Oefentoets
CAT B1.1.3 0708 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
Cursus B1.1.3 Metabole systemen
Cursuscoördinator
Prof.dr. G. Kraal / dr. W.J. van der Laarse
1
U komt Klaas, een oud-klasgenoot tegen. Hij is sinds zijn studie heel vaak schor. Welke van onderstaande mogelijkheden is het meest aannemelijk? a. er is een kans van meer dan 10% dat Klaas larynxcarcinoom heeft b. er is een kans van meer dan 10% dat Klaas een aangeboren afwijking van de larynx heeft c. Klaas heeft meer dan 95% kans dat hij zijn stem verkeerd gebruikt d. Klaas heeft meer dan 95% kans dat hij allergisch is.
c
2
Barbara, 4 jaar oud, klinkt hyponasaal. Tot de oorzaken van hyponasaliteit behoort a. een te grote neusamandel b. een enkelzijdige choanaal-atresie c. een kraaltje (corpus alienum) in de neus d. een te weinig actief gebruik van het gehemelte tijdens spreken.
a
3
Op de thoraxfoto van een patiënt met kortademigheid staat het diafragma laag. Dit beeld past het beste bij a. longemfyseem b. longfibrose c. enkelzijdige diafragma parese d. astma
a
4
Longemfyseem gaat gepaard met verlies van longweefsel, de belangrijkste oorzaak daarvan is roken. Wat verwacht u te vinden bij een patiënt met longemfyseem? a. een te kleine thorax met een lage compliantie b. een vergrote thorax met een normale compliantie c. een normale thorax met een hoge compliantie d. geen van deze drie.
d
5
Op uw spreekuur verschijnt een patiënt van 56 jaar met de klacht hoesten. U twijfelt tussen de diagnose pneumonie en de diagnose COPD. Welke anamnese vraag kunt u het beste stellen om één van beide diagnoses waarschijnlijker te maken? a. bent u kortademig? b. hoest u slijm op? c. heeft u koorts? d. bent u afgevallen?
c
oefenCAT B1.1.3 0708 Metabole systemen
Pagina 1 van 8
6
Bij een astma aanval is er bij auscultatie meestal sprake van a. een piepend verlengd expirium b. een afwezig ademgeruis c. een piepend verlengd inspirium d. normaal vesiculair ademgeruis.
a
7
De druk in het middelste gedeelte van de oesofagus is negatief tijdens a. inademing b. braken c. slikken d. opening van de onderste oesofagussfincter.
a
8
Op de thoraxfoto van een patiënt staan de diafragmata erg laag en lijken afgeplat (er is geen vrij lucht in de pleuraholte). Dit verschijnsel wijst op a. stugge longen met een vergrote TLC b. slappe longen met een hoge compliantie c. longfibrose d. geen van deze.
b
9
De meest voorkomende oorzaak van niet-cardiogene pijn op de borst is a. oesofagusspasmen b. coronair ischaemie c. gastro-oesofageale reflux d. hyperventilatiesyndroom.
c
10
De productie van speeksel a. is essentieel voor de afbraak van koolhydraten b. wordt gestimuleerd door de parasymphaticus c. vindt grotendeels plaats tijdens de gastrische fase van de secretie d. wordt voornamelijk gereguleerd door hormonen.
b
11
Diarree ten gevolge van malabsorptie veroorzaakt GEEN deficiëntie van a. vitamine A b. vitamine C c. vitamine D d. vitamine K.
b
12
Het meest prominente symptoom van gastro-oesofageale reflux is a. pijn retrosternaal bij eten b. zuurbranden c. regurgitatie d. passageklachten voor voedsel.
b
oefenCAT B1.1.3 0708 Metabole systemen
Pagina 2 van 8
13
De pH wordt 24 uur op twee plaatsen in de slokdarm gemeten: respectievelijk 5 cm proximaal van de onderste slokdarmsfincter (pH A) en proximaal van de bovenste slokdarmsfincter (pH B). Bij welke van de volgende metingen is de diagnose gastro-faryngeale reflux juist? a. pH A < 4 : 2.4% van 24 uur; pH B < 4: 0.1 % van 24 uur b. pH A < 4 : 15 % van 24 uur; pH B < 4: 0.1 % van 24 uur c. pH A < 4 : 9.2 % van 24 uur; pH B < 4: 3.2 % van 24 uur d. pH A < 4 : 0.5 % van 24 uur; pH B < 4: 3.1 % van 24 uur.
c
14
De mate van secretie door epitheelcellen in de tractus digestivus a. is onafhankelijk van endocriene regulatie b. neemt toe bij alle vormen van diarree c. neemt af bij verhoogde parasympathische activiteit d. wordt bepaald door de openingsfrequentie van Cl- kanalen.
d
15
De pH is lager in de nuchtere maag dan in de gevulde maag omdat in de nuchtere maag a. H+ ionen niet door eiwitten uit het voedsel gebufferd worden b. geen bicarbonaat wordt geproduceerd c. de somatostatine productie lager is d. de maagzuursecretie hoger is.
a
16
Concentratie van gal door terugresorptie van water vindt plaats a. in de ductus hepaticus b. in de galgang c. in de galblaas d. in alle drie de structuren.
c
17
Een vezelrijk dieet bevordert de motiliteit van het darmkanaal omdat vezels a. de plasmaconcentratie motiline verhogen b. de productie van mucus stimuleren, waardoor de smering verbetert c. water vasthouden waardoor de darmwand wordt uitgerekt d. in het colon worden omgezet in producten die de mucosa prikkelen.
c
18
Een stijging van het plasmaniveau van cholecystokinine (CCK) leidt tot a. een verhoogde tonus van de sfincter van Oddi b. contractie van de galblaas c. verminderde enzymsecretie door de pancreas d. verminderde bicarbonaatsecretie door de lever.
b
19
Bij obstructie van de galgang door een steen treden bepaalde verschijnselen op. Welk verschijnsel treedt NIET op? a. de patiënt krijgt jeuk b. de patiënt kan icterisch worden c. het alkalische fosfatase in het bloed is verhoogd d. het ammoniak in het bloed is verhoogd
d
oefenCAT B1.1.3 0708 Metabole systemen
Pagina 3 van 8
20
Een 60 jarige vrouw heeft last van misselijkheid, braken, gele ogen, donkere urine en bemerkt grijze ontlasting. Wat is er aan de hand? a. steen in de galblaas b. steen in de galgang c. hepatitis A d. hepatitis B.
b
21
Welk van de volgende componenten van gal circuleert tussen dunne darm en lever tijdens de vertering (de zgn. enterohepatische recirculatie)? a. bicarbonaat b. bilirubine c. cholesterol d. galzouten
d
22
Jaap heeft astma en hij heeft van zijn longarts het advies gekregen niet meer te roken. Hij heeft erg zijn best gedaan, maar het valt hem zwaar om niet te roken. Hij merkte ook niet echt dat zijn astma minder erg werd in de eerste tijd na stoppen-met-roken, en hij mist de gezelligheid. Welke determinant van gezond gedrag speelt hier de centrale rol als factor die het moeilijk maakt? a. attitude t.a.v. gezond gedrag b. sociale invloeden c. persoonlijke norm d. ervaren controle.
a
23
Pieter weet heel goed dat je van roken een grotere kans op longkanker krijgt, en is verschillende keren gestopt met roken, maar kon dat niet volhouden. Nu is hij net weer gestopt, en heeft nicotine-kauwgom voor de moeilijke momenten. Hij gaat proberen het nu langer dan een maand vol te houden. In welke fase van gedragsverandering is Pieter? a. contemplatie b. preparatie c. actie d. gedragsbehoud.
c
24
Tot de functies van de lever inzake de glucosehuishouding behoort de a. vorming van glucose uit triglyceriden tijdens de absorptie fase b. omzetting van aminozuren in glucose tijdens de absorptie fase c. afbraak van glycogeen tot glucose tijdens de postabsorptie fase d. opname van glucose uit de v. portae tijdens de postabsorptie fase.
c
oefenCAT B1.1.3 0708 Metabole systemen
Pagina 4 van 8
25
Een huisarts wil de prevalentie van diabetes mellitus type 2 in zijn praktijk meten. Wat is de meest geschikte onderzoeksvorm? a. in-vitro onderzoek b. cohort onderzoek c. experimenteel onderzoek d. survey (transversaal onderzoek).
d
26
Van de drie typen papillae die op de tong voorkomen a. bezitten de papillae filiformes de meeste smaakknoppen b. kenmerken de papillae filiformes zich door hun paddenstoelvorm c. bezitten de papillae filiformes de minste smaakknoppen d. komen de papillae filiformes niet meer voor na het eerste levensjaar.
c
27
a Een co-assistent draait zijn eerste week op de eerste hulp. Deze week ziet hij meerdere patiënten met enkelblessures binnenkomen, die allemaal van het voetbalveld afkomstig zijn. Bij zijn volgende co-schap bij orthopedie ziet hij tijdens de poli ook voetballers met enkelblessures binnenkomen. De co-assistent concludeert hieruit dat je van voetballen enkelblessures krijgt. Dit is een voorbeeld van a. inductie b. deductie c. een gedachte-experiment d. geen van bovenstaande.
28
Ten aanzien van de bilirubine die vrijkomt bij de bloedafbraak en geconjugeerd moet worden voordat het kan worden uitgescheiden geldt dat a. de milt belangrijk is voor de productie b. de milt belangrijk is voor de conjugatie c. de lever belangrijk is voor de conjugatie d. de ongeconjugeerde vorm via de gal wordt uitgescheiden.
c
29
Energie wordt in het lichaam het meest efficiënt (Joule/gram) opgeslagen in a. eiwit b. koolhydraten c. vet d. RNA.
c
30
Surfactant wordt gemaakt door a. pneumocyten type II b. pneumocyten type I c. alveolair macrofagen d. endotheel cellen.
a
oefenCAT B1.1.3 0708 Metabole systemen
Pagina 5 van 8
31
Als gevolg van een gebroken neus ontstaat in een deel van de neus een veel grotere wrijving van de lucht. Wat is het gevolg voor de samenstelling van het epitheel op die plaats? a. er wordt meer meerrijig trilhaar epitheel gevormd b. de hoeveelheid eenlagig kubisch epitheel neemt toe c. het epitheel vormt zich om tot meerlagig plaveisel epitheel d. het epitheel ter plekke wordt eenlagig plat epitheel met trilharen.
c
32
Bij normale ademhaling is de alveolaire druk: a. altijd negatief b. bij inspiratie negatief en bij expiratie positief c. bij inspiratie positief en bij expiratie negatief d. altijd positief.
b
33
Na een infectie met influenza virus heeft een patiënt een verhoogde kans op longontsteking b omdat a. er minder alveolair macrofagen aanwezig zijn b. het influenza virus het trilhaarepitheel infecteert c. het influenza virus de T lymfocyten infecteert en doodt d. het influenza virus zich nestelt in de lymfeklieren van de long.
34
Het respiratoir gedeelte van het ademhalingssysteem wordt gevormd door a. fossae nasales (regio respiratoria), bronchioli terminales, bronchioli respiratorii, ductuli alveolares, sacculi alveolares. b. bronchioli terminales, bronchioli respiratorii, ductuli alveolares, sacculi alveolares c. sacculi alveolares d. bronchioli respiratorii, ductuli alveolares, sacculi alveolares.
d
35
Bij het proces van concentratie van gal wordt a. een osmotische gradiënt aangelegd in het epitheel van de galblaas b. vooral door centrolobulaire hepatocyten water teruggeresorbeerd c. door epitheelcellen van de galblaas K en Na ionen aan de gal toegevoegd d. actief water teruggeresorbeerd door de wand van de galgang.
a
36
De huisarts legt uit dat hij geen antibioticum wil voorschrijven, want hij wil eerst wachten op de uitslagen van de allergietest en deelt dit de patiënt mee. De patiënt moppert en protesteert, want hij wil zo snel mogelijk van zijn klachten af. De arts legt de patiënt uit dat de arts het voor het zeggen heeft. De arts verschuift het gesprek a. van het procedurele niveau naar het relationele niveau b. van het procedurele niveau naar het gevoelsniveau c. van het procedurele niveau naar het paternalistische niveau d. van het relationele niveau naar het gevoelsniveau.
a
oefenCAT B1.1.3 0708 Metabole systemen
Pagina 6 van 8
37
Bij het juist interpreteren van waarnemingen kunnen een aantal ‘stoorzenders’ een rol spelen. Één daarvan is het zogenaamde halo-effect. Hierbij a. wordt men misleid door het uitstralingseffect van één of enkele (positieve) eigenschappen b. schrijft men zijn eigen gevoelens toe aan de ander c. wordt de interpretatie gekleurd door het gevoel bij eerste kennismaking d. worden de negatieve eigenschappen van de ander verdrongen.
a
38
Gallig braken van een zuigeling wijst op een a. overproductie van gal b. afsluiting van de pylorus c. afsluiting van de ductus cysticus d. afsluiting van het duodenum distaal van de papil van Vater.
d
39
Welke van de onderstaande vaten is verantwoordelijk voor het ernstige bloedverlies dat kan b voorkomen bij een zweer in de achterwand van het proximale stuk van het duodenum a. de arteria hepatica b. de arteria gastroduodenalis c. de vena portae d. de arteria mesenterica superior.
40
De musculus sphincter ani externus a. wordt parasympathisch geïnnerveerd b. wordt sympathisch geïnnnerveerd c. functioneert volledig autonoom d. wordt geïnnerveerd door de nervus pudendus.
d
41
De lever krijgt zijn grootste bloedaanvoer via a. de vena portae b. de arteria hepatica c. de vena hepatica d. de ductus hepaticus.
a
42
In welk van de volgende structuren worden nooit galsteentjes aangetroffen? a. de ductus choledochus b. de ductus hepaticus c. de ductus pancreaticus d. de truncus coeliacus.
d
43
Als de alveolaire zuurstofspanning 105 mmHg is, en de zuurstofspanning in de vena pulmonalis is 80 mmHg, dan is dit het gevolg van a. een lage diffusiecapaciteit van de longen b. slechte ventilatie door verhoogde bronchiale weerstand c. een septum defect d. anemie.
a
oefenCAT B1.1.3 0708 Metabole systemen
Pagina 7 van 8
44
Welke drukken worden gemeten (naast het longvolume) om de longcompliantie te bepalen? d a. de atmosferische druk en de alveolaire druk b. de atmosferische druk en de intrapleurale druk c. de druk in de oesofagus en de intrapleurale druk d. de alveolaire druk en de intrapleurale druk.
45
Hoe heet een grafiek waar de luidheid van een stem is uitgezet tegen de toonhoogte? a. een strobogram b. een fonetogram c. een decibellogram d. een Hertz-Bell grafiek.
b
46
De grondtoon waarmee de stemplooien trillen wordt bepaald door a. de lengte van de stemplooien b. de snelheid waarmee lucht wordt uitgeblazen c. de ruimte tussen de stemplooien d. de kracht waarmee lucht wordt uitgeblazen.
a
47
Welk stuk van de tractus digestivus wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van teniae? a. de maag b. het duodenum c. het colon d. de appendix.
c
48
In welke soort voeding/drank verslikt men zich het snelste? a. water b. vla c. brood d. vlees.
a
49
De non-verbale aspecten van communicatie zijn heel belangrijk. Uw patiënten ‘luisteren’ d beter als u niet te monotoon praat. Dit wetend schiet u een beetje door en gaat met te veel intonatie spreken. Dit is voor u lichamelijk a. niet schadelijk, de stemplooien zijn bij spreken passief b. niet schadelijk, u kunt zo hoog of laag praten als de bouw van uw strottenhoofd toelaat c. schadelijk, door te grote belasting van de stemplooien kunt u stemplooiknobbels krijgen d. schadelijk, bij spreken belast u zo te veel uw larynxspieren.
50
Articulatie is onderdeel van de stemvorming. Articulatie vereist a. resonantie ruimtes b. aandrijving door het long-thorax systeem c. het Bernoulli effect d. de vorming van boventonen.
oefenCAT B1.1.3 0708 Metabole systemen
a
Pagina 8 van 8