Pensioenen en uitkeringen (P&U) PENSIOENINDEXATIE In hoeverre is ‘de Staat’ verantwoordelijk voor het gebrek aan pensioenindexatie? Op 23 december 2015 stuurde de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een brief betreffende loonstrookjes en koopkracht 2016 naar de Tweede Kamer waarin onder meer het volgende valt te lezen:
c. D e regelgeving van ‘de Staat’ op zodanige wijze aanpassen, bijvoorbeeld het herintroduceren van een vaste rekenrente van 4%, dat daardoor, analoog aan de situatie voordat de vaste rekenrente werd afgeschaft in het begin van deze eeuw, weer kan worden geïndexeerd.
“Volgend jaar krijgt 91% van de Nederlanders meer te besteden. Dat kol bd KLu J. van Harkomt door het belastingplan dat op melen 22 december 2015 is goedgekeurd. Volgens minister Asscher gaan huishoudens er in 2016 gemiddeld € 800,00 op vooruit. Dat is meer dan op Prinsjesdag werd verwacht. Zo valt de stijging van de zorg- en pensioenpremie mee. De werkenden met een laag inkomen en mensen met kinderen zien hun koopkracht het meest stijgen. Zo’n 9% gaat er niet op vooruit, met name ouderen met een eigen vermogen of een aanvullend pensioen. De oorzaak is dat veel aanvullende pensioenen niet meestijgen met de inflatie.”
Ad a: Het bijstorten door werkgevers lijkt inmiddels, mondjesmaat, weer in de mode te komen. PostNL heeft in december 2015 aan de onvoorwaardelijke bijstortverplichting in het eigen pensioenfonds voldaan door een eerste storting van € 32 miljoen. In de komende 4 jaar zal tot een totaalbedrag van € 161 miljoen worden bijgestort.
Dus zelfs in een brief aan de Tweede Kamer over loonstrookjes en koopkracht 2016 is het voor de minister en de staatssecretaris van SZW duidelijk dat er een probleem ligt voor ouderen met een aanvullend pensioen, omdat veel aanvullende pensioenen niet meestijgen met de inflatie. Gezien die kennis van zaken rijst de vraag in hoeverre ‘de Staat’ (zie noot 1) verantwoordelijk is voor het gebrek aan pensioenindexatie?
Waarom stijgen de aanvullende pensioenen niet mee met de inflatie? Het eenvoudige antwoord daarop luidt dat er in de meeste pensioenfondsen onvoldoende geld in de huidige (en de te verwachten) pensioenpot beschikbaar is om, onder de regels, gesteld door onder meer de overheid en gecontroleerd door De Nederlandsche Bank (DNB), te mogen indexeren.
Wat kan er worden gedaan om minimaal met de inflatie te mogen indexeren? Daartoe dient de dekkingsgraad van de respectieve pensioenfondsen boven de ‘indexatiestreep’ te komen. In grove lijnen geschetst zijn er drie mogelijkheden: a. Bijstorten in de pensioenpot door de betreffende werkgever tot een niveau waarop indexatie weer mogelijk wordt; voor de overheid als werkgever zou dat bijstorten in de pensioenpot van het ABP betekenen. b. De huidige pensioenpremies verhogen tot het niveau dat deze niet alleen kostendekkend zijn maar zelfs tot een niveau waarop indexatie mogelijk wordt (momenteel zijn de premies bij de meeste pensioenfondsen, inclusief het ABP, niet kostendekkend (ondanks de huidige gebruikte terminologie door het ABP) en de huidige wet staat dat toe).
Ten aanzien van de genoemde mogelijkheden kunnen de volgende kanttekeningen worden geplaatst.
Ook de ‘staatsbank’ ABNAMRO, de overheid heeft nog 80% van de aandelen in bezit, heeft van diezelfde overheid een ‘bruidsschat’ meegekregen voor het zelfstandige ABNAMRO - pensioenfonds ter gelegenheid van de privatisering ter grootte van € 700 miljoen. Met een deel van dat bedrag, € 500 miljoen, koopt ABNAMRO het risico af dat zij in de toekomst geld zou moeten bijstorten in het ABNAMRO-pensioenfonds als de beleggingsresultaten zouden tegenvallen en de toekomstige pensioenen van medewerkers in gevaar zouden komen (zie ook het Mededelingenblad nr. 217: Verschillen in behandeling ambtenaren en werknemers bij staatsbanken). Voorts valt in het Financieel Dagblad van 4 februari 2016 te lezen dat “de bonden KLM voor de rechter slepen vanwege een conflict over bijstorting voor pensioen van het cabinepersoneel”. Voor de overheid als werkgever zal bijstorten in de pensioenpot van het ABP een utopie blijken te zijn gezien de belabberde situatie van de begroting van de betrokken departementen, die de functie van werkgever vervullen (voor militairen dus het ministerie van Defensie). Ad b: Verhoging van de pensioenpremie is met deze regering ‘vloeken in de kerk’. Immers, zeer onlangs is een, door het FNV verfoeid, loonakkoord afgesloten waarbij de overheid (als werkgever) en werknemers (zonder FNV) de pensioenpremies juist hebben verlaagd, overigens zonder de huidige gepensioneerden daarbij in de een of andere vorm te betrekken! De korte termijn “winst” in het loonzakje voor de werkenden gaat dus ten koste van de uitkeringen van de huidige gepensioneerden (minder geld in de pot), maar uiteindelijk ook ten koste van de toekomstige gepensioneerden zelf waar de vakbonden, die het loonakkoord wel hebben ondertekend, voor zeggen op te komen! Een lagere pensioenpremie betekent voor de Staat der Nederlanden een lagere post op de begroting en een hoger nettoloon voor de 600.000 overheidsmedewerkers (‘winJuni 2016
13
win’). Intussen gaat dat loonakkoord ten koste van de 2,8 miljoen deelnemers van het pensioenfonds ABP die daarvoor koopkracht inleveren. Overigens levert, volgens de voorzitter van het ABP mevrouw Wortmann – Kool, een extra herstelopslag van 1% op de premie slechts een verhoging van 0,1% van de dekkingsgraad op met de huidige rekenmethodieken. Ad c: De vraag die allereerst opkomt, is of de pensioenfondsen het zo slecht doen? Welnee, de beleggingen van pensioenfondsen doen het goed, er is zelden zoveel geld in kas geweest. Het probleem is de rekenrente: die dwingt pensioenfondsen om zichzelf arm te rekenen, door uit te gaan van heel lage rendementen in de toekomst. In een artikel in het Mededelingenblad nr. 217: Pensioenfondsen schatrijk? , wordt geconcludeerd dat onze pensioenfondsen nu, maar ook in de toekomst schatrijk zijn! Ten aanzien van de (noodzakelijke) aanpassing van de regelgeving en de rekenrente is enig pessimisme op zijn plaats. Regering en parlement laten gezien recente uitlatingen weten daar geen voorstander van te zijn. Daarentegen hebben de drie vakcentrales FNV, CNV en VCP reeds voorafgaand aan het overleg met de staatssecretaris op 20 januari 2016 hun grote zorgen aan de Tweede Kamer en de staats-
secretaris over het pensioen van miljoenen deelnemers geuit. De drie centrales maken zich vooral grote zorgen over de lage rekenrente waarmee pensioenfondsen moeten rekenen. Die rekenrente is afgelopen zomer zelfs nog verlaagd door DNB. Op 20 januari 2016 heeft staatssecretaris Klijnsma (SZW) tijdens een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer medegedeeld dat “aan de renteknop draaien” voorlopig een taboe blijft voor haar. Inmiddels zijn tegen dat standpunt nogmaals tegenkrachten in werking gekomen. Eind januari 2016, na publicatie van de meest recente dekkingspercentages van de vijf grote pensioenfondsen, heeft de FNV de politiek opgeroepen ‘direct actie te ondernemen om de malaise bij de pensioenfondsen het hoofd te bieden. Immers, een nieuwe ronde van kortingen op de pensioenen is niet langer uitgesloten nu de grootste fondsen massaal hun reserves zien verdampen door de dalende beurskoersen en de lage (reken)rente.‘
Conclusie Geconcludeerd kan worden dat opties a. en b. feitelijk geen mogelijkheden ter verbetering bieden. Ook ten aanzien van optie c. is enig pessimisme op zijn plaats. Maar gezien ook de opstelling van de drie genoemde vakcentrales lijkt wijziging van de huidige regelgeving (en rekenmethodieken voor de bepaling van de rekenrente) de enige oplossing voor het weer kunnen doorvoeren van pensioenindexatie door de respectieve pensioenfondsen die dat nu niet kunnen doen. Ergo, ‘de Staat’ heeft het in haar macht die oplossing te bewerkstelligen. Het simpel constateren in de ‘loonstrookjes en koopkracht 2016 - brief”, dat zo’n 9% er niet op vooruit gaat, met name ouderen met een eigen vermogen of met een aanvullend pensioen, en dat de oorzaak is dat veel aanvullende pensioenen niet meestijgen met de inflatie is een zwaar onvoldoende reactie van ‘de Staat’ op de zorgplicht die zij ook heeft ten aanzien van diezelfde ouderen met een aanvullend pensioen. Immers ‘er niet op vooruit gaan’, is een understatement van de werkelijke situatie waarmee die 9% heeft te maken. Veelal is reeds sprake van een financieel gemis van 10-15% door het uitblijven van indexatie de afgelopen jaren. Vooral voor de laagst betaalden met een klein aanvullend pensioen is het een hard gelag dat ‘de Staat’ geen oog lijkt te hebben voor maatregelen die de achteruitgang in koopkracht kunnen tegengaan.
Hoe nu verder in 2016? Gezien de uitkomsten van het Algemeen Overleg in januari 2016 zal er op korte termijn niets veranderen. Staatssecretaris Klijnsma heeft de besluitvorming over het dossier ‘pensioenen’ verder voor zich uitgeschoven door mede te delen dat zij in mei 2016 een DNB – rapportage over de dan van toepassing zijnde dekkingsgraden van de pensioenfondsen naar de Tweede Kamer zal sturen, vergezeld van haar visie omtrent mogelijk te nemen maatregelen.
14
Mededelingenblad
Haar visie zal dan mede worden bepaald door de uitkomsten van de studie naar een nieuw te ontwikkelen pensioenstelsel, waar de Sociaal Economische Raad (SER) momenteel op studeert, en waarvan de invoering ten minste tot 2022 nog op zich laat wachten. In die studie worden onder meer de consequenties onderzocht van de discussienota die medio vorig jaar door de samenwerkende ouderenorganisaties, waaronder de KNGV en de NVOG, aan de staatssecretaris zijn aangeboden. Dat toch enige actie van ‘de Staat’ mogelijk te verwachten is, zou kunnen blijken uit de uitspraken van minister Asscher op 9 december 2015 in zijn overleg met onder meer een delegatie van NVOG en KNVG: “Omdat de komende jaren onder het huidige financieel toetsingskader geen indexering te verwachten is en dat op termijn ook kortingen niet uit te sluiten zijn, kunnen we niet wachten op een nieuw pensioenstelsel, waarover nu gesproken wordt. Invoering daarvan zal naar verwachting nog minstens vijf jaren (waarschijnlijk meer) op zich laten wachten en ondertussen dreigt er een groot probleem”. Gezien de reacties in het veld van de grote vakcentrales, die een verhoging op korte termijn van de rekenrente bepleiten, en de lange duur (minstens vijf jaar volgens Asscher) voordat een nieuw pensioenstelsel is ingevoerd, zou een tijdelijke verhoging van de rekenrente een optie kunnen zijn. Kortom, zowel voor het zomerreces van de Tweede Kamer en daarna
richting het aanbieden van de Miljoenennota op 20 september 2016, zijn belangwekkende discussies te verwachten over het dossier ‘pensioenen’.
Laatste ontwikkelingen Met het oog op de geplande Tweede Kamer verkiezingen van maart 2017 heeft een aantal ouderenorganisaties, waaronder ‘onze’ koepelorganisatie NVOG, op 2 maart, gezamenlijk een brief gezonden aan alle politieke partijen met hun wensen voor de respectieve verkiezingsprogramma’s op de gebieden Pensioenen, Inkomen en Koopkracht en Zorg, Welzijn en Wonen. Specifiek wordt gevraagd ‘maatregelen voor te stellen die kortingen op pensioenen voorkomen en ruimte creëren voor indexatie en koopkrachtherstel’. In samenwerking met de NVOG zal het bestuur van de KVEO bij voortduring aandacht blijven vragen voor het gebrek aan indexatie, en de daarmee gepaard gaande achteruitgang in koopkracht van de huidige gepensioneerden (‘frapper toujours’). Noot 1): De hoeveelheid direct of indirect verantwoordelijken bij het onderwerp ‘pensioenindexatie’ is dermate groot dat in dit artikel dit complex van regering, sectorwerkgevers, betrokken bewindslieden, coördinerende minister, de Tweede Kamer, de Eerste Kamer, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en mogelijk zelfs de ECB wordt samengevat met het begrip ‘de Staat’.
INBEDDING KVEO IN ANDERE ORGANISATIES Nederlandse Vereniging van Organisaties van Gepensioneerden (NVOG) De KVEO is aangesloten bij de NVOG, een landelijke koepelorganisatie van een groot aantal verenigingen van gepensioneerden, afkomstig uit het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke organisaties. Per 1 januari 2016 bestond de NVOG uit 69 lidorganisaties met totaal 55.035 leden. De drie hoofdthema’s waarop de NVOG zich richt zijn Pensioenen, Zorg, Welzijn & Wonen (ZWW) en Inkomen en Koopkracht. Centraal staat de materiële belangenbehartiging voor gepensioneerden. Daartoe zijn onder meer drie commissies opgericht en wel de Commissie Pensioenen, de Commissie Zorg en Welzijn en de Commissie Koopkracht, een drietal werkgroepen (Jaarverslagen & Indexaties, Internationale Zaken en Ledencontacten) en een afdeling Communicatie. Daarnaast zijn een zestal Platform opgericht, een stelsel van min of meer ‘gelijkgerichte’ organisaties binnen de NVOG die in die platforms gezamenlijk optrekken: Platform verzekerde regelingen, platform dochters internationale ondernemingen, platform financiële instellingen, platform handel/nijverheid/ industrie, platform ouderen organisatie en het
platform (semi-)overheidsinstellingen (SOI). In dit laatstgenoemde platform is een bestuurslid van de KVEO als deelnemer opgenomen (kolonel b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA). Als voorzitter fungeert brigade-generaal b.d. van de technische staf ir. B. Koster, voormalig voorzitter KVEO. Twee maal per jaar organiseert de NVOG een Algemene Leden Vergadering (ALV), met deelname van een tweetal bestuursleden van de KVEO als vertegenwoordigers: kolonel b.d. KLu J. van Harmelen en kolonel b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA. Frequenter vindt een Voorzittersoverleg plaats waaraan onder meer deelnemen onze oud voorzitter, brigade-generaal b.d. van de technische staf ir. B. Koster als voorzitter SOI en kolonel b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA als voorzitter van de werkgroep Jaarverslagen & Indexaties. De NVOG treedt veelvuldig op in nauwe samenwerking met min of meer gelijkgestemde ouderen- en gepensioneerden organisaties: de Koepel van Nederlandse Verenigingen van Gepensioneerden (KNVG) het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (NOOM), de Protestants Christelijke Ouderen Bond (PCOB) en de Unie Katholieke Bond van Ouderen (Unie KBO). Juni 2016
15
Bond voor Pensioenbelangen (NBP) en de Belangenvereniging Pensioengerechtigden Politie (BPP) werd een kieslijst samengesteld met op de plaatsen 1 tot en met 3 respectievelijk de NBP, de KVEO en de BPP. De KVEO plaats werd ingenomen door de toenmalige voorzitter van de KVEO, brigade-generaal b.d. van de technische staf ir. B. Koster, en die is ook in het VO gekozen. Het VO adviseert het bestuur over beleid en de gevolgen daarvan voor deelnemers, gevraagd én ongevraagd. Bijvoorbeeld over: de hoogte van de pensioenpremie en indexaties, de regels voor beleggen en de manier van communiceren. Het VO geeft vooraf advies, maar oordeelt ook achteraf of het bestuur goed gehandeld heeft. Adviesraad (voormalige Achterbancommissie) ABP De Adviesraad ABP met participatie namens de KVEO door Kol. b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA, adviseert de VO-leden over belangrijke concept documenten van het ABP.
U kunt nog meer over de activiteiten van de NVOG lezen op de website: www.gepensioneerden.nl. Deze website kunt u ook vinden via onze eigen website: www.kveo.nl en dan via de rubriek ‘links’ de NVOG aanklikken.
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP)
Federatie Onafhankelijke Gepensioneerden ABP (FOGABP) Vanuit de eerder genoemde lijstverbinding en het gevoerde overleg met alle andere onafhankelijken is uiteindelijk de FOG-ABP ontstaan. Inmiddels vormen de gekozenen van CMHF, AC en FOG-ABP een eigen fractie in het eerder genoemde VO. Oók in dit orgaan is de KVEO vertegenwoordigd door kolonel b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA. Nadere informatie over het ABP en haar organen kunt u vinden op www.abp.nl. Er is nog overleg gaande tussen en met betrokkenen over de wijze waarop en de mate waarin (openbare) verslaglegging van gehouden bijeenkomsten zal geschieden.
Bestuur ABP Het bestuur van het ABP bestaat uit dertien leden die werknemers, werkgevers en gepensioneerden vertegenwoordigen: één onafhankelijke voorzitter (zonder stemrecht), vier bestuursleden namens de werknemers, vijf bestuursleden namens de werkgevers en drie bestuursleden namens de gepensioneerden. De samenstelling van het huidige bestuur is weergegeven op de site van het ABP (www.abp.nl).
Verantwoordingsorgaan ABP Na het opheffen in 2014 van de deelnemersraad en de werkgeversraad van het ABP is een gekozen Verantwoordingsorgaan (VO) in het leven geroepen. Het ABP heeft daartoe verkiezingen uitgeschreven waarbij 13 zetels van de 48 zetels werden gereserveerd voor organisaties van gepensioneerden. De KVEO was getalsmatig te klein om zelfstandig een zetel in het VO te bemachtigen en derhalve was samenwerking geboden met andere onafhankelijke (niet politiek of vakbond gebonden) ABP organisaties. Via een lijstverbinding met onder meer de Nederlandse
16
Mededelingenblad
OVERZICHT VERTEGENWOORDIGINGEN NVOG bestuur: Geen. NVOG Algemene Leden Vergadering (ALV): kol. b.d. KLu J. van Harmelen (lid) en kol. b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA (lid). NVOG Platform semi-overheidsinstellingen (SOI): kol. b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA (lid); de voormalige voorzitter KVEO, bgen. b.d. van de technische staf ir. B. Koster, is voorzitter van Platform SOI NVOG voorzittersoverleg: Onze voormalige voorzitter KVEO, bgen. b.d. van de technische staf ir. B. Koster als voorzitter SOI; vanwege het voorzitterschap van de werkgroep Jaarverslagen en Indexaties neemt kol. b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA deel aan de beraadslagingen.
NVOG Commissie Koopkracht: Geen. NVOG Commissie Zorg & Welzijn: Geen. NVOG Commissie Pensioenen: Geen. NVOG Werkgroep Jaarverslagen en Indexaties: kol. b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA (vz). Verantwoordingsorgaan ABP: bgen. b.d. van de technische staf ir. B. Koster. Adviesraad ABP: kol. b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA (lid). FOG-ABP: kol. b.d. der militaire administratie B. Vooijs RA (lid). Het bestuur van de KVEO voert momenteel overleg met het bestuur van de NVOG om, waar nodig en zinvol, een ruimere bijdrage te leveren aan de gremia van de NVOG. Overige vertegenwoordigingen in andere organisaties: Veteranen Platform: lkol. b.d. van de verbindingsdienst B.S. Schutte.
ONTWIKKELING NIEUW PENSIOENSTELSEL Nog geen nieuw pensioenstelsel inzicht en, nog erger, geen berichten uit ‘Den Haag’ over reparatie van het huidige gebrek aan indexatie! Vanaf medio 2015 zijn in de media de deskundigen (en minder deskundigen) geheel losgegaan met het opperen van denkbeelden en visies op het indexatieprobleem, de mogelijke vete tussen ouderen en jongeren ten aanzien van de vraag wie nou wie subsidieert met de betaling van de respectieve pensioenpremie, de houdbaarheid van het huidige kapitaal gedekte stelsel, de ophanden zijnde kortingen op de pensioenen, de mogelijk nieuwe ingrepen in de overvolle kassen van de grote pensioenfondsen door de eigen regering dan wel door de Europese regering, de problemen van de SER om een compromis te vinden voor een nieuw stelsel langs de lijnen van het Individueel Solidair Defined Contribution (ISDC) – stelsel en de (achterhoede) gevechten rond het recent afgesloten loon – akkoord, met een initieel lagere, niet kostendekkende, pensioenpremie (die inmiddels iets is verhoogd).
schappelijke geluiden op het gebied van individualisering’, is nog in nevelen gehuld en aan de huidige problematiek van de generatie gepensioneerden wordt op geen enkele manier aandacht besteed. Ja, de minister van SZW heeft eind december 2015 bij het uitbrengen van de koopkracht- brief wel geconstateerd dat 91% van de Nederlanders meer te besteden krijgt maar ook dat 9% er niet op vooruit gaat, met name ouderen met een eigen vermogen (een heel klein deel van die 9%) of een aanvullend pensioen (het overgrote deel van die 9%). Dat deze constatering een schoolvoorbeeld is van ‘politiek verhullend taalgebruik’ wordt duidelijk als rekening wordt gehouden met het uitblijven van indexatie gedurende de afgelopen jaren, waardoor de groep gepensioneerden niet alleen niet meer te besteden krijgt in 2016 maar zelfs al 10-15% inflatiecorrectie is misgelopen.
Vele journalisten en columnisten, met name die van het Financieel Dagblad en De Financiële Telegraaf, en economie – en pensioendeskundigen op hoogleraar - niveau hebben zich de vingers blauw geschreven echter de verantwoordelijk staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), gesteund door de betrokken minister, slaagt er sinds november 2015 in de Tweede Kamer telkens weer in om besluiten op ‘het dossier pensioenen’ voor zich uit te schuiven.
Geconcludeerd kan worden dat door de focus op de SER en het nieuw te ontwikkelen pensioenstelsel, waarvan allerminst zeker is dat het er komt en waarvan de minister van SZW zelf zegt dat invoering daarvan zeker vijf jaar maar waarschijnlijk langer zal duren, een excuus is voor de staatssecretaris (en de minister) om dan het probleem van het gebrek aan indexering niet aan te pakken noch op te lossen. Over het zogenaamde ‘invaren’ van de rechten van de huidige gepensioneerden en over de noodzakelijk overgangsmaatregelen van het huidige pensioenstelsel naar een nieuw stelsel wordt, ook in de media, al helemaal niet gesproken.
Het nog te ontwikkelen nieuwe pensioenstelsel, dat meer individueel gericht zou moeten zijn ‘gezien de huidige maat-
Het wordt hoog tijd dat de politiek verantwoordelijken, inclusief de politieke partijen, zich de dagelijkse problemen van gepenJuni 2016
17
sioneerden met een (klein) aanvullend pensioen eigen maakt. Dan zal hopelijk duidelijk worden dat zowel op de korte termijn (nog dit jaar) extra maatregelen noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld door een vorm van (tijdelijke) indexatie gebaseerd op de behaalde beleggingsresultaten over de laatste tien jaar, maar dat tevens structurele maatregelen voor de huidige gepensioneerden noodzakelijk zijn die waarborgen dat verworven pensioenrechten niet worden aangetast bij invoering van een nieuw stelsel. Die waarborgen kunnen dan in de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen voor de verkiezingen van de Tweede Kamer in maart 2017 worden opgenomen.
HET AOW-GAT
komenseffecten voor de gewezen militairen in de periode waarin het AOW-gat voor hen van toepassing is, ondanks de tegemoetkoming vanuit het ministerie van Defensie, en de redenen waarom geen uitzondering wordt gemaakt in de toepassing van de fiscale regels is de beantwoording door de minister als volgt. Met de centrales van overheidspersoneel is overeenstemming bereikt over een tegemoetkoming waarbij het brutobedrag van de ontbrekende AOW volledig wordt gecompenseerd in de periode tussen 65 jaar en de AOW-leeftijd. Hierdoor zijn de brutomaandinkomsten van de oud-defensiemedewerker in de periode tussen 65 jaar en de AOW-leeftijd gelijk aan de bruto-maandinkomsten na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Door de verhoging van de AOW-leeftijd loopt de verplichting om AOW-premie te betalen ook langer door.
Antwoorden op vragen over de voorziening AOW-gat Op 30 maart 2016 heeft de minister van Defensie een brief gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer met antwoorden op vragen (60 stuks) van de vaste commissie van Defensie over de voorziening AOW – gat. In de preambule bevestigt de minister dat bij de beantwoording van de eerder gestelde vragen ook het ministerie van Financiën is betrokken evenals de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezien diens verantwoordelijkheid voor de AOW. Inhoudelijk zijn in de brief alle vragen van de leden van de commissie van Defensie beantwoord. Onderstaand volgt een samenvatting van de antwoorden van de minister op de meest belangrijke vragen. Op de vraag of de leeftijd voor het Functioneel Leeftijdsontslag (FLO) ook wordt opgehoogd als gevolg van de ophoging van de AOW-leeftijd luidt het antwoord dat in het deelakkoord arbeidsvoorwaarden Defensie van 16 april 2015 afspraken zijn gemaakt over een nieuwe diensteinderegeling voor het militair personeel. Een van de overeengekomen uitgangspunten heeft betrekking op het verplichte leeftijdsontslag voor militairen. Afgesproken is dat de ontslagleeftijd wordt opgehoogd. En op de vraag over afspraken over de ingang van het diensttijdpensioen stelt de minister dat de ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging AOW-leeftijd’ uitgaat van het ingaan van het ouderdomspensioen op 65-jarige leeftijd. Voor oud-militairen ontstaat op grond van de huidige militaire pensioenregeling recht op ouderdomspensioen op de dag dat de deelnemer 65 jaar wordt. Op vragen over de financiering van de voorziening AOW-gat stelt de minister dat de substantiële kosten voor de [met de centrales van overheidspersoneel – JvH] overeengekomen AOW-gat voorziening ten laste komen van de arbeidsvoorwaardenruimte. Het gevolg daarvan is dat minder arbeidsvoorwaardenruimte resteert voor het actief dienend personeel. Ten aanzien van de vragen over de aanzienlijke negatieve in-
18
Mededelingenblad
De tegemoetkoming voor het AOW-gat is regulier belast als inkomen uit vroegere dienstbetrekking. Over dit belaste inkomen vindt, op basis van de zogeheten groene tabel, loonheffing plaats en worden premies volksverzekeringen ingehouden. De premie voor de volksverzekering Algemene Ouderdomswet (AOW) bedraagt in 2016 17,9 procent over ten hoogste 33.715 euro. Dit geldt voor iedere (oud-)werknemer in Nederland. Door deze systematiek is het niet mogelijk een lager belastingtarief toe te passen zolang de gewezen defensiemedewerker niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Hierdoor ontvangt hij/zij tot de AOW-gerechtigde leeftijd een lager nettobedrag dan de reguliere AOW-uitkering vanaf het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Van belang is dat iedereen die in Nederland woont, verzekerd is voor de AOW. De verzekering impliceert dat AOW-rechten worden opgebouwd en AOW-premie is verschuldigd over het inkomen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Uitzonderingsposities of overgangsregelingen ondermijnen dit AOW-stelsel, inclusief de betaalbaarheid daarvan. In een bijlage bij de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer wordt aangegeven wat de netto-inkomstengevolgen kunnen zijn van het gegeven dat geen fiscale oplossing wordt geboden voor de AOW-gatvoorziening, aangezien er belasting en AOW-premie moet worden afgedragen. In die bijlage is de inkomenspositie van een aantal zogeheten ‘maatmensen’ weergegeven. Het betreft een relatief laag en een relatief hoog gesalarieerde militair met UGM respectievelijk een relatief laag en relatief hoog gesalarieerde burger met wachtgeld. Voor de militairen gaat het om twee veel voorkomende eindrangen: een adjudant–onderofficier van de marine en een luitenant-kolonel. In de tabellen wordt zichtbaar gemaakt hoe het maandinkomen van de betreffende maatmensen zich ontwikkelt in de opeenvolgende fasen: 1. werkzame periode; 2. UGM- of wachtgeldperiode;
3. pensioen plus tegemoetkoming na het stoppen van de UGM of wachtgelduitkering; 4. pensioen plus AOW vanaf het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Hierbij worden zowel de bruto- als nettobedragen vermeld. Voor dit artikel wordt een salarisoverzicht met ingang van 1 januari 2016 van een [gemiddelde – JvH] luitenant-kolonel weergegeven. Salaris in werkelijke dienst: Bruto : € 7.490,15 Netto: € 4.195,17 Uitkering gewezen Militairen (UGM): Bruto: € 5.845,77 Netto: € 3.202,27 Pensioen + voorziening AOW-gat: Bruto: € 5.198,65 Netto: € 2.944,49 Pensioen + AOW: Bruto: € 5.198,65 Netto: € 3.445,32 (Uit de genoemde bedragen blijkt duidelijk dat waar de bruto bedragen van pensioen + voorziening AOW-gat en pensioen + AOW gelijk zijn (€ 5.198,65) er tussen de netto bedragen een negatief verschil ontstaat voor de gewezen militair van € 500,83 per maand - JvH]. Op een vraag aan de minister over de omvang van de groep gewezen militairen die geraakt worden door de aanzienlijke negatieve inkomenseffecten waar zij, ondanks de tegemoetkoming vanuit het ministerie van Defensie in de periode waarin het AOW-gat voor hen van toepassing is, nog steeds mee worden geconfronteerd, antwoordt de minister dat het 16.029 oud-defensiemedewerkers met een AOW-gat betreft, van wie 11.541 gewezen militairen.
op een betreffende vraag om een overzicht te verstrekken van bij de rechtbank gegrond verklaarde bezwaarschriften en de hoeveelheid zaken die aan de CRvB zijn voorgelegd antwoordt de minister dat 49 beroepszaken bij de rechtbank gegrond zijn verklaard en dat momenteel 48 beroepszaken in behandeling zijn bij de CRvB.
Ten aanzien van (recente) uitspraken van rechtbanken, vragen over stopzetting van de UGM-uitkering op 65-jarige leeftijd en het discriminerend karakter van de inkomensderving heeft de minister het volgende antwoord aan de voorzitter van de Tweede Kamer gezonden. Defensie is van mening dat er geen sprake is van een verboden onderscheid zoals bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) en daarmee evenmin van een schending van artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) of van schending van artikel 1 van de grondwet.
Op de vraag of de minister kan aangeven wanneer het huidige stelsel van diensteinderegelingen zal worden vervangen door een nieuwe regeling, constaterende dat door de aangekondigde nieuwe diensteinderegeling door Defensie het tijdstip van ouderdomspensioen en AOW weer met elkaar in de pas lopen, aangezien er dan geen AOW-gat meer is antwoordt de minister dat in het eerste deelakkoord (met de centrales van overheidspersoneel – JvH) is vastgelegd dat de nieuwe diensteinderegeling in 2017 van kracht moet worden. De uitwerking van deze regeling is momenteel onderwerp van onderhandelingen met de centrales van overheidspersoneel. In de nieuwe diensteinderegeling zal geen sprake meer zijn van een AOW-gat.
Gelet daarop heeft Defensie hoger beroep ingesteld tegen (onder andere) een aantal uitspraken door rechtbanken. Op 11 februari 2016 was er bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een zitting waarbij deze zaken zijn behandeld. Defensie wacht de uitspraak van de CRvB in deze zaken af. (De verwachting bestond dat de CRvB begin mei 2016 uitspraak zou doen. Echter, die uitspraak is tot nader order uitgesteld – JvH). Overigens stelt de minister in haar brief dat 594 bezwaarzaken en 310 beroepszaken over het AOW- gat worden gevoerd. En
De behandeling van deze brief van de minister van Defensie aan de voorzitter van de Tweede Kamer was initieel voorzien op 21 april 2016. De brief mede te ondertekenen door de minister van Sociale Zaken en Wekgelegenheid en staatssecretaris van Financiën, was echter nog niet beschikbaar. Een nieuw (openbaar) overleg was voorzien op 7 juni 2016. Op 2 juni 2016 kwam het bericht dat het overleg opnieuw was uitgesteld. Hoogst waarschijnlijk vindt de behandeling eerst plaats na het zomerreces. Juni 2016
19
SER-ADVIES EN NADERE VERKENNING TOEKOMST PENSIOENSTELSEL Op 20 mei jl. heeft de SER een nadere verkenning gepubliceerd over de toekomst van het pensioenstelsel in Nederland met een nieuw type pensioencontract, het persoonlijk pen sioenvermogen met collectieve risicodeling. Vorig jaar, op 20 februari, had de SER op verzoek van staatssecretaris meMarianne Meijer vrouw Klijnsma al een advies uitgebracht over de toekomst van het pensioenstelsel in Nederland. In dat advies had de SER vier varianten geanalyseerd: I. Uitkeringsovereenkomst met degressieve opbouw (afschaffing doorsneesystematiek waardoor jongere deelnemers meer pensioen opbouwen dan oudere deelnemers). II. Nationale pensioenregeling (pensioenregeling voor alle Nederlandse werkenden). III. Persoonlijk pensioenvermogen met vrijwillige risicodeling. IV. Persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling. De SER kwam daarbij tot de conclusie dat variant IV interessant maar onbekend was en dat een nadere verkenning daarvan nodig was. Daarbij is ook gekeken hoe de overgang naar een dergelijk stelstel plaats kan vinden. Met deze verkenning is de SER nu op 20 mei 2016 gekomen. Inhoud persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling In een systeem van een persoonlijk pensioenvermogen met collectief gedeeld risico heeft elke deelnemer een persoonlijk pensioenvermogen. Dat vermogen bestaat uit: • betaalde premie • behaalde beleggingsrendementen • minus uitvoeringskosten • bij- en afschrijvingen gedeelde risico’s • minus pensioenuitkeringen na ingang pensioen. Wanneer de deelnemer met pensioen gaat, behoudt hij zijn persoonlijke pensioenvermogen om daaruit iedere maand de pensioenuitkering te onttrekken. Er is dus geen omzetting in één keer in een jaarlijkse vaste uitkering. Ieder jaar berekent de pensioenuitvoerder de hoogte van de pensioenuitkering, welke afhankelijk is van het persoonlijk pensioen vermogen, de verwachte levensduur en het verwachte beleggingsrendement. De SER heeft het stelsel van persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling op vier punten vergeleken met de varianten uit het advies van 2015. De SER komt tot de conclusie dat het pensioenresultaat door gedeelde risico’s
20
Mededelingenblad
hoger en/of stabieler uitvalt. Dit systeem sluit ook beter aan op de maatschappelijk trends waarbij gevraagd wordt om maatwerk, transparantie en betere aansluiting bij een meer dynamische arbeidsmarkt. Er vindt geen herverdeling van pensioengeld meer plaats tussen generaties door afschaffing van de doorsneesystematiek. Als macro-economisch effect van dit systeem noemt de SER de in beginsel stabiele premies. De premies worden niet meer verhoogd als de rendementen tegen vallen. Overgangsproblematiek en nadere uitwerkingsvragen Belangrijke vragen bij de overgang naar een stelsel van persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling zijn hoe wordt omgegaan met de generatie-effecten van de afschaffing van de doorsneesystematiek. Hoe opgebouwde pensioenrechten kunnen worden omgezet naar het nieuwe systeem. Bij dit stelsel hoort ook een collectieve buffer om de beleggingsrisico’s tussen deelnemers te delen. De vraag daarbij is of een deelnemer zijn deel van de buffer mee kan nemen als hij overstapt naar een ander pensioenfonds. Verder
is volgens de SER nog nader onderzoek nodig naar de gevolgen voor het nabestaandenpensioen en pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid. Ook is uitwerking nodig van eventuele compensatie voor met name oudere gepensioneerden bij de overstap naar een persoonlijk pensioenvermogen. Reacties op rapport SER nadere verkenning persoonlijke pensioenvermogen met collectieve risicodeling DNB In de toespraak op het PBM Pensioensymposium, gehouden op 19 mei jl. benadrukte Klaas Knot, directeur van De Nederlandsche Bank de absolute noodzaak om over te stappen naar een nieuw pensioenstelsel en afscheid te nemen van de huidige uitkeringsovereenkomst. Hij noemde een drietal fundamentele zwakheden van het huidige pensioenstelsel: 1. Het ongedeelde pensioenvermogen dat leidt tot een beleggingsspagaat. Fondsen moeten tegelijkertijd zekerheid bieden aan ouderen en voldoende risico nemen om jongeren uitzicht te geven op een koopkrachtbestendig pensioen. Dat gaat - als de buffers zijn uitgeput - niet samen. 2. De ondoorzichtige verdeling van het pensioenvermogen, waardoor jongeren het gevoel hebben dat ouderen de rekening naar hen willen doorschuiven en ouderen het gevoel hebben dat aan hen gedane beloftes niet worden nagekomen doordat jongeren niet langer solidair willen zijn. 3. De verwachtingenkloof. Toekenning van loongerelateerde pensioenrechten leidt onder deelnemers tot de verwachting van een zekere en koopkrachtbestendige uitkering. Een zeer hardnekkig misverstand is nog steeds dat een uitkering van 70% van het laatst verdiende loon wordt verwacht. Knot gaf aan geen blauwdruk te geven van een nieuw stelsel, maar hij noemde in elk geval dat de doorsneesystematiek daar niet bij past. Maatwerk in de vorm van een leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid is naar zijn idee nodig, naast transparantie, evenwichtige risicodeling en een soepele transitie naar een nieuw stelsel. Pensioenfederatie De Pensioenfederatie heeft de 4 eerdere door de SER varianten getoetst en ziet, naast de nu nader verkende variant van persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling, de uitkeringsovereenkomst met degressieve opbouw als mogelijk toekomstig alternatief. De vraag bij de laatste variant is of deze wel voldoende tegemoet komt aan de huidige maatschappelijke trends van maatwerk, transparantie en betere aansluiting bij een dynamischere arbeidsmarkt. Kranten NRC De redactie van NRC (zie commentaar d.d. 23-5-2016 NRC, pag. 2) ziet wel de urgentie in van een nieuw stelsel door de ultra lage rente, maar ziet ook haken en ogen aan een stelsel van persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling. Als winstpunt wordt gezien dat dit stelsel duidelijker
maakt wat een individuele werknemer aan pensioen heeft gespaard. Als negatief punt wordt gezien dat anderen, namelijk de bestuurders van pensioenfondsen, complexe keuzes moeten blijven maken over de pensioenen en dat er te weinig individuele keuzekracht is voor de werknemer, volgens NRC. De vraag daarbij is of elke individuele werknemer wel in staat is om dergelijke keuzes te maken, als het voor professionele bestuurders van pensioenfondsen al lastig is. Financieel dagblad Het Financieel dagblad (FD) meldt in het artikel ‘SER blijft positief over alternatief pensioenstelsel’ van 20 mei jl. dat de SER aan deze verkenning geen conclusies wilde verbinden, maar alle opties voor een toekomstig pensioenstelsel open wil laten om een brede dialoog te voeren. Met deze variant wordt nog nergens ter wereld gewerkt en daarom besloot de SER om deze nader te verkennen. Dat was een behoorlijke doorbraak, omdat de variant breekt met de door sociale partners zo gekoesterde collectieve pensioenpot en eind- en middelloonregelingen. De eindconclusies van de SER zijn ook na de verkenning nog steeds positief: eigen potjes zijn te combineren met collectieve risicodeling, al levert het niet een beduidend hoger pensioen op. Maar het pensioen wordt wel stabieler, volgens het FD. Vakorganisaties CNV en FNV De voorzitter van CNV Vakcentrale meldt op de website (www. cnv.nl) dat het SER-rapport een welkome stap is in de discussie over de toekomst van ons pensioenstelsel. Een toekomstbestendig pensioenstelsel kan volgens het CNV niet zonder collectiviteit, solidariteit en de verplichting [om pensioen op te bouwen] en ziet zich in de verkenning daarin dan ook gesteund. De CNV gaat met leden in gesprek over de toekomst van de pensioenen in Nederland en het SER-rapport. De FNV meldt op haar website (www.fnv.nl) over het SERrapport dat de variant van een persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicodeling wellicht voor sommige mensen uitkomst kan bieden, namelijk de mensen die nu terecht zijn gekomen in een ieder-voor-zich-pensioen en puur op individuele basis pensioen opbouwen. De komende tijd gaat de FNV in gesprek met de achterban over de nieuw uitgewerkte varianten van de SER en onderzoeken welke bouwstenen van deze varianten het beste kunnen worden toegepast op het pensioenstelsel. Werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB Nederland VNO-NCW en MKB Nederland geven op de website (www.vno-ncw.nl) aan dat zij de urgentie van een gemoderniseerd pensioenstelsel benadrukken. Een modern pensioenstelsel moet beter aansluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, waarin mensen steeds vaker van baan verwisselen. Het pensioenstelsel moet eenvoudiger, transparanter en eerlijker en stabielere premies bevatten. Verliezen moeten niet worden doorgeschoven naar toekomstige generaties. Werkgevers hechten waarde aan Juni 2016
21
collectieve beleggingen, zodat risico’s worden gespreid en deelnemers er niet alleen voor staan. ABP ABP geeft op haar website (www.abp.nl) aan blij te zijn met het onderzoek van de SER naar de variant persoonlijk pensioen met collectieve risicodeling. Daarin zijn vertrouwde fundamenten die ABP belangrijk vindt terug te vinden, zoals samen risico’s delen, samen beleggen en verplicht pen sioensparen, naast nieuwe onderdelen die beter passen bij de samenleving en de arbeidsmarkt. De verkenning vormt volgens ABP een goede basis voor pensioenfondsen, overheid en sociale partners om verder te bouwen aan een toekomstbestendig pensioenstelsel. Hoe nu verder? De verkenning van de SER vormt een verdere stap in de discussie over de wijziging in ons pensioenstelsel. De vakbonden kiezen niet zonder meer voor de variant persoonlijke pensioenvermogen met collectieve risicodeling en gaan met leden in gesprek en onderzoeken welke bouwstenen van de varianten het beste kunnen worden toegepast op het pensioenstelsel. De Pensioenfederatie ziet naast het persoonlijke pensioenvermogen met collectieve risicodeling, de uitkeringsovereenkomst met degressieve opbouw als mogelijk toekomstig alternatief. Voor de Tweede Kamer verkiezingen in maart 2017 zijn er geen grote pensioenhervormingen meer te verwachten. Staatssecretaris Klijnsma heeft in haar planningsbrief ‘hoofdlijnen van een toekomstbestendig pensioenstelsel’, gedateerd 6 juli 2015, aangegeven dat naar verwachting per 2020 de grote wijzigingen in het pensioenstelsel kunnen worden doorgevoerd. In de brief van 26 februari jl. geeft zij aan voor het zomerreces in een uitwerkingsbrief hieraan nog richting te willen geven. Marianne Meijer-Zaalberg
’NETTE’ EN ‘FOUTE’ PENSIOENFONDSEN In het jaarverslag 2015 van de NVOG wordt onder de activiteiten van de Werkgroep Jaarverslagen & Indexaties onder meer vermeld: Door de Werkgroep is een overzicht opgesteld dat de gevolgen weergeeft van het niet betalen van de zuiver kostendekkende premie. Uit dit overzicht blijkt dat er in Nederland sprake is van ‘nette’ en ‘foute’ pensioenkol bd ma B. fondsen. Wij kwalificeren een pensioenfonds Vooijs RA als een ‘net’ fonds indien de feitelijke premie ten minste de hoogte heeft van de zuiver kostendekkende premie. Bij de in onze ogen ‘foute’ fondsen is de feitelijke premie lager dan de zuiver kostendekkende premie.
22
Mededelingenblad
Alle Nederlandse pensioenfondsen hebben te lijden onder de extreem lage rekenrente. Bij de ‘foute’ pensioenfondsen worden de al te lage dekkingsgraden jaarlijks extra verlaagd doordat zij niet de echte kostendekkende premie berekenen, maar de gedempt kostendekkende premie. Wij achten de kans groot dat veel ‘foute’ pensioenfondsen volgend jaar moeten overgaan tot korten. Bij de ‘foute’ fondsen worden de actieve leden bevoordeeld ten koste van de gepensioneerden. De actieve leden krijgen voor een te laag vastgestelde premie te veel pensioenrechten. Deze gegevens zijn beschikbaar op de website van de NVOG alsmede de analysetool 2014, verleende indexaties en grafische weergave. Naar mijn mening is van alle door de werkgroep jaarverslagen & indicaties onderzochte pensioenfondsen het ABP het meest ‘fout’. Bij het ABP is het verschil tussen de rente die gehanteerd wordt voor het vaststellen van de premie en de rekenrente die aan het einde van het jaar gehanteerd moet worden voor het berekenen van de pensioenverplichtingen het grootst. In 2014 en 2015 hanteerde het ABP voor het vaststellen van de premie een rentepercentage van 6,14 %, terwijl aan het einde van het jaar de pensioenverplichtingen moesten worden vastgesteld tegen een rentepercentage van 1,85% in 2014 en 1,67% in 2015. In al haar publicaties misleidt het ABP de deelnemers door te melden dat zij de kostendekkende premie berekend. Dit is echter onjuist. Het ABP heeft voor zover ik kan nagaan nog nimmer de zuiver kostendekkende premie berekend. Het ABP hanteert altijd de zogenaamde gedempt kostendekkende premie. Daarbij mag worden uitgegaan van verwachte rendementen. Deze zogenaamde gedempt kostendekkende premie is noch gedempt noch kostendekkend. Nimmer wordt de demping later gecorrigeerd. Slechts in het jaarverslag meldt het ABP het verschil tussen de gedempte premie en de zuiver kostendekkende premie. In de jaarverslagen ABP valt te lezen: Premies feitelijk gedempt ongedempt 2014/122 deel voor onvoorwaardelijke verplichtingen 3.638 3.638 7.089 2015/118 deel voor onvoorwaardelijke verplichtingen 3.615 3.615 9.089 (de bedragen zijn in miljoenen euro’s ) Het premiedeel voor de onvoorwaardelijke verplichtingen voor zowel de feitelijke als de gedempt kostendekkende premie is gebaseerd op het lange termijn verwachte nominale beleggingsrendement van 6,14% Conclusies: • De premie moet bij het ABP meer dan verdubbelen wil er sprake zijn van een zuiver kostendekkende premie. • De actieve deelnemers worden zeer bevoordeeld. Zij krijgen ten koste van het pensioenvermogen veel te veel pensioenrechten. De directe slachtoffers van dit beleid zijn de
gepensioneerden. Naast het missen van indexatie zal met een grote mate van waarschijnlijkheid moeten worden overgegaan tot korten op hun pensioenen. De positie van gepensioneerden bij het ABP is in 2015 met het gesloten loonruimteakkoord verder verslechterd. Om salarisstijgingen van ambtenaren te bekostigen moest de reeds veel te lage niet zuiver kostendekkende premie nog lager worden vastgesteld. Daartoe werd met sociale partners overeengekomen de indexatie ambitie te verlagen. Het ABP werkte vervolgens slaafs mee om de verlaging van de indexatie ambitie in de premie en indexatie nota te verwerken. Het ABP wachtte de noodzakelijke wetswijziging die dit mogelijk moest maken zelfs niet af. Tegelijkertijd stelt het loonruimteakkoord dat het ABP bovenop de gedempt kostendekkende premie geen premieopslag mag vaststellen en dat het fonds de maximale rendementen van de Commissie Parameters moet hanteren. De gepensioneerden zijn de grote verliezers. Het kabinet Rutte heeft er alles aan gedaan om de zekerheid van solidariteit tussen de generaties om zeep te helpen. Ambtenaren en onderwijzend personeel hadden tot de privatisering van het ABP de zekerheid dat hun pensioenen de salarisontwikkeling bij de overheid zouden volgen. Thans is er al sprake van een indexatieachterstand van 11,7%. Bij ongewijzigd beleid bedraagt over een paar jaar de achterstand van hun pensioenen meer dan 25%. Over het wel of niet hanteren van de zuiver kostendekkende premie door het ABP heb ik gecorrespondeerd met het ABP. Op 3 december 2015 mailde ik naar het ABP: In ABP Nieuwsbrief van 27-11-2015 schrijft u dat de pensioenpremie in 2016 daalt naar 17,8%. U schrijft vervolgens dat dit de kostendekkende premie is. Dit verbaast mij. De afgelopen jaren lag de feitelijk betaalde premie zeer aanzienlijk onder de kostendekkende premie. Zie het vergelijkend onderzoek naar feitelijk betaalde premie en kostendekkende premie te vinden op de website van NVOG (www.gepensioneerden.nl). Hoe krijgt het ABP dan voor elkaar om bij een aanzienlijke daling van de pensioenpremie voor het eerst in jaren de werkelijk betaalde premie gelijk te krijgen met de kostendekkende premie? Ik heb lang op antwoord moeten wachten. Pas na herinneringsmails en het indienen van een klacht kreeg ik op 18 februari 2016 onderstaand antwoord: Geachte heer Vooijs, Allereerst mijn welgemeende excuses voor het uitblijven van een reactie op de door u gestelde vraag. Vanwege de hectische periode waarin we zitten is mij uw mail helaas ontschoten. Ik zal alsnog een en ander uitleggen over de kostendekkende premie. Als het gaat om de kostendekkende premie moet er onderscheid gemaakt worden tussen de gedempte en ongedempte kostendekkende premie. Doorgaans ligt de ge-
dempte kostendekkende premie onder de ongedempte kostendekkende premie. Vandaar dat sommige mensen van mening zijn dat fondsen een ongedempte kostendekkende premie moeten vragen. De Pensioenwet staat echter toe dat fondsen een gedempte kostendekkende premie hanteren. De verlaging waar bij ABP sprake van is, is een verlaging van de gedempte kostendekkende premie, die daardoor nog lager onder de ongewijzigde ongedempte kostendekkende premie komt te liggen. De daling van de premie is het resultaat van het gesloten loonakkoord van afgelopen jaar. Ik vind het overigens begrijpelijk dat u deze vraag stelt. Daarom is het goed dat u deze mail heeft gestuurd. Dat geeft mij de gelegenheid uitleg te geven. Hopelijk heb ik u hiermee voldoende geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Nicole Beuken Algemeen directeur Bestuursbureau ABP
HERHALING VACATURE J&I Zoals eerder gemeld in het Mededelingenblad 217 (decembernummer 2015) op bladzijde 17 is de heer Theo Breeuwer, die tien jaar een zeer betrokken lid is van de Werkgroep Jaarverslagen en Indexaties van de NVOG, gestopt met zijn vrijwilligerswerk voor de werkgroep. Helaas is tot op heden geen opvolger voor Theo gevonden. Daarom doet de werkgroep hiermee opnieuw een oproep voor een vrijwilliger die het werk van Theo wil overnemen, zodat de vereniging ook in de toekomst de uitkomsten van de onderzoeken en analyses aan haar leden en andere geïnteresseerden kan doorgeven. Het nieuwe werkgroeplid dient een goede kennis te bezitten van Excel, een database met gegevens uit jaarverslagen van pensioenfondsen te kunnen beheren en gebruik te maken van functies en macro’s. De doelstellingen van de Werkgroep en haar producten waaronder analysetool 2014, verschil kostendekkende en feitelijke premie en modelontwikkeling dekkingsgraad kunt u vinden op de website van de NVOG www.gepensioneerden.nl/dossiers en dan onder de foto klikken op JAARVERSLAGEN EN INDEXATIES. Onze Werkgroep verzorgt ook jaarlijks een tweetal dagcursussen over de ontwikkeling van de dekkingsgraad en het leren lezen van een jaarverslag van een pensioenfonds. Als voorzitter van de werkgroep doe ik een indringend beroep op onze leden: wie wil onze werkgroep komen versterken? Belangstellenden kunnen nadere informatie inwinnen bij: Bas Vooijs, Kapellestraat 9, 4351 AL Veere, telefoon: (0118) 50 10 20, e-mail:
[email protected] Juni 2016
23