Pensioenen en uitkeringen FINANCIËLE POSITIE VAN ABP
ktze bd R.J. Meijer
Per 31 oktober 2010 was de dekkingsgraad 96%. Deze dekkingsgraad wordt, zolang er sprake is van een dekkingstekort, maandelijks door ABP gepubliceerd. De dekkingsgraad per 30 november 2010 kunt u vinden op de website van ABP: zie www.abp.nl. Enkele cijfers van belang, zoals deze te vinden zijn in het ABP persbericht 2010 tot en met het derde kwartaal:
Bezittingen Pensioenverplichtingen Rente Dekkingsgraad Rendement
231 miljard 246 miljard 2,8% 94% 10,5%
In ABP WERELD 3/10 zegt Joop van Lunteren, vice-voorzitter van het ABP-bestuur: “De lage dekkingsgraad is een gevolg van de lage (door DNB/politiek) voorgeschreven rente. Ons vermogen (231 miljard) is nog nooit zo groot geweest als nu, maar toch is onze dekkingsgraad te laag”.
RISICO ALS OBSESSIE In zijn boek ‘Risico als obsessie’ (ISBN 978 90 430 1588 2) stelt de pensioendeskundige Frits Bosch in de openingszin: ‘Hoe konden Nederlandse pensioenfondsen hun riante vermogenspositie zo verspelen?’ Citaten van Bosch en recensies van Rik Elfrink in Eindhovens dagblad en Menno Tamminga in de NRC leren ons: Pensioenfondsen hebben te veel geld in aandelen belegd doordat wiskundige modellen dat voorschreven. Daarnaast roomden bedrijven de overvolle pensioenpotten in de jaren negentig op instigatie van de overheid af. In 1990 hadden de fondsen een gemiddelde dekkingsgraad van 230. Dat wil zeggen dat voor iedere euro aan verplichtingen liefst 2,30 euro in kas zat. Nu ligt de dekkingsgraad van Nederlandse fondsen rond de 100. ‘Er zijn geen buffers meer om nieuwe tegenvallers op te vangen’, stelt Bosch en ‘Er is volstrekt onverantwoord bestuurd op basis van wiskundige modellen.’ Bosch: ‘Aandelen hebben op de lange termijn inderdaad altijd beter gepresteerd dan obligaties, maar wie geeft de garantie dat dat de komende tien jaar zo is? Door die modellen is de beleggingsmix van pensioenfondsen veel te ver doorgeschoten in de richting van aandelen. Gemiddeld werd in
8
Mededelingenblad
1998 liefst vijftig procent in aandelen belegd. Dat was achteraf bezien te veel. In 1986 was het nog maar tien procent, om een voorbeeld te noemen. Actuarissen en mensen die deze modellen aanprijzen, hebben veel te veel invloed gehad bij de fondsen.’
Volgens Bosch moeten pensioenfondsen meer toe naar modellen waarbij rekening wordt gehouden met de termijn van uitkering van pensioengeld. ‘Hoe langer je het geld als pensioenfonds nog kunt vasthouden, hoe meer risico je in beginsel kunt nemen. In algemene zin moet het risicoprofiel omlaag, al is dat nu lastig. De meeste fondsen zitten in problemen en als ze geen risico meer mogen nemen, komen ze niet van hun lage dekkingsgraden af.’ Afstempelen van pensioenen, oftewel het korten van gepensioneerden, lijkt onontkoombaar. ‘Het moet’, zegt Bosch.
Bosch heeft in het verleden al vaker gewaarschuwd voor de lankmoedige opstelling van bijvoorbeeld de toezichthouders. ‘Voorheen vond de Pensioen- en Verzekeringskamer (nu De Nederlandsche Bank) het goed dat pensioenfondsen zulke risico’s met aandelen namen. Er had kritischer gekeken moeten worden, ook naar het afromen van de pensioenfondsen op het moment dat de dekkingsgraden extreem hoog waren. Je kunt je afvragen of pensioenfondsen nu dat geld nog terug kunnen vragen. Ze zouden er op zijn minst onderzoek naar kunnen doen. De overheid kan op dit punt een verwijt gemaakt worden, omdat de overvolle pensioenpotten in de jaren negentig fiscaal belast dreigden te worden. Juist daarom zijn bedrijven de fondsen gaan afromen.’ De pensioensector is een bolwerk van georganiseerde werkgevers en werknemers. Individuele werknemers en gepensioneerden hebben weinig tot geen invloed. Werkgevers en werknemers stellen in de cao-onderhandelingen de inhoud en de prijs van het pensioen vast en leveren de bestuurders. Sommige fondsen (Rabobank, KLM Vliegers) wisten echter wel de crisis te doorstaan. Waar zat dat hem in?
ACHTERGRONDINFORMATIE Het economisch en juridisch eigendom van de pensioenfondsen Van wie zijn de omvangrijke bedragen (ABP – 231 miljard) in de pensioenpotten? Het eigendom van de opgebouwde fondsen is een zaak van belang. Prof. dr. Erik Lutjens (1958), hoogleraar Pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam, zegt in zijn artikel ‘Indexering op de tocht’: ‘Pensioenaanspraken belichamen zeker een eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden’. Immers een deel van de arbeidsbeloning wordt gereserveerd voor de pensioenvoorziening en is daarmee een onderdeel van de arbeidsbeloning. Hierop wijst de vaak gebruikte uitspraak: ‘Pensioen is uitgesteld loon’. Een rechtstreeks aanwijsbare aanspraak op het vermogen van het fonds vloeit daar echter niet uit voort. Immers er bestaat geen direct herleidbaar deel van het vermogen waarop een deelnemer aan het fonds recht kan doen gelden. Dit in verband met de collectieve aanpak van het fonds en de uniforme premie die betaald wordt door of namens de deelnemer en die geen relatie heeft met de verkregen pensioenrechten.
Het juridisch eigendom wordt geacht te liggen bij de rechtsvorm (vaak de stichting) die de pensioenregeling uitvoert.
Hoe zat het ook al weer met de welvaartsvaste garantie Het op peil houden van het pensioen is voor de gepensioneerde van wezenlijk belang. Immers voortdurende prijsinflatie tast zijn koopkracht aan als er geen vorm van toelagebeleid is (indexering). Hoewel tot dusver altijd is geïndexeerd hebben de gepensioneerden toch koopkrachtverlies geleden. Tussen 1980 en 1990 alleen al een koopkrachtverlies van bijna 20%1, dit door de salaris en pensioenbijstelling van 3% in 1984 en door de AOW-inbouwmethodiek van ABP. In het algemeen, inclusief marktsector, valt het in 2002 mee met het indexeren van de pensioenen2. Maar de terugval van beleggingsopbrengsten doet het ergste vrezen. De welvaartsvaste indexering voor de overheidswerknemer heeft, zoals gezegd, echter nog altijd bestendig plaats gevonden. Het voorwaardelijk geïndexeerde aanvullend pensioen van de overheidswerknemer was tot aan het moment van privatisering van ABP (op 1 januari 1996) onvoorwaardelijk welvaartsvast gekoppeld aan het bezoldigingsniveau van zijn actieve (ex)collega’s. Voor de militaire ambtenaar werd het pensioen per 1 juni 2001 ondergebracht bij ABP en werd met de kaderwet militaire pensioenen de AMP buiten werking gesteld. In het advies van de Raad van State (RvS)4 werd ten aanzien van het wetsvoorstel ‘Privatisering van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (Wet privatisering ABP)’ opgemerkt3: - dat het wijzigen van onvoorwaardelijke indexatie in voorwaardelijke indexatie zodanig van aard is dat niet kan worden volgehouden dat per 1 januari 1996 sprake is van materieel gelijkwaardige aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Het college meent dat op dit punt in de kern sprake is van een duidelijke verslechtering omdat een vanwege het Rijk verzekerd pensioen wordt omgezet in een pensioen dat afhankelijk wordt gesteld van de financiële positie van het pensioenfonds. - dat de verzekeringskamer (PVK) in 1994 heeft geadviseerd om bij de vaststelling van het financieringssysteem en de beoogde dekkingsgraad rekening te houden met het welvaartsvaste karakter van het pensioenfonds4. Voorts dat in verband hiermee geadviseerd wordt de toenmalige normdekkingsgraad ABP van 106% te heroverwe1. bron: jaarverslag ABP 1990. 2. Zo blijkt uit Kamervragen van het PvdA Kamerlid Depla aan staatssecretaris Hoogervorst van SZW dat ongeveer 90% van de pensioenen meestijgt met loonof prijsstijgingen, 15 maart 2002..
De mogelijkheid tot waardeoverdracht bij overgang naar andere werkgever/pensioenfonds die thans wettelijk is voorzien, wijst eveneens op enige vorm van economisch eigendomsrecht van het collectief van deelnemers/gewezen deelnemers.
3. zie Tweede Kamer, vergaderjaar 1994-1995, 24 205, B. 4. Uit het advies Verzekeringskamer blijkt dat over de jaren 1991 tot en met 1993 de rentemarge lager was dan hetgeen benodigd was voor de financiering van de gevolgen van salarisaanpassingen en de gevolgen van het achterblijvende niveau van de AOW en andere sociale verzekeringen (bron kamerstuk 24 205, B).
December 2010
9
Levensverwachting Belangrijk voor de dekkingsgraad van een pensioenfonds is de prognose levensverwachting. Er blijken echter nog wel wat verschillen te zitten tussen de diverse prognoses. ABP heeft begin 2010 de nieuwste cijfers van het CBS verwerkt. Dit leidde tot een vermindering van de dekkingsgraad met vijf punten. Nu weer overweegt ABP de nieuwste Actuarieel Genootschap (AG) cijfers aan te gaan houden. Volgens deze cijfers (de AG-prognosetabel 2010-2060) neemt de levensverwachting en dus ook de daarvoor te reserveren voorziening fors toe. Eind december komt het CBS met nieuwe cijfers. Er zou contact zijn tussen de twee instituten over de verschillen in levensverwachting.
gen, omdat de RvS betwijfelt,……, of het voorziene dekkingspercentage van 106 procent toereikend is voor het toepassen van de indexatie van ambtenarenpensioenen. De ministerraad heeft de adviezen van de RvS naast zich neergelegd met als belangrijke argumenten: - dat bij waardeoverdracht van de pensioenen van ambtenaren die overgingen naar geprivatiseerde onderdelen van de rijksoverheid, dit geschiedde naar pensioenfondsen die ook geen onvoorwaardelijke indexatietoezegging kenden zoals het Spoorwegpensioenfonds. ‘Dat was nimmer een punt van discussie’ volgens het nader rapport van de ministerraad (althans van de betrokken bewindslieden). - dat de financiële spankracht van het fonds al ten tijde van de privatisering onvoldoende zou zijn, zoals de RvS opmerkte, werd weerlegd door de ministerraad met de opmerking dat de zienswijze van de regering anders was en dat het financieringssysteem van ABP in het algemeen zeker niet ongunstig afwijkt ten opzichte van financieringssystemen die door andere pensioenfondsen worden gehanteerd. - dat als in enig jaar de rente niet hoog genoeg is geweest om daaruit de indexatie volledig te financieren, niet kan worden geconcludeerd dat er sprake zou zijn van een acuut financieel probleem. Een dergelijke conclusie zou zelfs niet gerechtvaardigd zijn als de rente een aantal jaren achtereen te laag zou zijn. Het premiemodel dat door de stichting Pensioenfonds ABP zal worden gehanteerd, heeft in een dergelijke situatie namelijk als uitkomst dat de werkgevers direct een hogere pensioenpremie dienen af te dragen aan het fonds. Eventueel te lage rente- inkomsten worden dus door hogere premie-inkomsten gecompenseerd.
10
Mededelingenblad
Een derde instituut:Leyden Academy on Vitality and Ageing komt met lagere levensverwachtingen. Het zijn substantiële verschillen. De hoogste levensverwachting van het AG komt in het jaar 2060 uit op 85,9 jaar voor nuljarige mannen en op 87,6 jaar voor nuljarige vrouwen. Leyden Academy in samenwerking met het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) komt met levensverwachtingen van 77 en 81 jaar voor mannen respectievelijk vrouwen. Het laatste onderzoek toont ook aan dat Nederland in Europa teruggezakt is in de levensverwachting tot de negende plaats. Omdat de prognoses een flinke negatieve invloed hebben op de dekkingsgraden, is door ons aan het AG gevraagd om een reactie op de grote verschillen. Door het AG werd tot dusver hierop niet gereageerd. Gegevens uit de jaren 1976-1981 laten een gemiddelde overlijdensleeftijd zien bij de marineofficier van 70,7 jaar. Dat was toen drie jaar en twee maanden lager dan de toenmalige levensverwachting van de Nederlander. Vergelijkbare cijfers zijn er van de overige KMD’n. Een actualisatie van dit onderzoek lijkt geboden. Als de levensverwachting van de militair nu nog steeds duidelijk lager ligt dan die van de bevolking is sectoralisatie mogelijk op zijn plaats. Lagere premies voor Defensie en hogere dekkingsgraden voor de militaire pensioenen !!!
PENSIOENPERIKELEN In pensioenperikelen worden reacties/vragen van leden beschreven. Herkent u zich in de ervaringen of hebt u een onderwerp op pensioengebied welke voor collega’s van belang kan zijn, laat u dat dan weten op e-mailadres: meijer.rudolf@ gmail.com
Afzien van bijzonder nabestaandenpensioen Er bestaan twee pensioenen waarop een ex-partner recht kan hebben. Enerzijds het deel van het opgebouwde ouderdomspensioen. Anderzijds het opgebouwde partnerpensioen. Het
partnerpensioen is een eigen recht van de ex-partner. Wel kan er van dit recht bij het echtscheidingsconvenant (afspraken gemaakt bij de scheiding) afstand worden gedaan. In het convenant van een lid stond dat het opgebouwd ambtelijk pensioen aan de man wordt toegewezen. Nu is van belang wat onder ‘opgebouwd ambtelijk pensioen’ wordt begrepen. Zijn dit alle pensioenrechten? Dus zowel ouderdomspensioen als partnerpensioen (bijzonder nabestaandenpensioen). ABP gaat er van uit dat het ambtelijk pensioen alleen het ouderdomspensioen betreft. Als het de bedoeling is dat de ex-partner te zijner tijd afziet van het partnerpensioen moet de expartner meer nadrukkelijk in het echtscheidingsconvenant aangeven dat ze afstand doet van het recht op bijzonder partnerpensioen ofwel afziet van de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen. ABP kan u informeren over de hoogte van de contante waarde van de pensioenrechten. Voor een berekening heeft ABP schriftelijk toestemming nodig van degene die het pensioen heeft opgebouwd. In het scheidingsconvenant staan de afspraken die gemaakt zijn over de verdeling van uw pensioen. Deze afspraken geeft u door aan het fonds. Het legt de afspraken daarna vast in zijn administratie. Om tijdig te weten waar u aan toe bent is het verstandig om ABP een opgave te vragen van het partnerpensioen en van het ex-partner pensioen bij uw overlijden.
Bij overlijden van de gepensioneerde heeft de partner recht op partnerpensioen als: a. de overledene zijn pensioenaanspraken geheel heeft opgebouwd vóór 1 januari 1996, en b. het partnerschap is aangegaan vóór het ontslag. De laatstgenoemde term ‘ontslag’ is voor alle duidelijkheid niet van toepassing bij het leeftijdsontslag militairen. Het betreft uitsluitend ontslag waarbij het deelnemerschap met ABP wordt verbroken.
65+ problematiek In het laatste Mededelingenblad stond het volgende: Het recht op partnerpensioen vervalt als het partnerschap is aangegaan op of na de dag waarop de deelnemer of gepensioneerde 65 jaar is geworden. Zeker als je je hele leven pensioenpremies hebt betaald en je op latere leeftijd je partner verliest en daarna zo gelukkig bent om na je 65e een nieuwe levenspartner te vinden wordt het door betrokken collega’s terecht als heel wrang aangevoeld als de partner waarmee je na pensionering getrouwd bent bij je overlijden zonder pensioen achterblijft. Dit terwijl ze je soms al jaren verzorgt. De vraag van leden die hiermee te maken krijgen is dan ook: ‘Wie doet hier wat aan?’ Gelet op de financiële problematiek van de pensioenfondsen is niet te verwachten dat aan deze situatie iets zal worden veranderd. Wel lijkt het redelijk bij eventueel verhogen van de pensioenleeftijd deze grens mede op te hogen. Een van onze leden is wel voor zijn 65e jaar hertrouwd. Toch krijgt zijn partner na zijn recent overlijden geen ABP nabestaandenpensioen. Dit omdat het huwelijk gesloten is na zijn ontslagdatum bij Defensie. Dit op basis van de volgende regel in het pensioenreglement (PR):
Ouderdomspensioen Bij echtscheiding, einde geregistreerd partnerschap en scheiding van tafel en bed vindt pensioenverevening plaats. Wie na 1995 gescheiden is heeft recht op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen op het moment dat de ander met pensioen gaat. Wanneer de scheiding binnen twee jaar gemeld is aan ABP wordt het pensioen rechtstreeks uitbetaald aan de ex-partner. Is het niet op tijd gemeld dan blijft het recht op pensioen bestaan, maar moet men het zelf opeisen bij de ex-partner. Bij pensionering gaat een deel van het pensioen naar de expartner zolang beiden nog in leven zijn. Na overlijden van de ex-partner, krijgt degene die het pensioen had opgebouwd weer het volledige pensioen.
Correctie op pensioenuitkeringen ABP heeft recentelijk een aantal gewezen militairen een brief toegezonden met de mededeling dat het pensioen te hoog was vastgesteld. In die brief werd aangegeven dat dit in september 2010 en daarna zou worden gecorrigeerd. De reden hiervan is dat de berekeningssystematiek met betrekking tot de berekeningsgrondslag, de franchise en de indexatiebeperking is gewijzigd. Bovenstaande was dus niet de aanzet tot het afstempelen December 2010
11
van onze pensioenen. Het betrof een aantal jong gepensioneerden in de periode 2008 – 2010, voor wie door software/ ICT problemen bij ABP de indexatiebeperking tijdens de pensioenopbouwfase niet is doorberekend.
Begin 2011 bekijkt het bestuur, op basis van de stand van de dekkingsgraad eind 2010, opnieuw of ABP voldoende financieel herstel heeft laten zien. Dan besluit het bestuur of eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn.
Ruud Meijer
Pensioenen in 2011 niet verhoogd
STIJGING PREMIE ABP DOOR TOEGENOMEN LEVENS
ABP verkeert nog in een dekkingstekort met een dekkingsgraad van 96% eind oktober 2010. Omdat de financiële positie van het fonds niet voldoende is, kunnen de pensioenen niet meegroeien met de loonontwikkeling in de sectoren overheid en onderwijs. Die loonontwikkeling bedroeg gemiddeld 1,2% structureel en 0,3% eenmalig in 2010.
VERWACHTING
(Bron: Persbericht ABP, 25 november 2010)
De pensioenpremie bij ABP zal in 2011 stijgen als eind van dit jaar blijkt dat de deelnemers van het pensioenfonds langer leven dan de prognoses tot nu toe laten zien. Hoe groot die stijging zal zijn, is op dit moment nog niet bekend. Eind 2010 verschijnen de nieuwe CBS prognoses. De pensioenen van deelnemers van ABP kunnen in 2011 niet meegroeien met de gemiddelde loonontwikkeling in de sectoren overheid en onderwijs. De financiële positie van ABP is daarvoor niet voldoende. Dat heeft het ABP bestuur besloten.
Prognoses langer leven in 2011 verwerkt Nederlanders blijken steeds langer te leven dan prognoses tot nu toe laten zien. ABP baseert haar financiële beleid sinds 2006, na de invoering van het Financieel Toetsingskader, consequent op de meest recente prognoses van het CBS. Zo verwerkte het pensioenfonds eind 2009 de laatst beschikbare prognose omtrent de levensverwachting van Nederlanders. Eind van dit jaar zijn de nieuwste CBS prognoses beschikbaar. De toename van de levensverwachting uit deze prognose zal de premie doen stijgen. De premieverhoging wordt pas doorgevoerd op 1 april 2011, maar wel op een zodanige wijze dat de voor het hele kalenderjaar benodigde stijging van de premie in de resterende negen maanden wordt gerealiseerd.
Commentaar In het persbericht van ABP wordt wel heel eenzijdig naar de belangen van werkgever en actieve deelnemer toegeschreven. Volgens pensioenwet en pensioenreglement mag het fonds de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever niet onevenredig schaden. Het gaat dus niet aan om uitsluitend de belangen van de werkgever en de actieve deelnemers in acht te nemen. Het wordt nu echt tijd voor echte zeggenschap van de gepensioneerde in het bestuur van het fonds waarin de pensioengelden van de gepensioneerden beheerd worden.
HOUDBAARHEIDSBIJDRAGE Het coalitieakkoord Balkenende/Bos 2007 voorzag in een speciale heffing om de AOW betaalbaar te houden. Iedereen die ná 1945 was geboren zou vanaf 2011 een bijdrage gaan betalen ter grote van 0,6% over zijn aanvullend pensioen boven de € 18.000,- tot € 31.000,-. Deze bijdrage zou jaarlijks met 0,6% worden verhoogd totdat in 2040 het maximum van 17,9% was bereikt.
Herstelopslag in 2011 gehandhaafd Omdat ABP een kostendekkende premie hanteert, gaat de premie per 1 januari 2011 met 0,1% omhoog in verband met gestegen kosten. De tijdelijke herstelopslag van 1% blijft gehandhaafd. De premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen bedraagt op 1 januari 2011 21,4%. De tijdelijke opslag op de premie die in het kader van het herstelplan per 1 augustus van dit jaar werd ingevoerd, blijft gehandhaafd. Het bestuur van ABP ziet nu, op basis van de stand van de dekkingsgraad eind oktober 2010, geen aanleiding deze herstelopslag te verhogen tot het maximum van 3%. Achtergrond daarbij is dat ABP op schema ligt met het herstelplan en dat naar het oordeel van het bestuur de (zeer beperkte) positieve gevolgen van de maximale herstelopslag voor de dekkingsgraad niet opwegen tegen de negatieve gevolgen die daardoor voor actieve deelnemers en werkgevers bij overheid en onderwijs zouden optreden.
12
Mededelingenblad
Vanwege een te grote complexiteit is de zogenaamde Bosbelasting in een nieuw jasje gestoken: de houdbaarheids bijdrage die op grond van het Belastingplan 2009 is ingevoerd. Het kabinet vraagt vanaf 2011 van alleen de rijkere 65-plussers een houdbaarheidsbijdrage naar draagkracht. Deze bijdrage wordt heel langzaam gefaseerd ingevoerd over een periode van dertig jaar. Zij geldt voor mensen die na 1 januari 1946 zijn geboren. Alle andere burgers blijven volledig uitgezonderd van deze bijdrage. De bovengrens van de tweede schijf wordt voor deze ouderen niet meer volledig geïndexeerd maar slechts voor 75%. Dit betekent een verkorting van de tweede schijf waardoor eerder het 42% tarief van de derde schijf van toepassing is. Ruud Meijer