Hoorcollege 1: Inleiding Datum: 9 november 2009 Studiestof: hoofdstuk 5 Drs. O.L. Mobach
INLEIDING De omzetbelasting is vak dat altijd actueel is. In de Verenigde Staten is er op dit moment bijvoorbeeld een discussie over de eventuele invoer van e BTW.
HISTORIE & KARAKTER De omzetbelasting is zoals de naam al aangeeft belastingheffing over de omzet. Het is een belasting over goederen en diensten die van producent naar consument gaan. Vroeger bestond de wet OB 1954, later is deze vervangen door de wet OB 1964. Er bestaan verschillende vormen van omzetbelasting: 1. Verkeersbelasting 2. Productiebelasting 3. Verbruiksbelasting Ad 1 Verkeersbelasting Deze belasting wordt geheven over de transacties die plaatsvinden in het rechtsverkeer. Dit is een objectieve belasting. Er wordt belasting geheven over de rechtshandeling, ongeacht wie deze doet. Deze belastingheffing heeft geen duidelijke rechtsgrond. Een voorbeeld van deze belasting is: •
Overdrachtsbelasting: dit is belasting die gaat over de verkrijging van eigendom. Kenmerkend voor deze belasting is dat deze objectief is. Iedereen heeft ermee te maken: zowel de overheid als de ondernemer.
Ad 2: Productiebelasting Er wordt belasting geheven over de productie. Deze belasting is subjectief, hij wordt alleen geheven van ondernemers. Het gaat om de persoon van de ondernemer, niet om de goederen. De rechtsgrond van deze belasting is het profijtbeginsel; de door de overheid gemaakte kosten om de productie te bevorderen (spoorlijnen, wegen enz.) kunnen worden teruggevorderd van ondernemers/consumenten. Deze belasting is ook een directe belasting. Deze belasting wordt geheven volgens het zogenoemde oorspronglandbeginsel, heffingsbevoegd is het land waar het product vandaan komt. Ad 3: Verbruiksbelasting Deze belasting wordt geheven over het consumptief verbruik van goederen en producten. Deze wordt geheven in het verbruiksland: uitgevoerde goederen worden niet belast, ingevoerde goederen hetzelfde als de hier geproduceerde goederen (compenserende heffing).
Deze belasting is een indirecte belasting, omdat deze wordt geheven bij de producent die deze heft bij de consument, degene die eigenlijk de belasting betaalt. Hij wordt al geheven voor het verbruik en kan daarom zijn doel missen. VB: iemand koopt een fles jenever en laat deze, nadat hij afgerekend heeft bij de kassa, op de grond vallen. Dan heeft hij wel belasting betaald, maar heeft hij de fles niet verbruikt. Dan is derhalve niet de consumptie belast maar de aankoop. Deze belastingheffing zou de ondernemer niet moeten raken. De BTW wordt afgerekend op de consument. Hoewel de heffing niet ten laste van de ondernemer komt, heeft hij wel veel administratieve lasten. Er is onderscheid te maken tussen: •
Algemene verbruiksbelastingen: o Algemene indirecte verbruiksbelastingen: wet op de OB (op bijna alle producten,19%) o Algemene directe verbruiksbelastingen: komt niet veel voor.
•
Bijzondere verbruiksbelastingen: o Bijzondere indirecte verbruiksbelastingen: accijnzen op sigaretten e.d. o Bijzondere directe verbruiksbelastingen: komt niet veel voor.
! De algemene indirecte verbruiksbelasting is wat wij noemen de ‘omzetbelasting’.
BTW‐STELSEL VAN DE ALGEMENE INDIRECTE VERBRUIKSBELASTING BTW betekent: Belasting over de Toegevoegde Waarde. •
Juridische neutraliteit is noodzakelijk om de belasting te kunnen heffen. Het mag niet uitmaken waar of hoe je ene product koopt (markt of winkel). Het moet dus duidelijk zijn wanneer er moet worden afgedragen.
•
Economische neutraliteit (ook wel interne neutraliteit) is noodzakelijk voor economische gelijkheid. Er mogen geen concurrentieverstoringen optreden door heffing. Dus niet winkeliers die ook op zondag open zijn minder heffing dan ondernemers die alleen op ma‐za open zijn. Van belang is ook het artikel 38 OB (negatief geformuleerd): je mag als ondernemer geen prijzen zonder BTW aanbieden. Dus slogans als “bij ons betaalt u geen BTW”, kunnen wettelijk gezien niet.
•
Externe neutraliteit: het maakt niet uit waar goederen vandaan komen. Een spijkerbroek uit de VS moet hetzelfde worden behandeld als een Nederlandse spijkerbroek. Als het verbruik buiten Nederland plaatsvindt, mag het niet in Nederland worden belast en wordt eventueel betaalde heffing teruggegeven. Zowel teruggaaf als heffing mogen niet meer of minder zijn dan bij concurrenten, zo ontstaan geen subsidies of barrières.
Ondernemers heffen onderling ook belasting. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen ondernemer‐koper en consument‐koper. Dit is niet wenselijk omdat er anders steeds opnieuw belasting wordt geheven over hetzelfde, omdat er anders meer belast wordt dan er wordt
geconsumeerd. Er moet dus eigenlijk bij elke schakel alleen belasting worden geheven over de toegevoegde waarde. Problematisch is echter: het bepalen van de toegevoegde waarde. Er zijn twee methoden om dit te doen: •
Additieve methode: de toegevoegde waarde wordt bepaald door de componenten van de prijs van een product die nog niet onderworpen zijn geweest aan heffing bij elkaar op te tellen (lonen, winst, sociale lasten e.d.). Over de som wordt dan omzetbelasting geheven. Nadelen: grote administratieve last, moeilijk om te bepalen of iets middels de omzetbelasting belast dient te worden etc.
•
Subtractieve methode: o Aftrek van vooromzet [tarief x (output ‐/‐ input)]. Deze methode neemt het totaal van de belaste verkopen minus het totaal van de inkopen. Over het verschil wordt geheven. Nadeel: de juridische neutraliteit kan niet blijven bestaan, als er sprake is van tariefsdifferentiaties of vrijstellingen. o Aftrek van voorbelasting [(tarief x output) ‐/‐ (tarief x input)]. Deze methode wordt op grond van EG‐regelgeving toegepast in de gehele EG. Bij deze methode wordt allereerst op het totaal van de belaste verkopen het geldende tarief toegepast. Vervolgens wordt de belasting dat door toeleveranciers aan de ondernemer in rekening is gebracht afgetrokken. Deze belasting wordt in gedeelten geïnd in de bedrijfskolom.
Hoe werkt de BTW? (percentage is in dit voorbeeld 20%) A (ondernemer) 0
inkoop
100
verkoop Æ Belasting over de toegevoegde waarde is 20%
20
BTW
B (ondernemer) Æ mag 20 terugvorderen
120
inkoop
100
inkoop zonder BTW
250
verkoop
30
BTW
C (ondernemer) 300
inkoop
250
inkoop zonder BTW
350
verkoop
10
BTW
D (consument) 360
consumentenprijs inclusief BTW
Totale BTW: 60 (20+30+10)
De totale BTW is dus door verschillende ondernemers opgebouwd. Per saldo wordt belasting geheven over het verschilt tussen de input en de output. De totale toegevoegde waarde van € 0 naar € 300 wordt belast, waardoor de prijs van de consument € 360 wordt. Overheid & omzetbelasting BTW is een tijdvakbelasting: een belasting die over bepaalde tijdvakken wordt geheven. De standaardperiode is een maand. Later in de collegecyclus wordt hier nog aandacht aan besteed. Dit betekent dat als het consumptieverbruik terugloopt, komt er minder belasting binnen in de Schatkist. De overheid probeert via de omzetbelasting het consumptieverbruik van consumenten te beïnvloeden. In de Miljoenennota is hier een aantal voorbeelden van opgenomen. Soms wil de overheid iets stimuleren, zoals in deze crisistijd de bouwsector. Soms wil de overheid ook negatief beïnvloeden, zoals bij sigaretten‐ en alcoholverbruik het geval is. Dit kan met behulp van accijnzen.
INTERNATIONAAL De Nederlandse omzetbelasting staat niet op zichzelf. Er is een Europese Gemeenschap (EG) met als doel: onderlinge handel tussen de lidstaten van de gemeenschap te bevorderen. Dat voornemen is uit de hand gelopen, er zijn nu 27 lidstaten. Om dit te bevorderen wordt er gestreefd naar harmonisatie, tarieven moeten in de lidstaten niet te ver uiteenlopen. Grondslag voor de EG is het ‐ EG‐verdrag. In art. 93 van het EG‐verdrag staat dat lidstaten hun OB moeten harmoniseren. Dus bijvoorbeeld de OB‐systemen in Bulgarije en Roemenië zijn vrijwel hetzelfde als in Nederland. Er zijn twee BTW‐ richtlijnen die de grondbeginselen vastleggen. Op 1 januari 1969 kwam de Wet OB 1968. Deze verschilt met de wet in 1954, omdat de OB 1968 gebaseerd is op het BTW‐systeem. Dit had een grote inpact. Gevolg van het internationale karakter van deze belasting is dat wanneer er een procedure wordt gevoerd, deze ook betrekking heeft op het OB‐recht van de andere lidstaten. De BTW is eigenlijk ook een van de weinige echt Europese belastingen. Een van de weinige middelen voor Brussel om geld binnen te halen. 1,4% van de 19% BTW gaat rechtstreeks naar Brussel. Als de Nederlandse Belastingdienst en ondernemers bezig zijn met de BTW, worden ze door de Europese ambtenaren gecontroleerd. •
In 1979 kwam er een modernisering van de BTW, dit is de zogenoemde ‘Zesde richtlijn’.
•
In 1993/1994 kwam de interne markt van Europa. De grenzen zijn letterlijk afgeschaft; er zijn geen grensposten meer. De intracommunautaire transacties werden geïntroduceerd. Dit is de laatste grote wijziging geweest.
•
In 2006 vond een herschikking van de zesde richtlijn plaats. Deze wordt nu genoemd ‘Dé BTW‐richtlijn’. Deze is sinds 1 januari 2007 in werking getreden. Deze richtlijn en de Zesde Richtlijn zullen worden gebruikt tijdens de colleges. Er is nog een aantal arresten dat betrekking heeft op de zesde richtlijn.
Achterin de belastingpocket zit een transponeringstabel of een concordantietabel. Daar kan uit worden afgeleid welk artikel uit de zesde BTW‐richtlijn nu welk artikel in De nieuwe BTW‐richtlijn is. De volgorde en de samenhang van de nieuwe BTW‐richtlijn is namelijk veranderd.
•
1 januari 2010 staat een grote verandering te gebeuren met betrekking tot de internationale handel. Dit zal niet worden getentamineerd.
IMPLEMENTATIE De Richtlijn hoeft niet letterlijk te worden overgenomen in de nationale wet, maar moet worden geïmplementeerd. Dit betekent dat de nationale wetgeving wordt aangepast naar de richtlijn. De gevolgen die werden beoogd met de richtlijn, worden bewerkstelligd in de nationale wet. Dit wordt ook wel verplichte omzetting van richtlijnen in de nationale wetgeving genoemd. Voorbeeld: Het begrip ondernemer verandert binnen in de EG. Indien de wetgever niet de tekst van de wet wenst te veranderen, maar wel de gevolgen gelijk wil stellen met die zoals die beoogd zijn in de BTW‐richtlijn, is het ook mogelijk om de uitleg van de wet te veranderen. Het ondernemersbegrip wordt dan bijvoorbeeld anders uitgelegd. Dit wordt het Kameleoneffect genoemd. Dit kan naast de wetgever ook de rechter aankondigen. Soms gaat er iets verkeerd met de implementatie. Dan is de nationale wet ruimer dan de Europese richtlijn of andersom. Dan is er sprake van strijdigheid. De ondernemer mag zich in een dergelijk geval beroepen op de voor hem meest gunstige tekst. (Bij een Europese richtlijn mag de ondernemer zich direct hierop beroepen). De Belastingdienst / rechter moet zich tevens op deze tekst baseren en mag niet de voor hem meest gunstige tekst nemen (waar het meeste wordt geheven van de ondernemer).
BTW‐VERORDENINGEN Dit is echte Europese wetgeving en heeft hetzelfde effect als een wet. Is niet gericht tot lidstaten. Er wordt bindende uitleg gegeven over bepaalde begrippen. Deze uitleg heeft rechtstreekse werking. Deze verordening kan en mag niet worden geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Komende jaren worden deze verordeningen steeds belangrijker. Vindplaats: Achter de BTW‐richtlijn in de Belastingpocket.
INTERPRETATIE Soms moet een richtlijn nader worden uitgelegd. Het Hof van Justitie van de EG (Luxemburg) kan via en prejudiciële uitspraak uitleg geven over de interpretatie van de richtlijn. De hoogste rechter is verplicht een verzoek tot uitleg in te dienen indien er twijfel bestaat. Een lagere rechter is niet verplicht een dergelijk verzoek in te dienen. Er bestaat geen twijfel in de volgende gevallen: •
Acte Clair: de betekenis van de richtlijn is duidelijk.
•
Acte éclairé: de uitleg is al eens eerder gegeven
BTW‐FRAUDE Er zijn mensen in Europa die proberen misbruik te maken van het BTW‐systeem. Bepaalde transacties worden steeds in rondjes rond Europa gestuurd (‘carousselfraude’). Fraus legis: betekent handelen in strijd met de geest van de wet. De letter van de wet wordt zo strikt gehouden dat de wet zijn doel mist. Dit is dus iets anders dan BTW‐fraude, waarbij iemand zich aan de wet onttrekt.
Voorbeeld: een ziekenhuis heeft behoefte aan niersteenvergruizers. De kosten van een niersteenvergruizer is 5 mln, daarover moet BTW worden betaald, dan komter €1 mln bij de kosten. Oplossing: BV oprichtingen die niersteenvergruizers koopt (zonder BTW, het wordt een bedrijfsmiddel) en uitleent aan het ziekenhuis. Dit systeem gebeurt wel binnen de wettelijke regelingen; alles wordt opgegeven en waar nodig wordt belasting betaald, maar is in feite een vorm om de belasting te omzeilen.
ASYMETRISCH BEROEP OP DE RICHTLIJN Stel dat de richtlijn zegt dat een ondernemer bij een bepaalde input wel de BTW terugkrijgt, maar bij een bepaalde output niet. De nationale regelgeving zegt het tegenovergestelde. Het is dan niet toegestaan dat de ondernemer zich voor de input op de richtlijn beroept en voor de output op de nationale regelgeving.
HEFFINGSSYSTEEM •
Wie: ondernemer (art. 7)
•
Wat: prestaties; goederen en diensten (resp. art. 3 en 4)
•
Waar: goederen binnen en buiten Nederland (art. 5), diensten binnen en buiten Nederland (art. 6)
•
Waarover: art. 8
•
Aftrekken: art. 15
•
Hoeveel: 19%, 6%, 0% art. 9
•
Door wie: art. 12
•
Vrijstellingen: art. 11
Ondernemer (Art. 7) Levering van goederen (art. 3)
prestaties
Verrichte diensten (art. 4)
(art. 5) Buiten NL
Binnen NL
Vrijstellingen (art.11) / Aftrekposten (art. 15)
Binnen NL
(art.6) Buiten NL
Waarover? (Art. 8) Hoeveel? (art. 9)
0%
6%
Door wie? (Art. 12)
19%