Pensioenen en uitkeringen (P&U) PENSIOENINFORMATIE Verhoging AOW-leeftijd De AOW-leeftijd gaat in stapjes omhoog naar 66 jaar in 2019 en 67 jaar in 2023. De AOW-leeftijd in 2014 is 65 jaar en twee maanden. Er bestaan plannen tot een snellere verhoging naar 66 jaar in 2018 en naar 67 jaar in 2021 (zie www.svb.nl, www.pensioenkijker.nl en www.rijksoverheid.nl)
ktze bd R.J. Meijer
Overbruggingsuitkering Als de ingangsdatum van de AOW wordt opgeschoven, krijg je later AOW. Het ABP-pensioen krijg je vanaf je 65e jaar. Maar doordat je AOW mist, heb je een paar maanden minder inkomen. ABP biedt standaard een ruil aan die bestaat uit iets minder pensioen levenslang waarmee dan een bedrag beschikbaar komt om het gemis van de AOW in ieder geval deels op te vangen. Niet duidelijk is voor velen hoe die uitruil precies in elkaar steekt. De praktijk is dat ABP altijd uitruilt. Dit zegt ABP er over op zijn site abp.nl: ABP zorgt ervoor dat uw ABP-pensioen het tijdelijke inkomensverlies deels opvangt, totdat u de AOW-leeftijd bereikt. Dit betekent dat uw pensioen op een andere manier wordt verdeeld. De maandelijkse pensioenuitkering zal voor de rest van uw leven iets lager zijn. De ABP-overbrugging geldt onder meer voor: UGM / militairen. In de meeste gevallen past ABP de AOW-overbrugging automatisch toe. U wordt hierover per brief geïnformeerd. Wilt u niet dat ABP uw AOW-gat overbrugt met uw pensioenregeling? Dan moet u reageren op de pensioenopgave die u van ABP ontvangt. Bij navraag blijkt dat ABP het jaarpensioen voor elke maand gemis aan AOW het bruto jaarpensioen verlaagt met circa
€ 55 voor gehuwden en met circa € 80 voor ongehuwden. Na circa zeventien jaar heb je dan globaal het bedrag terugbetaald dat je aan vooruitgeschoven pensioen ontvangt als vervanging van je AOW-gemis. Let op: omdat het belastingtarief in de periode tot de AOW leeftijd hoger ligt dan daarna, zal de compensatie AOW netto veelal tegenvallen. In sommige gevallen is het mogelijk dat er recht bestaat op een AOW-overbruggingsuitkering van de SVB. Het maandelijks pensioen en ander inkomen moet dan onder een bepaalde grens liggen. Per 1 januari 2014 is die grens bruto € 2.971,20 voor alleenstaanden en met partner bruto € 4.456,80. Het vermogen op 1 januari van het jaar waarin u 65 jaar wordt mag ook niet te hoog zijn (zie www.svb.nl/obr). U moet/kunt in actie komen als u gebruik wilt maken van: • de SVB-regeling Als u voor de overbruggingsregeling van de SVB in aanmerking komt, krijgt u een brief van de SVB. Het recht op de SVB-regeling kan echter beperkt worden wanneer u gebruikmaakt van de ABP-overbrugging. U kunt dit voorkomen door te reageren op de pensioenopgave van ABP. U moet ABP dan schriftelijk laten weten dat u geen gebruik wenst te maken van de ABP-regeling. • de ABP-overbrugging Komt u niet in aanmerking voor de SVB-regeling, dan kunt u gebruikmaken van de overbrugging in de ABP-regeling. Deze overbrugging wordt automatisch aangeboden. ABP informeert u hierover bij uw pensioenopgave. • geen regeling Als u niet van de ABP-overbrugging gebruik wilt maken, moet u schriftelijk reageren op de pensioenopgave van ABP. U moet dan expliciet aangeven dat u geen gebruik wilt maken van de ABP-overbruggingsregeling. Van de SVB ontvangt u alleen een brief als u voor de SVB-regeling in aanmerking komt. Lagere AOW bij samenwonen Het kabinet wil de hoogte van de AOW aanpassen als een AOW’er samenwoont met één of meer volwassenen. Dit geldt ook als iemand samenwoont met eerste graad bloedverwanten zoals ouders en kinderen. De AOW-uitkering van een alleenstaande AOW-gerechtigde die samenwoont wordt waarschijnlijk per 2015 in stappen verlaagd naar 50% van het minimumloon. Daarmee is dit bedrag even hoog als de AOW-uitkering voor een gehuwde AOW’er. De Tweede Kamer heeft met het wetsvoorstel ingestemd. Als ook de Eerste Kamer akkoord gaat zal deze ‘kostendelersnorm’ voor iedere alleenstaande AOW-gerechtigde die samenwoont, gaan gelden. Hogere AOW als beide partners een eigen huis hebben Samenwonende AOW’ers die beiden nog een eigen koop- of huurwoning hebben, krijgen in de toekomst 70% AOW. Nu krijgen deze ouderen een lagere AOW-uitkering van 50%. Dit staat in het wetsvoorstel tot wijziging AOW-wet. De wijziging Juni 2014
13
zal ingaan met terugwerkende kracht tot 1 februari 2014. Dat betekent dat de Sociale Verzekeringsbank al vanaf 1 februari volgens de nieuwe wet moet handelen. Wijzigingen AOW partnertoeslag Het kabinet wil de partnertoeslag aanpassen. Als u samen met uw partner een hoger inkomen hebt, stopt de partnertoeslag. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aangenomen, het wacht nu op verdere behandeling door de Eerste Kamer. Dekkingsgraad ABP fonds De dekkingsgraad is de belangrijke graadmeter voor de financiële toestand van ABP. Het geeft de verhouding aan tussen het vermogen en de pensioenen die ABP nu en in de toekomst moet uitbetalen. Als de dekkingsgraad bijvoorbeeld 105% is, dan staat tegenover elke honderd euro die ABP moet uitbetalen aan gepensioneerden, op dat moment € 105 aan vermogen. De dekkingsgraad op 30 april 2014 was 105,4%. De dekkingsgraad per 31 mei 2014 publiceert ABP op 13 juni 2014 op hun site abp.nl. ABP-jaarverslag 2013 (zie www.ABP.nl)
Prestatiebeloning beheerders fondsvermogen De prestatiebeloning voor externe managers is in 2013 met 245 miljoen euro gestegen tot een bedrag van 919 miljoen euro. Dit als beloning voor extra behaald rendement. In 2013 steeg de dekkingsgraad van 96,6% tot 105,9%. De dekkingsgraad daalde in de jaren 2007 – 2012 echter wel sterk van 140% tot 96,6% !
Meer cijfers uit het jaarverslag 2013 (in mln euro’s) Totale kosten 2.183 Totale kosten als % van de premiebetalingen 22,1% Netto premiebijdragen 9.877 Pensioenuitkeringen 8.757 De premie is nog steeds voldoende om de pensioenuitkeringen te kunnen betalen. Een eenmalige indexeringsuitkering voor iedereen, ter grootte van 2% (jaarlijkse inflatie), is al te realiseren door de totale kosten met 7,5% te verlagen! Vertrek bestuursvoorzitter ABP Henk Brouwer, sedert 2012 voorzitter ABP, vertrekt per 1 juni a.s. Het zijn volgens de woordvoerder van ABP persoonlijke redenen die hem tot dit besluit hebben gebracht.
14
van de Pensioenwet. Hierin zijn de wettelijke financiële eisen aan pensioenfondsen vastgelegd. Het FTK behandelt de marktwaardering, de risico gebaseerde financiële eisen en de transparantie. Wat staat er in het wetsvoorstel? • Bij tegenvallers op de beurs en of verdere stijging van de levensverwachting moet het fonds direct maatregelen nemen. De maatregelen mogen over tien jaar gespreid worden. • Pensioenfondsen moeten vooraf duidelijk maken welke maatregelen genomen worden als de dekkingsgraad te veel daalt. • Duidelijke verdeelregels voor de indexatie van pensioenen moeten er voor zorgen dat de indexatie op een evenwichtige wijze over de generaties wordt verdeeld, financiële meevallers kunnen hierdoor niet vroegtijdig worden uitgedeeld. • Er komt een stabiele kostendekkende premie. Het blijft wel mogelijk de premie te dempen op basis van verwacht rendement of op basis van tienjaars-rentemiddeling. • Demping maakt stabiele premie mogelijk. • De afhankelijkheid van dagkoersen vermindert, er wordt uitgegaan van een twaalfmaandsgemiddelde van de dekkingsgraad. Kamerbrief inkomenskloof gepensioneerden en werkenden In zijn brief van 10 april jl. aan de Tweede Kamer stelt Asscher dat de koopkracht van gepensioneerden in 2015 achterblijft bij die van werkenden en uitkeringsgerechtigden. Maar stelt hij geruststellend: “afhankelijk van de dekkingsgraad kan de indexering in de toekomst worden ingelopen. Op dat moment profiteren zowel gepensioneerden als werkenden”. Helaas hebben niet alle gepensioneerden de tijd van leven om dat af te wachten. Guy Verhofstadt, vice-voorzitter van de Raad van Commissarissen APG Verhofstadt, kandidaat-voorzitter voor de Europese Commissie, is onder meer vice-voorzitter van de Raad van Commissarissen bij de pensioenuitvoerder van ABP. Daarvoor ontving hij in 2012 € 42.840,00.
Wet verlaging maximumopbouw pensioen De wet verlaging maximumopbouw en -premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen is op 6 maart jl. door de Tweede kamer aangenomen.
Tijdelijk verruimde vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning Van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 is de vrijstelling van de schenkbelasting tijdelijk verruimd. De hoogte van de vrijstelling wordt verruimd tot honderdduizend euro. De schenking mag ook worden verkregen van een familielid of van een derde. De ontvanger hoeft niet meer tussen de achttien en veertig jaar te zijn.
Wetsvoorstel FTK Het wetsvoorstel verbeterd financieel toetsingskader (FTK) is op 5 april 2014 door staatssecretaris Klijnsma naar de Raad van State gezonden (zie de brief van 4 april jl. TK, 20132014, 32 043, nr. 205). Het FTK is sedert 2007 een onderdeel
Verlaagd btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen Het verlaagde btw-tarief voor arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen die ouder zijn dan twee jaar, is verlengd tot en met 31 december 2014.
Mededelingenblad
DE CRISIS VOORBIJ, STEEK DE VLAG NOG NIET UIT Dit jaar geeft het kabinet, met instemming van het parlement, twintig miljard euro meer uit dan het aan inkomsten ontvangt. De werkloosheid is nog steeds hoog. Aardgasbaten vallen langzamerhand weg. Na maanden van daling steeg de inflatie in april in Nederland tot 1,2%. De columnist van de NRC Marijke Stellinga stelt terecht dat de hele westerse economie aan het infuus van de centrale banken ligt. De rente wordt laag gehouden, met alle problemen voor de gepensioneerden van dien. De ouderen staan in de kou zeggen de voorzitters van de gezamenlijke officierenverenigingen in het ProDef bulletin van mei jl. Politici hebben er baat bij de gevaren van vergrijzing te benadrukken. Als je iedereen maar steeds de boodschap voorhoudt dat bezuinigen onontkoombaar is, zal men eerder geneigd zijn akkoord te gaan met vervelende maatregelen. De aanvullende pensioenen zijn inmiddels zo’n 10% achtergebleven bij de salarissen. De Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) heeft zijn tol geëist. Daarnaast zijn er veel versoberingen in de AOW. Vergrijzing en de situatie van de overheidsfinanciën geven de regering argumenten om verder te bezuinigen. De toename van de AOW-leeftijd zorgt voor een inkomensgat voor de UKW’ers. De AOW-toeslag verdwijnt voor partners van gepensioneerden die zelf nog niet met pensioen zijn. De oudedagregelingen gaan op hun kop. Er liggen vele plannen gereed bij het kabinet, zoals vermindering en afschaffing KOB/AOW, snellere verhoging van de AOW-leeftijd na 2015, waarvoor naast budgettaire weinig goede redenen zijn – er is onvoldoende werk en vanaf 2037 krijgt Nederland mogelijk zelfs te maken met verjonging in plaats van vergrijzing van de bevolkingsopbouw (Van Wissen, hoogleraar economische demografie in artikel NRC, 16 juni 2011) en lagere AOW bij samenwonen (kostendelersnorm). Bovendien het toenemend bekostigen van de AOW vanuit de algemene middelen waardoor de AOW’er steeds meer zijn eigen pensioen gaat betalen. En dat terwijl er in 1998 een zogenaamd AOW-fonds door de regering in het leven werd geroepen als spaarpot om het verwachte tekort voor de financiering van de AOW na 2020 op te vangen. In 2010 bevatte dit fonds boekhoudkundig circa vijftig miljard euro. Hoogleraar De Kam schreef al in de NRC van 11 februari 1999: ‘De instelling van het fonds is een vorm van ‘zwendel’ met de overheidsfinanciën zonder weerga. Hij had gelijk, in 2012 werd het fonds min of meer stilzwijgend opgeheven. Minister Kamp stelde toen in de Tweede Kamer dat het fonds weliswaar aanspraak gaf op de schatkist, maar dat het fonds gezien moest worden als een virtueel fonds zonder feitelijke inhoud.
De NVOG, onze pensioenkoepel, stelde met betrekking tot de AOW in haar ALV van 25 mei 2005 vast dat het Nederlandse pensioensysteem onaangetast dient te blijven, met de AOW als eerste pijler (bodem) in dit systeem. De huidige gepensioneerden hebben een groot deel van hun arbeidzame leven AOW-premie betaald, zich ervan bewust zijnde dat deze premie conform het omslagstelsel werd aangewend voor de AOW-uitkering van degenen die toen AOW genoten. Zij zijn van mening dat het betalen van AOW-premie door gepensioneerden met een aanvullend pensioen onrechtvaardig zou zijn. Zij hebben immers al vele jaren de (maximale) premie betaald en dienen niet, nu zij AOW-gerechtigd zijn, nogmaals hiervoor te worden aangeslagen. De gepensioneerden zijn zich ervan bewust dat een deel van de AOWpensioenen thans uit de algemene middelen wordt betaald en dat zij daaraan dus meebetalen via de inkomstenbelasting. Zij zijn van mening dat deze vorm van meebetalen een vorm van solidariteit is, waaraan jong en oud, arm en rijk, hun steentje moeten bijdragen. Elders in het Mededelingenblad vindt U een gerelateerd artikel over vergrijzing en generatietegenstellingen van prof. Geert Braam (oud-collega reserve officier KLu), inmiddels overleden.
Juni 2014
15
VAKBONDEN MINDER INVLOED BIJ ABP Het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen werd in 2013 aangenomen. In deze wet staan maatregelen die de deskundigheid en het interne toezicht van besturen van pensioenfondsen moeten versterken. Daarnaast regelt de wet dat alle risicodragers (werknemers, werkgevers en pensioengerechtigden) adequaat vertegenwoordigd zijn in de organisatie van het pensioenfonds. Vertegenwoordiging van en door pensioengerechtigden gaat eindelijk plaatsvinden. In het ABP-bestuur zitten na 1 juli 2014 vijf leden vanuit de werkgevers, vier vanuit de actieve werknemers en drie leden vanuit de pensioengerechtigden. De laatste drie zijn nieuw. Zij worden benoemd op voordracht van de pensioengerechtigden uit het ABP-verantwoordingsorgaan (VO). De werkgevers houden 50% van de stemmen in het bestuur door hen per zetel een zwaardere stem te geven. Het VO heeft een adviestaak. Het beoordeelt jaarlijks het bestuur en bepaalt welke personen er in het toezicht van ABP zitten. Het nieuwe ABP-verantwoordingsorgaan gaat per 1 juli a.s. aan de slag. Het bestaat uit 48 leden: negentien namens de actieve deelnemers (werknemers), dertien namens de pensioengerechtigden en zestien namens de werkgevers. De vertegenwoordigers van werknemers en pensioengerechtigden worden gekozen via verkiezingen. De werkgeversleden
worden niet gekozen maar benoemd door de werkgeversvereniging VSO (Sectorwerkgevers Overheid). Per 1 juli 2014 komt er een Raad van Toezicht die bestaat uit vijf onafhankelijke deskundigen die worden voorgedragen door het VO en worden benoemd door het bestuur. Voor het nieuwe VO hebt u onlangs gestemd. Van 11 tot en met 28 maart hebben 84.528 mensen hun stem uitgebracht op één van de 236 kandidaten voor het VO. Dit is een beperkt aantal stemmers op 1.109.242 actieve deelnemers en 742.400 pensioengerechtigden die stemgerechtigd zijn. Van de actieven hebben ruim 31.000 en van de pensioengerechtigden 53.000 personen hun stem uitgebracht. Van de laatstgenoemden hebben ruim tienduizend op lijst 3 Onafhankelijk Samenwerkingsverband Gepensioneerden Overheid en Onderwijs (OSGOO) gestemd. Onder hen 1060 KVEO pensioengerechtigden. De onafhankelijken (niet gebonden aan een vakbond) hebben daarmee twee zetels verworven, waarvan één voor de KVEO voorzitter Bert Koster. Van de negentien zetels voor de actieve deelnemers zijn er een vijftal behaald door de lijst voor Onafhankelijk Pensioentoezicht (niet-vakbond gebonden deelnemers). De onafhankelijke zetels behaald door actieven en pensioengerechtigden zorgen ervoor dat de vakbonden (iets) minder invloed hebben dan voorheen.
NIEUW PENSIOENSTELSEL, VERBETERD FTK Het Financieel Toetsingskader (FTK) is het onderdeel van de Pensioenwet waarin de wettelijke financiële eisen aan pensioenfondsen zijn vastgelegd. Het huidige FTK is ingevoerd als onderdeel van de nieuwe Pensioenwet in 2007. Streven is nieuwe regels, het zogenaamde ‘FTK1+’, van kracht te laten worden in 2015. Er is nog veel onduidelijk over de nieuwe regels. Het nieuwe stelsel is gebaseerd op het huidige nominale stelsel. Dat wil zeggen dat de nominaal opgebouwde pensioenrechten zo goed mogelijk beschermd worden. Het betekent helaas geen koopkrachtzekerheid. Meer veiligheid, hogere buffers leiden tot lagere kans op indexatie. KNVG/ NVOG hebben zich daarom de laatste tijd ingezet om eventueel een alternatief stelsel toe te laten. Dat houdt in dat gepensioneerden zelf het risico moeten nemen van langer te leven en van slechte economische ontwikkelingen maar wel eerder een indexatie kunnen verwachten. Echter ouderen hebben niet veel mogelijkheden om grote risico’s met hun inkomen te nemen. Als het betekent dat na het
16
Mededelingenblad
wegvallen van de welvaartsvastheid ook het opgebouwde pensioen zelf niet meer heilig is dan rest geen enkele veiligheid meer. De vereiste dekkingsgraad wordt per 1 januari 2015 verhoogd, hetgeen betekent dat het indexeren moeilijker wordt. Het kabinet heeft het wetsvoorstel ter verbetering van het financieel toetsingskader (FTK) voor de pensioenen op 4 april jl. naar de Raad van State gestuurd voor advies. De verbeteringen zijn noodzakelijk, omdat de economische crisis tekortkomingen in het huidige kader heeft blootgelegd en het vertrouwen van mensen in hun pensioenvoorziening heeft verkleind. De volgende aanpassingen ten opzichte van het bestaande FTK zijn in het wetsvoorstel aangebracht: • Bij tegenvallers door bijvoorbeeld financiële schokken op de beurs of een verdere stijging van de levensverwachting geldt dat pensioenfondsen direct maatregelen moeten nemen: er wordt niet meer gewacht met korten tot het eind van de herstelperiode. Wel mogen maatregelen over tien jaar worden gespreid. Hiermee worden financiële tegenvallers beter gespreid en wordt voorkomen dat de aanvullende pensioenen abrupt worden gekort. • Pensioenfondsen moeten vooraf expliciet duidelijk maken welke maatregelen worden genomen als de dekkingsgraad te veel daalt.
• Er worden duidelijke verdeelregels geïntroduceerd voor de indexatie van pensioenen. Deze regels zorgen ervoor dat de indexatie op een evenwichtige wijze over de generaties wordt toegekend en dat geen disproportionele herverdelingseffecten optreden. Financiële meevallers kunnen hierdoor niet vroegtijdig worden uitgedeeld. • Er komt een stabiele, kostendekkende premie. Het blijft mogelijk om de premie te dempen op basis van tienjaarsrentemiddeling of op basis van verwacht rendement. Aan het rekenen met verwacht rendement wordt een aantal voorwaarden verbonden. Zo moeten pensioenfondsen de indexatie in de premie meefinancieren. Het behouden van de dempingsmogelijkheden maakt een stabiele premie mogelijk. Dit is van belang voor de loonkosten en voor de koopkracht. • De afhankelijkheid van dagkoersen op financiële markten vermindert. Er komt een robuust sturingsinstrumentarium dat beter past bij een stelsel dat zich richt op de lange termijn. Zo wordt in de toezichtregels uitgegaan van een twaalfmaandsgemiddelde van de dekkingsgraad. Dit zegt de koepel van ouderenorganisaties CSO (NVOG, Unie KBO, PCOB en NOOM) en de Koepel van Nederlandse Verenigingen van Gepensioneerden (KNVG) over de pensioenplannen van het kabinet. 4 april 2014
Grote zorg over zwaardere eisen aan indexatie pensioenen De ouderenorganisaties waarderen de inspanning van het kabinet om het veel geprezen Nederlandse pensioenstelsel stevig overeind te houden. Het kabinet kiest voor een sys teem dat zoveel mogelijk kans biedt op een vaste pensioenuitkering. De keerzijde daarvan is dat de pensioenfondsen hogere buffers moeten aanhouden, waarmee de kans op aanpassing van de pensioenen aan de stijgende lonen en prijzen (indexatie) voor een langere tijd veel kleiner wordt. Nederland moet het beeld van de welvarende gepensioneerden nu echt achter zich laten. Het gemiddelde aanvullende pensioen in Nederland is € 700 per maand bruto en dat is geen vetpot. De koopkracht van gepensioneerden, die de afgelopen zeven jaren in een aantal gevallen al 15 - 20% minder werd, zal de komende jaren naar verwachting sterk blijven dalen. Positief is dat het kabinet het mogelijk maakt om kortingen bij de pensioenfondsen over periodes van tien jaar uit te smeren en dat elk jaar opnieuw de balans kan worden opgemaakt. Nu het kabinet de kans op indexering van de pensioenen sterk verkleint, achten de ouderenorganisaties het verstandig dat het kabinet ook kijkt naar de mogelijkheid van een tweede pensioenspoor, waarbij weliswaar minder zekerheid wordt geboden, maar de kans op indexatie door actief beleggen juist groter wordt. Voorwaarde is wel dat dit sys teem collectief blijft.
Juni 2014
17
De ouderenorganisaties wijzen er op dat het niet indexeren en het korten van pensioenen zowel gepensioneerden als werkenden in gelijke mate treft. Gepensioneerden voelen het meteen in hun portemonnee; werkenden zullen het vooralsnog alleen jaarlijks terugzien op hun pensioenoverzicht, maar het treft uiteindelijk ook hen later flink in hun portemonnee. De ouderenorganisaties vragen het kabinet de plannen nog eens te laten toetsen op generatieneutraliteit in verband met de zwaardere eisen aan indexatie en de gedempte (niet-kostendekkende) premie. Ze wijzen er in dit verband op dat bij de bepaling van de premies en de verplichtingen dezelfde rentevoet moet worden toegepast en er sprake moet zijn van een kostendekkende niet-gedempte premie, wat nu bij veel fondsen niet het geval is. De ouderenorganisaties vrezen dat bij blijvende onduidelijkheid over de pensioenregels en de pensioenrechten het vertrouwen in het pensioenstelsel verder daalt. Dat leidt tot verminderd draagvlak, ondermijning van de collectiviteit en aantasting van de economie als mensen uit angst meer gaan sparen en daardoor de consumptieve vraag gaat teruglopen. De eerste tekenen daarvan zijn reeds waarneembaar.
HOOGTE REKENRENTE BEPA-
De duur van uitbetaling hangt ook samen met de gemiddelde levensverwachting. Deze is gestegen. Dat betekent ook dat er meer in kas moet zitten om de pensioenen uit te betalen. Echter bij het vaststellen van de gemiddelde levensverwachting extrapoleert men vanuit de huidige levensverwachting tot het jaar 2060 aan toe. Een voorzichtige benadering. Stapeling van al die voorzichtige benaderingen kan leiden tot kortingen of non-indexaties. Hierna volgt een rekenmodel dat aantoont dat het in totaliteit uiteindelijk niet uitmaakt of men een rekenrenrente toepast in de dekkingsgraadberekeningen die te laag is of één die hoger ligt en in lijn ligt met de rendementsdoelstelling van het fonds. Te laag wil zeggen onder de daadwerkelijk gerealiseerde of te realiseren rente en rendement. Wel leidt een te lage rekenrente aanvankelijk tot paniek en lage dekkingsgraden.
Keuze waarderen verplichtingen bepalend voor indexatie
Vanaf 2007 moeten de fondsen op basis van het financiële toezichtsysteem van de Pensioenwet 2007 hun verplichtingen waarderen op marktwaarde. Op die waarderingsmethode bestaat kritiek. Een echte marktrente, zeker voor de langere termijn, is er niet. De door de ECB laag gehouden rente leidt tot een rekenrente die erg laag is.
De dekkingsgraad van ABP bedroeg per 30 april 105,4%. De gemiddelde dekkingsgraad van de Nederlandse pensioenfondsen stond eind april 2014 op 109%. De korting van 0,5% van 1 april 2013 van de pensioenen opgebouwd na 1 juni 2001 werd per 1 april jl. teruggedraaid. Geen indexatie werd gegeven. Dit omdat naar de mening van het bestuur de financiële positie van het fonds dat niet toeliet.
Een lage rekenrente leidt tot hogere verplichtingen. Als ik over een jaar honderd euro moet uitkeren dan is mijn verplichting nu, bij een rekenrente van 2%: 100 : 1,02 = € 98,04, echter bij een rekenrente van 4% is de verplichting nu: 100 : 1,04 = € 96,15. Immers na een jaar wordt de rentebetaling bij het kapitaal gevoegd.
LEND VOOR DEKKINGSGRAAD
De dekkingsgraad geeft de financiële positie van het fonds weer. De dekkingsgraad laat in feite zien in hoeverre het fonds in staat is om de pensioenuitkeringen te betalen. Hoe hoger de dekkingsgraad hoe hoger de kans dat het bestuur besluit de welvaartsvaste indexatie geheel of gedeeltelijk te verlenen. Het is dus van belang om de dekkingsgraad zo hoog mogelijk maar wel verantwoord te waarderen. Voor het bepalen van de financiële positie is het nodig om de verplichtingen te waarderen. Tot 1 januari 2007 hanteerden pensioenfondsen een vaste rekenrente van 4% voor het waarderen van de verplichtingen. U weet het, de financiële positie ofwel de dekkingsgraad is gelijk aan de verhouding tussen het vermogen en de verplichtingen, dat zijn de pensioenen die ABP nu en in de toekomst moet uitbetalen.
18
Als de dekkingsgraad bijvoorbeeld 105% is, dan staat tegenover elke honderd euro die ABP moet uitbetalen aan gepensioneerden, op dat moment € 105 aan vermogen. Het vermogen of te wel het beleggingsresultaat is van belang, maar de rente waarmee gerekend moet worden om vast te stellen hoeveel vermogen er nu moet zijn om tot in lengte van jaren de opgebouwde pensioenen uit te betalen speelt een nog belangrijkere rol.
Mededelingenblad
Pensioenfondsen worden gedwongen door de toezichthouder (DNB) om op basis van de lage rekenrente pensioenen te verlagen en niet te indexeren. Ze worden in feite gedwongen zich arm te rekenen. Daardoor zien we dat een rijk fonds als ABP, 309 miljard euro per 31 maart 2014, al zes jaar niet indexeert. Een fonds waarover de voorzitter van het bestuur Henk Brouwer opmerkt: “Het beleggingsresultaat wisselt natuurlijk, maar gemiddeld genomen hebben we een prachtig resultaat behaald. In het jaar 2012 was het rendement meer dan 13% en vorig jaar meer dan 6%. Over de afgelopen twintig jaar hebben we een beleggingsresultaat van meer dan 7%.” Op zich kan een voorzichtige benadering geen kwaad. Pensioenen worden over lange tijd opgebouwd en worden daarna hopelijk over lange tijd uitgekeerd. Het liefst op reële
Velen zijn het eens met de pensioenadvocaat Theo Gommer die in de ‘Over Geld’ column op Telegraaf.nl zegt: “mensen zijn het zat om over pensioenen te praten. Er zijn maar drie dingen belangrijk: hoeveel krijg ik, vanaf wanneer en is het genoeg”. Bent u een van die velen dan kunt u overgaan naar een volgend artikel in dit MB. De invloed van een stijgende levensverwachting is in het model buiten beschouwing gelaten. Stel er is een pensioenfonds dat elk jaar een beleggingsrendement realiseert van 4%. In dat geval blijft de dekkingsgraad elk jaar gelijk aan 100% en kan het pensioenfonds na twintig jaar de pensioenuitkering betalen van honderd euro. Eerst wordt de huidige praktijk beschouwd waarin pensioenfondsen hun verplichtingen moeten waarderen op marktwaarde. Met deze methode bepalen pensioenfondsen hoeveel geld ze vandaag in hun pensioenpotten moeten hebben onder de veronderstelling dat ze tot in lengte der dagen beleggingsrendementen realiseren die min of meer gelijk zijn aan de huidige rentes op staatsobligaties.
basis, dat wil zeggen geïndexeerd, zodat de koopkracht niet al te zeer daalt in de uitkeringsperiode. Bij een te lage gehanteerde rekenrente zal het systeem bij voldoende goed blijvende beleggingsresultaten na enige tijd laten zien dat de dekkingsgraad oploopt en de pensioenen weer geïndexeerd / welvaartsvast uitgekeerd kunnen worden. Voor de actieve deelnemer aan het fonds is het wachten daarop geen probleem, de reeds gepensioneerde heeft onvoldoende tijd van leven om dit af te wachten. Er zijn verschillende methodes voor het waarderen van de verplichtingen. Het rekenvoorbeeld laat zien dat als een pensioenfonds langdurig teleurstellende beleggingsresultaten realiseert er een tekort ontstaat, ongeacht welke methode voor het waarderen van de verplichtingen wordt gebruikt. Maar als een pensioenfonds in lijn presteert met zijn eigen beleggingsdoelstelling, dan is het te prefereren dat het de verplichtingen mag waarderen op basis van het verwachte beleggingsrendement. Het rekenmodel onderbouwt het gestelde dat de methode van berekenen van de dekkingsgraad er uiteindelijk niet zoveel toe doet, maar dat een aanvankelijk te laag vastgestelde dekkingsgraad wel vervelende gevolgen heeft op korte termijn voor de reeds gepensioneerden. Het leidt tot kortingen en of niet welvaartsvaste indexatie. In het volgende staat voor liefhebbers de rekenkundige uitwerking. Gebruik is gemaakt van ‘Methodes voor waarderen van verplichtingen van pensioenfondsen vergeleken’ van Gerwin Griffioen, fd, 13 februari 2012.
In dit voorbeeld gaan we uit van de slechtste situatie, namelijk een daling van de marktrente en teleurstellende beleggingsresultaten. Een pensioenspaarder betaalt een premie aan een pensioenfonds voor een eenmalige pensioenuitkering van honderd euro over twintig jaar. Stel de marktrente is 4%. In dat geval moet er een premie betaald worden van € 45,64. Immers een kapitaal van € 45,64 op samengestelde interest uitstaand voor twintig jaar levert na twintig jaar een kapitaal van: 45,64 x (1+ 4/100)20 = € 100. De ontvangen premie wordt steeds direct belegd. Na een jaar is de marktrente gedaald naar 2%. Verder blijkt dat het pensioenfonds een beleggingsrendement heeft gerealiseerd van 2%. Volgens de waarderingsmethode op marktwaarde moet er € 68,64 in de pensioenpot zitten. De beleggingen zijn echter aangegroeid tot (1+2%) x 45,64 = € 46,55. De dekkingsgraad daalt daardoor naar 46,55 / 68,64 x 100% = 67,8%. Dit betekent dat de financiële positie van het pensioenfonds ontoereikend is geworden. Als in de volgende negentien jaar de marktrente gelijk blijft aan 2% en het pensioenfonds realiseert elk jaar een beleggingsrendement van 2%, dan kan het pensioenfonds over negentien jaar slechts een pensioenuitkering betalen van € 67,82. In de oude praktijk waarin pensioenfondsen een vaste rekenrente van 4% mochten hanteren, zien we het volgende. We rekenen met dezelfde cijfers als hierboven, dus eerste jaar rekenrente 4% en beleggingsrendement blijvend 2%, maar na het eerste jaar blijft het pensioenfonds de verplichtingen waarderen op basis van de rekenrente van 4%. Met deze waarderingsmethode is de waarde van de verplichtingen na het eerste jaar gelijk aan € 47,48 euro en daalt de Juni 2014
19
dekkingsgraad naar 98,1%. Na drie jaar is de dekkingsgraad 94,3% en na vijf jaar 90,7%. Opnieuw laat de dekkingsgraad zien dat de financiële positie ontoereikend is, maar het tekort wordt nu minder ernstig voorgesteld. Als het pensioenfonds in de volgende negentien jaar de waarde van de verplichtingen blijft bepalen op basis van een rekenrente of beleggingsrendement van 4%, terwijl het pensioenfonds elk jaar een beleggingsrendement realiseert van 2%, dan kan het pensioenfonds na negentien jaar ook slechts een pensioenuitkering betalen van € 67,82. Dus de pensioenuitkomsten van alle methodes voor het waarderen van de verplichtingen zijn hetzelfde. Bij de waarderings methode op basis van marktwaarde wordt het mogelijk toekomstige tekort direct zichtbaar gemaakt, terwijl bij de waarderingsmethodes met de vaste rekenrente het mogelijk toekomstige tekort eerst geleidelijk zichtbaar wordt. Het zal nooit worden geaccepteerd dat een pensioenfonds langdurig zijn eigen beleggingsdoelstelling niet haalt. Na een aantal jaren tekort zal dan het fonds worden verplicht op marktrente te gaan waarderen. In het rekenvoorbeeld daalt de dekkingsgraad op dat moment naar 67,8% en wordt het mogelijke tekort in zijn volle omvang zichtbaar. Als een pensioenfonds tijdelijk zijn eigen beleggingsdoelstelling niet haalt, dan krijgt het even respijt, maar als de onderprestatie van structurele aard lijkt te zijn, dan wordt er ingegrepen. In die zin verandert er niets ten opzichte van de huidige praktijk waarin een pensioenfonds in onderdekking een herstelplan moet indienen en de gelegenheid krijgt om in een aantal jaren te herstellen. Uit het voorbeeld blijkt dat als een pensioenfonds in lijn presteert met zijn eigen beleggingsdoelstelling het te prefereren is dat het de verplichtingen mag waarderen op basis van het verwachte beleggingsrendement. Stel dat het pensioenfonds in het rekenvoorbeeld elk jaar een beleggingsrendement realiseert van 4%. In dat geval blijft de dekkingsgraad elk jaar gelijk aan 100% en kan het pensioenfonds na twintig jaar de pensioenuitkering betalen van honderd euro. Als de verplichtingen worden gewaardeerd op marktwaarde, dan daalt de dekkingsgraad na het eerste jaar naar 69,1% om vervolgens geleidelijk weer toe te nemen tot 100%. Tussentijds leidt de methode voor het waarderen van de verplichtingen op marktwaarde tot paniek die vervolgens heel geleidelijk wegebt. Pensioen moet altijd bij elkaar gespaard worden. Waarin de waarderingsmethodes verschillen, is in hoeverre er tussentijds paniek wordt gezaaid over de opgebouwde pensioenen. Voor pensioenfondsen die in lijn presteren met hun eigen rendementsdoelstelling, is het voorstel in het pensioenakkoord om verplichtingen te waarderen op basis van het verwachte beleggingsrendement in plaats van op een fluctuerende marktrente een goed idee dat kan leiden tot een
20
Mededelingenblad
stabieler stelsel en minder tussentijdse paniek. En mogelijk tot eerdere indexaties! Ter informatie: Tot 2007 werd een vaste rekenrente van 4% toegepast. Vanaf 1 januari 2007 geldt de regel dat pensioenfondsen hun verplichtingen op marktwaarde moeten waarderen. In het midden vorig jaar gesloten pensioenakkoord wordt voorgesteld om de verplichtingen te waarderen op basis van het verwachte beleggingsrendement. Op alle drie de waarderingsmethodes is kritiek. Welke waarderingsmethode is nu de minst slechtste? Hoe vaak is de rekenrente inmiddels aangepast? De risicovrije rente is de afgelopen jaren meerdere keren aangepast. Zo is in januari 2012 de risicovrije rente op basis van dagkoersen vanwege ‘uitzonderlijke marktomstandigheden’ vervangen door een driemaandsgemiddelde rente. In september 2012 kwam hier bovenop de UFR methodiek. De Ultimate Forward Rate (UFR) is de kunstmatige rente die Nederlandse pensioenfondsen sinds vorig jaar voor langlopende verplichtingen mogen hanteren De introductie van de UFR is bedoeld om met name het lange einde van de rentecurve minder gevoelig te maken voor verstoringen op financiële markten. De UFR is nu vastgesteld op 3,9%. Het sluit aan bij het nieuwe Europese toezichtskader voor verzekeraars. In het nieuwe stelsel per 2015 verdwijnt de drie maandsmiddeling van de rente. Daarvoor in de plaats komt een twaalfmaandsdekkingsgraad middeling. Ook de UFR wordt aangepast conform het advies van de commissie UFR op een tienjaarsgemiddelde. Door de hogere vereiste buffers wordt indexatie steeds moeizamer.
GENERATIETEGENSTELLINGEN BEDREIGEN OUDEREN Door Geert Braam Dagblad Tubantia, mei 2005 Generatietegenstellingen hebben geleid tot een beroep op solidariteit van zwakken naar sterken dus ook van ouderen naar jongeren. Men vraagt zich nauwelijks af bij wie de verantwoordelijkheid hoort te liggen. Dat kan alleen bij de sterken zijn. Maar het is een natuurlijk gegeven dat sterkte gekoppeld is aan levensfasen. Kinderen en ouderen bevinden zich in zwakke fasen, de middenleeftijden in een sterke fase. Die levensfase draagt dus de zwaarste verantwoordelijkheid. Daar staat tegenover dat die werkenden ook dwingende zekerheid moeten hebben voor hun eigen toekomstige oude dag (rechtszekerheid). Er drentelt een heel klein dreumesje zo van één anderhalf jaar naast me in de supermarkt. Er komt een merkwaardige gedachte bij me op: Zou dat kindje later ook AOW krijgen?
verschaft om te bezuinigen. En dat treft zeker ook ouderen. Kortingen op het zorgpakket, no-claimregelingen, achterblijven van de AOW, verhoging van bijdragen voor de thuiszorg en kortingen op verpleeghuiszorg. Daarnaast blijven de pensioenen achter. De aangevoerde gronden zijn zeer dubieus. Zo wordt de vergrijzing zwaar overdreven en het idee van babyboomers is voor een deel feitelijk onjuist en wordt veel te zwaar aangezet. Ook de kosten van de AOW worden volgens collega De Beer uit Amsterdam zwaar overdreven. Wat de pensioenen betreft is er sprake van argumenten die grenzen aan misleiding. De pensioenen zijn immers door de mensen zelf en hun werkgevers destijds bijeen gespaard. Niettemin schermt ook het ABP met solidariteit van oud naar jong: de ouderen moeten offers brengen. Al met al lijkt alles wat over de woorden vergrijzing en generatietegenstellingen wordt geschreven een mode die aan het ziekelijke grenst, maar in ieder geval voor ouderen bedreigend is.
Het dreumesje heeft als alles goed gaat een lange levensloop voor zich. En ondertussen komen er weer andere dreumesen, eveneens met die levensloop. Die opeenvolgende golven van mensen noemt men generaties. Dat is het zich steeds vernieuwende leven, een prachtig beeld. Maar tegelijkertijd wordt er in deze tijd een ander beeld op geroepen, als zou er tussen de generaties een tegenstelling heersen. Bij onze Oosterburen wordt het zelfs als een strijd aangeduid (Kampf). De oorzaak van dit beeld ligt in de vergrijzing van de bevolking. Het aantal ouderen neemt relatief toe ten opzichte van het aantal werkenden. Dat betekent dat de kosten van inkomen en zorg voor de ouderen toenemen. De werkenden moeten dit gedeeltelijk opbrengen. Hierover is een ware paniek ontstaan. Dit betreft in de eerste plaats de AOW. Reeds geruime tijd worden hierover zorgelijke geluiden geuit, die in het begin van dit jaar ook in de SER nog eens werden onderstreept. Ook de directeur van De Nederlandsche Bank de heer Wellink uitte hierover onlangs zijn diepe wijsheid, namelijk om de leeftijd voor de AOW en de pensioenen geleidelijk van 65 tot 67 jaar te verhogen ‘jongeren moeten voor de ouderen opdraaien’. En niet alleen de huidige ouderen zijn het mikpunt maar ook een volgende golf die men de babyboomers noemt. De econoom Bovenberg sprak zelfs van een caravan generatie. Zo is het beeld van generatietegenstellingen compleet. Enkele jongerenorganisaties, onder andere van het CDA, VVD en het CNV hebben dit punt gretig aangegrepen. En ook sommige politieke partijen zinspelen hierop. De gevolgen zijn er naar. Vergrijzing en vermeende generatietegenstellingen hebben voor de huidige regering een argument
Maar ook jongeren en werkenden worden bedreigd. Kort gesteld, zij worden later ook getroffen door alles wat men nu aan voorzieningen voor de ouderdom afbreekt. Zij worden ook eenmaal oud. En die afbraak voltrekt zich onder hun ogen. Want midden in hun werkzame leven krijgen ze te horen, dat er een middelloonsysteem voor hun pensioen wordt ingevoerd. Zelfs direct bedreigend is, dat weduwenpensioen wordt gehalveerd. Dit soort maatregelen tast de rechtszekerheid aan. Men hoort nu jongeren opmerken dat er voor hen waarschijnlijk geen AOW meer zal zijn. Er kan een eenvoudig beeld worden geschetst, dat veel en veel logischer is. Het gaat er om waar de verantwoordelijkheid hoort te liggen. Welnu, de levensloop kent nu eenmaal fasen. Kindertijd, middenleeftijd en ouderdom. In sommige van die fasen is de mens sterk en in andere zwak. De middenleeftijd is de sterke. Het is dus niet meer dan normaal dat men daarin zorgt en verdient niet alleen voor zichzelf, maar ook voor kinderen en voor ouderen, zeker voor degenen, die niet in staat zijn geweest om te sparen, dus voor de kwetsbaren en armeren. En dat betreft vele honderdduizenden. Verantwoordelijkheid is dus voor een deel onvermijdelijk gekoppeld aan de levensfase, eigenlijk een door de natuur gegeven feit. En dat geldt ook als de lasten tijdelijk fors toenemen zoals men nu vermoedt. Maar die verantwoordelijkheid hoort een complement te hebben in rechtszekerheid: de werkenden moeten een dwingend recht krijgen voor inkomen en zorg voor hun eigen oude dag. De eigen verantwoordelijkheid, dat is hetgene dat oud-premier Balkende graag benadrukte. Maar het blijft bij de regering sterk in de schaduw, wie in staat is om die verantwoordelijkheid echt te kunnen dragen. Meer aandacht voor het simpele gegeven van de levensfasen zou regering, vele politici, vakbonden en pensioenfondsen sieren. Dan kunnen niet alleen de huidige ouderen rekenen op een redelijke oude dag, maar ook de nu werkende generatie, en zelfs dat dreumesje dat het leven nog voor zich heeft. Juni 2014
21