fin0000308
Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën Den Haag, 3 mei 2001 Op 11 oktober 2000 heb ik met de vaste commissie voor Financiën overleg gevoerd over mijn brief van 14 juni 2000 over een aantal aspecten van de indirecte belastingen en diverse BTW-tariefonderwerpen. Tijdens dit overleg heb ik toegezegd dat ik de Kamer zal informeren over de eerste metingen die worden verricht in het kader van de evaluatie van het experiment met het verlaagde BTW-tarief op arbeidsintensieve diensten. De resultaten van de eerste peiling zijn thans verwerkt in het rapport getiteld «Monitor effecten BTW-verlaging arbeidsintensieve diensten». Dit rapport dat is opgesteld door Research voor Beleid te Leiden bied ik u hierbij ter informatie aan, waarbij ik erop wijs dat nog twee metingen zullen plaatsvinden alvorens definitieve conclusies kunnen worden getrokken. De Staatssecretaris van Financiën, W. J. Bos
1
MONITOR EFFECTEN BTW-VERLAGING ARBEIDSINTENSIEVE DIENSTEN Resultaten eerste peiling – Eindrapport
Dit onderzoek is uitgevoerd door Research voor Beleid in opdracht van het Ministerie van Financiën Drs. M. Olde Wolbers Drs. A. Ziegelaar B2315 Leiden, 9 april 2001
2
VOORWOORD In opdracht van het Ministerie van Financiën wordt een onderzoek uitgevoerd naar de effecten op de werkgelegenheid van de BTW-verlaging op arbeidsintensieve diensten. De BTW-verlaging is als proef ingesteld voor de jaren 2000–2002. Ondernemers uit de vijf branches waarvoor het lage BTW-tarief geldt, worden in drie metingen (2000, 2001 en 2002) ondervraagd over onderwerpen als het aantal werknemers, omzet, winst en prijsstellingen. Dit rapport bevat de resultaten van de eerste meting. De resultaten van de tweede en derde meting worden in augustus 2001 en 2002 verwacht. Het onderzoek is uitgevoerd door drs. M. Olde Wolbers, de projectleiding was in handen van ondergetekende. Leiden, 9 april 2001 Drs. A. Ziegelaar
3
INHOUDSOPGAVE
Blz.
1
Achtergrond, doelstelling en onderzoeksopzet 1.1 Wetswijziging Wet op de omzetbelasting 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen 1.3 Leeswijzer
2
Effecten BTW-maatregel op de prijzen/tarieven 2.1 Gebruik BTW-maatregel 2.2 Doorberekening BTW-verlaging 2.3 Vergelijking tarieven 1999/2000 2.4 Conclusie effect BTW-verlaging op prijzen
7 7 7 9 12
3
Effecten BTW-maatregel op de werkgelegenheid 3.1 Vergelijking werkgelegenheid 1999/2000 3.2 Trendanalyse 3.3 Inschatting effecten BTW-verlaging door ondernemers 3.4 Conclusie effect BTW-verlaging op werkgelegenheid
13 13 15
Conclusies
24
4
5 5 5 6
19 22
Bijlage 1 Onderzoeksopzet en uitvoering
26
Bijlage 2 Voorbeeld schriftelijke vragenlijst
31
Bijlage 3 Berekening marge op het verschil tussen trend en meting
32
4
1 ACHTERGROND, DOELSTELLING EN ONDERZOEKSOPZET 1.1 Wetswijziging Wet op de omzetbelasting De in Nederland geldende BTW-tarieven zijn vastgelegd in de Wet op de omzetbelasting 1968. De Raad van de Europese Unie heeft een richtlijn vastgesteld die het mogelijk maakt op een aantal zeer arbeidsintensieve diensten een verlaagd BTW-tarief toe te passen van 6 in plaats van het in 2000 geldende tarief van 17,5%1. Nederland heeft een machtiging gevraagd om aan dit experiment deel te nemen. Bij beschikking van 28 februari 2000 is deze machtiging aan Nederland verleend voor de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. Dienovereenkomstig is de Wet op de omzetbelasting gewijzigd. Het experiment geldt voor drie categorieën uit een lijst van diensten, vastgelegd in de Zesde BTW-richtlijn. Deze drie categorieën omvatten vijf soorten arbeidsintensieve diensten: • het herstellen van fietsen; • het herstellen van schoeisel en lederwaren; • het herstellen en vermaken van kleding en huishoudlinnen; • de diensten die door kappers als zodanig worden verricht; • het schilderen en stukadoren van woningen ouder dan 15 jaar. Door verlaging van het BTW-tarief op deze diensten kunnen verlagingen in de prijzen ontstaan, waardoor de vraag toeneemt. Het experiment heeft tot doel via dit prijsmechanisme de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren. 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen Zoals gezegd geldt de BTW-verlaging voor drie jaar. De effecten van de verlaging worden door het ministerie van Financiën geëvalueerd, waarbij gekeken wordt of het doel van de wet – toename van de werkgelegenheid in de betreffende sectoren – wordt bereikt. De doelstelling van het evaluatieonderzoek is: Vast te stellen in hoeverre verlaging van het BTW-tarief van 17,5 naar 6% op vijf arbeidsintensieve diensten leidt tot een toename van de werkgelegenheid in de betreffende branches. Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal concrete onderzoeksvragen.
Doorberekening in de prijzen 1. In hoeverre leidt de BTW-verlaging tot een verlaging van de prijzen van de betreffende diensten? 2. Bij welk deel van de ondernemers wordt de verlaging volledig doorberekend in de prijzen, bij welk deel gedeeltelijk en bij welk deel helemaal niet? 3. Als de BTW-verlaging niet of slechts gedeeltelijk wordt doorberekend in de prijzen, wat gebeurt er met de extra inkomsten? Te denken valt aan investeringen, verbetering arbeidsvoorwaarden zittend personeel, uitbreiding van het personeel of verhoging winstmarge. 4. Wat zijn de redenen om de verlaging al dan niet door te berekenen? 5. Zijn er verschillen tussen de verschillende sectoren? 1
Per 1 januari 2001 is het algemene BTWtarief verhoogd van 17,5 naar 19%. Omdat het onderzoek zich richt op de jaren 1999 en 2000 wordt in dit rapport met de term «het algemene BTW-tarief» een percentage van 17,5% bedoeld.
Toename vraag/omzet 1. In hoeverre is er in de onderzoeksperiode (1999–2002) sprake van een toename van de vraag naar de betreffende diensten? 2. In hoeverre is de eventuele toename in vraag naar en omzet in de
5
betreffende diensten toe te schrijven aan de verlaging van het tarief? Dat wil zeggen welk deel van de toename voltrekt zich autonoom en welk deel komt voort uit de maatregel? 3. Zijn er wat dit betreft verschillen tussen de verschillende sectoren? Bij welke sectoren heeft de maatregel het meeste c.q. het minste effect?
Bevordering werkgelegenheid 1. Wat zijn de veranderingen in werkgelegenheid over de periode 1999–2002 in de betreffende sectoren? Hoe is deze werkgelegenheid opgebouwd uit werkzame personen en vacatures? 2. Leidt toename van werkgelegenheid ook tot toename van aantal werkzame personen? Met andere woorden: slagen ondernemers erin om hun vacatures te vervullen? 3. In hoeverre zijn deze veranderingen in werkgelegenheid een gevolg van de BTW-maatregel? 4. Op welke wijze komt dit gevolg tot stand? Bijvoorbeeld door de prijsverlaging en daardoor een grotere vraag of door een hogere winst en daardoor meer ruimte om extra personeel aan te nemen. 5. Zijn er verschillen tussen de sectoren ten aanzien van het effect van de maatregel? 1.3 Leeswijzer De wijze van aanpak, de uitvoering en de respons van het onderzoek zijn beschreven in bijlage 1. Hoofdstuk 2 gaat in op het effect van de BTW-verlaging op de prijsstelling in de verschillende branches. In hoofdstuk 3 wordt met behulp van een trendanalyse en de inschatting van de ondernemers vastgesteld wat het effect van de BTW-maatregel is op de werkgelegenheid. In hoofdstuk 4 worden de conclusies beschreven.
6
2 EFFECTEN BTW-MAATREGEL OP DE PRIJZEN/TARIEVEN Dit hoofdstuk beschrijft de doorberekening van de BTW-verlaging in de prijzen/tarieven (§ 2.2) en geeft een vergelijking van de gemiddelde prijzen/tarieven in 1999 en 2000 (§ 2.3). In de laatste paragraaf worden conclusies getrokken omtrent het effect van de BTW-verlaging op de prijsstelling. Allereerst wordt echter kort ingegaan op het gebruik van de BTW-maatregel. 2.1 Gebruik BTW-maatregel Ondanks de selectie op de afdracht van het lage BTW-tarief op de bestanden van de Belastingdienst en de telefonische screening waarin is aangegeven dat men tot de doelgroep behoort, zegt 1,4% van de respondenten geen gebruik te maken van de BTW-maatregel. Redenen die hiervoor worden gegeven zijn te hoge administratieve lasten, onbekendheid met de maatregel en te lage opbrengsten. Bij de analyses omtrent prijsstelling en werkgelegenheid is ervan uitgegaan dat deze groep de BTW-verlaging niet heeft doorberekend in de prijzen. 2.2 Doorberekening BTW-verlaging De respondenten is gevraagd aan te geven of zij de BTW-verlaging (gedeeltelijk of volledig) hebben doorberekend in hun prijzen. Het resultaat is in figuur 2.1 weergegeven1. Figuur 2.1 Doorberekening BTW-verlaging in de prijzen 90% 77%
80% 70%
65%
65%
60%
55%
55%
56%
50%
volledig doorberekend
40%
33%
gedeeltelijk doorberekend
31%
29%
30%
25% 20%
20%
19% 15%
18%
16%
niet doorberekend
11% 10%
5%
4%
(n rs
To ta al
) 98 =1
=4 (n
lle te rs
ad
he
uk
Sc
ho
en
st Sc
hi
ld
er
Kl
s
ed
en
in
Ka
gh
pp
er
er
st
s
el
oo
le
rs
rs
(n
(n
=4
=3
40
8)
) 89
) 64 =3 (n rs le el st er sh et Fi
)
0%
Allereerst dient opgemerkt te worden dat het aantal ingevulde vragenlijsten voor de kledingherstelbranche klein is, met als gevolg dat er een grote marge op de resultaten zit. Zie ook bijlage 1, § 2.2.
1
De figuren in dit rapport zijn gebaseerd op gewogen aantallen. Bij de branchenamen onderaan in de grafiek is aangegeven op hoeveel waarnemingen de resultaten zijn gebaseerd.
Uit de figuur blijkt dat in alle branches meer dan de helft van de ondernemers de BTW-verlaging volledig heeft doorberekend. Vooral in de schilders- en stukadoorsbranche is dit percentage hoog (77%). Een verklaring hiervoor is dat deze branche veelal prijzen exclusief BTW hanteert. Achteraf wordt dan 6 respectievelijk 17,5% BTW over het totaalbedrag berekend. De figuur laat verder zien dat over alle branches gemiddeld 15% de BTW-verlaging niet heeft doorberekend. Bij de
7
schoenherstellers ligt dit percentage aanzienlijk lager en bij de kledingherstellers aanzienlijk hoger (respectievelijk 4 en 29%). De redenen om de BTW-verlaging wel door te berekenen zijn in figuur 2.2 weergegeven. De redenen om deze niet of slechts gedeeltelijk door te berekenen staan in figuur 2.3. Figuur 2.2 Redenen om BTW-verlaging door te berekenen in de prijs
Omdat ikzelf ook minder BT W afdraag
80%
Om meer klanten te trekken
47%
Uit concurrentie overwegingen
22%
15%
Andere reden
W eet niet
0%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
De meest genoemde reden (80% van de ondernemers die gebruik maken van de BTW-maatregel dragen deze reden aan) om de BTW-verlaging wel door te berekenen in de prijs is dat men zelf ook minder BTW hoeft af te dragen. Andere motieven zijn het trekken van klanten en het versterken van de concurrentiepositie. Uit de open antwoorden (categorie «andere reden») is op te maken dat klanten reparatie vaak duur vinden en dat ondernemers opgelucht zijn dit jaar de prijzen niet te hoeven laten stijgen. Ook wordt genoemd dat door de doorberekening van het lage BTW-tarief zwart werk bestreden kan worden. Tenslotte wordt redelijk vaak genoemd dat het arbeidsloon nodig omhoog moest en dat met behulp van het lagere BTW-tarief de prijs voor de klant toch gelijk kon blijven in 2000. Men kan zich afvragen of in deze situatie wel sprake is van doorberekening van de BTW-verlaging: de daling van het BTW-tarief wordt aangegrepen om de toename in arbeidskosten door te berekenen, waardoor de prijs voor de klant gelijk blijft. Sommige ondernemers die de stijging van het arbeidsloon hebben doorberekend, hebben aangegeven dat ze de BTW-verlaging níet hebben doorberekend aan de klant (categorie «andere reden», figuur 2.3). Belangrijkste conclusie is dat de BTW-verlaging door sommige ondernemers is aangegrepen om achterstallig onderhoud in de prijsstelling te plegen.
8
Figuur 2.3 Redenen om de BTW-verlaging niet door te berekenen in de prijs
Onzeker of BTW -verlaging definitief is
38%
Ter verbetering rendem ent
28%
V oor investeringen
24%
V oor aannam e nieuw personeel
19%
A ndere reden
17%
Ter verbetering arbeidsom standigh.
14%
Ter verbetering arbeidsvoorwaarden
10%
P rijs w as al laag
8%
Teveel adm inistratief werk
8% 1%
W eet niet 0%
5%
10%
15% 20%
25%
30%
35%
40%
45%
De meest genoemde antwoordcategorie om de BTW-verlaging niet door te berekenen is de onzekerheid omtrent de beslissing die genomen zal worden over het BTW-tarief. Verder worden door ongeveer een kwart van de ondernemers de extra inkomsten gebruikt ter verbetering van het rendement en voor investeringen. Ongeveer 20% gebruikt de extra inkomsten voor de aanname van nieuw personeel. Uit de open antwoorden blijkt nog een belangrijke reden om de prijzen niet te verlagen, namelijk dat men al jaren geen prijsverhoging heeft doorberekend en dat de BTW-verlaging dit compenseert. Uit de open antwoorden van de schilders- en stukadoorsbranche blijkt dat in deze branche de vraag naar de doorberekening van de BTW-verlaging in sommige gevallen verkeerd is geïnterpreteerd. De ondernemers geven aan de BTW-verlaging niet door te berekenen, omdat de gehanteerde prijzen exclusief BTW zijn (in de prijzen exclusief BTW wordt logischerwijs geen BTW-verlaging doorberekend). In onze optiek betekent dit echter dat de BTW-verlaging volledig is doorberekend. Immers in 2000 is voor de arbeidsintensieve diensten geen 17,5% maar 6% op de prijzen exclusief BTW gerekend. Voor deze bedrijven is het antwoord op de vraag of ze al dan niet doorberekenen aangepast. Het is echter te verwachten dat ook ondernemers die geen open antwoord hebben gegeven zichzelf ten onrechte in de groep «niet doorberekend» hebben geplaatst. Hierdoor geeft het percentage «niet doorberekend» uit figuur 2.1 in de schilders- en stukadoorsbranche waarschijnlijk een overschatting. Op basis van de beschikbare gegevens is niet te achterhalen hoe groot deze overschatting is. Voor de volgende meting zal de vraag (indien nog van toepassing) zodanig worden aangepast dat deze niet meer voor meerdere interpretaties vatbaar is. 2.3 Vergelijking tarieven 1999/2000 In de vragenlijst is gevraagd naar (uur)prijzen voor arbeidsintensieve diensten zoals die in 1999 en in 2000 aan de klant zijn berekend. Voor de vijf branches gaat het om de volgende diensten: • Fietsherstellers: uurtarief reparatie fiets
9
• • • • •
Kappers: prijs wassen, knippen, stylen Kledingreparatie: prijs inkorten broek Schilders: uurtarief schilderwerk Stukadoors: uurtarief stukadoorswerk Schoenreparatie: uurtarief reparatie schoeisel.
Figuur 2.4 geeft het verschil in prijzen inclusief en exclusief BTW tussen 1999 en 2000 weer. Figuur 2.4 Vergelijking prijzen (in guldens) voor arbeidsintensieve diensten tussen 1999 en 2000, inclusief en exclusief BTW 80
75
74 70 66
70 64 63 60
63
70 66 64
68
59 54
66
62 58
50 gem prijs incl BTW 1999 gem prijs incl BTW 2000
40
35 34
gem prijs excl BTW 1999 gem prijs excl BTW 2000
32 30
30 22 21 20
1920
10
(n kle =4 di 89 ng ) he rs te lle rs (n =3 8) sc hi ld er s (n =4 39 ) st uk ad oo rs sc (n =8 ho en 1) he rs te lle rs (n =9 8)
ka pp er s
fie ts he rs te lle rs
(n =3 64 )
0
Uit de figuur blijkt dat de gemiddelde prijs (in guldens) exclusief BTW voor alle branches is gestegen in 2000 ten opzichte van 1999, maar dat de prijs inclusief BTW in 2000 is gedaald1. De daling in de prijs voor de klant is in de schilders- en stukadoorsbranche het grootst en bedraagt respectievelijk 4 en 5 gulden op de uurloonprijs. Voor het reparen van een paar schoenen betaalt de klant in 2000 2 gulden per uur minder dan in 1999 en de prijzen voor de andere diensten zijn afgenomen met 1 gulden.
1
Met behulp van t-toetsen is vastgesteld dat de daling in de prijs inclusief BTW en de stijging in de prijs exclusief BTW significant is. Dit houdt in dat de kans zeer groot is (> 95%) dat het verschijnsel dat optreedt in de steekproef ook in de hele populatie is opgetreden.
Ter correctie van de stijging in de kosten treedt jaarlijks een prijsstijging (exclusief BTW) op. De brancheverenigingen geven veelal een advies aan de ondernemers voor het percentage waarmee de prijzen verhoogd moeten worden om de toegenomen kosten van huur, elektriciteit, materiaal etc. te kunnen dekken. In 2000 is het advies voor prijsstijging van de schoenherstelbranche bijvoorbeeld 4% geweest. In de fietsherstelbranche bedroeg dit 3,5%. Niet in alle branches wordt een gemiddeld adviespercentage gegeven. In de kappersbranche wordt per kostenpost een berekening gemaakt van de te verwachten stijging. De ondernemer kan dan zelf uitrekenen welk percentage voor hem of haar geldt. In de kledingreparatie-, schilders- en stukadoorsbranche worden geen adviezen gegeven voor prijsstijgingen. Voor het onderhavige onderzoek is het van belang te weten of de prijzen exclusief BTW in 2000 meer zijn gestegen dan op basis van de kosten-
10
stijgingen verwacht zou worden. In dat geval heeft men de BTW-verlaging niet of slechts gedeeltelijk doorberekend in de prijzen (inclusief BTW). Figuur 2.5 geeft de stijging van de prijzen exclusief BTW in 2000 ten opzichte van 1999 weer, waarbij een opsplitsing is gemaakt naar respondenten die hebben aangegeven de BTW-verlaging volledig, gedeeltelijk en niet doorberekend te hebben. Figuur 2.5 Stijging prijzen exclusief BTW in 2000 ten opzichte van 1999, naar volledige, gedeeltelijke en geen doorberekening in de prijzen 14,0%
13,0% 12,4%
11,9% 12,0%
11,3% 10,8%
10,6% 10,0%
9,2% 8,0%
8,0%
6,8% 6,0%
6,0%
5,4% 4,1% 3,6% 4,0% 3,9% 3,0% 2,1%
4,0%
volledig doorberekend gedeeltelijk doorberekend niet doorberekend
2,0%
0,5%
kle (n =4 di ng 89 he ) rs te lle rs (n =3 8) sc hi ld er s (n =4 39 st ) uk ad oo sc rs ho (n en =8 he 1) rs te lle rs (n =1 98 )
ka pp er s
fie ts he rs te lle rs
(n =3 64 )
0,0%
Uit de figuur blijkt dat – met uitzondering van de schoenherstel- en schilders- en stukadoorsbranche – de gemiddelde procentuele stijging van de prijzen exclusief BTW oploopt naar mate van volledige, gedeeltelijke of geen doorberekening van de BTW-verlaging, hetgeen naar verwachting is. Het percentage van de categorie «niet doorberekend» in de schoenherstelbranche is gebaseerd op slechts 8 waarnemingen hetgeen de afwijking in het verwachtingspatroon kan verklaren. Het afwijkende patroon in de schilders- en stukadoorsbranche wordt verklaard door de verkeerde interpretatie van de vraag of de BTW-verlaging al dan niet is doorberekend (zie 2.2). In ieder geval ligt de procentuele prijsstijging in deze branche op het correctieniveau voor kostenstijgingen, hetgeen in de andere branches niet het geval is. Hier ziet men – met uitzondering van de kledingherstelbranche – dat de procentuele stijging van de prijs exclusief BTW bij die groepen die aangeven de BTW-verlaging volledig door te berekenen hoger is dan het verwachte correctieniveau voor kostenstijgingen (rond de 4%). Een reeds eerder vastgestelde verklaring hiervoor is dat men de kans heeft aangegrepen «achterstallig onderhoud» uit te voeren, oftewel dat deze prijsstijgingen al langer nodig waren, maar dat men deze uit angst voor dalende vraag niet heeft doorgevoerd. De BTW-verlaging bood de mogelijkheid om de inkomsten te verhogen zonder dat de klant een prijsstijging bemerkt. De prijzen exclusief BTW bij die groepen die hebben aangegeven de BTW-verlaging niet door te berekenen zijn ongeveer met 11 à 12% gestegen (met uitzondering van de schilders- en stukadoorsbranche). Omdat de BTW met 11,5% is gedaald, houdt dit in dat de prijs inclusief BTW in 2000 bij deze groep min of meer gelijk is gebleven aan de prijs in 1999. In deze groep is dus geen correctie als gevolg van kostenstijgingen
11
aangebracht, hetgeen betekent dat ook hier de BTW-verlaging enig effect op de prijs heeft gehad. 2.4 Conclusie effect BTW-verlaging op prijzen Geconcludeerd kan worden dat meer dan de helft van de ondernemers aangeeft de BTW-verlaging volledig door te berekenen. In de schilders- en stukadoorsbranche ligt het percentage rond de 75%. De belangrijkste redenen om de BTW-verlaging door te berekenen zijn dat men zelf ook minder BTW hoeft af te dragen en om meer klanten te trekken. Belangrijkste redenen om de BTW-verlaging niet of gedeeltelijk door te berekenen zijn de onzekerheid over het BTW-tarief in de toekomst, het verbeteren van het rendement en het doen van investeringen. Verder blijkt dat ondernemers de BTW-verlaging aangrijpen om nodige kostenstijgingen door te voeren zonder dat de klant met een prijsstijging te maken krijgt. Uit een vergelijking van de prijzen in 1999 en 2000 blijkt dat in alle branches de prijzen exclusief BTW gestegen zijn. Ter correctie van de kostenstijgingen werd een prijsstijging van 4% verwacht. Van de bedrijven die aangeven de BTW-verlaging volledig doorberekend te hebben, voldoen alleen de kledingherstelbranche en schilders- en stukadoorsbranche aan deze verwachting. In de andere branches ligt de prijsstijging exclusief BTW tussen de 6 en 8%. Van de groep bedrijven die aangegeven hebben de BTW-verlaging niet doorberekend te hebben is de prijs exclusief BTW met ongeveer 11,5% gestegen, hetgeen betekent dat de prijs inclusief BTW gelijk is gebleven. Dit impliceert dat door deze groep geen correctie als gevolg van kostenstijgingen is doorberekend. Geconcludeerd wordt dat voor de klant de prijzen gemiddeld genomen gedaald zijn, echter minder fors dan op basis van de combinatie BTW-verlaging– kostencorrectie verwacht zou mogen worden.
12
3 EFFECTEN BTW-MAATREGEL OP DE WERKGELEGENHEID In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt de toename van de werkgelegenheid in 2000 ten opzichte van 1999 beschreven. Om vast te stellen in hoeverre deze toename een gevolg is van de verlaging van het BTW-tarief is in § 3.2 een trendanalyse uitgevoerd. Ook § 3.3 beschrijft het effect van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid, nu op basis van de inschatting van de ondernemers zelf. De laatste paragraaf geeft de conclusies weer. 3.1 Vergelijking werkgelegenheid 1999/2000 In de vragenlijst is op twee manieren gevraagd naar het arbeidsvolume. Ten eerste is gevraagd naar het aantal werknemers dat meer dan 15 uur per week werkt. Dit om de trendanalyse uit te kunnen voeren (zie ook § 3.2 en bijlage 1). Tevens is gevraagd naar het totaal aantal gewerkte uren per week voor alle werknemers, op basis waarvan het aantal fulltime eenheden berekend is. Voor de schilders- en stukadoorsbranche is niet gevraagd naar het aantal gewerkte uren per week, maar is gebruik gemaakt van het aantal verloonde dagen per jaar, omdat dit de gebruikelijke eenheid is in deze branche. In onderstaande figuur zijn voor 1999 en 2000 zowel het aantal werknemers die meer dan 15 uur per week werken als het aantal fulltime eenheden weergegeven. Figuur 3.1 Vergelijking tussen 1999 en 2000 van het totaal aantal werknemers en het aantal fulltime eenheden in de vijf branches 45000
37227
40000
31921 31270
33027
35000
28677 26792
26914 25285
30000 25000
werknemers 1999 werknemers 2000 Fte's 1999
20000 15000
Fte's 2000
10000
5310 5031 5090 4823
5000
3108 2761 2928 2495
1526 1444 1516 1404
(n =1 82 )
sc ho en he rs te lle rs
sc hi ld er s
en
st uk ad oo rs
(n =4 00 )
(n =4 2)
(n =4 58 ) ka pp er s
kl ed in gh er st el le rs
fie
ts
he
rs
te
lle
rs
(n
=3
59
)
0
De figuur laat zien dat in alle branches een stijging waar te nemen is van zowel het absolute aantal werknemers als het aantal fulltime eenheden. De kappers en schilders- en stukadoorsbranche zijn de grootste branches, waar absoluut gezien ook de grootste toename in de werkgelegenheid geconstateerd wordt. In figuur 3.1 zijn alleen de uren weergegeven die vastgelegd zijn in een contract: overuren en de uren die gezinsleden maken ontbreken. Deze zijn echter wel belangrijk bij het bepalen van de toename van de werkgelegenheid. Met name in kleine bedrijven ligt het voor de hand dat een
13
toename zich niet alleen vertaalt in de aanname van nieuw (parttime) personeel, maar ook – of zelfs voornamelijk – in overuren of extra inzet van gezinsleden. In tabel 3.1 zijn deze uren daarom wel opgenomen. De tabel geeft de toename van de werkgelegenheid weer uitgedrukt in aantal werknemers, totaal aantal fulltime eenheden en aantal fulltime eenheden besteed aan arbeidsintensieve diensten. In de tabel zijn ook de marges op de toenames weergegeven, berekend op basis van een betrouwbaarheidsinterval van 95%. Aangezien de marges op het verschil in waarden kleiner zijn dan de toenamen zelf (met uitzondering van het aantal werknemers in de schoenherstelbranche) zijn de toenamen significant. Tabel 3.1 Verschil in fulltime eenheden tussen 1999 en 2000 Toename aantal werknemers
Toename arbeidsvolume (fte’s)
Toename arbeidsvolume aid* (fte’s)
Procentueel verschil toename aid*
220 ± 69** 4 199 ± 1079 180 ± 49 651± 239 9 ± 16
198 ± 49 1 248 ± 190 528 ± 71 1 871 ± 401 88 ± 71
169 ± 27 1 540 ± 184 346 ± 53 2 124 ± 135 132 ± 56
8,4% 6,0% 29,2% 22,1% 12,1%
Fietsherstellers Kappers Kledingherstellers Schilders en stukadoors Schoenherstellers * aid = arbeidsintensieve diensten. ** marge op de toename, 95% betrouwbaarheidsinterval.
De tabel laat zien dat in alle branches zowel het daadwerkelijke aantal werknemers, als het aantal fte’s, als de tijd besteed aan arbeidsintensieve diensten in fte’s is toegenomen. Vergelijking van kolom 2 en 3 laat zien dat in de fietsherstel en kappersbranche meer werknemers zijn aangenomen dan de toename van het aantal fte’s. Dit betekent dat de aangenomen werknemers parttime werken. In de andere branches is de stijging van het aantal fulltime eenheden groter dan de toename van het aantal werknemers, hetgeen betekent dat naast de aanname van personeel ook bestaand personeel meer is gaan werken. In sommige branches (kappers, schilder- en stukadoors en schoenherstelbranche) is de hoeveelheid tijd besteed aan arbeidsintensieve diensten gerekend in fulltime eenheden meer gestegen dan de daadwerkelijke toename in fulltime eenheden (vergelijk kolom 3 + 4). In de kappersbranche bijvoorbeeld is het arbeidsvolume met 1248 fte’s toegenomen, terwijl het arbeidsvolume voor arbeidsintensieve diensten is toegenomen met 1540 fte’s. Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat een verschuiving is opgetreden van de verlening van diensten waarvoor het algemene BTW-tarief geldt naar diensten waarvoor het lage tarief geldt. Gezien de hoogte van de marges zouden de waarden echter ook samen kunnen vallen. Uit de laatste kolom blijkt dat de toename van het aantal aan arbeidsintensieve diensten bestede uren procentueel gezien in de kledingherstelbranche het grootste is en bijna 30% bedraagt. Na de vaststelling dat een toename in werkgelegenheid heeft plaatsgevonden is bekeken of de grootte van de toename afhankelijk is van de doorberekening van de BTW-verlaging. Uit de analyses blijkt dat dit inderdaad het geval is: de stijging van de werkgelegenheid is het grootst bij die bedrijven die de BTW-verlaging volledig hebben doorberekend en neemt af bij de bedrijven die deze gedeeltelijk of niet hebben doorberekend. De volgende twee paragrafen gaan in op de vraag in hoeverre de toename van het aantal werknemers in de vijf branches een gevolg is van de verlaging van het BTW-tarief.
14
3.2 Trendanalyse Om vast te kunnen stellen in hoeverre de toename van de werkgelegenheid een gevolg is van de verlaging van het BTW-tarief is een trendanalyse uitgevoerd (zie ook bijlage 1, § 1.1). Met behulp van werkgelegenheidsgegevens voor de verschillende branches van de Kamer van Koophandel van 1990 tot en met 1999 is de autonome trend in de werkgelegenheid vastgesteld. Met behulp van het «Holts exponentiële effeningsmodel»1 is op basis van de waarnemingen uit 1990–1999 een trendlijn berekend, waarmee voorspellingen gedaan kunnen worden voor de daarop volgende jaren. De berekende trend geeft de situatie weer zoals die naar verwachting zou zijn als het BTW-tarief niet verlaagd zou zijn. Het verschil tussen de voorspelling van de trendanalyse en de feitelijke ontwikkeling kan toegeschreven worden aan de BTW-verlaging. Daarbij wordt aangenomen dat er geen andere causale factoren zijn die de trendbreuk veroorzaken2. Alvorens de trendanalysen zoals die voor de verschillende branches zijn uitgevoerd weer te geven nog enkele opmerkingen: voor een aantal branches zijn geen historische gegevens beschikbaar op het voor dit onderzoek bestudeerde brancheniveau. In de fietsherstelbranche zijn bijvoorbeeld alleen gegevens beschikbaar over de branche «detailhandel fietsen» (inclusief de fietsherstellers) in plaats van de fietsherstelbranche alleen. In de schildersen stukadoorsbranche zijn ook glaszetters en de zakelijke markt opgenomen. De consequentie hiervan is dat het aantal werknemers in het steekproefkader niet overeenkomt met het aantal werknemers zoals dat door de Kamer van Koophandel berekend is. Om toch vast te kunnen stellen of een trendbreuk is opgetreden, is de «prognoselijn» verschoven naar de waarde van het aantal werknemers in het steekproefkader. Hiermee wordt de aanname gedaan dat de ontwikkelingen in het aantal werknemers op de verschillende brancheniveaus gelijk zijn geweest. Voor de fietsherstelbranche lijkt deze aanname om de volgende redenen redelijk. In het onderzoek zijn bedrijven betrokken die fietsherstelwerkzaamheden uitvoeren. Verwacht mag worden dat het grootste deel van deze bedrijven ook actief is in de verkoop van fietsen. In de trendanalyse zijn die bedrijven opgenomen die fietsen verkopen. Een deel van deze bedrijven zal geen reparaties uitvoeren. Aangenomen wordt dat de invloed van deze bedrijven op de trendanalyse klein is. Ten eerste omdat aangenomen mag worden dat het aantal bedrijven dat geen reparaties uitvoert naast de verkoop klein is ten opzichte van het aantal bedrijven dat dit wel doet. Ten tweede omdat mag worden aangenomen dat de ontwikkelingen in het aantal werknemers in deze bedrijven ongeveer gelijk zijn aan de ontwikkelingen in enerzijds de bedrijven die zowel verkoop als reparaties uitvoeren en anderzijds de bedrijven die alleen reparaties uitvoeren (let op: het gaat hier om de ontwikkelingen in aantallen werknemers vóór het in werking treden van de BTW-maatregel). 1
De methode van Holts exponentiële effening is een methode waarbij waarnemingen uit het nabije verleden zwaarder meetellen dan waarnemingen uit het verre verleden. Zie verder H.J.E.M. Brand, Prognosetechnieken, Stenfort Kroese, Leiden, 1993. 2 Deze aanname kan getoetst worden door de ontwikkeling in het aantal werknemers in vergelijkbare branches waar geen BTW-verlaging heeft plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld de glaszetters- en schoonheidsspecialistenbranche, te bekijken. Hieraan wordt in de tweede ronde van het onderzoek aandacht besteed.
In de schilders- en stukadoorsbranche zijn in het onderzoek de bedrijven betrokken die schilder- en/of stukwerk uitvoeren in particuliere woningen ouder dan 15 jaar. In de trend zijn naast deze bedrijven ook de glaszetters en de bedrijven die werk verrichten voor zakelijke opdrachtgevers en in huizen jonger dan 15 jaar opgenomen. Naar verwachting betreft dit een groot deel van de schilders- en stukadoorsbranche. In hoeverre de ontwikkelingen in de verschillende soorten bedrijven overeenkomen is maar de vraag. Men zou zich voor kunnen stellen dat de bedrijven in de zakelijke sector in de jaren ’90 een grotere groei hebben doorgemaakt dan
15
de bedrijven in de particuliere sector, waardoor in de trend wordt uitgegaan van een te hoge autonome groei. Het omgekeerde zou echter ook het geval kunnen zijn. De trendanalyse voor de schilders- en stukadoorsbranche (figuur 3.5) moet in dit licht worden gezien en heeft in deze eerste peiling een beperkte waarde. In de volgende peiling wordt nagegaan in hoeverre de trendanalyse nog te verbeteren is. Voor de kappers- en schoenherstelbranche zijn wel historische gegevens op het juiste brancheniveau voorhanden. Toch komen ook hier de aantallen werknemers zoals vastgesteld tijdens de meting en zoals verzameld door de Kamer van Koophandel niet helemaal overeen en is de prognoselijn verschoven naar het niveau van de meting. Voor de kledingherstelbranche zijn geen trendgegevens beschikbaar. Hiervoor is dan ook geen trendanalyse uitgevoerd. In onderstaande figuren is ten eerste de trend en ten tweede de in het onderzoek vastgestelde aantal werknemers weergegeven. Tevens is de marge tussen trend en meting weergegeven (verticale streep)1. Indien de marge op het verschil kleiner is dan het verschil zelf, kan men van een significant verschil tussen trendwaarde en meting spreken. Fietsherstelbranche Onderstaande figuur geeft de trendanalyse in de fietsherstelbranche weer, waarbij de verticale streep de marge op het verschil weergeeft tussen trend en meting. Figuur 3.3 Trendanalyse van het aantal werknemers dat 15 uur per week of meer werkt in de branche detailhandel fietsen waaronder de fietsherstelbranche (n=359)
5400 5300
aantal werknemers
5200 5100 5000
trend meting
4900 4800 4700 4600 4500 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 jaren
1
Er is uitgegaan van een 95%-betrouwbaarheidsmarge. Dit houdt in dat met 95% zekerheid gezegd kan worden dat het verschil tussen de trendwaarde en de gemeten waarde in de populatie ligt tussen het verschil ± de marge.
Uit de figuur blijkt dat de stijging van het aantal werknemers in 2000 ten opzichte van 1999 sterker is dan op basis van de trendanalyse verwacht zou worden. Dit zou kunnen wijzen op een trendbreuk. De marge op het verschil tussen de trend en de meting is echter dusdanig groot dat men niet van een significant verschil kan spreken (zie voor de berekening van de marge op het verschil tussen trend en meting bijlage 3). Men kan op
16
basis van deze gegevens dus niet concluderen dat de toename in het aantal werknemers een gevolg is van de BTW-maatregel. Uit de tweede meting zal blijken of de groei in het aantal werknemers doorzet. Wellicht is dan wel sprake van een significant verschil. Kappersbranche Figuur 3.4 geeft de trendanalyse van de kappersbranche weer. Figuur 3.4 Trendanalyse van het aantal werknemers dat 15 uur per week of meer werkt in de kappersbranche (n=458)
40000 38000 36000
aantal werknemers
34000 32000 trend meting
30000 28000 26000 24000 22000 20000 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 jaren
De figuur geeft een duidelijke trendbreuk in de stijging van het aantal werknemers weer. Aangezien de marge op het verschil tussen trendwaarde en gemeten waarde kleiner is dan het verschil zelf, kan men spreken van een significant verschil. Dit houdt in dat als gevolg van de BTW-maatregel het aantal werknemers in de kappersbranche is gestegen. Uit de tweede meting moet blijken of de stijging standhoudt. Schilders- en stukadoors Figuur 3.5 geeft de trend voor de schilders- en stukadoorsbranche weer. Zie de tekst in het begin van deze paragraaf voor kritische opmerkingen ten aanzien van de trendanalyse in deze branche.
17
Figuur 3.5 Trendanalyse van het aantal werknemers dat 15 uur per week of meer werkt in de schilders- en stukadoorsbranche (n=400)
36000 34000
aantal werknemers
32000 30000 trend meting
28000 26000 24000 22000 20000 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 jaren
De figuur laat geen trendbreuk zien. Er is weliswaar een stijging van het aantal werknemers waargenomen, maar deze is conform de verwachte trend. Zoals in het begin van deze paragraaf besproken, kan men echter twijfelen aan de legitimiteit van deze trendanalyse, waarin niet alleen bedrijven zijn opgenomen die werkzaamheden uitvoeren aan particuliere woningen ouder dan 15 jaar, maar ook de bedrijven die zich in de zakelijke branche begeven en/of zich (mede) richten op woningen jonger dan 15 jaar (waaronder nieuwbouw). Schoenherstelbranche Figuur 3.6 beschrijft de ontwikkeling van het aantal werknemers in de schoenherstelbranche. Figuur 3.6 Trendanalyse van het aantal werknemers dat 15 uur per week of meer werkt in de schoenherstelbranche (n=182)
2000 1900 1800
aantal werknemers
1700 1600 trend meting
1500 1400 1300 1200 1100 1000 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 jaren
18
De figuur laat zien dat een toename van het aantal werknemers heeft plaatsgevonden in de branche. Dit terwijl de autonome trend een afname laat zien. De marge op het verschil is echter dusdanig groot, dat in deze branche (vooralsnog) geen conclusie kan worden getrokken omtrent het positieve effect van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid. De volgende meting geeft wellicht meer uitsluitsel. Conclusie trendanalyse De conclusie uit bovenstaande trendanalyses is dat in de kappersbranche hoogstwaarschijnlijk een trendbreuk optreedt als gevolg van de BTWmaatregel. In de fietsherstelbranche is weliswaar een sterkere stijging opgetreden dan op basis van de stijging van voorgaande jaren verwacht mocht worden, maar het verschil is te klein om van een significant verschil te spreken. Hetzelfde geldt voor de schoenherstelbranche. In deze branche is in 2000 het aantal werknemers gestegen in plaats van gedaald zoals in voorgaande jaren. Ook hier kan echter niet van een significant verschil gesproken worden. In de schilders- en stukadoorsbranche ziet men op basis van de uitgevoerde trendanalyse geen trendbreuk. Zoals vermeld kan dit een gevolg zijn van de beperktheid van de beschikbare gegevens en de hiermee samenhangende aannamen. In de volgende paragraaf wordt de inschatting van de ondernemers omtrent de gevolgen van de BTW-verlaging voor de werkgelegenheid besproken. 3.3 Inschatting effecten BTW-verlaging door ondernemers De ondernemers is gevraagd een inschatting te maken van de hoeveelheid extra tijd die in 2000 besteed is aan arbeidsintensieve diensten ten opzichte van 1999 en de hoeveelheid werk die is blijven liggen als gevolg van personeelstekorten. Aan de ondernemers die een toename van de hoeveelheid werk constateren is gevraagd of men denkt dat dit door de BTW-verlaging komt. Ook is gevraagd of het moeilijk is personeel te krijgen. Figuur 3.7 laat de verhouding zien van het aantal bedrijven waarin volgens inschatting van de ondernemer meer of een gelijk aantal uren besteed is aan arbeidsintensieve diensten in 2000 ten opzichte van 1999. Figuur 3.7 Heeft u in 2000 meer tijd besteed aan arbeidsintensieve diensten dan in 1999?1 70% 62% 59%
60%
58% 52%
50%
47%
40% 35%
49%
38%
45% 38% ja
30%
nee
20%
10% 1
De percentages in de figuren 3.7, 3.8, 3.9 en 3.11 tellen niet op tot 100%. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat niet alle bedrijven een mening hebben gegeven.
0% fietsherstellers (n=367)
kappers (n=484)
kledingherstellers (n=45)
schilders en stukadoors (n=435)
schoenherstellers (n=196)
19
In de fietsherstel- en kappersbranche heeft ongeveer een derde van de bedrijven aangegeven meer tijd te besteden aan respectievelijk fietsreparaties en kappersdiensten. In de kleding- en schoenherstelbranche betreft het bijna de helft van de bedrijven en in de schilders- en stukadoorsbranche bijna 60%. Deze percentages liggen gemiddeld 20% lager dan de percentages die aangeven dat de BTW-verlaging geheel doorberekend is (zie figuur 2.1). Dit zou erop kunnen wijzen dat een verlaging van de prijs niet altijd leidt tot een toename van de hoeveelheid werk. Conclusies omtrent het mechanisme prijs–vraag–omzet–personeel worden hier echter nog niet getrokken, daarvoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Aan de bedrijven waar een stijging is opgetreden in de bestede tijd aan arbeidsintensieve diensten is gevraagd of men denkt dat deze een gevolg is van de BTW-verlaging. Figuur 3.8 geeft het resultaat weer. Figuur 3.8 Is de stijging van het aantal uur dat besteed is aan arbeidsintensieve diensten het gevolg van de BTW-verlaging? 70%
66%
60%
50%
57% 49%
51% 44%
40%
36% ja ja, gedeeltelijk
30%
nee
21% 19%
20%
16,9% 14,3% 10,2%
10%
10%
7%
4,9%
5,3%
0% fietsherstellers (n=118)
kappers (n=206)
kledingherstellers (n=14)
schilders en stukadoors (n=212)
schoenherstellers (n=94)
De meeste ondernemers die een toename in het aantal bestede uren aan arbeidsintensieve diensten waarnemen menen dat dit gedeeltelijk het gevolg is van de BTW-verlaging. Indien men de percentages voor geheel en gedeeltelijk bij elkaar optelt blijkt dat in alle branches – uitgezonderd de fietsherstelbranche – tussen de 70 en 80% van de bedrijven de toename (gedeeltelijk) toeschrijft aan de BTW-verlaging, hetgeen vrij hoog is. Naast deze inschatting van de werkelijke toename van de hoeveelheid bestede tijd aan arbeidsintensieve diensten, is gevraagd naar de te verwachten stijging indien men meer personeel zou hebben. De resultaten voor de verschillende branches zijn weergegeven in figuur 3.9.
20
Figuur 3.9 Als u meer personeel zou hebben zou u dan meer tijd besteden aan arbeidsintensieve diensten? 60% 55%
54%
52% 50% 46% 43% 41% 40%
37% 34%
34%
33%
30%
ja nee
20%
10%
0% fietsherstellers (n=379)
kappers (n=500)
kledingherstellers (n=47)
schilders en stukadoors (n=452)
schoenherstellers (n=202)
Variërend over de branches geeft een derde tot de helft van de ondernemers aan dat meer tijd besteed zou worden aan arbeidsintensieve diensten indien er meer personeel zou zijn. Dit geeft aan dat de vraag naar herstelwerkzaamheden, kappersdiensten en schilder- en stukadoorwerk groter is dan de ondernemers aan kunnen, oftewel dat de branches nog kunnen groeien. Uit de analysen blijkt overigens dat met name de bedrijven waar al meer tijd besteed is aan arbeidsintensieve diensten, aangeven dat hieraan nog meer tijd besteed zou worden als er meer personeel zou zijn. Vereiste voor groei is dat extra personeel beschikbaar is. Om inzicht te krijgen in de situatie op de arbeidsmarkt zoals die ervaren wordt door de ondernemers is hen gevraagd of het moeilijk is om personeel te krijgen. Figuur 3.10 geeft het resultaat.
21
Figuur 3.10 Is het moeilijk om personeel te krijgen? 45%
43%
40%
38%
35%
33%
33% 31%
30%
32%
31%
30% 28% 26%
24% 25%
25%
niet erg moeilijk 23%
vrij moeilijk heel erg moeilijk
20%
weet niet 15%
14%
15% 11% 10%
9% 9%
7%
5% 5%
0% fietsherstellers (n=370)
kappers (n=473)
kledingherstellers (n=42)
schilders en stukadoors (n=435)
schoenherstellers (n=181)
Opvallend is het hoge percentage «weet niet». Aangenomen kan worden dat deze ondernemers niet op zoek zijn naar nieuw personeel. Ongeveer de helft van de ondernemers vindt het moeilijk om personeel te krijgen (optelling categorieën «vrij moeilijk» en «heel erg moeilijk»). In de kledingbranche ligt dit nog hoger, hier vindt 70% dit moeilijk. Hieruit kan afgeleid worden dat de situatie op de arbeidsmarkt mogelijkerwijs een remmende invloed heeft op het effect van de BTW-maatregel op de werkgelegenheid. Conclusie inschatting ondernemers Uit de bevindingen van deze paragraaf blijkt dat variërend over de branches 35% (fietsherstelbranche) tot 58% (schilders- en stukadoorsbranche) van de ondernemers inschat dat meer tijd is besteed aan arbeidsintensieve diensten. Van deze ondernemers geeft 70 tot 80% aan dat deze toename (gedeeltelijk) een gevolg is van de BTW-verlaging. Daarnaast geeft in alle branches een derde van de ondernemers aan dat meer tijd besteed zou worden aan arbeidsintensieve diensten indien meer personeel beschikbaar zou zijn. De helft van de ondernemers geeft echter aan dat het moeilijk is extra personeel te vinden. Conclusie is dus dat bij die bedrijven waar meer tijd is besteed aan arbeidsintensieve diensten door het overgrote deel van de ondernemers ingeschat wordt dat dit door de BTW-verlaging komt. Echter in lang niet alle bedrijven is meer tijd besteed aan deze arbeidsintensieve diensten. 3.4 Conclusie effect BTW-verlaging op werkgelegenheid Zoals weergegeven in tabel 3.1 is een toename van zowel het absolute aantal werknemers als het aantal fulltime eenheden besteed aan arbeidintensieve diensten significant toegenomen in 2000 ten opzichte van 1999 (dit hoeft echter nog geen gevolg te zijn van de BTW-maatregel). In de kappersbranche is een significant verschil waar te nemen tussen de berekende trendwaarde en het gemeten aantal werknemers in 2000. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat in deze branche hoogstwaarschijnlijk een trendbreuk is opgetreden in het aantal werknemers als gevolg van de BTW-maatregel. Ook in de fietsherstel- en schoenherstelbranche lijkt een trendbreuk op te treden. De verschillen zijn echter niet
22
significant, waardoor niet de conclusie getrokken kan worden dat de stijging een gevolg is van de BTW-maatregel. In de schilders- en stukadoorsbranche ziet men – wellicht als gevolg van de gehanteerde methode – geen trendbreuk. Van de ondernemers in deze branche schat 58% in dat de tijd besteed aan arbeidsintensieve diensten in 2000 is toegenomen en 80% hiervan denkt dat dit het gevolg van de BTW-verlaging is. In de andere branches schat een derde tot iets minder dan de helft van de ondernemers in dat in 2000 meer tijd is besteed aan arbeidsintensieve diensten. Ook in deze branches schat het overgrote deel (70–80%) in dat deze stijging een gevolg is van de BTW-verlaging. In hoeverre deze inschatting juist is, moet in het vervolg van het onderzoek blijken.
23
4 CONCLUSIES In dit hoofdstuk worden de conclusies van de eerste meting van het BTW-onderzoek weergegeven. Daarbij is aangesloten bij de onderzoeksvragen en getracht hierop al zoveel mogelijk antwoord te geven. Doorberekening in de prijzen De algemene conclusie is dat de prijzen/uurtarieven voor arbeidsintensieve diensten zijn afgenomen in 2000 in vergelijking met 1999 in de vijf bestudeerde branches, echter niet zo sterk als verwacht bij volledige doorberekening (met uitzondering van de schilders- en stukadoorsbranche). • De daling in de gemiddelde prijs/uurtarief is in de schilders- en stukadoorsbranche het grootst en bedraagt respectievelijk 4 en 5 gulden. Het gemiddelde uurtarief voor schoenreparatie is met 2 gulden gedaald en voor de overige diensten betaalt de klant gemiddeld 1 gulden minder. De daling in de prijzen/uurtarieven is – met uitzondering van de schilders- en stucadoorsbranche – lager dan op basis van de combinatie BTW-verlaging – kostencorrectie verwacht zou mogen worden. • Meer dan de helft van de ondernemers in de fietsherstel-, kapperskledingherstelbranche geeft aan de BTW-verlaging volledig door te berekenen. In de schoenherstelbranche bedraagt dit percentage 65% en in de schilders- en stukadoorsbranche ligt het rond de 75%. • Indien de BTW-verlaging niet wordt doorberekend aan de klant worden de extra inkomsten onder andere gebruikt om het rendement te verhogen, extra investeringen te doen, nieuw personeel aan te nemen en om de arbeidsomstandigheden voor het personeel te verbeteren. • Redenen om de BTW-verlaging niet door te berekenen zijn – naast de hierboven genoemde redenen – de onzekerheid omtrent de toekomst van de BTW-maatregel, het feit dat de prijs al laag was en teveel administratieve lasten. Redenen om de BTW-verlaging wel door te berekenen zijn dat men zelf ook minder BTW afdraagt, om meer klanten te trekken en uit concurrentie overwegingen. • Met uitzondering van de schilders- en stukadoorsbranche variëren de dalingen in prijzen/uurtarieven sterk. Dit geldt met name voor de kledingherstelbranche waar enkele ondernemers hun uurtarieven (inclusief BTW) met 11% verlaagd hebben, terwijl anderen hun tarief met 1% hebben verhoogd. Toename vraag/omzet •
•
Variërend over de branches schat 35% tot 58% (respectievelijk de fietsherstel- en schilders- en stukadoorsbranche) van de ondernemers in dat meer tijd is besteed aan arbeidsintensieve diensten. Van deze ondernemers geeft 70 tot 80% aan dat deze toename een gevolg is van de BTW-verlaging. Omtrent de ontwikkeling in de omzet in de verschillende branches kunnen nog geen conclusies getrokken worden, omdat pas in de tweede meting gevraagd zal worden naar de omzetgegevens voor 2000.
Bevordering werkgelegenheid De algemene conclusie is dat – met uitzondering van de kappersbranche – in dit stadium van het onderzoek nog geen conclusies getrokken kunnen worden omtrent het effect van de BTW-maatregel op de werkgelegenheid in de betrokken branches.
24
•
•
•
•
•
In 2000 is in alle deelnemende branches een stijging van de werkgelegenheid opgetreden ten opzichte van 1999. Zoals weergegeven in tabel 3.1 is zowel een toename van het absolute aantal werknemers, als het aantal fulltime eenheden, als het aantal fulltime eenheden besteed aan arbeidintensieve diensten significant toegenomen (met uitzondering van de schoenherstelbranche waar de toename in het aantal werknemers niet significant is). Op basis van de trendanalyse wordt geconcludeerd dat in de kappersbranche als gevolg van de BTW-verlaging hoogstwaarschijnlijk een trendbreuk is opgetreden in de werkgelegenheid. Ook in de fiets- en schoenherstelbranche lijkt door de BTW-verlaging een trendbreuk op te treden. De marges zijn echter te groot om in dit stadium van het onderzoek de conclusie te trekken dat de BTW-maatregel in deze branches effect heeft op de werkgelegenheid. In de schilders- en stukadoorsbranche lijkt geen trendbreuk op te treden. Door de beperkingen van de gehanteerde methode kunnen nog geen conclusies worden getrokken over het effect van de BTW-maatregel op de werkgelegenheid in deze branche. Voor de kledingherstelbranche is geen trendanalyse uitgevoerd. De inschatting van de ondernemers is dat de door hun waargenomen stijging een gevolg is van de BTW-verlaging.
25
BIJLAGE 1
ONDERZOEKSOPZET EN UITVOERING Om gegevens te verzamelen over de werkgelegenheid in de vijf branches zijn deze met behulp van een schriftelijke vragenlijst bevraagd. Er is gekozen voor een panel-opzet, waarbij de geselecteerde bedrijven gedurende de drie metingen (in 2000, 2001 en 2002) de vragenlijst invullen. In het panel worden de ontwikkelingen ten aanzien van prijzen, omzet, aantal werkzame personen en vacatures bijgehouden. Alvorens in te gaan op benadering van de bedrijven zijn de voorbereidende stappen besproken. Allereerst worden de methoden voor het vaststellen van het effect van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid besproken in § 1.1. In § 1.2 wordt vervolgens ingegaan op de steekproeftrekking en § 1.3 beschrijft de vragenlijst die aan het panel is voorgelegd. In 2.1 wordt een beschrijving van het veldwerk gegeven en 2.2 gaat in op de respons. 1 Onderzoeksopzet
1.1 Methoden vaststelling effect BTW-maatregel Om het effect van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid in de branches vast te stellen is gebruik gemaakt van twee methoden: • Trendanalyse • Contrafactische vraagstelling. Met behulp van de trendanalyse is de autonome trend in de werkgelegenheid in de verschillende branches vastgesteld. Hiervoor is gebruik gemaakt van gegevens van de Kamer van Koophandel van 1990 tot en met 1999. Met behulp van het «Holts exponentiële effeningsmodel» is op basis van de waarnemingen uit 1990–1999 een trendlijn berekend, waardoor voorspellingen gedaan kunnen worden voor de daarop volgende jaren. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat in de berekende autonome trend géén trendbreuk optreedt per 1 januari 2000 als gevolg van de BTW-maatregel. De berekende trend geeft dus de situatie weer zoals die zou zijn als het BTW-tarief niet verlaagd zou zijn. Met behulp van de verzamelde gegevens in de branches wordt vastgesteld of in de praktijk wél een trendbreuk is opgetreden na de verlaging van het BTW-tarief. Het verschil tussen de voorspelling van de trendanalyse en de feitelijke ontwikkeling kan toegeschreven worden aan de BTW-verlaging. De tweede methode – contrafactische vraagstelling – verschaft inzicht in het effect van de BTW-maatregel door het panel op hypothetische situaties te laten reageren. Dat wil zeggen dat in de vragenlijst niet alleen vragen zijn opgenomen ten aanzien van de feitelijke situatie van de onderneming, maar dat ook gevraagd is naar de situatie zoals die geweest zou zijn zonder invoering van de maatregel. Zo is bijvoorbeeld gevraagd of er in 2000 evenveel tijd besteed zou zijn aan arbeidsintensieve diensten als de BTW-maatregel niet zou zijn genomen. Per respondent is vastgesteld welk effect de maatregel volgens de respondent heeft op de werkgelegenheid. Hieruit zijn vervolgens populatieschattingen gemaakt.
1.2 Steekproeftrekking Voor het trekken van de steekproef is gebruik gemaakt van de OB-bestanden van de Belastingdienst. Allereerst zijn door Research voor Beleid de relevante branches waarvoor de BTW-verlaging van kracht is vastgesteld. Daarbij zijn zoveel mogelijk branches betrokken, zodat eventuele «doelgroepbedrijven» niet zijn uitgesloten. Een voorbeeld is dat veel fietsreparaties uitgevoerd worden door fietshandelaren die onder de branche «detailhandel in fietsen» vallen en niet onder «fietsreparaties».
26
Hetzelfde geldt voor kledingzaken, stomerijen etc. waar naast de verkoop of reiniging ook reparaties worden uitgevoerd. Uit de breed geselecteerde branches heeft de Belastingdienst een bestand met bedrijven opgeleverd die voldoen aan de volgende twee criteria: 1. het bedrijf heeft zowel in 1999 als in 2000 aangifte OB gedaan (hetgeen impliceert dat er geen starters in het bestand zitten); 2. het bedrijf heeft in 1999 het algemene en in 2000 (deels) het lage BTW-tarief afgedragen. Het tweede criterium is gehanteerd om er zeker van te zijn dat de bedrijven uit de geselecteerde branches ook daadwerkelijk reparatiewerkzaamheden uitvoeren. Een probleem hierbij is dat bedrijven die wel tot de doelgroep behoren, maar geen gebruik maken van de maatregel (oftewel gewoon 17,5% BTW af zijn blijven dragen) niet in het steekproefkader zijn opgenomen. Hierdoor is een deel van de doelgroep uitgesloten van het onderzoek. Voor de tweede meting wordt overwogen een aanvullende steekproef te trekken om een beeld te krijgen van de ontwikkelingen in prijzen, omzet en werkgelegenheid in deze groep. In tabel B1 zijn de aantallen bedrijven weergegeven die voldoen aan het eerste criterium en de aantallen die zowel aan het eerste als aan het tweede criterium voldoen. Deze laatste groep is het steekproefkader. Van deze bedrijven zijn door de Belastingdienst telefoonnummers bijgezocht. De aantallen hiervan staan weergegeven in de laatste kolom. Tabel B1 Populatie en steekproefkader Populatie voldoend aan criterium 1
Steekproefkader: populatie voldoend aan criterium 1+2
Aangeleverd bestand
Fietsherstellers Schoenherstellers Kledingherstellers Kappers Stukadoors en schilders
2 596 938 12 712 10 057 17 128
1 770 801 837 9 177 6 113
1 200 514 401 4 351 4 910
Totaal
43 431
18 698
11 376
Uit de tabel blijkt dat voor een aanzienlijk deel van de bedrijven geen telefoonnummer is gevonden. De reden hiervoor is onbekend. Bij de analysen is ervan uitgegaan dat de bedrijven waarvan het telefoonnummer wel is gevonden een representatief beeld geven van het totale steekproefkader. Er zijn geen redenen gevonden om aan te nemen dat dit niet zo zou zijn. Om met een zekere betrouwbaarheid uitspraken te kunnen doen over de branches is een bepaalde steekproefomvang vereist1. Tabel B2 geeft weer wat de gewenste aantallen respondenten zijn voor de verschillende branches, wat de benodigde netto- en brutosteekproeven daarvoor zijn, wat de aantallen zijn die in het aangeleverde bestand voorkomen en hoeveel bedrijven daadwerkelijk benaderd zijn voor het onderzoek.
1
In het onderzoek is uitgegaan van een betrouwbaarheidsinterval van 95% en een marge van 3%. Dit houdt bijvoorbeeld in dat bij een waargenomen percentage van 5%, met 95% zekerheid te zeggen is dat de gevonden waarde ligt tussen 2 en 8%.
Bij de berekening van de netto-steekproefomvang is ervan uitgegaan dat 75% van de ondernemers die een vragenlijst hebben ontvangen deze ook daadwerkelijk terugsturen. De bruto-steekproef is berekend door aan te nemen dat 40% van de benaderde ondernemers in de telefonische screening bereid is deel te nemen aan het onderzoek.
27
Tabel B2 Netto- en brutosteekproef Gewenst aantal vragenlijsten
Benodigde netto-steekproef
Benodigde bruto-steekproef
Aangeleverd bestand
Aantal benaderd
350 200 100 400 400
467 267 133 533 533
1 166 667 334 1 350 1 350
1 200 514 401 4 351 4 910
1 200 514 401 1 350 1 350
1 450
1 940
4 851
11 376
4 815
Fietsherstellers Schoenherstellers Kledingherstellers Kappers Stukadoors en schilders Totaal
Uit de tabel blijkt dat de fietsherstellers, schoenherstellers en kledingherstellers integraal benaderd zijn. Het steekproefkader voor de schoenherstellers is kleiner dan de gewenste bruto-steekproef. Voor de kappersbranche en schilders- en stukadoorsbranche is uit de aangeleverde bestanden een gestratificeerde steekproef getrokken naar de grootte van het bedrijf, uitgedrukt in de omzet. Daarbij zijn de volgende omzetcategorieën gehanteerd: Tabel B3 Omzetcategorieën gestratificeerde steekproef Categorie
Totale omzet (x)
1 2 3 4 5 6 7
x < 1000 1 000 ≤ x < 10 000 10 000 ≤ x < 50 000 50 000 ≤ x < 100 000 100 000 ≤ x < 500 000 500 000 ≤ x < 1 000 000 x ≥ 1 000 000
Weging Om uitspraken te kunnen doen over de hele populatie is aan de cases in het databestand een weegfactor toegekend. Er is gewogen naar de totale populatie bedrijven uit het steekproefkader (voldoend aan criterium 1 en 2, zie tabel B1 derde kolom). De weegfactor ziet er als volgt uit: weegfactor = populatie / netto respons Voor de branches waaruit een gestratificeerde steekproef is getrokken, is de weegfactor per omzetstratum berekend. Omdat alleen omzetgegevens beschikbaar zijn voor de bedrijven in het aangeleverde databestand (waarvoor een telefoonnummer is gevonden), is na ophoging naar de aantallen in het aangeleverde bestand voor alle strata dezelfde weegfactor gebruikt ter ophoging naar het steekproefkader. Strikt genomen is deze methode niet juist, want zo wordt niet opgehoogd naar de verdeling over de verschillende omzetcategorieën in het steekproefkader, maar naar de verdeling in het aangeleverde bestand. Bovendien wordt daarmee de aanname gedaan dat de groep bedrijven waarvan het telefoonnummer is gevonden representatief is voor het hele steekproefkader, dus ook voor de bedrijven waarvan geen telefoonnummer is gevonden. Gezien de beperkte beschikbaarheid van gegevens echter is dit de enige oplossing.
1.3 Vragenlijst Voor elke branche is een vragenlijst opgesteld. De vijf versies wijken qua vraagstelling nauwelijks van elkaar af, alleen tekstueel verschillen ze enigszins. De volgende onderwerpen zijn bevraagd: • bedrijfsactiviteiten en aantal jaar dat bedrijf bestaat;
28
• • • • •
de doorberekening van de BTW-verlaging in de prijzen; de inschatting van de effecten van de BTW-verlaging op de werkgelegenheid (1999/2000); aantal werknemers (1999/2000); omzetgegevens (1999); administratieve lasten als gevolg van de BTW-maatregel.
In de vragenlijst voor de schilders- en stukadoorsbranche wordt niet gevraagd naar prijzen, maar naar uurloon. De conceptversie van de vragenlijst is ter becommentariëring voorgelegd aan de branche-organisaties1 en de opdrachtgever. Ook is de vragenlijst getest bij een rijwielhersteller, een kapsalon en een schoenmaker. Deze testrondes hebben geleid tot enkele aanpassingen in de vraagstelling, zodat deze beter aansluit bij de praktijk. 2 Uitvoering van het onderzoek
2.1 Veldwerk De geselecteerde steekproefpersonen zijn in vier stappen benaderd. Allereerst hebben zij een aankondigingsbrief van het Ministerie van Financiën en van de betreffende branche-organisatie ontvangen waarin een korte uitleg is gegeven over het onderzoek en om medewerking is gevraagd. Vervolgens heeft een telefonische screening plaatsgevonden waarin de bereidheid tot deelname aan het onderzoek is gepeild. Aan de personen die aangegeven hebben bereid te zijn een vragenlijst in te vullen, is de schriftelijke vragenlijst verstuurd. Twee weken na verzending heeft een telefonisch rappel plaatsgevonden ter herinnering. Gedurende de loop van het veldwerk is een helpdesk geopend waar ondernemers met eventuele vragen terecht konden. De respondenten is de mogelijkheid geboden de vragenlijst via internet in te vullen in plaats van de schriftelijke vragenlijst te retourneren. In de begeleidende brief bij de schriftelijke vragenlijst is hiertoe een persoonlijke toegangscode en een wachtwoord gegeven. Op de internetsite is tevens een pagina bijgehouden waarop antwoord is gegeven op veel gestelde vragen.
2.2 Respons Telefonische screening Zoals gezegd heeft na het versturen van de aankondigingsbrieven een telefonische screening plaatsgevonden. Van de 4815 bedrijven in de steekproef is het voor 1633 niet gelukt om in drie benaderingen in contact te komen met de juiste persoon. Verder hebben 167 bedrijven aangegeven niet tot de doelgroep van het onderzoek te behoren, hetgeen opmerkelijk is omdat de bedrijven in de steekproef geselecteerd zijn op het criterium dat het lage BTW-tarief wordt afgedragen. In tabel B4 wordt hiervan een overzicht gegeven voor de vijf branches.
1
Te weten de Koninklijke Algemene Nederlandse Kappersorganisatie (ANKO), de BOVAG, de NCBRM, de Federatie van Afbouw Bedrijfschappen, de FOSAG, de NAVAS, de OndernemsersUnie in het Schoenambacht en de branchevereniging voor Kleding en Veranderbedrijven (BKV).
29
Tabel B4 Telefonische screening: wel/niet behorend tot doelgroep onderzoek Behorend tot doelgroep
Fietsherstellers Kappers Kledingherstellers Schilders en stukadoors Schoenherstellers Totaal
Niet behorend tot doelgroep
Totaal
Aantal
Rijperc.
Aantal
Rijperc.
Aantal
Rijperc.
827 876 124 831 357
98% 98% 53% 98% 98%
17 17 110 16 7
2% 2% 47% 2% 2%
844 893 234 847 364
100% 100% 100% 100% 100%
3 015
95%
167
5%
3 182
100%
Uit de tabel blijkt dat uitval voornamelijk is opgetreden in de kledingherstelbranche. Bijna de helft van de bedrijven in deze branche geeft aan niet tot de doelgroep te behoren. Aangezien de ondernemers wel het lage BTW-tarief afdragen, berust dit waarschijnlijk op onwetendheid. In totaal hebben 3015 bedrijven aangegeven tot de doelgroep te behoren. In onderstaande tabel is de bereidheid tot deelname aan het onderzoek van deze groep weergegeven. Tabel B5 Telefonische toezegging bereidheid tot deelname Wil vragenlijst invullen
Fietsherstellers Kappers Kledingherstellers Schilders en stukadoors Schoenherstellers Totaal
Wil vragenlijst niet invullen
Totaal
Aantal
Rijperc.
Aantal
Rijperc.
Aantal
Rijperc.
661 778 92 754 305
80% 89% 74% 91% 85%
166 98 32 77 52
20% 11% 26% 9% 15%
827 876 124 831 357
100% 100% 100% 100% 100%
2 590
86%
425
14%
3 015
100%
Uit de tabel blijkt dat in totaal 2590 vragenlijsten verspreid zijn. In de kledingbranche is de bereidheid wederom laag.
Geretourneerde vragenlijsten In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel van de verspreide vragenlijsten geretourneerd zijn. Tabel B6 Aantal wel/niet teruggestuurde vragenlijsten (geret. = geretourneerd)
Fietsherstellers Schoenherstellers Kledingherstellers Kappers Stukadoors en schilders Totaal
Niet geretourn
Schriftelijk geretourn
Via internet geretourn
Totaal geretourn
% Geretourn/ brutost.pr.
Gewenst
282 103 45 278 302
364 187 47 462 431
15 15 0 38 21
379 202 47 500 452
32% 39% 12%* 37% 33%
350 200 100 400 400
1 010
1 491
89
1 580
33%
1 450
* Bijna de helft van de respondenten uit de bruto-steekproef zegt niet tot de doelgroep te behoren. Bij halvering van het bruto-steekproefaantal bedraagt het responspercentage 24%.
Uit de tabel blijkt dat de totale respons (33%) iets hoger ligt dan het geschatte percentage van 30%. Het gewenste aantal vragenlijsten is in de kledingherstelbranche niet bereikt, mede door het grote aantal bedrijven dat heeft aangegeven niet tot de doelgroep te behoren.
30
BIJLAGE 2
SCHRIFTELIJKE VRAGENLIJSTEN
31
BIJLAGE 3
BEREKENING MARGE OP HET VERSCHIL TUSSEN TREND EN METING Voor de berekening van de marge op het verschil tussen gemeten waarde en berekende trend is gebruik gemaakt van de volgende formule: Marge verschil = 1,96 * ' (var meting + var trend) Waarbij var meting: Variantie in het gemeten aantal werknemers in 2000 var trend: Variantie in het berekende aantal werknemers in 2000 1,96: Variabele voor het betrouwbaarheidsinterval van 95%. Variantie in de meting Voor het berekenen van de variantie in de meting is gebruik gemaakt van de volgende formule voor gepaarde waarnemingen: var meting = N2 * (1 – f) / n * (sy2 + R2 * sx2 – 2 * R * s xy) waarbij geldt: f = n/N R = y gem / x gem s xy = Σ (yi – y gem) (xi – x gem) / (n – 1) met N: populatie n: steekproefomvang sy: standaarddeviatie in aantal werknemers 2000 sx: standaarddeviatie in aantal werknemers 1999 y gem: gemiddelde aantal werknemers in 2000 x gem: gemiddelde aantal werknemers in 1999 s xy: covariantie in x en y. Variantie in de trend De variantie in de trend is berekend door het kwadraat te nemen van de zogenaamde «Root Mean Square Error» (RMSE). De RMSE is berekend aan de hand van de volgende formule: RMSE = ' Σ e2 / n met e: fout in prognosewaarde voor het jaar 1990, 1991, 1992 etc (oftewel verschil tussen KvK-data en berekende trend) n: aantal jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn.
32