Hbo-ma Contextuele hulpverlening Christelijke Hogeschool Ede
december 2009 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoud
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 5
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
6 6 6 6
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Continuïteit
8 8 13 18 21 22 24
5
Overzicht advies
26
Bijlage 1: Samenstelling panel
27
Bijlage 2: Programma site visit
29
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
30
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
1 Samenvattend advies De aanvraag toets nieuwe opleiding voor de hbo-master Contextuele hulpverlening van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) voorziet in een behoefte van het werkveld. De vertegenwoordigers van het werkveld geven in het gesprek met het panel duidelijk aan dat de afgestudeerden van de voorganger van de aangevraagde master een aanvulling zijn in het werken met een deel van de cliënten. Ook blijkt de behoefte uit de belangstelling voor de post-hbo cursussen op het terrein van de contextuele hulpverlening die de CHE aanbiedt. Toch heeft het panel vrij lang stil gestaan bij het antwoord op de vraag of de aangevraagde master wel voldoende verbredend en verdiepend is ten opzichte van de hbobacheloropleidingen die ten behoeve van het welzijnswerk worden aangeboden. Dus bij de vraag of de post-hbo cursussen niet toereikend zijn om in de behoefte te voorzien. Het panel heeft vooral op grond van de gesprekken met de lector en de buitendocenten de overtuiging gekregen dat deze specifieke master een waardevolle bijdrage kan leveren aan de paletbreedte van hulpverleningsmethodieken. De opleiding kan bijdragen aan de onderzoeksmatige en praktische verdieping van een internationaal unieke brede methodiek waarin de contextuele hulpverlening en het systeemdenken in de hulpverlening een dominante rol spelen. Hierbij dient dan wel wetenschappelijke inbreng uit verwante disciplines als sociologie en sociale psychologie te worden betrokken. Het gevaar dat de master zich zal verengen tot uitsluitend therapeutisch handelen staat dan niet meer ter discussie. Een tweede punt van zorg betrof het niveau van de docenten van de master contextuele hulpverlening. De CHE heeft sinds kort een lector Jeugd en Gezin betrokken bij de opleiding, maar het panel vond haar benoemingsomvang te gering en haar taakomschrijving te omvangrijk om goed te kunnen functioneren als onderzoeker, leider en inspirator van de kenniskring en als onderzoeksbegeleider tijdens het afstudeertraject van de studenten. Hierop heeft de opleiding een wijziging doorgevoerd in het docentenbestand voor het afstudeertraject. Dit traject zal geheel worden verzorgd door vier gepromoveerde docenten met gespreide en relevante deskundigheid die op duurzame wijze aan de opleiding zijn verbonden. Het panel acht de aanstelling van deze docenten van voldoende omvang en niveau om het masterniveau van de opleiding te kunnen garanderen. De hbo-master Contextuele hulpverlening heeft de doelstellingen omgezet naar een programma dat tot in detail is omschreven in programmaboeken en readers. De gelegde relaties tussen de eindkwalificaties en de inhoud van de programmaonderdelen zijn soms weliswaar nauwelijks te vinden door de veelheid aan producten en incoherentie van de terminologie, maar na enige bestudering heeft het panel kunnen vaststellen dat de eindkwalificaties toereikend en haalbaar zijn. De onderwerpen voorzieningen en kwaliteitszorg zijn voldoende. De studievoortgang is primair de verantwoordelijkheid van de student, maar is ook onderdeel van de intervisie, supervisie, coaching en afstudeerbegeleiding. Soms, zo is het panel gebleken, bestaat er meer aan kwaliteitszorgelementen dan in de aanvraag staan vermeld. In de aanloop naar deze masteropleiding zijn reeds diverse verbetermaatregelen doorgevoerd, zoals de benoeming en taakstelling van de lector en de onderlinge cohesie van het docentencorps. De CHE heeft de continuïteit geborgd door een financiële onderbouwing te geven. De financiële huishouding van de afdeling Transfer Sociale Studies en de garantstelling van de
pagina 3
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
CHE voor de ontwikkeling van de opleiding en het afstuderen van studenten bij tegenvallende instroomcijfers zijn op orde. Het panel adviseert de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding Contextuele hulpverlening van de Christelijke Hogeschool Ede.
Den Haag, 21 december 2009 Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe opleiding Contextuele hulpverlening van de Christelijke Hogeschool Ede,
Dr. J. Vedder (voorzitter)
pagina 4
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
drs. C. van de Meent (secretaris)
2 Inleiding en verantwoording
2.1
Werkwijze panel Op 9 november 2009 heeft de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) een aanvraag toets nieuwe opleiding (tno) voor een hbo-master Contextuele hulpverlening bij de NVAO ingediend. De NVAO heeft op 17 november 2009 een panel van deskundigen benoemd met de vraag een advies uit te brengen over deze master. Het ingediende aanvraagdossier bevatte een hoofddocument onder de titel Zelfevaluatierapport dat vergezeld ging van 36 bijlagen. Het panel heeft het dossier digitaal en op papier ontvangen. Na bestudering van de stukken vond een eerste bijeenkomst van het panel plaats op 23 november 2009 in het kantoor van de NVAO in Den Haag. Tijdens die bijeenkomst heeft het panel de gang van zaken besproken en eerste indrukken uitgewisseld over de opleiding op grond van zijn bevindingen. Tevens zijn vragen geformuleerd die tijdens een bezoek aan de instelling op 9 december 2009 ter sprake dienden te komen. Een voorlopige agenda en tijdsindeling werden vastgesteld op grond van een voorstel van de opleiding. Aan het eind van het bezoek op 9 december 2009 heeft het panel alle onderwerpen en facetten besproken en beoordeeld. Na overleg met de voorzitter van het bestuur van de NVAO heeft het panel aan het management van de opleiding verzocht aanvullende informatie te geven over het facet Kwaliteit personeel en het onderwerp Continuïteit. De aanvulling heeft de NVAO per mail op 17 december 2009 bereikt en is opgenomen bij de beoordeling zoals verwoord in dit rapport. Op grond van de eerste verkenningen,de bevindingen tijdens de site visit en de aanvulling heeft de secretaris een conceptadvies opgesteld en dat de panelleden voorgelegd voor commentaar. De opmerkingen van de panelleden zijn verwerkt in een tweede versie van het advies. Dat tweede conceptadvies is uitsluitend afgestemd met de voorzitter, met goedvinden van de panelleden, aangezien de gemaakte opmerkingen niet van wezenlijk belang waren voor een definitieve versie. Het definitieve advies is op 21 december 2009 naar de NVAO verstuurd.
2.2
Opbouw paneladvies Het advies begint met een samenvatting. De verantwoording en de werkwijze worden in het tweede hoofdstuk verwoord. Het ontstaan van de opleiding en de plaats die de hbo-master inneemt, landelijk en internationaal, komen aan de orde in een beschrijving van de instelling en de opleiding. Met een beoordeling per facet en per onderwerp is het panel gekomen tot completering van het voorliggende advies. Informatie over de samenstelling van het panel, een overzicht van bestudeerde documenten en een lijst met afkortingen worden in de bijlagen gegeven.
pagina 5
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
3 Beschrijving van de opleiding
3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie Variant Sector
3.2
Nederland Christelijke Hogeschool Ede Contextuele hulpverlening master hbo Master Contextuele Hulpverlening Ede deeltijd Gedrag en Maatschappij
Profiel instelling De Christelijke Hogeschool Ede (CHE) presenteert zich als een christelijke leergemeenschap en kenniscentrum. Met meer dan 400 medewerkers verzorgt de CHE hoger beroepsonderwijs aan meer dan 4000 studenten. De CHE biedt tien hbo-opleidingen aan, één hbo-master en kent vijf lectoraten. De faciliteiten zijn gesitueerd in nieuwbouw. Onder de naam CHE-Transfer biedt de CHE op commerciële basis instellingen, bedrijven en particulieren (post hbo-)cursussen, trainingen, advies en onderzoek aan. De CHE is een christelijke hogeschool. De identiteit komt tot uiting in de vorm en de inhoud van het onderwijs en in de sfeer die op de hogeschool heerst. De hogeschool hecht aan de persoonlijke betrokkenheid van docenten bij studenten. De CHE is in 2009 voor het vijfde achtereenvolgende jaar uitgeroepen tot de beste hogeschool van Nederland (Keuzegids Hoger Onderwijs).
3.3
Profiel opleiding De ontwikkeling van de masteropleiding Contextuele hulpverlening als tweejarige opleiding, startte in 2006. Daarvoor werd contextuele hulpverlening al gedoceerd in het vierde jaar van de maatschappelijk werk- en sociaal pedagogische opleiding van de CHE. De kenmerken van de opleiding passen om drie redenen bij de CHE. Allereerst omdat deze benadering een integratief karakter heeft; andere methodieken en benaderingen laten zich goed integreren binnen de contextuele benadering. Ten tweede omdat de relationele ethiek die voor contextuele hulpverlening typerend is, aansluit bij de missie en visie van de CHE. Ten derde omdat studenten aangeven goed ‘uit de voeten te kunnen’ met deze benadering in het werkveld. De grondlegger van de contextuele benadering, prof. dr. Ivan Boszormenyi Nagy, verzorgde in Nederland diverse live-sessies die druk bezocht werden. De voortgezette opleiding ‘HSAO’ in Amsterdam heeft veel bijgedragen aan de professionalisering van de contextuele hulpverlening in Nederland. Sinds 1996 is er een beroepsvereniging van contextueel hulpverleners in Nederland met een beroepsregister: de Vereniging van Contextueel Werkers (VCW). Opleidingsmogelijkheden en studies zijn sindsdien toegenomen.
pagina 6
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Acht jaar geleden startte de CHE een post-hbo opleiding Contextuele hulpverlening. In 2005 werd besloten tot de ontwikkeling van een masteropleiding om aansluiting te krijgen bij Europese ontwikkelingen en de eigen voortgang te stimuleren. De CHE is inmiddels overgegaan tot de oprichting van het Instituut Contextuele Benadering. De aanvraag tno hbo-master Contextuele hulpverlening die in het najaar van 2007 bij de NVAO werd ingediend heeft geleid tot opmerkingen en kanttekeningen over de inbedding van praktijkonderzoek in een lectoraat en de kwaliteitsborging van de afstudeerroute door gekwalificeerd personeel. Een belangrijke ontwikkeling sinds 2007 is dat de kwaliteit van het toegepast onderzoek en de afstudeerroute is verbeterd door de aansturing vanuit het lectoraat Jeugd en Gezin. De opleiding Contextuele hulpverlening is van het begin af aan beroepsgericht en vormend, maar met behoud van zicht op de (wetenschappelijke) kennisbronnen. Omdat de studenten allen ervaren werkers uit het veld zijn, wordt een grote mate van zelfstandigheid van hen verwacht en wordt binnen het onderwijs nadrukkelijk gerekend met de eigen inbreng van de student. Coaching blijft tot een minimum beperkt. Intervisie neemt een belangrijke plaats in. Het contactonderwijs is voor een masteropleiding relatief omvangrijk. Dit vanuit het idee dat de contextuele benadering doordacht, besproken en geoefend dient te worden. Daarnaast is het contactonderwijs tevens een stimulans tot een stevige zelfstudie in de vorm van literatuurstudie, schrijven van reflecties en werkstukken en het doen van een praktijkonderzoek. De opleiding bestaat inmiddels vier jaar en heeft drie jaargangen kunnen laten afstuderen. In 2008 en 2009 zijn onvoldoende aanmeldingen ontvangen om de opleiding te kunnen starten. Nieuwe opleiding voor Nederland De opleiding bestaat al vier jaar als niet geaccrediteerde opleiding bij de CHE en is daarmee niet nieuw voor de instelling en evenmin nieuw voor Nederland. Studieomvang De opleiding is tweejarig en omvat 60 studiepunten.
pagina 7
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en negentien facetten uit het toetsingskader. Per facet is telkens de letterlijke omschrijving ervan uit het toetsingskader overgenomen. Daarna volgen eveneens per facet een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling, en de overwegingen en het oordeel van het panel. Tot slot geeft het panel per onderwerp een samenvattend oordeel.
4.1 4.1.1
Doelstellingen opleiding Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen De master sluit aan bij de opleidingseisen die gesteld worden door de VCW en zijn ruim voldoende voor lidmaatschap en registratie. Ook sluit de master goeddeels aan bij de opleidingseisen die gesteld worden door European Association for Psychotherapy (ECP) te Wenen. De eindtermen bevatten dan ook een mix van ‘kennis en vaardigheden’ die voortbouwen op verwante hbo-bachelor opleidingen en de beroepseisen die de VCW en ECP stelt aan (contextuele) hulpverleners. De eindkwalificaties zijn ter bespreking en toetsing voorgelegd aan een werkveldcommissie. Deze bespreking heeft er toe geleid dat de master een specifieke opleiding Contextuele hulpverlening is geworden en afgezien is van de brede titel ‘Gezinsbehandeling’. Het specialisme sluit aan bij de groeiende belangstelling voor contextuele hulpverlening in het werkveld van vrouwenhulpverlening, jeugdhulpverlening en algemeen maatschappelijk werk. Het gesprek heeft ook geresulteerd in de aanvulling van de eindkwalificaties met memories van toelichting. De eindkwalificaties, inclusief de memories van toelichting en de vertaling ervan in concrete onderwijsdoelstellingen, zullen periodiek geëvalueerd worden in de permanente werkveldcommissie. De eindkwalificaties zijn geformuleerd en ingedeeld volgens de Dublin descriptoren. 1
pagina 8
Kennis en inzicht: De student demonstreert dat hij, mede op grond van een internationale oriëntatie, vergaande en geïntegreerde kennis heeft van en inzicht heeft in: 1.1 de contextuele benadering; grondslagen en methode 1.2 andere individueel- en relatie gerichte hulpverleningsmodellen 1.3 verscheidene psychologische theorieën en scholen, almede enkele diagnostische modellen 1.4 op de beroepspraktijk gerichte organisatorische en beleidsmatige theorieën en praktijken. 1.5 de ontwikkelingen binnen voornoemde gebieden. 1.6 De student demonstreert dat hij - onder andere in onderzoeksverband - een
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
originele bijdrage kan leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën of vernieuwingen die het beroepsdomein betreffen. Memorie van toelichting Naast grondige kennis van - en inzicht in het contextuele denken zal de master Contextuele hulpverlening juist ook vanwege het integratieve karakter van de contextuele benadering, kennis moeten hebben van andere theorieën en scholen alsmede de wijze waarop deze in de huidige beroepspraktijk een plaats hebben verworven. Ook zicht op de ontwikkelingen en verschuivingen binnen dit gebied en het leveren van een originele bijdrage daaraan is van belang. Het belang hiervan is niet alleen de kwaliteit van de uitvoering van het contextuele werken, maar ook het vermogen het contextuele beroepshandelen te legitimeren en toe te lichten in beroepssettings waar vanuit diverse benaderingen gewerkt wordt. 2
Toepassing kennis en inzicht: De student demonstreert dat hij in staat is 2.1 om inzake complexe individuele en/of relationele problematiek, op grond van verworven kennis en inzicht, te komen tot een heldere diagnose en behandelplan vanuit de contextuele benadering. 2.2 bij het diagnosticeren en opstellen van een behandelplan zowel zelfstandig te werken, als in (mono- of multidisciplinair) teamverband. 2.3 tot het uitvoeren van een behandelplan; zowel zelfstandig als in co - therapie. 2.4 zijn organisatorische en beleidsmatige kennis en vaardigheden toe te passen op de (eigen) beroepspraktijk. Memorie van toelichting De verworven kennis en het inzicht moeten toegepast kunnen worden in de praktijk van de hulpverlening, onderscheiden naar diagnostiek, het ontwerpen van behandelplannen als ook de uitvoering daarvan, zowel in monodisciplinair als ook in multidisciplinair verband.
3
Oordeelsvorming: De student demonstreert dat hij in staat is 3.1 op grond van onvolledige en/of beperkte informatie te komen tot voorlopige maar professioneel verdedigbare hypotheses m.b.t. diagnose en behandeling. 3.2 om, rekenend met (de eigen) levensbeschouwelijke, sociaal maatschappelijke en ethische inzichten, te komen tot een kritische reflectie op diagnostische en psychologische modellen en hulpverleningsstrategieën. 3.3 de toepassing van eigen methodische kennis en inzet te onderbouwen in relatie tot de sociale probleemdefinities op grond waarvan de diagnosestelling plaatsvindt. (maatschappelijke verantwoordelijkheid). 3.4 de toepassing van eigen methodische kennis en inzet te onderbouwen in relatie tot de effecten van de desbetreffende sociale probleemdefinitie op de situatie van betrokkenen. (ethische verantwoordelijkheid). Memorie van toelichting Hoezeer ook gestreefd wordt naar zoveel mogelijke objectieve informatie, in het werken met mensen in het algemeen en in hulpverlening in het bijzonder is subjectiviteit onvermijdbaar. Daarom dient de master Contextuele hulpverlening zich bewust te zijn van (de invloed van zijn) oordeelsvorming; hij zal die blijven onderzoeken en
pagina 9
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
analyseren en zich kritisch daarop laten aanspreken. Door de eigen oordelen te toetsen aan en te onderbouwen met theoretische inzichten wordt het ‘zich laten aanspreken’ ook mogelijk gemaakt. Tevens geeft de master er blijk van zijn maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheid te nemen door zijn professioneel handelen te onderbouwen in relatie tot de sociale probleemdefinities waarop de diagnosestellingen plaatsvinden. 4
Communicatie: De student demonstreert dat hij in staat is 4.1 om eigen kennis, overwegingen en conclusies, op vakbekwame en kwalitatief hoogwaardige wijze, zowel mondeling als schriftelijk, te rapporteren aan zowel specialisten als niet-specialisten. Memorie van toelichting Een veranderingstraject zoals een hulpverleningsproces staat niet los van andere processen en gebeurtenissen in het leven van een cliënt. Derhalve dient de master Contextuele hulpverlening op integere en deskundige wijze te communiceren met relevante anderen, dan wel op inzichtgevende wijze te rapporteren.
5
Leervaardigheden: De student demonstreert dat hij in staat is 5.1 conceptueel te denken en zelfstandig problemen en vragen inzake zijn werk en studieterrein te verwoorden, te onderzoeken en te verhelderen. 5.2 de ingrediënten van het therapeutisch handelen in het algemeen en van de contextuele benadering in het bijzonder in die mate beheerst en op de eigen persoon en situatie toe kan passen, dat hij in staat geacht mag worden tot verdere zelfgestuurde en autonome uitbouw daarvan. 5.3 de ingrediënten van het therapeutisch handelen in het algemeen en van de contextuele benadering in het bijzonder in die mate beheerst en op de eigen persoon en situatie toe kan passen dat hij in staat geacht mag worden tot zelfgestuurde en autonome uitbouw daarvan. Memorie van toelichting De master Contextuele hulpverlening zal zich blijven ontwikkelen. Hij zal zijn deskundigheid blijven toetsen en uitbouwen en op basis van de verworven kennis, ervaringen en inzichten een bijdrage blijven leveren aan de verdere ontwikkeling van zijn vak.
Overwegingen De eindkwalificaties van de hbo-master Contextuele hulpverlening (CHV) sluiten aan op de bacheloropleidingen SPH en MWD van de Christelijke Hogeschool Ede. CHV werkt wat dat betreft verdiepend en verbredend. De verdieping is vast te stellen in de uitbouw van het contextuele aspect dat in de bachelor al aan de orde komt met name door het onderzoeksaspect van meet af aan een zwaar gewicht te geven. De verbreding wordt bereikt door CHV steeds in samenhang met andere methodieken in de hulpverlening te blijven behandelen in de aan te bieden collegestof. De psychosociale en sociologische wetenschappen kunnen bijdragen aan de gewenste reflectie en onderbouwing. Deze verbreding kan meer expliciet worden gemaakt in de eindkwalificaties. Het panel acht het mogelijk en kansrijk de opleiding CHV ook in een internationale context te plaatsen en met de opleiding bij te dragen aan de ontwikkeling van een specifieke en
pagina 10
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
gerespecteerde methodiek in de hulpverleningspraktijk. Wetenschappelijke onderbouwing van de hulpverleningsmethodiek en aansluiting bij het systeemdenken zijn dan zeker noodzakelijk. Daardoor wordt CHV meer dan een therapeutisch georiënteerde opleiding. Naast de door het panel gewenste oriëntatie op genoemde wetenschapsterreinen dient CHV ook als hulpverleningsmethodiek verder uitgebouwd te worden. Het lectoraat biedt daartoe mede door zijn inbedding in een platform Kennisontwikkeling en onderzoek op hogeschoolniveau kansen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende.
4.1.2
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen Centrale doelstelling in het beleidsplan van de afdeling Academie voor Sociale Studies was onder meer dat de master voldeed aan de internationale eisen. Bovendien zou de opleiding nadrukkelijk meerwaarde moeten bieden ten opzichte van de bacheloropleiding. De master wordt ter zake kennisontwikkeling en toekomstige aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen mede aangestuurd en ondersteund door het lectoraat Jeugd en Gezin. De meest in het oog lopende verschillen met de eindkwalificaties van de bacheloropleidingen zijn het beheersingsniveau van de contextuele benadering zowel op kennis- als op vaardighedenniveau en het vermogen deze kennis te vertalen in visie en oordelen en dit te kunnen presenteren, als ook het kunnen onderbouwen van deze methodische benadering vanuit eigen toegepast praktijkonderzoek. Met de eindtermen wordt voldaan aan criteria voor een master zoals verwoord door het Verwey-Jonker instituut. De niveau-indeling van het instituut is gebaseerd op de mate van zelfstandigheid, verantwoordelijkheid, complexiteit en niveau van kennis en expertise. Overwegingen Het panel stelt vast dat de eindkwalificaties op correcte wijze gekoppeld zijn aan de Dublin descriptoren. Wel stelt het panel een tekort vast bij de descriptor oordeelsvorming. Op het vlak van oordeelsvorming gaat het bij de Dublin descriptoren om afwegingen van sociaal maatschappelijke en ethische aard. De methode van contextuele hulpverlening dient bij het uitvoeren van onderzoek niet alleen onderbouwd te worden in relatie tot andere hulpverlenende disciplines, maar evenzeer in relatie tot de sociale probleemdefinities waarop de diagnosestelling gebeurt (cf. maatschappelijke verantwoordelijkheid) en in relatie tot de vraag naar de effecten van deze sociale probleemdefinitie op de situatie van de betrokken individuen c.q. gezinnen (cf. ethische verantwoordelijkheid). Het panel stelt vast dat in het programma wel een begin is gemaakt met aandacht voor reflectieve vaardigheden op dit gebied. Een verdere ontwikkeling van het reflectieve aspect acht het panel echter noodzakelijk. Dat geldt zowel voor de reflectieve wijze van denken van de student als voor de verdere doordenking van doelstellingen en eindkwalificaties voor de opleiding. Meer concreet: het uitvoeren van onderzoek en de reflectie hierop dient derhalve ook terug te komen onder het kopje oordeelsvorming bij de eindkwalificaties.
pagina 11
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Het panel heeft twee eindwerkstukken bestudeerd die naar de mening van de opleiding voldoen aan het masterniveau. Het panel beoordeelde deze eindwerkstukken ook als voldoende, maar helaas ontbraken de beoordelingen van deze producten door de opleiding. Het panel constateert verder dat een gedeelte van de gebruikte terminologie tot verwarring leidt. Te veel termen worden door elkaar gebruikt als het gaat om: (concrete) (onderwijs) doelstellingen, eindkwalificaties, competenties, eindtermen en gerealiseerde doelen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Master’ als voldoende.
4.1.3
Oriëntatie hbo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in hbo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepencompetenties. – Een hbo-master heeft de kwalificaties voor het niveau van een zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen De afgestudeerde is in staat zelfstandig en multidisciplinair samen te werken met andere hulpverlenende disciplines en daarbij zowel het eigen beroepshandelen te onderbouwen als de grenzen daarvan aan te geven. De opleiding is niet gericht op leiding geven of management, wel op coaching van andere hulpverleners in het kader van collegiale consultatie. De afgestudeerde is in staat zelfstandig individuen dan wel gezinssystemen te begeleiden vanuit de contextuele benadering. Raadpleging van het werkveld leerde dat deskundigheid op het gebied van contextueel werken op diverse plekken in het werkveld gewenst is en aansluit bij de complexiteit en zelfstandigheid van het werk en dat de afgestudeerden voldoen aan de gestelde verwachtingen. Overwegingen De master sluit aan op de vraag van het werkveld, dat CHV naast andere methodieken goed kan gebruiken. Een en ander is bevestigd in het gesprek met het werkveld. Als zodanig kan de opleiding aanvullend werken op het post-hbo onderwijs met een contextuele setting dat met succes door de CHE wordt uitgevoerd. Het panel acht het, misschien wel ten overvloede nogmaals genoemd, met het werkveld noodzakelijk dat de verbredende kant van de opleiding benadrukt blijft. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie hbo’ als voldoende.
4.1.4
pagina 12
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding Het panel acht het onderwerp 1 Doelstellingen opleiding voldoende op grond van de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
4.2
Programma Voor de beschrijving van het programma wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.2.1
Eisen hbo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een hboopleiding – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek. – Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen De master is een beroepsgerichte opleiding waarin de student leert actuele kennis toe te passen in de beroepspraktijk, te groeien in bekwaamheid alsmede deze bekwaamheid theoretisch te verantwoorden. In de handleiding voor het ontwikkelen van programma’s hanteert de CHE de volgende ontwikkelinstructies: draag zorg voor actuele (internationale) literatuur; naast groei in cognitie dient het programma ook groei in bekwaamheid te bewerkstelligen; gebruik casuïstiek uit de beroepspraktijk. De programmaboeken bevatten dan ook een mix van theoretische kennis en kennisoverdracht en oefeningen om te groeien in bekwaamheid. De literatuur is actueel en internationaal georiënteerd. De koppeling aan de beroepspraktijk wordt gewaarborgd door supervisie, intervisie en oefeningen. De afstudeeropdracht is een praktijktheoretisch onderzoek. Nagenoeg alle docenten zijn ook in de beroepspraktijk werkzaam. Cases en live-zittingen (met cliënten) zijn direct ontleend aan de beroepspraktijk van docenten en studenten. Integratie van theorie en praktijk is daarmee gegarandeerd. In de opleiding wordt tijdens de lesdagen en in supervisie voortdurend stil gestaan bij praktijksituaties, waarbij het zowel gaat om de toepassing van het contextuele handelen, het aangeven van de grenzen ervan als van het doordenken van andere theoretische en praktische inzichten. In de afstudeeropdracht, waarin het zelfstandig uitvoeren van toegepast onderzoek - in praktijkonderzoek dan wel thesis - een belangrijk element is, toont de student het eigen beroepshandelen methodisch te kunnen onderbouwen, verantwoorden en beschrijven. Studenten kunnen ten behoeve van hun afstudeeronderzoek participeren in onderzoekslijnen van het lectoraat die het domein van de master betreffen, maar kunnen ook eigen onderzoeksprojecten ter goedkeuring voorleggen. Overwegingen Het panel meent dat de opleiding CHV voldoende aansluit op de beroepspraktijk voor wat betreft de wijze van werken en het gebruik van literatuur. De literatuur is up to date maar wel enigszins eenzijdig. Nagy wordt als grondlegger van de contextuele hulpverlening te
pagina 13
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
centraal gesteld in de gebruikte studieboeken en vooral de readers. Anderstalige literatuur is redelijk vertegenwoordigd op de lijsten. Het toegepaste onderzoek gaat een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van deze specifieke vorm van hulpverlening, zo verwacht het panel. Het werkveld verwacht van de opleiding een voortzetting van wat tot op heden werd ‘afgeleverd’. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende.
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen De onderwijskundige uitgangspunten voor de master zijn een uitwerking van de onderwijskundige uitgangspunten van de CHE zoals die zijn vastgelegd in de Visie op Leren en Onderwijs. Het didactisch concept van de opleiding wordt gekenmerkt door competentieleren. De student maakt aan de hand van het studieprogramma en door het opdoen van ervaringen uit de eigen beroepspraktijk, een competentiegroei door. Middelen zijn: bestudering van literatuur, collegiale reflectie, oefening in vaardigheden met behulp van cases, reflectie op het eigen beroepshandelen in supervisie, coaching, toetsen en de afstudeeropdracht. De inhoud van het programma is controleerbaar afgestemd op de eindtermen van de opleiding. In elk programmaboek wordt het didactisch concept van de opleiding toegepast. Concreet betekent dit dat er sprake is van een mix van kennis, vaardigheden en attitude. De programmadoelen zijn verwoord in termen van competenties. Deze doelen zijn zichtbaar afgeleid van de eindtermen van de opleiding. De toetsingscriteria en beoordelingscriteria zijn traceerbaar afgeleid van de programmadoelen en daarmee van de eindtermen. In de Handleiding Programmaboeken en toetsing die als bijlage bij het Zelfevaluatierapport is gevoegd, wordt in een format en een voorbeeld aangegeven hoe een programmaboek dient te zijn samengesteld. Indien het format wordt gevolgd dan worden alle genoemde onderdelen in relatie tot elkaar gebracht. Overwegingen Het panel heeft een aantal programmaboeken bestudeerd en geconstateerd dat die voldoen aan wat het format aangeeft. In de boeken komt een aantoonbare vertaling van eindkwalificaties naar leerdoelen (competenties) naar voren. De link met het totale programma kan duidelijker worden aangegeven als het gaat om wat er wordt geleerd bij welk programmaonderdeel ook door een eenduidiger gebruik van terminologie. Vooral voor de student dient die relatie duidelijker aanwijsbaar te zijn. Het didactisch concept staat omschreven als competentiegericht, maar naar de mening van het panel komt dat niet voldoende tot uitdrukking. Competentiegerichtheid en competentiegroei staan weliswaar prominent als terminologieën omschreven, maar komen minder in het programma tot uitdrukking. Van een portfolio is geen sprake en ook niet van een ander document waarin de ontwikkeling van de student wordt vastgelegd en
pagina 14
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
aangetoond. De opleiding CHV is eerder aanbod- dan student- of vraaggestuurd. Het panel vindt het ontbreken van competentiegerichtheid voor deze opleiding overigens nauwelijks van belang. Wel vindt het panel dat gebruikte terminologieën niet tot misvattingen mogen leiden. Concrete omschrijvingen van toetsen en toetscriteria ontbreken soms in de programma- en overzichtsboeken. De opleiding beweert weliswaar dat de toetsing tot in detail op orde is, maar uit een steekproefsgewijze controle bleek dat niet juist te zijn. Het panel stelt echter ook vast dat een systematische controle op onderdelen niet mogelijk bleek in het tijdbestek dat daarvoor werd uitgetrokken. Te meer omdat redundantie en verscheidenheid van de aangeleverde producten ter lezing en ter inzage, gerichte bestudering bemoeilijkten. Het panel vindt het een goede zaak dat de stuurgroep van de master alle toetsen vooraf controleert op uitvoerbaarheid en validiteit. Het afstuderen gebeurt onder verantwoordelijkheid van meer personen, eventueel met inschakeling van de buitendocenten als het thema daarom vraagt. Ook dat vindt het panel een goede greep. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstelling en programma’ als voldoende.
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen De opleiding bouwt voort op de verwante bachelors die de CHE aanbiedt en kan beschouwd worden als een specialisatie van die opleidingen. Daarbij ligt het accent eerder op verdieping dan verbreding. De deskundigheid in één methodiek, weliswaar met een integratief karakter, wordt verder uitgewerkt, onderbouwd en in samenhang bestudeerd. De opleiding bestaat uit vier semesters met elk een eigen thema. Waar mogelijk sluiten de ondersteunende programma’s ook op deze thema’s aan. De opleiding heeft twee centrale integratiepunten. De behandelde theorie wordt gekoppeld aan de beroepspraktijk door reflectie, casuïstiek en onderzoek. De ondersteunende programma’s (vakken) worden gerelateerd aan de contextuele benadering en staan niet op zichzelf. De intervisie, supervisie en coaching dienen de integratie te waarborgen. In de praktijk werken alle docenten met casusmateriaal. In het afstudeeronderzoek en in supervisie wordt nadrukkelijk gewerkt met materiaal uit de eigen beroepspraktijk van de student. Tijdens de trainingsdagen en praktijkdagen wordt aan de hand van casuïstiek integratief gewerkt. Op grond van evaluaties worden de docenten van ondersteunende programma’s gestimuleerd in het meer thematiseren van de samenhang tussen het eigen programma en de contextuele benadering. Overwegingen Het panel ziet op papier de structuur in de samenhang in de opleiding die uitgaat van thema’s en semesterindelingen. Het acht de thema’s juist gekozen. De opleiding is tamelijk
pagina 15
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
aanbodgestuurd. Het panel pleit voor meer keuzevrijheid door de studenten. Deze is nu te zeer beperkt tot de keuze voor een bepaald onderwerp bij het afstuderen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende.
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen De studielast is gelijkmatig verspreid over het programma en de studenten hebben de gelegenheid hun studie enigszins zelf te plannen. Elk programmaboek geeft inzicht in de omvang en spreiding van de studielast. Programmaboeken zijn ruim van tevoren klaar, toetsdata zijn bekend. Bij evaluaties wordt navraag gedaan naar de studeerbaarheid van het programma. In het algemeen geven studenten aan dat het programma zwaar is, maar wel een master waardig en overeenkomstig de opgave. Overwegingen De studeerbaarheid kan problematisch worden op grond van de studielast, naar de mening van het panel. Het aantal pagina’s dat bestudeerd moet worden per module is hoog gezien de uren die daar voor staan. Het panel constateert dat studenten in actie kunnen komen bij een te hoog ervaren studielast en dat daarop door de opleiding gereageerd kan worden. In het verleden hebben acties van studenten al tot reacties van de opleiding geleid. In dat opzicht werkt het evaluatiesysteem. Het panel pleit voor een nauwkeuriger omschrijving van het aantal te bestuderen pagina’s in de programmaboeken. Hoewel de opleiding geen inzicht had gegeven in de aantallen afvallers van de voorloper van de masteropleiding, geeft het management van de opleiding desgevraagd aan dat één student een keer is afgewezen op grond van een advies vanuit de opleiding. De studielast was daar niet de oorzaak van. Of bij andere afhakers de studielast een rol speelde in het stoppen van de studie kan het management niet aangeven. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende.
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: hbo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen De hoofdregel is dat de master aansluit op de bachelorstudies MWD en SPH, aangevuld met ten minste 500 uur werkervaring in het werkveld van deze opleidingen. De toelatingscriteria staan op de website en worden verduidelijkt in een document. Hierin is te lezen dat de 500 uur werkervaring moet zijn opgedaan in een periode van maximaal 5 jaar voorafgaand aan de start van de Master en in een (semi) professionele setting waarbinnen de toepassing van contextuele hulpverlening van belang zou kunnen zijn. Tevens dienen
pagina 16
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
een regelmatige werkbespreking en cliëntbespreking onderdeel te zijn geweest van deze werkervaring. Stage-ervaringen worden hierin niet meegerekend. Vrijstellingen zijn mogelijk op grond van eerder verworven competenties (evc’s), het gevolgd hebben van andere opleidingen en door werkervaring. Maar de competenties dienen aangetoond te worden. Voor toelating op grond van evc’s is een inventarisatiedocument ontwikkeld, dat men op aanvraag toegestuurd krijgt. De examencommissie van de master beoordeelt de bewijslast. Eventuele aanvullende studieopdrachten worden op maat ontwikkeld door het bestuur van de master. In de praktijk is een aantal aanmelders afgewezen dan wel doorverwezen. Om tegemoet te komen aan hen die niet volledig voldoen aan de toelatingseisen is inmiddels een modulair opgebouwde basisopleiding ontwikkeld. Deze opleiding biedt de mogelijkheid een programma te volgen dat potentiële studenten in staat stelt het vereiste toelatingsniveau te behalen. Overwegingen Het panel vindt de instroomcriteria toereikend om een juiste instroom van studenten te bewerkstelligen. Het panel vond aanvankelijk de 500 uren werkervaring een te lage norm voor instroom. Meestal staat voor een vergelijkbare hbo-master een instroomcriterium van 3 tot 5 jaar werkervaring. De docenten maakten echter duidelijk dat met de 500 uren norm bedoeld wordt dat een instromer ruime en relevante werkervaring dient te hebben opgedaan. Het in een tijdspanne van bijvoorbeeld drie maanden deze 500 uren werkervaring opdoen, wordt niet geaccepteerd. De toepassing van de intakeprocedure gaat dat tegen. In de aanvraag staat deze procedure slechts ten dele vermeld. Het panel juicht de ontwikkeling van een basisopleiding toe om niet gekwalificeerde instromers alsnog te kwalificeren alvorens ze toe te laten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’ als voldoende.
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-master met minimaal 60 studiepunten. Bevindingen De opleiding heeft een studieduur van 60 studiepunten. De studieduur is gespreid over twee studiejaren. Overwegingen Het panel constateert dat de duur van de master voldoet aan de formeel daarvoor gestelde eisen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
4.2.7
pagina 17
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma Het panel acht het onderwerp 2 Programma voldoende op grond van de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
4.3 4.3.1
Inzet personeel Eisen hbo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een hboopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen Met het oog op het beroepsgerichte karakter van deze hbo-master gelden bij de inzet van docenten de volgende criteria in volgorde van belangrijkheid: Aantoonbare kennis van het vakgebied waarop gedoceerd wordt. Doceervaardigheden. Ruime actuele of recente praktijkervaring in de hulpverlening. Het vermogen het eigen vakgebied te verbinden met de contextuele benadering of daarop te kunnen coachen. Afstudeerbegeleiders beschikken zelf over relevante onderzoekservaring. In de bestaande praktijk werkt de opleiding met zes docenten vanuit de CHE die allen aantoonbaar beschikken over specifieke deskundigheid op het terrein van de contextuele benadering dan wel ten aanzien van het eigen vakgebied in relatie tot de contextuele benadering. De methodiekdocenten en supervisoren zijn allen ook als contextueel therapeut werkzaam. De overige docenten hebben allen een directe lijn met het werkveld. De zogenaamde buitendocenten zijn allen aangezocht vanwege hun specifieke deskundigheid en werkzaamheid op het gebied waarin men les geeft. Het werken met buitendocenten versterkt de afstemming met het werkveld, c.q. het ‘vanuit het onderwijsinstituut naar buiten gericht zijn’. Overwegingen Het panel heeft de cv’s bestudeerd en stelt vast dat alle docenten kunnen bogen op relevante werkervaring. Het aantal docenten dat therapeutisch werkt, acht het panel aan de hoge kant. Het panel constateert dat de buitendocenten niet ‘toeristisch’ zijn bedoeld, maar, integendeel, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van het docentenbestand. Tijdens studiedagen wordt effectief gewerkt aan de onderbouwing va het contextueel gedachtegoed van alle docenten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen hbo’ als voldoende.
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen Jaarlijks wordt een planning gemaakt voor de inzet van docenten. De taakstelling van de eigen docenten voor de masteropleiding maakt integraal onderdeel uit van de
pagina 18
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
totaaltaakstelling aan de CHE. De buitendocenten zijn gecontracteerd voor hun taakstelling. De docentformatie voor de master bedraagt in totaal ruim 1 fte. Per opleidingsjaar is een aanwas van 9 studenten nodig om een lesgroep te kunnen starten. Het eerste cohort bestond uit 10 studenten, de tweede lichting uit 14 studenten. Overwegingen De totale omvang aan onderwijsgevend personeel, te weten 1 fte, die wordt ingezet voor deze master, acht het panel ruim voldoende zolang het studentenaantal de 20 – 25 studenten niet overstijgt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende.
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen In 4.3.1 is al aangegeven waar docenten voor de master aan moeten voldoen. Daarnaast is er een sterke relatie tussen het lectoraat Jeugd en Gezin en de master. De lector en ten minste één lid van de kenniskring maken deel uit van het docententeam; de lector begeleidt studenten en afstudeerbegeleiders en vanuit het lectoraat vindt onderzoek plaats dat studenten de mogelijkheid biedt binnen de onderzoekslijnen van het lectoraat af te studeren. Voor het afstudeertraject verzorgt de lector een module ‘onderzoeksvaardigheden’, waarin de studenten scholing krijgen in het uitvoeren van onderzoek. Het afgelopen studiejaar heeft de lector meegelezen met alle voorstellen voor het afstuderen van de studenten en advies gegeven over methoden van onderzoek. Ook zijn de afstudeerproducten door de lector mede beoordeeld. Deze constructie blijft gehandhaafd. Voor het tweede jaar wordt in 2009 / 2010 een verbredingsminor ‘methodologie’ aangeboden, waarin zowel docenten als studenten bijscholing krijgen aangeboden op het terrein van onderzoeksvaardigheden. De lector heeft een benoemingsomvang voor haar lectoraatwerkzaamheden van 0,5 fte. In de aanvulling heeft de CHE aangegeven dat het onderwijs en de begeleiding binnen de afstudeerroute gebeuren vanuit een vaste pool gepromoveerde docenten die – onder eindverantwoordelijkheid van de lector Jeugd en Gezin – gezamenlijk de kwaliteit van de afstudeerroute als geheel bewaakt. Deze docenten zijn naast de afstudeerbegeleiding op verschillende wijze verbonden aan de master: als lector aan de CHE, als lector aan de Gereformeerde Hogeschool te Zwolle binnen de academie Zorg en Welzijn (de Gereformeerde Hogeschool en de CHE hebben de intentie uitgesproken om te gaan fuseren), als lid van de werkveldadviesraad / extern adviseur en als docent in de masteropleiding. Overwegingen Het panel achtte de inzet van docenten die in staat konden worden geacht zelf onderzoek te doen en onderzoek te begeleiden in eerste instantie in te geringe mate aanwezig. Het panel acht het onderzoeksplan voor het lectoraat op zich goed uitgewerkt, maar de deeltijd lector (0,5 fte) kon niet in staat worden geacht al haar taken in de daarvoor uitgetrokken tijd naar
pagina 19
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
behoren uit te voeren. Het panel acht het werk dat de lector in de afgelopen maanden uitvoerde op zich indrukwekkend. In de aanvulling heeft de opleiding aangegeven dat het afstudeertraject, dat een derde deel van de opleiding beslaat, geheel zal worden verzorgd door gepromoveerde docenten met gespreide en relevante deskundigheid. Hiertoe heeft de opleiding een berekening van het aantal docentbelastingsuren overlegd en aangegeven op welke manier deze docenten duurzaam aan de opleiding verbonden zijn. Het panel acht de aanstelling van deze docenten van voldoende omvang en niveau om het masterniveau van de opleiding te kunnen garanderen. Het panel constateert dat het Verwey-Jonker instituut stelt dat een master door een wetenschappelijk gefundeerd en empirisch kennisbestand dat wordt gevoed door professionals, lectoraten en kenniskringen, dient te worden ondersteund. Deze master voldoet, naar de mening van het panel, aan dit criterium. Het panel acht de buitendocenten die het heeft gesproken, van eminent belang voor de opleiding. Hun zienswijze op en perspectieven voor de opleiding kan het panel volledig onderschrijven. Regelmatig overleg tussen alle docenten, inclusief de buitendocenten, die in de master werken, vindt het panel dan ook van groot belang. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende.
4.3.4
pagina 20
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet personeel Het panel acht het onderwerp 3 ‘Inzet personeel’ voldoende op grond van de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
4.4 4.4.1
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen De master Contextuele hulpverlening wordt aangeboden door de CHE en kan daarom gebruik maken van de voorzieningen van de CHE zoals lokalen, mediatheek, gesprekskamers, ict en administratieve mogelijkheden. Overwegingen Het panel heeft geen opmerkingen bij de materiële voorzieningen en acht die toereikend. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen De studievoortgang is primair de verantwoordelijkheid van de student, maar komt aan de orde als één van de onderwerpen in intervisie, supervisie, coaching en in de afstudeerbegeleiding. De coaching-, supervisie- en intervisiegroepen bestaan uit maximaal vijf cursisten per supervisor. De studieloopbaanbegeleiding heeft mede ten doel studenten te coachen in het geval er sprake is van studiestagnatie. De supervisor en/of de coördinator van de master zijn het aanspreekpunt voor de student bij vragen. Studenten worden jaarlijks geïnformeerd over relevante zaken via de opleidingsgids en/of via mondelinge overdracht tijdens les- of supervisiemomenten. Voor het afstudeeronderzoek is specifieke studiebegeleiding geregeld. Overwegingen Het panel constateert dat de studiebegeleiding tot tevredenheid is geregeld en dat wordt voorzien in aanpassingen als de noodzaak zich voordoet op grond van evaluaties. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende.
4.4.3
pagina 21
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen Het panel acht het onderwerp 4 ‘Voorzieningen’ voldoende op grond van de twee voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
4.5 4.5.1
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen De kwaliteitszorg van de master accordeert met het hogeschoolbrede beleid. Voor de master is een kwaliteitszorgplan opgesteld waarin nadrukkelijk doelen vermeld staan die als criterium voor de beoogde kwaliteit gelden. Deze kwaliteitszorg geschiedt systematisch aan de hand van een daartoe opgestelde planning en daarvoor ontwikkelde instrumenten. De kwaliteitszorg wordt uitgevoerd en bewaakt door de stuurgroep van de master. Periodiek, per semester, wordt zowel mondeling als schriftelijk geëvalueerd met de studenten over het achterliggende semester. Aandachtspunten zijn hier onderwijsinhoud, onderwijsvormgeving, toetsing en organisatie. De resultaten van deze evaluaties worden met het voltallig docentencorps besproken op grond waarvan verbeterplannen worden geformuleerd en uitgevoerd. Dit heeft onder meer geresulteerd in de verbeteractie dat de docenten de feedback bij toetsen zullen intensiveren en dat er een professionaliseringsdag voor het totale docentencorps wordt georganiseerd. Overwegingen Het panel heeft kennis genomen van het kwaliteitszorgplan van de CHE en de uitwerking daarvan voor deze master. Het panel heeft op basis van de opzet van het systeem waarin bij elk facet op grond van evaluatieresultaten besloten kan worden tot verbetermaatregelen, het vertrouwen dat het systeem werkt. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ als voldoende.
4.5.2
Betrokkenheid (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen Bij de ontwikkeling van de master is overleg gevoerd over de opzet en de inhoud met vertegenwoordigers van het werkveld. Vervolgens zijn enkele vertegenwoordigers ook betrokken bij de daadwerkelijke ontwikkeling van onderdelen. Bij de ontwikkeling hebben kwaliteitscriteria van beroepsorganisaties een rol gespeeld. De concentratie op de contextuele benadering en niet op systeembenaderingen in het algemeen is een direct gevolg van de feedback vanuit het werkveld. Klachten van een student over de supervisienota hebben geleid tot bijstelling van deze nota voor het volgende cursusjaar. De opleiding heeft inmiddels een vaste werkveldadviesraad met daarin onder andere inhoudsdeskundigen op het terrein van de contextuele benadering en een vertegenwoordiger van een werkveldorganisatie. Ook een oud-student van de master heeft zitting in deze commissie. De opleiding wordt binnen deze commissie structureel geëvalueerd.
pagina 22
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Overwegingen Het panel acht de inbreng van de geledingen voldoende wanneer in de praktijk wordt gewerkt als beschreven. Het panel heeft het vertrouwen dat tussen beleid en uitvoering weinig ‘licht’ zal zitten. De opleiding hecht veel waarde aan het functioneren van de in de gesprekken naar voren gebrachte kwaliteitszorgcommissie, die zowel uit studenten als docenten bestaat. Het panel acht die commissie van wezenlijk belang om de resultaten van de evaluaties om te zetten in onderwijsverbeteringen. Het panel heeft geconstateerd dat naast de kwaliteitszorgcommissie ook de wettelijk verplichte opleidingscommissie functioneert die negen maal per jaar bij elkaar komt. Daarnaast is er ook een stuurgroep voor de opleiding, die alleen uit docenten bestaat. Het is het panel niet duidelijk geworden wat precies de verschillen tussen beide commissies en de stuurgroep zijn op het gebied van kwaliteitszorg. Het panel constateert echter dat bij de kwaliteitszorg voor deze master de geledingen in meer dan voldoende mate worden ingeschakeld. Te meer omdat een werkveldadviesraad al vanaf de start van de plannen betrokken is bij de opzet en ontwikkeling van de master. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als voldoende.
4.5.3
pagina 23
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg Het panel acht het onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg voldoende op grond van de twee voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
4.6 4.6.1
Continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen De kosten voor ontwikkeling van de opleiding moeten in drie jaar afgeschreven zijn bij één lesgroep per jaar. Jaarlijks, begin juli, beslist het management van de opleiding of er sprake is van voldoende participanten om de opleiding van start te laten gaan. Voor een gestarte opleiding geldt de garantie van het college van bestuur van de CHE dat het hele programma doorlopen kan worden. Overwegingen Het panel heeft de afstudeergarantie ingezien en acht de garantiestelling voldoende. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen Voorfinanciering van de opleiding heeft plaatsgevonden vanuit de afdeling Transfer Sociale Studies. De master is ontwikkeld in 2005 en 2006. De investeringskosten (rond de €50.000) zijn afgeschreven. De hoogte van het cursusgeld is gebaseerd op een breakeven bij een deelname van 10 studenten per cohort. De afschrijving is gedaan over de drie studentcohorten (in resp. 2006 twee cohorten en 2007 1 cohort). In september 2010 verwachten de opleiding een cohort te starten van tenminste 10 studenten. Op deze manier worden de afschrijvingsdoelen gerealiseerd. Overwegingen Bij de realisering van de master is er nauwelijks sprake van echte investeringen buiten de ontwikkelkosten om. In de financiering van de ontwikkelkosten is voorzien. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende.
pagina 24
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen De master is onderdeel van de afdeling Transfer Sociale Studies met een totale omzet van meer dan €800.000 per jaar, rond de 230 studenten en voldoende positief resultaat. Overwegingen Het panel heeft geen enkele twijfel bij de getoonde en bestudeerde cijfers. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
4.6.4
pagina 25
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Continuïteit Het panel acht het onderwerp 6 Continuïteit voldoende op grond van de voldoendes voor de onderliggende facetten.
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen
2 Programma
3 Inzet personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie hbo
V
2.1 Eisen hbo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen hbo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
V
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 26
Oordeel
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Bijlage 1: Samenstelling panel Voorzitter Dr. Jaap Vedder was universitair hoofddocent Opleidings- en nascholingsdidactiek aan de Universiteit Utrecht, coördinerend inspecteur Hoger Onderwijs bij de Inspectie van het Onderwijs en plaatsvervangend voorzitter van het College van Bestuur bij de Hogeschool Drenthe. Momenteel is hij zelfstandig adviseur Onderwijsvernieuwing & Onderwijskwaliteit, voorzitter van de Nederlandse Vereniging tot Ontwikkeling van het Reken/Wiskunde Onderwijs (NVORWO), voorzitter van de Stichting Ambulancezorg Nederland, voorzitter van de Stichting Op Kop voor Openbaar Primair Onderwijs Steenwijkerland en Zwartewaterland en voorzitter van de Stichting Onderwijsfonds COCMA. Hij heeft ervaring als voorzitter van visitatiecommissies voor bachelor- en masteropleidingen. Panellid Gert Boonekamp was docent Nederlands en directeur van een school voor beroepsonderwijs (lbo, mbo, hbo en lerarenopleiding). Hij zat in landelijke commissies die zich hebben gericht op de vernieuwing in het mbo en hbo. Boonekamp was tot voor kort voorzitter van het curatorium bijzondere leerstoel kinderopvang en adviseur bijzondere leerstoel SPH. Hij was betrokken bij de concrete opbouw van opleidingen SPH, P&A, CMV (landelijk) en HOVO op verschillende plaatsen in Nederland, bij kwaliteitscircuits in de gehandicaptenzorg en een instelling voor maatschappelijk werk en de positionering van de SPH’er als beroepsbeoefenaar en meer in het bijzonder diens positie in de GGZ. Gert Boonekamp is gepensioneerd, maar nog altijd actief betrokken bij het werkveld. Panellid Dr. Rudi Roose is, na jaren werkzaam te zijn geweest in de zorg voor personen met een handicap en in de bijzondere jeugdzorg, als doctor assistent verbonden aan de vakgroep Sociale Agogiek van de Universiteit Gent en als deeltijds docent aan de vakgroep Criminologie van de Vrije Universiteit Brussel. Aan de UGent doceert hij o.a. Agogische Theorieën (master sociaal werk) en Cartografie van het Sociaal Werk (schakelprogramma / voorbereidingsprogramma sociaal werk). Aan de VUB doceert Rudi Roose Forensisch Welzijnswerk. Zijn onderzoeksinteresses zijn de pedagogiek van het sociaal werk, kinderrechten en het forensische debat (hulp - en recht debat). Tevens is hij actief in dienstverlening, o.a. als voorzitter van het contactcomité van organisaties voor jeugdzorg, voorzitter van het overleg Herstelgerichte en constructieve afhandelingen en als lid van diverse redactieraden. Panellid Lisa Westerveld volgt momenteel de master sociale en politieke filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In de collegejaren 2007-2009 was ze voorzitter van de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb), waar ze zich naast haar voorzitterstaken ook onder andere bezig heeft gehouden met medezeggenschap, onderwijskwaliteit, rechtsbescherming van studenten en de WHW. Ook is ze voorzitter geweest van de Universitaire studentenraad aan de RU, zat ze twee jaar in de opleidingscommissie en was ze lid van het College van Beroep voor de Examens. Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
pagina 27
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Secretaris en procescoördinator dr. M. Woutersen, beleidsmedewerker NVAO, procescoördinator, drs. C. van de Meent, secretaris.
pagina 28
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Bijlage 2: Programma site visit Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 8 december 2009 voor de toetsing van de nieuwe opleiding hbo-master Contextuele hulpverlening – Christelijke Hogeschool Ede. Locatie: Christelijke Hogeschool Ede, Oude Kerkweg 100, Ede, lokaal Z 231 Programma Tijd 09.00 – 9.45 uur 10.00 – 10.45 uur
pagina 29
Onderwerp Documentenonderzoek Management Het betreft hier een afvaardiging van het management van de ASS.
Deelnemers
Functies
Ir. G.v.d Heijden; Dhr. A. Bos; Mr. M. Verhage – van Kooten; Dhr. J. vd. Meiden;
11.00 – 11.45 uur
Lectoraat
12.00 – 12.45 uur
Ontwikkelaars / docenten Eerste twee zog. ‘buitendocenten’
Dr. M. Noordegraaf; Drs. G. Vierwind; Dhr. C. Verduijn; Mr. M. Verhage- van Kooten; Drs. Janine van Drieenhuizen; Drs. Z. van Eijk; Dr. R.J. Filius;
Directeur ASS Teamleider Major MWD Unit-manager Transfer Coördinator Master Contextuele Hulpverlening en Instituut Contextuele Benadering Lector; Lid Kenniskring; Lid Kenniskring; MT-lid; Dienstmanager Onderwijs & Kwaliteitszorg
12.45 – 13.30 uur 14.30 – 15.15 uur
Besloten lunch
15.15 – 15.45 uur 15.45 – 16.15 uur
Besloten overleg
16.15 – 17.30 uur
Besloten oordeelsvorming
Werkveldadviesraad
Management
Dhr. C. Verduijn; Drs. G. Vierwind; Dhr. J. van der Meiden;
Psychiater-docent; Gezondheidszorgpsycholoog -psychotherapeut-docent; Docent; Docent; Coördinator en docent
Dhr. R. van Groningen; Drs. S. Adeney; Drs. R. Knip;
St. De Vluchtheuvel; St. Eleos; BJZ Gelderland;
Ir. G. v.d. Heijden; Dr. M. Noordegraaf; Mr. M. Verhage- van Kooten; Dhr. J. van der Meiden; Drs. G. Vierwind;
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten Informatiedossier opleiding/instelling Master Contextuele Hulpverlening Zelfevaluatierapport bijlage 1 persbericht bijlage 2a nieuwsbrief 2009-1 bijlage 2b nieuwsbrief 2009-2 bijlage 3 notitie relatie lectoraat bijlage 4 eindkwalificaties master cont hv bijlage 5 uitnodiging raadpleging werkveldvertegenwoordiging bijlage 6 notulen raadpleging werkveldvertegenwoordiging bijlage 7 nota ledenlijst WAR bijlage 8 notulen WAR juni 07 bijlage 9 notulen WAR nov 09 bijlage 10 toetsing eindtermen VCW BAMW cond.cont bijlage 11 Beleidsnota lectoraat onderzoekslijn bijlage 12 Evaluatie afgestudeerden master cont hv bijlage 13 Handleiding programmaboeken bijlage 14 Literatuurlijst bijlage 15 Supervisietraject I en II bijlage 16 Intervisie I en II bijlage 17 Nota afstudeeronderzoek bijlage 18 CV's docenten bijlage 19 Uitkomst evaluaties bijlage 20 Visie op leren en onderwijs bijlage 21 Onderwijsverantwoording bijlage 22 Eindkwalificaties bijlage 23 Notulen masterteam 2007-2009 bijlage 24 toelichting op het programma bijlage 25 Opleidingsgids 0809 bijlage 26 Nota toelating en vrijstelling bijlage 27 Examenregeling bijlage 28 Basisopleiding Cont HV Documenten beschikbaar gesteld tijdens locatiebezoek Semester 1, Programma Verdieping en verbreding, deel I, II en III Semester 1, Reader Verdiepingen en Verbreding, Deel I, II en III aanvulling Semester 1, Reader Verdiepingen en Verbreding, Deel I, II en III Semester 1, Reader Klassieke Psychotherapeutische Theorieën Semester 1, Programma Klassieke Psychotherapeutische Theorieën Semester 1, Programma Hechting en Objectrelatietheorieën Semester 1, Reader Hechting en Objectrelatietheorieën Semester 1, Reader Hechting en Objectrelatietheorieën, aanvulling Semester 1, Programma Mens in Wording Semester 1, Reader Mens in Wording Semester 1, Programma Sociologie van Gezin en Context Semester 1, Reader Sociologie van Gezin en Context Semester 2, Programma Ontw en Indiv, Autonomie en Verbondenheid
pagina 30
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Semester 2, Reader Ontwikkeling en Individuatie Semester 2, Reader Verbondenheid en Autonomie Semester 2, Programma Jeugdzorg en Theorie en Praktijk Semester 2, Reader Jeugdzorg in Theorie en Praktijk Semester 2, Psychopathologie, Diagnostiek en Classificatie Semester 2, Programma Training Semester 2, Programma Volwassen Kinderen Semester 2, Reader Volwassen Kinderen Semester 2, Programma Moderne Methoden en Therapieën Semester 2, Reader Moderne Methoden en Therapieën Semester 2, Programma Broers en Zussen Semester 2, Reader Broers en Zussen Semester 3, Programma Contextuele Partnerrelatietheorie Semester 3, Programma Diverse Gezinstherapieën Semester 3, Reader 1 Diverse Gezinstherapieën Semester 3, Reader 2 Diverse Gezinstherapieën Semester 4, Programma Ouderenzorg Semester 4, Reader Ouderenzorg Semester 4, Programma Contextuele Thema’s Semester 4, Reader Contextuele Thema's Semester 4, Programma Ouderenzorg Semester 4, Reader Ouderenzorg Semester 3 en 4, Reader Lifezitting Semester 4, Programma Derde Dimensie Semester 4, Reader Derde Dimensie Semester 4, Reader Interculturele Communicatie Uitnodiging diplomering Opleidingsgids Overige documenten Afstudeerwerkstukken 2009 • De kunst van het beminnen – Nagy over relationele ethiek en erotiek. (juni 2009) - thesis • Broers & Zussen, een cadeau voor het leven?! Een onderzoek naar de rol van broers en zussen in de hulpverlening (mei 2009) – afstudeeronderzoek
pagina 31
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
pagina 32
CHE
Christelijke Hogeschool Ede
EC
European Credits
ECP
European Certificate Psychotherapy
ER
European Registered
EVC
eerder verworven competenties
Hbo
Hoger beroepsonderwijs
HSAO
Hogeschool voor Agogisch Onderwijs
MWD
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening
NIZW
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
NVMW
Nederlandse Vereniging Maatschappelijk Werkers
SBU
Studiebelastinguren
SLB
Studieloopbaanbegeleiding
SPH
Sociaal Pedagogische Hulpverlening
Tno
toets nieuwe opleiding
VCW
Vereniging Contextueel Werkers
VO
Voortgezette Opleiding
WAR
Werkveldadviesraad
Wo
Wetenschappelijk Onderwijs
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe opleiding hbo-master Contextuele hulpverlening van Christelijke Hogeschool Ede. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 33
#3802
NVAO | hbo-master Contextuele hulpverlening | december 2009 |