voor de aangeslotene na de verdeling evt. een inhaalbeweging kan worden uitgevoerd. Omgekeerd zou voor de ex- dan rekening moeten worden gehouden met de hem/haar toebedeelde reserves. 1.6
Voorstel los van het lot van wettelijke pensioenen bij echtscheiding
In België bestaat een wettelijk echtscheidingspensioen bij leven voor werknemers, niet voor ambtenaren7. Men kan deze discrepantie in de wetgeving betreuren. Men zou ook kunnen opperen dat indien de mogelijkheid wordt gecreëerd om aanvullende pensioenrechten te verdelen, een gelijkaardige mogelijkheid zou moeten worden geboden wat betreft het wettelijk pensioen, en dan zeker het wettelijk pensioen voor ambtenaren8. Het voorstel hierna zou daarbij als inspiratiebron kunnen gelden, doch het beoogt enkel de aanvullende pensioenen onder de WAP en de WAPZ. Een verdeling van Zie bij Y. STEVENS en K. DE WITTE, o.c., pp. 30-40 Het relatief hogere pensioen voor ambtenaren wordt immers vaak uitgelegd als een vorm van uitgesteld beroepsinkomen. 7 8
4 van 11
het wettelijk pensioen zou technisch trouwens volledig anders moeten worden gestructureerd9. Ook voor de derde pensioenpijler zou aan gelijkaardige oplossingen kunnen worden gedacht. 1.7
Neutraliteit van de pensioeninstelling en rechtszekerheid voor alle betrokkenen
Elke regeling tot verdeling van pensioenrechten in het kader van echtscheidingen zal bijkomende complexiteit creëren in het beheer van pensioenplannen. Aanvullende pensioenplannen dienen in België in beginsel geëxternaliseeerd te worden bij een pensioensinstelling, dat zijn verzekeraars of pensioenfondsen (de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening). Deze externalisatieverplichting, die de solvabiliteit van het pensioensysteem beoogt, leidt in deze materie tot complexe meerpartijenrelaties (aangeslotene, echtgeno(o)t(e), werkgever, pensioeninstelling). De pensioeninstelling kent echter enkel de aangeslotene zelf als rechthebbende op het pensioen (bij leven). Enkel voor de overlijdensdekking wordt voorzien in een begunstigingsregeling, waarin de echtgeno(o)t(e) kan, maar niet noodzakelijk hoeft, begunstigd te worden. In het beheer van de meeste pensioenplannen is een echtscheiding thans neutraal, en vaak zelfs niet gekend bij de pensioeninstelling10. Wanneer een regeling wordt uitgewerkt voor de verdeling van pensioenrechten, moet die ons inziens eenvoudig toe te passen zijn en de nodige rechtszekerheid bieden aan de diverse betrokkenen. Zo moet het bijvoorbeeld voor de pensioeninstelling11 glashelder zijn wat de regeling is die de ex-echtgenoten hebben uitgewerkt. Zoniet bestaat het risico dat de pensioeninstelling tussen de exechtgenoten komt te staan in een debat -- of zelfs een gerechtelijke procedure-waarin zij als loutere uitvoerder neutraal dient te blijven. Om die neutraliteit en transparantie te garanderen zal een zeker formalisme noodzakelijk zijn.
Al was het maar omdat het wettelijk pensioen in een repartitiesysteem werkt in plaats van kapitalisatie en er dus geen reserves te verdelen vallen. 10 Sommige pensioenplannen maken (nog) een onderscheid in de overlijdensdekking of in de bepaling van een pensioenrente naar gelang de aangeslotene al dan niet gehuwd (of wettelijk samenwonend) is. In vele pensioenplannen wordt de echtgeno(o)t(e) genoemd als begunstigde van het overlijdenskapitaal, evt. "by default" wanneer er geen begunstigde nominatim werd aangeduid door de aangeslotene. 11 Vanzelfsprekend zou ook de aard van de pensioeninstelling, groepsverzekering of pensioenfonds, neutraal moeten zijn. In dat opzicht lijkt het ons meer aangewezen om de regeling in te schrijven in de WAP dan in de Wet op de Landverzekeringsovereenkomsten. 9
5 van 11
1.8
Geen bijkomende voordelen voor de ex- in het kader van de scheiding
De mogelijkheid van een verdeling van pensioenreserves zou er o.i. niet mogen toe leiden dat de ex- meer beschikkingsrecht verkrijgt over die pensioenreserves dan de aangeslotene zelf. Dit heeft voor ons voorstel tot gevolg dat (1) de pensioenreserves hun aard behouden (zie ook 1.4 hierboven), (2) dat de ex- pas het recht krijgt om die reserves over te dragen op het ogenblik waarop de aangeslotene zelf dat recht krijgt, t.t.z. op het ogenblik van of na uittreding, (3) dat de ex- pas recht krijgt op betaling van prestaties wanneer de aangeslotene zelf dat recht krijgt, t.t.z. ten vroegste op de 60ste verjaardag van de aangeslotene. Men kan hier tegen inbrengen dat een dergelijke blijvende "koppeling" van de rechten van de ex- aan die van de aangeslotene strijdig is met het principe van de splitsing, en zelfs met de privacy. Zo zal de ex- hierdoor kunnen vernemen dat de arbeidsovereenkomst van de aangeslotene wordt beëindigd, waardoor er uittreding is. Anderzijds respecteert men hierdoor het best de bestaande verwachtingen van alle betrokken partijen ten aanzien van de pensioenreserves. Dat geldt niet alleen voor de ex- -- die bv. ook indien het huwelijk was voortgezet niet op betaling van prestaties kon hopen vóór de 60ste verjaardag van de aangeslotene, ook al was de ex- zelf dan al veel ouder -maar ook voor de werkgevers en pensioeninstellingen die bij de financiering en het beheer rekening houden met de turnovergraad van werknemers, maar niet met echtscheidingsstatistieken.
2
Waarom is huidig systeem onvoldoende en een grondige ingreep noodzakelijk?
Al deze uitgangspunten in acht genomen, zou men kunnen opwerpen dat het de aanstaande ex-echtgenoten naar huidig recht reeds vrijstaat om in hun echtscheidingsovereenkomst te bepalen dat een deel van de pensioenreserves / prestaties van de ene zal toekomen aan de andere. De pensioeninstelling kan thans in een echtscheiding echter enkel medewerking verlenen op vraag van de aangeslotene zelf. Zo zou bijvoorbeeld de mededeling van gegevens omtrent de pensioenrechten van een aangeslotene aan een derde (het weze de (ex-)echtgenoot, diens raadsman of notaris12) zonder instemming van de aangeslotene een inbreuk vormen op de privacy van de aangeslotene. Om de echtscheidingsovereenkomst uit te voeren dient de ex- op het ogenblik van pensionering van de aangeslotene dus niet bij de pensioeninstelling aan te kloppen, maar bij de aangeslotene.
Tenzij de notaris optreedt als notaris-vereffenaar in het kader van een gerechtelijk mandaat (art. 1209 Ger. Wb.)
12
6 van 11
Een uitzondering daarop zou kunnen bestaan indien men zou aanvaarden dat de schuldeiser (de aangeslotene) zijn schuldvordering op de schuldenaar (de pensioeninstelling) kan overdragen aan een derde (de ex-). Een dergelijk overdracht van schuldvordering wordt beheerst door art. 1689 e.v. B.W. De overdracht kan tegenstelbaar worden gemaakt aan de schuldenaar door een eenvoudige kennisgeving. De overdracht heeft tot gevolg dat de schuldenaar bevrijdend betaalt in handen van de overnemer. Een schuldoverdracht is echter niet mogelijk wanneer de schulvordering niet voor overdracht vatbaar is of intuitu personae is. In een pensioenreglement kan rechtsgeldig worden bepaald dat de pensioenvordering die in het reglement vervat is niet kan worden overgedragen aan derden. Zelfs indien geen dergelijke uitdrukkelijke bepaling in het pensioenreglement staat, komt het ons voor dat de pensioenvordering sowieso intuitu personae en dus onoverdraagbaar is13. Een minimale ingreep in de wetgeving zou er kunnen in bestaan om de overdracht van de schuldvordering op grond van het pensioenreglement aan de ex- steeds mogelijk te maken (ongeacht andersluidende clausules in het reglement). Dit zou ons inziens echter rechtsonzekerheid met zich meebrengen omdat de overdracht van schuldvordering sinds de wijziging van art. 1690 B.W. in 1994 niet meer aan formalisme onderhevig is, wat in deze materie problematisch is (zie 1.7 hiervoor). 3
Voorstel
Op basis van bovenstaande uitgangspunten zou een regeling er als volgt kunnen uitzien: 3.1
Mogelijke verdeling van pensioenreserves
De mogelijkheid om aanvullende pensioenreserves te verdelen zou worden ingeschreven in de WAP en de WAPZ. De verdeling zou enkel mogelijk zijn in geval van echtscheiding waarbij een huwelijksgemeenschap moet worden verdeeld, maar ook bij echtscheiding van echtgenoten gehuwd met scheiding van goederen of bij beëindiging van wettige samenwoning (in de zin van art. 1475 e.v. B.W.). In die laatste gevallen is er geen huwelijksgemeenschap waarvan de aanvullende pensioenrechten deel kunnen uitmaken, doch het lijkt ons billijk om de mogelijkheid (geen verplichting) tot verdeling ook hier te voorzien.
Dit staat niet met zoveel woorden in de WAP, maar de WAP bevat wel tal van bepalingen die de stelling van een persoonlijk recht van de aangeslotene lijken te ondersteunen (cf. bv. art. 27 en art. 32 WAP). 13
7 van 11
De mogelijkheid nog verder uitbreiden zou een schenking van pensioenreserves mogelijk maken, wat ons een stap te ver lijkt en aanleiding kan geven tot misbruiken. De verdeling is optioneel, op initiatief van de aanstaande ex-echtgenoten (zie 1.3 hierboven). Wanneer de rechtbank dient te oordelen over een verdeling van de huwelijksgemeenschap in een echtscheiding op grond van ernstige ontwrichting beschikt de rechtbank over dezelfde mogelijkheid. De verdeling van de pensioenreserves zou ingaan op het ogenblik van: -
indien actief aangeslotene op ogenblik van echtscheiding: ten vroegste bij uittreding (naar analogie met art. 32 §1 WAP) (zie 1.8 hierboven);
-
indien passief aangeslotene op ogenblik van scheiding: op elk ogenblik, op initiatief van de ex-, onmiddellijk (naar analogie met art. 32 §3 , derde lid WAP);
-
zowel voor actief als passief aangeslotene op ogenblik van scheiding: indien partijen of de rechtbank hieraan de voorkeur geven (wat bv aangewezen kan zijn in vaste prestatieplannen (DB)) : wanneer de aangeslotene de vroegst mogelijke leeftijd bereikt waarop de pensioenprestatie betaalbaar kan zijn (thans 60 jaar) (Het lijkt immers niet billijk om de betaalbaarheid aan de ex- uit te stellen indien de aangeslotene zelf nog zou verder werken na deze leeftijd.)
Op het ogenblik van de verdeling van de pensioenreserves verkrijgt de ex- alle opties van art 32 §1 WAP, die de aangeslotene zelf heeft bij uittreding. Eventueel kan worden overwogen om de optie om de reserves in het plan te laten (art. 32 §1, 3°) uit te sluiten voor de ex-, dan wel te voorzien dat die enkel geldt wanneer het gaat om een vaste prestatieplan (DB). De uitbetaling van de pensioenprestaties zou pas mogelijk zijn vanaf het ogenblik waarop de aangeslotene zelf 60 jaar wordt (cf. art 27 §1 WAP) (zie 1.8 hierboven). De overdracht van de pensioenreserves aan de ex- zou (para)fiscaal neutraal moeten zijn. De pensioenprestaties (kapitaal/rente) die aan de ex- zouden worden uitbetaald zouden onderworpen zijn aan hetzelfde (para)fiscaal regime als dat van het pensioen van de aangeslotene. Men dient er zich wel van bewust te zijn dat dit voorstel bijkomende beheerskosten met zich meebrengt voor de pensioeninstellingen, die deze wellicht zullen doorschuiven naar de werkgevers. Eventueel zou kunnen worden voorzien dat de kosten van beheer in verband met deze splitsing enkel kunnen worden aangerekend aan een aangeslotene en hun ex-, die hier gebruik van maken, hetzij
8 van 11
op eigen initiatief, hetzij op bevel van de rechtbank -- alhoewel dit op zich weer extra beheer met zich meebrengt. 3.2
Procedurele garanties
De splitsing van pensioenreserves zou moeten gebeuren bij notariële akte (zie 1.7 hierboven) of bij vonnis in kracht van gewijsde getreden. De notariële akte of het vonnis moet bepalen: -
De identiteit van de aangeslotene en de ex-;
-
De betrokken pensioeninstelling(en) (verzekeraar of pensioenfonds);
-
De betrokken pensioenplan(nen) (naam en polisnrs of andere duidelijke identificatie);
-
In bijlage bij de akte dienen de meest recent beschikbare pensioenfiche(s) worden gevoegd over de pensioenreserves die worden verdeeld, dit teneinde te waarborgen dat de overeenkomst tussen partijen tot stand komt met kennis van zaken;
-
De wijze van de verdeling van de pensioenreserves; De verdeling zou moeten worden bepaald, hetzij op basis van een absoluut bedrag, eventueel verhoogd met interest vanaf de overeenkomst voor de ene, het saldo voor de andere; hetzij op basis van percentages toe te passen op de reserves op het ogenblik van splitsing. Om de bepaling van deze bedragen/percentages te vereenvoudigen kunnen een aantal richtlijnen worden opgesteld, telkens rekening houdend met de specifiek aard van het betrokken pensioenplan (cf de andere presentaties op het BePLA / IA|BE seminarie van 19 maart 2012).
-
Het ogenblik van verdeling (dus niet betaling!): (1) uittreding; of (2) onmiddellijk (voor passieve aangeslotenen); of (3) de 60ste verjaardag van de aangeslotene (indien partijen of de rechtbank daar zouden voor opteren);
-
De wijze van verdeling van de overlijdensdekking, indien de aangeslotene zou komen te overlijden vóór de inwerkingtreding van de verdeling (bij uittreding of pensionering); Dit aspect verdient bijzondere aandacht. Zonder al te veel in technische details te treden, is het zo dat de overlijdensdekking in een pensioenplan niet noodzakelijk gelijk is aan de
9 van 11
pensioenreserves. De overlijdensdekking kan, afhankelijk van de aangewende verzekeringstechniek, hoger of lager zijn. Indien de splitsing van de pensioenreserves pas plaatsvindt bij uittreding, bestaat de mogelijkheid dat de aangeslotene overlijdt tussen de echtscheiding en de uittreding. Indien de splitsing van de pensioenreserves wordt uitgesteld naar de pensioenleeftijd is dit a fortiori zo. Bovendien kan de begunstigde van dit overlijdenskapitaal tijdens het huwelijk de echtgeno(o)t(e) zijn, maar dit is niet noodzakelijk zo. Het pensioenplan zou bv. kunnen voorzien in een vrije keuze door de aangeslotene van de begunstigde, of in een begunstigingsvolgorde waar al dan niet kan worden van afgeweken. Ongeacht de stand van de begunstiging op het ogenblik van de scheiding (al dan niet in het voordeel van de echtgeno(o)t(e)) moet bij scheiding worden bepaald hoe die begunstigingsregeling al dan niet wordt gewijzigd. Immers, in geval van overlijden zal de (evt. hogere of lagere) overlijdensdekking in de plaats komen van de geplande verdeling van pensioenreserves bij leven. -
Voor zover er een voorschot of inpandgeving van de reserves zou geweest zijn voorafgaand aan de scheiding (art. 27 §2 WAP), de wijze waarop dit voorschot of inpandgeving wordt aangerekend op de te verdelen pensioenreserves.
Alhoewel dit minder evident is, komt het ons voor dat de mogelijkheid tot splitsing ook zou moeten worden geboden voor niet-geëxternaliseerde individuele pensioentoezeggingen (IPT) (voor werknemers van vóór de inwerkingtreding van de WAP; of voor zelfstandige bedrijfsleiders, in afwachting van de in het Vlinderakkoord aangekondigde externaliseringsverplichting). Vraag is dan of er naar aanleiding van de scheiding en de vrijwillige (of door de rechtbank opgelegde) verdeling er een externaliseringmogelijkheid of zelfs verplichting van de IPT moet zijn, dan wel of de IPT intern kan blijven tot op het ogenblik van pensionering? Dat laatste zou in lijn zijn met bovenstaand uitgangspunt 1.8 dat er geen bijkomend voordeel wordt gecreëerd voor de ex-, maar het zou anderzijds voor de ex- wel een kredietrisico met zich meebrengen op de werkgever van de aangeslotene, of bij zelfstandige bedrijfsleiders, op de vennootschap waarin de aangesloten zelfstandige bedrijfsleider actief is (en evt. ook eigenaar van is). De pensioenverdelingsovereenkomst zou na verlijden van de notariële akte kunnen worden opgenomen in een nieuw te creëren Centraal Register van Pensioenverdelingsovereenkomsten, dat een aanvulling zou zijn op het Centraal Register van Huwelijksovereenkomsten14.
http://www.notaris.be/nieuws-pers/nieuws-pers/oprichting-centraal-register-vanhuwelijksovereenkomsten-/8/80 14
10 van 11
Minstens zou moeten worden voorzien in een mechanisme waarbij de notaris de betrokken pensioeninstelling(en) rechtstreeks van de pensioenverdeling op de hoogte brengt. Er zal ook moeten worden voorzien in publicatie bij DB2P (SIGEDIS). De pensioenverdeling zou naderhand nog met onderlinge toestemming kunnen worden gewijzigd, opnieuw bij notariële akte. 3.3
Erfrecht
Tenslotte bestaat de mogelijkheid dat de ex- komt te overlijden voor de splitsing bij uittreding of pensionering. Logischerwijze ontstaat vanaf de notariële pensioenverdelingsovereenkomst een (uitgesteld) recht in hoofde van de ex- dat in diens eigen vermogen / nalatenschap valt. De problematiek van de toepasselijke successierechten behoeft in ieder geval nog verdere aandacht15.
Brussel, 19 maart 2012
Jan Van Gysegem Advocaat Vennoot, Claeys & Engels Voorzitter, BePLA 02/761.47.89
[email protected]
Zie L. VEREYCKEN, 'Veel fiscale vragen bij scheiding of overlijden', Life & Benefits, nr. 9, november 2011, p.8
15
11 van 11