Herinrichtingsplan van
het M e p p e l e r d i e p
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
Ministerie v a n Verkeer e n Waterstaat D i r e c t o r a a t - G e n e r a a l Rijkswaterstaat Directie O o s t - N e d e r l a n d
Bibliotheek WB1300-4
ON
Oevers
Directie Overijssel
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland
Postbus 9070 6800 ED Arnhem Tel. 085 - 688355
Bibliotheek naam . .
afd.
retour
paraaf
B
S.V.P. TIJDIG VERLENGEN
R W S Dir. Oost-Neder!and Bibliotheeknr.VAii^oo-M Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie Overijssel
Herinrichting Meppelerdiep Integrale inrichtingsschetsen voor delen van de oevers
november, 1994 Notitie A N W 199421 Ing. A . Kaper Hoofdafdeling Waterhuishouding en Vaarwegen (AN) Afdeling Waterbeleid (ANW) Project Natuurtechnische Inrichting Oevers Meppelerdiep (NIOM)
O N
Voorwoord In het Tweede Structuurschema Vaarwegen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1991) wordt het Meppelerdiep, dat voorheen de status had van hoofdvaarweg, aangeduid als nevenvaarweg. In September 1993 is in Meppel een containerterminal geopend. Dit is mede aanleiding voor een toenemende schaalvergroting van de scheepvaart in het Meppelerdiep. Namens de Minister van Verkeer en Waterstaat is onlangs het voomemen uitgesproken het Meppelerdiep door middel van een partiele herziening weer in het Hoofdvaarwegennet op te nemen. Plaatselijke aanpassing van het kanaalprofiel en een herinrichting van de oevers is daarom noodzakelijk geworden. Bovendien is op verschillende trajecten sprake van achterstallig onderhoud. Oevers vormen de overgang tussen land en water en zijn als zodanig nauw verbonden met de functies van beide. Tot voor kort werd bij de inrichting van oevers vrij wel uitsluitend uitgegaan van de economische belangen van scheepvaart, waterhuishouding en waterkering, waarbij traditionele voorzieningen als stalen damwanden of volledig verharde taluds goed voldeden als grond- en golfwering. Waar deze voorzieningen echter natuurgebieden doorsnijden, worden ecologische relaties verbroken en migratiemogelijkheden beperkt. Bovendien kunnen dergelijke oevers nauwelijks leefomstandigheden bieden voor flora en fauna. Met de Derde Nota Waterhuishouding "Water voor nu en later" (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1989) werd een nieuw beleid geintroduceerd, waarbij wordt gestreefd naar een integraal beheer van alle wateren in Nederland. Dit houdt in dat bij de inrichting, het onderhoud en het beheer van wateren en oevers rekening wordt gehouden met alle relevante functies. In het voorliggende rapport wordt aangegeven hoe Rijkswaterstaat, Directie Overijssel, als beheerder van het Meppelerdiep een integrale her inrichting van de oevers van het Meppelerdiep wil realiseren. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is dat aan weerszijden van het Meppelerdiep gebieden met grote natuurwetenschappelijke waarde zijn gelegen. Op meerdere plaatsen vormt het Meppelerdiep een barriere tussen deze gebieden in bestaande en potentiele migratieroutes voor fauna. Integraal Waterbeheer kan en mag niet de taak zijn van alleen de waterbeheerder, doch dient te worden uitgevoerd in samenwerking met betrokken overheden en belangenorganisaties. Ik stel het dan ook op prijs om op deze plaats mijn dank uit te spreken voor de enthousiaste en deskundige inzet van vertegenwoordigers van de volgende diensten en organisaties: Landinrichtingsdienst F. Ringenaldus Staatsbosbeheer P. op 't Hoff/ J. Bredenbeek Consulentschap N B L F R. Hoeve/ A . Corporaal Provincie Overijssel O. Brandsma Waterschap Vollenhove N . van Duivenvoorde Waterschap Benoorden de Dedemsvaart W. Valk Gemeente Zwartsluis G . Westhoff Gemeente Brederwiede B. Groeneveld Gemeente Staphorst B. Boer Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten W. Iedema/ Y . Loff Hengelsportfederatie Noord-West Overijssel en Zuid-West Drenthe A . B . Benjamins
Ir. C . Beverloo Hoofd van de Hoofdafdeling Waterhuishouding en Vaarwegen Rijkswaterstaat, Directie Overijssel 2
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Inhoudsopgave Samenvatting 6 Inleiding 7 1 Initiatief 8 1.1 Aanleiding van het project 8 1.2 Doel 9 1.3 Probleemstelling van het onderzoek 9 1.4 Projectorganisatie 9 2 Algemene beschrijving Meppelerdiep 11 2.1 Karakterisering Meppelerdiep 11 2.2 Verklaring van gebruikte topografische namen 2.3 Het Groene Kruispunt Baarlo 12
11
3 Functies en eigendom 16 3.1 Eigendomssituatie 16 3.2 Beheerders Meppelerdiep en beheerstaken 17 3.3 Bestemmingsplannen 18 3.4 Scheepvaart 20 3.5 Waterhuishouding 21 3.6 Natuur 22 3.7 Landschap 30 3.8 Recreatie 30 3.9 Beroepsvisserij 31 4 Actuele situatie 33 4.1 De oevers 33 4.2 Abiotische aspecten 37 4.3 Biotische aspecten 39 4.3.1 Ecologische infrastructuur Meppelerdiep, haar oevers en de omgeving 39 4.3.2 Ecologische waarde oever 41 4.4 Cultuurhistorie 42 4.5 Autonome ontwikkelingen in Meppelerdiep en omgeving 43 5 De Inrichting 45 5.1 Ecologisch referentiebeeld 45 5.1.1 Ecologisch referentiebeeld ongestoorde rivier rond 1200 45 5.1.2 Ontwikkelingen 1200-heden 46 5.1.3 Ecologisch referentiebeeld gekanaliseerde rivier 49 5.1.4 Samenvoeging referentiebeelden in natuurdoeltypen 50 5.2 Integrale visie op inrichting en beheer 52 5.2.1 Uitgangspunten functies en doelstellingen 52 5.2.2 Uitgangspunten actuele situatie 53 3
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5.3 Indeling oevers in zich onderscheidende eenheden: trajecten 54 5.4 Opzet en interpretatie inrichtingsvoorstellen 55 5.5 Inrichting traject 1 "Zwartsluis" km 0.400 - 2.400 56 5.5.1 Vrije ruimte 56 5.5.2 Streefbeeld 56 5.5.3 Aan te leggen oevervoorzieningen 57 5.6 Inrichting Traject 2 "Kranerweerd" 2.400 - 3.600 60 5.6.1 Vrije ruimte 60 5.6.2 Streefbeeld 60 5.6.3 huidige oevervoorzieningen 61 5 6 4 Voorstel inrichting namurontwikkelingsgebied in de Kranerweerd 61 5.6.5 Aan te leggen oevervoorzieningen 64 5.7 Inrichting Traject 3 "Baarlo" km 3.600 - 5.235 68 5.7.1 Vrije ruimte 68 5.7.2 Streefbeeld 68 5.7.3 Huidige oevervoorzieningen 68 5.7.4 Aan te leggen oevervoorzieningen 69 5.8 Inrichting Traject 4 "Westoevers" km 5.235 - 6.700 72 5.8.1 Vrije ruimte 72 5.8.2 Streefbeeld 72 5.8.3 Huidige oevervoorzieningen 72 5.8.4 Aan te leggen oevervoorzieningen 72 5.9 Inrichting traject 5 "Oude Stroom" km 6.700 - 9.300 75 5.9.1 Vrije ruimte 75 5.9.2 Streefbeeld 75 5.9.3 Huidige oevervoorzieningen 75 5.9.4 Aan te leggen oevervoorzieningen 76 5.10 Ontwerpschetsen 79 6 Aanbevelingen 83 6.1 Prioritering inrichting 83 6.2 Overleg met betrokkenen 83 6.3 Richtlijnen beheer van de begroeiing 84 6.4 Opzet monitoringsplan 85 6.4.1 Doelstelling 85 6.4.2 Meetdoelstellingen 85 6.4.3 Keuze parameters 86 6.4.4 Organisatie 86 6.5 Financiering en termijn uitvoering 87
4
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Lijst van Afbeeldingen Algemene situatie met kilometrering 14 Afbeelding 1 Ligging sluizen en gemaal in Zwartsluis 15 Afbeelding 2 Bestemmingen oeverlanden 19 Afbeelding 3 Dwarsprofiel huidige situatie (bron: Rijkswaterstaat Dienstkring Afbeelding 4 Zwartsluis) 20 Minimumdwarsprofiel klasse V , getekend als bakprofiel (bron: Afbeelding 5 Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis 1993, mondelinge mededelingen T. Dijkhuis Bureau A W 23 juni 1994) 21 P E H S e n N L P 24 Afbeelding 6 Relatienota- en Natuurontwikkelingsgebieden 25 Afbeelding 7 Migratieroutes Groene Kruispunt Baarlo 28 Afbeelding 8 Schets bovenaanzicht aanleg wildvoorzieningen Groene KruisAfbeelding 9 punt Baarlo (Bron: Provincie Overijssel) 29 Schets dwarsprofiel aanleg wildvoorzieningen Groene Kruispunt Afbeelding 10 Baarlo (Bron: Provincie Overijssel) 29 Huidige en reeds geplande oeververdediging Meppelerdiep 33 Afbeelding 11 Afmetingen en bodemdiepten van de plasberm bij km 4 35 Afbeelding 12 Tekening vissteiger km 2.9 36 Afbeelding 13 Geomorfologie 38 Afbeelding 14 Cultuurhistorisch landschap 44 Afbeelding 15 Historische Kaart 1900 48 Afbeelding 16 Afbeelding 17 Referentiebeeld oeverzones gekanaliseerde rivier 50 Afbeelding 18 Inrichting traject 1 59 Afbeelding 19 Inrichting Traject 2 67 Afbeelding 20 Inrichting traject 3 71 Afbeelding 21 inrichting Traject 4 "Westoevers" 74 Afbeelding 22 Inrichting Traject 5 78 Afbeelding 23 Ontwerp stalen damwand met plasberm 79 Afbeelding 24 Ontwerp stalen damwand met breuksteen 79 Afbeelding 25 Ontwerp stalen damwand met F U P 80 Afbeelding 26 Dwarsprofiel vissteiger gehandicapten 80 Afbeelding 27 Bovenaanzicht vissteiger gehandicapten traject 2 km 3.340 3.820 81 Afbeelding 28 Ontwerp talud met breuksteen traject 2 zuidoever 2.400 - 3.000 81 Ontwerp talud met breuksteen traject 4 zuidoever km 5.400 Afbeelding 29 5.450 82
5
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Samenvatting H e t Meppelerdiep zal worden verruimd, vermoedelijk naar een klasse V-vaarweg. Dat is noodzakelijk omdat de huidige damwand aan vervanging toe is en de schepen steeds groter worden. Bij het ontwerpen en uitvoeren van deze verruiming wordt integraal waterbeheer toegepast. De oevers van het Meppelerdiep hebben de volgende hoofdfuncties: scheepvaart, waterhuishouding, industrie en natuur. De volgende nevenfuncties zijn vastgesteld: beroepsvisserij, sportvisserij, jacht op waterwild en landschap. Voor een integrale oeverinrichting zijn de uitgangspunten vastgesteld, die hier worden genoemd. Het Meppelerdiep valt geheel in de Ecologische Hoofdstructuur en vormt daarin een barriere voor fauna. Daarom zijn een aantal migratieroutes van de Wieden naar de Olde Maten gepland, gericht op het ree, de das en de, te herintroduceren, otter (het "Groene Kruispunt Baarlo"). Op dit moment verdrinken regelmatig reeen en dassen in het Meppelerdiep of worden aangereden op de provinciale weg die langs het Meppelerdiep ligt. Door een integrale inrichting van de migratieroutes moet de barrierewerking van de weg en het Meppelerdiep sterk worden teruggebracht. Het Meppelerdiep is een gekanaliseerde rivier met een drukke scheepvaart. Hierdoor ontbreken vegetaties van waterplanten en natte ruigten. Daardoor ontbreken ook paaimogelijkheden voor vis en komen vogels van rietkragen en plas/drassituaties nauwelijks voor. De conclusie is dus dat de actuele natuurwaarden in het Meppelerdiep laag zijn. Ook de water- en waterbodemkwaliteit is op dit moment matig: een aantal waterkwaliteitsnormen worden overschreden. In Zwartsluis zal de waterbodem zelfs gesaneerd moeten worden. Deze uitgangspunten zijn verwerkt in een inrichtingsvisie: Natuurtechnische oevervoorzieningen zijn nodig om de ecologische functie van de oevers te versterken. Hiervoor zijn streefbeelden opgesteld, die als richlijn dienen voor ontwerpeisen, de oeverinrichting en het te voeren beheer en onderhoud. De streefbeelden zijn samengesteld uit drie natuurdoeltypen: voor open water, voor de natte oever en de droge oever. In de streefbeelden worden soorten en biotopen gepresenteerd die typisch zijn voor een voedselrijk riviersysteem. De natuurtechnische oeverinrichting kent een aantal beperkingen. De oeverinrichting zal voornamelijk kunnen plaatsvinden in de vrije ruimte, die aanwezig is in de oever als het verschil tussen het huidig dwarsprofiel en het theoretisch dwarsprofiel van een klasse V-vaarweg. Bovendien mag de oeverinrichting de waterhuishouding, scheepvaart en de nevenfuncties niet nadelig beinvloeden. Het ontwerp bestaat uit plasbermen, oevers met damwand en een talud, fauna-uittreedplaatsen en hengelsportvoorzieningen. Ook is een voorstel gedaan, voor de inrichting van een stuk natuurontwikkelingsgebied in de Kranerweerd, dat beoogt de migratie van de otter te bevorderen en tegelijk de relaties van dit gebied met het Meppelerdiep te vergroten. Tijdens de oeverinrichting hebben de migratieroutes van het Groene Kruispunt voorrang. Het voorgestelde beheer is gericht op gefaseerd maaien op ecologisch gunstige tijdstippen. Na de inrichting moet worden bekeken of de oeverinrichting ook het beoogde effect heeft: het versterken van de ecologische functie van de oever. Dit zal gebeuren in een projectmatige monitoring. Hierin kan het gebruik van FUP's en de ontwikkeling van vegetaties worden gemonitord. 6
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Inleiding In dit rapport wordt in een aantal stappen bepaald welke oevervoorzieningen in het Meppelerdiep moeten worden aangelegd zodat rekening wordt gehouden met de functies van de oevers. Centraal staat het versterken van de ecologische functie van de oevers, mede in het kader van het "Groene Kruispunt Baarlo". De herinrichting wordt gepresenteerd in ontwerpschetsen die door de Dienstkring Zwartsluis zuilen worden geconcretiseerd naar een uitvoeringsbestek. Het onderzoek is door de Rijkswaterstaat in eigen beheer uitgevoerd, in het Project N I O M (Natuurtechnische Inrichting Oevers Meppelerdiep). Leeswijzer Hoofdstuk 1 is de neerslag van de initiatieffase: de opdrachtomschrijving en de projectorganisatie. Hoofdstuk 2, 3 en 4 vormen samen de inventarisatiefase. Hoofdstuk 2 is gericht op lezers die niet op de hoogte zijn met de plaatselijke situatie en de naamgeving van locaties in en rond het Meppelerdiep. Hier worden dus veel begrippen uitgelegd. Hoofdstuk 3 presenteert alle uitgangspunten uit beleid en beheer die van belang zijn voor de oeverinrichting. Hoofdstuk 4 geeft een omschrijving van de actuele situatie. In dit hoofdstuk worden abiotische en biotische gegevens gepresenteerd die de kwaliteit of de waarde van het gebied, de bodem en het water bepalen. Ook wordt hier ingegaan op autonome ontwikkelingen. Hoofdstuk 5 vormt de ontwerpfase. Ontwerpen van de oevervoorzieningen gepresenteerd aan de hand van streefbeelden. In hoofdstuk 6 wordt een voorstel gedaan voor de opzet van een projectmatige monitoring van de effecten van de aan te leggen oevervoorzieningen. Uiteindelijk worden in hoofdstuk 6 aanbevelingen gepresenteerd. Deze aanbevelingen geven aan hoe de vervolgstappen van de oeverinrichting kunnen worden afgewikkeld: o de uitvoering van het bestek o richtlijnen voor het natuurtechnische beheer en onderhoud van de oevervoorzieningen o de afstemming van beheer en onderhoud met andere beheersorganisaties o de opzet van het projectmatig meetnet dat het effect van de oeverinrichting meet.
7
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
1 Initiatief V o o r d a t het project kon beginnen, zijn afspraken gemaakt en is enig vooronderzoek verricht naar invulling van het projectonderzoek. Deze fase in het project wordt hieronder beschreven. 1.1 Aanleiding van het project Damwanden in de zuid- en noordoever van het Meppelerdiep zijn aan vervanging toe. Deze damwanden vormen een barriere voor migratie van dieren. Hierdoor ontstaat versnippering van leefgebieden. Bovendien ontbreken voor vissen schuil-, paai- en opgroeimogelijkheden (Consulentschap N B L F directie Overijssel 1992, Duel 1992, Rijkswaterstaat directie Overijssel 1992). Het beleid van de Rijkswaterstaat komt aan deze problemen tegemoet. Bij onderhoudswerkzaamheden en vervanging van damwanden zijn de volgende beleidsdoelstellingen uit de Derde nota Waterhuishouding van toepassing (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1990): W56 Bij onderhoudswerkzaamheden aan de oevers van de njksvaarwegen wordt een integrale benadering gevolgd en is de multifunctionaliteit van deze oevers uitgangspunt W57 Het inrichten en onderhouden van oevers dient op een milieuvriendelijke wijze te geschieden W64 Daar waar dat zinvol is, moeten kleine, ondiepe en rijk begroeide wateren bereikbaar worden gemaakt of gehouden en schuil-, paai- en opgroeiplaatsen van vis gerestaureerd worden. De Dienstkring Zwartsluis heeft een ontwerp gemaakt voor de natuurtechnische inrichting van de zuidelijke oever (Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis 1993). Dit ontwerp is deels gebaseerd op het in 1992 opgestelde plan "Groene kruispunt" (Consulentschap N B L F 1992) en op "Milieuvriendelijke oevers langs Rijkswateren in Overijssel" (Rijkswaterstaat Directie Overijssel 1992). Het is wenselijk om dit plan op de volgende punten aan te vullen: o veranderingen in eigendom en beheer (recente terreinaankopen door Staatsbosbeheer (SBB) en Natuurmonumenten) o de landinrichting Rouveen o gebiedsgericht beleid Noordwest Overijssel o de nota "ontsnippering" van RWS, dienst weg en waterbouwkunde o Het CUR-rapport "natuurvriendelijke oevers". o de (provinciale) ecologische hoofdstructuur (PEHS) en het soortenbeleid (vooral de aanwijzing van het nataurontwikkelingsgebied de Kranerweerd) o de wensen van belanghebbenden o de natuurtechnische inrichting van de Hoogeveensche Vaart, die aansluit op het Meppelerdiep o de geografische verspreiding van flora en fauna o de barrierewerking van de aanliggende wegen en eventuele andere invloeden uit de omgeving o de natuurtechnische inrichting van de noordoever. 8
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
1.2 Doel Het onderzoeksdoel is als volgt geformuleerd: Het ontwikkelen van een integrale oeverinrichtings- en beheersvisie op het Meppelerdiep met inrichtingsschetsen, als aanvulling op het al bestaande oeverinrichtingsplan van de Dienstkring, o door de uitgangssituatie te vertalen naar uitgangspunten met behulp van het plan van de dienstkring en van overig verricht onderzoek o door het vertalen van rijks- en provinciaal beleid en wensen van sectoren in uitgangspunten o door het integreren van deze uitgangspunten in inrichtingsdoelen en inrichtingsschetsen o door het doen van een voorstel voor de monitoring van het effect van de inrichting. Deze vier punten vormden de onderdelen van het onderzoek. 1.3 Probleemstelling van het onderzoek Welke inrichtingsmaatregelen in verband met de integrale herinrichting van de oevers van het Meppelerdiep zijn nodig om de versnippering van de natuur, die veroorzaakt wordt door de huidige oevervoorzieningen, te verminderen? "Integraal" betekent in dit onderzoek: o versterken van de ecologische functie van de oever in het aquatische ecosysteem en het verminderen van de barrierewerking van de huidige oevervoorzieningen voor migrerende dieren o werken binnen het kader van uitgangspunten geboden door de vastlegging van de oever in het kader van de scheepvaart, waterhuishouding en eigendomsgrenzen o waar mogelijk rekening houden met landschap, visserij en recreatie. 1.4 Projectorganisatie Begeleiding vond plaats in een begeleidingsgroep, waarin de volgende organisaties zitting hadden: o beheerders/grondeigenaren van Meppelerdiep en de directe omgeving RWS-Overijssel (Dienstkring Zwartsluis en de afdelingen R S R M en A N W van de Directie Overijssel) SBB Provincie Overijssel Waterschappen Vollenhove en Benoorden de Dedemsvaart Natuurmonumenten o direct betrokkenen NBLF-Overijssel LD Gemeenten Zwartsluis, Brederwiede en Staphorst. Ondersteuning, buiten bijeenkomsten van de Begeleidingsgroep, vond plaats door 9
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
middel van individuele contacten met de leden van de Begeleidingsgroep. Binnen Rijkswaterstaat heeft een meer intensieve begeleiding plaatsgevonden. Het conceptrapport is plenair besproken door de Begeleidingsgroep. Het rapport is vervolgens vastgesteld door de Rijkswaterstaat directie Overijssel. De Dienstkring zal de veranderingen in het huidige ontwerp, als gevolg van de inrichtingsschetsen uit dit rapport, zelf aanbrengen en vervolgens het ontwerp besteksgereed maken. Contacten met beroepsvissers en vertegenwoordigers van de hengelsportfederatie hebben ad hoc plaatsgevonden. Deze betrokkenen waren niet in de Begeleidingsgroep opgenomen. Gezien de alarmerende staat van onderhoud van twee trajecten langs de noordoever (Tussen Doosje en de Hoogeveensche Vaart en nabij de asfaltfabriek te Meppel), zuilen deze trajecten in overleg van de Dienstkring Zwartsluis met Natuurmonumenten en Waterschap Vollenhove worden ingericht met stalen damwanden. Deze damwanden worden na aanleg aangepast aan de inrichtingsdoelen in dit rapport.
10
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
2 Algemene beschrijving Meppelerdiep Ter introductie volgt hier een korte beschrijving van het Meppelerdiep en de ligging van belangrijke gebieden en plaatsen in de omgeving. Deze introductie is bedoeld voor diegenen die niet op de hoogte zijn van de plaatselijke situatie. 2.1 Karakterisering Meppelerdiep Het Meppelerdiep is een gekanaliseerde rivier die de verbinding vormt tussen Meppel en Zwartsluis. De lengte bedraagt 10.900 km en de breedte varieert van 49 tot 110 meter (Kloek 1991). Het Meppelerdiep begint in Meppel bij de samenvloeiing van een aantal wateren. Hierdoor is het gebied dat afwatert op het Meppelerdiep vrij groot (Coert 1991): Drentsche Hoofdvaart 22.500 ha Oude Vaart 20.000 ha WoldAa 15.000 ha Hoogeveensche Vaart 25.500 ha Reest 12.000 ha Meppelerdiep zelf 600 ha In totaal
95.600 ha.
Het gedeelte dat onder het kwantiteitsbeheer van de Rijkswatertaat directie Overijssel valt, loopt tot km 9.300, tot aan de gemeentegrens van Meppel. Het Zuiveringsschap West-Overijssel voert het kwaliteitsbeheer. Langs beide zijden loopt een strook rijkseigendom (voornamelijk de zomerkade) die sterk in breedte varieert. In de noordoever is het Waterschap Vollenhove de peilbeheerder en in de zuidoever het Waterschap Benoorden de Dedemsvaart. De oevers van het Meppelerdiep liggen in het grondgebied van de gemeenten Staphorst, Zwartsluis en Brederwiede 2.2 Verklaring van gebruikte topografische namen De hier behandelde topografische namen worden getoond in afbeelding 1. Het Meppelerdiep watert af op het Zwarte Water via de Grote Kolksluis en de Meppelerdiepsluis, beide gelegen in Zwartsluis. Bij de Meppelerdiepsluis ligt ook het gemaal Zedemuden dat bij te hoge waterstanden in werking treedt. Bij te hoge waterstanden moet de scheepvaart via de "Oude Arm" van het Meppelerdiep naar het Zwarte Water (door de Grote Kolksluis). Schepen groter dan klasse 3 kunnen de Oude Arm niet passeren. Deze situatie wordt weergegeven in Afbeelding 2. Het Meppelerdiep is van groot belang voor de scheepvaart op Meppel vanwege de daar gelegen containerterminal. In verband met de huidige omvang van de containervaart bestaan plannen om de Meppelerdiepkeersluis om te bouwen tot schutsluis. De Oude Arm verliest hiermee haar functie als onderdeel van het nevenvaarwegennet. 11
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Daarna zal de Oude A r m waarschijnlijk worden overgedragen. De Oude Arm zal daarom niet worden behandeld in dit rapport. Bij de samenvloeiing van het Meppelerdiep en de Beukersgracht ligt de Beukersschutsluis (zie afbeelding 1, km 4.000). De Hoogeveensche Vaart mondt uit in de zuidoever van het Meppelerdiep (zie afbeelding 1, km 8.000) De directe omgeving van het Meppelerdiep valt uiteen in twee delen: o de bebouwde kom van Zwartsluis en Meppel o de oeverlanden met graslandpercelen, gelegen binnen de hoofdwaterkering, dus tussen de Provinciale weg en de Stouwe (de hoofdwaterkering in de zuidoever, zie afbeelding 2). Langs de noordzijde van het Meppelerdiep loopt langs de hele lengte een provinciale weg (N334 en N375). Aan de zuidzijde loopt een B-weg die op de Stouwe ligt. Deze wegen vormen de hoofdwaterkering. In deze oeverlanden bevinden zich een aantal reservaten. Omdat enkele van deze reservaten dezelfde naam hebben, worden ze in dit rapport genummerd om ze uit elkaar te kunnen houden. Deze reservaten zijn (zie afbeelding 1 voor de kilometrering): o Het "Meppelerdiep 1" (noordoever km 5.000 - 6.000) en "Meppelerdiep 2" (noordoever km 7.000 - 8.500) noordoever, in beheer van Natuurmonumenten o De "Westoevers 1" (zuidoever km 5.300 - 6.000) en "Westoevers 2" (zuidoever km 8.000 - 9.000), in beheer van Staatsbosbeheer o De "Oude Stroom", een oude rivierarm, (zuidoever km 7.000 - 8.000) in beheer van Staatsbosbeheer. Daarbuiten bevinden zich aan weerszijden van het Meppelerdiep twee waardevolle laagveenbieden. Deze gebieden zijn: "de Wieden" langs de noordoever en "de Olde Maten" langs de zuidoever. In de noordoever liggen een aantal boerderijen die in dit rapport naar voren komen en ook worden gebruikt in literatuur (zie afbeelding 1): o 't Wijde Zicht, bij km 5.200 o 't Hemelrijk, bij km 5.700 o Doosje, bij km 6.900 2.3 Het Groene Kruispunt Baarlo Dit rapport is mede een uitwerking van het Groene Kruispunt Baarlo. Het Groene Kruispunt Baarlo is een beleidsconcept dat voorstellen doet voor de opheffing van de ecologische barrierewerking tussen de Wieden en de Olde Maten. Deze barrierewerking wordt veroorzaakt door de Provinciale weg en de huidige oeverinrichting van het Meppelerdiep. De volgende soorten hebben een barrierewerking: ree, vos, das, bunzing, wezel, hermelijn en ringslang. In het rapport Groene Kruispunt Baarlo (Consulentschap N B L F directie Overijssel) wordt daarom voorgesteld de migratie van onder meer deze soorten te verbeteren door de aanleg van vijf migratieroutes, weergegeven in afbeelding 8. 12
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Deze migratieroutes kruisen het Meppelerdiep (en de provinciale weg) en vormen daarmee een denkbeeldig kruispunt. Baarlo is een buurtschap bij km 4.000 in de zuidoever waar twee van de migratieroutes liggen. Daarom heet het beleidsconcept "Groene Kruispunt Baarlo". Het Groene Kruispunt Baarlo concentreert de migratie van dieren in deze migratieroutes door dieren naar de faunavoorzieningen in de migratieroutes te geleiden. Dat wordt bereikt door de aanleg van lijnvormige landschapselementen en wildrasters. De kleinere dieren passeren de Provinciale weg door middel van duikers die op korte termijn zuilen worden aangelegd. Aansluitend op de duikers moeten in het Meppelerdiep passeerbare oevervoorzieningen worden aangelegd. Dat laatste is een belangrijk gegeven voor de oeverinrichting van het Meppelerdiep. De genoemde migratieroutes zuilen worden opgenomen in voorstellen voor de oeverinrichting.
13
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 1
Algemene situatie met kilometrering
Rijkswaterstaat Dlrectla Overljssal Afdeling AN (Waterbeleid) Project Natuurtechnische Inrichting Oevers Meppelerdiep (NIOM) noveraber 1984
Bebouwde kom Noordoever: Provinciale weg Zuidoever: Stouwe .
Water Natuurgebieden
14
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
15
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
3 Functies en eigendom H e t Meppelerdiep heeft een aantal functies. Voor de oevers zijn van belang (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1993): o Hoofdfuncties Scheepvaart Waterhuishouding Industrie Natuur o Nevenfuncties Beroepsvisserij Landschap Recreatie (waaronder jacht op waterwild en sportvisserij). Een agrarische functie van het Meppelerdiep is niet apart meegenomen omdat de enige agrarische activiteit (het laten begrazen van de kaden) plaatsvindt als beheersactiviteit. De functie industrie is wel belangrijk maar levert geen uitgangspunten voor de oeverinrichting. Dus zal deze functie verder niet worden behandeld. Van de functies wordt het huidig en toekomstig beleid behandeld, met wensen van betrokken partijen (indien van toepassing). Bovendien worden de eigendomssituatie, het gevoerde beheer, het onderhoud en de bestemmingen uit de bestemmingsplannen besproken omdat deze gegevens ook uitgangspunten bieden voor de inrichting en de functietoekenning van een oevertraject kunnen beinvloeden. 3.1 Eigendomssituatie Eigendomsgrenzen oeverlanden Rijkswaterstaat heeft de waterzijde van de Meppelerdiepkaden in eigendom. Gedeelten van dit eigendom worden beheerd door de Waterschappen "Benoorden de Dedemsvaart" en "Vollenhove". De landzijden van de Meppelerdiepkaden zijn in eigendom van de Waterschappen, de noordzijde van Waterschap Vollenhove en de zuidzijde van Waterschap Benoorden de Dedemsvaart. De oeverlanden zijn voor een deel eigendom van agrarische ondernemers. De rest is eigendom van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Het eigendom van deze terreinbeheerders zal zich, in het kader van de relatienota, nog uitbreiden (zie paragraaf 3.6). Jacht- en Visrecht De eigenaar van gronden of wateren heeft bepaalde rechten, omschreven als "het hebben van het voile genot". Van dit "voile genot" kan het jacht- en visrecht verhuurd worden. In het Meppelerdiep is het jachtrecht (waterwild) in beide oevers verhuurd van km 2.000 tot de Haagjesgracht ( ± km 7.000). Het visrecht (inclusief aalrecht en looprecht) is in beide oevers verhuurd aan een particulier van km 0.330 tot 1.100 en aan een Hengelsportvereniging van km 1.300 tot 11.240. Het aalrecht is van km 1.300 tot 5.000 aan een particulier verhuurd. Een meer gedetailleerde beschrijving van het verhuur van jacht- en visrecht, staat in bijlage 1. 16
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
3.2 Beheerders Meppelerdiep en beheerstaken De Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis heeft het onderhoud van de kaden overgedragen aan de Waterschappen Benoorden de Dedemsvaart en Vollenhove. De damwanden zijn wel in onderhoud van de Dienstkring Zwartsluis. De Dienstkring Zwartsluis beheert de begroeiing alleen voor zover dat niet verpacht is via de Waterschappen. Het gaat om kleinere stukken. Het begroeiingsbeheer van de kaden is voor het overige deel verpacht aan particulieren, via de Waterschappen. De kadebegroeiing ter hoogte van het reservaat Westoevers is in beheer van Staatsbosbeheer, die de kade in pacht heeft van het Waterschap. Het beheer van de visstand is in handen van de Hengelsportfederatie Noordwest-Overijssel en Zuidwest-Drenthe en de beroepsvissers. Hieronder wordt per beheerder het takenpakket genoemd. Dienstkring Zwartsluis De kaden die in beheer zijn van de Dienstkring Zwartsluis worden twee keer in het jaar gemaaid waarbij het maaisel wordt weggehaald. De maaidata zijn in overleg met Staatsbosbeheer in juni en September gepland, afhankelijk van de seizoensontwikkeling. Het maaibeheer vindt niet gefaseerd plaats. Voor zover mogelijk wordt gemaaid met een cyclomaaier achter een trekker. Op plaatsen waar de trekkercombinatie niet kan komen, wordt met een maaibalk van 80 cm gemaaid. Chemische bestrijdingsmiddelen worden niet gebruikt. Bestaande rietkragen (van km 1,5 tot 2) blijven staan. Dit naar aanleiding van diverse verzoeken van omwonenden om de rietkragen te laten staan vanwege de recreatieve -, landschappelijke - en ecologische waarde van rietkragen. De rietkraag wordt in het najaar gefaseerd gemaaid. Dit in overleg met Staatsbosbeheer. Onderhoud aan de damwand is de laatste tijd niet meer uitgevoerd omdat die binnenkort vervangen wordt. Waterschap Vollenhove Het onderhoud van de kaden is in handen van het Waterschap. Het beheer van de begroeiing op de kaden is verpacht aan agrariers. De pachter moet de kade in goede staat houden. Dat betekent dat rietkragen ongemoeid moeten worden gelaten. Ook mogen geen wegen, buizen, bebouwing of loopsporen ontstaan of aangelegd worden. Molshopen moeten worden geslecht, onkruid worden gerooid en brandnetels/distels bestreden (waarmee wordt aan de pachter overgelaten). Het Waterschap heeft toestemming gegeven om de kaden door schapen te laten begrazen, wat ook inderdaad plaatsvindt. Waterschap Benoorden de Dedemsvaart Het beheer van de kaden is ook hier verpacht aan agrariers, uitgezonderd het al genoemde stuk kade bij het Reservaat Westoevers I. Over het algemeen wordt in juni en augustus gemaaid met een cyclomaaier, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Hier wordt dus geen vee ingeschaard. Het Waterschap past chemische bestrijding incidenteel toe als distels en brandnetels gaan overheersen. Het beheer van de sloten in de oeverlanden is nu geheel mechanisch. Onderhoud aan de kade als waterkering vind alleen plaats als schade optreedt. Muskusrattenbestrijding wordt uitgevoerd door de Provincie (mondelinge mededelingen W. Valk van Waterschap Vollenhove 1 juni 1994, Waterschap Benoorden de Dedemsvaart 1993). 17
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Staatsbosbeheer/Natuurmonumenten Deze instanties zijn samen genomen omdat het beheer sterke overeenkomsten heert. o Westoevers I en II, samen met het stuk kade dat aan de Westoevers I grenst in beheer bij Staatsbosbeheer Meppelerdieplanden I en II, in beheer bij Natuurmonumenten Deze reservaten zijn in beheer als hooiland (dotterbloemhooiland) afgewisseld met bosjes (alleen in Westoevers II) en als broedgebied voor weidevogels. Het beheer is gericht op verschraling. Maaien van gras, net en ruigte vindt jaarlijks 1 a 2 keer per jaar plaats in juni en eind augustus, afhankelijk van de omstandigheden. Om de 7 jaar wordt houtopslag afgezet. Incidenteel worden sloten gebaggerd. Alle reservaten (behalve Westoevers II) worden vier a vijf keer per jaar gei'nundeerd met meppelerdiepwater om mineralisatie van het veen tegen te gaan Daarbuiten wordt het waterpeil in het gebied in stand gehouden met boezemwater Hierdoor is het water in de reservaten minder voedselnjk en schoner dan het Meppelerdiep (Mondelinge mededelingen J. Olthof en H . Bredenbeek Staatsbosbeheer Beheerseenheid Hasselt 24 mei 1994, Vereniging tot behoud van Namurmonumenten 1986). o Oude Stroom: in beheer als hooiland met rietoevers. Het open water kent geen visstandbeheer. Het geheel wordt m het voorjaar (opzettelijk) gei'nundeerd met Meppelerdiepwater. De huidige kade bestaat uit een veenlaag die het water weer langzaam doorlaat, afvoeren is dus niet nodig. Het reservaat krijgt water via handbediende schuiven uit het Meppelerdiep en de Hoogeveensche Vaart. De Meppelerdiepinlaat wordt waarschijnlijk vervangen door een automatische schuif die tijdens normale waterstanden overdag open en 'snachts gesloten is. Het kroosrooster kan in overleg met Rijkswaterstaat weggelaten worden zodat vis in kan zwemmen. Of vis dan weer het Meppelerdiep in kan zwemmen, is onbekend maar lijkt waarschijnlijk (mondelinge mededelingen J. Bredenbeek & H . Olthof, Staatsbosbeheer Beheerseenheid Hasselt, 24 mei 1994). Hengelsportfederatie . Visstandbeheer wordt in het Meppelerdiep niet gevoerd. Gezien de kenmerken van het watersysteem en de scheepvaart wordt dat niet zinvol geacht. Bovendien vindt voldoende intrek plaats vanuit het Zwarte Water. Wel worden waterkwaliteitsmetingen uitgevoerd (zuurstofgehalte en zuurgraad). 3.3 Bestemmingsplannen In het bestemmingsplan ligt vast welke percelen welke functie hebben De inrichtingsmogelijkheden van de oever kunnen hierdoor worden bepaald. Afbeelding 3 toont de bestemmingen van de oeverlanden van het Meppelerdiep, voor zover die uitgangspunten bieden voor de oeverinrichting. Dat betekent dat alleen de bestemming van de oeverlanden in het kaartbeeld is opgenomen. Van belang zijn de bestemmingen met archeologische waarden. Het gevolg voor de oeverinrichting is dat, ter plaatse, de grond niet mag worden verstoord.
18
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 3
Bestemmingen
oeverlanden
Rijkswaterstaat Directie Overijssel Afdeling AN (Waterbeleld) Project Natuurtechnische Inrichting Oevers Meppelerdiep (NIOM) november 1994
31
Agrariech gebied met landscbappeHj'ke waarden
Idem, maar ook met natuurwaarden
•H^H
Natuurgebied
Agrarisch gebied mot landschappolijlce on archeologische waarden
Natuurgebied met archeologische waarden
19
Bron: gemeenten Zwartsluis, Staphorst c Brederwieden
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
3.4 Scheepvaart Functie in landelijk vaarwegennet Het Meppelerdiep is tot nu opgenomen als nevenvaarweg. De containerterminal die in 1993 in Meppel is geopend, zal naar alle waarschijnlijk ertoe leiden dat het Meppelerdiep wordt opgenomen in het Hoofdvaarwegennet. Op korte termijn zal een onderzoek worden gestart door de Provincie Drenthe om te bepalen of de scheepvaartontwikkelingen zuilen bestendigen. Geheel los van de uitkomst van dit onderzoek zal de overdracht van het Meppelerdiep naar een andere overheid gewoon doorgaan. Besluitvorming over de verruiming van het Meppelerdiep is mede daarvan afhankelijk. De tekst in deze paragraaf moet daarom worden gelezen met inachtneming van deze situatie. Huidige situatie Het Meppelerdiep voldoet op dit moment aan de eisen van een volwaardige klasse III vaarweg. De werkelijk aanwezige dwarsprofielen verschillen sterk in breedte en diepte (zie afbeelding 4). De verruiming zal daarom alleen op sommige locaties tevens een verbreding inhouden (in plaats van langs het hele kanaal). Afbeelding 4
Dwarsprofiel huidige situatie (bron: Rijkswaterstaat Zwartsluis)
Dienstkring
•0 700 NAP
4700 NAP
KP
-1 000 N A P
-1.000 NAP
-4.000 NAP
-v*
variabel
Verruiming naar klasse V In de scheepvaart vindt een schaalvergroting plaats die naar verwachting in de toekomst zal doorgaan. Zo neemt het aantal schepen, dat de Meppelerdiepsluis en de Grote Kolksluis passeert, jaarlijks af. Het aantal schepen in de scheepvaartklasse I en 20
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
II neemt jaarlijks af, terwijl het aantal schepen in de scheepvaartklassen IV en V jaarlijks toeneemt. Naar verwachting zal het aantal schepen in klasse III over een aantal jaren ook gaan afnemen (Kloek 1991). De hoeveelheid lading blijft echter constant. Het is nog onzeker of de verruiming plaatsvindt naar een klasse IV of naar een klasse V vaarweg. Het project N I O M heeft daar geen invloed op. Vooruitlopend op de besluitvorming wordt in het ontwerp vooralsnog uitgegaan van een verruiming naar een klasse V vaarweg. Het hiervoor vastgestelde minimumdwarsprofiel is een krap bak- of trapeziumprofiel (afhankelijk van de beschikbare ruimte in de oever). In Afbeelding 5 worden de afmetingen van dit dwarsprofiel weergegeven. Afbeelding 5
Minimumdwarsprofiel klasse V, getekend als bakprofiel (bron: Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis 1993, mondelinge mededelingen T. Dijkhuis Bureau AW 23 juni 1994)
+0.700 N A P
KP
4.000-NAP
-4.000 MAP
^ breedte 42.50 (zander bochtstraal)
De functie voor de recreatietoervaart wordt behandeld in paragraaf 3.8. 3.5 Waterhuishouding Peilbeheer Het Meppelerdiep staat normaal in open verbinding met het Zwarte Water en dus ook met het Usselmeer. Daardoor is het waterpeil van het Meppelerdiep gerelateerd met de waterstand in het Usselmeer. Het Usselmeer kent een vastgesteld zomerstreefpeil -0.20 m N A P en een winterstreefpeil van -0.40 m N A P . Dit zijn ook de streefpeilen van het Meppelerdiep. Peilschommelingen vinden plaats, veroorzaakt door opwaaiing of afwaaiing vanaf het Zwarte meer en wisselende afvoeren uit het afwateringsgebied. Bij waterstanden op het Zwarte Water te Zwartsluis lager dan -0.50 m N A P of hoger dan +0.50 m N A P , 21
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
wordt de Meppelerdiepkeersluis gesloten. Dan is het maximum peil bij Meppel van +0.65 m N A P gewaarborgd (Rijkswaterstaat 1994). De waterstanden varieren desondanks soms tot maximaal 0,20 m onder het minimumpeil en 0,20 m boven het maximumpeil. Afvoer water, ijs en sediment Tijdens hoogwater (dat wil zeggen hoger dan N . A . P . +0.50 m) wordt, om inundatie te voorkomen, met het gemaal Zedemuden het overtollige water van het Meppelerdiep uitgeslagen in het Zwarte Water. De bemaling wordt voortgezet tot de waterstand bij het gemaal op het streefpeil is gekomen. Tijdens hoogwater worden de grootste stroomsnelheden gemeten. Deze mogen maximaal 0.55 m/s bedragen. Bij deze stroomsnelheid wordt de afvoer van ijs gewaarborgd, zonder dat erosie optreedt (Rijkswaterstaat 1994). Aanvoer Via het Meppelerdiep en de Drentsche Hoofdvaart kan in droge tijden een groot gedeelte van Drenthe van water worden voorzien. Dan wordt IJsselmeerwater ingelaten (Rijkswaterstaat directie Overijssel 1994). Deze afspraken zijn vastgelegd in wateraccoorden of afspraken die daarmee gelijk worden gesteld (Rijkswaterstaat directie Overijssel 1994). 3.6 Natuur Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) Het Meppelerdiep is in zijn geheel onderdeel van de PEHS (Provincie Overijssel 1992): o kerngebied Giethoorn/Wanneperveen botanisch beheer in kwelgebieden o kerngebied De Wieden, botanisch - en moerasfauna beheer o kerngebied Staphorst noord botanisch beheer o kerngebied Rouveen weidevogel- en botanisch beheer. Deze kerngebieden vormen een groot aaneengesloten gebied met als doel de optimale ontwikkeling van het ecosysteem laagveen. Het opheffen van barrieres in de migratie is hierbij van groot belang. In deze kerngebieden zijn nataurontwikkelingshectaren, reservaat- en beheersgebieden in het kader van de relatienota opgenomen ter realisering van de PEHS. Deze gebieden zijn vastgesteld in het kader van het provinciaal natuurbeleidsplan (Provincie Overijssel 1992). Natuurontwikkelingsgebieden worden eerst begrensd en daarna vindt grondverwerving op vrijwillige basis plaats of door uitruiling in landinrichtingsprojecten. Na de volledige grondverwerving is een bedrag beschikbaar voor natuurontwikkeling (fl0.000,- per hectare). De reservaat- en beheersgebieden worden als volgt gerealiseerd. Eerst wordt in een begrenzingenplan de omvang van het gebied vastgesteld. Daarna wordt in een beheersplan het beheer vastgesteld binnen het begrensde gebied. In een beheersgebied kunnen agrarische ondernemers vervolgens op vrijwillige basis beheersovereenkomsten afsluiten. In de beheersovereenkomsten wordt natuurvriendelijk beheer geregeld, tegen een onkostenvergoeding. In dit geval bestaat het beheer uit twee pakketten: weidevogelbeheer en floristisch beheer. Ook op reservaatsgronden kunnen dergelijke vrijwillige overeenkomsten worden afgesloten maar dan is het de bedoeling dat de 22
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
agrarische ondernemer zijn bedrijf uiteindelijk stopt. Na deze verwerving wordt de inrichting en het beheer overgenomen door een terreinbeherende instantie.
23
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Bron: Provincie Overijssel 1992, Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij 1992
24
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 7
Relatienota- en
Natuurontwikkelingsgebieden
Rijkswaterstaat Directie Overijssel Afdeling AN (Waterbeleid) Project Natuurtechnische Inrichting Oevers Meppelerdiep INIOM) november 1994
heer Natuurmonumenten (eigendom/reservaatsgronden relatienota) r Staatsbosbeheer (eigendom/reservaatsgronden relatienota) aNatuurontwikkelingsgebied ehcersgebied relatienota "J^
Beheerspakket weidevogels relatienota
^r
Beheerspakket flora relatienota
Bron: - Beheersplannen Rouveen/Staphorst, Giethoom/Wanneperveen, Dwasrgracht/belt Schutsluis, GS Overijssel -Begrenzingenplan natuurontwikkelingsproject Rouveen, GS Overijssel
25
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Soortenbeleid Van de prioritaire aandachtsoorten van de ecosystemen laagveen en rivieren komen de volgende voor in of langs het Meppelerdiep, inclusief potentieel voorkomende soorten: o waterspitsmuis, otter, das, vleermuizen o purperreiger, ijsvogel, kwartelkoning, patrijs o kamsalamander, ringslang o grote en kleine modderkruiper o krabbescheer, veenmosorchis, vleeskleurige orchis, harlekijn, blauwe knoop, dotterbloem. Voor het Meppelerdiep zijn vooral de ringslang, otter, das en dotterbloem van belang (Consulentschap N B L F 1992). Het laagveengebied van de Oude Venen in Friesland, de Wieden/Weerribben en het Staphorsterveld zijn aangewezen als prioritair ottergebied (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1989). De otter is uitgestorven in Nederland. De aanwijzing van otterkerngebieden en het treffen van maatregelen in deze gebieden, gaan vooraf aan herintroductie (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1989): o Voorkoming van verdrinking in visfuiken door het aanbrengen van een stoprooster o Voorkoming van slachtoffers bij het bestrijden van schadeveroorzakende diersoorten bijvoorbeeld bij muskusrattenbestrijding door het aanpassen van vangmiddelen o Voorkoming van slachtoffers als gevolg van de jacht o Opheffen van versnippering als gevolg van infrastructuur door het aanleggen van duikers onder wegen, loopbalken onder bruggen of FUP's in damwanden, maar ook door uitbreiding van geschikt biotoop o Herintroductie/repopulatie. De Olde Maten en de Wieden worden ingericht voor de terugkeer van de otter (mondelinge mededelingen F. Ringenaldus, medewerker Landimichtingsdienst Overijssel, 24 mei 1994). De eerste otters zuilen naar verwachting over ongeveer vijf jaar worden uitgezet (mondelinge mededelingen Dhr. Olthof en Dhr. Bredenbeek Staatsbosbeheer Beheerseenheid Hasselt 31 mei 1994). Het natuurontwikkelingsgebied tussen de Olde Maten en het Meppelerdiep is daar begrensd om de migratie van vooral de otter te ondersteunen. Mogelijkheden zijn aanwezig om de inrichting van dit gebied af te stemmen op de natuurtechnische inrichting van de oevers. Wat het onderzoeksgebied betreft worden in het Soortbeschermingsplan van de das geen leefgebieden aangewezen. Wel verdrinken regelmatig dassen in het Meppelerdiep en de Hoogeveensche Vaart (althans voordat daar natuurtechnische oeverinrichting was aangelegd). Deze migratie vind zeer waarschijnlijk plaats vanaf de dassenburcht in Achthoevenslag (bij Staphorst). Ook reeen verdienen aandacht hoewel het ree geen prioritaire aandachtsoort is. Veel reeen ondervinden namelijk een grote barrierewerking van de damwanden waardoor verdrinkingen plaatsvinden (Consulentschap N B L F directie Overijssel 1992). Veel omwonenden maken melding van deze verdrinkingsgevallen, zoals bleek uit reacties, gericht aan de Rijkswaterstaat Directie Overijssel. Ecologische doelstelling Meppelerdiep Derde Nota Waterhuishouding Oevers met daarlangs natuurgebieden, relatienotagebieden, natuurontwikkelingshectaren en het groene kruispunt Baarlo krijgen waarschijnlijk de ecologische doelstelling middelste niveau (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1993). Dat betekent dat (Coordinatiecommissie uitvoering wet verontreiniging oppervlaktewateren 1988): o beschoeiingen over beperkte lengte zijn toegestaan 26
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
° peilfluctuaties matig zijn o slechts een matige scheepvaartdrukte met een snelheidsbeperking wordt toegestaan. Oevers langs industrieel en stedelijk gebied (binnen de bebouwde kom van Zwartsluis en Meppel) krijgen waarschijnlijk de ecologische doelstelling laagste niveau. Dat betekent dat (Coordinatiecommissie uitvoering wet verontreiniging oppervlaktewateren, 1988): o beschoeiingen over de hele lengte toelaatbaar zijn o peilfluctuaties zijn afwezig ° lozingen zijn toegestaan mits stand-still beginsel of best technical means worden gehanteerd zodat de normen van de Algemene Milieukwaliteit niet overschreden worden. Bovendien hebben alle kanalen in Overijssel de functie water voor karperachtigen gekregen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1993). Versnippering als gevolg van oevervoorzieningen De huidige oeverbeschoeiing (houten en stalen damwand) vormt een groot knelpunt voor diersoorten die het kanaal willen oversteken. Reeen en dassen zijn als verdrinkingsslachtoffers gesignaleerd. Ook andere marterachtigen, vos, kleine zoogdieren, reptielen en amfibieen kunnen deze oeverbeschoeiing niet passeren. Uittreedplaatsen zijn op enkele locaties aanwezig in de vorm van damwandverlagingen. Het ontsnipperend effect hiervan is echter gering doordat de afstand tussen de uittreedplaatsen te groot is. Een ander knelpunt vormt de provinciale weg die door het drukke verkeer een barriere vormt voor reeen en de kleinere dieren. Aanbevolen wordt om deze knelpunten op te heffen (Duel 1992). Overleggroep Groene kruispunt Baarlo/Gebiedsgericht Beleid Noordwest Overijssel/Landinrichting Rouveen-Staphorster Veld Deze projecten werken, samen met het project N I O M , aan het wegwerken van de ecologische barrieres tussen De Wieden en de Olde Maten/Reservaat Westoevers, waaronder het Meppelerdiep. Door onderlinge afstemming worden migratieroutes aangelegd bestaande uit beplanting, duikers met hekwerk en natuurtechnische oeverinrichting. De ontwerpschetsen hiervan worden hieronder weergegeven. Het initiatief van het N B L F is inmiddels overgenomen door de Provincie Overijssel, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de Stichting Natuur en Milieu. Met het project N I O M is nu ook de Rijkswaterstaat betrokken bij de aanleg van de migratieroutes. Zoals al naar voren kwam in hoofdstuk 2 zijn 3 migratieroutes gereed voor inrichting, althans wat de aanleg van duikers en de inrichting van het achterland betreft. De andere 2 zijn van een tweede prioriteit (zie afbeelding 8). Aangezien het de bedoeling is dat alle migratieroutes worden ingericht, heeft deze prioriteitsindeling geen gevolgen voor het ontwerpen van de oeverinrichting. In de afbeeldingen 9 en 10 worden schetsen getoond van de duikers.
27
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 8
Migratieroutes
Groene Kruispunt
Rijkswaterstaat Directie Overijssel Afdeling AN (Waterbeleld) Project Natuurteehnlscho Inrichting Oevers Meppelerdiep (NIOM) november 1994
Baarlo
H
o
Migratieroutes Groene Kruispunt Baarlo, eerste prioriteit Migratieroutes Groene Kruispunt Baarlo, tweede prioriteit Natuurgebieden
Bron: Consulentechap NBLF directie Overijssel 1992
28
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 9
Schets bovenaanzicht aanleg wildvoorzieningen Baarlo (Bron: Provincie Overijssel)
Groene Kruispunt
Houten damwand
/
Ficlspad
Afbeelding 10
„
A
s - r \
/
Schets dwarsprofiel aanleg wildvoorzieningen Baarlo (Bron: Provincie Overijssel)
I
V
-J.
Groene Kruispunt ...
HooUrJb—i
\
vA Stake ArJker daofmcJe 400 mm
1 1
1 Dnmnd 3*» ) < 70
-<
<
»a
•* 300
V««bd
S»
aai
a* Vnta
gat
>.
V M M
S b c a a l 1 : 100
Integraal waterbeheer Drentsche Hoofdvaart De Provincie Drenthe en de voormalige Rijkswaterstaat Drenthe hebben in nauwe samenwerking een aantal maatregelen genomen om onder meer de migratie van winde en driedoornige stekelbaars te bevorderen in de Drentsche Hoofdvaart. Ook moet de snoekbiotoop worden verbeterd. Dat is gebeurd door de aanleg van twee vistrappen (in 29
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
de verbinding Drentsche Hoofdvaart/Oude Vaart) en vijf paaiplaatsen (RWS Directie Drenthe 1993). 3.7 Landschap Nationaal Landschapspatroon (NLP) uit de Nota Landschap Het Meppelerdiep valt geheel in het N L P , in het laagveengebied. In het Nationaal landschapspatroon moet het landschap worden beschermd, in het bijzonder de landschapselementen die het landschap vormgeven. De volgende punten zijn van belang voor de oeverinrichting (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1992): o creeren van voedselarme, natte biotopen met overgangen van water naar land o aandacht voor de karakteristieke verschijningsvorm van het water o behoud van aardkundige waarden zoals donken, stroom- en kreekruggen en natuurlijke waterlopen o behoud en herstel van landschapselementen die samenhangen met ontginning en van andere cultuurhistorische landschapselementen. De ligging van het N L P wordt weergegeven in afbeelding 6. 3.8 Recreatie Basistoervaartnet Het Meppelerdiep is opgenomen in het Basistoervaartnet (BTN). Het B T N wordt als volgt gedefinieerd: een samenhangende voorziening die als zodanig behouden en verder ontwikkeld moet worden, als openbare voor ieder toegankelijke voorziening. Het Meppelerdiep maakt van Zwartsluis tot aan de Beukersgracht deel uit van een toervaartroute die begint bij het Usselmeer en loopt tot Giethoorn. Het Rijk is hiervan de trekker. Ingrepen hierin die leiden tot onomkeerbare aantasting worden niet toegestaan (Ministerie van landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1990 en 1993). Recreatietoervaart vindt op kleine schaal ook plaats vanuit de Drentsche Hoofdvaart en de Hoogeveensche Vaart (Kloek 1991). In het Meppelerdiep zijn alleen aanlegplaatsen aanwezig in Zwartsluis, in de Kranerweerd en bij Sluis Beukers. Daarbuiten is aanleggen of afmeren verboden. In het verleden bleek dat omwonenden van het Meppelerdiep de aanwezigheid van rietkragen van groot belang achten voor de natuur, maar ook voor de beleving van het landschap door watergebonden recreanten. Daarom is een rietkraag in Zwartsluis blijven staan. Sportvisserij Langs het Meppelerdiep wordt regelmatig gevist vanaf de oevers. De aanleg van natuurtechnische oevervoorzieningen, mag de vissers, waar dit voorkomen kan worden, niet belemmeren in hun visrecht. Het visrecht is gehuurd door de Sportvisfederatie Noordwest-Overijssel en Zuidwest-Drenthe. Meer beleidsdoelen worden vermeld in de volgende paragraaf. Ter locatie van visstekken zuilen dus oevervoorzieningen moeten worden aangelegd, om belemmeringen in de oever voor sportvissers te voorkomen of op te heffen. 30
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
De volgende visstekken zijn vermeld door de Hengelsportfederatie Noord-West Overijssel en Zuid-West Drenthe (Hengelsportfederatie 1994): Noordoever o De steenstort nabij het Rijkswaterstaatdepot bij sluis Beukers (km 3.980 - 4.300) o Ter hoogte van het Wijde Zicht (4.900 - 5.200) o Bij de hoek van de wachthaven met het Meppelerdiep (9.900 -9.1UU). Zuidoever o De oever van Baarlo tot aan de Kranerweerd. De volgende wensen zijn kenbaar gemaakt door de Sportvisfederatie: o De toegankelijkheid van de noordoever tussen sluis Beukers en Meppel kan worden verbeterd , o Natuurtechnische oevers gecombineerd met sportvismogehjkheden zijn ideaal om de paaimogelijkheden te vergroten en tegelijkertijd de toegankelijkheid van de oevers te handhaven, eventueel in combinatie met de aanleg van parkeerplaatsen Fietsroutes .. ..... In de zuidoever van het Meppelerdiep loopt een nog te bewegwyzeren Landelijke Fietsroute en bovendien een route die is uitgezet door de Natuur en Milieufederatie Overijssel. Deze routes lopen daar vanwege de rust en het landschapsschoon (NMO 1991). T
3.9 Beroepsvisserij In het Meppelerdiep waren twee beroepsvissers werkzaam: een die het aalrecht heeft gehuurd en een die het hele visrecht heeft gehuurd (zie bijlage 1). Deze laatste is sinds kort gestopt. Voor de binnenvisserij geldt het volgende beleid (Ministerie van Landbouw, NatuurBeheer en Visserij 1993): o Het beleid is gericht op het veiligstellen en waar mogelijk het optimaliseren van de ruimtelijke mogelijkheden voor de sport- en beroepsvisserij in de binnenwateren en het bieden van optimale mogelijkheden voor een goed visstandbeheer. Als uitgangspunt hierbij geldt de verweving van visserij-activiteiten met andere functies in de binnenwateren. Daar waar dat gezien de hoofddoelstelling van het betreffende water niet mogelijk is, kan tot ruimtelijke scheiding worden overgegaan. ,. . . . , . o De prioriteit bij de uitgifte van visrechten in de binnenwateren ligt bij de sportvisserij, met inachtname van de belangen van de beroepsvisserij. o Het Rijk bevordert het herstel van natuurlijke vismigratie in de belangrijkste nederlandse rivieren en bovenstroomse beken, alsmede de intrek van vis uit zee naar binnenwateren o Het Meppelerdiep is niet opgenomen in de categorie belangrijk viswater voor beroeps- of sportvissers en heeft geen reservoirfunctie voor vis. De Wieden en het veenweidegebied van de Olde Maten en de Veerslootlanden hebben wel een belangrijke reservoirfunctie. Ook de Drentsche Hoofdvaart heeft een reservoirfunctie voor vis. Het Meppelerdiep vormt dus wel een verbinding tussen de Ussel 31
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
en het Usselmeer en de Wieden, Olde Maten, Veerslootlanden en de Drentsche Hoofdvaart. Wensen beroepsvisserij Langs het beviste gedeelte van km 0.3 tot 1.1 ontbreken paai- en schuilplaatsen. De geadviseerde oplossing is het aanleggen van een rietkraag van tenminste 30 cm dik. Dit advies is gebaseerd op het feit dat met name paling zich daar veel ophoudt en andere vissen paaiend zijn waargenomen in de nu nog aanwezige rietkragen (mondelinge mededelingen Dhr. Moorman, beroepsvisser, 7 juli 1994).
32
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
4 Actuele situatie Achtereenvolgens worden de actuele situatie van de oeverinrichting, waterkwaliteit, bodemkwaliteit, ecologische waarde van de oever en verbanden met de omgeving, het cultuurhistorisch landschap en autonome ontwikkelingen gegeven. Deze informatie biedt uitgangspunten voor de oeverinrichting. 4.1 De oevers Het Meppelerdiep is volledig bekaad. De op dit moment aanwezige of reeds bestekgereed zijnde oevervoorzieningen staan in onderstaande afbeelding. Afbeelding 11 Huidige en reeds geplande oeververdediging Bron: Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis 1993
Meppelerdiep
Noordoever Kilometrering
Oevervoorzieningen
Ontwerpbijzonderheden
0.400 - 1.100
glooiing van zetsteen
onder kanaalpeil perkoenpalen
1.100-2.100
Damwand
azobe
2.100 -2.350
Damwand
staal
2.350 - 3.150
Plasberm
vooroever stortsteen met stalen damwand tot kanaalpeil, talud 1:2
2.550
FUP
breuksteen met stalen damwand, -1 m K P , talud 1:4
2.700
FUP
breuksteen met stalen damwand, -1 m K P , talud 1:4
2.850
FUP
breuksteen met stalen damwand, -1 m K P , talud 1:4
2.9
Vissteiger
ontworpen voor minder validen, stalen buizen vastgelast aan de damwand met daaronder op de steiger tegen de damwand een drempel
3.150 - 3.340
Natuurtechnische oever
kraagstukken/stortsteen, talud 1:3 33
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
3.340 - 3.650
Damwand
staal
3.650 - 3.820
Natuurtechnische oever
lcraagstukken/stortsteen, talud 1:3
3.980 - 4.225
Damwand
staal
4.225 - 4.450
Plasberm
vooroever staal met 1 F U P
4.450 - 5.235
Damwand
staal
5.235 - 5.770
Natuurtechnische oever
kraagstukken/stortsteen, talud 1:3
5.770 - 6.500
Damwand
staal
6.500 - 7.200
Damwand
staal
6.925
FUP
breuksteen met stalen damwand, -1 m K P , talud 1:4
7.200 - 8.743
Damwand
staal, in uitvoering, wordt in eerste instantie niet milieuvriendelijk uitgevoerd.
8.743 - 8.908
Wachthaven, damwand
staal
8.908 -10.200
Damwand
azobe
Kilometrering
Oeververdediging
Ontwerpbijzonderheden
0.400 - 1.100
glooiing van zetsteen
onder kanaalpeil perkoenpalen
1.100 -10.200
Damwand
azobe
3.050
FUP
breuksteen met stalen damwand, -1 m K P , talud 1:4
3.300
FUP
breuksteen met stalen damwand, -1 m K P , talud 1:4
3.600
FUP
breuksteen met stalen damwand, -1 m K P , talud 1:4
Zuidoever
34
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Evaluatie plasberm bij km 4 Door de Dienst Weg- en Waterbouwkunde is een inventarisatie uitgevoerd van het talud en de vegetatie van de plasberm in het Meppelerdiep bij km 4. Deze plasberm is enige jaren geleden aangelegd, ontworpen achter een stalen damwand. Hierbij zijn de volgende waarnemingen gedaan (Ivens 1993): o In de plasberm is veel zand aangeslibd, met name aan de oost- en westzijde. De waterdiepte aan de landzijde is 5 cm. Nabij de tussenschotten heeft zelfs sterke aanslibbing plaatsgevonden. Hier treedt verlanding op. De waterdiepte aan de damwand is ongeveer 25 cm. Achter de openingen in de damwand is de waterdiepte 40 cm. De plasberm is 3-3.5 m breed. Op het onderwatertalud is geen stortsteen aanwezig. De overgang van plasberm naar de wegberm is zo steil dat uitbreiding van oeverplanten naar de plasberm niet mogelijk is. Een en ander wordt in onderstaande figuur toegelicht. Afbeelding 12
Afmetingen en bodemdiepten van de plasberm bij km 4 Wegberm -4
Kanaalpeil 25 cm
Meppelerdiep
3 - 3,5 m 5 cm
Plasberm
o
De tussenschotten worden door eenden gebruikt als rustplaats; verder is geen (aquatische) fauna waargenomen. o In het watergedeelte van de plasberm ontbreken waterplanten of andere begroeiingen. De vraag is nu waarom in deze plasberm geen aquatische flora aanwezig is. Uit andere inventarisaties blijkt dat plasbermen langs andere kanalen hetzelfde probleem hebben, ook met andere constructie vormen. Een waarschijnlijke oorzaak is de door de scheepvaart veroorzaakte dynamiek in de plasberm, via de damwandopeningen, die leidt tot verminderd doorzicht, turbulentie via de damwandopeningen en aanslibbing. Vooral terugdringing van aanslibbing zal naar verwachting resultaat kunnen opleveren. Geadviseerd wordt om een nadere berekening uit te voeren naar het gevolg van de grootte en de onderlinge afstand van de damwandopeningen. Concrete adviezen gericht op de vegetatie-ontwikkeling in plasbermen zijn nog niet mogelijk. Dit jaar wordt bij de Dienst Weg- en Waterbouwkunde een onderzoek naar dit probleem gestart (Ivens 1993). Aangezien zich in de andere plasbermen in het Meppelerdiep (die 35
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
zijn aangelegd achter breuksteen) wel begroeid raken, zuilen in dit kader plasbermen achter een breuksteen worden ontworpen en aangelegd. Evaluatie vissteiger Bij kilometer 2.9 in de noordoever is reeds een vissteiger voor minder validen aangelegd, bestaande uit stalen buizen die aan de damwand zijn gelast (zie afbeelding 13). De constructie voldoet echter niet geheel aan de eisen die de Sportvisfederaties daar aan stellen. In onderstaande afbeelding is een hek met drempel te zien: die is kleiner dan wordt aanbevolen. Bovendien zou een trap aanwezig moeten zijn voor mensen die lopen met een hulpmiddel. In hoofdstuk 5 wordt het ontwerp getoond zoals dat wordt aanbevolen door de Nederlandse Vereniging voor Hengelsport federaties (Afbeelding 27 en 28). Afbeelding 13
Tekening vissteiger km 2.9 Hek stalen buizen. aan damwand gelast ^2.0
"
Stalen damwand
Betontegds
Zand
Stalen damwand
ongeveer 8.20
Afmetingen vaarwegbreedte en -diepte In het vorig hoofdstuk is gesproken over het theoretische minimumprofiel. Omdat het Meppelerdiep een rivier is, verschilt het werkelijke dwarsprofiel (de breedte en de diepte) van het theoretische dwarsprofiel. Om te bepalen waar nog ruimte is voor natuurtechnische voorzieningen, is het nodig om te weten wat de werkelijke breedte en diepte is van het Meppelerdiep. Deze afmetingen worden om de 50 meter weergegeven in bijlage 2. 36
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
4.2 Abiotische aspecten Geomorfologie De bodem van het Meppelerdiep en haar oeverlanden, bestaat uit dekzand (formatie van Twenthe) waarboven zich riet- of zeggeveen (Westlandformatie) heeft afgezet. Daarbovenop is vanaf +1400 tot de vorige eeuw zeeklei (Westlandformatie, Almereafzetting) afgezet door de Zuiderzee (Gongrijp e.a. 1981, Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten 1986). De landduinen in de oeverlanden bestaan uit dekzand (formatie van Twente) (PPD Overijssel 1985). Het landschap is dus geologisch te omschrijven als een veenlandschap, bij het Meppelerdiep afgedekt door klei, onderbroken door landduinen. Dit wordt hieronder weergegeven in afbeelding 14. (Geo)hydrologie De grondwaterstromen, in het bovenste watervoerende pakket, bewegen zich globaal van de Belterwijde naar het veenweidegebied zuidoostelijk van de Staphorster Goote, dus onder het Meppelerdiep door. Het Meppelerdiep vormt zo de overgang van inzijgingsgebied naar kwelgebied. Toch bevinden zich in de oeverlanden lokale kwelindicatoren (in het Meppelerdiep I) of zijn in ieder geval aanwijzingen voor grondwaterinvloeden aanwezig (reservaat Westoevers I en II). Plaatselijk komt dus toch kwel naar boven of treedt kwel vanuit het Meppelerdiep op (Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten 1985, T N O 1994). Ook is een plaatselijke stroming aanwezig van de landduinen naar de ontwateringssloten in de oeverlanden van het Meppelerdiep. Het Meppelerdiep staat plaatselijk water aan de omgeving af (PPD Overijssel 1985). De oeverlanden hebben grondwatertrap (Gt) I tot II. Uitzonderingen zijn de Oude Stroom met Gtl en de landduinen met GtIV (Gongrijp e.a. 1981, Waterschap Benoorden de Dedemsvaart 1993). Het Meppelerdiep stroomt door een gebied met voornamelijk kwelinvloeden en redelijk voedselarm water. Het water van het Meppelerdiep is verschillend van het water in de oeverlanden en in de omgeving, aangezien het belast is met diverse lozingen (Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten 1986). De rivierbochten die zijn afgesneden tijdens verschillende aanpassingen (zie Hoofdstuk 5) zijn hieronder weergegeven.
37
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 14
Geomorfologie
Rijkswaterstaat Directie Overijssel Afdeling AN (Woterbeleld) Project Natuurtechnische Inrichting Oevers Meppelerdiep (NIOM) november 1994 Oude rlvierarmen Mosveengronden: moeras Ot I en weiden OtU, overgang InilJglngsVkwalgebled Zeeklel op rleUzaggevaan, overgang inzljglngs/kwel Gtll Dokzanddulnen, Inzljglngsgebled, QtIV
Gongrijp e.a. 1981, Luchtfoto's Land-
inrichtingNdiciisI
Rlet/zeggeveengrond, weiden Gtll en laagveenmoeras Gtl, kwelgebled
38
1950, Welters Noordhoff 1990
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Waterkwaliteit De stikstof- en fosfaatconcentraties in de jaren negentig zijn in vergelijking met de jaren zeventig lager geworden. Het biologisch zuurstofverbruik (ook een maat voor voedselrijkdom) van het water is in dezelfde periode verbeterd (Rijkswaterstaat november 1993). Het water voldoet aan de normen voor karperachtigen. Met de grenswaarden voor water is het slechter gesteld: eutrofieringsparameters, zware metalen en micro verontreinigingen voldoen vaak niet aan de norm. De cholinesteraseremming voldoet echter wel aan de norm dus de microverontreinigingen leiden niet tot schade aan het zenuwstelsel van dieren (Rijkswaterstaat november 1993). De toetsing van de gemeten parameters aan de grenswaarden van de algemene milieukwaliteit en aan de normen voor karperachtigen wordt weergegeven in bijlage 3. Bodemkwaliteit De waterbodems van het Meppelerdiep zijn over het algemeen niet zo ernstig vervuild dat bij baggering automatisch sanering en berging moet plaatsvinden: De interventiewaarde wordt nergens overschreden. De bodemkwaliteit valt vrij wel overal in klasse 2, wat betekent dat moet worden beoordeeld of de baggerspecie in aanmerking komt voor verspreiding. P A K ' s , zware metalen en minerale olie waren klassebepalend. Alleen in de haven van Zwartsluis is een traject met klasse 3 en 4, wat betekent dat bij baggerwerkzaamheden de specie geborgen moet worden (Oranjewoud 1989, Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1993). In Bijlage 4 staat de bodemkwaliteit meer gedetailleerd weergegeven. Laagwaterstanden Het peilbeheer dat in het Meppelerdiep dat wordt gevoerd, heeft als na te streven minimumpeil -0,50 m K P . Als het water op de peilschaal in Zwartsluis deze waterstand heeft bereikt, gaat de keersluis dicht. Echter, in werkelijkheid treden bij dit meetpunt ook lagere waterstanden op. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren doordat het water in de nacht gaat zakken, waarna pas in de ochtend laagwater wordt geconstateerd. Het aflezen van de peilschaal gebeurt normaal gesproken om 8.00 h. Door een reeks samen te stellen van de laagste waterpeilen die in de afgelopen twintig jaar zijn opgetreden, kan een, voor dit rapport, maatgevende laagwaterstand worden berekend. Deze laagwaterstand kan gebruikt worden bij het ontwerpen van oevervoorzieningen. Ook bij laagwater moeten dieren het water uit kunnen klimmen of moet nog voldoende water in de plasbermen staan om vissen in leven te laten blijven. In Bijlage 6 is de maatgevende laagwaterstand berekend op -0,60 m K P .
4.3 Biotische aspecten 4.3.1
Ecologische infrastructuur Meppelerdiep, haar oevers en de omgeving
39
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
De natuurwaarden in het gebied zuilen naar verwachting gaan stijgen door het toewijzen van relatienota- en natuurontwikkelingsgebieden, doordat zeldzame soorten meer kansen krijgen en het gebied meer aaneengesloten wordt. Hierdoor worden populaties stabieler en verbeteren de biotopen van deze populaties. De huidige oevervoorzieningen van het Meppelerdiep hebben in dit gebied een ongewenste barrierewerking. Dat geldt niet alleen bij het Groene Kruispunt Baarlo maar langs het hele Meppelerdiep buiten de bebouwde kom. Hieronder worden de ecologische infrastructuren behandeld die aanwezig zijn, zodat een duidelijker beeld ontstaat van de plaats van het Meppelerdiep in de omgeving. Het onderstaande is een interpretatie van de verspreidingsgegevens van soorten. Deze gegevens staan in bijlage 5. Migratie over het Meppelerdiep Das, bunzing, hermelijn, wezel, vos en ree gebruiken het Meppelerdiep als oversteekplaats bij migratie tussen de Wieden, de Olde Maten en de andere reservaten in de zuidoever, of van het ene oeverland naar het andere. Deze migratie vindt plaats langs het hele kanaal. Deze migratie is niet succesvol door de aanwezige damwanden. De das komt vanuit het Reestdal en Staphorst en migreert over het Meppelerdiep en de Hoogeveensche Vaart. Waarheen is niet duidelijk. Toen de otter nog voorkwam in de Wieden, Olde Maten en bij de Oude Stroom moet het Meppelerdiep tussen Zwartsluis en Meppel regelmatig zijn overgestoken. Het ree heeft kerngebieden (dat wil zeggen: is waargenomen als standwild) bij de Schutsloterwijde ten westen van de Beukersgracht, ten oosten van de Beukersgracht, in de Westoevers I en in de Olde Maten. Hiertussen vind migratie plaats, waarbij het Meppelerdiep waarschijnlijk hoofdzakelijk wordt overgestoken tussen Zwartsluis en Doosje. Barrieres in deze migratie vormen de huidige en voorgenomen oeverinrichting in het Meppelerdiep, behalve de natuurtechnische voorzieningen. Vooral de zuidoever heeft een hoge barrierewerking door het ontbreken van aaneengesloten natuurtechnische voorzieningen. Ook de Provinciale weg die langs de noordoever loopt heeft een barrierewerking die al genoemd is in het vorige hoofdstuk. Migratie langs het Meppelerdiep Migratie langs de oevers zal waarschijnlijk niet alleen plaatsvinden van de hiervoor genoemde soorten maar ook van knaagdieren. Voor deze laatsten is het Meppelerdiep te breed om over te steken. Deze migratie ondervindt geen barrierewerking van de inrichting van de oevers, sluis Beukers of van de Beukersgracht. De barrierewerking van de Hoogeveensche Vaart is sterk verminderd door de aanwezige natuurtechnische voorzieningen waaronder combinaties van plasbermen en FUP's van blokkenmatten. De provinciale weg tussen het Zwarte Water en de zuidelijke oeverlanden van het Meppelerdiep heeft wel een barrierewerking. Aangezien de verbinding tussen deze gebieden ecologisch gezien van groot belang is, moet in overleg met belanghebbenden een oplossing worden gezocht. Migratie en schuil-, paai- en opgroeiplaatsen van vis in het Meppelerdiep Migratie vind plaats van het Zwarte Water naar de Drentsche Hoofdvaart, de Hoogeveensche vaart, de Oude Vaart, de Wold Aa en de Reest waar paaiplaatsen in rietkragen en aquatische begroeiing zijn. In het Meppelerdiep ontbreken deze plaatsen 40
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
vrijwel geheel. Alleen in de rietkraag in Zwartsluis zijn deze mogelijkheden aanwezig. De plasbermen zijn van een meer marginaal belang door de geringe begroeiing. Het ontbreken van schuil-, paai- en opgroeimogelijkheden voor snoek, voorn en aal zijn ongunstig voor de visstand. Broed en fourageergebieden vogels in de oevers van het Meppelerdiep © weidevogels De reservaten in de zuidoever vormen broedgebieden voor vogels die niet of nauwelijks in de oeverlanden of daarbuiten broeden. Deze soorten gaan in deze omgeving wel fourageren. Het toekomstige natuurontwikkelingsgebied Kranerweerd is op dezelfde manier een broedbiotoop. De reservaten in de noordoever vormen hiertoe een mogelijkheid. o vogels van overjarig riet Het reservaat De Oude Stroom, de Wieden, de Olde Maten en de rietkraag in Zwartsluis hebben een functie als broed-, fourageer- en rustbiotoop. Hetzelfde geldt voor de Hoogeveensche Vaart als daar overjarig riet aanwezig is. Het Meppelerdiep kan een zelfde betekenis krijgen als broedbiotoop voor deze rietvogels als rietkragen ontstaan in de oevers. Hetzelfde geldt voor het toekomstige natuurontwikkelingsgebied Kranerweerd. Dan moet behalve de inrichting ook het beheer van de oevers worden aangepast. o overwinteraars/doortrekkers Het Meppelerdiep heeft nu een functie als fourageer- en rustgebied voor overwinteraars en trekvogels op doortocht. Deze functie zou in de oevers en in het natuurontwikkelingsgebied Kranerweerd kunnen worden versterkt. o vogels van open water Alleen zeer algemene soorten broeden in de oevers (wilde eend, meerkoet en waterhoen). Het Meppelerdiep zelf heeft de functie als fourageergebied. De mogelijkheden voor deze vogels om het water uit te stappen zijn vrij klein. Vooral jonge vogels die nog niet kunnen vliegen kunnen hierbij moeilijkheden ondervinden. o vogels van plas/dras-situaties De Westoevers I en de noordoevers hebben tijdens inundatie betekenis als fourageergebied voor diverse steltvogels door de dan ontstane plas-drassituaties. Ten oosten van Doosje bevind zich een rustplaats van grutto's. Het toekomstige natuurontwikkelingsgebied Kranerweerd kan betekenis krijgen als rust- en fourageergebied voor steltlopers, afhankelijk van de inrichting. Het biotoop van deze soorten is de afgelopen tijd achteruitgegaan waardoor soorten minder algemeen worden of verdwijnen. Knelpunten liggen hier dus niet in verbindingszones maar in de omvang en aaneengeslotenheid en het beheer van broed- en fourageerbiotoop. 4.3.2
Ecologische waarde oever
41
rale inrichting oevers Meppelerdiep
D e
^^^^X^^T
eco.og.sche waarde van de
l e
S i k tot zeer zeldzaam zijn, zoals it ™ « P ™ • rname ilk ^ ^ , wato toreuur en in de nabije toekomst:
er<J
) n a l i o n a a
y
gradienten van nat naar droog.
4.4 Cultuurhistorie
landschap is open van karakter, atgezien
^
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
landduinen. Veel percelen zijn in gebruik als hooiland met nabeweiding. De watergangen zijn meestal breder dan in het veenweidegebied en meestal zonder afrastering (PPD Overijssel 1985). De reservaten Westoevers I en II zijn de laatste schrale hooilanden zoals die vroeger zeer algemeen waren langs het Meppelerdiep. Vergroting van de invloed van het Meppelerdiep is niet gewenst als de cultuurhistorische waarden (bij handhaving van het huidige beheer) hierdoor achteruit gaan door verrijking van de bodem en het veranderen van de dynamiek (mondelinge mededelingen Dhr. Olthof en Dhr. Bredenbeek Staatsbosbeheer Beheerseenheid Hasselt 31 mei 1994). 4.5 Autonome ontwikkelingen in Meppelerdiep en omgeving Onder autonome ontwikkelingen wordt in dit kader verstaan, de ontwikkelingen of processen die buiten de invloed van dit rapport liggen (Ministerie van verkeer en Waterstaat 1994). Het veengebied in de omgeving van het Meppelerdiep heeft sterk te lijden van verarming door verdroging, vervuiling, verzuring en verrijking. Dit komt door: o ontwatering ten behoeve van de landbouw o de aanleg van diepe polders waardoor grondwaterstromen zijn afgebogen en kwel afneemt in het laagveengebied o de inlaat van gebiedsvreemd water o met voedingstoffen verrijkte en verzuurde neerslag en door mestgiften in de landbouw o met giftige stoffen vervuild afvoerwater uit het afwateringsgebied. Het gebiedseigen water in de omgeving van het Meppelerdiep is door kwelsituaties en de veengrond voedselarmer en minder verontreinigd van karakter dan het water van het Meppelerdiep zelf. Een tijdelijke inundatie een tot twee keer per jaar draagt nog wel bij aan de natuurwaarden, maar langere of vaker voorkomende inundatie niet. Het is dus van belang om bij de oeverinrichting menging van deze watertypen tot een schadelijk niveau te voorkomen. De autonome ontwikkelingen leiden natuurlijk ook tot vervuiling van het Meppelerdiep zelf. Het milieubeleid zal naar verwachting deze ontwikkelingen op termijn tegengaan.
43
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 15
Cultuurhistorisch landschap
RHkswaterstaat Dlraclla Ovarljasel Afdallng AN (Watarbalald) Protect Natuurtachnlaeha Inrichting Oavara Mappalardlap (NIOM) november 1994
I Veenweiden met strookverkaveling en de Wieden (fcraggen) [ Oeverlanden, blok/strootverkaveling, weidegebied Dekzaadgebicd
Ligging oude vestigirtgskernen (boerderijen, boomgttxden)
Bron: Bremer e a. 1985, Woliers-Noordhoff 1990
44
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5 De Inrichting B i i het bepalen van de oeverinrichting zijn de volgende stappen doorlopen: o Ecologisch referentiebeeld, opgesteld aan de hand van literatuur (5.1) o Intesrale Inrichtings- en beheervisie, als samenvatting van hoofdstuk 2,3 en 4 (5.2) o Indeling; van het Meppelerdiep in inrichtingstrajecten, aan de hand van het voorgaande (5.3) . . , . . ,, ,c ^ Opzet en interpretatie van de innchtingsvoorstellen (5.4) Inrichtingsvoorstellen per traject met ontwerpschetsen (5.5 - 5.1U) Prioritering van de inrichting (5.11) Richtlijnen voor te voeren beheer (5.12). A
o o o o
5.1 Ecologisch referentiebeeld Om in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn voor de natuurtechnische imichting, ^ e f n X o m ^ S S r e n t i e b e e W o p te stellen. Een referentiebeeld is een beschrijving van de n l u r zoals die emit zou hebben gezien onder de huidige ^ ^ o g i s c h e en biogeografische omstandigheden, met of zonder mensehjke invloed. D*laatsteis afhankelijk van het gebied of tijdstip dat als referentie gekozen wordt. Dit referentieS d b i e d t een denkkader voor het opstellen van het streefbeeld, natuurgenchte i^SSolSen en geeft de locatie van aardkundige en cultuurhistonsche waarden Twee referentiebeelden zijn opgenomen: een historisch referentiebeeld van het Meppelerdiep als ongestoorde rivier en een kunstmatig referentiebeeld van het Meppelerdiep als gekanaliseerde rivier , ; H nnntnen Het referentiebeeld van de ongestoorde rivier gaat uit van de situatie rond 1200 toen rte m e S nog marginaal was, samen met de Zuiderzee (die eigenlijk van de gekanaliseerde rivier is afgekid van het referentieS voor kanalen uit CUR168 (Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994). t
a m n
t^S^SS^SS^A 5.1.1
Ecologisch referentiebeeld ongestoorde rivier rond 1200
Meppelerdiep en omgeving (Coert 1991, Gongrijp W M . N M O 1991) o het Menrjelerdiep beeon b j de samenvloenng van Wold Aa, Havener Aa ^na S i s S o u f c Vaart), Echtenerstroom (na kanalisatie Hoogeveensche Vaart) en de Reest, waar nu Meppel ligt en eindigt in net Zwarte Water o de Reest kwam bij de Oude Stroom in het Meppelerdiep, de Oude Stroom is dus o
heSDnekrdiep stroomde door de "moeren" van Vollenhove en Staphorst.
^ m k ^ s e S r f t e , kleiige en venige gronden met verspreide bosjes en veel ruige S e i i n g (open, parkachtig landschap) en hoger gelegen voedselarme veenopwelvingen en duinen die als zandkoppen uit het veen steken. o Se overgang van laagveenmoeraswater naar doorstromend water vormde een
Hyd^nT^mlerdiep
(Topografische Dienst 1990, Bal e.a. 1993, RIN 1984,
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Coert 1991, N M O 1991) o De afvoer was vrij constant en snel genoeg voor meandering: veel bochten waren aanwezig (tot de jaren vijftig) tussen Baarlo en Meppel. Er was zandafzetting wat leidde tot veel ondiepten. o De riviertjes en beekjes die in het Meppelerdiep uitmondden waren allemaal van oorsprong (hoog)veenwatertjes met de volgende hydrodynamiek: een constante, vrij geringe afvoer, geen meandering en moerasachtige oeverlanden met veenkussens. o Door kwel, vooral tussen De Oude Stroom en Meppel, waren op geringe diepte ijzeroerbanken aanwezig die samen met de zandbanken leidden tot veel ondiepten. o Overstroming van aanliggende gronden speelde eerst geen grote rol, gezien de tamelijk constante afvoer en het ontbreken van de Zuiderzee. Het ontstaan van de Zuiderzee leidde tot de volgende dynamiek in het gebied: afzetting van zeeklei op het zeggeveen (waardoor de veenvorming stopte), brakwaterzones in de oever en overstromingen door gestremde afvoer bij opwaaiing in de Zuiderzee. o De aanliggende gronden zijn moerassig of nat: Gtl. o Het Meppelerdiep is minder dan 6 m breed en minder dan -2 m A P diep. Hydrodynamiek omliggende "moeren" (Bal e.a 1993, RIN 1984) o Verlanding en veenvorming enerszijds en stromend water en inundatievlakten gaven het landschap vorm o kwel en lokale inzijging o hoge waterstand en toenemende zee-invloeden vanuit De Zuiderzee leidde tot zeggemoerassen, trilvenen, zones met krabbescheer, meren, zout- of brakwatermilieus, oligotroof of mesotroof veen en veenstroompjes Flora/Fauna Meppelerdiep en omgeving (Bal e.a. 1993, Coert 1962, N M O 1991) o bever, wild zwijn, hert, eland, wisent, otter en beer kwamen voor o gevarieerde vogelstand door veelheid aan biotopen: nest-, pleister- en overwinteringsgelegenheden voor baardmannetje, zwarte reiger, ooievaar, grauwe gans, riet/kolgans, rietzangers, roerdomp en andere soorten van laagveengebied. o gevarieerde vegetatie met riet, krabbescheer, grote zeggen en broekbos o ringslang, kleine watersalamander, heikikker, knoflookpad ]
5.1.2
Ontwikkelingen
u
u
1200-heden
Ontginning en waterhuishouding (Coert, 1881, Topografische Dienst 1991, Gongrijp e.a. 1981, PPD Overijssel 1985) De ontginning was eerst beperkt tot de landduinen en de aanliggende percelen. Zo lagen Staphorst en Rouveen vroeger veel dichter bij het Meppelerdiep. Olde Staphorst is de locatie waar het dorp Staphorst is begonnen. Rouveen lag bij het ZwarteWaterklooster. Deze dorpen zijn hierna twee keer verplaatst. Dat werd veroorzaakt door een dalend maaiveld waardoor overstromingsgevaar reeel werd. Het maaiveld daalde door een toenemende ontwatering waardoor veen inklinkt. Hierdoor konden de zee-invloeden steeds meer toenemen. De zee drong regelmatig op tot aan Meppel, waardoor op het veen een laagje klei werd afgezet. De afvoer van het water nam toe en werd steeds onregelmatiger. Dat kwam door (hoog)veenontginningen in het achterland en de verbeterde waterhuishouding. Hierdoor kregen de riviertjes die in het Meppelerdiep uitmonden meer het karakter van laaglandbeken en kanalen. Om de landerijen te beschermen werd voor 1500 in de zuidoever de huidige hoofdwaterkering aangelegd: de Staphorster Stouwe. Rond het landduin Hamingen was een eigen 46
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
waterkering aangelegd (zie ook afbeelding 16). Uiteindelijk is langs het Meppelerdiep in 1953 een zomerkade aangelegd en zijn de oeverlanden ontwaterd. De Kranerweerd die in Afbeelding 16 te zien is als een typisch uiterwaardengebied (blokverkaveling), is nu grotendeels een industrieterrein. Het overgebleven stuk is recentelijk begrensd als natuurontwikkelingsgebied. -.
47
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 16
Historische Kaart 1900
48
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Scheepvaart (Coert 1991) De scheepvaart werd steeds grootschaliger waardoor de bochten en ondiepten in toenemende mate een hindernis vormde. Daartoe werden de volgende verbeteringswerken aan het Meppelerdiep uitgevoerd: 1400 aanleg "Richie Graeve", nu bekend als het Oude Diep, van de Oude Stroom naar Meppel 1833 uitbreken van ijzeroerbanken, uitgraven van ondiepten en aanleg van kribben (zandafzettingen bleven een probleem, evenals de vele bochten) 1859 afsnijding van bochten, aanleg vaargeul van 7-10 m breed en -1,68 m NAP 1883 verbreding vaargeul tot een bodembreedte van 16-24 m (in Drenthe 13-20 m) 1953 ruilverkaveling Meppelerdiep; bekading oeverlanden, dempen van afgesneden rivierarmen en herverkavelen van de oeverlanden 1972 herinrichting oevers, nieuwe damwanden en aanpassing vaargeul Verder zijn al genoemd in hoofdstuk 2: de aanleg van de sluizen bij de Beukersgracht, in Zwartsluis en in Meppel, de aanleg van de Hoogeveensche Vaart en de aanleg van de wachthaven bij Meppel. 5.1.3 Ecologisch referentiebeeld gekanaliseerde rivier Omdat het Meppelerdiep nu is gekanaliseerd, wordt ter aanvulling een kunstmatige referentie gegeven van een kanaal. Als een kanaal "aan zijn lot wordt overgelaten" ontstaat een zeer flauwe oever (tot 1:10) met daarin de volgende zones (Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994): o de waterplantenzone als schuil-, paai- en opgroeiplaats van vissen, amfibieen en diverse ongewervelden als voedsel- of nestgelegenheid voor vleermuizen, watervogels en steltlopers o de moerasplantenzone zie hiervoor als voedsel- en waardgelegenheid voor vlinders en andere insecten o de ruigtekruiden/rietlandzone o de hooigrasland (maai/begrazingsbeheer)/moerasboszone (geen maaibeheer). Deze situatie wordt getoond in afbeelding 17. Tussen deze zones zijn diverse ecologische relaties aanwezig. Vooral dieren zijn gebaat bij de aanwezigheid van meerdere zones. Een dergelijke oever is makkelijk passeerbaar voor grondgebonden fauna die het kanaal wil oversteken (Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994).
49
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 17 Referentiebeeld oeverzones gekanaliseerde Bron: Rijkswaterstaat 1994
rivier
. c VS'V.-
By
5.7.4 Samenvoeging referentiebeelden in natuurdoeltypen De referentiebeelden geven nog niet voldoende informatie over biotopen of soorten die kunnen voorkomen. De natuurdoeltypen die door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn ontwikkeld, bieden die informatie wel (Bal 1993). Omdat het Meppelerdiep in de EHS ligt, is het handig (zo niet een kwestie van integraal denken) om deze systematiek ook te gebruiken. Natuurdoeltypen zijn een ideaaltypische beschrijving van biotopen die aanwezig moeten zijn in een bepaald ecosysteem. De beschrijving bestaat onder meer uit een referentie, doelsoorten, procesparameters en de kansrijkdom. Natuurdoeltypen zijn door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ontwikkeld om namurontwikkelingsdoelen in de EHS te concretiseren. Er zijn natuurdoeltypen voor diverse ecosystemen in Nederland met tientallen natuurdoeltyMet de informatie uit de vorige twee paragrafen, is het mogelijk om natuurdoeltypen te selecteren die voor het Meppelerdiep van toepassing zijn.
50
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Ri3.1 rivier en nevengeul plantengemeenschappen: Verbond van grote en van kleine fonteinkruiden, Waterlelieverbond doelsoorten: langstelig fonteinkruid, otter, dodaars, ijsvogel, kleine plevier, krooneend, kwak, pijlstaart, porseleinhoen, purperreiger, zwarte stern, bermpje, europese meerval, kolblei, rivierdonderpad, winde procesparameters: a. terugkeer van waterplantengroei in zwak stromend water b. in eenzijdig vertakte strangen of plasbermen waterplanten van mesotrofe omstandigheden: grote waterranonkel, stijve waterranonkel, gewoon blaasjeskruid, gekroesd fonteinkruid, glanzig fonteinkruid, drijvend fonteinkruid, doorgroeid fonteinkruid kansrijkdom: Door de aanwezige scheepvaartdynamiek die leidt tot opwoeling van slib, is de kansrijkdom op korte termijn gering. Realisatiemogelijkheden zijn aanwezig in plasbermen of moeraszones achter een vooroever. Maar ook daar blijkt de haalbaarheid laag door opwoeling van slib als gevolg van de scheepvaart. Op de langere termijn kan de oevervoorziening waarschijnlijk zo worden aangepast dat, aan de hand van verricht onderzoek en opgedane ervaring, dit type een grotere kans krijgt. Het is waarschijnlijk dat als de oppervlakte van dit type groter wordt, de invloed van scheepvaartdynamiek kleiner wordt. Ri3.3 ruigte en moeras, ruige vegetaties langs de oever plantengemeenschappen: Rietverbond, Watervenkelverbond, Verbond van grote zeggen, Haagwinde-orde doelsoorten: Genadekruid, stijve steenraket, paardezuring, rijstgras, liggende raket; grote karekiet, snor, roerdomp, purperreiger, pijlstaart, porseleinhoen, woudaapje, zomertaling, zwarte stern, otter; procesparameters: a. indicatie van waterverzadiging (gele lis, grote zeggen) b. indicatie voor afwezigheid van hypertrofe omstandigheden, geen bodems met grote stikstof- en fosfaatgehaltes (grote zeggen, zwanebloem) c. indicatie door fysisch-chemische bepalingen voor het niet overschrijden van normen voor zware metalen (verspreidingsklasse 1), organische verbindingen (verspreidingsklasse 2) in de bovengrond kansrijkdom: De waterkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen en zal zich in de toekomst nog verbeteren. Het natuurdoeltype is voor een deel al aanwezig. Als de inrichting en het beheer goed worden uitgevoerd, wordt het type versterkt. Ri3.7 struweel, mantel- en zoombegroeiing plantengemeenschappen: Zevenblad-verbond, Verbond van kleefkruid en look-zonder-look, Vlier-boswilgverbond, Sleedoorn-bramenverbond doelsoorten: graslathyrus, borstelkrans, betonie, knoflookpad, boomkikker, kamsalamander; bruin dikkopje, koevinkje, sleedoornpage procesparameters a. aanwezigheid van zoom- en mantelsoorten van voedselrijke en matig voedselrijke milieus als sleedoorn, meidoorn, gelderse roos en hondsroos b. indicatie voor afwezigheid van hypertrofe omstandigheden, geen 51
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
bodems met zeer hoge fosfaat- of stikstofgehaltes kansrijkdom: Dit is een natuurdoeltype van de overgang van bos naar nietbos. Alleen is langs het Meppelerdiep geen bos aanwezig. dat betekent dat dit natuurdoeltype zich meer marginaal zal ontwikkelen langs de droge stukken van moeraszones. Daar zuilen zich struwelen of struiken van wilgen of braam met begeleidende flora kunnen vestigen, vooropgesteld dat die moeraszones kunnen grenzen aan drogere zones (als daarmee in de inrichting is rekening gehouden). 5.2 Integrale visie op inrichting en beheer Inrichting en beheer vinden plaats in het kader van integraal waterbeheer. Uit de hoofdstukken 3 en 4 worden uitgangspunten of randvoorwaarden genoemd die samen de visie vormen. 5.2.1 Uitgangspunten functies en doelstellingen Natuurtechnische oeverinrichting vindt plaats met de volgende doelen, afgeleid uit hoofdstuk 3: o De ecologische barrierewerking van de huidige damwanden van het Meppelerdiep voor ree, otter, das en ringslang moet tussen Meppel en Zwartsluis zoveel mogelijk worden verminderd. Dat is nodig in het belang van de PEHS, de van internationaal belang geachte natuurwaarden en als uitvoering van het Groene Kruispunt Baarlo. De uitvoering geschiedt door de invulling van de reeds geplande migratieroutes waaruit het Groene Kruispunt bestaat en door in ruimer verband rekening te houden met migratie die buiten de migratieroutes plaatsvindt. o De functie van de oevers als schuil-, parings-, opgroei- en voedselbiotoop, daar moet, waar dat zinvol is, versterkt worden. Dat geldt voor zover het biotoop betreft van rietvogels, moeras- en ruigtevogels, spits- en woelmuizen en riviervissen. Dat is wenselijk in het kader van de PEHS en het versterken van de rivier als ecosysteem. De uitvoering geschiedt door het aanleggen, waar dat zinvol is, van plas/draszones in de oever. o Het is niet wenselijk dat waardevolle landschapselementen worden aangetast door de oeverinrichting. Dat zijn landschapselementen van aardkundige waarde zoals donken, ruggen, landduinen en (resten van) natuurlijke waterlopen. Hetzelfde is van toepassing op landschapselementen die samenhangen met de ontginning zoals kavelpatronen, extensieve hooilanden en beplantingen in de oeverlanden en de Stouwe (de winterdijk). De natuurtechnische oeverinrichting vindt plaats binnen de volgende randvoorwaarden: o De oeverinrichting mag de afvoer van ijs en sediment niet belemmeren, net zomin als de aan- en afvoer van water van en naar Drenthe. o De vrije ruimte in de oever, waarbinnen natuurtechnische oeverinrichting kan plaatsvinden, wordt bepaald door de afmetingen van het geplande minimumdwarsprofiel van de klasse V-vaarweg en van de kaden te vergelijken met de werkelijke dwarsprofielen. Het is mogelijk om in het geval van ruimtegebrek grond aan te kopen. Mocht het geplande dwarsprofiel veranderen naar Klasse IV, zuilen meer mogelijkheden ontstaan voor natuurtechnische oeverinrichting. De 52
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
o o
o
Dienstkring Zwartsluis zal deze mogelijkheden zoveel mogelijk benutten, met de integrale visie in dit rapport als leidraad. De oeverinrichting zal zoveel mogelijk plaatsvinden met materialen die geen vervuilende stoffen naleveren aan het water of die anderszins bekend staan als relatief milieuvriendelijk. Bij het uitvoeren van oeverinrichting moet het water ter plaatse van visstekken bereikbaar blijven voor sportvissers. Waar visstekken aanwezig zijn, moeten oevervoorzieningen voor vissers worden aangelegd voor zover dat de migratieroutes van het Groene Kruispunt Baarlo of de scheepvaartfunctie niet belemmert. Naar aanleiding van de oeverinrichting moet afstemming worden bereikt met het huidige beheer van de kaden, de reservaten in de oeverlanden en van de visstand.
Verder zal, waar mogelijk, rekening worden gehouden met het volgende: o De oeverinrichting moet waar mogelijk de belevingswaarde van het laagveenlandschap versterken in het belang van het N L P , de tourvaartrecreatie, de aanwezige fietsroutes en de bewoners, waarbij wordt gelet op oeverbeplantingen en oeverinrichtingsmaterialen. o De oeverinrichting moet rekening houden met de archeologische waarden door geen grond te vergraven in de, als zodanig bestemde, gronden. De uitwerking van de ecologische doelstelling van de oevers van het Meppelerdiep wordt in dit rapport als volgt voorgesteld: o Ecologische doelstelling Derde Nota Waterhuishouding middelste niveau als volgt uitgewerkt: beschoeiingen zijn over de hele lengte toelaatbaar langs alle oevers moeten natuurtechnische oevervoorzieningen worden aangelegd, behalve in de bebouwde kom van Zwartsluis. Daar moeten waar dat mogelijk is natuurtechnische oevervoorzieningen worden aangelegd. het handhaven van het huidige peilbeheer beroepsscheepvaart zal zonder beperkingen plaatsvinden. 5.2.2 Uitgangspunten actuele situatie De volgende uitgangspunten zijn op grond van hoofdstuk 4 vastgesteld: o Aanleggen van moeraszones in de oeverlanden met direct contact tussen moeras en Meppelerdiep, is alleen mogelijk bij Baarlo en het Natuurontwikkelinsgebied de Kranerweerd in de zuidoever tussen het Meppelerdiep en de dijk langs de Stouwe die functioneert als hoofdwaterkering. Bij andere oeverlanden zouden actuele kwelafhankelijke natuurwaarden verloren gaan. Daarom is het niet zinvol om het reservaat Oude Stroom aan te takken of in de noordelijke oeverlanden moerassen aan te leggen. ° Bij de aanleg van plasbermen of moerasstroken kunnen vegetatietypen worden verwacht van klei-, zand- en veenachtige gronden onder voedselrijke omstandigheden. o De waterkwaliteit voldoet aan de normen voor karperachtigen maar is dermate vervuild met zware metalen en bestrijdingsmiddelen en geeutrofieerd dat niet voldaan wordt aan de grenswaarde (de voormalige algemene milieukwaliteit). o De bodemkwaliteit voldoet aan de toetsingswaarde wat inhoudt dat de baggerspecie niet zonder meer gebruikt kan worden bij oeverinrichting. Hiervoor moet eerst een onderzoek plaatsvinden. 53
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
o
o
De aanleg van een bakprofiel, gecombineerd met natuurtechnische oevervoorzieningen is de beste optie voor de inrichting. Dan is de vrije ruimte groter en hoe ft dus minder grond aangekocht te worden. Althans, in vergelijking met een (gebroken) trapeziumvormig dwarsprofiel. In het geval van een negatieve vrije ruimte moet worden verb reed. Als toch grond aangekocht moet worden, kan meteen zoveel meer worden aangekocht dat natuurtechnische oevervoorzieningen kunnen worden aangelegd. Dat is belangrijk omdat zo: de barrierewerking van de huidige oeverinrichting sterk wordt verminderd zodat voldaan wordt aan de streefbeelden de ecologische functie van de oevers zal toenemen door de ontstane groeimogelijkheden voor ruigtekruiden en biotoop voor water- en oevervogels het kanaal aantrekkelijker wordt voor toervaartrecreatie (van belang zowel binnen als buiten de bebouwde kom) en voor vissers een consequente oeverinrichting voor schippers ontstaat. Dit laatste geldt niet als visstekken aanwezig zijn. Deze visstekken moeten bereikbaar blijven. Aangezien het hier om relatief weinig stukken gaat, wordt een sportvisvoorziening inpasbaar geacht. De inpasbaarheid daarvan is natuurlijk niet optimaal, maar sportvissers zuilen toch ergens terecht moeten kunnen.
5.3 Indeling oevers in zich onderscheidende eenheden: trajecten Langs de oevers van het Meppelerdiep zijn de mogelijkheden voor oeverinrichting verschillend. Op basis van deze verschillen, de ligging van barrieres, en topografie, is het Meppelerdiep ingedeeld in inrichtingstrajecten. Deze trajecten worden hieronder opgesomd; de kilometrering is indicatief en geeft alleen de globale ligging aan (Rijkswaterstaat dienstkring Zwartsluis 1993): o Traject 1 "Zwartsluis" km 0.400 - 2.350 Dit traject beslaat het gedeelte van het Meppelerdiep binnen de bebouwde kom van Zwartsluis. De grens van 2.350 wordt bepaald door de plasberm in de noordoever die daar begint en de ligging van het natuurontwikkelingsgebied dat traject 2 vormt. Dit traject wordt gekenmerkt door de haven- en aanlegfunctie, weinig natuurwaarden en het vrij wel ontbreken van migratie door ree, das, otter en ringslang. Wel zijn mogelijkheden aanwezig om schuil-, paai- en opgroeiplaatsen voor vissen aan te leggen. De Oude Arm maakt geen deel uit van dit traject. Dit stuk rivier wordt overgedragen. o Traject 2 "Kranerweerd" km 2.350 - 3.600 Dit traject bestaat uit een van de migratieroutes die worden ingericht in het kader van het Groene Kruispunt Baarlo. Wat de oeverinrichting betreft bestaat de migratieroute uit het natuurontwikkelingsgebied "Kranerweerd" en een duiker onder de Provinciale weg. Door de aanwezigheid van het natuurontwikkelingsgebied zijn ruime mogelijkheden aanwezig voor natuurtechnische inrichting. o Traject 3 "Baarlo" km 3.600 - 5.235 Hier zijn twee migratieroutes gepland in het kader van het Groene kruispunt Baarlo. De vrije ruimte in de oever is redelijk groot. o Traject 4 "Westoevers 1" km 5.235 - 6.700 Bij het reservaat Westoevers 1 is een migratieroute gepland in het kader van het 54
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
o
Groene Kruispunt Baarlo (globaal bij km 5.4 en bij km 7.4) om een verbinding met het (toekomstige) reservaat de Meppelerdieplanden tot stand te brengen. Mogelijkheden voor uitgebreide natuurtechnische oevervoorzieningen, zoals bij Traject 2, ontbreken. Maar toch is het van belang om de natuur in de reservaten te ondersteunen met natuurtechnische inrichting. Om de migratieroutes in te richten zal volstaan moeten worden met meer marginale natuurtechnische inrichting dan bij traject 2 of 4. Traject 5 "Oude Stroom" km 6.700 - 9.300 Voor dit traject geldt hetzelfde als Traject 4: ook hier ligt een migratieroute gepland (tweede prioriteit). Bovendien liggen de reservaten Meppelerdieplanden, Oude Stroom en Westoevers 2 langs de oevers. Het is dus van belang om de natuurwaarde te versterken met natuurtechnische oeverinrichting.
5.4 Opzet en interpretatie inrichtingsvoorstellen De inrichting van de oevers wordt als volgt vastgesteld: o Bepaling vrije ruimte en de soort oeverinrichting die op basis hiervan aangelegd kan worden De vrije ruimte varieert. Wanneer een oever breed genoeg is voor een moeraszone of een plasberm en wanneer dat niet kan, is afhankelijk van een aantal normen. Deze normen zijn (Te Wierik 1993, Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994): vrije ruimte^ 40 m mogelijkheid aanleg brede moeraszone vrije ruimte 10 m - 40 m mogelijkheid aanleg plasberm (achter damwand met breuksteen) vrije ruimte <. 10 m mogelijkheid aanleg talud (damwand met breuksteen). Waar dit gezien de vrije ruimte mogelijk is, zuilen deze voorzieningen ook worden aangelegd. Mocht dit toch niet kunnen, dan wordt dit bij de ontwerpen vermeld. De vrije ruimte is bepaald in bijlage 2. Deze bepaling is vrij globaal, maar meer gedetailleerde gegevens zijn niet beschikbaar. Het kan zijn dat in de bestekfase de begrenzing van inrichtingsvoorstellen verandert of dat de vrije ruimte kleiner of groter is. In de bestekfase zal dan het ontwerp van de natuurtechnische oevervoorziening aangepast moeten worden. Dat moet binnen de ontwerpspecificaties gebeuren die per traject worden genoemd. o Bepaling streefbeelden De streefbeelden zijn verschillende soorten natuur die moeten worden gerealiseerd in de oever. Dat gebeurt door het referentiebeeld aan te passen zodat de "na te streven natuur" binnen de randvoorwaarden van de oeverinrichting past. Hiervoor zijn de natuurdoeltypen aangepast aan de actuele situatie rond het Meppelerdiep (Bal 1993, mondelinge mededelingen A . Corporaal, N B L F directie Overijssel, 19 augustus 1994). Soorten die niet kunnen voorkomen langs het Meppelerdiep zijn eruit gehaald. Bovendien zijn soorten toegevoegd die wel voorkomen maar niet in de natuurdoeltypen zijn opgenomen. Per streefbeeld worden natuurdoeltypen toegewezen die gezien de vrije ruimte en de noodzaak tot natuurtechnische oeverinrichting realiseerbaar zijn. o Bepaling aan te leggen oevervoorzieningen De streefbeelden vormen het eindbeeld dat door oevervoorzieningen en beheer 55
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
wordt ingevuld. De materiaalkeuze en het ontwerp worden afgeleid van de eisen die de soorten uit de streefbeelden stellen. Deze eisen worden met behulp van literatuur vertaald naar normen voor breedte, lengte, diepte, helling, materiaalkeuze, enzovoort. De ontwerpen worden in schetsen gepresenteerd met een motivatie. o De inrichting wordt afgesloten met een overzichtskaart o in paragraaf 5.10 worden de inrichtingsschetsen weergegeven o in paragraaf 5.11 wordt een prioritering van de inrichting weergegeven. Deze structuur wordt in ieder traject gebruikt. Dat betekent dat veel herhaling van tekstdelen of ontwerpschetsen optreedt. Hiervoor is gekozen omdat zo per traject een compleet overzicht ontstaat van de inrichtingsvoorstellen, ontwerpeisen en argumenten. 5.5 Inrichting traject 1 "Zwartsluis" km 0.400 - 2.400 5.5.1 Vrije ruimte o mogelijkheid plasbermen: 0.400 - 0.550 0.700- 1.100 1.300 - 1.350 2.300 - 2.400 o mogelijkheid damwand met breuksteen, zonder verbreding: 0.600 - 0.650 1.150 1.400-2.100 mogelijkheid damwand met breuksteen, met verbreding: 1.200 - 1.250 2.150 - 2.250. 5.5.2 Streefbeeld o natuurdoeltypen (Bal 1993): Ri3.1 rivier en nevengeul, Ri3.3 ruigte en moeras Hieruit zijn de volgende elementen van belang: waterzone met waterplanten, moeraszone met rietkragen en een overgangszone met vochtige ruigten. De volgende soorten van riet- en watervegetaties moeten kunnen voorkomen: kleine karekiet, sprinkhaanrietzanger, rietzanger, blauwborst aardmuis, waterspitsmuis snoek, karper, kolblei, winde, driedoornige stekelbaars, aal, rivierdonderpad gewone rivierkreeft. Deze soorten komen al voor daar waar het biotoop geschikt is. De aanleg van de beide natuurdoeltypen in een plas/draszone vormen een uitbreiding van hun biotoop en versterking van de populaties. Het natuurdoeltype RI3.1 zal zich, gezien de ervaring met andere plasbermen marginaal ontwikkelen. Voor RI3.7 is hier al helemaal geen ruimte beschikbaar. o functie van de oever in de EIS: broedbiotoop van riet- en ruigte-vogels voedsel- en migratiebiotoop watervleermuis en dwergvleermuizen Voedsel- en nestelbiotoop aardmuis en waterspitsmuis schuil-, paai-, opgroei- en voedselbiotoop van vissen en gewone rivierkreeft. 56
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Vooral de functie voor vissen is van belang. 5.5.3 Aan te leggen
oevervoorzieningen
Huidige oevervoorzieningen . . . De oeverinrichting bestaat in beide oevers uit damwanden van azobe en stalen damwandplanken. De azobe zal vervangen worden door staal. Ontwerp stalen damwand met plasberm km 0.400 - 1.100 afbeelding23 Bij km 0 400 (de monding in het Zwarte Water) is ruimte voor een brede moeraszone in een oever of in iedere oever een plasberm. Gekozen wordt voor het laatste. Zo kunnen aan beide oevers natuurtechnische voorzieningen worden aangelegd. Behalve ecologische eisen, speelt ook landschappelijke inpasbaarheid een rol (esthetisch aanzien voor recreatietoervaart). Beide eisen maken duidelijk dat een doorgroeibaar materiaal de voorkeur verdient. Een plasberm met breuksteen is beter dan bijvoorbeeld een blokkenmat. Breuksteen met kraagstukken is makkelijker in onderhoud. Bovendien zijn al breukstenen oevers aanwezig. Een inrichting met breuksteen vormt dus een eenheid met de al bestaande natuurtechnische inrichting. Dit ontwerp geldt van km 0.400 tot en met 1.100. Na 1.100 is de vrije ruimte die groot genoeg is voor plasbermen, eigenlijk niet "vrij". Daar liggen namelijk havenarmen waar schepen met een bocht in moeten kunnen draaien. De volgende ontwerpeisen zijn van belang (RWS Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994)' o openingen minimaal -0,8 m K P op een onderlinge afstand van 20 nr. passeerbaarheid vissen, ook tijdens de maatgevende laagwaterstand van -0,6 m K P o p het diepste punt -1 m K P , helling 1:10 (minimaal 1:2-3, afhankelijk van de vrije ruimte): optimale diepte tijdens lage waterstanden/ om dichtgroeien te voorkomen/om de invloed van scheepvaartdynamiek te verkleinen o breedte afhankelijk van de vrije ruimte, minimaal 5 m per oever o breuksteen als vooroever achter een naar beneden getnlde damwand o damwand terugslaan tot -0,2 K P . 0
Ontwerp oevers stalen damwand met breuksteen km 1.100 - 2.400 afbeelding 24 De mogelijkheid is aanwezig om de damwanden naar beneden te slaan (net als bij de plasbermen) en dan breuksteen met kraagstukken aan te leggen. Dit ontwerp geldt ook voor de trajecten die moeten worden verbreed en voor het traject in de noordoever van 2 100 tot 2 350 waar al een stalen damwand ligt. Dit is nodig om aan het streefbeeld zoveel mogelijk tegemoet te komen. De aanleg van oever met breuksteen maken het marterachtigen, kleine zoogdieren en ringslang mogelijk om langs de oevers te migreren naar de meer geschikte leefgebieden verderop bij traject 2. De damwand kan tot -0 400 K P worden teruggetrild als om de 40 m een rug van stortsteen wordt aangelegd die boven water uitsteekt. Anders gaan schepen en toervaartboten boven ot tegen d l damwand varen. Ter plekke van deze stortsteenruggen kan de damwand tot aan het kanaalpeil worden getrild. , De oevers met breuksteen raken vanzelf begroeid met net en andere ruigtekruiden. Waterplanten zuilen door de golfwerking niet ontstaan. Zo kan in dit ontwerp alleen Ri3.3 worden gerealiseerd. FUP's zijn niet nodig omdat migratie over het Meppelerdiep hier niet van belang is. De volgende ontwerpeisen zijn op te stellen: 57
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
damwand terugslaan tot -0,2 K P helling 1:2 aanleggen met breuksteen.
58
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
59
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5.6 Inrichting Traject 2 "Kranerweerd" 2.400 - 3.600 5.6. / Vrije ruimte o Mogelijkheid plasbermen, uitgaande van de huidige situatie: 2.400 - 2.900 3.100 - 3.200 3.350 - 3.450 o Mogelijkheid damwand met breuksteen, zonder verbreding: 3.250 Mogelijkheid damwand met breuksteen, met verbreding 2.950 - 3.050 3.500 - 3.600 , , . o Omvang Natuurontwikkelingsproject met mogelijkheden voor extra natuurtechnische oeverinrichting: 2.400 - 3.000 (zuidoever). 5.6.2 Streefbeeld „ . o Natuurdoeltypen: Ri3.1 rivier en nevengeul; Ri3.3 ruigte en moeras, ruige vegetaties langs de oever; Ri3.7 struweel, mantel en zoombegroeung Uit deze natuurdoeltypen zijn vooral de water-, moeras- en ruigte-elementen van belang Daarnaast zuilen vegetaties met struiken (braam, wilg, sleedoorn) kunnen ontstaan Dit traject zal hierdoor het biotoop versterken of doen uitbreiden van: ree, otter, das, bunzing, aardmuis, rosse woelmuis, waterspitsmuis en watervleermuis . kleine karekiet, sprinkhaanrietzanger, rietzanger, brume kiekendiet, snor, blauwborst en roerdomp zwarte ruiter, watersnip wintertaling, tafeleend, kuifeend, grauwe gans, netgans, kolgans snoek, karper, kroeskarper, kolblei, winde, brasem, snoekbaars, driedoornige stekelbaars, aal en rivierdonderpad o functie van de oever in de EIS: broedbiotoop van riet- en ruigte-vogels onderdeel migratie tussen de Wieden en de Olde Maten van ree (corridor of stepping stone), otter (stepping stone of corridor), das en bunzing (corridor) voedselbiotoop van de zwarte ruiter, watersnip, watervleermuis en dwergvleermuizen Doortrekbiotoop van zwarte ruiter en kemphaan Voedsel- en nestelbiotoop watersnip, aardmuis en waterspitsmuis schuil-, paai-, opgroei- en voedselbiotoop van vissen Vooral de functie voor de otter als migratieroute tussen de Wieden en de Olde Maten is van belang.
60
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5.6.3 huidige oevervoorzieningen o Noordoever Plasberm breuksteen Oever breuksteen damwand staal 3 FUP's o
Zuidoever damwand azobe 3 FUP's
2 3 3 2 2 2
400 150 340 550 700 850
3 150 3 340 3 600
2 3 3 3
400 050 300 600
3 600
5.6.4 Voorstel inrichting natuurontwikkelingsgebied in de Kranerweerd Het natuurontwikkelingsgebied tussen de Olde Maten en het Meppelerdiep zal worden verworven of uitgeruild in het kader van de landinrichting Rouveen. Het hoofddoel van dit natuurontwikkelingsgebied is de stimulering van migratie, vooral van de otter. In dit natuurontwikkelingsgebied ligt een migratieroute van het Groene Kruispunt. Het gedeelte dat in de Kranerweerd ligt, biedt een mooie kans om de migratieroute van het Groene Kruispunt Baarlo te combineren met de streefbeelden in dit rapport. In deze paragraaf wordt hiervoor een voorstel gedaan, dat is gericht aan de Werkgroep Natuurtechniek van de Landinrichting Rouveen. Deze werkgroep stelt het "deelplan natuur" op, dat onderdeel wordt van het totale landinrichtingsplan. De werkgroep heeft de vorm van een ambtelijk overleg, met als gesprekspartners de Landinrichtingsdienst, Staatsbosbeheer, Consulentschap N B L F en de Provincie Overijssel. Opties voor de inrichting De otter is in deze migratieroute vooral van belang. Door het kritische habitat van deze soort moeten alle mogelijkheden worden benut om de inrichting van het gebied zelf en het laagveengebied in het algemeen zo ottervriendelijk mogelijk uit te voeren. Migratiebiotoop stelt minder hoge eisen aan de omgeving dan een vestigingsbiotoop: de otter is op doortocht. De inrichting van het landschap moet dat ondersteunen. Voor de inrichting van het stuk natuurontwikkelingsgebied dat in de Kranerweerd ligt, zijn de volgende opties actueel. Deze opties hebben geen betrekking op het gedeelte natuurontwikkelingsgebied dat oostelijk van de Stouwe ligt. 1
Kranerweerd in contact met Meppelerdiep, ingericht als een kribvak met strekdammen. De aanleg van een stepping stone, met name van belang voor de otter, in de vorm van "kribvakken" en "strekdammen" (een voorstel van het N B L F directie Overijssel). Dat heeft de volgende voordelen: o De kribvakken vormen door de lijnvormige elementen een optimale inrichting ten behoeve van migratie: de dieren worden de kribvakken ingeleid en klimmen ongestoord aan de kant waar zich dekking biedende vegetatie optimaal kan ontwikkelen. Deze vegetatie heeft op de strekdammen een aantrekkende werking voor dieren die aan de noordoever oversteken. o Op de strekdammen en in de kribvakken kunnen de streefbeelden uit dit rapport 61
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
zich optimaal ontwikkelen. In de kribben is een grote oppervlakte en beschut gelegen open water aanwezig. Vooral de beschutting tegen golfwerking is belangrijk voor Ri3.1 zodat zich vegetaties van fonteinkruiden kunnen ontwikkelen waar veel vis op afkomt. Zo ontstaan optimale schuil-, paai en opgroeimogelijkheden voor vis, optimaler dan in plasbermen kan. Ook zuilen zich rietkragen en natte ruigten kunnen ontwikkelen waarin diverse vogels uit het streefbeeld kunnen broeden. Op de overgang van kribben naar hoger gelegen land en op de overgang naar de strekdammen, kan zich Ri3.3 ontwikkelen zodat rietkragen en natte ruigten ontstaan. Ri3.7 kan zich op de strekdammen en langs de Stouwe ontwikkelen. De inrichting heeft de volgende nadelen: o De aanleg en inrichting vergt een grote inzet van middelen, vooral oevervoorzieningen. Het is de vraag of dit kan worden betaald uit de bijdrage voor natuurontwikkelingshectaren. o Dit ontwerp is cultuurhistorisch gezien slecht inpasbaar: kavelpatronen worden onderbroken. In de plaats daarvan komen kribvakken die niet thuishoren in dit landschap. o De ontwikkeling van natuurwaarden afhankelijk van voedselarme omstandigheden is niet meer mogelijk: voedselarme vegetaties (in potentie aanwezig) en de huidige weidevogelpopulatie. 2 Kranerweerd in contact met het Meppelerdiep, ingericht als "paaibaai" De aanleg van een stepping stone, met name van belang voor de otter, ontworpen met een talud van breuksteen en daarachter, in het natuurontwikkelingsgebied, een "baai", een gegraven meertje, met een nauwe ingang naar het Meppelerdiep. Een dergelijk ontwerp is ook in de Drentsche Hoofdvaart gebruikt onder de naam "paaibaai". De oever van het Meppelerdiep kan worden ontworpen met een helling van 1:4 met daarachter de zomerkade. De oever van het meertje kan met een zeer flauwe helling worden aangelegd: 1:10. Dit ontwerp heeft de volgende voordelen: o Als de vegetatie zich goed heeft ontwikkeld, zuilen alledrie de natuurdoeltypen uit het streefbeeld zich hierin optimaal kunnen ontwikkelen Deze natuurdoeltypen vormen een migratiebiotoop voor de otter als onderdeel van de migratieroute van de Wieden naar de Olde Maten. In dit ontwerp zuilen verder optimale paaimogelijkheden voor vissen aanwezig zijn. Ook zuilen zich rietkragen en natte ruigten vormen waarin diverse vogels uit het streefbeeld kunnen broeden. o Migratie van zuid naar noord zal zich voornamelijk laten leiden door de oevers van het meertje zodat de dieren naar de opening met het Meppelerdiep worden geleid en daar te water gaan Ook is het voor dieren eenvoudig om het Meppelerdiep te verlaten door het talud en de open verbinding met het meer. o Het ontwerp is minder ingewikkeld en goedkoper dan optie 1 terwijl het vrij wel dezelfde voordelen heeft. Dit ontwerp heeft de volgende nadelen: o Migratie zal in dit ontwerp wat minder optimaal verlopen dan in optie 1 maar blijft voldoende gewaarborgd door de aanleg van een oever met talud en stortsteen o De landschappelijke inpasbaarheid is beter dan optie 1: de oorspronkelijke kavelpatronen worden verbroken, terwijl een plas met riet in de plaats daarvan komt, wat ook inpasbaar is in een uiterwaard 62
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
o
De ontwikkeling van natuurwaarden afhankelijk van voedselarme omstandigheden is niet meer mogelijk.
3 Kranerweerd gevoed met voedselarm water. De aanleg van een migratiezone voor onder meer de otter, met als oeververdediging een oever zonder damwand en een talud van breuksteen. Het gebied tussen de kade en de hoofdwaterkering wordt met singels en slootjes ingericht om de migrerende dieren naar de zomerkade te geleiden. Kwel is vrijwel afwezig en de lokale kwel is afkomstig uit het Meppelerdiep Daarom moet de Kranerweerd in deze optie worden gevoed met water uit de Olde Maten. Echter, door de inundaties met Meppelerdiepwater zuilen de natuurwaarden zich minder gunstig ontwikkelen dan buiten de hoofdwaterkering. Dit ontwerp heeft de volgende voordelen: De inrichting is landschappelijk het best inpasbaar omdat de oorspronkelijke kavelpatronen blijven behouden. Ook ontstaat op termijn een waardevol voedselarm vegetatietype dat past bij de aangrenzende laagveengebieden. Het aanwezige broedbiotoop van weidevogels blijft behouden en wordt versterkt De inrichting heeft de volgende nadelen: Deze inrichting is minder optimaal voor migratie dan de andere ontwerpen omdat het geleidend vermogen van het water naar de kant kleiner is Aangezien grootschalige rietkragen zich niet kunnen ontwikkelen, in vergelijking met optie 1 en 2, zuilen vogels van rietkragen zich niet kunnen vestigen Door het ontbreken van een verbinding met het Meppelerdiep, zuilen vissen alleen kunnen paaien in de plasbermen, wat een meer marginaal paaibiotoop biedt. Dat geldt ook voor broedvogels van rietkragen en de andere soorten uit het streefbeeld. De optie vergt een grote inzet van middelen om natuurwaarden te ontwikkelen die in potentie minder hoog aanwezig zijn dan buiten de hoofdwaterkering. Keuze voor Optie 2, oever met talud en achter de kade een "paaibaai" De migratie van otters is de hoofddoelstelling van alledrie de opties omdat dat ook de hoofddoelstelling is van het Natuurontwikkelingsgebied. Opties 1 en 2 bieden natuurwaarden die karakteristiek zijn voor een rivier en zijn uiterwaarden. Optie 3 biedt natuurwaarden die karakteristiek zijn voor een veenweidegebied. Welke natuurwaarden de voorkeur verdienen, is een kwestie van afweging. In dit rapport wordt de volgende afweging gemaakt: o in de Kranerweerd zijn de mogelijkheden voor de ontwikkeling van kwelafhankelijke vegetaties laag: door het ontbreken van diepe kwel, de aanwezigheid van lokale kwel uit het Meppelerdiep van matige kwaliteit en regelmatig voorkomende inundaties van voedselrijk water doordat het technisch moeilijk haalbaar is om water uit de Olde Maten in te laten, terwijl de resulterende natuurontwikkeling als bate relatief laag is. ° de Kranerweerd is een uiterwaard van een rivier (zie afbeeldingen 14 en 15) waarin kwelafhankelijke vegetaties niet thuishoren, net zoals vegetaties van voedselrijk water niet in een laagveengebied thuishoren. 63
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
o
o
natuurontwikkeling in de Kranerweerd volgens optie 2 sluit de ontwikkeling van weidevogelpopulaties en voedselarme vegetaties volgens optie 3 in de rest van het natuurontwikkelingsgebied zeker niet uit. De Kranerweerd maakt van het totale natuurontwikkelingsgebied slechts een klein deel uit. Door realisering van optie 2 gaat de weidevogelpopulatie verloren en kunnen ook voedselarme vegetaties niet meer worden ontwikkeld. Daar staat echter tegenover dat: weidevogelbiotoop, zowel nu als in de toekomst reeds voldoende aanwezig is in de directe omgeving van de Kranerweerd (bovendien kan in de rest van het natuurontwikkelingsgebied buiten de hoofdwaterkering ook nog weidevogelbiotoop worden gerealiseerd) optimaal paaibiotoop voor riviervissen wordt ontwikkeld dat nu vrijwel ontbreekt de vegetatietypen en soorten uit de streefbeelden zich optimaal kunnen ontwikkelen voedselbiotoop voor steltlopers ontstaat dat nu vrijwel ontbreekt.
De conclusie is dat optie 3 geen invulling geeft aan de natuurdoeltypen die in dit kader worden gebruikt als streefbeeld. De natuurwaarden die optie 3 wel ontwikkelt zijn lager in potentie en moeilijker te ontwikkelen. De Kranerweerd is een stuk uiterwaard en geen laagveengebied zoals dat buiten de hoofdwaterkering (de Stouwe) wel het geval is. Bovendien kan worden gesteld dat de natuurwaarden van optie 3 al voldoende zijn gegarandeerd in de reeds aanwezige reservaten en beheersgebieden. Dit terwijl paaibiotoop voor riviervissen nog steeds vrijwel ontbreekt en langs het Meppelerdiep geen brede rietkragen kunnen ontstaan. Andere mogelijkheden om dit te bereiken zijn slechts marginaal aanwezig. Optie 2 vergt, in vergelijking met optie 1, minder inzet van middelen. Dit terwijl de voordelen hetzelfde zijn. Om deze redenen wordt voorgesteld om de Kranerweerd in overeenstemming met optie 2 in te richten. 5.6.5 Aan te leggen
oevervoorzieningen
De stukken oever waar het ontwerp van een plasberm of een damwand met breuksteen voor kan gelden, worden benut voor sportvissers (zie hierna) omdat hier intensief wordt gevist of worden ingericht in het kader van natuurontwikkeling in de Kranerweerd. Ontwerp talud met breuksteen en paaibaai volgens optie 2 afbeelding 28 Bovenstaande leidt tot de volgende ontwerpeisen: Aan te leggen meer o De minimale diepte van het meer kan varieren van 1,1 m tot 2 m o De oevers kunnen aangelegd worden met een helling van 1:10, zonder oeververdediging o De verbinding met het Meppelerdiep moet minimaal 1,1m diep zijn om ook in tijd van laagwater nog vissen te kunnen laten zwemmen o Begroeiing hoeft niet te worden aangebracht, die ontwikkelt zich vanzelf o De oppervlakte van het meer kan varieren naar de beschikbare middelen. 64
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Oever Meppelerdiep o helling 1:3,5 (volgens hetzelfde ontwerp als de oevervoorziening in de noordoever) o aanleggen tot aan de kade o oevervoorziening met breuksteen vanaf -2,5 K P . De grondverwerving kan maximaal twintig jaar in beslag nemen. Dat betekent dat in ieder geval de oever alvast ingericht kan worden en daarna de inrichting van de Kranerweerd zelf kan plaatsvinden. Ontwerp FUP's afbeelding 25 Het is nodig om bij km 2.350 tot 3.600 in de noordoever extra FUP's aan te leggen, zodat om de 75 m kruiselings verspringend FUP's aanwezig zijn (Rijkswaterstaat DWW 1994). Hetzelfde geldt voor km 3 . 0 0 0 tot 3 . 6 0 0 in de zuidoever. De huidige FUP's liggen 150 m uit elkaar of niet kruiselings verspringend. Op deze manier leveren de FUP's nauwelijks een bijdrage aan het verminderen van de barrierewerking van de damwanden. De aan te leggen FUP's kunnen, net als de reeds bestaande FUP's, met breuksteen worden aangelegd, maar volgens de volgende ontwerpeisen (Bolt 1982, Bekker 1990, Rijkswaterstaat DWW 1994): o onderlinge afstand FUP's maximaal 75 m met begeleidende begroeiing o lengte 2-4 m o Helling 1:3 o opstapgelegenheid voor reeen -0,4 m K P en -0,1 K P voor das, otter, kleine zoogdieren en herpetofauna. Aangezien een laagwaterpeil van -0,4 m K P maatgevend is, moet de damwand minimaal -0,8 m K P naar beneden worden getrild. Aanleg en verbetering sportvisvoorzieningen zuidoever In Traject 2 wordt in beide oevers gevist dus zijn voorzieningen nodig als oevers onbereikbaar worden door natuurtechnische oeverinrichting. Ook zal zonering nodig zijn. De volgende punten zijn van belang: o De vissteiger bij km 2.900 in de noordoever zal aangepast moeten worden: de huidige stootbalk moet vervangen worden door een balk van 20 cm hoogte, breedte en dikte. Het hekwerk daarop mag, samen met de stootbalk, niet hoger zijn dan 45 cm (gerekend vanaf de steiger). Ook zal moeten worden bestudeerd of de helling van de rolstoelbaan voldoet aan het minimum: 1:20. Bovendien moet ook een trap worden aangelegd voor mensen die op krukken lopen. Zo voldoet de steiger aan de eisen van de Nederlandse Vereniging van Sportvisfederaties. De ontwerpeisen hiervoor staan in Afbeelding 27 en 2 8 . o Tussen km 3.300-3.500 in de zuidoever kunnen tussen de bestaande en aan te leggen FUP's een stuk oever met alleen een stalen damwand worden aangelegd, van ongeveer 200 m lang. Hierdoor ontstaat een visgelegenheid zonder dat een vissteiger hoeft te worden aangelegd. Migratie van dieren wordt hierdoor niet geblokkeerd. ° Langs de aan te leggen moeraszone van km 2.400 tot km 3.000 in de zuidoever zal niet gevist mogen worden om de rust van het gebied niet te verstoren.
65
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 19
Inrichting Traject 2
bestaande plasberm bestaande damwand met breuksteen bestaande FUP gepland talud met breuksteen geplande stalen damwand geplande FUP's, Indicator aangegeven
66
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5.7 Inrichting Traject 3 "Baarlo" km 3.600 - 5.235 5.7.1 Vrije ruimte o Mogelijkheid plasbermen: 3.800 - 3.950 4.050 - 4.400 4.750 - 5.250 o Mogelijkheid talud met breuksteen, zonder verbreding: 4.000 4.450 - 4.700 o Mogelijkheid talud met breuksteen, met verbreding: 3.600 - 3.750 4.650 - 4.700 5.7.2 Streefbeeld o Natuurdoeltypen: Ri3.1 rivier en nevengeul; Ri3.3 ruigte en moeras, ruige vegetaties langs de oever; Ri3.7 struweel, mantel en zoombegroeiing. Uit deze natuurdoeltypen zijn vooral de water-, moeras- en ruigte-elementen van belang. o functie van de oever in de EIS: Dit traject zal de migratiemogelijkheden versterken of doen uitbreiden van: ree, otter, das, bunzing, aardmuis, rosse woelmuis, waterspitsmuis en watervleermuis En bovendien het voedsel-, schuil-, voortplantings- en opgroeibiotoop versterken van: kleine karekiet, sprinkhaanrietzanger, rietzanger, bruine kiekendief en blauwborst wintertaling, tafeleend, kuifeend, grauwe gans, rietgans, kolgans snoek, karper, kroeskarper, kolblei, winde, brasem, snoekbaars, driedoornige stekelbaars, aal en rivierdonderpad o functie van de oever in de EIS: broedbiotoop van riet- en ruigte-vogels onderdeel migratieroute van ree, otter, das en bunzing (corridor) voedselbiotoop van de zwarte ruiter, watersnip, watervleermuis en dwergvleermuizen Doortrekbiotoop van zwarte ruiter en kemphaan Voedsel- en nestelbiotoop watersnip, aardmuis en waterspitsmuis schuil-, paai-, opgroei- en voedselbiotoop van vissen. 5.7.3 Huidige
oevervoorzieningen
67
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
o
o
Noordoever stalen damwand oever breuksteen zonder damwand plasberm achter stalen damwand (Met twee FUP's aan weerszijden) Zuidoever azobe damwand
5.7.4 Aan te leggen
3.600 3.980 4.450 3.650 4.225
3.650 4.225 5.235 3.820 5.325
3.600
6.700
oevervoorzieningen
Ontwerp stalen damwand met plasberm en FUP's afbeelding 23 en 25 Van 3.400 tot 3.820 en van 4.100 tot 4.400 speelt migratie een belangrijke rol. Net als bij traject 2 zijn de twee geplande routes zeer belangrijk ter geleiding van migratie van de Wieden naar de Olde maten. Om aan het streefbeeld tegemoet te komen, zuilen de huidige oevervoorzieningen in de noordoever (de plasberm en de stalen damwand) aangepast moeten worden. De plasberm achter de stalen damwand functioneert slecht in vergelijking met de plasbermen achter breuksteen, zoals reeds bleek uit hoofdstuk 4. De natuurtechnische oeverinrichting moet aansluiten op het Groene Kruispunt Baarlo. De aanleg van plasbermen ligt voor de hand, met om de 75 m FUP's (zie het ontwerp hiervoor). De volgende ontwerpeisen zijn van belang (RWS Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994): o openingen minimaal -0,8 m K P op een onderlinge afstand van 20 m: passeerbaarheid vissen o op het diepste punt -1 m K P , helling 1:10 (minimaal 1:2-3, afhankelijk van de vrije ruimte): optimale diepte tijdens lage waterstanden/ om dichtgroeien te voorkomen/om de invloed van scheepvaartdynamiek te verkleinen o breedte afhankelijk van de vrije ruimte, minimaal 5 m o breuksteen als vooroever achter een tot -0,2 m K P naar beneden getrild damwand. Ontwerp oevers stalen damwand met breuksteen en FUP's afbeelding 24 De aanleg van oevers met breuksteen maken het marterachtigen, kleine zoogdieren en ringslang mogelijk om langs de oevers te migreren en vooral over het kanaal te migreren. De damwand kan tot -0,4 K P worden teruggetrild als om de 40 m een rug van stortsteen wordt aangelegd die boven water uitsteekt. Anders gaan schepen en toervaartboten boven of tegen de damwand varen. Ter plekke van deze stortsteenruggen kan de damwand tot aan het kanaalpeil worden getrild. De oevers met breuksteen raken vanzelf begroeid met riet en andere ruigtekruiden. Waterplanten zuilen zich door de golfwerking niet vestigen. Zo kan in dit ontwerp alleen Ri3.3 worden gerealiseerd. FUP's zijn nodig omdat migratie over het Meppelerdiep hier van belang is (zie het ontwerp van de FUP's). De volgende ontwerpeisen zijn op te stellen: o damwand terugslaan tot -0.400 K P en ter plekke van de ruggen -0.200 K P o helling 1:2 o aanleggen met breuksteen. Sportvisvoorzieningen
stalen damwand
noordoever 68
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Van km 3.980 tot 4 . 1 0 0 kan een stalen damwand worden aangelegd tot 0.700 boven K P . Deze oevervoorziening kan dan worden benut als visplaats zonder extra oevervoorzieningen. Vanaf km 4 . 1 0 0 moeten wel FUP's worden aangelegd in het kader van het Groene Kruispunt. Ontwerp FUP's afbeelding 25 Het is in het kader van het Groene Kruispunt nodig om FUP's aan te leggen in de volgende trajecten (Rijkswaterstaat D W W 1994): o
km 3 . 6 0 0 tot en met 3 . 8 2 0 in de zuidoever
o km 4.1 tot en met 4 . 4 0 0 in beide oevers. De huidige FUP's in de noordoever bij km 4 . 3 0 0 liggen te ver uit elkaar. Op deze manier leveren de FUP's nauwelijks een bijdrage aan het verminderen van de barrierewerking van de damwanden. De volgende ontwerpeisen gelden, net als bij Traject 2 (Bolt 1982, Bekker 1990, Rijkswaterstaat D W W 1994):
o o o o
onderlinge afstand FUP's maximaal 75 m met begeleidende begroeiing. lengte 2-4 m en breedte minimaal 1 m. Helling 1:3 opstapgelegenheid voor reeen -0,4 m K P en -0,1 K P voor das, otter, kleine zoogdieren en herpetofauna. Aangezien een laagwaterpeil van -0,4 m K P maatgevend is, moet de damwand minimaal -0,8 m K P naar beneden worden getrild.
69
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 20
Inrichting traject 3
RIJkswateretMt Directie overijseel Afdeling AM (Waterbeleld) Project Netuurtechnliche Inrichting Oevers Meppelerdiep (NIOM) november 1**4
bestaand talud met breuksteen bestaande stalen damwand gehandhaafd tbv de hengelsport geplande stalen damwand met breuksteen geplande stalen damwand met plasberm Geplande FUP's (indicatief)
70
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5.8 Inrichting Traject 4 "Westoevers" km 5.235 - 6.700 5.8.1 Vrije ruimte o Mogelijkheid plasberm: 5.450 5.650 o Mogelijkheid talud breuksteen zonder verbreding 5.500 - 5.550 5.700 -6.650 o Mogelijkheid talud breuksteen met verbreding 5.300 -5.400 5.600 5.8.2 Streefbeeld o Namurdoeltypen: Ri3.1 en Ri3.3 o functie van de oever in de EIS: Dit traject zal de migratiemogelijkheden versterken of doen uitbreiden van: ree, otter, das, bunzing, aardmuis, waterspitsmuis en watervleermuis En bovendien het voedsel-, schuil-, voortplantings- en opgroeibiotoop versterken van: bunzing, waterspitsmuis, aardmuis en watervleermuis kleine karekiet, sprinkhaanrietzanger, rietzanger, bruine kiekendief en blauwborst wintertaling, tafeleend, kuifeend, grauwe gans, rietgans, kolgans snoek, karper, kroeskarper, kolblei, winde, brasem, snoekbaars, driedoornige stekelbaars, aal en rivierdonderpad 5.8.3 Huidige oevervoorzieningen o Noordoever stalen damwand met breuksteen stalen damwand o Zuidoever azobe damwand 5.8.4 Aan te leggen
5.235 - 5.770 5.770 - 6.700 5.235 - 6.700
oevervoorzieningen
Ontwerp oever talud met breuksteen km 5.450 zuidoever afbeelding 29 Hier ligt een migratieroute van het Groene Kruispunt Baarlo. Gezien de relatief grote vrije ruimte ter plekke van km 5.540 kan een stuk oever van ongeveer 50 m worden aangelegd met talud en breuksteen als oeververdediging. De vrije ruimte is hiervoor voldoende: in het breedste stuk 75 m. Dit ontwerp waarborgt betere migratiemogelijkheden dan een plasberm met FUP's. Bovendien sluit dit mooi aan op de oevers met breuksteen op dezelfde locatie maar dan in de noordoever. De volgende ontwerpeisen zijn van belang, zowel in de noord- als de zuidoever: o helling 1:3 (volgens hetzelfde ontwerp als de oevervoorziening in de noordoever) o aanleggen tot aan de kade. 71
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Ontwerp oevers stalen damwanden met breuksteen en FUP's afbeelding 24 De aanleg van oever met breuksteen maken het marterachtigen, kleine zoogdieren en ringslang mogelijk om langs de oevers te migreren en vooral over het kanaal te migreren. De damwand kan tot -0,4 K P worden teruggetrild als om de 40 m een rug van stortsteen wordt aangelegd die boven water uitsteekt. Anders gaan schepen en toervaartboten boven of tegen de damwand varen. Ter plekke van deze stortsteenruggen kan de damwand tot aan het kanaalpeil worden getrild. De oevers met breuksteen raken vanzelf begroeid met riet en andere ruigtekruiden. Waterplanten zuilen zich door de golfwerking niet vestigen. Zo kan in dit ontwerp alleen Ri3 3 worden gerealiseerd. FUP's zijn nodig omdat migratie over het Meppelerdiep hier van belang is (zie het ontwerp van de FUP's).De volgende ontwerpeisen zijn op te stellen: o damwand terugslaan tot -0,4 K P en ter plekke van de ruggen -0,2 K P o helling 1:2 o aanleggen met breuksteen. Dit betekent dat de reeds aangelegde stalen damwanden aangepast moeten worden, zodat oevers met breuksteen ontstaan. Ontwerp FUP's afbeelding 25 Migratie is alleen van belang bij de migratieroute van km 5.300 tot 5.400. Verder zijn geen migratieroutes gepland. Vooral reeen zuilen gebruik gaan maken van deze route. Ter hoogte van de "Westoevers 1" is in de noordoever van km 5.235 - 5.770 als oevervoorziening een talud met breuksteen aangelegd. In hetzelfde stuk maar dan in de zuidoever is tot nu toe alleen een damwand met breuksteen ontworpen, behalve ter hoogte van km 5.450. Omdat hier een migratieroute van het Groene Kruispunt ligt, moeten in de zuidoever van km 5.235 tot en met 5.770 FUP's worden aangelegd. De volgende ontwerpeisen gelden, net als bij Traject 2 en 3 (Bolt 1982, Bekker 1990, Rijkswaterstaat D W W 1994): o onderlinge afstand FUP's maximaal 75 m met begeleidende begroeiing. o lengte 2-4 m en breedte minimaal 1 m. o Helling 1:3 o opstapgelegenheid voor reeen -0,4 m K P en -0,1 K P voor das, otter, kleine zoogdieren en herpetofauna. Aangezien een laagwaterpeil van -0,4 m K P maatgevend is, moet de damwand minimaal -0,8 m K P naar beneden worden getrild. Geen plasbermen Plasbermen zijn hier slechts op relatief kleine stukken te realiseren. De mogelijkheden zijn dus marginaal. Aangezien in de trajecten 1 tot en met 3 al veel plasbermen zijn voorzien, kan op deze stukken een stalen damwand van breuksteen met talud worden aangelegd. De extra middelen die voor een plasberm moeten worden ingezet, leveren dan minder natuurwaarden op.
72
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 21
Inrichting Traject 4 "Westoevers" \ \ \ \ \ \\v
Rijkswaterstaat Directie Overijssel Afdeling AN (Waterbeleld) Project Natuurtechnische Inrichting Oever* Meppelerdiep (NIOM) november 1004
bcstaand talud met breuksteen gepland talud met breuksteen geplande stalen damwand met breuksteen geplande FUP'6
73
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5.9 Inrichting traject 5 "Oude Stroom" km 6.700 - 9.300 5.9.1 Vrije ruimte o Mogelijkheid plasbermen: 6.950 7.300 - 7.500 7.750 - 8.000 8.400 - 8.500 8.700 - 8.750 9.150 - 9.200 o Mogelijkheid talud met breuksteen, zonder verbreding: 6.950 7.000 - 7.100 7.650 - 7.700 o Mogelijkheid talud met breuksteen, met verbreding: 6.700 - 6.900 7.150 - 7.250 7.550 - 7.600 8.050 - 8.350 8.550 - 8.650 8.800 - 9.100 5.9.2 Streefbeeld o Natuurdoeltypen: Ri3.1 en Ri3.3 o functie van de oever in de EIS: broedbiotoop van riet- en ruigte-vogels onderdeel migratie tussen de Wieden en de Olde Maten van ree (corridor), otter (corridor), das en bunzing (corridor) voedselbiotoop van de zwarte ruiter, watersnip, watervleermuis en dwergvleermuizen Doortrekbiotoop van zwarte ruiter en kemphaan Voedsel- en nestelbiotoop watersnip, aardmuis en waterspitsmuis schuil-, paai-, opgroei- en voedselbiotoop van vissen. 5.9.3 Huidige oevervoorzieningen o Noordoever Stalen damwand 7.200 - 8.908 F U P breuksteen 6.925 Azobe damwand 8.908 - 9.300 o Zuidoever Azobe damwand 6.700 - 9.300
74
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5.9.4
Aan te leggen
oevervoorzieningen
Ontwerp plasberm breuksteen met FUP's afbeelding 23 en 25 De plasberm wordt volgens dezelfde ontwerpeisen ontworpen als in de vorige trajecten (RWS Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994) omdat hetzelfde streefbeeld geldt: o openingen minimaal -0.80 m K P op een onderlinge afstand van 2 0 m: passeerbaarheid vissen o op het diepste punt -1 m K P , helling 1:10 (minimaal 1:2-3, afhankelijk van de vrije ruimte): optimale diepte tijdens lage waterstanden/ om dichtgroeien te voorkomen/om de invloed van scheepvaartdynamiek te verkleinen o breedte varierend van 8.25 m tot 2 1 . 8 8 : afhankelijk van de vrije ruimte ° breuksteen als vooroever achter een tot -0,2 K P naar beneden getrilde damwand. De trajecten 7 . 7 5 0 - 8.000 (monding Hoogeveensche Vaart), 8.700 - 8 . 7 5 0 en 9 . 1 5 0 -
(Wachthaven) worden van dit ontwerp uitgesloten. De vrije ruimte is door plaatselijke omstandigheden toch niet groot genoeg. 9.200
Ontwerp oevers stalen damwanden met breuksteen en FUP's afbeelding 24 en 25 De aanleg van oever met breuksteen maken het marterachtigen, kleine zoogdieren en ringslang mogelijk om langs de oevers te migreren en vooral over het kanaal te migreren. De damwand kan tot -0.4 K P worden teruggetrild als om de 4 0 m een rug van stortsteen wordt aangelegd die boven water uitsteekt. Anders gaan schepen en toervaartboten boven of tegen de damwand varen. Ter plekke van deze stortsteenruggen kan de damwand tot aan het kanaalpeil worden getrild. De oevers met breuksteen raken vanzelf begroeid met riet en andere ruigtekruiden. Waterplanten zuilen zich door de golfwerking niet vestigen. Zo kan in dit ontwerp alleen R i 3 . 3 worden gerealiseerd. FUP's zijn nodig omdat migratie over het Meppelerdiep hier van belang is (zie het ontwerp van de FUP's).De volgende ontwerpeisen zijn op te stellen: o damwand terugslaan tot -0,4 K P o helling 1:2 o
aanleggen met breuksteen.
Sportvisvoorziening in de noordoever Van km 8.800 tot 9.100 kan een stalen damwand worden aangelegd tot 0 . 7 0 0 boven K P . Deze oevervoorziening kan dan worden benut als visplaats zonder extra oevervoorzieningen. FUP's zijn hier niet nodig. Ontwerp FUP's afbeelding 25 Het is in het kader van het Groene Kruispunt nodig om FUP's aan te leggen van km 7.200 tot en met 7.800 in beide oevers. De bestaande F U P bij 6.925 heeft eigenlijk geen functie meer omdat die buiten de migratieroute valt. De volgende ontwerpeisen gelden, net als bij Traject 2 , 3 en 4 (Bolt 1982, Bekker 1990, Rijkswaterstaat D W W 1994):
° ° o o
onderlinge afstand FUP's maximaal 75 m met begeleidende begroeiing. lengte 2-4 m en breedte minimaal 1 m Helling 1:3 opstapgelegenheid voor reeen -0,4 m K P en -0,1 K P voor das, otter, kleine zoogdieren en herpetofauna. Aangezien een laagwaterpeil van -0,40 m K P maatge75
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
vend is, moe, dc damwand minimaal -0,8 m K P naar beneden worden getrild.
76
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 22
Inrichting Traject 5
geplande stalen damwand als hengelsportAwmening geplande stalen damwand met plasberm geplande stalen damwand met breuksteen geplande FUP's, imiicatief weergegeven
77
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
5.10
Ontwerpschetsen
Afbeelding 23
Ontwerp stalen damwand met plasberm
Ri3.7 Breuksteen
Damwand -0.400 NAP/-0.200 KP —KP
1.200 NAP/-1.000 KP 1
100
Helling 1:2
-4 000 NAP/ -3.800 KP
Helling 1:10
- < —
3.300
1.500
Varierend: Minimaal 1.150
Afbeelding 24
T
Ontwerp stalen damwand met breuksteen
4-0.900 NAP/+1.100 KP
Ontwerp met stortsteenrug haaks op damwand (niet zichtbaar)
KP Breuksteen -0.600 MAP/-O.4O0 KP 1
100 Helling 1:2 £ -4.000 NAP/-3 800 KP
3300
f
78
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 25
Ontwerp stalen damwand met FUP
+0.900 MAP/+1 100 KP
KP Breuksteen 1.000 MAP/-0.800KP Helling 1:2 1
100
5.100
-4.000 NAP/-3.8O0 KP
T
Afbeelding 26
Dwarsprofiel vissteiger
gehandicapten
m H H ai, • it, I,, i
Helling tjn trap 1 20, hoofjte h#kwwii 4C
. t, . I,,.,, -I, i r
Vlastelgar
ParkMrptaata
\ 1
!
1.
Y
i
*0.50 m NAP/ «.S0 KP (OOmNAPY 1 .00 KP •.70 m MAPI C 50 KP
-4.00 m NAP/-3J0K»
79
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Afbeelding 28
Ontwerp talud met breuksteen traject 2 zuidoever 2.400 - 3.000
80
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
81
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
6 Aanbevelingen I N u de inrichtingsvoorstellen bekend zijn, komen de volgende stappen in zicht: o het gereedmaken van het bestek o het uitvoeren van de inrichting o het beheren en onderhouden van de natuurtechnische oeverinrichting. Dit hoofdstuk biedt een handreiking naar een integrale invulling van deze stappen: integraal waterbeheer houdt immers niet op bij de voorstellen voor de oeverinrichting. Integraal in de zin van het betrekken van belanghebbenden en rekening houden met de natuurfunctie, de landschapsfunctie en de functie voor de sportvisserij. Daarom worden de volgende aanbevelingen gedaan: o een prioritering van de uitvoering van de inrichting o het betrekken van instanties bij bepaalde fasen van besluitvorming o richtlijnen voor het beheer en onderhoud van de natuurtechnische oeverinrichting o een opzet voor de biomonitoring van de effecten van de oeverinrichting. 6.1 Prioritering inrichting De voorgestelde natuurtechnische oeverinrichting verschilt in prioriteit. In deze paragraaf wordt daarom aangegeven welke stukken meer prioriteit hebben dan andere. De volgende prioriteitsvolgorde is aan te geven, van hoge prioriteit naar minder hoge prioriteit: o de inrichting ter invulling van het Groene Kruispunt Baarlo: alle ontworpen FUP's in traject 2,3,4 en 5, alsmede km 5.400 - 5.450 in de zuidoever (in traject 4). De migratieroutes eerste prioriteit moeten eerder worden gerealiseerd dan de migratieroutes tweede prioriteit (zie afbeelding 8). o de natuurtechnische inrichting in de monding van het Zwarte water, bij natuurreservaten van Staatsbosbeheer of van Namurmonumenten. Hierbinnen hebben de betreffende locaties in Traject 2 en 3 een hogere prioriteit dan 1,4 en 5. Hier liggen de belangrijkste onderdelen van het Groene Kruispunt Baarlo. ° overige inrichting. Prioritering aan de hand van de staat van onderhoud is niet nodig: in de zuidoever verkeert de azobe damwand de komende jaren nog in goede tot redelijke staat. In de noordoever is de houten damwand al vervangen of de vervanging reeds in uitvoering. 6.2 Overleg met betrokkenen Inlaat Meppelerdiep-Oude Stroom Staatsbosbeheer gaat de huidige inlaat waarschijnlijk vervangen door een automatische inlaat. Het is mogelijk om het kroosrooster van de inlaat weg te laten. Hierdoor wordt de inlaat passeerbaar voor vis. Om een en ander te laten plaatsvinden, moet contact worden opgenomen met Staatsbosbeheer beheerseenheid Hasselt. Barrierewerking N331 tussen de uiterwaarden van het Zwarte Water en de oeverlan82
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
den ten zuiden van het Meppelerdiep Aangezien de verbinding tussen deze gebieden ecologisch gezien van groot belang is, moet in overleg met belanghebbenden een oplossing worden gezocht. Afstemming beheer De natuurtechnische oevervoorzieningen zuilen in principe worden beheerd door de Dienstkring Zwartsluis omdat die ook het onderhoud uitvoert. De richtlijnen hiervoor staan in paragraaf 6.3. Het beheer van de kaden waar die grenzen aan de Meppelerdieplanden, zal in overeenstemming kunnen worden gebracht met het beheer en de streefbeelden van de natuurtechnische oevers zodat een overgang ontstaat van rietkraag naar drogere vegetaties (Ri3.7) met een gefaseerd maaibeheer. Als opslag van struiken niet inpasbaar is in het onderhoud van de kaden, kan een verschralingsbeheer worden gevoerd. Een dergelijk beheer van de kaden wordt nu gevoerd door Staatsbosbeheer in het reservaat Westoevers 1. Hierover moet overleg worden gestart met de Waterschappen Vollenhove en Benoorden de Dedemsvaart. Inrichting Kranerweerd Voor de inrichting van de Kranerweerd wordt in dit rapport wordt een voorstel gedaan, dat ingebracht moet worden in de Werkgroep Natuurtechniek van de Landinrichting Rouveen. Daarna moet als de inrichting is vastgesteld in samenwerking met de Rijkswaterstaat de uitvoering plaatsvinden. 6.3 Richtlijnen beheer van de begroeiing Als de inrichting heeft plaatsgevonden, zal het huidige beheer in bepaalde opzichten moeten veranderen om aan de doelen van de inrichting tegemoet te komen. Het beheer moet worden gericht op de in de streefbeelden genoemde vegetatietypen zodat een gevarieerde begroeiing nodig is: overjarig riet met ruigtekruiden, jong riet en waterplanten. De vegetatie zal naar verwachting op korte termijn (2-3 jaar) ontstaan, zoals dat ook het geval is in de reeds aangelegde, soortgelijke plasbermen. Het beheer wordt verdeeld in schonen (van waterplanten) en maaien (van riet en ruigtevegetaties) (Boer e.a. 1993): Schonen zone vanaf oeververdediging tot -0,20 K P of waar de moeras/rietbegroeiing begint in oktober (ecologisch meest gunstige tijdstip) gefaseerd uitvoeren, dat wil zeggen ieder jaar de helft of een derde (wat het meest efficient is) in trajecten van 100 m of 200 m bagger en planteresten zoveel mogelijk afvoeren om verrijking van de waterbodem of verstoring van de landoever te voorkomen met een machine die alleen doet wat nodig is: maaien van planten of het wegzuigen van slib. Opwoeling van slib of afbreuk talud moet voorkomen worden. Aangeraden wordt een maai/harkcombinatie of maaikorf. Maaien zone van - 0,20 m K P tot beheersgrens, maaien in november-maart gefaseerd uitvoeren: ieder jaar de helft of een derde (wat het meest efficient is) 83
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
maaien rietwortels tot boven hoogwaterpeil, anders rot het riet weg maaisel afvoeren uitvoeren met een maaikorf, voorkomen moet worden dat de ondergrond bloot komt of het talud wordt beschadigd. 6.4 Opzet monitoringsplan Nadat de inrichting heeft plaatsgevonden, ontstaat de behoefte om te bepalen of al die natuurtechnische inrichting wel goed functioneert. Plasbermen zijn aangelegd, maar paaien er wel vissen in? FUP's en taluds zijn aangelegd, maar neemt het aantal verdronken dieren af? Vissteigers zijn aangelegd, maar vinden de vissers het zulke saaie dingen dat ze liever in de oever vissen (en daar een storende factor worden)? Als de oevervoorzieningen niet werken, hoe moeten ze dan aangepast worden? Om al deze vragen te beoordelen, is een monitoringssysteem nodig. In dit hoofdstuk wordt hiervoor een eerste aanzet gegeven, wat uitmondt in een voorstel voor de parameters die kunnen worden opgenomen in het op te starten meetnet. 6.4.1 Doelstelling Deze monitoring wordt opgezet om de beheerder te kunnen laten toetsen of de natuurtechnische oevervoorzieningen de streefbeelden en doelstellingen uit de beheersvisie realiseren. Ook moet de monitoring aan kunnen geven of de doelstellingen moeten worden veranderd. De meetresultaten zijn bedoeld voor de beheerder: de Dienstkring Zwartsluis De doelstellingen uit de beheersvisie zijn (zie paragraaf 5.2): o De ecologische barrierewerking van de huidige damwanden van het Meppelerdiep voor ree, otter, das en ringslang moet tussen Meppel en Zwartsluis zoveel mogelijk worden verminderd 0 Ook moet de functie van de oevers als schuil-, parings-, opgroei- en voedselbiotoop, daar waar dat zinvol is, versterkt worden voor rietvogels, moeras- en ruigtevogels, spits- en woelmuizen en riviervissen. 6.4.2 Meetdoelstellingen Alleen de bepaling van het effect van de oeverinrichting en het oeverbeheer is dus van belang. De volgende doelen van het meten zijn hiervoor aan te geven (Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994): 1 de ontwikkeling van rietkragen en watervegetaties in de oevers met breuksteen achter een stalen damwand en in plasbermen 2 de aanwezigheid van vis en visbroed in de plasbermen 3 de aanwezigheid van broedvogels van rietkragen in de plasbermen en eventueel in oevers met breuksteen 4 de aanwezigheid van moerasvogels en watervogels in plasbermen en moeras 5 het gebruik van oevervoorzieningen door het ree, de otter, das en bunzing tijdens migratie (moeras in traject 2, FUP's en oevers met breuksteen in de trajecten 2 tot en met 5) 6 afname van het aantal verdrinkingsslachtoffers 6.4.3 Keuze parameters 84
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Als voorstel worden hier per meetmethode parameters genoemd die gebruikt zouden kunnen worden. Als het meetnet wordt opgezet, moet een nadere uitwerking plaatsvinden. De uitvoerende organisatie is indicatief, ook dit moet verder worden uitgewerkt. 1 Veldinventarisatie van de oevers, 1 keer per jaar van alle plasbermen en oevers met talud, tansley-opnamen van de vegetatie vanaf de damwand of vanaf het begin van het talud tot aan de top van de zomerkade Als alle oevervoorzieningen zijn gerealiseerd, kan de veldinventarisatie in representatieve oevers worden uitgevoerd en bijvoorbeeld 1 keer in de 4 jaar in alle oevers (door een bureau). 2 Vaststellen van de aanwezigheid van vissen in plasbermen en eventuele andere paaigelegenheden in het seizoen dat jonge vis uit afgezette eieren komt (door de Dienstkring Zwartsluis) 3 Broedvogelinventarisaties in rietkragen en ruigten in de oever en inventarisatie van vogels die op het water fourageren (door het SOVON of een bureau) 4 Uitvoering van tellingen en geslachtsbepalingen van alle waargenomen verdrinkingsslachtoffers tijdens het inspecteren van het water (door de Dienstkring Zwartsluis) 5 Waarneming van dierensporen in aan te leggen zandstroken bij iedere F U P die is aangelegd in het kader van het Groene kruispunt, waarna de zandstroken worden aangeharkt (door de Dienstkring Zwartsluis uit voeren, bijvoorbeeld 1 keer in de twee dagen). 6.4.4 Organisatie Project De monitoring van het Meppelerdiep zal binnen een project kunnen plaatsvinden, waarvan de coordinatie binnen de directie Overijssel afdeling A N zal plaatsvinden. Zo is de monitoring op hetzelfde niveau georganiseerd als de projectmatige monitoring van de natuurtechnische oeverinrichting van de Vecht. In de projectgroep kunnen de volgende organisaties zitting hebben: o Directie Overijssel o Dienstkring Zwartsluis o
Waterschappen Vollenhove en Benoorden de Dedemsvaart.
Planning De levensduur van dit meetnet is eindig: als de oeverinrichting voldoet aan de eisen, wordt het meten van het effect van de oeverinrichting minder noodzakelijk. De levensduur van het meetnet is afhankelijk van het tempo waarin de oeverinrichting wordt uitgevoerd. De oeverinrichting zal waarschijnlijk langer duren dan de 10 jaar die normaal voor een beheersplan staan (zie hoofdstuk 7). Het meetnet duurt in ieder geval totdat alle oeverinrichting is aangelegd en aan de doelstellingen zijn gehaald. 6.5 Financiering en termijn uitvoering Het budget voor oeverinrichting van het Meppelerdiep bedraagt/l,5 miljoen per jaar. De kosten voor de aanleg van de oevervoorzieningen die in dit rapport zijn voorgesteld, zijn begroot op een totaal van /33 miljoen. Hiervan is / 2 8 miljoen begroot voor aanschaf en aanleg van stalen damwanden. De natuurtechnische oeverinrichting kost dus / 5 miljoen extra. 85
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
De uitvoering van oeverinrichting zal, gezien de begrote kosten en het budget, ongeveer 10 tot 20 jaar gaan duren, afhankelijk van budgettaire ontwikkelingen.
86
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Lijst van begrippen en afkortingen
Abiotisch
Het abiotische milieu is het niet-levende deel van de omgeving van organismen of de fysisch-chemische habitateisen van organismen, bestaande uit topografie, klimaatsfactoren, waterhuishouding en anorganische en organische stoffen (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Basistoervaartnet
Een ruimtelijk samenhangende, openbare voorziening voor de recreatietoervaart die als zodanig behouden en verder ontwikkeld moet worden (Ministerie van landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1990).
Beheer
Het verantwoordelijk zijn en zorg dragen voor het handhaven of ontwikkelen van een vooraf vastgestelde kwaliteit van de oever. Daarbij gaat het om de organisatie van beheer, (her)inrichting, onderhoud, monitoring, evaluatie, eigendom en financien (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Bestek
Een nauwkeurige beschrijving van een werk met de daarbij horende tekeningen, de voor het werk geldende voorwaarden, de nota van toelichting en het proces verbaal van aanwijzing (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Biotisch
behorend tot de levende natuur; de som van alle levende organismen (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Biotoop
Een landschapselement waarin de abiotische en biotische omstandigheden dusdanig zijn dat een soort zijn habitat kan realiseren.
Dynamiek
Totaal aan invloeden en wisselingen in milieufactoren, zoals waterpeil, golfbewegingen, nutrientenaanvoer of bodemverplaatsing (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
87
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
V Ecosysteem
Functionele eenheid van het abiotisch milieu en de erin levende organismen (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Ecologische Infrastructuur
Netwerk van grote en kleine landschapselementen, natuurgebieden en de verbindingen daartussen, die geacht worden van betekenis te zijn voor de handhaving en de verbreiding van een bepaalde soort, soortengroep of vegetatietype (Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1994).
EHS/Ecologische Hoofdstructuur
De samenhangende structuur van kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones die is aangegeven voor het Nederlandse
grondgebied om natuurwaarden van (internationaal belang in stand te houden of te versterken (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1993). De EHS is gebaseerd op het idee dat populaties behalve reservaten ook verbindingen daartussen nodig hebben om deze populaties in stand te houden (de metapopulatietheorie). Erosie
Afslijpen van de bodem en de oever door de werking van wind, ijs, stromend water of afwisselend warmte en kou (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Eutrofiering
Proces waarbij de hoeveelheid aan bemestende stoffen, zoals fosfaat- en stikstofverbindingen, groter wordt in het oppervlaktewater. Dat heeft als gevolg dat algen en planten zich versneld ontwikkelen, wat kan leiden tot zuurstofgebrek en uiteindelijk dood water (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
FUP/Fauna-uitstapplaats
Natuurtechnische oevervoorziening, langs een steile oever van een water waardoor te water geraakte dieren aan land kunnen komen (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Fourageren
Het verzamelen van voedsel door diersoorten.
88
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Geohydrologie
Beschrijving van waterstromingen of de ligging in het grondwatersysteem in het aardoppervlak in verband met het ontstaan, de opbouw en de ouderdom van de bodem.
Geomorfologie
Beschrijving van de vormen van het aardoppervlak in verband met het ontstaan, de opbouw en de ouderdom van de bodem.
Gradient
Verloop van een grootheid per eenheid van lengte; geleidelijke overgang in de ruimte bijvoorbeeld van hoog naar laag, droog naar nat of voedselarm naar voedselrijk.
Groene Kruispunt Baarlo
Een veronderstelde migratieroute tussen de Wieden en de Olde Maten die van groot belang is voor ree, otter, das, overige marterachtigen, ringslang, amfibieen, vuurvlinder, zilverenmaan en groene beekjuffer.
Gt/Grondwatertrap
eenheid uit de zevendelige indeling van het grondwaterstandsverloop, berustend op de gemiddeld hoogste grondwaterstand (I) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (VII); afgekort als Gt (van Beusekom 1990).
Inrichting
Het aanbrengen van technische of natuurtechnische oevervoorzieningen of beplanting in de oevers wegens vervanging van verouderde oevervoorzieningen of wegens verandering van doelstellingen van het waterbeheer (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Integraal Waterbeheer
Samenhangende activiteiten rond beleid, inrichting of beheer die de verschillende overheidsorganen met strategische taken en beheerstaken op het gebied van het waterbeheer voeren in het perspectief van de watersysteembenadering. Hierbij wordt rekening gehouden met zowel de relaties tussen kwantiteits- en kwaliteitsaspecten van het oppervlakte- en grondwater als de relatie tussen waterbeheer en andere beleidsterreinen (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
89
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Migratie
Het zich verplaatsen van een soort van de ene locatie naar de andere. Migratie kan plaatsvinden om zich bij een andere populatie aan te sluiten, zich voort te planten, een overwinteringsplaats te zoeken of de afstand tussen rustplaats en voedselbiotoop af te leggen (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Monitoring
Een verzameling onderzoeken, dat bestaat uit het geregeld meten van een of meer parameters, zodat een eventueel verloop daarin zichtbaar wordt. Monitoring vindt plaats volgens goed omschreven doeleinden, informatiebehoeften en plaats- en tijdschema's (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
NLP/Nationaal Landschapspatroon
Een ruimtelijk samenhangend geheel dat bestaat uit een selectie van patronen en landschapselementen, dat op nationale schaal de identiteit van het landschap bepaalt. Het Rijk zich richt op de duurzame instandhouding hiervan en stimuleert dat ander overheden hetzelfde doen (Ministerie van landbouw, natuurbeheer en visserij 1993).
Natuurdoeltype
Een kenmerkend en samenhangend geheel van vegetatie, flora en fauna dat tot ontwikkeling komt onder specifieke milieucondities en dankzij bepaalde inrichtings- en beheersmaatregelen; een nagestreefde combinatie van abiotische en biotische kenmerken op een bepaalde ruimtelijke schaal (Bal e.a. 1993).
Natuurtechnische inrichting
Het handhaven, herstellen of ontwikkelen van de levensvoorwaarden van de inheemse flora, fauna of levensgemeenschappen in hun onderlinge samenhang. Dit gebeurt door het ontwerpen en aanleggen van voorzieningen, kunstwerken of vegetatie (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Oever
De grens van water en land, in dit geval gevormd door de damwand, bestaande uit het talud vanaf het diepste punt op de bodem tot aan de top van de kade; onderscheid wordt gemaakt tussen de wateroever en de landoever: de wateroever reikt in dit geval tot aan het kanaalpeil, de landoever reikt vanaf dat punt tot aan de top van de kade. 90
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Oeverlanden
De gronden tussen de Meppelerdiepkaden en de hoofdwaterkering.
Oorspronkelijkheid
Het tijdvak of de periode waarin een soort voorkomt in een gebied. Des te langer de soort voorkomt, des te oorspronkelijker het voorkomen.
PEHS/Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
De samenhangende structuur van kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones die is aangegeven in het grondgebied van de Provincie Overijssel, gebaseerd op de landelijke EHS en ingevuld met natuurontwikkelingshectaren, relatienotahectaren en landinrichtingsprojecten (Provincie Overijssel 1992).
Plasberm
Een natte of moerasachtige zone achter de oeververdediging die lager ligt dan de kade, met als doel het ontwikkelen van biotoop voor vissen, vogels, natte ruigten of watervegetaties, afhankelijk van de door de ontwerper gekozen doelstelling op basis van ecologische gegevens (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Referentiebeeld
De beschrijving van abiotische en biotische kenmerken en processen van het watersysteem in een meer of minder door de mens verstoorde situatie, als hulpmiddel om tot voor de natuur optimale maatregelen te komen (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Standwild
Groot wild (in Nederland alle in het wild levende hoefdieren) dat een gebied gebruikt als voortplantingsbiotoop.
Streefbeeld
Door practische omstandigheden bepaald eindbeeld om naar te streven voor een bepaalde locatie. In het ideale geval is het streefbeeld gelijk aan het streefbeeld. Maar in de meeste gevallen is het referentiebeeld niet reeel door de aanwezigheid van andere functies dan natuur (Rijkswaterstaat Dienst Weg en Waterbouwkunde 1994).
Talud
Helling of glooiing van een weg, dijk of oever.
91
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Versnippering
Het verkleinen of in kleinere stukken verdelen van biotoop van soorten door de aanleg van kunstwerken, die een barriere voor deze soorten vormen, waardoor de populaties van deze soorten kleiner worden en de kans op extinctie door calamiteiten toeneemt.
Vooroever
Een oeververdediging die een bepaalde afstand voor de grens van water en land ligt om zo de oever voor erosie te behoeden en toch een geleidelijke overgang van nat naar droog te creeren waardoor de ecologische functie van de oever wordt versterkt.
Vrije ruimte (in de oever)
De ruimte die beschikbaar is voor natuurtechnische oeverinrichting. Deze ruimte wordt bepaald door het verschil tussen het huidig dwarsprofiel en het geldend theoretisch dwarsprofiel (inclusief bochtstraal).
Zeldzaamheid
De mate van voorkomen van een soort in vergelijking met andere soorten die in een vergelijkbaar biotoop voorkomen; hoe minder een soort voorkomt per oppervlakte-eenheid, des te zeldzamer (in vergelijking met andere, in grotere hoeveelheden voorkomende, soorten)
92
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Literatuur lijst o o
o
° o o o ° o o o o
o o o
o o
"Aanleg gemaal Zwartsluis", Waterstaat jrg. 5, no. 6/7, pg 19-21, 1969. Adriaanse, Ir. L . A . , "Natuurlijke en natuurtechnische oeverbeschermingen, Een literatuurstudie naar de factoren en functies die in oeverzones een rol spelen en naar de mogelijkheden voor natuurlijke en natuurtechnische oeverbeschermingen langs de oevers van (met name zoete) wateren", Nota GWWS-86.408, Rijkswaterstaat Deltadienst Hoofdafdeling Milieu en Inrichting/Dienst Getijdewateren, Middelburg, oktober 1986. Bal D . , H . M Beije, R. During, e.a.,"Ontwerp-nota Ecosysteemvisies, Kwaliteiten en prioriteiten in de ecologische hoofdstructuur van Nederland", Werkdocument I K C - N B L F nr. 48, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Informatie- en Kenniscentrum Natuur Bos, Landschap en Fauna, Wageningen 1993. Bekker, G . J . , "Het gebruik van fauna-uitstapplaatsen in kanalen", De Levende Natuur 1990 nr.2, pg. 34-39. Beusekom, C . F . van, J.M.J. Farjon, F. Foekema, e.a., "Handboek grondwaterbeheer voor natuur, bos en landschap", Studiecommissie Waterbeheer Natuur, Bos en Landschap, SDU, 's-Gravenhage 1990. Boer, K . ing. & drs. C M . G . J . Schils, "Ecologisch groenbeheer in de praktijk", IPC Groene Ruimte, le druk, Arnhem, September 1993. Bolt, P.J., "Vluchttrappen voor te water geraakte dieren", Lutra 25 jrg. 1982. Coert, G . A . , "Stromen en schutten, vaarten en voorden, geschiedenis van de natte waterstaat in Drenthe (1400-1985)", Uitgeverij Boom, Meppel/Amsterdam, 1991. Consulentschap N B L F directie Overijssel, "Het groene kruispunt", uitgevoerd door Dubbelt, R., Krekels, R. en Hoeve, R., Zwolle, mei 1992. Coordinatiecommissie uitvoering wet verontreiniging oppervlaktewateren, "Ecologische normdoelstellingen voor nederlandse oppervlaktewateren", Werkgroep V - l , 1988. Driessen, N . & R. Hoeve, "Praktijkmap Natuurontwikkeling", Natuur- en Milieufederatie Overijssel, Provincie Overijssel, Stichting Coordinatie Landschapsonderhoud, Consulentschap NBLF-Overijssel, Zwolle, februari 1990. Duel, H . , "Versnippering van de ecologische hoofdstructuur door de natte infrastructuur, Een onderzoek in opdracht van Rijkswaterstaat, dienst Weg- en Waterbouwkunde", TNO-Beleidsstudies, Instituut voor Ruimtelijke Organisatie TNO Sector Ecologie, Delft, januari 1992. Gonggrijp, G . , V . langenhoff & W. Schroevers, "Ontdek N . W . Overijssel, Nederlandse landschappen", I V N / V A R A , 1981. Ivens, E . , Inventarisatie plasberm op locatie Meppelerdiep Baarlo, Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Delft, 19 augustus 1993. Klein Breteler, P . H . M . , "Visstandbeheer in de Provincie Overijssel in relatie tot de waterhuishouding, Deel 3: Hoofdlijnen en Aanbevelingen", OVB-Onderzoeksrapport 1989-19, Organisatie ter verbetering van de Binnenvisserij, Nieuwegein, 20 januari 1990. Kloek, G . , "Beheersplan Meppelerdiep", Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis, Zwolle, februari 1991. Kwakernaak, C , "Ecologische onderbouwing milieuvriendelijke oevers: een verkennend onderzoek naar ecologische principes bij milieuvriendelijke inrichting en beheer van oevers", TNO-SCMO, PMO-rapport nr.2 , Delft, 1988. 93
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Landinrichtingsdienst, "Ruilverkaveling Meppelerdiep schaal 1: 10.000 (Luchtfoto's Meppelerdiep voor de ruilverkaveling van 1953 waarop de afgesneden rivierarmen te zien zijn), Zwolle, 1950. Meyer-Janse, S . M . E . , "Flora en vegetatie van de Meppelerdieplanden", in opdracht van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, 1994. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, "Herstelplan leefgebieden otter, De otter in perspectief, Een perspectief voor de otter", 's-Gravenhage, juni 1989. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, "Beleidsvisie Recreatietoervaart in Nederland", IPO III, 1990. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, "Natuurbeleidsplan, Regeringsbeslissing", 's-Gravenhage, juni 1990. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, "Nota Landschap, Regeringsbeslissing Visie landschap", 's-Gravenhage, 13 oktober 1992. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, "Structuurschema Groene Ruimte, Het landelijk gebied de moeite waard, Deel 3: kabinetstandpunt", 'sGravenhage, 30 juni 1993. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, "Derde nota waterhuishouding, Water voor nu en later", 's-Gravenhage, 31 augustus 1989. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, "Evaluatienota Water 1993, Aanvullende beleidsmaatregelen en financiering 1994-1998 ontwerp",'s-Gravenhage, September 1993. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, "Supplement bij de Derde Nota waterhuishouding, Water voor nu en later, Regeringsbeslissing", 's-Gravenhage, juni 1990. Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, "Beheersplan voor de Rijkswateren, Programma voor het beheer in de periode 1992-1996", 's-Gravenhage, mei 1993. Mulder, A . & J. Starkenburg, "Natuurtechniek", Publicatie van Rijkshogeschool IJsselland, Hoger technisch Onderwijs, opleiding Milieukunde-Nieuw Rollecate. Natuur- en Milieufederatie Overijssel, "Van Reestdal tot Beentjesgraven, van Kievitshaar tot Kievitsnest", Zwolle Oranjewoud, "Rapport inzake het onderzoek naar de kwaliteit van de baggerspecie in het Meppelerdiep", projectnummer 89-08568, in opdracht van Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis, Heerenveen, mei 1989. Provincie Overijssel, "Waterhuishoudingsplan Overijssel", Zwolle, december 1991. PPD Overijssel, "Milieu-inventarisatie, Flora en fauna van het Staphorsterveld en Zwarte Water, Basisrapport", uitgevoerd door P. Bremer, A . J. Dijkstra, G.J. Gerritsen, e.a., Zwolle, 1985. Provincie Overijssel, "Beleidsplan Natuur en Landschap 1992-1998", Zwolle, oktober 1992. RIN, "Natuurbeheer in Nederland, Deel 1 Levensgemeenschappen, P U D O C , Wageningen, 1984. Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde, "Habitat- en corridorfunctie van oevers voor fauna, zoogdieren, vogels, amfibieen en reptielen, vissen, insekten", uitgevoerd door bureau Waardenborg B . V . , Delft, juli 1992. Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (CUR) "Natuurvriendelijke oevers", Rapport nr. 168, Gouda, 1994. 94
Integrale inrichting oevers Meppelerdiep
Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis, "Project milieuvriendelijke oevers Meppelerdiep, Aanzet tot herinrichting van de zuidelijke oevers van het Meppelerdiep", uitgevoerd door ing. R . A . M . te Wierik, Zwolle, december 1993. Rijkswaterstaat directie Overijssel, "Milieuvriendelijke oevers langs Rijkswateren in Overijssel, Indicatie ve imichtingsmaatregelen gebaseerd op resultaten van een literatuuronderzoek naar ecologische knel- en aandachtspunten uitgevoerd door drs G. Boedeltje", Coordinatiegroep milieuvriendelijke oevers, Zwolle, 1992. Rijkswaterstaat directie Drenthe, "Vistrek in Drenthe", Assen, 1994. Rijkswaterstaat directie Overijssel, Zuiveringsschap West-Overijssel, Waterschap Regge en Dinkel, "Voorontwerp integraal waterbeheersplan voor Overijsselse vecht, Meppelerdiep, kanaal Almelo-De Haandrik 1994-1998", Regionota plandeel II, maart 1994. Staatsbosbeheer, "Meppelerdiep, Beheersplan voor de periode 1985-1995", Zwolle mei 1986. TNO, "Hydrologische systeemanalyse Noordwest Overijssel", uitgevoerd door J.H. Hoogendoorn en R.W. Vernes, in opdracht van de provincie Overijssel, februari 1994. Topografische Dienst, "Grote Historische Atlas van Nederland, deel 3 OostNederland 1830-1855", Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, Groningen 1990. Topografische Dienst, "Grote Provincie Atlas 1:25000 Overijssel", WoltersNoordhoff Atlasprodukties, Groningen, 1991. Vegter, U . , "Systeemonderzoek Reestdal, Aanbevelingen voor water- en natuurbeheer, Eindrapportage, uitgevoerd in opdracht van het NBLF-Drenthe, december 1992. Verdonschot, P . F . M . , "Ecologische karakterisering van oppervlaktewateren in Overijssel, Het netwerk van cenotypen als instrument voor ecologisch beheer, inrichting en beoordeling van oppervlaktewateren", Provincie Overijssel, Zwolle; Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Leersum, 1990. Vereniging tot behoud van Namurmonumenten, "De Wieden: beheersplan 19851995 bijlagen", 's-Graveland, 3 april 1985. "Vistrek in Drenthe", Waterbouw info 18, mei 1994. Waarde, M . van der, "Het recreatieve gebruik van oevers, Een inventarisatie van de inrichtingswensen ten behoeve van het recreatieve gebruik van oevers", Breed Overleg waterrecreatie, Werkgroep Recreatie, Stichting Recreatie Den Haag, Landbouwuniversiteit Wageningen Vakgroep Cultuurtechniek, augustus 1988. Waterschap Benoorden de Dedemsvaart, "Voorontwerp Integraal Waterbeheersplan 1994-1998", Rouveen, november 1993 Waterschap Vollenhove, "Integraal Waterbeheersplan Waterschap Vollenhove 1993-1997 (ontwerp)", uitgevoerd door Grontmij N V afdeling bodem en water, Vollenhove, juni 1993. Wolters-Noordhoff Atlasproducties, "Grote historische atlas van Nederland, 1990. Zuiveringschap West-Overijssel, "Waterkwaliteitsbeheersplan 1988-1992", Zwolle, februari 1989. Zijden, J . M . P . H . van der, "Vormgeving en inrichting van viswater", Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij directie Openluchtrecreatie, 's-Gravenhage 1990.
95
Inhoudsopgave
1
Verhuur vis- en jachtrecht 2
2
Vrije ruimte in de oever 3
3
Waterkwaliteit 10
4
Bodemkwaliteit 12
5
Geografische verspreiding flora en fauna 13 5.1 Flora 13 5.2 Zoogdieren 14 5.3 Vogels 18 5.4 Amfibieen en Reptielen 19 5.5 Overigen 21
6
Berekening diepte damwandopeningen voor migratie 22 6.1 De gemiddelde laagwaterstand 22 6.2 Resultaten en conclusie 22
Lijst van afbeeldingen Afbeelding 1 Toetsing grenswaarden water en water voor karperachtigen 10 Afbeelding 2 Kmhok-waarnemingen kleine marters 15 Afbeelding 3 Kmhok-waarnemingen grote marters/vos 16 Afbeelding 4 Kmhok-waarnemingen (spits)muizen 17 Afbeelding 5 Overzicht wintertelling watervogels 18 Afbeelding 6 Kmhok-waarnemingen amfibieen 20 Afbeelding 7 Tabel laagste waterstanden Meppelerdiep met bewerkingen 23 Afbeelding 8 Grafiek gemiddeld laagste waterstanden 1973-1993, bij de peilschaal in Zwartsluis 24 Afbeelding 9 Grafiek frequentie van waterstanden lager dan -50 cm N A P , waarop de keersluis dicht gaat 24
Bijlage 1
Verhuur vis- en jachtrecht
Jachtrecht (verhuur jacht op waterwild door de Dienst Domeinen) huurder
kilometrering
Jachtcombinatie "Jachtlust
km 2.000 - 5.250
Dhr. A . J. Dingstee
km 5.250 - ±7.000 (tot aan de Haagjesgracht)
Visrecht (verhuur aan sport- en beroepsvisserij door de Dienst Domeinen) (verhuur vis- en looprecht) Hengelsportfederatie Noordwest-Overijssel en Zuidwest-Drenthe
km 1.300- 11.240 met uitzondering van het aalvisrecht in het traject 1.300-5.000
(verhuur aalvisrecht) Dhr. F. de Jonge
km 1.300 - 5.000
(verhuur visrecht) Dhr. N . Moorman (contract per 1994 opgezegd)
km 0.330 - 1.100
2
Bijlage 2
Vrije ruimte in de oever
Legenda Nu Afmetingen huidig dwarsprofiel gemeten aan de waterlijn kl. V Afmetingen vereist dwarsprofiel na verruiming naar klasse V-vaarweg 10,00 Mogelijkheden aanleg plasberm (> 10 m vrije ruimte) 7.50 Mogelijkheden voor aanleg stalen damwand met breuksteen, eventueel met aankoop ( < 10) -7,50 Mogelijkheden voor aanleg stalen damwand met breuksteen, verbreding noodzakelijk in het kader van de verruiming naar Klasse V B ij het vaststellen van de vrije ruimte worden trajecten genoemd. De getallen duiden een traject van 50 m aan. Zo betekent "3.250" het stuk kanaal van km 3.250 tot en met km 3.999. De hoeveelheid vrije ruimte moet dus beschouwd worden als een gemiddelde over dat traject Kilometer
Vrije ruimte
Breedte Nu
kl. V
0.400
86,25
42,50
43,75
0.450
79,30
42,50
36,80
0.500
78,80
42,50
36,30
0.550
61,00
42,50
18,50
0.650
50,00
42,50
7,50
0.700
57,25
42,50
14,75
0.750
57,00
42,50
14,50
0.800
57,00
42,50
14,50
0.850
57,00
42,50
14,50
0.900
56,80
42,50
14,30
0.950
57,00
42,50
14,50
1.000
119,50
42,50
77,00
1.050
105,30
75,83
29,47
1.100
120,00
75,83
44,17
1.150
84,00
75,83
8,17
1.200
70,00
75,83
1.250
70,75
73,36
1.300
104,00
42,50
3
c
o->
61,50
Kilometer
Vrije ruimte
Breedte kl. V
Nu 1.350
56,80
42,50
14,30
1.400
53,00
45,61
7,39
1.450
49,50
45,61
3,89
1.500
49,20
45,61
3,59
1.550
49,40
45,61
3,79
1.600
49,60
45,61
3,99
1.650
49,70
45,61
4,09
1.700
49,30
45,61
3,69
1.750
49,20
44,43
4,77
1.800
49,50
44,43
5,07
1.850
48,90
44,43
4,47
1.900
49,50
44,43
5,07
1.950
49,50
44,43
5,07
2.000
49,70
44,43
5,27
2.050
49,70
42,50
7,20
2.100
50,50
42,50
8,00
2.150
51,50
63,10
-447*56
2.200
53,50
63,10
j
2.250
54,80
63,10
O T A
2.300
80,00
42,50
37,50
2.350
80,00
42,50
37,50
2.400
53,00
42,50
10,50
2.450
54,00
42,50
11,50
2.500
54,50
42,50
12,00
2.550
56,50
42,50
14,00
2.600
56,50
42,50
14,00
2.650
57,00
42,50
14,50
4
,\jyj
Kilometer
Vrije ruimte
Breedte kl. V
Nu 2.700
57,50
42,50
15,00
2.750
58,00
42,50
15,50
2.800
59,00
42,50
16,50
2.850
59,50
42,50
17,00
2.900
60,00
42,50
17,50
2.950
62,50
75,82
-«T32
3.000
65,00
75,82
3.050
67,50
75,82
3.100
68,50
42,50
26,00
3.150
67,50
43,72
23,78
3.200
66,50
42,50
24,00
3.250
65,50
62,20
3,30
3.300
63,00
62,20
A QA 17, OTJ
3.350
62,00
42,50
19,50
3.400
61,50
42,50
19,00
3.450
56,70
42,50
14,20
3.500
55,00
62,50
3.550
56,00
62,50
3.600
58,50
62,50
A AA "*T,\7v7
3.650
60,50
62,50
_3_AA "*C , \7v7
3.700
61,70
62,50
A OA •v,Ou
3.750
67,20
75,84
OCA
3.800
86,20
75,84
10,36
3.850
113,00
75,84
37,16
3.900
91,00
75,84
15,16
3.950
99,00
75,84
23,16
4.000
83,00
75,84
7,16
5
n
cn
u,
v~
Kilometer
Breedte
Vrije ruimte kl. V
Nu 4.050
79,50
42,50
37,00
4.100
76,60
42,50
34,10
4.150
73,40
42,50
30,90
4.200
70,25
42,50
27,75
4.250
67,20
53,60
13,60
4.300
65,20
53,60
11,60
4.350
65,75
53,60
12,15
4.400
65,60
53,60
12,00
4.450
62,80
53,60
9,20
4.500
58,50
53,60
4,90
4.550
53,20
53,60
A Af\ \7,f\J
4.600
50,50
53,60
1
4.650
50,00
43,28
6,72
4.700
51,50
43,28
8,22
4.750
53,00
42,28
10,72
4.800
54,60
43,06
11,54
4.850
56,25
43,06
13,19
4.900
58,00
42,50
15,50
4.950
59,20
42,50
16,70
5.000
62,00
45,97
16,03
5.050
68,00
45,97
22,03
5.100
76,00
45,97
30,03
5.150
83,50
45,97
37,53
5.200
84,50
45,97
38,53
5.250
79,00
45,97
33,03
5.300
76,40
75,84
5.350
75,00
75,84
6
iA J, I v7
A O A \J, O T
Kilometer
Vrije ruimte
Breedte kl. V
Nu 5.400
74,00
75,84
1 OA " 1 ,0"T
5.450
71,50
59,06
12,44
5.500
68,50
59,06
9,44
5.550
63,80
59,06
4,74
5.600
60,30
59,06
+T24
5.650
56,00
42,50
13,50
5.700
52,00
42,50
9,50
5.750
52,00
42,50
9,50
5.800
51,40
42,50
8,90
5.850
51,00
42,50
8,50
5.900
51,35
44,01
7,34
5.950
50,75
44,01
6,74
6.000
50,50
44,01
6,49
6.050
51,30
44,01
7,29
6.100
52,00
42,50
9,50
6.150
52,20
42,50
9,70
6.200
52,20
42,50
9,70
6.250
52,00
42,50
9,50
6.300
52,00
42,50
9,50
6.350
51,80
42,50
9,30
6.400
51,60
42,50
9,10
6.450
51,50
42,50
9,00
6.500
51,00
42,50
8,50
6.550
50,80
42,50
8,30
6.600
50,75
42,50
8,25
6.650
50,50
42,50
8,00
6.700
51,25
59,16
-=h9i
7
Kilometer
Vrije ruimte
Breedte kl. V
Nu 6.750
55,40
59,16
m
6.800
58,25
59,16
_U_U-1_ yj, J i
6.850
58,50
59,16
•0,66
6.900
55,25
59,16
•Wt
6.950
53,00
42,50
10,50
7.000
52,00
42,50
9,50
7.050
51,50
42,50
9,00
7.100
52,00
42,50
9,50
7.150
51,50
53,80
-2r30
7.200
50,75
53,80
7.250
52,50
53,80
7.300
53,25
42,50
10,75
7.350
54,00
42,50
11,50
7.400
54,50
42,50
12,00
7.450
54,75
42,50
12,25
7.500
64,00
50,22
13,78
7.550
51,75
50,22
7.600
50,75
50,22
A C l
7.650
51,00
42,50
8,50
7.700
51,00
42,50
8,50
7.750
53,00
42,50
10,50
7.800
66,00
42,50
23,50
7.850
97,00
42,50
54,50
7.900
80,00
42,50
37,50
7.950
73,80
42,50
31,30
8.000
52,75
42,50
10,25
8.050
53,00
56,79
-3r?9
8
J,
o
1
u
nc
\J, JJ
Kilometer
Vrije ruimte
Breedte Nu
kl. V
8.100
52,25
56,79
-4;54
8.150
51,75
56,7$
r\A " J ,U"T
8.200
51,75
56,79
"J
8.250
51,00
56,79
-LWf9
8.300
50,00
56,79
O, / "
8.350
51,00
56,79
8.400
52,50
42,50
10,00
8.450
54,00
42,50
11,50
8.500
56,50
42,50
14,00
8.550
62,50
75,83
8.600
69,30
75,83
8.650
60,40
75,83
8.700
55,50
42,50
13,00
8.750
53,00
42,50
10,50
8.800
52,00
42,50
8.850
51,00
42,50
8.900
50,50
42,50
8.950
50,80
48,69
9.000
52,75
48,69
9.050
52,50
48,69
JJ,ul Q 1
9.100
51,30
48,69
2 ,rSl
9.150
52,50
42,50
10,00
9.200
70,00
42,50
27,50
9
c
C
P\A
,\7T
•6,53
y,j\J
o cn Q A A
fJ,UU
d
A / :
Bijlage 3
Waterkwaliteit
Waterkwaliteit Hieronder wordt van de onderzochte parameters aangegeven of voldaan wordt aan de Grenswaarden Water (de Algemene Milieukwaliteit en de ecologische doelstelling van het laagste niveau) en Water voor Karperachtigen. De waterkwaliteit kan in dit kader niet beinvloed worden. De aanname wordt gemaakt dat het waterkwaliteitsbeleid dusdanig doorwerkt dat aan alle normen voor de waterkwaliteit wordt voldaan.
Afbeelding 1 Toetsing grenswaarden water en water voor karperachtigen Bron: ministerie van Verkeer en Waterstaat 1993, Zuiveringsschap West-Overijssel 1989) + nvt
voldoet aan de norm voldoet niet aan de norm geen norm vastgesteld Grenswaarde
Karperachtigen
geur
+
nvt
temperatuur
+
+
zuurstof
+
+
biologisch zuurstofverbruik
+
+
zuurgraad
+
+
doorzicht
+
nvt
totaalfosfaat
-
+
totaalstikstof
+
+
chlorofyl-a
+
nvt
ammonium
-
+
ammoniak
+
+
chloride
+
nvt
sulfaat
+
nvt
thermotolerante coli's
-
nvt
cadmium
+
nvt
chroom
+
nvt
Parameters
10
+ nvt
voldoet aan de norm voldoet niet aan de norm geen norm vastgesteld
Parameters
Grenswaarde
Karperachtigen
kwik
-
nvt
koper
-
+
nikkel
+
nvt
lood
+
nvt
zink
-
+
arseen
+
nvt
a-endosulfan
+
nvt
Y-HCH
-
nvt
EOX
+
nvt
PAK's
-
nvt
PCB
+
nvt
cholinesteraseremming
+
nvt
11
Bijlage 4
Bodemkwaliteit
De Rijkswaterstaat Dienstkring Zwartsluis heeft in mei 1989 het bureau Oranjewoud een onderzoek laten doen naar de bodemkwaliteit van het Meppelerdiep. Aangepast aan de klasse-indeling in de Evaluatienota Waterhuishouding kan de bodemkwaliteit als volgt worden aangegeven (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1993, Oranjewoud 1989): km 0-1,0 klasse 2 (de monding in het Zwarte Water, de oude arm, het aanvoerkanaal en het kanaal naar de keersluis) km 1,0-1,7 klasse 3 (industriehaven van Zwartsluis) km 1,7-9,3 klasse 2 (gedeelte haven, landelijk gebied tot aan de beheersgrens bij Meppel). De klasse-indeling houdt het volgende in (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1993): Klasse 0 De normen voldoen aan de streefwaarde Klasse 1 De normen voldoen aan de grenswaarde (de voormalige AMK/normen voor de ecologische doelstelling van het laagste niveau) Klasse 2 De normen voldoen aan de toetsingswaarde (wat betekent dat beoordeelt moet worden of de baggerspecie voor verspreiding in aanmerking komt) Klasse 3 De normen voldoen aan de interventiewaarde (bij overschrijding hiervan is sanering noodzakelijk) Klasse 4 De normen overschrijden de interventiewaarde dus sanering is noodzakelijk.
12
Bijlage 5
Geografische verspreiding flora en fauna
V a n de verspreidingsgegevens die bekend zijn, zijn alleen die soorten weergegeven die van belang zijn voor de oeverinrichting. "Belang voor de oeverinrichting" is opgesplitst in drie criteria (RWS Dienst Weg- en Waterbouwkunde 1992, Provincie Overijssel 1992): o prioritaire aandachtsoorten o gebonden aan oevers, moerassen of laagveen o barrierewerking van damwanden bij over grote afstanden trekkende dieren. Bij de verspreiding van zoogdieren, amfibieen en reptielen is gebruik gemaakt van inventarisaties per vierkante kilometer (kilometerhokken). Deze gegevens zijn afkomstig van het Biogeografisch Informatiecentrum. De periode waarin gegevens zijn opgevraagd is van 1980 - heden. Met dit soort gegevens moet voorzichtig worden omgesprongen als conclusies over de verspreiding getrokken worden: o de gegevens zijn niet compleet, dus lege kilometerhokken betekenen niet dat een soort ontbreekt maar dat gegevens ontbreken o doordat de waarnemingen per vierkante kilometer aangeven zijn, is het niet mogelijk het soort waarneming of de hoeveelheid waarnemingen te bepalen o Ook is het niet mogelijk om het precieze voorkomen te bepalen op een schaal die kleiner is dan 1 km . Met inachtname van deze beperkingen, is het mogelijk uitspraken te doen over het voorkomen van soorten door op de kaart te kijken waar geschikt biotoop aanwezig is. 2
5.1 Flora Water- en oeverplanten zijn in de wateroever nauwelijks aanwezig, alleen in Zwartsluis is nog een rietkraag aanwezig ter hoogte van km 1,5-2. In de plasberm met stalen damwand die is aangelegd (zie hiervoor) zijn ook geen wateren oeverplanten aanwezig. De berm bij de plasberm is beplant met zwarte els, schietwilg en boswilg. In deze berm zijn de volgende oeverplanten aanwezig: pitrus, liesgras, rietgras, moerasspirea, oeverzegge en gele waterkers. Verder zijn aanwezig: grote brandnetel, kattestaart, akkerdistel, haagwinde en zuring. De oevervegetatie is beperkt tot een smalle zone en slecht ontwikkeld (totale bedekking tot 30%) (Ivens 1993). De voorkomende soorten zijn zeer algemeen en wijzen op een dynamisch/verstoord milieu. Het onderzochte deel van de berm is niet representatief voor de andere oevers omdat daar geen plasberm is aangelegd. De plasberm met kraagstukken en stortsteen geven een positiever beeld. De plasberm raakt langzaam begroeid met ruigtekruiden, zoals riet en brandnetel, maar ook kleine fonteinkruiden. In de oeverlanden zijn geen inventarisaties uitgevoerd, alleen in de reservaten: o De beide Meppelerdieplanden (I en II)/ de daaraan grenzende Meppelerdiepkaden In deze reservaten komen bijzondere soorten en vegetatietypen voor van voedselarm, schoon water vlak onder tot boven het maaiveld met aanwijzingen voor kwelinvloeden en blauwgrasland. De kruidlaag is goed ontwikkeld. Waargenomen soorten, die kenmerkend zijn voor kwel of laagveenmoeras, zijn onder meer: waterviolier, waterdrieblad, rossig fonteinkruid, noordse zegge, stijve zegge, blauwe zegge, moeraskartelblad, blauwe knoop, moerasviooltje, moerasrolklaver, stijf struisriet, veenpluis, knolrus, dotterbloem en kleine valeriaan. De vegetatie bestaat vooral uit het dotterbloemtype, kleine zeggetype, grote zeggetype en overgangen daartussen (Meyer-Janse 1994). o De Westoevers I, II en de Oude Stroom In deze gebieden komen drie typen graslanden voor (Vereniging tot Behoud van 13
Natuurmonumenten 1985): o droge, schrale graslanden op de landduinen van Olde Staphorst, met als kenmerkende soorten schapegras, rood zwenkgras, grote pimpernel, liggende klaver en schapezuring o natte, schrale graslanden met indicaties in de richting van blauwgrasland in het midden van de reservaten, met als kenmerkende soorten ratelaar, grote pimpernel, blauwe knoop, blauwe zegge en moeraskartelblad o natte, voedselrijke graslanden (engels raaigras) komen voor in de randen van het gebied. Het tweede type grasland is het meest waardevolle type en is hetzelfde type dat voorkomt in de beide Meppelerdieplanden. In het reservaat De Oude Stroom komen riet, schraalgraslanden en ruigten met elzen voor. In het open water komen waterplanten voor die niet zijn geinventariseerd (Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten 1985).
5.2 Zoogdieren Langs beide zijden van het Meppelerdiep worden algemeen waargenomen: ree, hermelijn, wezel, vos, woelrat, muskusrat en dwergmuis (BIC 1994). Het ree is als standwild waargenomen links en rechts van de Beukersgracht, in de Olde Maten en in Westoevers I (mondelinge mededelingen R. Hoeve N B L F directie Overijssel). In westoevers II is het ree als standwild waarschijnlijk verdwenen (mondelinge mededelingen J. Bredenbeek Staatsbosbeheer beheerseenheid Hasselt). Minder algemeen maar toch verspreid voorkomend zijn Amerikaanse nerts, bunzing, laatvlieger, gewone dwergvleermuis en waterspitsmuis. De das wordt een enkele keer waargenomen. De dichtstbijzijnde burcht is bij Achthoevenslag en de daswaarnemingen zijn alien verdrinkingsslachtoffers in het Meppelerdiep en de Hoogeveensche Vaart. De meervleermuis en de rosse vleermuis kunnen gezien hun jachtbiotoopkeuze en de mate van voorkomen in de omgeving ook langs het Meppelerdiep verwacht worden.
14
Afbeelding 2 Kmhok-waarnemingen
kleine marters
RIJKiwateritaat Dlraetla Ovarljasal Afdeling AN (Waterbeleld) Project Natuurtechnische Inrichting Oevera Meppelerdiep (NIOM) november 1»B4
Bunzing (Mustela putorlus) Wezel (Mustela nivalis) Harmalljn (Mustala armlnaa) Bunzing an Harmalljn Bron: Bunzing an wezel
Biogeografisch Informatiecentrum, 1994
Bunzing, wezel en Harmalljn
tijdvak: 1980 - heden
15
Afbeelding 3 Kmhok-waarnemingen
grote
marters/vos
Rijkswaterstaat Dlrectls Overijssel Afdallng AN (Waterbaleid) Project Natuurtechnische Inrichting Oevers Meppelerdiep (NIOM) november 19B4
Otter (Lutra lutra)
Das (Meles meles)
i
Vos (Vulpes vulpes)
Otter en Vos
Bron: Bicgeografisch Infonnatiecentruni, 1994
Vos en Das Tijdvak: 19*0 - heden
16
Afbeelding 4 Kmhok-waarnemingen
(spits)muizen
Rijkswaterstaat Directie OvaMJaaal Afdeling AN (Watarbalald) Project Natuurtechnische Inrichting Oevera Meppelerdiep (NIOM) november 1»B4
Dwergmuis (Micromys mmutus) Waterspitsmuis (Neomys fodieus)
V///////A
Dwergspitsmuis (Sore* mmutus) Dwergmuis en Waterspitsmuis
Bron: Biogeografisch Informatiecentrum, 1994 Tijdvak: 1980 - heden
Dwergmuis en Dwergspitsmuis
g^g^gSMB Dwergmuis, Waterspitsmuis en Dwergspitsmuis
17
5.3 Vogels Tijdens de vaste wintertellingen in het Meppelerdiep zijn de volgende soorten waargenomen: wilde eend, tafeleend, kuifeend, wintertaling, rietgans, grauwe gans, kolgans, knobbelzwaan, meerkoet en waterhoen. Deze waarnemingen worden in onderstaande tabel weergegeven. Bij inundatie van de Westoevers I van maart tot mei zijn zwarte ruiter, plevieren, kemphaan en watersnip waargenomen die fourageren in de plas-dras situaties die dan aanwezig zijn. Op de locatie van het Natuurontwikkelingsgebied de Kranerweerd, de Westoevers I/II en Meppelerdieplanden I/II broeden de volgende weidevogels: grutto, wulp, tureluur, graspieper (kritische soorten), kievit en scholekster (minder kritische soorten). Langs de Hoogeveensche Vaart broeden, als daar overjarig riet aanwezig is, kleine karekiet, blauwborst en sprinkhaanrietzanger. In de Oude Stroom broeden ook vogels van overjarig riet, namelijk kleine karekiet, rietzanger, sprinkhaanrietzanger en roerdomp. Ook broedt in de Oude Stroom de bruine kiekendief, maar dan in ruigten langs de rietkraag. In de Wieden komen nog meer rietsoorten voor zoals sprinkhaanrietzanger, snor, rietzanger en bosrietzanger. In de rietkraag in Zwartsluis broeden ook vogels maar welke soorten is onbekend. De genoemde vogels van overjarig riet zouden ook langs het Meppelerdiep kunnen broeden.
Afbeelding 5 Overzicht wintertelling (Bron: BIC 1994) Soort
aantal waarnemingen per datum (dag/maand/jaar) 150376
wilde eend
100181
190
150183
210184
120185
110186
43
96
298
60
11
247
kolgans
6
grauwe gans
1 35
210
254
57
rietgans
zwaan (niet nader gedetermineerd
61
34
waterhoen
knobbelzwaan
130190
2
4
wintertaling
meerkoet
140189
3
3
kuifeend tafeleend
watervogels
200
234
101
12
190
398
334
2 8
9 4
18
2
3
Soort
aantal waarnemingen per datum (dag/maand/jaar) 150376
100181
150183
210184
zwemeend (idem)
120185
110186
140189
4
duikeend (idem)
8
gans (idem)
80
5.4 Amfibieen en Reptielen In onderstaande afbeelding wordt de verspreiding van soorten weergegeven die in het gebied vrij zeldzaam zijn, gebaseerd op gegevens van BIC. De gewone pad is op de kaart weggelaten omdat de soort in het hele kaartbeeld algemeen is. Behalve deze gegevens is nog het volgende bekend: o In de jaren veertig is de ringslang nog waargenomen in de Wieden en het reservaat Westoevers, maar tot op heden niet meer (BIC 1994). o In de Wieden komen de volgende soorten voor waarvan het voorkomen niet op de kaart staat (Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten 1985): o bruine kikker algemeen o groene kikker vrij algemeen, neemt toe o heidekikker vrij algemeen, vooral in veenmosrietland en trilveen o rugstreeppad algemeen bij bebouwing ° kleine watersalamander algemeen.
19
130190
Afbeelding 6 Kmhok-waarnemingen
amfibieen
Rijkswaterstaat Direct!* Overijssel Afdeling AN (Waterbeteld) Project Natuurtechnische Inrichting Oevers Meppefordlep (NIOM) november 1994
r u n « „ . . . kikker-complex (Rene osculenia)
X / A HeldekfckerfRan* ervaHa) Ragstreeppad (Bufo calamrta) I
I Ktolnewat»ra«lemend*r(Trfturu> vulgaris) Groen* kikker en Brntne kikker
Bron: Biogeografisch Inform atieccntr um, 1994
Oroene kikker en Heldeklkker Oreene kikker en kleine weteraelemender 81 Oroene kikker, rugstreeppad en kleine wale realem ander
20
Tydvak: 1980 - heden
5.5 Overigen Vissen Het water voldoet wat zuurstofhuishouding betreft aan de norm voor blankvoornbrasemwater/brasem-snoekbaarswater (6 mg/l > 0 -gehalte>5 mg/l). Hierbij horen de volgende begeleidende soorten: snoek, pos en aal. Brasem, ruisvoorn, aal worden regelmatig gevangen door sportvissers (Ivens 1993). In Zwartsluis zijn door de beroepsvisser de volgende soorten gevangen of waargenomen: aal, ruisvoorn, brasem ("blei"), snoekbaars en snoek. Het voorkomen van deze soorten indiceert geen hoge natuurwaarde. 2
Kreeftachtigen De volgende exoten zijn ook regelmatig waargenomen: Chinese wolhandkrab en rivierkreeft specimen. De laatste is vaak gevangen (mondelinge mededelingen Dhr. Moorman beroepsvisser 7 juli 1994, mondelinge mededelingen A . Corporaal, N B L F Overijssel 19 augustus 1994). Deze soorten zijn niet erg bijzonder en indiceren geen hoge natuurwaarden.
21
Bijlage 6
Berekening diepte damwandopeningen voor migratie
In deze bijlage wordt aan de hand van laagwatergegevens bepaald wanneer het water laag staat en hoe lang dat duurt. Deze gegevens zijn nodig om te bepalen hoe diep de damwand weggeslagen moet worden om reeen (als grootste soort) ook te kunnen laten migreren als het water laag staat (dat wil zeggen beneden het zomerstreefpeil). Reeen hebben een trekseizoen dat vrijwel de hele zomer duurt met een piek in de nazomer. het seizoen begint ongeveer begin april en duurt tot eind oktober.
6.1 De gemiddelde laagwaterstand Om de gemiddelde laagwaterstand per maand te berekenen, is het volgende gedaan: ° per maand is de laagste waterstand opgeschreven in een periode van twintig jaar, namelijk van 1973 tot en met 1993 o hiervan is het gemiddelde uitgerekend en in een grafiek weergegeven, samen met de laagste waterstand in die twintig jaar. o daarna is de standaarddeviatie uitgerekend om te zien wanneer de peilschommelingen toenemen of afnemen o tenslotte is een frequentietabel gemaakt om te zien hoe vaak in die twintig jaar een bepaalde waterstand is voorgekomen De metingen zijn afkomstig van de peilschaal in Zwartsluis, binnen de keersluis. Door per maand een gemiddelde uit te rekenen over twintig jaar, ontstaat een beeld van het verloop van de waterstanden per maand. Door de standaarddeviatie kan gezien worden hoe de waterstanden afwijken van het gemiddelde. Als de standaarddeviatie hoog is, zijn de peilschommelingen groot. Als de standaarddeviatie klein is, zijn de peilschommelingen kleiner. Dit gegeven is anders niet af te leiden uit de gegevens omdat de hoogwaterstanden niet zijn meegenomen.
6.2 Resultaten en conclusie In de afbeeldingen 7, 8 en 9 worden de meetgegevens gepresenteerd, alsmede de statistische bewerkingen daarvan.
22
-29
0
-52
-34
? s
in
-35
-31
CD
r-
•
*?
-32
s s
december november
|
-32
Afbeelding 7 Tabel laagste waterstanden Meppelerdiep met bewerkingen
CM CM
*9 «?
3
co •* to o t o o > Q C D Q i n i n a g in in in in in i n i n K c o K ^ ^ i n
co ro O cn "~
o
CM CM m in co in co M^ in in T
m
O
o
?
7
M
?
CO *"
a> co O
s i n s
augustus
September
o
*t
^
CO CO CO CM CM CM
CN
Q CO
CD CM
CO
CM
CM CM
CM
Q
m
r—
CO
CM CM CM
CM
C M C M C O C M C M C M C M C M
C O C O C M C D C O r ^ l O m
CM
T ^ C M C M C M C M C M C M C M
8
8 8 3
S S
O)
S S N 8
juni
-35 -27 -34 -27
O)
CO
? ? ? s
CO U> CD CD CM ^ CO CM ^ CO S
SCNCMCMCNCSKCSJ
CM CDQ
r-
CM 8
h> 8 8 ® S CM
COS S c o c o c o c o c o ^
Q i n o C O r —
r - - r ^
CM
O
O
o
I- o CO-
O
o
CO CD
o
o
CD CO
CO c D L f j o o m r - o o o o c o TCM CMCMCMCMCMCMCMCO
s
?
8
o
O
o o
• • t o o
s s? n
>$ $
o
1 -35 -50 -37 -33 -37 -53 -50 -58
«M • t N n co CM co co rt i n ^ T "?
Cl S
april maart
CO CO MT 09 CM CD CO S CO CM CO CM CO" ro i n
r
CO O Oi oo r ? M n 1 E
f
S
^
m 1 0
°
CM o o
co"
«-
o> co CD T T B
r Q S r- f>w in ^ in ui
r--
t-
O
o
1?
o> • o
CD
o
a
* CM CD CM s •e-iT T "T *9 CO
00 CO CM in
? s ^ s
in
•*. + °
o
o> r-
23
50-59 80-69
laagste
laagste
medlaan
11
gemiddeld
CD
1990 1991 1992 1993
1986
1985
1983
(
1982
to Mr i n co r - CD o> o »fc ft fc) S N S 00 C O o> o > ' o> i O Ol CD CD CD OJ
1984
janu
!
stdeviatie
JO
s
Afbeelding 8 Grafiek gemiddeld laagste waterstanden 1973-1993, bij de peilschaal in Zwartsluis het gemiddelde van de laagste waterstanden over twintig jaar de mediaan van de laagste waterstanden over twintig jaar de laagste waterstand in twintig jaar
-10 -20
-60 -70 -80 februari januari
april maart
juni mei
juli maand
augustus oktober december September november
Afbeelding 9 Grafiek frequentie van waterstanden lager dan -50 cm NAP, waarop de keersluis dicht gaat Legenda [3 H •
50-59 cm -NAP 60-69 cm -NAP 70-79 cm -NAP
maanden
24
Conclusies Algemeen o De mediaan laat zien dat het gemiddelde niet omlaag wordt getrokken door de twee waterstanden beneden de 7 0 cm-NAP. het gemiddelde is dus een goede centrummaat. o Uitspraken over optredende frequenties van waterstanden lager dan 5 0 cm N A P zijn met deze berekeningen niet mogelijk. Alleen periodes kunnen worden aangegeven waarin het water op zijn laagst staat. Overschrijdingen van 50 cm - N A P vinden in deze periode alleen plaats van oktober tot april. o De standaarddeviatie (zie tabel) geeft wel een indruk van de peilschommelingen. Zo is te zien dat grotere peilschommelingen optreden in de periode december maart (waarbij 6 8 % van de waarnemingen per maand meer dan 10 cm afwijkt van het gemiddelde per maand). Dit wordt veroorzaakt door de sterk wisselende windrichtingen in de winter. o Volgens het peilbeheer mag het water niet beneden de 5 0 cm - N A P dalen. Dat dit toch regelmatig gebeurt, komt doordat de keersluis niet op tijd dicht is gegaan. Dit is het geval als het water vroeg in de ochtend begint te zakken, als de keersluis niet is bemand. Diepte damwand ten behoeve van migratie reeen o In het trekseizoen van reeen (april-oktober) bedraagt het gemiddelde van de laagste waterstanden tussen 27 cm tot 47 cm - N A P De standaarddeviatie in deze periode varieert van 4 , 1 cm tot 8,7 cm. Dat betekent dat ongeveer 6 8 % van de waargenomen laagste waterstanden 4,1 cm tot en met 8,7 cm afwijkt van het gemiddelde. o Dat betekent dat rekening moet worden gehouden met de volgende spreiding van het gemiddelde:
o
Periode trek ree
gemiddelde - standaarddeviatie = laagste waterstand van 6 8 % van de waterstanden
april
50,7
mei
41,4
juni
32,1
juli
33,3
augustus
31,7
September
36.6
oktober
56,0
cm - N A P
Een damwand die 1000 cm - N A P (afgeronde van de som van -56 cm N A P en 4 0 cm diepte instap voor reeen) wordt teruggeslagen, is dus voldoende om met extreem lage waterstanden ook nog reeen te laten migreren. Dat betekent een diepte van - 0 . 8 0 0 K P .
25