Pensioenen en uitkeringen (P&U) AFWIJZING HOGER BEROEP INDEXATIE PENSIOENEN Arrest van 3 november 2015, zaaknummer HD200.159.545/01 De zaak over de indexatie van militaire pensioenen, voor zover deze zijn opgebouwd voor 1 juni 2001 diende op 23 september in hoger beroep bij het gerechtshof in Den Bosch. Een procedure welke door betrokkene ktze bd R.J. Meijer gevoerd werd, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de groep gepensioneerde militaire kameraden die niet meer voor zichzelf op kunnen komen en een te lage pensioenuitkering ontvangen. De KVEO heeft daarom dit proces gefinancierd. De zaak betreft het herstel van de altijd bestaand hebbende (Amp wet, art L1) onvoorwaardelijk welvaartsvaste (lonen volgende) indexatie. Dit voor alle militairen die pensioen opbouwden voor 1 juni 2001, het moment waarop de uitbetaling van die pensioenen niet meer door Defensie maar door het ABP werd verricht. De overgang naar het ABP geschiedde via het intrekken van de Algemene militaire pensioenwet en het brengen van militaire pensioenen onder de pensioenregeling van het ABP. Namens het ABP trad als advocaat in de procedure voor het Hof Den Bosch professor mr. dr. E. Lutjens op. Namens betrokkene was het professor mr. drs. M. Heemskerk.
de kantonrechter gronden aangevoerd die betrekking hadden op het feit, dat voor de pensioenen in kwestie geen kapitaaldekking bij het ABP aanwezig is en dat het ABP in feite financieel neutraal uitbetaalt, doordat het de uitbetaling bij Defensie declareert. Hierover spreekt het Hof zich niet uit. De advocaat van het ABP maakte onder meer de opmerking in zijn pleidooi dat ‘als er al een pensioengarantie voor H. in de diverse stukken gelezen kan worden dat een zaak van Defensie is, niet van het ABP’. Met andere woorden een bevoegdheidskwestie. Valt een en ander nu onder de civiele rechter of de bestuursrechter? De procedure tegen het ABP is behandeld als civiele procedure doordat in een eerdere procedure door de Centrale Raad van Beroep werd uitgesproken dat de bestuursrechter niet bevoegd is. Lopende de civiele procedure is dit standpunt echter achterhaald. Het bestuur van de stichting ABP kan gezien worden als een privaatrechtelijk rechtspersoon aan wie door Defensie een publiekrechtelijke bevoegdheid is toegekend tot het bepalen van de rechtspositie (het doen van uitkeringen / pensioenen). Dit ook vanwege de overwegende invloed van Defensie hierbij. Er wordt uiteindelijk bepaald en betaald door de overheid (Defensie) (uitspraak afd. bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2014). Het arrest van het Hof is inmiddels gewezen op 3 november 2015. Het hoger beroep is afgewezen. Uit de rechtsoverwe-
In het pleidooi van Heemskerk werden argumenten gegeven die voor onvoorwaardelijke indexatie van het ouderdomspensioen van H. pleiten: • de garantie van individuele financiële gelijkwaardigheid van uitzichten op pensioen, welke is gegeven in de Kaderwet militaire pensioenen en in de brief van de staatssecretaris van juni 2001: ‘de overgang is zo geregeld dat u er financieel niets van merkt’; • de niet eenduidige definitie van nominaal in de nominale pensioengarantie. De nominale waarde van de indexatie van H. was de volledige indexatie; • het vertrouwensbeginsel; • een reeds opgebouwd pensioen (H. ging in 1995 met pensioen) mag achteraf niet voorwaardelijk worden (afhankelijk worden van de financiële situatie van het fonds). De Pensioenwet en voorheen de Pensioenspaarfondsenwet verzetten zich daartegen. Bovendien betaalt Defensie de pensioenen opgebouwd voor 1 juni 2001. • het Handvest Grondrechten EU stelt dat, zonder billijke vergoeding, eigendom niet mag worden ontnomen. Pensioen is uitgesteld loon ofwel eigendom; • het door het ABP afzien van de 0,5% korting in 2013 voor militaire pensioenen opgebouwd voor 1 juni 2001. Naast deze argumentatie werden ook al in eerste instantie bij December 2015
7
gingen van het Hof blijkt vooral dat betrokkene ‘jegens het ABP geen recht heeft op onvoorwaardelijke indexatie’. Ook de grief dat het ABP door niet langer onvoorwaardelijk, althans volledig te indexeren, in strijd handelt met de Pensioenwet en/of het Europees eigendomsrecht, faalt. Wat nu? Is een beroep op de bestuursrechter nu de aangewezen weg? De mogelijkheid daartoe staat open met eerder genoemde uitspraak van de Raad van State van 17 september 2014. In overleg met de advocaat zal ook nader worden bezien of het zinvol en mogelijk is een cassatieberoep bij de Hoge Raad in te stellen.
VRAGEN VAN KVEO-LEDEN 1 Beleggen, maar wel streven naar een optimaal verantwoord rendement! Eén van de uitgangspunten van een pensioenfonds moet zijn (zie pensioenfederatie.nl): ‘Het pensioenfonds is er verantwoordelijk voor dat gedane toezeggingen aan deelnemers worden nagekomen. Eén van die toezeggingen is het streven naar een optimaal rendement op het belegde vermogen, uiteraard binnen de wettelijke en juridische kaders en rekening houdend met de verplichtingen die het fonds is aangegaan.’ Onderstaande reactie betreft het aangekondigde voornemen van het ABP om binnen het actieplan ‘Duurzaam beleggen’ van zo’n 30% van de huidige beleggingen / beursfondsen af te komen. De ABP-voorzitter sluit bij die exercitie helaas niet uit dat de beleggingskosten in de aanloop hoger zijn! We moeten het ABP aan haar eigen doelstelling beleggingsbeleid houden zijnde: ‘Het behalen van een maximaal reëel lange termijn rendement ten behoeve van de (gewezen) deelnemers in het pensioenfonds.’ Dit schreef een KVEO-lid: “De nieuwsbrief van het ABP van oktober 2015 baart mij ernstige zorgen. Zelf zou ik het ABP daarover kunnen aanspreken, maar dan denk ik dat ik een nietszeggend beleefd briefje terugkrijg met de mededeling dat er aandacht aan mijn probleem wordt gegeven. De KVMO, en mogelijk in samenwerking met de KVEO, kan ongetwijfeld wel invloed uitoefenen. Mijn brief aan de voorzitter van het ABP zou de volgende inhoud hebben: Met veel interesse heb ik de ABP-Nieuwsbrief van 14 oktober 2015 gelezen. Daaruit blijkt dat u een nieuw beleid heeft gepresenteerd, te weten: ‘verantwoord beleggen’. U stelt daarin: ‘Die wijziging leidt ook tot een andere aanpak die draait om de bewuste keuze voor duurzame en verantwoorde beleggingen. Hierdoor hebben we ook voor het eerst
8
Mededelingenblad
meetbare doelstellingen vastgelegd’. Ik ben het daar geheel niet mee eens. De doelstelling van het ABP moet zijn: Het behalen van een zo hoog mogelijk rendement Dat is de meetbare doelstelling. Het ABP is een pensioenfonds, een financiële organisatie, en geen politieke organisatie. Het dient uitsluitend het financiële belang van overheidsdienaren te behartigen. Omdat de dekkingsgraad onvoldoende is, wordt het pensioen al een aantal jaren niet met de inflatie verhoogd. Volgens uw website is de gemiste indexatie tot 2015 zelfs 9,93%.Toen ik nog in actieve dienst was, is mij een welvaartsvast pensioen beloofd. U wilt alle 4000 bedrijven waarin het ABP aandelen of obligaties bezit laten ‘solliciteren’ waarbij onder andere gekeken wordt of ze voldoende aandacht hebben voor duurzaamheid en verantwoord ondernemen. Om dat te organiseren en beoordelen is een groot aantal redelijk hoog opgeleide personeelsleden die een goed salaris verdienen, nodig, allemaal ten koste van de pensioenuitkeringen. Het vinden van bedrijven die een hoog rendement opleveren en waarin met vertrouwen kan worden belegd is al moeilijk genoeg en kost al veel geld. Uit het jaarverslag 2013 blijkt dat de totale kosten als percentage van de premiebetalingen 22,1% bedragen. Dit komt mij erg hoog voor. Een extra inspanning om dit percentage te verlagen lijkt mij een betere doelstelling. In dezelfde nieuwsbrief las ik dat het ABP 100 miljoen inves-
teert in The Student Hotel. In de laatste zin van dit verhaal staat dat een extra reden om deze investering te doen ligt in het feit dat de leefbaarheid van stadswijken wordt vergroot, oude panden opgeknapt en werkgelegenheid creëert. Niet wordt vermeld wat het rendement is. Als ik het verhaal lees kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het een politiek/ sociale investering is, mogelijk ten koste van het rendement van het ABP. Uit uw CV blijkt mij dat u politiek zeer goed is ingevoerd en een belangrijke rol vervult in de Europese financiële sector. Ik denk dat uw politieke bekwaamheden van groot belang voor het ABP kunnen zijn bij overleg met ministers en hun ministeries, maar niet moeten leiden tot een interne ABP doelstelling anders dan het maken van een zo hoog mogelijk rendement.”
VRAGEN VAN KVEO-LEDEN 2 Amerikaans staatsburgerschap naast het Nederlandse Hoe zit het met de Amerikaanse belastingplicht van kinderen van onze collega’s die tijdens een plaatsing in de V.S. zijn geboren en daarmede het Amerikaanse staatsburgerschap hebben verkregen. Zullen die kinderen op termijn (ook?) be-
lastingplichtig zijn in de V.S. Ook als ze al lang in Nederland, althans buiten de V.S. wonen? Er zijn vast meerdere collega’s van wie kinderen tijdens een plaatsing in de V.S. daar zijn geboren. Ervaringen van hen zijn welkom. Hoe is daar mee omgegaan? Is er afstand gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap? Betekende het met terugwerkende kracht aangifte doen in de V.S. over een substantieel aantal jaren? Reacties graag aan het secretariaat ter attentie van de adviseur pensioenen en uitkeringen. De Amerikaanse wet verplicht Amerikaanse staatsburgers jaarlijks in de V.S. belastingaangifte te doen. Het is daarbij niet van belang of iemand naast het Amerikaanse staatsburgerschap ook de Nederlandse nationaliteit heeft. Bij aanwezigheid van een dubbele nationaliteit verplicht de Amerikaanse wet rapportage van financiële gegevens. Op dit moment schrijft de regelgeving voor dat vanaf 2015 de volgende gegevens gerapporteerd moeten worden: naam, adres, rekeninggegevens van 2013 en 2014 en het Amerikaanse belastingnummer of, als dat er niet is, de geboortedatum. Vanaf 2016 worden ook rente, dividenden, verkoopopbrengsten en bezittingen doorgegeven. De Nederlandse Vereniging van Banken zegt op haar site (www.nvb.nl): Financiële instellingen in Nederland stellen sinds 1 juli 2014 vast of hun bankrelaties mogelijk belastingplichtig zijn in de V.S. Dit is een voortvloeisel van de overeenkomst tot uitwisseling van gegevens die het ministerie van Financiën op 18 december 2013 sloot met de Amerikaanse overheid. Aanleiding hiervoor is de Amerikaanse belastingwet, Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA). Deze wetgeving is bedoeld om ervoor te zorgen dat Amerikaans belastingplichtigen die buiten de Verenigde Staten tegoeden aanhouden, correct belastingaangifte doen bij de Amerikaanse belastingdienst (IRS). Aan relaties van banken kan worden gevraagd een formulier in te vullen (een eigen verklaring) waaruit moet blijken of de betreffende klant een U.S.-person is. Indien uw bank heeft vastgesteld dat u een U.S.-person bent, worden uw gegevens verstrekt aan de Nederlandse belastingdienst die deze doorgeeft aan de Amerikaanse belastingdienst. Of u belasting moet betalen is onder meer afhankelijk van het belastingverdrag tussen Nederland en de V.S. of van uw inkomen. De Amerikaanse belastingdienst (IRS) omschrijft een Amerikaans belastingplichtige als een U.S.-person. U wordt mogelijk door uw bank benaderd als u een Amerikaans paspoort hebt of geboren bent in de V.S.
VERMOGEN ABP In het afgelopen halfjaar is er in totaal 140 miljard euro aan Nederlands pensioenvermogen verloren gegaan op de aanDecember 2015
9
gend jaar de pensioenen moet verlagen, als de dekkingsgraad structureel te laag is en blijft. Op 30 september 2015 was de actuele dekkingsgraad ABP 95,8% Een daling van 8,1% op kwartaalbasis. De beleidsdekkingsgraad (gemiddelde over 12 maanden) kwam uit op 99,7%. Met de stand van 99,7% voldoet het ABP niet aan de eisen die de Pensioenwet stelt. De waarde van de verplichtingen steeg met € 17 miljard tot € 360 miljard in het derde kwartaal, veroorzaakt door de daling van de rekenrente. Het beschikbaar vermogen daalde met € 11 miljard naar € 345 miljard. De premiebijdragen ter grootte van € 8,414 miljard waren in 2014 voor het eerst lager dan de pensioenuitkeringen € 9,396 miljard. De indexatie achterstand bedraagt inclusief de verhoging in het kader van het loonakkoord nu zo’n 15%. Als de indexatieachterstand vanaf het komend jaar op basis van prijsontwikkeling plaats gaat vinden zal dit de procentuele achterstand doen slinken. Helaas heeft de Nederlandsche Bank (DNB) in oktober 2014 besloten af te zien van de verplichting, de zogeheten eis tot bijdrage van de premie aan herstel bij de situatie van een dekkingstekort. De Tweede Kamer had hierom per motie gevraagd. Het ABP-bestuur heeft besloten de herstelopslag op de premie per 2015 te laten vervallen. Het vervallen van de premieopslag tot 2021 is onderdeel van het zogenaamde loonakkoord, waarbij 5,05% loonsverhoging bestaat uit 2,85% nieuw geld van het kabinet en 2.2% vanuit de pensioenregeling ABP komt – te weten 0,8% versobering pensioenen en 1,4% verandering in het pensioenbeleid (herstelpremie tot 2021 vervalt en indexatie gaat plaatsvinden op basis van prijsontwikkeling). delenbeurs. Het totale vermogen bedraagt nu 1260 miljard euro. Het ABP verloor in een halfjaar tijd 28 miljard euro. Het vermogen van het ABP (2,8 miljoen deelnemers), bedroeg per 30 september 2015 € 345 miljard. “Uit uitspraken van ABP-bestuurders en uit gelekte notities blijkt dat het ABP verwacht ofwel snel te moeten korten ofwel tien jaar lang niet te kunnen indexeren. De gevolgen hiervan zijn directe koopkrachtdaling voor gepensioneerden en daling van de verwachte uitkering voor werknemers. De ABPsite geeft nauwelijks inzicht in wat deelnemers te wachten staat. Zo wordt er wel gemeld dat het ABP een herstelplan heeft moeten indienen bij de Nederlandsche Bank, maar het herstelplan zelf is niet te vinden op de site. Het toch al lage vertrouwen van deelnemers zal door deze schimmige communicatie alleen maar verder dalen.” Dit stelt Martin Pikaart schrijver van het recent uitgekomen boek: ‘Wanbeleid, Algemeen Burgerlijk’. Een goed leesbaar boek met niet malse kritiek op het ABP-fondsbestuur. Het verlies komt door de lage aandelenkoersen in het tweede en derde kwartaal van dit jaar. Het is mogelijk dat het ABP vol-
10
Mededelingenblad
Het APB-bestuur besluit eind november hoe hoog de pensioenpremie in 2016 wordt. Het bestuur bepaalt de premie op basis van de financiële positie van het fonds en houdt rekening met de opvattingen van de sociale partners en de belangen van alle deelnemers. Voordat het bestuur een definitief besluit neemt, geeft het Verantwoordingsorgaan ABP hierover advies aan het bestuur. Onze pensioenkoepel NVOG heeft met brief van 18 oktober 2015 de staatssecretaris met klem gevraagd de ‘gedempte kostendekkende premie’ niet langer toe te staan. Dit alles betekent helaas dat een geïndexeerde verhoging van het pensioen steeds minder waarschijnlijk wordt. Op 26 oktober jl. vond een NVOG minisymposium over koopkracht plaats bij DNB. NVOG is de pensioenkoepel waarbij de KVEO is aangesloten. Ook hier somberheid over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel. Het volgende verslag geeft in het kort de tijdens het symposium gedane uitspraken weer van de directeur van De Ne-
derlandsche Bank, de heer Olaf Sleijpen (Genoteerd door John Schroer, lid van de Communicatiecommissie KNVG).
Overheid en werkgevers willen er van af Olaf Sleijpen, divisiedirecteur Toezicht en beleid van De Nederlandsche Bank is somber over de toekomst van het Nederlandse pensioenstelsel: in deze vorm zal het niet kunnen overleven. Het is onvermijdelijk dat pensioenuitkeringen in de toekomst verlaagd zullen worden, zo voorspelt hij. Overheid en werkgevers willen ervan af. Sleijpen ziet twee belangrijke oorzaken voor het ineenstorten van het huidige stelsel: • het beleid van de overheid zal leiden tot een uitholling van het huidige pensioen. • en de afnemende bereidheid van ondernemers om nog langer de premie te betalen die nodig is om de pensioenen op peil te houden. Volgens Olaf Sleijpen: • zijn de pensioenpremies die door de overheid zijn vastgesteld, te laag om kostendekkend te zijn; • worden deze politieke besluiten vooral ingegeven door de wens om de loonkosten te verlagen en niet om de pensioenen veilig te stellen; • heeft de overheid onvoldoende oog voor het feit dat door dit beleid pensioengerechtigden worden benadeeld in het voordeel van (jonge) mensen die werk hebben; • is de overheid te pessimistisch als het gaat om het toekomstige rendement op pensioenbeleggingen. Naar de mening van DNB mag en kan er rekening gehouden worden met een hoger rendement dan dat waar de overheid vanuit gaat. Adviezen van DNB op dat punt zijn door de politiek genegeerd; • leidt het huidige overheidsbeleid tot een uitholling van het pensioenvermogen, waardoor pensioengerechtigden nog langer op indexatie moeten wachten; • worden pensioenfondsen juist door het conservatieve overheidsbeleid gedwongen om risicovol te beleggen. Dat kan op den duur leiden tot ineenstorting van het pensioenstelsel; • voert de overheid ten aanzien van pensioenen dus een beleid dat ingaat tegen de adviezen van De Nederlandsche Bank.
WIJZIGINGEN PENSIOEN REGELING ABP 2016 (informatie site ABP.nl)
Vanaf 1 januari 2016 veranderen de regels van het nabestaandenpensioen voor de ex-partner. Als uw ex-partner overlijdt, verschuift het recht op nabestaandenpensioen naar uw huidige partner. Tot die datum gaat het recht op nabestaandenpensioen over naar de volgende ex-partner. Voor-
waarde is wel dat het nabestaandenpensioen nog niet was ingegaan. Het nabestaandenpensioen voor de ex-partner wordt ook Bijzonder Partnerpensioen genoemd. Voor militairen geldt vanaf 2016 ook een aantal wijzigingen. Deze wijzigingen moeten formeel nog bevestigd worden door het bestuur van het ABP. Het nabestaandenpensioen bij overlijden op of ná 65 jaar gaat omhoog naar 70% van het ouderdomspensioen. Door de verhoging van het nabestaandenpensioen bouwt u vanaf 2016 maximaal nabestaandenpensioen op. Het is dan niet meer nodig om met het ABP PartnerPlusPensioen extra nabestaandenpensioen op te bouwen. Wat u wel al hebt opgebouwd aan ABP PartnerPlusPensioen blijft behouden. Het opbouwpercentage wordt op basis van fiscale wetgeving verlaagd naar 1,657. Net zoals in 2015 lopen in 2016 de compensaties die samenhangen met het partnerpensioen (Anw-compensatie en compensatie loonheffing) door tot de AOW-leeftijd. Deze compensaties worden gegeven om een gemis aan Anw of een verhoogde loonheffing te compenseren. Sociale partners zullen in 2016 bekijken of deze regeling December 2015
11
ook weer geldt voor 2017. U wordt hierover dan geïnformeerd. De mogelijkheid om de deelneming vrijwillig voort te zetten, wordt verruimd van drie naar vijf jaar.
AOW-AANSPRAKEN LOPEN STERK OP De AOW-aanspraken zijn tussen 2008 en 2014 bijna verdubbeld. Op 1 januari 2014 kwamen ze uit op 1356 miljard euro. Dit is gelijk aan 208 procent van het bruto binnenlands product (bbp), de totale waarde van de goederen en diensten die Nederland in een jaar tijd produceert, meldde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onlangs. Met de AOW-aanspraken worden de reserves bedoeld die aangehouden zouden moeten worden om aan de bestaande verplichtingen te voldoen, als de oudedagsvoorziening op dezelfde manier zou worden gefinancierd als het aanvullend pensioen. Dit bedrag is nu voor het eerst becijferd door het CBS, in navolging van internationale afspraken. De AOW-aanspraken overtreffen nu ruimschoots die op het aanvullende werknemerspensioen. Die kwamen op dezelfde peildatum uit op 157 procent van het bbp. Zowel de aanspraken op de AOW als die op het aanvullend pensioen zijn de afgelopen jaren snel opgelopen. De AOW-aanspraken bedroegen in 2008 nog 797 miljard euro. De sterke stijging is volgens het statistiekbureau niet alleen het gevolg van de vergrijzing, maar vooral ook van de lage rente. Hierdoor moet worden uitgegaan van een lager rendement op opgebouwde reserves en zijn er dus hogere reserves nodig.
Sterftecijfers Nieuwe sterftecijfers kosten pensioenfondsen 6 miljard euro in 2016. Pensioenfondsen moeten bij de vaststelling van de premie en de waarde van hun pensioenverplichtingen rekening houden met realistische sterftekansen. Uit berekeningen van Aon Hewitt blijkt dat de waarde van de pensioenverplichtingen per eind 2016 door nieuwe sterftecijfers naar schatting 6 miljard euro hoger uitvallen dan voorzien. Voor alleen het ABP is dat naar schatting circa 1,8 miljard euro. De benodigde pensioenpremies zullen moeten toenemen om aan de verplichtingen te kunnen voldoen. Voor meer informatie: www.aonhewitt.com.
Pensioenfondsen schatrijk? Het is natuurlijk zo dat we ons niet te snel rijk moeten rekenen. Het is ook zo dat DNB (toezichthouder) met de beste bedoelingen er op let dat er niet te snel wordt geïndexeerd. Ook is het zo dat de ECB (met diverse oogmerken) een kunstmatig lage rente in stand houdt en dat pensioenfondsen bij uitkeringsovereenkomsten het toegezegde pensioenbedrag met hoge mate van zekerheid beschikbaar moeten
12
Mededelingenblad
hebben en houden. Toch is het aardig om eens tegen de problematiek aan te kijken op een manier zoals Aysso Reudink in een simpele rekensom doet. In 2014 zijn er 2,9 miljoen gepensioneerden. In 2040 zullen dat er 4,7 miljoen zijn (CBS). We hebben dan de piek van de vergrijzing bereikt, want daarna lopen de cijfers terug. Wanneer we uitgaan van de huidige pensioenreserve van 1100 miljard en een gemiddeld beleggingsrendement van 5 procent dan levert dat een aanwas van de pensioenreserve op van bruto 1.716 miljard plus 1.222 miljard aan premieafdrachten. Dat is samen 2.938 miljard aan totale inkomsten tot en met 2040. De totale pensioenreserve zou dan, samen met de huidige 1.100 miljard pensioenreserve, ruim 4.038 miljard euro zijn in 2040. Het gemiddeld aantal gepensioneerden tussen 2014 en 2040 zal 3,8 miljoen zijn. Het gemiddelde jaarlijks uit te keren pensioenbedrag per gepensioneerde is 10.500 euro, exclusief AOW (CBS). Dat is in 26 jaar bijna 1.009 miljard euro aan pensioenuitgaven. Trekken we die 1.009 miljard af van 4.038 dan blijft er 3.029 miljard euro aan pensioenreserves over in 2040.Voor het gemak wordt uitgegaan van de huidige cijfers. De werkelijke cijfers zullen gecorrigeerd moeten worden voor inflatie en een lichte vergroening. Ook zijn de kosten van de pensioenfondsen niet in de berekeningen meegenomen, maar dan hebben we het over enkele procenten. On-
danks dat op bovenstaande berekeningen van alles af te dingen valt, blijft het feit dat onze pensioenfondsen nu, maar ook straks schatrijk zijn. Hoezo lage dekkingsgraden, het uitblijven van indexaties of nog erger, pensioenkortingen? Bewust wordt ons voorgehouden dat de pensioenreserves ontoereikend zouden zijn, terwijl uit simpele berekeningen gewoon het tegendeel blijkt. Wat weet onze regering wat wij niet weten? Gaat Brussel onze pensioenen claimen voor een Europese herverdeling? (Bron: ThePostOnline, Aysso Reudink)
Het nieuw financieel toetsingskader voor pensioenfondsen Het nieuw financieel toetsingskader voor pensioenfondsen is op 1 januari 2015 gedeeltelijk in werking getreden. Voor een aantal onderdelen daarvan geldt een latere ingangsdatum. Uiterlijk 1 juli 2015 dienden fondsen - indien van toepassing - een nieuw herstelplan in te dienen bij De Nederlandsche Bank. Tevens dienden fondsen voor die datum de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) en het financieel crisisplan aan te passen. Voor de uitvoering van de aanvangshaalbaarheidstoets kregen fondsen tot 1 oktober 2015 de tijd.
NIEUWE PENSIOENWET
De Wet pensioencommunicatie De Wet pensioencommunicatie is op 1 juli 2015 gefaseerd in werking getreden.
GEVING
(door: Marianne Meijer-Zaalberg) Mevrouw Meijer is pensioenjurist en fiscalist en heeft veel ervaring in verschillende functies in de pensioen- en verzekeringsbranche. Zij gaat in de toekomst meer voor ons schrijven en zal in het volgende Mededelingenblad uitgebreid worden geïntroduceerd. De KVEO is in contact met haar gekomen via het KVEO-lid J(ack) Sons, lkol b.d. KLu. In 2014 zijn de volgende wetsvoorstellen aangenomen die in 2015 of later in werking (zijn ge)treden. Onderstaand een overzicht met een korte beschrijving. De wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen Deze wet wordt ook wel aangeduid als Witteveen 2015 en is per 1 januari 2015 in werking getreden. Op basis van deze fiscale wet geldt bij een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar voor een middelloonregeling een maximum opbouwpercentage van 1,875% en voor een eindloonregeling een maximum opbouwpercentage van 1,657%. Voor beschikbare premieregelingen gelden premiestaffels die gebaseerd zijn op het voormelde opbouwpercentage voor een middelloonregeling. Tevens geldt een maximum pensioengevend loon, voor 2015 vastgesteld op € 100.000. Boven dit maximum pensioengevend loon kan de werkgever een netto pensioenregeling aanbieden in de vorm van een beschikbare premieregeling. Deze netto pensioenregeling is vrijwillig, hetgeen inhoudt dat de werknemer zelf bepaalt of hij wil deelnemen aan deze regeling. Het werknemersdeel van de premie voor de netto pensioenregeling wordt op het nettoloon ingehouden. Daar staat tegenover dat het pensioen te zijner tijd ook netto (zonder belastinginhouding) wordt uitgekeerd. De waarde van het nettopensioen valt voor de werknemer in box 3, maar door een extra vrijstelling telt het niet mee voor de vermogensrendementsheffing.
Fase 1. Per 1 juli 2015 gelden de algemene eisen aan pensioencommunicatie, de ruimere mogelijkheden voor digitale communicatie, de bevoegdheid van DNB om statistische informatie over individuele fondsen te publiceren en de start van de uitbreiding van het pensioenregister. Fase 2. Op 1 januari 2016 komt er een nieuwe kortere UPO (uniform pensioenoverzicht) voor deelnemers. Op 1 juli 2016 wordt de nieuwe startbrief, in de vorm van de Pensioen 1-2-3 ingevoerd en geldt tevens de verplichting om bepaalde informatie op de website van de pensioenuitvoerder beschikbaar te stellen. Fase 3. In de loop van 2017 wordt in het pensioenregister het te bereiken pensioen weergegeven in een optimistisch, een pessimistisch en een verwacht pensioenbedrag. Tevens start dan in het pensioenregister de zogenaamde ‘ingroei’ van pensioengerechtigden. Deze ingroei houdt in dat alle (gewezen) deelnemers die dan met pensioen gaan ook hun gegevens in het pensioenregister kunnen inzien en dat langzaam aan voor alle pensioengerechtigden gaat gelden. Nu de Wet pensioencommunicatie per 1 juli 2015 in werking is getreden wordt digitale pensioencommunicatie een steeds vaker voorkomend fenomeen. Digitaal communiceren moet daardoor makkelijker worden en dat moet er tevens toe leiden dat deelnemers overzicht en inzicht krijgen in hun pensioensituatie en desgewenst tot actie kunnen overgaan. De Wet versnelde verhoging AOW-leeftijd Deze wet is op 2 juni 2015 door de Eerste Kamer aangenomen. Vanaf 2016 gaat de AOW-leeftijd versneld stapsgewijs omhoog naar 66 jaar in 2018 en naar 67 jaar in 2021. De AOW-leeftijd wordt vanaf 2016 in stappen van 3 maanden verhoogd, vanaf 2018 in stappen van 4 maanden en vanaf 2022 gekoppeld aan de levensverwachting. Ook de overbruggingsregeling die in 2019 zou eindigen is verlengd tot 2023, waarmee mensen die geen of te weinig inkomen hebben om de verhoogde AOW-leeftijd te overbruggen, een uitkering op minimumniveau wordt geboden. December 2015
13
Besluit DNB inzake UFR Op 14 juli 2015 heeft De Nederlandsche Bank (DNB) het besluit bekend gemaakt over de aanpassing van de Ultimate Forward Rate (UFR) voor pensioenfondsen. Met deze aanpassing volgt DNB het advies van de Commissie UFR die adviseerde tot deze realistischer vaststelling van de gebruikte rekenrente.
Op grond van de bevindingen heeft DNB met ingang van 15 juli 2015 een nieuwe UFR voor pensioenfondsen vastgesteld, welke ten opzichte van de oude UFR van 4,2% verlaagd is naar 3,3%. Pensioenfondsen zijn verplicht om bij de berekening van hun financiële verplichtingen gebruik te maken van de door DNB vastgestelde UFR, die afgeleid is van de rentes voor verschillende looptijden in de markt.
In het kader van de wet aanpassing financieel toetsingskader zou de UFR per 1 januari 2015 aangepast worden. Omdat op dat moment de UFR die in Europees verband voor verzekeraars wordt vastgesteld, nog niet bekend was en voorkomen diende te worden dat pensioenfondsen mogelijk twee maal in korte tijd met een nieuwe UFR werden geconfronteerd, is dit uitgesteld. Na het verschijnen van de UFR voor verzekeraars, op 28 februari 2015, heeft DNB nader onderzoek gedaan naar de samenhang tussen de UFR voor verzekeraars en die van pensioenfondsen die door DNB wordt vastgesteld.
Het is van belang dat de rente waarmee pensioenfondsen moeten rekenen zo realistisch mogelijk, op een objectieve en onafhankelijke wijze wordt vastgesteld, zodat het vermogen van een fonds evenwichtig over de verschillende generaties van deelnemers wordt verspreid. Een te hoge of te lage UFR leidt tot een vertekend beeld van de financiële positie van een fonds dat bij een te hoge UFR nadelig kan zijn voor jongeren en bij een te lage UFR nadelig kan zijn voor ouderen. De verlaging van de UFR heeft gevolgen voor de berekening van de financiële verplichtingen van pensioenfondsen en kan zowel effect hebben op de dekkingsgraad, op de hoogte van de benodigde kostendekkende pensioenpremies als op de opbouwpercentages. De effecten op de dekkingsgraad zijn ook afhankelijk van de specifieke situatie en samenstelling van het fonds alsmede van de marktrentes. De effecten van de rentedalingen worden door het nieuwe FTK wel gespreid door de nieuwe herstelsystematiek en de ingevoerde beleidsdekkingsgraad op basis van een 12-maands gemiddelde. Uit berekeningen van de Pensioenfederatie blijkt dat de kostendekkende premie gemiddeld met 5 procentpunt zal stijgen en er een geleidelijke daling van 10 à 25 procentpunt zal optreden van de dekkingsgraad in 2020 ten opzichte van de dekkingsgraad van eind mei 2015, afhankelijk van de mate van afdekking van het renterisico.
INTERNETCONSULTATIE (door: Marianne Meijer-Zaalberg)
Voor de volgende wetsvoorstellen is een internetconsultatie uitgeschreven. Nationale Pensioendialoog en hoofdlijnennotitie De Nationale Pensioendialoog is een initiatief van staatssecretaris Klijnsma van SZW. Nadat het kabinet eerder al de knelpunten in het pensioenstelsel had geïnventariseerd, is er op 29 augustus 2014 een speciale website opengesteld waarop iedereen werd uitgenodigd zijn mening te geven over de toekomst van het pensioenstelsel. Ook waren er in de periode september tot en met december 2014 in het land vier dialoogsessies. De Nationale Pensioendialoog leverde vijf rode draden op voor de versterking van het pensioenstelsel:
14
Mededelingenblad
• Maak de pensioenen transparanter en minder complex. • Speel in op de veranderende arbeidsmarkt. • Zorg voor een betere aansluiting van het aanvullend pensioen op individuele behoeftes. • Bekijk hoe en met wie solidariteit duurzaam kan worden georganiseerd. • Overheid, sociale partners en burger zijn samen verantwoordelijk. Op verzoek van het kabinet heeft de Sociaal Economische Raad (SER) in het kader van de Nationale Pensioendialoog in februari 2015 een advies uitgebracht. De SER is van mening dat aanpassing en versterking van het pensioenstelsel nodig is, gezien de economische ontwikkelingen, de demografie, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en veranderende behoeften van mensen. De SER heeft de fundamenten van een toekomstig pensioenstelsel geanalyseerd aan de hand van vier hoofdvarianten: • Uitkeringsovereenkomst met degressieve opbouw. • Nationale pensioenregeling. • Persoonlijk pensioenvermogen met vrijwillige risicodeling. • Persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling. De laatste variant zal de SER nader uitwerken.
PENSIOENEN EN INDEXATIE Inleiding In het Mededelingenblad van september 2015 staat een uitgebreid en zeer lezenswaardig artikel van Mr. R.J. Meijer over pensioenen en uitkeringen. Ik wil bij dit artikel een paar kanttekeningen plaatsen. Ik doe dit vooral door mijn betrokkenheid bij de Neder- kol bd ma B. landse Vereniging van Organisaties van Ge- Vooijs RA pensioneerden (NVOG). Binnen de NVOG ben ik voorzitter van de werkgroep Jaarverslagen en Indexaties. De NVOG is een landelijke overkoepelende vereniging van organisaties van gepensioneerden, afkomstig uit het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke organisaties. Zij behartigt de collectieve belangen van pensioengerechtigden en hun nabestaanden bij de overheid, politieke partijen en andere relevante instanties. De vereniging bestaat sinds 1986 en heeft een achterban van circa 53.000 leden. De NVOG is lid van AGE Platform Europe die de belangen van ouderen op Europees niveau behartigt.
Tevens heeft het Centraal Planbureau (CPB) in juni 2015 een onderzoek gedaan naar pensioenstelsels in Denemarken, Zweden, Chili en Australië. Daaruit kwam naar voren dat er grote verschillen tussen landen zijn. De historische en culturele achtergrond van een land bepaalt in grote mate hoe wordt omgegaan met elementen zoals deelname, solidariteit, risicodeling en verantwoordelijkheid.
De NVOG is op het terrein van de behartiging van de collectieve belangen van pensioengerechtigden en hun nabestaanden uiterst actief. U wordt aangeraden om de website van de NVOG (www.gepensioneerden.nl) te raadplegen. Indien u permanent wilt worden geïnformeerd, raad ik u aan om u te abonneren op de Nieuwsbrief van de NVOG. Deze Nieuwsbrief verschijnt wekelijks.
De ideeën uit de dialoog, het SER-rapport ‘Toekomst pensioenstelsel’ van februari 2015 en een onderzoek van het Centraal Planbureau naar pensioenstelsels in ander landen vormen input voor de Hoofdlijnennotitie met bouwstenen voor een mogelijk toekomstig pensioenstelsel. De staatssecretaris van SZW heeft deze notitie op 6 juli 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Indexatie Tot 1996 hoefden wij ons als militair geen zorgen te maken over ons pensioen. De overheid spaarde weliswaar niet voor ons pensioen; onze pensioenen werden uit de lopende Defensie begroting betaald. Wij mochten rekenen op een onvoorwaardelijke aanpassing van onze pensioenen aan de lonen. In het artikel van Meijer lees ik dat deze onvoorwaardelijke indexatie in 1996 is verdwenen. Ik vraag mij af hoe het mogelijk is dat de militaire vakbonden hiermee hebben kunnen instemmen. Wat ik helemaal niet begrijp is dat tot 1996 opgebouwde rechten met een pennenstreek ongedaan gemaakt kunnen worden. Gebruikelijk in pensioenland is dat bij verslechtering in pensioenrechten deze verslechtering niet geldt voor opgebouwde rechten.
Als richtinggevende hoofdlijnen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel noemt de staatssecretaris daarin: • Een gedifferentieerde aanpak: een toereikend aanvullend pensioen voor alle werkenden. • Overgang naar een actuarieel correcte systematiek van pensioenopbouw. • Naar een transparanter en eenvoudiger pensioen. • Meer ruimte voor maatwerk en keuzemogelijkheden. Het kabinet gaat de komende periode aan de slag met de verdere uitwerking van de hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel. Het kabinet komt in het najaar 2015 met een werkprogramma waarin de staatssecretaris van SZW uiteenzet welke stappen het kabinet de komende tijd gaat nemen.
De KVEO ondersteunt daarom lid H. in zijn hoger beroepszaak tegen het ABP. Opvallend is dat de militaire vakbonden niet meedoen met deze rechtszaak. Hoe kunnen deze vakbonden nog pretenderen dat zij ook de belangen van gepensioneerden behartigen? Ik denk overigens dat deze beroepszaak zou moeten dienen tegen het ministerie van Defensie. Als militair hadden wij een contract met het ministerie van Defensie en Defensie heeft onze aanspraken zonder onvoorwaardelijke indexatie ondergebracht bij het ABP. December 2015
15
In het artikel van Meijer valt voorts te lezen dat de militaire vakbonden door blijven gaan met het ondersteunen van de overheid om opgebouwde pensioenrechten verder aan te tasten. Zij stemmen in om de ambitie tot welvaartvaste indexatie in te ruilen voor waardevaste indexatie. Deze wijziging wordt doorgevoerd omdat de kostendekkende premie dan lager kan zijn. De keerzijde is echter dat gepensioneerden de mogelijkheid tot indexatie nog meer zien vervliegen. Voorts stemmen de militaire vakbonden in met het laten vervallen van de herstelpremie. Daardoor verdwijnt de mogelijkheid tot indexatie en neemt de kans toe dat het ABP overgaat tot korting op ingegane pensioenen.
Gelegaliseerde diefstal van pensioenvermogen Jaarlijks zou bij een pensioenfonds de werkelijk door werkgevers en deelnemers betaalde premie ten minste gelijk moeten zijn aan de kostendekkende premie. Wanneer de feitelijke premie lager is dan de kostendekkende premie dan gaat dit ten koste van het pensioenvermogen en verminderen met eenzelfde bedrag de opgebouwde rechten van gepensioneerden en slapers. Bij het ABP is hier voor miljarden euro’s sprake van. Uit het op de website van de NVOG te vinden overzicht verschil kostendekkende premie en feitelijke premie valt op te maken dat de afgelopen vijf jaar € 6.645.000.000,-- te weinig premie is afgedragen aan het ABP. Per deelnemer is de afgelopen vijf jaar gemiddeld € 6.083,29 te weinig premie betaald. Van de slapers en pensioengerechtigden is de afgelopen vijf jaar gemiddeld € 3.810,44 van het door hen in het verleden opgebouwde pensioenvermogen gestolen. De wetgever staat dit toe doordat zij ermee instemt dat de feitelijke premie lager is dan de kostendekkende premie mits de feitelijke premie hoger is dan de gedempte premie. Bij de gedempte premie wordt uitgegaan van in de toekomst te verwachten te behalen rendementen op beleggingen. De door het ABP ingeschatte te behalen rendementen moeten echter als volstrekt irrealistisch worden beschouwd. In het jaarverslag 2014 van het ABP is te lezen dat het gehanteerde rentepercentage voor het vaststellen van de verplichtingen 1,85% bedraagt, terwijl het gehanteerde rentepercentage voor het te verwachten te behalen rendement 6,14% bedraagt. Dit laatste percentage is met afstand het hoogste percentage van alle door ons onderzochte pensioenfondsen. Ook ligt dit percentage veel hoger dan de lange termijnrente waarmee pensioenfondsen voor verplichtingen vanaf twintig jaar in de toekomst moeten rekenen.
Verschillen in behandeling ambtenaren en werknemers bij staatsbanken Uit het overzicht ‘verschil kostendekkende premie en feitelijke premie’ kan worden geconcludeerd dat de overheid wat pensioenrechten betreft totaal anders omgaat met ambtenaren dan met werknemers bij staatsbanken. Ultimo 2014 was de dekkingsgraad bij het ABP aanzienlijk lager dan bij de
16
Mededelingenblad
drie staatsbanken die ten minste een kostendekkende premie: hanteerden. Bij ABNAMRO werd in 2014 door de werkgever aanvullend € 700 miljoen extra premie betaald, waarvan € 200 miljoen voor inhaalindexaties en € 500 miljoen voor de overgang naar een CDC-regeling. Ook de verschillen in de cumulatieve indexatie gedurende de afgelopen vijf jaar zijn opzienbarend. ABP/ dekkings- vereiste dek- cumulatieve Banken graad kingsgraad1) indexatie ultimo 2014 ultimo 2014 2010-2014 ABP 101,1% 122,4% 0,28% ABNAMRO 126,9% 114,0% 12,07% DNB 117,5% 111,3% 2,84% SNSREAAL 118,0% 109,6% 2,38% 1) De vereiste dekkingsgraad is hoger naarmate er meer (beleggings) risico wordt gelopen.
Uit dit overzicht kan worden geconcludeerd dat de belangen van gepensioneerden bij pensioenfondsen van staatsbanken veel beter gewaarborgd zijn dan gepensioneerden die bij het in dienst treden dachten van doen te hebben met een betrouwbare overheid die hen na pensionering een welvaartsvast pensioen garandeerde.
Conclusies Door mij worden de volgende conclusies getrokken: 1. De overheid heeft zich richting militairen voor wat betreft hun pensioenrechten als uiterst onbetrouwbaar getoond. Het doet mij denken aan Griekse toestanden. Wij dachten te kunnen rekenen op een welvaartsvast pensioen. Plotsklaps verdwijnt deze zekerheid, zelfs over rechten die zijn opgebouwd voordat de overheid de verplichting tot het betalen van pensioenen overdraagt aan het ABP. 2. Bij het ABP is geen sprake van een evenwichtige belangenbehartiging van alle betrokkenen. Stelselmatig is bij het ABP de feitelijk betaalde pensioenpremie veel lager dan de kostendekkende premie. Daardoor worden de belangen van de gepensioneerden en de slapers zeer aanzienlijk benadeeld ten faveure van de overheid en de deelnemers. Behoud van kansen op een goed welvaartsvast pensioen wordt daardoor welhaast onmogelijk. 3. De militairen gingen er van uit dat zij bij pensionering een welvaartsvast pensioen zouden ontvangen. Thans is er reeds sprake van een indexatie achterstand van 10%. Dit zal volgend jaar oplopen tot 15%. Bij ongewijzigd beleid is te verwachten dat de huidige generatie gepensioneerde militairen niet meer zullen meemaken dat zij nog eens een indexatie, laat staan inhaalindexaties, zullen meemaken. De kans is groter dat zij worden geconfronteerd met kortingen op hun pensioenen.