A VUmc-compas toetsing
Toets
CAT B3.1 13-14 / Cursus-afhankelijke toets
Cursus
B Circulatie en vasculaire stoornissen 13-14
Cursuscoördinator (vice-)
A. Thijs / G.P. van Nieuw Amerongen / m.m.v. A.D. Cornet
Gelegenheid
1
Toetsdatum
22 november 2013
Tijd
15:15 – 17:15 uur (tot 17:45 uur voor extra-tijd studenten)
Plaats
TenT-hal VU campus
Aantal en type vragen
59 meerkeuzevragen: 9 tweekeuzevragen, 4 driekeuzevragen,
e
45 vierkeuzevragen, 0 vijfkeuzevragen, 1 zeskeuzevraag Druk
tweezijdig bedrukt
Toegestane hulpmiddelen
Normaalwaardenkaart en een rekenmachine zonder internettoegang!
Studentinstructie: MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord • • • • • • • • •
mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel alléén toetsbenodigdheden op tafel vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord commentaren na afloop naar de JVC van je cursus toiletbezoek NIET toegestaan fraude wordt bestraft.
Succes!
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 1 van 20
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 2 van 20
1
Voor hart- en vaatziekten bestaan verschillende risicofactoren. Welke risicofactor wordt gerekend tot de belangrijkste risicofactoren waarvan het nut van behandeling (met betrekking tot het verminderen van cardiovasculair risico) vaststaat? a. Inflammatie b. Hyperhomocysteïnemie c.
Lipoproteïne a
d. Hypertensie 2
Atherosclerose is een proces dat het best gekarakteriseerd kan worden als een ‘inflammatoire vaatwand-respons’. Deze respons verloopt in verschillende fasen. Wat karakteriseert de eerste fase van die respons? a. Ophoping van lymfocyten b. Vorming van collageenvezels c.
Extracellulaire ophoping van lipide-debris
d. Diapedese van monocyten 3
Hypertensie is een risicofactor voor hart- en vaatziekten. Hypertensie kan ‘zonder duidelijke oorzaak’ (primair, idiopathisch of essentieel) of ten gevolge van een andere ziekte (secundair) ontstaan. In welk percentage van de gevallen in de eerste lijn is de hypertensie secundair? a. 5-10 % b. 20-30 % c.
40-50%
d. 60-70% 4
Bloedvaten kunnen pathologisch verwijden. Een aantal van deze verwijdingen wordt aneurysmata genoemd. Aneurysmata worden ingedeeld naar hun klinisch pathologische kenmerken. Hoe heet een aneurysma waarbij de buitenste wand van de verwijding alleen uit adventitia bestaat? a. Sacculair aneurysma b. Fusiform aneurysma c.
Vals aneurysma
d. Aneurysma dissecans 5
Antineutrofielen cytoplasmatische antistoffen (kortweg ANCA’s) lijken een pathogenetische rol te spelen bij het ontstaan van sommige vasculitiden. Bij welke vasculitis-vorm zijn voor deze pathogenetische rol aanwijzingen? a. Polyartriitis nodosa b. Granulomatosis met polyangiitis (voorheen de ziekte van Wegener) c.
De ziekte van Kawasaki
d. De ziekte van Takayasu
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 3 van 20
6
Hypertensie kan worden veroorzaakt door een mineralocorticoïde-teveel, zoals bij de ziekte van Conn (primair hyperaldosteronisme). Uitslagen van eenvoudig bloedonderzoek kunnen je op het spoor van een dergelijke oorzaak van hypertensie zetten. Bij welke laboratoriumuitslag bij een hypertensiepatiënt wordt de ziekte van Conn aannemelijk? a. Lage plasmakaliumconcentratie b. Hoge plasmakaliumconcentratie c.
Lage plasmanatriumconcentratie
d. Hoge plasmanatriumconcentratie 7
Om hypertensie te behandelen bestaan verschillende soorten geneesmiddelen. Welk geneesmiddel om hypertensie te behandelen behoort tot de calciumantagonisten? a. Hydrochloorthiazide b. Metoprolol c.
Amlodipine
d. Lisinopril 8
Renine-angiotensinesysteembeïnvloedende medicatie heeft een zeer uitgesproken effect op de glomerulaire capillaire bloeddruk in de nier, door een specifiek effect op één van beide arteriolae. Welke stelling over dit effect is juist? Het effect is… a. op de afferente arteriole en dat leidt tot een stijgende bloeddruk in genoemde capillairen b. op de afferente arteriole en dat leidt tot een dalende bloeddruk in genoemde capillairen c.
op de efferente arteriole en dat leidt tot een stijgende bloeddruk in genoemde capillairen
d. op de efferente arteriole en dat leidt tot een dalende bloeddruk in genoemde capillairen 9
Voor welk middel dat de plasmatische stolling remt is goed functionerend antitrombine (vroeger antitrombine III geheten) vereist? a. Heparine b. Acenocoumarol c.
Rivaroxaban
d. Dabigatran 10
Tetralogie van Fallot is een aangeboren hartafwijking die op zuigelingenleeftijd gecorrigeerd wordt. Op de jongvolwassen leeftijd moet er in veel gevallen een nieuwe operatie worden verricht. Waaraan moet de operatie plaatsvinden? a. Het ventrikelseptum b. De longslagaderklep c.
De aortaboog
d. Het atriumseptum
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 4 van 20
11
Enigszins artificieel kan de hemostase in primair en secundair worden verdeeld. Welk van onderstaande elementen speelt de meest prominente rol in de primaire hemostase? a. De trombocyt b. Alfa-1-antiplasmine c.
Fibrinogeen
d. Factor V Hoort bij vraag 12 en 13 Er zijn grofweg vier screenende hemostase-tests: de protrombinetijd (PT, uitgedrukt in INR), de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT, uitgedrukt in seconden) het trombocytenaantal (uitgedrukt in aantal per liter bloed), en de bloedingstijd (uitgedrukt in seconden). 12
Bij welke conditie passen de volgende uitslagen verkregen middels dergelijke hemostasetests? PT 2,3; aPTT 20 sec; T 300.109/l; bloedingstijd 3 minuten a. Gebruik van acenocoumarol b. Hemofilie A c.
Trombotische trombocytopenische purpura (TTP)
d. Diffuse intravasale stolling 13
Bij welke afwijking in de hemostase passen de volgende uitslagen? PT 1,0; aPTT 21 sec; T 14.109/l; bloedingstijd 12 minuten a. Idiopatische trombocytopenische purpura (ITP) b. Antifosfolipiden syndroom c.
14
Vitamine K tekort
Risicofactoren voor het ontstaan van veneuze trombo-embolie (VTE) kunnen verworven of aangeboren zijn. Welke risicofactor is in de regel (in meer dan 95 % van de gevallen) verworven? a. Antifosfolipidensyndroom b. Antitrombinedeficiëntie (voorheen: antitrombine III deficiëntie) c.
Proteïne C-deficiëntie
d. Factor VLEI-mutatie 15
Het trombocytremmend effect van aspirine wordt veroorzaakt door zijn directe invloed op het metabolisme van… a. Arachidonzuur b. ADP (adenosine difosfaat) c.
Glycoproteïne IIb/IIIa
d. Trombine
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 5 van 20
16
Hemofilie A wordt veroorzaakt door het ontbreken van een factor uit de plasmatische stolling. Welke factor is dat? a. Factor VIII b. Factor IX c.
Factor X
d. Factor XII 17
De remming van de plasmatische stolling door acenocoumarol is sterk afhankelijk van een aantal factoren. Welke factor versterkt deze remming van acenocoumarol? a. Een toename van de vitamine-K inname b. Gelijktijdig gebruik van co-trimoxazol c.
18
Gelijktijdig gebruik van carbamazepine
Univentriculaire harten zijn harten waarbij maar één van de twee ventrikels goed is aangelegd. Om een anatomische verandering te bewerkstelligen kunnen deze harten worden geopereerd. Het doel van de operatie is de menging van zuurstofrijk en –arm bloed in de ventrikel te verminderen. Wat is de gewenste post-operatieve situatie van de circulatie in het hart en de grote aanen afvoerende vaten? a. De doorbloeding van de longslagaders wordt voorzien door de ventrikel b. Het longveneuze bloed wordt zonder tussenkomst van de ventrikel naar de lichaamsslagader geleid c.
Het systeemveneuze bloed wordt zonder tussenkomst van de ventrikel naar de longslagaders geleid
19
Bij een 6-jarig kind met een coarctatio aortae, is er: a. Meestal (>70%) cyanose. b. Toegenomen longdoorbloeding. c.
20
Bloeddrukverschil tussen de rechterarm en een van de benen.
Bij een 17-jarige jongedame wordt een continu geruis gehoord op de thorax. Echocardiografisch onderzoek toont een persisterende ductus arteriosus. Wat toont het echocardiografisch onderzoek waarschijnlijk nog meer? a. Lage vaatweerstand in het longvaatbed b. Pulmonale hypertensie c.
21
Rechts-linksshunt door de ductus arteriosus met lage snelheid van de shunt
Er kunnen vier verschillende harttonen worden onderscheiden. Welk van de harttonen past in de hartcyclus bij contractie van de atria? a. Eerste harttoon b. Tweede harttoon c.
Derde harttoon
d. Vierde harttoon
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 6 van 20
22
Digitalis is een geneesmiddel met een smalle therapeutische breedte: al vrij snel kunnen intoxicatieverschijnselen optreden bij een veranderde conditie van de patiënt. Welke conditie van een patiënt zal de kans op dergelijke intoxicatieverschijnselen bij gebruik van digoxine sterk doen toenemen? a. Nierinsufficiëntie b. Leverinsufficiëntie c.
Hypernatriëmie
d. Hyperkaliëmie 23
Bij bepaalde patiënten is de plasmaconcentratie van BNP (ook wel NT-pro-BNP geheten, BNP= brain natriuretic peptide) sterk verhoogd. Wanneer wordt verhoogd BNP gebruikt als diagnosticum? a. Bij het differentiëren tussen cardiale en neurogene shock b. Bij het aantonen of uitsluiten van hartfalen c.
Bij het aantonen of uitsluiten van coronairischemie
d. Bij het voorspellen van bijwerkingen op diuretica 24
Bij de diagnostiek naar een acuut coronair syndroom (afgekort als ACS) wordt gebruik gemaakt van laboratoriumbepalingen om te zien of er werkelijk myocardschade is opgetreden. Welke biomarker voor hartschade is hierbij van doorslaggevende betekenis? a. Lactaatdehydrogenase (LD of LDH) b. Troponine T c.
Aspartaat amino transferase (ASAT)
d. Alanine amino transferase (ALAT) 25
Bij een analyse van een suboptimale gebeurtenis in het medisch proces (een ‘medische misser’) wordt vaak gebruik gemaakt van de PRISMA-methode. Wat is het doel van de PRISMA-methode? a. In kaart brengen van de keten van oorzaken die heeft bijgedragen aan het ontstaan van de ‘medische misser’ b. Aanwijzen van de hoofdschuldige van de ‘medische misser’ c.
Formuleren van een verbeterplan ter voorkoming van volgende ‘medische missers’
d. Beschrijven van de goedwerkende herstelfactoren 26
Bij het intercollegiale consult is het goed enkele gedragsregels in acht te nemen. Hieronder staat een viertal citaten uit adviezen gegeven door een internist, in consult gevraagd door een chirurg. Het betreft de voorbereiding van een electieve (dat wil zeggen: niet met spoed geïndiceerde) vaatoperatie voor een patiënt met hypertensie, diabetes mellitus en atriumfibrilleren. Welk citaat is het meest in overeenstemming met de genoemde gedragsregels? a. “ ... ik heb geen bezwaar tegen de operatie ...” b. “... let op een bloeddrukdaling tijdens de ingreep ...” c.
“... digitaliseer de patiënt ...”
d. “... staak de acenocoumarol drie dagen voor de operatie ...”
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 7 van 20
27
Bij een type B-dissectie is in de meeste gevallen een groot (> 15 mmHg) verschil tussen de bloeddruk gemeten aan de linkerarm en die gemeten aan de rechterarm. a. Juist b. Onjuist
28
Bij een type A-dissectie kunnen de coronairarterieën ook betrokken zijn. a. Juist b. Onjuist
29
Bij het vermoeden op een type-A-dissectie is een transthoracale echocardiografie als aanvullende diagnostiek als eerste geïndiceerd. a. Juist b. Onjuist
30
Bij vernauwend vaatlijden van het aorto-iliacale traject zijn diverse behandelopties mogelijk. Wat is behandeling van eerste keuze bij een sterk symptomatische (classificatie volgens Fontaine IIB of III) stenose, bij een patiënt zonder contra-indicatie tegen elke soort van ingreep? a. Amputatie van het aangedane been b. Anatomische bypasschirurgie c.
Endarteriëctomie
d. Percutane transluminale angioplastiek 31
Wat is oorzaak voor een niet-ischemische oorzaak van het symptoom claudicatio intermittens? a. Osteoartrose van het sacrale deel van het wervelkanaal b. Iliofemorale veneuze trombose c.
Hypertrofie van spieren in de spierloges van het onderbeen
d. Entrapment van de arteria poplitea 32
Een acute afsluiting van de arteria femoralis is een medisch spoedgeval. Symptomen bij een afsluiting worden vaak afgekort onder de (Engelstalige) 5-P’s. Hieronder worden drie van die vijf P’s genoemd. Welk is het minst specifiek voor de acute arteriële afsluiting? a. Pain b. Pallor c.
33
Pulselessness
Bij varices van de onderste extremiteiten (‘spataderen’ of ‘varicositas’) is de behandeling van eerste keus afhankelijk van de oorzaak en localisatie van de varix. Wat is de behandeling van keuze bij enkelvoudige zijtakvarices? a. Sclerocompressietherapie b. Crossectomie c.
Cryostripping
d. VNUS-methode
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 8 van 20
34
Een 68-jarige vrouw wordt behandeld voor essentiële hypertensie. Sinds kort gebruikt zij hiervoor een combinatie van een calcium-antagonist, ACE-remmer en een thiazidediureticum. Daarnaast slikt de patiënt zo nodig paracetamol voor haar spanningshoofdpijn. De patiënt komt nu op uw spreekuur omdat zij al enkele dagen last heeft van een irritante prikkelhoest. Welk van de geneesmiddelen dat de patiënt gebruikt, heeft als veelvoorkomende bijwerking prikkelhoest? a. Calcium-antagonist b. Ace-remmer c.
Thiazidediureticum
d. Paracetamol 35
Een 68-jarige man heeft op basis van eerder doorgemaakte infarcten NYHA klasse III hartfalen. Hij gebruikt: carvedilol 1 dd 25mg, lisinopril 1 dd 40mg, acenocoumarol volgens voorschrift trombosedienst, furosemide 2x40mg, spironolacton 1 dd 50mg, simvastatine 1 dd 40mg en digoxine 1 dd 0,25mg. Op welke elektrolytstoornis moet u bedacht zijn bij bovengenoemde combinatie van medicamenten? a. Hyponatriemie b. Hypernatriemie c.
Hypokaliemie
d. Hyperkaliemie
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 9 van 20
36
In Rang & Dale staat met betrekking tot de werking van antihypertensiva het volgende schema:
Welk geneesmiddel grijpt aan bij het vraagteken? a. Metoprolol b. Lisinopril c. Hydrochloorthiazide d. Losartan 37
Een 42-jarige vrouw meldt zich op het spreekuur omdat zij zich zorgen maakt over haar cardiovasculaire risico. Haar 4 jaar oudere broer is vorige week overleden aan een hartinfarct. Bij lichamelijk onderzoek valt een geel randje rondom haar iris op, alsmede bobbels op haar achillespezen. Het verdere lichamelijk onderzoek is niet afwijkend. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. Chylomicronemie b. Familiaire hypertriglyceridemie c.
Polygenetische hypercholesterolemie
d. Familiaire hypercholesterolemie
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 10 van 20
38
U bent huisarts in opleiding. Een 35-jarige vrouw komt op uw spreekuur voor controle van de bloeddruk omdat zij sinds drie maanden ‘de pil’ gebruikt. U meet bij haar een bloeddruk van 160/100 mmHg, en ziet dat dit nu al de derde keer is dat ze een verhoogde bloeddruk heeft. U laat laboratoriumonderzoek bij haar verrichten. De plasmakreatinineconcentratie is 70 micromol/l en de plasmakaliumconcentratie 3,2 mmol/l. U besluit nog geen nader onderzoek te doen naar de oorzaak van de hypertensie en haar een medicamenteuze behandeling voor te stellen. Welk van onderstaande middelen is nu het MINST geschikt als antihypertensivum? a. Angiotensine-receptor blokker (irbesartan) b. Angiotensin-converting enzyme remmer (bijvoorbeeld lisinopril) c.
Thiazide diureticum (bijvoorbeeld hydrochloorthiazide)
d. Calciumantagonist (bijvoorbeeld nifedipine) 39
Een 35-jarigepatiënte van Surinaams-Creoolse afkomst wordt door de huisarts behandeld en gecontroleerd in verband met hypertensie. Haar oorspronkelijke bloeddruk was 180/100 mmHg. Na behandeling met lisinopril (20 mg) is de bloeddruk gezakt tot 160/98 mmHg. De huisarts besluit dat er aan dit geneesmiddel een middel moet worden toegevoegd. De plasmakaliumconcentratie is 3,8 mmol/l en de plasmakreatinineconcentratie is 80 micromol/l.[ACE remmers waren geen goede eerste keus bij negroide vrouw. Liever eerste keus vragen (thiazide) of tweede keus bij hydrochloorthiazide als eerste keus (dan calciumantagonist goed)] Wat is dan de beste keuze? a. Ketanserine b. Hydrochloorthiazide c.
Amlodipine
d. Metoprolol 40
Een 87-jarige vrouw heeft last van hoofdpijn en spierkrachtvermindering. De hoofdpijn is niet-aanvalsgewijs, maar wel rechts meer dan links. Ze heeft nooit migraine gehad. Het komt haar voor dat het kammen van haar haar de hoofdpijn verergert. Ze heeft ook pijn in beide schouders. Ze is in de afgelopen maanden ongewild 3 kilogram afgevallen. Bij lichamelijk onderzoek valt onder andere op dat patiënte moeilijk uit de stoel opstaat en moeite heeft met het heffen van beide armen, maar dat het passieve gewrichtsonderzoek van beide schouders geen afwijkingen vertoont. Welke aanvullende test is nu het meest aangewezen? a. BSE (bezinkingssnelheid van erythrocyten) b. CK (creatine kinase) c.
EMG (electromyografie)
d. ANF (anti nucleaire factor)
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 11 van 20
41
Een 16-jarige vrouw heeft een kiesextractie ondergaan. Het lukt de tandarts niet gemakkelijk om de bloeding te stelpen, maar uiteindelijk is de wond toch ‘droog’. ’s Nachts belt zij de spoedeisendehulp (SEH), omdat ze weer onophoudelijk bloedverlies uit de wond heeft. Direct na de ingreep heeft ze ibuprofen gebruikt, de laatste tablet heeft ze 12 uur geleden ingenomen. In de familie-anamnese komen geen duidelijke bloedingcomplicaties voor. Wel heeft ze al jaren vrij veel last van hevig menstrueel bloedverlies, maar met orale anticonceptie is dat nu redelijk onder controle. Met het vermoeden van een (milde) hemostasestoornis laat de SEH-arts bloedonderzoek verrichten: PT
1,06 INR
aPTT
39 sec
Trombo’s
213.109/l
De bloedingstijd kan ’s nachts op de SEH niet worden verricht. Gesteld dat er een ziekte van de hemostase bij deze patiënte speelt; wat is dan bij deze patiënte de meest waarschijnlijke aandoening? a. Bijwerking van ibuprofen b. De ziekte van Von Willebrand c.
Hemofilie A
d. Idiopathische trombocytopenische purpura 42
Een man van 28 jaar heeft al twee maal een longembolie doorgemaakt en heeft zodoende een indicatie voor levenslang antistolling-gebruik. Hij wordt behandeld met acenocoumarol, maar wil een verre reis naar een onherbergzaam gebied maken, en wil absoluut de PT-controle niet zelf verrichten. Het is verder een gezonde man zonder nierof leverinsufficiëntie. Wat is het beste alternatief voor acenocoumarol onder deze omstandigheden? a. Ongefractioneerde heparine b. Rivaroxaban c.
43
Hirudine
Een man van 48 jaar heeft sinds hij ’s morgens opstond een drukkend retrosternaal gevoel met uitstraling naar de linker- en rechterschouder en naar de onderkaak. Hij heeft geen last van dyspnoe, of pijn vastzittend aan de ademhaling. Omdat hij bang voor een afwijking aan het hart is, gaat hij naar de Eersteharthulp. Welke aanvullende test moet nu –naast een ECG- meteen worden ingezet? a. Troponine T b. X-thorax c.
Lactaatdehydrogenase (LDH)
d. Creatine kinase (CK) MB
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 12 van 20
Casus bij vraag 44, 45 en 46 Een man van 67 jaar heeft sinds enige uren hevige buikpijn. Hij is bekend met hypertensie en gebruikt daartegen 1 maal daags 100 mg metoprolol. Zijn vader is op 59-jarige leeftijd plotseling overleden na hevige buikpijn, maar verdere gegevens wat dat betreft ontbreken op dit moment. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat de patiënt een zeer nerveuze, bijna paniekerige indruk maakt, en dat hij een bloeddruk van 100/50 mmHg heeft en een pols van 80/minuut. Hieronder volgt een aantal stellingen over deze casus. 44
Het feit dat de pols 80/min is, is geruststellend. a. Juist b. Onjuist
45
Het onderzoek van eerste keuze is nu een echo van de buik. a. Juist b. Onjuist
46
Bij het ziektebeeld waaraan de patiënt hoogstwaarschijnlijk lijdt, is genoemde familieanamnese relevant. a. Juist b. Onjuist Einde casus
47
Tijdens een consult heeft een arts goede structurerende vaardigheden nodig. Bij welke patiënt zullen deze vaardigheden het meest van pas komen? a. Breedsprakige patiënt b. Onzekere patiënt c.
Agressieve patiënt
d. Verdrietige patiënt 48
Tijdens een driegesprek tussen arts, patiënt en de partner van de patiënt blijkt dat de partner van de patiënt een zeer dominante houding heeft omdat deze het woord van de patiënt voortdurend afpakt en de vragen van de arts voor de patiënt zélf beantwoordt. Stelling: Volgens de richtlijnen uit Recepten voor een goed gesprek, deel twee (Van Esch & Van de Kreeke, 2008), moet de arts tijdens een consult met een patiënt en een dominerende gesprekspartner de dominante gesprekspartner vooral de ruimte geven om zijn of haar verhaal te doen. a. Juist b. Onjuist
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 13 van 20
49
Een patiënt van 67 jaar heeft al enige tijd wat rugpijn. Bij lichamelijk onderzoek wordt een pulserende massa in de buik gevonden. Er wordt besloten om een echografie van de buik te verrichten om de diagnose ‘aneurysma aortae abdominalis’ aan te tonen of uit te sluiten. De voorafkans op grond van de klachten en de bevindingen bij lichamelijk onderzoek wordt geschat op 90%. De arts wil aanvullend onderzoek doen waarmee de negatief voorspellende waarde kleiner dan 1% is. Hoe hoog dient de sensitiviteit van dit aanvullende onderzoek tenminste te zijn? Ga er bij de berekening van uit dat de specificiteit van het onderzoek 90% is. a. 95,0% b. 98,9% c.
99,0%
d. 99,9% 50
Een 50-jarige man komt in verband met kortademigheid op de eerste hulp. Naast kortademigheid heeft hij last van pijn vastzittend aan de ademhaling. De familieanamnese vermeldt bij moeder en zus een veneuze tromboëmbolie op respectievelijk 62- en 49jarige leeftijd. Bij lichamelijk onderzoek valt een ademfrequentie van 29/minuut op. De patiënt is tachycard (124/minuut). De centraal veneuze druk is verhoogd. Over de longen zijn bij percussie geen afwijkingen te horen. Bij auscultatie is er pleurawrijven over het basale deel van de rechter thoraxhelft. Bij navraag blijkt daar ook de meeste pijn te zijn bij diepe inspiratie. Welk aanvullend onderzoek is nu als eerste geïndiceerd om tot de diagnose te komen? a. D-dimeer b. Protrombinetijd (PT), uitgedrukt in INR c.
Conventionele X-thorax
d. CT-angiografie van het pulmonale vaatbed
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 14 van 20
51
Een man van 67 jaar komt bij de huisarts op het spreekuur in verband met hartkloppingen. Zij voelt de pols en merkt een compleet irregulair ritme op, waarbij niet iedere slag even ‘stevig’ voelt. Welk van onderstaande ritmestroken past bij deze ritmestoornis? a.
b.
c.
d.
52
Een man van 67 jaar heeft pijn in beide kuiten na het lopen van ongeveer 300 m. Stilzitten of -staan vermindert de krampende pijn vrijwel ogenblikkelijk. De bloeddruk aan de linkerarm is 190/100 mmHg, aan de rechterarm idem. De enkel-armindex is beiderzijds 0,6. Wat is een juiste interpretatie van deze uitslag? a. Deze uitslag is normaal, claudicatio intermittens is onwaarschijnlijker geworden b. Deze uitslag is abnormaal, claudicatio intermittens is nu zeer waarschijnlijk c.
Deze uitslag is abnormaal, er zijn vrijwel zeker stenosen in de a. Brachialis rechts en links
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 15 van 20
53
Bij een man van 85 jaar met boezemfibrilleren is een hartgeruis (souffle) hoorbaar: systolisch, bandvormig, punctum maximum aan de apex met uitstraling naar de oksel. Bij palpatie is het geruis ook ‘voelbaar’. De pulsaties in de arteria carotis zijn – voor zover te beoordelen bij het boezemfibrilleren – normaal. Bij welke aandoening past deze souffle het best? a. Stenose van de mitraalklep b. Stenose van de aortaklep c.
Insufficiëntie van de mitraalklep
d. Insufficiëntie van de aortaklep 54
Stelling: Suboptimale gebeurtenissen in het geneeskundige proces leiden in de meerderheid van de gevallen tot schade aan de betrokken patiënt. a. Onjuist b. Juist
55
Een patiënt komt op de eerste hulp met een ernstige longbloeding. De patiënt gebruikte 12 uur geleden voor het laatst aspirine in verband met een myocardinfarct dat hij 2 jaar geleden doormaakte. Wat is nu de correcte handelswijze? U stopt de aspirine en… a. laat met spoed de bloedingstijd meten en op basis daarvan bepaalt u of de patiënt bloedproducten nodig heeft b. transfundeert een eenheid trombocytenconcentraat c.
56
transfundeert twee eenheden plasma aan de patiënt
Een vrouw van 88 jaar komt op de eerste hulp met een dikke, pijnlijke knie. Het blijkt een gewrichtsbloeding te zijn. De anamnese leert dat zij bij het halen van de rollator “een verkeerde beweging” heeft gemaakt. Zij gebruikt geen acenocoumarol. Bij het lichamelijk onderzoek valt op dat de patiënte op alle lymfklierstations pathologische vergrote lymfklieren heeft. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose die ten grondslag ligt aan de gewrichtsbloeding? a. Ziekte van Von Willebrand b. Hemofilie A c.
Verworven factor VIII-deficiëntie
d. Factor XII deficiëntie 57
Een vrouw van 80 jaar komt op het spreekuur van de huisarts omdat zij zich de laatste tijd zo moe voelt. Ze is afgevallen (ze weet niet precies hoeveel, maar ze schat zo’n 5 kg in het laatste half jaar), kan moeilijk uit een stoel omhoog komen en heeft ook moeite met het ophangen van de was aan een waslijn die boven haar hoofd hangt. Daarnaast heeft ze hoofdpijn die aan haar slaap is gelokaliseerd (links). Bij aanvullend onderzoek vindt de huisarts een bezinkingssnelheid van erytrocyten (BSE) van 98 mm/uur. Wat is nu de meest waarschijnlijke diagnose? a. Reuscelarteriïtis b. Ziekte van Kawasaki c.
Ziekte van Takayasu
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 16 van 20
58
Ongevoeligheid voor de opname van glucose onder invloed van insuline (insulineresistentie) is een belangrijke risicofactor voor diabetes type 2, en wordt vooral bepaald door opname van glucose in spieren. Uit recent onderzoek in gezonde mensen is gebleken dat het vasculaire bloedvolume in spieren een sterke en positieve relatie heeft met insulinegevoeligheid. Beschouw de grafiek hieronder, die resultaten weergeeft van een experiment bij de afdeling Fysiologie van het VUmc. In dit experiment werd onderzocht of insuline en/of een korte blootstelling (2 weken) aan een Westers dieet (rijk aan vetten en koolhydraten) invloed hebben op het bloedvolume in spieren van de achterpoot van gezonde muizen. Het bloedvolume werd bepaald door middel van contrastechografie. Afkortingen: CD: controle-dieet; WD: Westers dieet.
Een Westers dieet beïnvloedt insulinegevoeligheid van de spier gemeten aan bloedvolume. Deze conclusie is op grond van deze grafiek. a. Gerechtvaardigd b. Niet gerechtvaardigd
Let op! Vraag 59 op volgende blad!
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 17 van 20
59
Een 84-jarige patiënte met maximaal medicamenteus behandeld hartfalen komt regelmatig bij de cardioloog op de poli ter controle. Bij het huidige controlebezoek zijn er de volgende bevindingen: Kortademigheid bij geringe inspanning, bloeddruk 90/50 mmHg, pols 48/minuut, centraal veneuze druk R-7 cm water, beiderzijds pitting oedeem aan de benen, gedempte percussie over de long beiderzijds posterobasaal, inspiratoire crepitaties over beide longen posterobasaal. Welke van deze bevindingen wijst NIET op hartfalen? a. Bloeddruk b. Hartfrequentie c.
Inspiratoire crepitaties
d. Oedeem aan de benen e. Gedempte percussie f.
Centraal veneuze druk
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 22 november 2013
Pagina 18 van 20
Ontsteking BSE ≤ 50jr BSE > 50 jr CRP Hematologie Hemoglobine Hematocriet Erytrocyten MCV Reticulocyten Reticulocyten Trombocyten Leukocyten
<15 <20 <20 <30 <8 8.5 7.5 0.40 0.35 4.5 4.0 80 30 21 150 4.0
Leukocyten differentiatie Eosinofiele granulocyten < 0.5 Basofiele granulocyten < 0.2 Neutrofiele gran. 1.5 Staafkernige gran. < 0.6 Segmentkernige gran. 1.5 Lymfocyten 1.0 Monocyten 0.1
-
11.0 10.0 0.50 0.45 5.5 5.0 100 110 98 400 10.0
- 7.5 - 6.8 - 3.5 - 1.0
mm/uur mm/uur mm/uur mm/uur mg/L
♂ ♀ ♂ ♀
mmol/L mmol/L
♂ ♀ ♂ ♀ ♂ ♀
x 1012/L x 1012/L fL x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L
♂ ♀
x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L
Stolling APTT ≤ 40 sec PT (INR) 0.8 - 1.2 voor streefwaarden bij preventieve orale antistollingstherapie zie: http://www.hematologie.nl/klapper/index.html. Vitamines Vitamine B12 150 - 700 pmol/L # Folaat >6 nmol/L # Vitamine B1 (Thiamine) 80 - 160 nmol/L Vitamine B6 13 - 80 nmol/L (Pyridoxaalfosfaat) Vitamine A 1.2 - 3.0 µmol/L Vitamine E 20 - 39 µmol/L Beta-caroteen 0.2 - 1.6 µmol/L # referentiewaarden zijn geen streefwaarden
Endocrinologie TSH Vrij T4 Vrij T3 Cortisol
0.3 - 4.5 mU/L 11 - 22 pmol/L 3.5 - 6.5 pmol/L 250 - 600 nmol/L 8-9 uur 150 - 500 nmol/L 16-17 uur < 50 nmol/L na overnacht 1 mg DXM > 550 nmol/L na synacthen beïnvloed door pil en/of prednison Vrij cortisol in urine 50 - 270 nmol/24u na prednison gebruik vals verhoogd LH FSH
Zie bijlage endocrinologie Zie bijlage endocrinologie
Prolactine
< 0.3 U/L ♂ < 0.6 U/L ♀ premenopausaal < 0.4 U/L ♀ postmenopausaal >8 nmol/L ♂ < 2.5 nmol/L ♀ Zie bijlage endocrinologie
Testosteron Estradiol
REFERENTIEWAARDENKAART KLINISCHE CHEMIE
VOLWASSENEN Afdeling Klinische Chemie VU medisch centrum Klinisch Chemisch Laboratorium Klinisch chemicus (algemeen) Klinisch chemicus (endocrinologie) Citolaboratorium Endocrinologisch Laboratorium Metabool Laboratorium Hematologie Laboratoria
PTH <7 pmol/L nuchter 25-OH vit D3 25 - 150 nmol/L seizoensvariatie Zie bijlage endocrinologie voor uitgebreider endocrinologie referentiewaarden Tumormarkers PSA totaal <2 < 2.5 < 3.5 < 4.5 < 6.5 F/T PSA ratio > 0.25 < 0.15 CEA <5 CA 125 < 35 < 25 CA 15.3 < 30 CA 19.9 < 37 AFP <5 βHCG + HCG <5 SCC < 2.3 β-2-microglob. 0.6 - 2.2 Thyreoglobuline 3 - 105 <1
µg/L tot 40 jaar µg/L 40 - 50 jaar µg/L 50 - 60 jaar µg/L 60 - 70 jaar µg/L > 70 jaar kans op BPH erg groot overweeg een biopsie µg/L rokers hoger U/mL premenopausaal U/mL postmenopausaal U/mL U/mL µg/L U/L µg/L mg/L pmol/L schildklier aanwezig schildklier afwezig
Versie juni 2011
43876 *986216 *987345 *986013 42617 42417 42628/42621
Chemie Plasma Natrium Kalium Chloride Calcium Magnesium Fosfaat Kreatinine1(enzymatisch) eGFR
136 3.6 98 2.20 0.70 0.70 64 49 >60 <30
-
146 4.8 108 2.60 1.00 1.40 104 90
mmol/L mmol/L mmol/L mmol/L bij 40g/L albumine mmol/L mmol/L µmol/L ♂ µmol/L ♀ ml/min/1.73m2 Volwassenen ml/min/1.73m2 Consult nefroloog
Ureum Urinezuur
3.0 - 7.5 mmol/L 200 - 450 µmol/L ♂ 180 - 380 µmol/L ♀ Albumine 35 - 52 g/L Totaal eiwit 60 - 80 g/L Glucose (ven. plasma) < 6.1 mmol/L nuchter < 7.8 mmol/L at random 3.9 - 10.0 mmol/L streefw. bij DM HbA1C 4.3 - 6.1 % 23 - 43 mmol/mol Laktaat < 2.2 mmol/L Osmolaliteit 280 - 300 mosmol/kg Bilirubine totaal < 20 µmol/L Bilirubine geconjugeerd 3 < 5 µmol/L Ammoniak < 50 µmol/L op ijs afnemen Cholesterol < 6.5 # mmol/L LDL Cholesterol < 5.0 # mmol/L nuchter HDL Cholesterol > 0.9 # mmol/L Triglyceriden < 2.0 # mmol/L nuchter # referentiewaarden zijn geen streefwaarden AF < 120 U/L > 18 jr γ-GT < 55 U/L ♂ > 6 mnd < 40 U/L ♀ > 6 mnd ASAT < 35 U/L ♂ > 2 jr < 30 U/L ♀ > 2 jr ALAT < 45 U/L ♂ 0 – 70 jr < 35 U/L ♀ 0 – 70 jr < 40 U/L 70 – 80 jr < 35 U/L > 80 jr LD(H) < 250 U/L >10 jr Amylase < 100 U/L Lipase < 70 U/L
1
Geldig vanaf 11-03-2008 Geldig vanaf 25-05-2010 4 Geldig vanaf 05-05-2011 3
Vervolg chemie plasma CK < 170 U/L ♂ > 1 wk < 145 U/L ♀ > 1 wk CKMBmassa < 5.0 µg/L 4 < 0.014 µg/L Troponine T Fe 11.0 - 32.0 µmol/L ♂ nuchter 11.0 - 27.0 µmol/L ♀ nuchter TYBC 45.0 - 90.0 µmol/L Transferrine verz. 20 - 50 % ♂ nuchter 15 - 50 % ♀ nuchter NB bij een patiënt met klachten passend bij een primaire hemochromatose, een nuchter gemeten transferrine verz. > 45% en een ferritine > 280 µg/L is genotypering geïndiceerd. Ferritine 2 25 - 375 µg/L ♂ ♀ premenopausaal 12 - 150 µg/L 20 - 250 µg/L ♀ postmenopausaal Methylmalonzuur 0.03 - 0.31 µmol/L Homocysteine < 12 µmol/L nuchter (dit is een streefwaarde, geen referentiewaarde)
Liquor Totaal eiwit Glucose LD(H) IgG index Leuco’s Ery’s
Chemie serum IgA IgG IgM IgE α1-Antitrypsine Haptoglobine Ceruloplasmine Transferrine
2
0.7 7.0 0.4 < 100 0.9 0.3 0.2 2.0 -
Bloedgassen pH pCO2 Act. bicarbonaat Base excess pO2 O2SAT CO-Hb 2 Met-Hb
2
< 0.5 g/L 60 - 80 % van de bloedwaarde < 35 U/L 0.30 - 0.60 <4 / µL 0 / µL 7.35 35 22.0 -2.0 75 0.92 < 1.5 < 10.0 < 1.5
7.45 45 26.0 +3.0 100 0.98
mm Hg mmol/L mmol/L mm Hg % Hb % Hb % Hb
niet-rokers rokers toxisch bij > 10% Hb
Geldig vanaf 19-06-2008
4.0 g/L 16.0 g/L 2.3 g/L kU/L 2.0 g/L 2.0 g/L 0.6 g/L 3.6 g/L
Urine Electrolyten Amylase
sterk afhankelijk van dieet < 460 U/L < 35 U/mmol kreat Totaal eiwit < 0.3 g/24u α-1-microglobuline < 12.5 mg/L β-2-microglobuline < 400 µg/L
meer informatie Voor actuele informatie, informatie over afnamecondities, andere procedures, referentiewaarden voor kinderen en andere hier niet beschreven bepalingen verwijzen wij u naar intranet http://internetextra.vumc.nl/referentiewaarden/default.asp. Wijzigingen worden doorgegeven in de nieuwskrant van de afdeling. klinische chemie, VUmc, juni 2011