driemaandelijks tijdschrift nummer 1 - dertiende jaargang - oktober 2006 Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen
De school van toen In deze nieuwbrief duiken we in de geschiedenis van ons onderwijs. Je vindt er twee interviews met fiere oma’s, oma Lia uit Leuven en oma Griet uit Brugge, die vertellen over hun eigen schooltijd én over die van hun kleinkinderen in een school van FOPEM. Beiden zijn het er over eens dat er iets grondigs veranderd is in het alledaagse leven van de school. Gelukkig maar, want de kleinkinderen gaan nu graag naar school en proeven er van het levensgeluk. En geef toe, daar is het toch om te doen.
kant kijken alvast uit naar deze trefdag voor ouders, leerkrachten, kinderen en allen die onze scholen een warm hart toedragen.
Veel leesplezier, Kris Denys
Toch bekijkt Ward Houthuys, voormalig inspecteur van het basisonderwijs, met een kritische blik naar de vele onderwijsvernieuwingen van de afgelopen decennia. Hij spreekt van “veel geblaat en weinig wol”. Misschien moeten we dit met FOPEM goed in onze oren knopen. Onze scholen zijn nu éénmaal witte raven in het onderwijslandschap; en FOPEM en zijn scholen hoeven toch niet de ambitie te hebben om een grijze muis te zijn.
Wat vind je in deze nieuwsbrief?
Dit is nu net het thema van onze trefdag en publicatie naar aanleiding van ons tienjarig bestaan. FOPEM bestaat dus 10 jaar, en niet 12 jaar zoals je uit de jaargang van de nieuwsbrief zou kunnen afleiden. In deze publicatie en op de trefdag willen we, samen met auteurs en sprekers, nagaan wat nu juist de identiteit is van onze scholen. Met andere woorden, hoe anders zijn onze scholen? De trefdag vindt plaats in april of mei van volgend jaar in de kinder- en gezinsboerderij Diggie in Brakel. Deze lokatie is niet toevallig gekozen. De medeoprichters van de school De Buurt in Gent stonden ruim dertig jaar geleden mee aan de wieg van Diggie. In de volgende nieuwsbrieven verneem je meer nieuws over de trefdag en de publicatie. Wij van onze
De school van toen...................................................... Dossier De tijd van toen..................................................... “Een zuster gaat ook naar het toilet, hoe kan dat nu?”.............................................. “Nu zijn kinderen blij als ze naar school gaan, vroeger was dat anders”.................................. “Eigenlijk is er niet veel veranderd in het onderwijs: de meester of de juf staat vooraan en de kinderen luisteren”............................... Theo Thijssen (1879-1943) een attente onderwijzer.................................. Actueel We bestaan 10 jaar en we gaan dit vieren........... Roger Standaert lijstduwer? ................................ De bibliotheek van FOPEM heeft aangekocht. De waarde van stilte in het onderwijs................
1
1 2 3 5 7 8 10 12 14 16
De tijd van toen Twee musea over de school van weleer In Vlaanderen zijn er twee onderwijsmusea, één in Ieper en één in Gent. “De school van toen” in Gent wil het publiek kennis laten maken met de onderwijsgeschiedenis van vooral de stedelijke scholen in Gent. Voor leerlingen van het basisonderwijs is er een rondleiding met aandacht voor typische schoolse toestanden zoals orde en tucht, de prijsuitdeling, het standenonderwijs, wandplaten, … Tijdens de Gentse Feesten, eind juli, is er een tentoonstelling over een bepaald thema. “De school van toen” is gelegen in Klein Raamhof te Gent. Het stedelijk onderwijsmuseum in Ieper toont op een aantrekkelijke manier de evolutie in het onderwijs van de dertiende eeuw tot nu. Je vindt er ook reconstructies van twee klaslokalen van 1700 en 1930. Voor scholen zijn er rondleidingen voorzien. Je kan er ook een poster kopen met daarop “Hoe moet ik mij gedragen?”, een schoolreglement van omstreeks 1950. (zie hiernaast)
2
Dossier - oktober 2006
“Een zuster gaat ook naar het toilet, hoe kan dat nu?” De nieuwsbrief sprak met Griet Roseeuw, een fiere grootmoeder met twee kleinkinderen in Freinetschool Klimop te Oostkamp. Griet Roseeuw heeft niet alleen twee kleinkinderen in Klimop; ze werkt er ook als vrijwilliger in de kleuterklassen. Elke woensdag werkt ze er met heel veel plezier om samen met de kinderen soep en andere lekkere hapjes te bereiden met groenten en fruit uit de tuin van de school (zie foto). Daarnaast biedt Griet regelmatig ondersteuning in de klas, door bijvoorbeeld een verhaal te vertellen voor de kinderen of een gezelschapsspel spelen. De school is een beetje haar tweede thuis geworden omdat ze met volle teugen geniet van het contact met de leerkrachten (“Het is een ongelooflijk goed team”) en de ouders. Griet heeft haar roeping ook in het onderwijs gevonden aangezien ze vroeger als kleuterleidster heeft gewerkt.
twee scholen tesamen en moest ik verhuizen naar het andere schoolgebouw. Vanaf dat moment mag je wel zeggen dat het standenverschil tussen die twee scholen werd weggewerkt. Nieuwsbrief : En wat kwam er na je lagere schooltijd? Griet: Dan heb ik nog drie jaar lagere humaniora gevolgd en ben ik daarna nog vier jaar naar de normaalschool in Eeklo geweest, waar ik intern was. Zo was ik reeds op 19 jaar kleuterleidster. Aan die tijd hou ik nog hele goede herinneringen over. Dit bleek nog eens te meer uit de reünie van vorig jaar. Nieuwsbrief: Hoe heb je het schoolklimaat beleefd in je lagere en middelbare school? Griet: Eigenlijk was de relatie tussen leerlingen en leerkracht en de directie heel onnatuurlijk. Zo herinner ik mij het volgende voorval. Ik kwam toevallig een leerkracht tegen op de trap en ze ging in de richting van een deur vlakbij de trap. De deur was hermetisch afgesloten met een slot en we wisten niet wat er zich achter die deur bevond. Wat bleek? Die leerkracht, die een non was, opende het slot en ging naar binnen. Ik merkte dat achter die deur gewoon het toilet was en maakte mij de bedenking dat ook nonnen naar het toilet moesten! Nonnen naar het toilet, dat was iets bovennatuurlijks. Als je dit nu aan kinderen van Klimop vertelt, dan vallen ze wellicht achterover van verbazing, maar zo was dat in mijn schooltijd. Toen ik nog op de lagere school zat woedde de schoolstrijd tussen de minister van onderwijs Collard en de katholieke partij in alle hevigheid. Thuis hadden we een hond die in een voddenpop beet. Voor mijn vader symboliseerde die pop Collard, wat we best grappig vonden. Je moet weten dat ook mijn vader onderwijzer was in een andere school, en de leerkrachten en de directie waren daarvan op de hoogte. Af en toe had ik het moeilijk om zowel trouw te zijn aan mijn vader als aan de leerkracht. Ik vertel je het volgende voorval uit de humaniora. Een leerkracht had de bijnaam de “Rekker” omdat hij veel speeksel maakte en een onfrisse adem had. Met de klas hadden we afgesproken om zijn tafel op de rand van de trede te plaatsen zodat bij de minste stoot de tafel van de trede zou tuimelen. De “Rekker” had namelijk de gewoonte om voortdurend te wiebelen aan zijn tafel. Op een bepaald moment dondert de tafel naar beneden waarop de “Rekker” uitzinnig van woede werd. Hij vroeg wie dit snode plan had bedacht. Alle leerlingen staken hun hand in de lucht, behalve ikzelf. Want stel je voor dat mijn vader te weten zou komen dat zijn dochter kattekwaad uitstak op school en dat hij
Nieuwsbrief: Griet, kun je even vertellen hoe je lagere schooltijd is verlopen? Griet: Mijn lagere school heb ik gelopen in een katholieke school in Torhout. Ik herinner mij dat we in de kleuterklas vooral moesten knippen, prikken en weven. Zo moesten we heel nauwkeurig met een priknaald op een rechte lijn prikken. En omdat ik daar nogal goed in was, mocht ik naast de juf staan en af en toe een kleuter helpen die het moeilijk had om recht te prikken. Maar we werden meteen in “laatjes” geklasseerd: diegenen die het goed konden en diegenen die het er niet goed van af brachten. We mochten ook veel tekenen met fijne potloden wat toen heel vernieuwend was. Omdat de school wellicht niet veel subsidies kreeg, tekenden we toen op de achterzijde van behangpapier. Na de kleuterschool ben ik in dezelfde basisschool gebleven en ik heb daar vooral goede herinneringen aan deze schooltijd. Na mijn derde leerjaar was er een ingrijpende verandering omdat onze school fuseerde met een naburige school. In de gemeente noemden we die school de “kloefenschool” omdat nogal wat kinderen klompen droegen in plaats van schoenen. Het was een school van de zogenaamd lagere stand die bovendien naast het gebouw lag waar werklozen hun uitkering kwamen ophalen. Je merkt het, in die tijd was het standenverschil heel sterk aanwezig. Maar in 1956 kwamen de
3
Dossier - oktober 2006 voorleggen aan de directie die dan controleerde of alle activiteiten die we gepland hadden geschikt waren voor de kleuters.
daarvoor zou aangesproken worden door kennissen uit de gemeente. Zijn eer stond zowaar op het spel. Omdat ik een paar weken ervoor al eens iets mispeuterd had, heb ik toen wijselijk besloten om niet te toe geven dat ik mee in het complot zat om de “Rekker” de stuipen op het lijf te jagen. Maar daardoor haalde ik wel de woede van mijn klasgenoten op mij hals. Maar ik had het er voor over, zolang de eer van mijn vader maar niet gekrenkt werd door mijn baldadig gedrag!
Nieuwsbrief: Als je nu terugkijkt op je eigen schoolverleden en je carrière in het onderwijs, welke verschillen merk je met de manier waarop je twee kleinkinderen hun school beleven in Klimop? Griet: Kinderen worden veel zelfstandiger gelaten; ze groeien niet langer op in een stolp. Zo maakte ik mij in het begin zorgen om kinderen die op de rand van een afsluiting liepen tussen twee klasruimtes in Klimop. Ik was meteen geneigd om dit niet toe te laten en vond het vreemd dat leerkrachten dit toelieten. Wat bleek? Er is nooit een kind van die afsluiting gevallen. In de school gaat het er ook vrijer aan toe, maar met discipline. Maar het gaat niet om een kadaverdiscipline omdat ze is gebaseerd op afspraken en regels waarover de kinderen ook hun zeg hebben. Toen ik kleuterleidster was sprak ik heel dikwijls het woord moeten uit toen ik met de kinderen sprak. Nu komt dit nauwelijks voor in de school; van dwang is dan ook geen sprake. Toch moet er mij nog iets van het hart. Als het om kennis gaat, vind ik dat de lat in Vlaanderen veel te hoog ligt. Kinderen worden meteen meegesleurd in een harde competitie. Ik vind dit voor niets nodig. Ik ben dan ook blij dat mijn kleinkinderen school lopen in Klimop waar die competitiegeest er niet is.
Nieuwsbrief: Griet, je bent zelf lang kleuterleidster geweest in verschillende scholen. Welke evolutie heb je gemerkt doorheen die jaren? Griet: In 1965 ben ik gestart als kleuterleidster in een Brugse kleuterschool die een vestigingsplaats was van een basisschool. Mijn voornaamste zorg was toen “hoe zal ik mijn dagen vullen met deze kleuters?”. Maar aan dat schooljaar hou ik goede herinneringen over. Omdat de leerkracht die ik verving terugkwam, was er voor mij in dat schooltje geen plaats meer. Daarna was ik drie jaar kleuterleidster in een andere Brugse school waar een non de plak zwaaide. Zeg maar dat ze de schrik van de school was. Nogal wat kinderen waren van adelijke afkomst en veel kinderen spraken dus Frans thuis. Als je niet tot de zogenaamd betere klasse behoorde, dan liet men dit je duidelijk voelen op school. Het schrikbewind van de directrice kan ik het best illustreren met een voorval. Haar bureau had een groot raam dat zowel uitkeek op de speelplaats van de kleuterschool als van de lagere school. Het was een warme zomerdag en ik deed speelplaatsbewaking. Ik had mijn mouwen opgestroopt omdat het mooi weer was. Dit was evenwel buiten de waard van de directie gerekend. Ze stoof uit haar bureau en beveelde me om onmiddellijk om mijn mouwen weer naar beneden te laten. Ook moesten we elke ochtend onze klasagenda
Nieuwsbrief: Oma Griet, bemoedigende woorden.
dank
je
voor
deze
Interview afgenomen door Kris Denys
4
Dossier - oktober 2006
“Nu zijn kinderen blij als ze naar school gaan, vroeger was dat anders” Een gesprek met Lia, eveneens een fiere grootmoeder met twee kleinkinderen in De Zevensprong te Leuven. Lia Sintubin woont in Leuven en heeft drie kleinkinderen. Twee ervan lopen school in de Freinetschool De Zevensprong. Lia heeft haar jeugd vooral doorgebracht in Roeselare. Haar lagere school doorliep ze in een “nonnetjesschool”; haar middelbare studies deed ze in een streng katholiek meisjeslyceum. Haar vader was naast schoolhoofd, ook heel belezen in onderwerpen die te maken hadden met opvoeding en onderwijs. Zelf schreef hij vlak na de tweede wereldoorlog een boekje voor ouders, leerkrachten en opvoeders (zie kader). Een aantal titels uit dit werk spreken voor zich en geven raak de tijdsgeest weer : “kon de buitenschoolse invloed maar beter worden”, of “middelen om het kind zedelijk en godsdienstig op te voeden”. De nieuwsbrief sprak met haar over hoe zij vroeger haar schooltijd in de middelbare school heeft beleefd, over de school van haar vader én natuurlijk over haar kleinkinderen in De Zevensprong.
Het verschil in reiskosten om in Leuven te studeren werd dan door de school of de parochie bijgepast. Nieuwsbrief: Hadden jullie op school ook sport en buitenschoolse activiteiten? En, hoe zou je het klimaat op je school omschrijven? Lia: Neen, van buitenschoolse activiteiten was geen sprake. Ja, er waren wel turnlessen met onze pofbroeken en lange sportkousen. Als het maar kuis was. Natuurlijk hadden we ook een uniform aan toen we naar school gingen: een grijze plooirok en een degelijke grijze blazer. En toeval of niet, dit uniform moesten onze ouders aankopen in een winkel vlakbij de school die werd uitgebaat door twee zussen van een non van onze school. O ja, en dan was er ook nog een schort natuurlijk, met blauwe en witte ruitjes. Kortom, onze school was eigenlijk een kweekvijver voor vrome meisjes. Over sexualiteit werd dan ook niet gesproken, dat was echt waar een taboe. Ook in de godsdienstlessen werd dit niet aangeraakt. Heel de sfeer op school was heel preuts en katholiek. Zo waren er wel zangstondes waar we alleen vrome liedjes zongen. Heel de wereld van de rock’n roll en de film met Elvis Presley en James Dean is dus aan ons voorbijgegaan. Je kan dus gerust zeggen dat ik veel heb gemist van wat zich buiten de school afspeelde. En wat de lessen betreft, was er een enorme afstand tussen de leerlingen en de leerkrachten; leerkrachten waren wezens, sorry mensen, waar we toch wel een beetje schrik van hadden. Je had eigenlijk geen relatie met die mensen; over alledaagse dingen spraken we niet met een leerkracht. Alhoewel toen de meeste leerkrachten nonnen waren, heb ik de evolutie meegemaakt naar zowaar mannelijke leerkrachten. De nonnen droegen toen lange grijze wollen kleren. En ik kan je verzekeren dat dit tijdens de warme zomerdagen niet altijd even fris rook.
Nieuwsbrief: Lia, wat weet je nog van je schooltijd? Lia: Van mijn lagere schooltijd herinner ik mij nog bitter weinig. Maar van mijn jaren in de middelbare school in Roeselare weet ik nog veel te vertellen. Het was, laat maar zeggen, een heel strenge katholieke meisjesschool waarvan de meeste leerkrachten non waren. We moesten dagelijks naar de eucharistie en er waren heel wat regeltjes waaraan we ons angstvallig hielden. “Streng” betekende ook dat de school inspeelde op de verwachtingen van de ouders. Zo wisten de leerkrachten en de directie dat mijn vader schoolhoofd was en dat hij veel van zijn kinderen eiste als het om schoolse prestaties ging. Bovendien was het een elitaire school met zogezegd een “goede” naam. De school ging er namelijk prat op dat vele afgestuurden het ver schopten in hun leven. Ruim de helft van de meisjes van mijn klas ging verder studeren aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Verder studeren aan de toenmalige Rijksuniversiteit van Gent kwam bij ons gewoon niet op. Aan de school van mijn broers ging men wel heel drastisch te werk. Jongens die wilden studeren in Gent, werden afgeraden dit te doen.
Nieuwsbrief: Jouw vader was schoolhoofd van een lagere jongensschool. Hoe zag zijn dagtaak er eigenlijk uit? Lia: Mijn vader was niet alleen schoolhoofd, hij gaf ook les in het achtste leerjaar. Je moet weten dat de meeste kinderen van de school nog een zevende leerjaar volgden in de lagere school. Sommigen bleven nog een jaar langer om dan meteen te gaan werken. Er was immers maar leerplicht tot veertien jaar. Nu, wij woonden met ons groot gezin in een huis in de school zelf. Ons gezinsleven stond voor een groot deel in het teken van de school van mijn vader. Zo waren er jongens die elke morgen bij ons thuis boterhammen
5
Dossier - oktober 2006 kwamen eten nadat ze eerst naar de mis waren gegaan in de naburige kerk. Mijn vader was heel katholiek; dus controleerde hij of de jongens wel naar de mis waren geweest. Zo niet, kregen ze geen ontbijt. Samen met mijn broers en zussen moesten wij mee de school poetsen. De inzet van mijn vader voor de school was grenzeloos. Maar als schoolhoofd was hij heel streng voor zijn leerkrachten. Naast zijn schoolopdracht gaf hij regelmatig spreekbeurten over opvoeding en onderwijs voor allerhande verenigingen. Maar als ik bijvoorbeeld in zijn boekje lees, dan merk ik dat dit antieke ideeën zijn die mijlen ver af staan van de manier waarop we nu omgaan met kinderen. En wat zo opviel, was dat mijn vader, net zoals de meeste leerkrachten, er altijd zo ernstig bijliep. Van gekscheren en lachen was nauwelijks sprake. Het was alsof de opvoeders van toen een zware last op hun schouders droegen. Nieuwsbrief: Wat is dan het verschil tussen de “school van toen” en de manier waarop je kleinkinderen hun school beleven? Lia: Wat opvalt, is dat mijn kleinkinderen lachende vrolijke kinderen zijn als ze naar school gaan én als ze in school zijn. En dat is iets dat je voelt in de school; het gaat er losjes en ontspannen aan toe, en toch kunnen de kinderen ernstig bezig zijn met hun taken. Je mag dus als kind zijn wie je bent in de school. Trouwens, waarom zou een kind niet gelukkig mogen zijn op school? En de ouders die je tegenkomt op school zien er ook zo ontspannen uit. Toch is er een zekere discipline op school, zonder dat dit meteen wordt opgelegd door leerkrachten. Ik heb echt de indruk dat kinderen daar graag naar school gaan. Wat nog opvalt is dat de school zich niet afsluit van de buitenwereld. In mijn tijd was dus helemaal niet geval. De wereld buiten de school was toen “slecht”. Maar ik hoor dat mijn kleinkinderen af en toe eens naar de markt gaan. De kinderen staan er “in de wereld” als een persoon die zich goed voelt in zijn vel. Nog een groot verschil is dat kinderen niet overladen worden met veel huiswerk en toetsen. Vooral in de hoogste klassen is er wel huiswerk, maar kinderen worden vooral gestimuleerd om creatief bezig te zijn. Ik merk dat ook aan mijn kleindochter als ze hier bij mij thuis is. Zo werkt zij zelfstandig aan een map met daarin afbeeldingen van dieren en één met planten. En ik merk dat de kinderen weten wat in de wereld gebeurt via hun actuaronde. Zoals ik je al zei, zelfs in mijn middelbare schooltijd was de wereld buiten de school iets vreemd. Gelukkig is er op dat vlak heel veel veranderd, en dat vind ik toch een vooruitgang. Nieuwsbrief: Oma Lia, dank je voor dit boeiende gesprek.
Interview afgenomen door Kris Denys 6
Dossier - oktober 2006
“Eigenlijk is er niet veel veranderd in het onderwijs:
de meester of de juf staat vooraan en de kinderen luisteren” De nieuwsbrief sprak met Ward Houthuys, voormalig leerkracht en inspecteur van het basisonderwijs. In zijn beginjaren was Ward Houthuys leraar in een basisschool in Mechelen. We spreken dan over 1945. Later was hij kantonaal inspecteur voor de Leuvense basisscholen. Hij was tevens directeur van het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen te Mechelen. Kortom, een man met een brede kijk op wat bewoog én beweegt - hij volgt de onderwijsactualiteit nog op de voet - in het onderwijs.
die visie nauw aansluit bij de ideeën van Freinet. Het gedachtegoed van Rudolf Steiner daarentegen was voor mij nogal ondoorgrondelijk. Maar toen ik mijn visie besprak met leerkrachten en directies stuitte ik meestal op een weerstand. Samen met een collega heb ik in 1975 de start van de Freinetschool De Appeltuin in Leuven meegemaakt. We ontvingen een brief van een groep enthousiaste ouders die een Freinetschool uit de grond wilden stampen. Maar ik heb ook gewezen op een aantal zwakheden van de school, zoals het feit dat er maar in beperkte mate rekening werd gehouden met het leerplan en dat het verwerven van kennis ook gelieerd kan worden aan Freinettechnieken. Hoe dan ook stond ik zeer positief tegenover De Appeltuin en heb ik nog een artikel geschreven in hun tijdschrift. Nieuwsbrief: Hoe beoordeel je de evolutie die je in het onderwijs hebt meegemaakt?
Nieuwsbrief: Ward, kun je even je lange loopbaan in het onderwijs schetsen?
Ward: Ik denk dat de periode vlak voor de tweede wereldoorlog veel gunstiger was voor een onderwijsverandering die gericht was op burgerschapsvorming dan de jaren zeventig. Misschien heeft het leerplan van 1936 daar een rol in gespeeld.1 Ik had de indruk dat tot in de jaren tachtig de nadruk vooral lag op kennisoverdracht, ondanks alle pogingen om het basisonderwijs te vernieuwen zoals het Vernieuwd Lager Onderwijs (VLO). Zo vind ik eigenlijk heel de retoriek van Ferre Laevers met zijn Ervaringsgericht Onderwijs veel geblaat maar weinig wol. Ik heb vastgesteld dat in veel van die zogenaamd ervaringsgerichte scholen er geen wezenlijke veranderingen waren in de klaspraktijk. De leerkracht bleef de rol vervullen van diegene die de discipline in de klas moest bewaren. Eigenlijk kwam het steeds hier op neer “De leerkracht staat vooraan in de klas en de leerlingen moeten luisteren en daarna gaat de leerkracht controleren of de leerlingen wel goed geluisterd hebben, dit wil zeggen kunnen ze herhalen wat de leerkracht hen heeft voorgekauwd?” Toch heb ik als directeur en docent aan het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen gepoogd om vooral onderwijzers warm te maken voor een ander soort onderwijs. Ik merkte dat vooral vrouwelijke leerkrachten daar gevoelig voor waren.
Ward: In 1945 ben ik van start gegaan als onderwijzer in een school die berucht was in Mechelen. Vele ouders van de kinderen waren tijdens de oorlogsjaren smokkelaars en de kinderen hadden daar veel van opgestoken. Autoriteit kenden ze niet en school lopen was voor deze kinderen maar bijzaak. Eten en drinken kwamen op de eerste plaats. Het gebeurde regelmatig dat leerkrachten door ouders bedreigd werden. Een aantal jaren later werd ik onderwijzer in een andere stedelijke school in Mechelen. Kort daarna was ik inspecteur in het Limburgse Bilzen. Door de verre verplaatsingen heb ik er mijn auto kapot gereden op de kasseiwegen in Limburg. Ik deed er veel klasbezoeken en mocht advies geven aan onderwijzers. Soms moest ik ook sancties voorstellen aan het schoolbestuur maar meestal kwam daar niet veel van in huis. Vele schoolbesturen bestonden uit veehandelaren en pastoors waarmee ik eerst een glas wijn ging drinken vooraleer we een klasbezoek aflegden. In 1950 tenslotte werd ik inspecteur in Leuven en een aantal omliggende gemeenten. In 1980 tenslotte, nadat ik gepensioneerd was, bleef ik nog lange tijd directeur van het Hoger Instituut voor Opvoedkundige Wetenschappen in Mechelen. Nieuwsbrief: Hoe is je persoonlijke visie op opvoeding en onderwijs?
Interview afgenomen door Kris Denys
Ward: Als ik terugkijk op mijn loopbaan als inspecteur, dan merk ik dat de echte inhoud van het onderwijs, zoals ik die zie, niet of nauwelijks werd aangeraakt in de basisscholen. Voor mij is dé rol van onderwijs het vormen van burgers in de samenleving. De klas in de school zie ik dan als een polis, een gemeenschap waar kinderen en leerkrachten aan het werk zijn. Als je de geschriften van Freinet er op naleest, dan merk je dat
1
Een goed overzicht van de evolutie dagelijkse praktijk in de lagere school vind je in “Orde in vooruitgang” Alledaags handelen in de Belgische lagere school (1880-1970) van Marc Depaepe.
7
Dossier - oktober 2006
Theo Thijssen (1879 – 1943) een attente onderwijzer pedagogische congressen. Vooral heeft Thijssen, zowel als vakbondsman/politicus als als literator, geweldig bijgedragen tot de emancipatie van de 'gewone' onderwijzers als beroepsgroep, allereerst door versterking van hun zelfbewustzijn. Daarnaast streed hij fel voor gelijke onderwijskansen voor kinderen, ongeacht het inkomen van hun ouders. Differentiatie in de opleiding mocht eigenlijk niet voor het veertiende jaar plaatsvinden: eerst moest duidelijk worden wat de talenten van ieder kind waren.
Hoe ik het in handen kreeg weet ik niet meer, maar ik heb een heel mooie herinnering aan het boekje ‘De Gelukkige Klas’ van Theo Thijssen, dat ik een kleine 20 jaar geleden gelezen heb. Toen onze eindredacteur Kris met het idee aankwam een sfeerbeeld van de lagere school in de goede ouwe tijd te schetsen, dacht ik dan ook onmiddellijk aan die Hollandse Schoolmeester Theo Thijssen, die, maar dat kwam ik pas later te weten, niet zozeer een sterke schrijver was, dan wel een heel vroeg en toch ook apart soort onderwijsvernieuwer. In de ‘school’werkjes Kees de jongen (uit 1923, het meest gekende), De Gelukkige klas (1926) en Schoolland (1925) beschijft Theo Thijssen vrijwel niet hoe het er onderwijs-technisch toen in de ‘kleine’ klasjes aan toe ging (50 leerlingen waren geen uitzondering), maar schetst hij voornamelijk de belevingswereld van een onderwijzermet-een-hart en de hem toevertrouwde klas. Voor ik een paar treffende fragmenten op je loslaat, pluk ik van Het Alwetend Net een streepje historische situering.
Een onderwijzer met een profetisch pedagogisch inzicht? Beoordeling van zijn visie is hier niet aan de orde, ik beoog immers geen essay De Relevantie van Thijssen’s Revolutionaire Theorieën, maar wat zijn werk zeker aantoont is het niet te ontkennen, en vroeger algemeen onderschat, belang in het leerproces van het individuele en groepsmatige welbevinden van de leerlingen. Thijssen beschrijft daarbij het emotionele wedervaren van zijn leerlingen als ging het over het gemoedsleven van z’n eigen kinderen. Een herkenbare, charmante scène, mild humoristisch, maar vooral erg liefdevol geschreven:
Samen met zijn kweekschoolvriend Piet Bol begon Thijssen een eigen blad: De Nieuwe School. Tijdschrift voor Practische Paedagogiek. Het bestond tot 1917. Thijssen en Bol ijverden vooral voor meer waardering en maximale autonomie voor de gewone klasse-onderwijzer. Die werd naar hun mening bedreigd door onder meer bemoeizuchtige schoolhoofden, schoolopzieners en generaliserende boekjes over onderwijs en opvoeding. Binnen de eigen klas was de klasse-onderwijzer volgens Thijssen en Bol de grootste pedagogische autoriteit. De kunst van het onderwijzerschap was het continu beoordelen van situaties en het afgeven van daarop afgestemde “kleine prikkels om een of ander procesje in gang te zetten”. In 1921 werd Thijssen bezoldigd bestuurder van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers en redacteur van de bondsbladen. Hij verzette zich tegen de onderwijspolitiek van de regering, maar toonde zich ook nogal sceptisch tegen de spraakmakende onderwijshervormers van zijn tijd (Montessori e.d.). Wat die als nieuwigheid presenteerden - meer aandacht voor de individualiteit van de leerling - bracht iedere onderwijzer die een knip voor zijn neus waard was zonder die humbug allang zónder praatjesmakerij in praktijk, meende Thijssen. Dat paste volgens hem heel goed binnen een modern klassikaal systeem; de klas bleef van grote waarde om kinderen te leren elkaar te respecteren en te helpen. Dat thema gaf hij literair vorm in De gelukkige klas. Op den duur werd de geestdriftige ontmaskeraar van pedagogische autoriteiten zelf een graag geziene gast op
Marietje de Boer en Hilletje in’t veld zijn kwaad met elkaar. Al dagen lang, maar ik had er niet veel aandacht meer aan geschonken. Misschien een maand geleden zijn er een stel meisjes bij me gekomen om m’n goedkeuring op een grote verplaatsing: die naast die, en die daarvandaan en daarnaartoe, ze wilden’t allemaal. Ik heb er toen niet erg op gelet, en de zaak goed gevonden. Na die verhuizing, door de jongens met minachting gadegeslagen, waren Marietje en Hilletje naast elkaar op één bank komen zitten, en ze straalden telkens van gelukkigheid. Maar verleden week kwam op een morgen Marietje opgewonden naar me toe, op de trap nota bene al, en vroeg, met al de radheid van een vooraf-bedacht zinnetje: ‘Meester, of ik een andere plaats krijg.’ Ik poederde haar af: ‘Laten we nu éérst es beginnen met rustig naar ons lokaal te gaan.’ Ik stond in ’t lokaal m’n jas nog op te hangen, toen Hilletje al voor me stond, officieel met d’r vinger in de hoogte: ‘Meester, of ik ergens anders mag zitten.’ Toen was het duidelijk: ze hadden ruzie. En dat moet je nooit zo zwaar opnemen, daar moet je hoogstens een grap over maken. Dan is het de volgende dag weer vrede. En mij schoot toevallig ’n aardig grapje te binnen: ‘Zodra de bel-van-beginnen was gegaan zei ik met ’n plechtigheid, die dadelijk de aandacht van de hele klas trok: Maria de Boer en Hillegonde in’t Veld ... hebben allebei om een andere plaats gevraagd ... Dadelijk stak er een bedaard rumoertje op over de ‘malle meiden’, ze
8
Dossier - oktober 2006 kennis, die je opgedaan had als Amsterdamse jongen, neen, dan moest je op een bepaalde wijze zeggen: ‘diamantnijverheid’. Die ‘bepaalde wijze’ bestond hierin dat je trachtte door de zekere intellectuele opgetogenheid het uitroepteken weer te geven dat achter dat woord in je boek stond. Het was een woord dat je nou juist niet dadelijk en glad wist te produceren; je hakkelde een beetje, maar dat was juist heel geschikt. Als je het moeilijke woord eigenlijk goed en wel kwijt was, kon dat als een succes geboekt worden. De onderwijzer - ere zij z’n humaniteit - hielp je ook: wat voor nijverheid? vroeg ie. En dan antwoordde je: diamant. Of hij vroeg: wat van diamant? en dan zei je met overtuiging: nijverheid. En daarna knorde je allebei vergenoegd. (Het grijze kind, p. 37)
dorsten zo eventjes buiten de band te springen, doordat ze aan m’n plechtige vervolmakende eigennamen al roken dat ik de meiden ertussen ging nemen. De meisjes zwegen allemaal met ‘n opmerkelijke ernst, die ‘k later pas begrepen heb! Marietje en Hilletje keken ieder ’n andere kant uit: Marietje naar de muur, Hilletje naar’t raam - de gewone demonstratie van kwaad-opelkaar-zijn. ‘Dan moeten ze maar verhuizen.’ zei ik, na de jongens tot kalmte gewenkt te hebben, ‘pak alle twee jullie boeltje en kom hier.’ Haastig deden ze het, en kwamen met hun lei en sponzedoos en wat losse kostbaarheden voor me staan. Ik deed of ik zocht naar een geschikte plaats, zuchtte, en zei: ‘Ik zie maar één lege bank. Dan moet jij maar dààr (en ik wees Hilletje de plaats waar Marietje gezeten had) en jij dààr.’ Ze keken me heerlijk-suf aan, en bleven toen met gebogen hoofd staan; ze hadden wel graag vinnig gedaan of nog erger, maar de spot van de jongens was te uitbundig. ‘Hij is goed, hij is goed!!’ verklaarde Fokkie Goosens. De meisjes hielden zich koest, schenen op hun hoede te zijn. Intussen, ’t werd toch pijnlijk, want doen wat ik gezegd had, dat deden Marietje en Hilletje ook niet; ze bleven met het uiterlijk van lijderessen staan, in plaats van naar hun plaatsen te stappen; en ik voelde: als ik nog’s kommandeer, gehoorzamen ze weer niet, en ik moet met geweld het konflikt oplossen. En daar was het toch heus niet gewichtig genoeg voor. Ik stapte dus naar m’n kast, om daar wat op te zoeken zogenaamd, en dacht: onderhand hebben jullie mooi gelegenheid, om alsnog met de nodige schoorvoeterij af te druipen. En terwijl ik daar achter de open kastdeur stond, onzichtbaar voor de klas, hoorde ik aan allerlei gedempte stemmen, dat het konflikt klassikaal verwerkt werd ... ’t waren nu fluisterende meisjesstemmen, die dringend raad schenen te geven. Ik gluurde even langs de kastdeur: de twee stonden er nog, met de ruggen naar elkaar toe, en hoofdjes hangend. Ineens werd ik kriegel op mezelf; daar sta je nou weer je eigen orde te bederven, da’s nou je zoete onderworpen klas die je van juffrouw Veldman hebt gekregen, met je malle grappen en lolletjes kweek je weer dat lastige soort vij-igheid bij ze. Vooruit, maak een eind aan die komedie, jaag die twee nesten naar d’r plaats zonder verdere kouwe drukte ... (Schoolland, pag. 72)
Wat hebben wij schoolmeesters, de mensen toch dwaas weten te krijgen met onze gewichtigheid. Hoe hebben wij, wij allen, van de bewaarschooljuffrouw af tot de professor toe, de mensheid een verwrongen kijk op de waarden in het leven te bezorgen. Met onze examens en onze diploma’s en onze getuigschriften, en onze rapporten, met onze waarderingcijfers van 61/2 + of 7-. Maar wààr blijven de wijze grijsaards die toch wel geleerd hebben te lachen om de suggestie der school? Waarom laten zij, die ons toch wel doorzien, waarom laten zij niet een glimpje van de eeuwigheid lichten over de belachelijke ernst waarmee wij het vingerhoedje kennis-en-weten, waar wij voor zorgen, willen gerespekteerd zien als een scheepslading nuttige wijsheid? Ze laten ons maar heersen. Zo’n moeder Hellendoorn, in plaats van onbekommerd te juichen om het grote feit dat ze Koba nog heeft, zit in angst dat ik over een half jaar zal komen met het verschrikkelijke vonnis dat Koba nog niet goed één of andere malle taaloefening kan invullen... (Schoolland, p.106, wat voorafging: een moeder heeft bijna haar dochter Koba door ziekte verloren) We moeten dus niet bij deze vaandelvluchtige schoolmeester zijn voor een historisch correcte zedenschets van het gemeenteschool-klasleven in het begin van de vorige eeuw. Wie echter de moeite doet om deze nog moeilijk te vinden werkjes op te sporen zal bij het lezen moeten toegeven: die hartverwarmende oprechtheid waarmee deze man die bende kinderen die nog schitteren in onschuld, begeleidt, invoelend, begripvol en beducht op schoolse zwaarwichtigheid, het brengt een relativerende noot aan bij hen die de opvoedende taak in haar huidige complexiteit wel eens knikkende knieën bezorgt. Bij mij werkte het inspirerend: de rol van het emotionele leven van leerkracht én leerlingen werd ook toen al erg onderschat. Hoe delikaat te observeren en in rekening te brengen ook, er moet (nog, of steeds) meer aandacht aan besteed worden. Thijssen gaf, baanbrekend voor zijn tijd, in zijn vertellingen al een fijngevoelige, bloemrijk geïllustreerde en waardevolle aanzet.
Thijssen heeft het duidelijk niet voor kindvreemde schoolse kennis. Is hij nog cassant ironisch in de eerst volgende passage, over hoe leraars en leerboekenschrijvers graag uitroeptekens achter hun eigen stokpaardjes zetten, hij wordt ongenadig in de derde en laatste passage, waarin hij het hele bestaande onderwijs onderuit haalt. De bedoeling van al die lessen in die boekjes, was je te leren bekendheid, ja familiariteit te veinzen met dingen waar je niets van wist, laat staan iets begreep. Als iemand je bijvoorbeeld vroeg: wat weet je van Amsterdam? - dan kon het hem geen steek schelen of je hem één en ander wist mee te delen uit je werkelijke
Simon De Clercq 9
We bestaan 10 jaar en we gaan dit vieren In juni 1996 richtten een aantal methodescholen een federatie op. “FOPEM”, de “Federatie van Onafhankelijke Pluralistische en Emancipatorische Methodescholen” werd de naam. Om dit tienjarig bestaan te vieren organiseren we een trefdag voor ouders, kinderen, bestuursleden en alle sympathisanten van onze scholen. Deze trefdag vindt plaats in de kinder- en gezinsboerderij DIGGIE in Brakel en bestaat zowel uit een ernstig deel als een meer informeel moment. In de voormiddag is er namelijk een symposium met sprekers die zich zullen buigen over de identiteit van onze scholen: “Wat is dat ietsje anders van onze scholen?” In de namiddag kunnen ouders, kinderen, leerkrachten en mensen die het goed menen met onze scholen elkaar ontmoeten voor een babbel en nog veel meer. En er komt niet alleen een trefdag in april of mei 2007. We werken ook aan een publicatie waarin een aantal auteurs de identiteit van onze scholen onder de loep neemt. Om dit alles mogelijk te maken is er een werkgroep actief die brainstormt, praktische dingen regelt, nog nadenkt, voorstellen formuleert, beslissingen neemt,.. Graag verwelkomen we nog leerkrachten, ouders, … die willen mee nadenken met deze werkgroep.
Overgenomen uit Het Levensblad
10
Actueel - oktober 2006
Overgenomen uit de klaskrant van De Torteltuin
11
Actueel - oktober 2006
Roger Standaert lijstduwer? Weg met de methodeschool, leve de alternatieve school?
(p.189). In de plaats verkiest Standaert de nog niet van de gekende chiché’s verschoonde omschrijving alternatieve scholen: ‘Daarom zou een alternatieve school, net zoals de Freinetscholen en de Steinerscholen op concrete wijze moeten duidelijk maken, waarin ze ideologisch verschillen van andere scholen. ... Alternatieve scholen moeten ook daadwerkelijk alternatief zijn in de ideologische zin van het woord. Ze moeten de correcte toepassing zijn van Freinet, Steiner of Jenaplan, dus inbegrepen de ideologische achtergronden. Als ervaringsgerichte scholen, projectscholen en leefscholen echt alternatief willen zijn, dan zullen ze een voldoende aantal eigen ‘invarianten’ moeten voorleggen, waardoor ouders kunnen oordelen in welke mate een school alternatief is. Meer nog, een school die zich alternatief noemt zou over een erkenning door een organisatie moeten beschikken, die waarborgt dat de filosofie van die school ook daadwerkelijk wordt toegepast.’ (p.190 – 191)
In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van oktober jongstleden las ik het artikel van Roger Standaert, Kamperen voor Freinet (in Persoon en Gemeenschap, tijdschrift voor onderwijs en vorming, 58/4 – 5). Roger Standaert, voormalig hoofdcoördinator van het VSO en sedert 1991 directeur van de dienst voor Onderwijsontwikkeling van het Departement Onderwijs, stelt in de inleiding van z’n artikel dat via versterkte aandacht in enkele media de groeiende populariteit van de methodescholen de luwte van de onderwijswereld doorbreekt. Bij zijn onderzoek naar de beweegredenen komt hij tot de conclusie dat er nochtans voorzichtig moet omgesprongen worden met de term ‘methodescholen’, sterker nog, dat de term best verdwijnt. Hoe de scholen onder de ‘klassieke’ koepels op het vlak van methodische vernieuwing aan een belangrijk inhaalmanoeuvre bezig zijn en daarmee het exclusieve gebruik van de term methodeschool uithollen, schetst Standaert in de hoofdmoot van het artikel: via de behandeling in snelkoppelingstijl van enkele belangrijke deelthema’s van het sociaal constructivisme, elitevormende factoren in de nieuwe onderwijsontwikkelingen, de relatie tussen waardevorming en zingeving ten opzichte van cognitieve vorming, en het importeren van differentiatie via multimedia. Terwijl het buiten zo’n prachtig herfstweer is ... Waarmee ik niet denigrerend wil doen over het artikel, maar bij het tweede lezen op de zoveelste zonnige zondagmiddag blijft mijn eerste indruk dat dit toch een al te sterk ingekookte analyse van een al even complexe als breedvoerige thematiek is. Natuurlijk, dit is inherent aan de literaire variatie ‘opiniërend artikel’ genaamd.
Ervaren ‘methodeschool’werkers zullen hier al onmiddellijk vanalles op willen (en kunnen) repliceren, maar ik dacht aan een vergelijking die zich nog maar eens met de verkiezingsuitslag van de gemeenteraden (8 oktober) opdrong. Zoals je weet kreeg de groene partij weer een rake klap. Er kan een interessante parallel getrokken worden tussen de oorspronkelijke invulling van ‘anders gaan leven’ en het wel en vooral wee van een ‘groene’ politieke partij enerzijds, en de oorspronkelijke ‘pure’ invulling van een meer kindgerichte ‘holistische’ opvoeding en onderwijsvernieuwing, en wat daarvan gaandeweg, om pragmatische of andere redenen, volgens de analyse van Standaert zou verworden zijn tot ‘een methode’ of een definieerbaar en verifieerbaar alternatief. Hoe groen moet je zijn, waaraan moet allemaal voldoen, in je dagelijkse leven, voor je recht hebt op een partijkaart? Hoeveel standaard-Freinettechnieken moeten meetbaar in je klaswerking verweven zijn voor je een Freinetwerker kan genoemd worden, hoeveel Freinetwerkers met welke gemiddelde score moet een school hebben om van een Freinetschool te kunnen spreken (de beste en de slechtste vallen af, net als bij een ploegentijdrit.)? Zoals Versteylen ervan droomde dat de Agalev-instelling ook bij zoveel mogelijk medemensen een belletje zou doen rinkelen, droomde Freinet ervan dat elke nieuwe pedagoog zou afstappen van ‘les méthodes scolastiques’ en zich binnen de mogelijkheden zou bedienen van de ‘natuurlijke methode’ (zie geschriften C. En E. Freinet). Zoals de andere politieke partijen de populairste groene standpunten gretig overnemen, meermaals in hoge mate om, zoals Roger Standaert in z’n artikel zegt,
Het hele artikel ontrafelen en becommentariëren zou ons, willen we zorgvuldig te werk gaan, wel héél erg ver leiden, nog daargelaten of we over de nodige competentie daartoe beschikken. Daarom wil ik enkel de eenvoudige aanhaling doen van, en een voorzichtige kanttekening maken bij de kerngedachte van zijn conclusie, namelijk Standaert’s besluit dat de vlag methodeschool niet meer de lading accuraat dekt, omdat het begrip ‘methodeschool’ onbruikbaar is omdat het niet verwijst naar een bepaalde alternatieve ideologie, maar naar een soort methodische, actieve school, een eigenschap die iedere kwaliteitsvolle school zou moeten bezitten (sic). ‘Als ik als directeur beslis om al mijn lessen met yogaoefeningen te laten beginnen, ben ik dan een methodeschool? Eigenlijk vrees ik dat door het mogelijk onkritisch gebruik de term ‘methodeschool’ het concept zal worden uitgehold en dat het zal verwateren, omdat het niet meer definieerbaar is.’
12
Actueel - oktober 2006 technieken van l’Ecole Moderne moeten mee met de tijd evolueren, zoniet wordt het l’Ecole d’antan. Roger Standaert pleit voor een duidelijker profilering in ideologie. Geen koud kunstje. Voor de Freinetscholen, Leefscholen en projectscholen ligt de uitdaging op dat vlak vermoedelijk anders dan voor de Steinerscholen, met hun qua kleur en vorm heel herkenbaar wereldbeeld. Misschien kan de gemeenschappelijke noemer van de FOPEM-scholen aldus omschreven worden: met zo weinig mogelijk beschadiging het kind door het onderwijs loodsen. Om dat praktisch in te vullen moet je je omzeggens boven alle ideologieën uitstijgen, of behoedzaam zijn om je in (of door) geen enkele ideologie laten vangen ... Dank, Roger, dat u met uw artikel ons nog eens daarop wijst.
concurrentiële redenen in plaats van inhoudelijke (p.190), zo pikken nu andere scholen die populaire pedagogische technieken in, en worden, althans in die verdomde perceptie van de leek, de verschillende tussen de methode- en de klassieke scholen steeds kleiner. Het gebruik van het woord methode mag door Roger Standaert met recht bevraagd worden, maar mijn inziens om andere redenen. In ‘Vous avez un enfant’ stelt Freinet het nog eens kort en krachtig: La vie seule, fécondée par la nécessité et par l’amour, enseigne l’enfant bien mieux que toutes les ‘méthodes’ scolastiques. (p. 266) Toen enkele weken geleden op een FOPEM-vergadering de vraag viel wat precies de gemeenschappelijke pedagogische eigenheid van de FOPEM-scholen is, hadden de meesten van ons niet zo meteen een pasklaar antwoord. Niet getreurd, integendeel. Het toont aan dat het hen niet om de toepassing van technieken gaat. Je kan in een Freinetklas niet zien of de invarianten toegepast worden als je de interactie tussen de begeleider en de leerlingen niet ‘live’ meemaakt. De invarianten hanteren vanuit een grenzeloos respect voor de natuur van het kind in perspectief van een humaan in plaats van een economisch evoluerende maatschappij, dat laat zich niet meten. De invarianten gaan niet over betere of leuke technieken om de eindtermen te bereiken. De invarianten gaan over het geloof in en het diepe respect voor het kind, over variabelen zoals eindtermen, leerlingenaantallen, GOK-decreten etcetera heen. De
Het artikel van Roger Standaert is zodoende voor Freinetwerkers zeker een goede aanleiding om één en ander, ook z’n eigen instelling en werkwijze, te bevragen. Voor de buitenstaander toont hij aan dat de methodescholen op z’n minst katalyserend werken op het hele onderwijslandschap, maar gaandeweg inboeten aan éénduidigheid. Toch kamperen nog ouders voor de inschrijvingsdag. Het volledige artikel kan via email opgevraagd worden bij de redactie.
Simon De Clercq
13
Actueel - oktober 2006
De bibliotheek van FOPEM heeft aangekocht “Célestin Freinet, een pedagoog van onze tijd”. Een Nederlandse vertaling van de biografie van Freinet van de hand van Michel Barré.
“De Freinetwerker. Freinetwerker worden, zijn en blijven” van de Reeks van de Nederlandse Freinetbeweging.
Beide boeken kunnen ontleend worden via het FOPEM-secretariaat.
14
Actueel - oktober 2006
FOPEM staat voor Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen en overkoepelt de volgende 17 basisscholen die vernieuwend onderwijs (Freinet-, ervaringsgerichte en projectscholen) aanbieden: − − − − − − − − − − − − − − − − −
De Klaproos - Geraardsbergen De Klimboom - Wezemaal De Levensboom - Kortrijk De Levensboom - Wevelgem De Muze - Haacht De Torteltuin - Poperinge De Tuimelaar - Schoten De Waterval - Ekeren De Weide - Erpe-Mere De Witte Merel - Ekeren De Zevensprong - Leuven Freinetschool De Vier Tuinen Oudenaarde Klimop - Oostkamp Methodeschool De Buurt - Gent ‘t Schommelbootje - Alken ‘t Speelscholeke - Deurne Zeppelin - Mortsel
Meer informatie op www.fopem.be
Deze nieuwsbrief is het uitwisselingsblad van de FOPEM en richt zich naar leerkrachten en ouders. Iedere auteur is verantwoordelijk voor zijn/haar ingezonden stukken. Redactie: Catherine Devos Kris Denys Simon De Clercq Patricia Otte Evert Horn. Redactie-adres: Kartuizerlaan 20 te 9000 Gent Tel: 09/233.94.90 Fax: 09/233.87.02 E-mail:
[email protected] Website: http://www.fopem.be
15
Actueel - oktober 2006
Uitnodiging aan alle leerkrachten in Vlaanderen en Nederland
De waarde van stilte in het onderwijs Stilte en eenvoud thema van Gedichtendag 2007 Stilte en innerlijke rust zijn een kostbaar goed in ons hectische leven vol beelden, geluiden, informatie en activiteiten. Dit geldt voor volwassenen én jongeren. Steeds meer leerkrachten zijn overtuigd van het grote belang van innerlijke rust en stilte in het onderwijs en de opvoeding. We willen graag zoveel mogelijk leerkrachten, opvoeders en vormingswerkers leren kennen met ervaringen op dit gebied.
veel uitstraling door de ruim tweehonderd activiteiten die in heel Nederland en Vlaanderen worden georganiseerd door scholen, bibliotheken, culturele instellingen en particulieren.
Portaal van de stilte (2)
De inspiratietekst over de waarde van stilte in het onderwijs krijgt een plaats op www.portaalvandestilte.be. Deze nieuwe website is bedoeld voor informatie en uitwisseling over allerlei initiatieven rond het thema stilte als leefkwaliteit in Vlaanderen en Nederland. Hierdoor kunnen nieuwe samenwerkingsverbanden ontstaan over de verschillende sectoren heen (onderwijs, leefmilieu, kunst en cultuur, gezondheidszorg, welzijn, …). De portaalsite zal vanaf Gedichtendag 2007 op internet te vinden zijn en nadien interactief worden uitgebouwd met vele geïnteresseerden in het onderwerp ‘stilte/rust als leefkwaliteit’.
Heeft u ervaringen met stilte in het onderwijs? Met stiltemomenten in uw klas? Ontstaan ze spontaan of creëert u ze bewust? Zijn er bepaalde werkvormen of activiteiten die tot meer innerlijke rust en stilte leiden? Wat voor uitwerking hebben stilte en innerlijke rust op u en op uw leerlingen?
Ervaringen delen We nodigen u uit ons over uw stilte-ervaringen te schrijven of te mailen. U kunt ons ook uitnodigen voor een gesprek, waarin u ons vertelt over uw ervaringen met stilte in het onderwijs. Wij werken dat interview nadien verder uit.
Contact We nodigen u van harte uit vóór 1 december te mailen naar
[email protected] om uw stilte-ervaringen met ons en met andere onderwijsmensen te delen. Laat ons weten − als u geïnterviewd wilt worden over uw stilteervaringen, − als u wilt deelnemen bij de voorbereidende gesprekken rond de inspiratietekst, − als u de inspiratietekst wilt ontvangen, − als u op de hoogte wilt blijven van onze publicaties en van nieuwe mogelijkheden rond stiltebeleving in het onderwijs.
Inspiratietekst De verwoorde stilte-ervaringen zullen dienen als inspiratiebron voor een tekst die op de Gedichtendag op donderdag 25 januari 2007 in het Hospitaalmuseum te Brugge zal worden voorgelezen. Daarna zal de tekst beschikbaar zijn voor scholen in Vlaanderen en Nederland.
Boekje Een aantal ervaringen zullen worden gebundeld tot een boekje dat wellicht al in de loop van 2007 zal verschijnen.
Deze open oproep aan leerkrachten, opvoeders en vormingswerkers is een initiatief van Centrum Waerbeke i.s.m. Poetry International, Stichting Lezen, Project Verbondenheid (KULeuven), Stichting IAM voor stilte-educatie en het Hospitaalmuseum (Brugge). Centrum Waerbeke vzw Waarbekeplein 19 9506 Geraardsbergen (Waarbeke) Fax 054/56.91.55
[email protected] www.waerbeke.be
Gedichtendag Het thema van de volgende Gedichtendag is ditmaal stilte en eenvoud. Stilte is een belangrijk ingrediënt om de klank, het ritme en de betekenis van een gedicht te ervaren en te waarderen. Gedichtendag is hét poëziefeest van Nederland en Vlaanderen. Ieder jaar op de laatste donderdag van januari staat de poëzie een dag lang in het zonnetje. Poetry International (Nederland) en Stichting Lezen (Vlaanderen) leggen met enkele acties de basis voor Gedichtendag. Zo zijn er lesbrieven over het thema stilte en eenvoud samengesteld om leerlingen basis- en middelbare scholen enthousiast te maken voor poëzie. Een digitale brochure met de lessuggesties is te vinden via www.gedichtendag.org. Verder krijgt de Gedichtendag
2
Portaal van de stilte is een initiatief van Centrum Waerbeke met de steun van een groot aantal openbare besturen in Vlaanderen, waaronder gemeenten en steden met stiltegebieden (Berlare, Bierbeek, Brakel, Bree, Dendermonde, Galmaarden, Geraardsbergen, Lanaken, Ninove, Oud-Turnhout, Stekene, Tessenderlo, Wetteren, Zutendaal), de Provincie Oost-Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschap (Ministerie van Cultuur).
16