I
f
^«Vf:
._..-..
..
—
y
„DE VLIEGENDE HOLLANDER"
„Mannen!
ik
heb besloten, Europa voor goed
te verlaten...'
(Bladz. 98.)
„DE VLIEGENDE
HOLLANDER" DOOR
P.
VISSER
SCHRIJVER VAN: „HEEMSKERCK OP N^VA ZEM8LA," „HET BELEG VAN ALKMAAR," „HEEMSKERCK VOOR GIBRALTAR," E. A,
GEÏLLUSTREERD.
DERDE DRUK.
ALKMAAR
— GEBR. 1918.
KLUITMAN
BOEKDRUKKERIJ
— GEBR. KLUITMAN — ALKMAAR
INHOUD.
Hoofdst.
Bladz.
1.
De
2.
De aanslag
uitvinding van Scliipper van Halen in
't
7
bosch
26 50
3.
Een nieuwe reisgenoot
4.
In
5.
De
6.
Van Halen neemt een noodlottig
7.
In
8.
De Boekaniers
121
9.
„De Vliegende Hollander"
145
De
164
10.
ongelegenheid eerste
61
73
tocht
de haven van Port-Royal
zeeslag tegen de Spanjaarden
besluit
84 100
EERSTE HOOFDSTUK. De
uitvinding van Schipper van Halen.
Tn het begin van de 17de eeuw was de scheepsbouw, * en bijgevolg de zeevaart, nog niet zoo heel volmaakt. Enkele knappe mannen onder de zeevarenden
hiel-
den zich echter ook toen reeds met het verbeteren van den scheepsbouw bezig en trachtten dien zóó
te wijzi-
meer weerstand kregen, zonder daarom nog van hun gemakken iets te verliezen.
gen, dat de vaartuigen
Op name
die
wijze
kwam
een onzer landgenooten, met
Pieter van Halen er toe, een vaartuig te bouwen,
dat oneindig veel sneller voer dan ieder ander schip uit dien tijd.
dingen gaat,
Geen
Maar
zooals het meer met nieuwe uitvin-
geen mensch gaf
rnatroos, geen
hem
stuurman wou
zijn
met
vertrouwen. zijn
nieuw
8
gebouwd vaartuig gewoon zeeman en
in zee
gaan, ofschoon
later als een
de heele Republiek een grooten
eerst als in
was de zoon van een scheepstim-
Pieter van Halen
merman
hij
uitmuntend kapitein
naam had gemaakt.
Rotterdam.
te
In zijn jeugd had zijn vader
hem
zijn eigen
handwerk
maakte zich de scheepsbouwkunst
in alle
onderdeden eigen, voor zoo ver men het toen
in dat
geleerd. Hij
vak gebracht had. Pieters
scherpzinnigheid en nadenkende geest ont-
gauw, dat de kunst van
dekten
al heel
als die
van andere meesters
zijn vader, even-
in het vak, enkel rustte
op
de navolging van oude voorschriften en raadgevingen, die
men voor doelmatig en
nuttig hield en
door eigenzinnigheid en gedeeltelijk
wou
afwijken.
Ieder
schip
waarvan men,
uit traagheid, niet
werd volgens dien ouden
vorm en die ouderwetsche inrichting gebouwd en niemand zou zijn leven en zijn vermogen aan een anders gebouwd vaartuig toevertrouwd hebben. Pieter merkte allerlei gebreken
toen heid, l!
f
hij,
na volbrachten
deels
omdat
hij
met
zijn
duidelijker op,
nieuwsgierig-
vader over
zijn
nieuwe denkbeelden gehad had, op een Rotterdamsch schip als matroos en
Guinea meemaakte.
1
nog
leertijd, deels uit
twist
scheepstimmerman een
reis
naar
Daar het hem evenwel aan de
noodige kennis van wiskunde en andere wetenschappen ontbrak, zon
kwaad
te
hij
vergeefs op een middel
om
het erkende
verhelpen.
Toch wanhoopte
hij niet,
éénmaal dat middel
te vin-
den. Het stond bij hem vast, dat door een anderen vorm aan den romp van het schip te geven en door een
verstandiger en doelmatiger inrichting van masten,
zeil-
en touwwerk, een allerbelangrijkste verbetering zou
weeg gebracht worden. Na zijn
zijn
terugkomst
vader en vertrok naar Leiden
en wiskunde
te
om
gaan studeeren. Maar
er in de natuur-
hij
bezat daarvoor
noodige middelen, want het loon,
niet eens de
bij
afmonsteren ontvangen, was nauwelijks voldoende de noodige boeken,
te
verliet hij
het
om
werktuigen, papier en kleeren
te
koopen.
De
ijverige jonge
wist echter al spoedig iets te
om
in
dezen nood
maakte
hij
modellen van schepen in
vinden, tijd
man
die toen vrij
algemeen
kantoren werden gezien en die deelen,
volkomen
als groote
Ze bleken bijzonder
In zijn vrijen
te voorzien.
tot sieraad
't
klein, zooals
op groote handels-
er, tot in
de minste onder-
zeeschepen uitzagen.
in trek
zoodat
hij
herhaaldelijk
er eenige in deze of gene groote zeeplaats tegen een flinken prijs van de
poosje
hand wist
onbekommerd kon
te
leven.
doen en dan weer een
10 Terwijl
nu met
hij
ijzeren volharding zijn studiën
met behulp van de verkregen
voortzette, trachtte hij
kundigheden de gebreken nader het handwerk, dat
hem
hem
onderzoeken van
te
geleerd was. Eerst
onder gestadige werkzaamheid,
hij
nü pas ging
een licht op voor zijn geest en volle zes jaren bracht
nadenken en
in
onderzoek door.
Langzamerhand
stelde hij het
schip samen, voor welks
van
alle
vorm
model van een zeegebruik gemaakt had
hij
hulpmiddelen, waarover
door
hij,
zijn
vroeger
beroep en zijn later verworvene kundigheden kon beschikken.
Hij
bestudeerde
scheidene zeedieren,
ken;
ja,
men
den snoek
bouwen van I
zelfs
om
den lichaamsbouw van ver-
daaruit nuttige leering te trek-
wil, dat hij bepaaldelijk
tot
het lichaam van
voorbeeld zou genomen hebben
zijn schip. Hij
zou namelijk
zijn
bij
het
metingen,
waarnemingen en uitkomsten, betrekkelijk den bouw van dezen visch in dezelfde verhouding op een grooteren
jl
"
vorm toegepast hebben. Hóe heeft
hij
hij dit alles
niemand gezegd, maar
het model in het groot,
had
hij
bij
gedaan
heeft,
de uitvoering van
nauwkeurig iedere
klei-
l(
nigheid opgegeven en met gestrengheid op een zorg-
I
vuldige uitvoering aangedrongen.
Het ontbrak onzen Van Halen echter nu nog aan het I
Il
voornaamste,
om
volgens zijn model een goed vaartuig te bouwen, namelijk aan geld.
Ook
dit evenwel hoopte de ondernemende jonkman zich te verschaffen. Als hij maar dezen of genen rijken koopman kon overtuigen van het nuttige en doelmatige zijner uitvinding, zoo meende hij, dan zou er op eenige ^
duizenden niet gezien worden. In het begin paste iets
van
zijn
hij
er zorgvuldig op, dat
model met de plannen
niemand
tot uitvoering, schet-
sen, teekeningen en alle mogelijke becijferingen te zien
kreeg. Alleen vertelde
hij,
dat
hij
een schip van nieuw
fatsoen wou bouwen, hetwelk in half den tijd en met een derde deel van de gewone bemanning een reis kon afleggen en dat toch even veel, zoo niet méér laden kon
dan een gewone Oost-Indievaarder.
Maar
overal
waar
hij dit vertelde,
noemden
zij
een geestverdrijver, een gek, en in plaats van naar te luisteren
kreeg
hij
Op
dié
en de gewenschte ondersteuning
te
hem hem
geven,
enkel spot en verachting.
manier kon het dus
niet gaan, dat
zag
hij zelf
wel.
Nu wou
hij
de
menschen door
overtuigen en bewijzen wat
plannen en schetsen
hij zei,
zijn
door
berekeningen
zijn
ontworpen
te laten zien.
Dit was een gevaarlijk oogenblik
in het leven
van
12
van
Pieter
Halen,
want
ondernemend man van
als
maar één vernuftig en
argelooze mededeelingen
zijn
misbruik had willen maken, zou voor
van
hem
het resultaat
jarenlang werken en nadenken in eens verloren
zijn
Maar geen
koopman deed zich op en de scheepsbouwmeesters, van wie men het oordeel over zijn ontwerpen had ingewonnen, schimpten zelfs nog zijn geweest.
enkel
—
hem en zijn zaak dan de kooplui en niet één wou er zich mee inlaten. Van Halen werd nu wel niet bepaald moedeloos, maar de lust verging hem toch, om aan iemand verder zijn uitvinding mee te deelen. Het liep hem echter niet heelemaal tegen in de wereld. Een rijk Amsterdammer had hem leeren kennen en lx)od hem een plaats als kapitein, of scliipper, zooals men toen zei, op een van zijn koopvaardijschepen aan. erger op
Hij
maakte er evenwel de voorwaarde
Halen
zich
op zee
maar
inlaten,
niet
zich
met
met
zijn
van
schipper zou kwijten. Deze beloofde dat,
smokkelde boord en
hij zijn
al heel
Indië onder
Voor
model en
al zijn
Van
taak als
zijn
maar
's
naclits
gereedschap binnen
spoedig daarop ging
hij
naar Oost-
zeil.
zoo'n l>ekwaam
man
schip niet veel moeielijkheden
T
dat
bij,
nieuwe denkbeelden zou
allen ijver
hield het Ijesturen in.
Aan
de kaap
van een
De Goede
13
Hoop
reeds schreef de „comys" *) den reeder een brief
vol lof over den zijn
nieuwen schipper en verklaarde, dat
patroon geen gelukkiger keus had kunnen doen.
Van Halen nam gedurende de op verscheidene van
reis niet alleen
zijn stellingen,
maar
hij
de proef
deed ook
ondervinding en nieuwe kundigheden op.
Een man, zoo scherpzinnig als hij, ontdekte gauw het nadeel, dat de toenmalige wijze van drijven had en hij
was op
ook hierin verbetering
te
allerlei
al heel
handel
middelen bedacht
om
brengen.
ook deed het hem aan, gedurende de
Pijnlijk
reis
de ellende te zien van zoo'n groot aantal manschappen, in de
enge ruimte van een gebrekkig ingericht vaartuig
opgesloten.
O, dat
zijn schip, sijn arbeid
en denken, zou eenmaal
in
verandering brengen! In de Godsdienstige
alles
stemming, waarin Pieter van Halen toenmaals leefde hij
zijn
werk van
lieverlede te
door God
hem
ingegeven,
om
begon
beschouwen
er het leven
den, ja duizenden door te redden, dat tot teloos verspild werd.
nu
bij
hem
Onwrikbaarder dan
vast, dat hij alles
plannen ten uitvoer
te
als
van honder-
nog
toe nut-
ooit stond het
moest aanwenden,
om
zijn
brengen.
Hij bespoedigde de vaart van zijn schip zooveel ') Cargadoor, koopman verkoop der goederen bezorgt.
op
een
koopvaardijschip,
die
hij
den
14
maar kon,
het geluk
was hem mee, en zoo had
hij
de
zeldzame voldoening, reeds na een tocht van tien maan-
van Jacatra, het
den, voor de reê
anker
kunnen werpen.
te
Door gadoor
die
buitengewoon voorspoedige
in staat allervoordeeligste
een verblijf van
reis
zaken
te
was de
car-
doen en na
maar negen weken in Oost-Indië konden
de terugreis
zij
latere Batavia, het
al
weer beginnen. Ook deze ging
niet
minder voorspoedig,
tot dat ze in de nabijheid van de Holiandsche kust kwamen. Het was in den herfst en dus in een tijd dat storm en springvloeden samen wer-
ken,
om
het voor de scheepvaart dubbel gevaarlijk te
maken. Maar
dan
als
zeeman scheen Van Halen gelukkiger ondanks storm en dwarrelwinden
als uitvinder en
wierp
hij,
zonder averij gekregen
te hebben, het anker reis van twintig maanden. Deze tocht baarde groot opzien en bracht den reeder een viervoudige winst aan. Bovendien was Van Halen
voor Tessel, na een
in
de gelegenheid geweest, aanmerkelijke verbeteringen
aan zijn uitvinding toe te voegen. Hij had namelijk eenige Oost-Indische booten gezien die zoo snel zeilden, dat
zij
in
vlugheid de tegenwoordige stoombooten zelfs
overtroffen. al
hun
zeil-
Bouw
en inrichting van die vaartuigen met
en touwwerk, waren door
en het resultaat van die studie
hem bestudeerd
was zeer aan
zijn uit-
IS
vinding ten goede gekomen! Toen eindelijk het schip gelost was, /werd Van Halen verzocht op het kantoor te komen om er zijn loon in ontvangst te nemen. Er lag vóór hem drie duizend gulden in blinkende, Hollandsche dukaten. In gedachten bekeek hij het geld. Zou het voor de uitvoering van zijn plannen wel voldoende zijn? Met weemoed moest hij erkennen, dat de ijverige
werkzaamheid van bijkans twee gevaarvolle jaren hem
maar een
klein, klein beetje dichter tot zijn doel
had
gebracht.
De koopman zag Van Halen met bevreemding
aan. Hij dacht, dat deze niet tevreden was met de betaalde
som.
hoor eens schipper,"
„Ja,
keer
zei hij
daarom, „voor dezen
het
bij
het bedongen loon;
volg zal ik je
bij
elke reis wel zóó veel geven, dat je
blijft
maar
in het ver-
tevreden wezen zult."
De
schipper hoorde het niet.
„Het
is
nog
niet half
genoeg!"
zei hij, als in
een
droom.
„Wat? Nog
niet half
genoeg!" riep de koopman verschrikt, want aan den eenen kant zou hij den man niet
graag hij
uit zijn dienst zien gaan,
ook weinig
hoogen.
lust,
om
hiet
maar
anderzijds had
loon tot het dubbele te ver-
i6
„Nee,
moet nog veel meer verdienen,"
ik
Halen nog
altijd in
zei
Van
gedachten.
hoeveel wil je dan hebben?" vroeg de reeder.
„Maar
„Ik ben niet ongenegen je meer te geven, omdat je een
bruikbaar
man
bent."
Intusschen was
Van Halen weer
teruggekeerd. Hij kon zich
maar
tot
de werkelijkheid
niet begrijpen,
waar-
om hem uit eigen beweging verhooging van loon werd aangeboden. Daarom vroeg hij, wat de reeder daarmee bedoelde.
„Wel," was het antwoord, genoeg
Maar
is,
ik
wat zou
willen houden.
ik je je,
als
't
Op
dit
reis
heb uitbetaald.
kan, toch wel in mijn dienst
Zeg dus ronduit hoeveel loon
dan zullen we de zaak zien
te
je verlangt,
schikken."
oogenblik kwajn juist
die heel veel
„je zegt dat het niet
voor de laatste
de cargadoor binnen,
met schipper Van Halen op had. Hij had
toevallig de laatste
woorden van den patroon gehoord
om hem te beduiden, maar stoutmoedig vragen moest. De man was
en gaf den schipper een knipoogje dat
hij
echter
niet,
te
onpraktisch,
om
antwoorden zou.
hij
juist
in zijn
en ook
voordeel te doen. Hij zweeg dus en wist
zijn
wat
Maar meer
te bescheiden
veel
hiermee
door dat stilzwijgen werd de reeder nog
vermoeden
versterkt, dat de schipper
met
HH
17
geweld
alie
uit zijn dienst
wou gaan. Dit maakte hem evenwel hoe langer hoe onverzettelijker, in zijn begeerte
om hem
bij
zich te houden.
„Probeer
jij
toch eens, of
jij
dien stijfkop niet over-
reden kunt," zei
hij daarom tegen den cargadoor, „hij geweld wegloopen. Een ander heeft hem zeker meer geboden. Maar wat een ander doen kan, dat kan ik wel dubbel. Ik wil hem zes duizend gulden voor de reis geven, als hij blijft en behalve dat nog het zesde gedeelte van de zuivere winst. Daar kan hij, geloof ik,
wil
met
alle
toch tevreden
mee
zijn, zelfs al
diende
hij bij
den dui-
vel!"
dat geloof ik óók!" zei de cargadoor.
„Ja,
Halen's hand
maakte
hij
in
die
reeder onderteekend werd.
maar heelemaal
kende,
Van
van den reeder leggend. Toen
oogenblikkelijk een contract op, dat door den
Ook Van Halen
ondertee-
werktuigelijk; de cargadoor
zette er, als getuige, toen
óók
zijn
naam nog onder en
zóó kreeg onze schipper door een misverstand het voorom binnen een jaar een welgesteld man te
uitzicht,
wezen.
Maar
met den cargadoor het kanwerd de zaak hem volkomen duidelijk
eerst toen hij
toor verlaten had,
en dankbaar schudde
goed voor
zijn
hij zijn
vriend de hand die zoo
belangen gezorgd had.
Van Halen had 'thans De Vliegende Hollander.
allerlei
wenschen. 2
i8
Nu
het schip toch afgetakeld en hersteld moest wor-
om
den, verzocht hij den reeder, tige
veranderingen
enkele wezenlijk nut-
in het geheel te
maken. Maar jawel,
hier ondervond hij al dadelijk een hardnekkigen tegen-
stand!
man
Wél
de patroon dadelijk een scheepstimmer-
liet
om met
halen,
veranderingen
Van
vroeger met
den schipper over de voorgestelde
maar de
spreken,
te
baas, die het al
Halen, naar aanleiding van diens uit-
vindingsplannen, aan de stok had gehad, wilde ook nu
van
al die
„Maar
nieuwigheden nianendal weten.
beste vriend, je begrijpt den schipper geloof
cargadoor. „Ztis wil
ik niet," zei de
300 zou
hij
hetzelfde,
den
man ongemerkt
glijden.
,,Ah
— Nu, dat zóó,
zeker, dat
hij
het hebben en
dat graag zien!" en nu herhaalde
wat de kapitein
lijkt
precies liet
hielp!
was dat uw bedoeling? Zeker,
best, héél best,
Nee maar, dat
hij
beweerd had, maar
een paar goudstukken in de hand
schipper,
kan
al
me
hoor!
opeens een heel ander
En
dat andere zóó?
een prachtige verbetering zelfs
toe!" Kortom, het scheen, dat den licht
scheepstimmerman
over de zaak was opgegaan
en de schipper behoefde zich verder ,,heusch niet ongerust te
maken:
alles
zou precies volgens r:y« opgaven
veranderd en verbeterd worden. Daar kon
hij
op reke-
nen!"
f^^T"-~l
r
^"P-"^"''"'^
19
„Maar schipper," vroeg de reeder toen de timmerman weg was, „heb je dan je plannen voor een nieuwen scheepsbouw nóg
„Hoe zou
opgegeven ?" kunnen?" zei Van Halen langzaam
al niet
ik het
en ernstig; „dan had ik immers zélf getoond, dat ze
waard waren?" „Hoor eens, schipper," antwoordde de koopman, „je neem me niet kwa-
niets
bent een knap gezagvoerder, maar, lijk,
als
scheepsbouwmeester deug
dus een goeie raad van
„En
die is?"
„Zet
al die
niemendal
I
Neem
"
nog een paar reizen gedaan hebt je een rijk man."
dan ben
„Ja, dat is zoo en dan
„Welnu, en dan ?
„Dan ga
je
aan
geleerdheid uit je hoofd; leef alléén voor
je beroep, en als je als de éérste,
me
ik
.
.
."
." .
.
.
vroeg de reeder verrast.
mijn denkbeelden verwezenlijken, bouw
volgens mijn eigen ontwerpen een schip en steek er in zee,
zoo waar
„God gaan.
zij
Ik
je
als ik Pieter
genadig en
mee
van Halen heet!"
ieder, die
met
je
mee mocht
gaf geen gulden voor het leven van
jullie
allemaal!"
Van Halen dat men later oordeelen.
glimlachte en ging heen, vast overtuigd,
wel eens anders over zijn uitvinding zou
Ui
20
Wat
zijn
spoediger
tweede
was nog voorwerd beroemd door de
reis aanbelangt, die
dan de eerste;
hij
hem maar in
geheele Republiek en zelfs de hooge regeering deed
de schitterendste aanbiedingen, wanneer 's
lands dienst wilde overgaan.
zijn
Doch
ja,
hij
dan had
hij
plannen moeten opgeven, en dat, neen, dat nooit!
Als commandeur van twee schepen ondernam de kloeke zeeman weldra een derden tocht naar Oost-Indië.
Daar aangekomen kreeg
vervolgens het opperbevel
hij
een tocht naar China en Japan.
bij
Na
twee en een half jaar keerde
hij
weer naar Hol-
land terug en, in weerwil dat wij met Spanje in oorlog
waren,
kwam
hij
met
rijk
beladen schepen behouden
en wel in Amsterdam binnen. Zijn
naam
als
zeeman was door dezen tocht nog
grooter geworden dan vroeger, zoowel door de OostIndische Compagnie, als van regeerinswege werden
hem
opnieuw de schitterendste aanbiedingen gedaan. Maar, niets die
mocht baten. Hij
door
hem
groote
verliet
den dienst van
sommen verdiend
van Amsterdam naar Vlissingen,
om
zijn reeder,
had, en ging
er zich geheel aan
zijn uitvinding te wijden.
Hij richtte een werf op en
nam bekwame timmer-
lieden in zijn dienst, die hij zelf onderrichtte, hoe hij
het schip
:l_
gebouwd wilde hebben. Ofschoon verwonderd
21
over den
vreemden vorm van het nieuwe vaartuig, werkten die mannen er toch met ijver en opgewektheid aan, omdat zij nog nooit zoo goed betaald waren.
Van Halen was er zorgvuldig op bedacht, dat alles nauwkeurig en goed werd bewerkt. Geen plank, geen stuk hout, ja zelfs geen spijker werd aan het schip gebruikt, die niet van te voren door hem in orde was bevonden.
Zoo ontstond langzamerhand een geen enkel ander schip
uit die
dagen
vaartuig,
waar
in fraaiheid
van
vorm mee vergeleken kon worden. Maar ieder bekeek het met wantrouwen en vooroordeel. Zoo'n lagen, spitsen romp en vooral zoo'n vreemde kiel hadden ze nog nooit gezien!
maar zoo'n
En dan
zoo heelemaal zwart met alleen
witte streep!
— dat
alles
had zulk een ern-
stig aanzien, dat de nieuwsgierige zeelui het
vaartuig
vreemde
„De Doodkist" noemden.
Eindelijk
was
alles
gereed en zou het schip van stapel
loopen.
Geen mensch echter durfde zich op het dek
te
wagen
dan
hij zelf en de weinige matrozen die hij ten laatste voor een goede belooning had weten te bewegen, hem
behulpzaam
Maar
te zijn.
toen het fraaie vaartuig onder een vreeselijk
schuimen en spatten
te
water
liep,
behaalde
hij al
een
22 halve overwinning.
Want
even diep als de voorsteven in
de golven dook, even krachtig verhief het schip zich
weer en gleed toen vogelsnel over het kalme water heen. Van Halen's gezicht straalde van geluk, want nu wist
hij,
dat zijn berekeningen juist
waren geweest.
Binnen veertien dagen lag het schip opgetakeld en van
al
Nu nog
het noodige voorzien, ten anker.
zen aangemonsterd, en hij
alles
was
in orde.
zeelui
kwamen
zeeman wou
matro-
Maar ofschoon
daartoe zelf de taveernes bezocht, waar
hij
wist dat
en een dubbele gage aanbood, geen enkel
van Halen het vaartuig
zelf wel een
Nu
wagen.
zich op „die Doodkist"
had
mooier naam ge-
geven en het „De vlugge Christina" gedoopt, maar al
bij
de kustbewoners was het niettemin onder den som-
beren
Op
naam van „De Doodkist" bekend en zekeren dag toen
hij,
na reeds
berucht.
in drie
herbergen vruchtelooze pogingen aangewend de vierde taveerne binnentrad, hoorde roepen:
heb
,,Wel
Gerrit! Zeg,
is
Van Halen
ik vain z'n
dat schipper
hij
zeemanste
Van Halen
hebben,
opeens
leven! Kees!
uit-
Klaas!
niet!"
keek verrast op en zag nu aan een van de
verste tafeltjes vier van zijn vroegere matrozen zitten.
Dadelijk ging jongens, hoe
de hand.
I^~T
hij
maak
er naar toe jullie
met een vroolijk: ,,Zoo
het?" en schudde ze hartelijk
„Patent schipper!"
nam Kees
voor allen het woord.
„We hebben het nog zoo vaak over u gehad, maats?"
zei Gerrit.
niet
waar
„Maar we dachten
dat u al lang een deftig huis op de Keizersgracht woonde en van eenvoudige matrozen wel niet meer weten wou." in
„Integendeel, de matrozen willen niets meer van mij
weten naar het
schijnt."
„Ei kom, schipper, nu spot u een beetje!" „Nee, warempel niet! Het is de zuivere waarheid. Al een week lang loop ik de eene taveerne in, de andere
om
uit,
volk aan te monsteren voor het nieuwe vaar-
tuig, dat ik
om met veel
„Hoe
En al
gebouwd
heb.
Maar geen mensch
heeft lust
mij in zee te gaan, ofschoon ik tweemaal zoo-
gage geven wil is
als
een ander."
het mogelijk! Dubbel loon!
welk vaartuig
is
Een nieuw
schip!
het? Misschien hebben wij het wel
gezien!"
„De Vhigge Chrisfina \" „De Doodkist \" riepen allen
verbaasd.
„Ja, neem ons niet kwalijk schipper," nam Kees het woord, „maar zóó noemen ze het ding hier allemaal."
Van kwalijk nemen is Maar jullie kent me. Jullie
„Jawel, ik weet het, jongens!
dus volstrekt geen sprake. zult er
dus toch zeker niet op tegen hebben,
stonds het vaartuig eens met
me
om
te bekijken."
aan-
24
„Nou rit,
schipper,
't
wel
is
om
„maar een ander kreeg
dat u het bent," zei Ger-
mij er niet aan boord, zelfs
voor geen twee. realen van achten!"
Ook de
overige drie verklaarden, dat
betrekking tot
Van
ze, uit
oude
Halen, wel eens mee wilden,
maar
dat een vreemde ze voor geen geld aan dek gekregen
had.
De
vier
matrozen verlieten nu met hun vroegeren
schipper de herberg en een kwartier later waren
zij
aan boord van „De Vlugge Christina."
Van Halen
liet
hun
alles zien, legde
het voordeel van
den vreemden bouw en van iedere nieuwigheid uit en eindelijk slaagde hij er in, het viertal
aan
te
voor een zeereis
monsteren.
„Weet
je wat, jongens," zei hij nu, „ik
heb
al
genoeg
ondervonden, dat geen enkel Hollandsch matroos, die mij niet kent, in mijn dienst wil komen.
Doe
jullie
dus nu
eens je best, dat ieder van je vijf matrozen aanwerft.
Hier heb
je geld, reis
andere zeeplaatsen, en uitslag
van
je
daarvoor naar Amsterdam en
kom
binnen een paar weken den
pogingen meededen.
Zoo werd nu afgesproken. Een stuurman dacht Van Halen zelf wel te vinden, maar toen ook voor die betrekking na veel moeite zich niemand ter beschikking wilde stellen, besloot
hij, bij zijn
bloedverwanten eens
25 rond
te zien.
Misschien zou er wel een zoon van een zijner beide ooms lust hebben, dacht hij, om onder cijn leiding de stuurmanskunst te leeren.
Hij reisde dus naar Rotterdam.
Zeventien jaren was
daan geweest; nu
hij uit
kwam
het ouderlijke huis van-
er terug als een bezadigd,
hij
bijna onbekend,
vermogend man. Zijn vader was nog in leven, maar met de lichaamskrachten waren ook de geestvermogens van den grijsaard afgenomen. Hij was
maar
blij
over zijn knappen zoon,
lachte onverschillig over diens daden en voor-
nemens. Pieter vond hier
alles in welstand,
maar
hij
voelde zich thuis als een vreemde.
De
beide zoons van zijn
oom Casper
bleken gestor-
oom Boudewijn vernam hij, dat met zoon en dochter sinds jaren naar het Noord-
ven, en omtrent zijn die
brabantsche dorpje Oosterhout vertrokken was. Pieter besloot nu, daar heen te gaan,
Hij kocht een paar pistolen, in
Noord-Brabant waren
om
zijn
oom op
te
zoeken.
— want de wegen, vooral — en
destijds heel onveilig,
ging reeds den anderen morgen op
reis.
TWEEDE HOOFDSTUK. De aanslag
Het
reizen in de 17e
kelijk
en
in
't
bosch.
eeuw was
alles
behalve gemak-
Van Halen was dus doodmoe,
toen
hij,
pas tegen den avond van den tweeden dag, behouden in
Oosterhout aankwam. Hier informeerde
naar Boudewijn
Van
Halen, zonder er
bij
hij
dadelijk
te
zeggen,
dat dit een bloedverwant van hein was. al
lang
arm
zei er een, „die
meer."
„Vrek?" als
woont hier
riep een ander, ,,de chirurgijn is zoo
„O, die vrek?" niet
Job!"
,,'t
man met
Mocht wat!" is
liet
weer een derde zich hooren. ,,De
het dorp uitgegaan juist
al zijn
omdat
hij
bang was,
geld onder de menschen te wonen!"
27
„Maar waar woont
hij
dan mi?" vroeg Van Halen,
die door al die tegenstrijdige berichten niet veel verder
kwam. „O,
u dezen
als
„dan bent u er
„Dank
weg
in slaat," zei een
je!" en onze schipper liep al
hoop het huis van donker was
van de boeren,
in een uur."
zijn
weer door,
oom nog vóór
in
de
het heelemaal
te bereiken.
„Maar denk
er om, sinjeur! het bosch
is bij
avond
hem nog achterna. Doch Van Halen hoorde het al niet meer.
niet pluis!" riep de boer
In weerwil van zijn vermoeidheid stapte door,
om
toch
hij
stevig
maar zoo gauw mogelijk aan het doel Vreemd kwam het hem voor hoe toch chirurgijn was, er toe komen kon,
van
zijn tocht te zijn.
zijn
oom, die
zoo eenzaam te wonen. Zouden die boeren toch waarheid gesproken hebben? Zou de man werkelijk .)m
zoo'n gierigaard zijn
?
Maar
ja,
nu herinnerde
toch ook wel, van jaren geleden, dat
hij zich
oom Boude wijn
onder de overige bloedverwanten wel eens van schraapzucht beschuldigd werd. teren
omdat
En
dan, had
nog gehoord, dat oom naar hij te
niet langer
duidelijk:
duur was, waardoor
hij niet eergis-
elders
hij
was gegaan
het in
Rotterdam
houden kon ? Gaandeweg werd hem nu
Oom
alles
Boudewijn was alzoo een vrek! Hoe zou
28 de ontvangst dus wel zijn? Hij stelde er zich weinig
goeds van voor.
En
Het begon hem
al te
toch, hij
meer, omdat
voetstap
hij bij iedereni
Dan moest hij
paard
niet tot
liep
al
Maar
dan ook verbazend zwaar
daar maar overnachten.
Maar
hij
hij
weg neen,
toch
een half uur geloopen.
al
zie,
toen
hoop reeds had opgegeven,
hij zijn
opeens aan de linkerzijde van den
tusschen de boomen. er vóór!
den
sterker zijn ver-
dan bosch aan weerskanten, en nu had
mogelijk
zag
als een
maar
mulle zand. Zou er geen herberg aan den
in het
niets
hij
Oosterhout gebleven was. Te
in
moeidheid voelde. Het
zijn?
had honger
berouwen, dat
volgenden morgen
Was
't
En
weg
een huis
waarlijk, een houten voerbak
dus een herberg!
Van Halen stapte zonder eenig aarzelen naar binnen. De zon was inmiddels sedert eenigen tijd ondergegaan, maar in de gelagkamer was toch nog geen licht op. Er heerschte dus een zware schemering,
kon
bij
het
maar de schipper raam niettemin den omtrek van een vrou-
wenfiguur onderscheiden.
„Goeden avond, moedertje! Kan
ik hier
ook logies
bekomen voor den nacht ?" „Zeker, zeker, sinjeur!
maken! Ik met een
zat
wat
te
schelle stem.
Maar
laat ik
schemeren, weet u
— „Zie
gauw even !"
riep de
zoo, dat is al
licht
vrouw
weer afge-
29 loopen!" en met die woorden
nam
ze
haar plaats weer
in.
Van Halen had nu op
nemen,
te
't
alle gelegenheid, haar eens goed een lomp, grof vrouwmensch met
Was
kleine loerende oogjes en een brutalen neus, die vinnig
naar beneden boog.
De haren hingen haar
slordig in
het gezicht en ook haar kleeding
was verre van zindeIn den breeden, eenigszins scheeven mond hield een tabakspijp geklemd*) en een kan bier stond
lijk.
zij
vóór haar, waarmee ze onder het praten voortdurend haar dorstig keelgat besproeide. De kennismaking viel dus niet mee en Van Halen voorspelde zich, naar de waardin te oordeelen, een alles behalve schitterend nachtverblijf. Het vertrek zelf zag er tamelijk zindelijk uit en dat stelde
hem wel weer
eenigszins gerust.
Intusschen had ook de waardin haar gast opgenomen en zich met een oogopslag overtuigd, dat
zij
met een
welgesteld, zoo niet
met een
plaats van „sinjeur"
werd het nu „Edele Heer" vóór en titel dien Van Halen begreep,
rijk
man
te
doen had. In
„Edele Heer" na. Een
hem op
dat
komen *)
In
vreemd.
het dubbele van de verteringskosten zou
te staan.
de 17e eeuw was het tabaksrooken door
boerinnen niet
30 verlangt de Edele
„En nu
Heer zeker een
fijne
kan
wijn? Nu, die zou de Edele Heer nergens in de buurt zoo goed als bij Griet Kals kunnen drinken. Of lamscoteletten?
Er
zijn er niet beter!
Of
een eieromelet
geval?" snaterde het schel sprekend wijf in één
bij
adem
door.
„Neen, bezorg
me maar wat brood met koud
vleesch
en een kan bier."
„Nou, zooals de Edele Heer verkiest. Bij Griet Kals is
voor geld en goede woorden van Juist
had van Halen een en ander
alles te krijgen."
besteld, toen er vier
binnenkwamen, van op luidruchtige wijze een kan Haarlemse h bestelden. „Ja, ja! heb maar geduld en houdt jullie je leelijke een allerongunstigst uitzicht
kerels die
gezichten een beetje! Eerst
mot deze Edele Heer gehol-
pen worden!"
Onze schipper had weinig viertal in
aanraking
te
lust,
komen. Hij
zei
om
met
dit
ruwe
dus aan de waar-
din dat hij moe was en naar zijn kamer wilde. Zij moest hem het bestelde daar dus maar brengen. want dat het weggejaagde solDe vier schelmen keken Van Halen daten waren stond bij hem vast onder het heengaan na met blikken, waarin voor hem
—
—
weinig goeds te lezen stond. Onze vriend bekommerde zich daar echter niet om. Hij
I
I
I
I
1
r
was een moedig man en
31
vertrouwde op de kracht van
Het viel
zijn vuisten en
op
zijn
wanneer het er op aankwam.
pistolen,
vertrekje, dat
hem
niet tegen,
hem tot logies was aangewezen, maar doordat het vlak boven de
gelagkamer was, had
hij
het lawaai en gezwets daar
beneden, uit de eerste hand.
Maar
hij
gedachten 't
begin
bij
had honger en was zóó geheel met zijn zijn avondmaal, dat hij op die herrie in
al heel
weinig acht sloeg.
Hij had echter zijn genoegen niet, of het begon
geweldig
te
men
hem
hinderen. En, zooals het gewoonlijk gaat,
hoe minder men
iets wil
hooren, zooveel te méér hoort
Zoo ging het ook met hem. nóg een kan !"
het juist.
„Griet,
„Wat
duivel wijf, wat laat je ons een dorst lijden!"
moet het nog gebrouwen worden?"
„Griet,
„Te
deksel Griet, doe de kannen
„Ja, ja
!"
riep het wijf
hebt dorst genoeg: dat weten eerst 'ereis, voor jullie
nog
'ereis vol!"
met haar snijdende stem,
we
wel!
weer zoo'n
Maar
„jullie
betaal
me
keel opzet!"
„Betalen, mensch! betalen? Ja, betaal maar, als er
niemendal „Ja,
nu
al
te
verdienen valt!"
maar moet
ik dat lijden? In hoeveel tijd
geen duit van
„Nu
ja,
dat
is
jullie in
zoo,
maar
heb
ik
mijn knuisten gehad?" vul
jij
gerust de kannen.
32
Als het méé loopt heb
van avond
je
een goeie fooi op den koop
toe.
je duiten nog,
Luister
maar
.
met
." .
.
Hier sloeg het gesprek opeens in een gedempten toon over. Dat kwam Van Halen verdacht voor. Hij legde dus het oor tegen een naad van den vloer, waardoor hem, ook van hetgeen er volgde, geen woord ontsnapte. „Zeg, Griet Kals, geloof jij ook niet, dat het een vette vogel
is,
?" dien je daar boven in de kooi hebt zitten
Van Halen werd nu nog opmerkzamer, want dit sloeg blijkbaar op hem zelf. „En wat zoii dat?" vroeg de waardin. we „Wat dat zou? Eén kfein stootje maar en betalen je dubbel en dwars wat we je schuldig zijn."
—
„Nee, waarachtig mijn part wat je Ik heb ik
wilt.
jullie dat al
niet! In het
Maar méér
bosch
doe. jelui
gezeid.
Aan
nu eenmaal een broertje dood." je wilt. Ik kan het
„Nou, zooals
de justitie heb
niet helpen, dat je
zoo heelemaal tegen je eigen belangen bent.
hadden
eigenlijk
„En
dat is?"
„We
willen
ook
al
voor
in mijn huis zal je het laten.
Maar we
een ander plan beraamd."
van avond een aanslag op het huis van
den ouden chirurgijn doen."
„Die kale rot? Nou,
als het
van dien kant komen
moet, dan zal ik óók lang naar mijn geld kunnen fluiten!
33
De muizen
liggen er dood voor de spinde, wil ik wedden.
Nee, mannen, Griet Kals
is
wel erg dom, maar daar
geeft ze geen crediet op, hoor
„Hoor'reis Griet,"
liet
!"
nu een van de anderen zich
hooren, „je weet er krek niemendal van. Ik weet zéker dat de
ouwe schelm
duiten heeft en geen'klein beetje
ook."
„Och kom!" zei de waardin ongeloovig. „Maar mijn lieve mensch, viel een derde wel niet anders. Hij vent.
En nu mag
is in
hij
zijn
in
in,
dat kan
vak een verduiveld knappe
Oosterhout niet veel
te
doen
hebben, van Geertruidenberg en Breda en uren ver in
den omtrek wordt
hij bij
rijke zieken
buitengewone bekwaamheid. schen betalen
Aan
laat.
En je
Welnu, waar
gehaald
wéét, dat blijft
hij
om
zijn
de men-
dan dat geld?
zijn kleeren besteedt hij het toch zeker nietl"
„Nee, ik heb den gierigen schrok nog nooit anders gezien, dan in denzelfden verschoten rok en broek
omgekeerd
van
leer."
„Ja, en dat leer
is in
den loop van de jaren door den
regen zóó hard geworden," spotte de vierde, „dat
hem van
in de verte al
je
herkennen kunt aan het klapperen
zijn broek."
„Enfin, je weet nou Griet, dat
we wat
ben," begon de ander weer. „Vul dus
De Vliegende
Hollander.
in
't
zicht heb-
maar gauw de 3
34
Dan kunnen we op den goeden
kannen, wijf!
uitslag
drinken. Ik zal ondertusschen een nieuwen vuursteen
op mijn geweer schroeven, want de oude draak zal zijn schijven wel niet zoo gemakkelijk uit zijn
klauwen laten
gaan."
„Hoe
ver
het hier vandaan, Martensz?"
is
„Wel, een klein half uur geloof
„Wat een uur
dunkt
ik."
ervan, mannen, als
jullie
we dan over
maar op weg gingen?"
Van Halen
luisterde niet langer. Hij wist
trouwens meer dan genoeg. Die gewetenlooze schelmen hadden het dus op het geld van zijn oom, ja heel waarschijnlijk. op
zijn léven
in staat
gemunt.
Hoe
gelukkig toch, dat
was, dat snoode plan
„Maar," dacht zonder gezien
te
„kan
nog
hij
te verijdelen.
wel vandaan komen worden en argwaan op te wekken?
hij,
ik hier
Ah, door het raam misschien!
." .
.
Hij deed eerst de deur op het nachtslot,
om
niet over-
vallen te worden. Voorzichtig sloop hij daarop naar het venster. Hij wist dat gelukkig zonder eenig geraas te
openen. Toen keek
hij
naar beneden. Maar, jammer
genoeg, voor een sprong was het veel te hoog.
gedaan?
Op
—
Door de gelagkamer? Dat ging
Wat niet
.
nu .
."
eens kreeg van Halen een inval, ging naar het bed, haalde de beide lakens er uit en knoopte die stevig
35
aan elkaar. Toen nam gordijnen,
legde die
hij
de ijzeren roede van de bedde lengte op het raamkozijn,
in
dwars voor het geopende raam; bond er het ééne uiteinde van de vereenigde en in elkaar gedraaide lakens aan vast en
Op
zich
liet
naar beneden
nu met de grootste behoedzaamheid
glijden.
zijn teenen sloop
nauwelijks was
zandweg, of
hij
Van Halen
hij uit het licht
begon
te
van
het huis langs, 'de
maar
herberg en op den
loopen zoo hard
hij
maar
kon.
Hij kon naar gis nog geen half uur in het rulle zand
voortgehold hebben, toen
hij
een huis ontdekte. Dat zou
wel de woning van
stellig
klopte aan. alles bleef
oom Boudewijn
Geen antwoord. Hij klopte
stil.
Nu begon Van
den! Voor de derde maal klopte
buitengewoon heftig.
—
hoorde tenminste iemand
hij
zijn.
Hij
maar te
—
wor-
op de deur, maar nu
Dat scheen in
luider;
Halen ongeduldig
te
helpen.
Hij
de gang aankomen en een
oogenblik later vroeg een mannenstem
„Wie
is
„Ben
ik hier terecht bij
daar?" den chirurgijn
Van Halen?"
was de wedervraag. „Jawel,
maar mag
ik
ook weten, met wien
ik te
doen
heb?"
„O
zeker; ik ben een neef van de familie; Pieter van
Halen,
uit
Rotterdam!" 3*
36 „Best mogelijk, waarde vriend, maar hoe weet
Wk
zal
mij
zeggen,
dat het geen landlooper
ik
dat?
is,
die
buiten staat?"
„Hoor
eens oom," want
Van Halen
twijfelde er niet
aan of het was oom Boudewijn
zelf, die
stond, „u kunt mij open
niet,
maar wees of nadeel
doen of
er zeker van, dat daar
mee gemoeid
geldelijk voordeel
is!"
„Geldelijk voordeel," die uitdrukking
kozen, scheen te helpen.
achter de deur
dat moet u weten
uw
met opzet ge-
Het
slot van de deur ging knarsend over, twee ijzeren grendels werden weggeschoven en Pieter stond tegenover zijn oom, die, met een pistool
de hand, hem nog altijd wantrouwend aanzag. Toen de grijsaard evenwel van den kant van zijn bezoeker in
niet hij
de minste verdachte beweging bespeurde
zijn
sloot
de deur weer zorgvuldig dicht, schoof opnieuw de
grendels er voor, draaide het
neef uit
„Ja,
nu
om
zie
binnen
te
ik toch
oude, toen ze in de
slot
om
en noodigde toen
komen.
wel familietrekken," begon de
woonkamer gekomen waren. „Maar
anders, lieusch neef, ik zou je niet herkend hebben!
We
hebben elkaar dan ook
gezien nietwaar?
dochter Lotje.
Dat
is
Mekaar
al
in
geen twintig jaar
mijn zoon Andries en
nooit gezien, hè? Zeg,
niet kwalijk, neef, dat ik je
dit
mijn
neem me
wat lang buiten heb laten
37
maar je moet zóó voorzichtig wezen tegenwoorEr zwerft hier in den laatsten tijd nog al vreemd
staan,
dig!
volk rond en diefstal en inbraak zijn aan de orde van
den dag. Niet dat
„Daar
schijnen
ik geld
heb
." .
.
sommige menschen toch anders over
denken."
te
„Wel, hoe
is
het mogelijk, hoe
„Ja, hoor eens
maar
zooveel
avond hier
is
het mogelijk! Ik
is
oom, daar wil
ik niet
." .
.
over twisten;
zeker, dat er een bende dieven van
wil inbreken."
„Dieven?!" riep de grijsaard ontzet; en sidderend sloeg hij de magere handen in elkaar. „Ja, stellig
oom! En misschien
„Ik begrijp het niet!
oude
in
zijn ze al
op weg."
ik begrijp het niet!"
klaagde de
den grootsten angst. „Hoe konden de schelmen
weten dat
ik
geld ... Ik wil zeggen
schelmen er toch toe kómen
?
:
hoe konden de
Ik ben immers geen pen-
ning rijk!"
„Komaan, oom! Klagen ten
ik in de
De .schavuiEr moet dus geDe mijne heb
helpt niet veel!
kunnen ieder oogenblik
hier zijn.
handeld worden! Zijn er wapens
in
huis?
herberg van Griet Kals laten liggen." Dat had
Pieter gedaan uit vrees, dat ze onder het necrglijden
langs den
muur
af mochten gaan.
„Wapens, jawel, hier
is
alvast een pistool!" en de
38 oude nam het vuurwapen weer op, dat
komen van
Pieter in de
hand
hij bij
het binnen-
hield en later op de tafel
gelegd had.
„En daar
achter
tegen den schoorsteen, hangen
u,
drie pistolen," zei Andries; „ze
nog twee geweren en
zijn allemaal geladen."
„Mooi zoo! Welnu, oom te stellen!
blijft
hier
om
nichtje gerust
Andries laadt de afgeschoten geweren en
pistolen! Ik zelf zal
me aan
het dakvenster plaatsen.
me er heen; maar zonder licht hoor!" De toon waarop dit alles gezegd werd verried, dat man gewoon was bevel te voeren en liet geen
Andries, breng
de
tegenstand
toe.
Terwijl Andries en
Van Halen naar boven
gingen,
klemde Lotje zich doodsbleek aan haar vader
Maar
de
vast.
beefde haast nog erger dan het
grijsaard
meisje en kreunde: ,,0, die schavuiten! O, mijn geld,
mijn arme geldje!"
„Och vader,"
zei het meisje, ,,laat
ons liever van geluk
we zoo'n kloeken verdediger hebben gekregen! Maar u moet niet zoo jammeren, vader. Het is spreken, dat
beter, dat de dieven
u
niet hooren."
Zoodra Van Halen boven was, opende hij het venster en zag naar buiten er was niemand te zien; hij luis-
—
terde
—
alles
was
stil.
Boven de bosschen
kwam
de
«MriilÉHi
39
maan
maar
op,
het licht werd door voorbijtrekkende
wolken verduisterd.
Nadat Van Halen een poosje op den loer gestaan hij onder het raam eenig gefluister; hij kon
had, hoorde
duidelijk de vier roovers onderscheiden, die vlak voor
de deur stonden.
„Ze
zijn er,
Andries," fluisterde Pieter zacht; „ze
beraadslagen voor de deur.
waarschuwen; dan
zijn ze
Ga even
je
vader en zuster
tenminste op
alle
gebeur-
lijkheden voorbereid."
Van Halen ster terug,
De
om
keerde nu weer op zijn post aan het venzijn
waarnemingen voort
Ze namen hun toevlucht ook
tot list; ze
te
wezen, hoe
gewone inbraak-
middelen toch bleek de ste\nge deur veel
zij
te zetten.
roovers schenen het nog niet eens
het zouden aanleggen; tegen de
zij
te
goed bestand.
klopten en, toen
geen antwoord kregen, voortdurend harder. Toen dit niet hielp,
ten vervolgens de sleutelgat
beraadslaagden
het schot sprong het slot nu wel, dels hielden de deur
Van
zij
opnieuw, plaats-
tromp van een kabarijn tegen het
van de huisdeur en schoten er doorheen. Door
nog
Halen, ofschoon
maar de
ijzeren gren-
altijd gesloten.
hij
er
bij
het zien van al die
voorbereidselen volkomen toe gerechtigd was geweest,
had
niet willen schieten
vóór de vijandelijkheden van
\
40
Nu
den kant der aanvallers werkelijk begonnen waren. evenwel mikte dichtst
hij
nauwkeurig op den roover,
de huisdeur stond
bij
om
die het
de werking van het
schot na te gaan en te onderzoeken, wat de deur
nog
tegenhield.
Pieter
had goed gemikt
— de bandiet
viel
neer en de
anderen stonden door dien onverwachten tegenstand een oogenblik besluiteloos. Het duurde echter niet langer dan een paar minuten.
Toen werd op Van Halen, ster lag,
die
nog
altijd
aan het ven-
een pistool afgeschoten. Gelukkig miste de
kogel, doordat Pieter zich juist naar zijn neef
om hem
keerde,
Andries
vuurwapen weer
het afgeschoten
te
doen laden.
„Ze zullen neer ik
om
er zeker op loeren," fluisterde hij,
me weer aan
dan ga
ik
.wan-
me
daar-
naar beneden.
Want
het venster vertoon. Geef
die geladen karabijn,
,
nu
zij
zij
misschien de hand door de opening steken,
het slot van de deur hebben laten springen, zullen
om
weg te schuiven. Ik denk wel niet dat gelukken zal, maar in elk geval zullen ze me daar grendels
verwachten, terwijl
zij
ons hier natuurlijk
hebben. Ik raad je dan ook aan,
om
niet
al in
de het
niet
de gaten
meer
bij
het
venster te komen."
Van Halen
sloop zoo
stil
mogelijk de trap af en naar
41
de huisdeur
toe.
arm door de opening gestoken had om de
zijn
weg
schuiven.
te
Juist legde hij ten
Hij ontdei
arm
grendels
•
aan
te treffen,
om
toen
den dief onder
hij
zijn uitgestrek-
buiten een schot hoorde val-
len.
Had
Andries dan zich tóch bloot gegeven en was
mogeHjk nu gewond,
ja,
hij
dood misschien?
Evenwel, nog vóór de schelm die aan de deur stond,
arm terug kon in. Toen vloog
zijn
schot
trekken, joeg
de trap op,
hij
Van Halen er een om naar Andries te
zien.
Tot
zijn
verrassing stond die doodbedaard een kara-
bijn te laden.
„Hé! Gelukkig, jongen! Ik was
al
bang, toen ik bui-
ten een schot hoorde, dat je aan het venster geweest
was
en ze je getroffen hadden."
„Toch
niet!
Maar
ik
dacht zoo, als neef door de deur
schiet zullen ze zijn schot
schien treffen.
Dat wou
ik
beantwoorden en hem misvoorkomen. Ik trok nu mijn
buis uit en hield het, aan een stok opgehangen, naar buiten, terwijl ik zelf veilig achter den
De
muur bleef
staan.
roovers, die enkel op het venster loerden, dachten
natuurlijk
dat het de persoon
was
die straks
geschoten had en gaven onmiddellijk vuur!"
op hen
42 „Je bent een bijdehande vent, Andries. Zoo iemand
heb
ik juist noodig.
Maar
— daarover morgen. Ik moet
nu weer naar de huisdeur; geef mij dat geweer en laadt weer."
dit
NauweHjks waren deze woorden
geuit, of ze
hoorden
beneden een ontzettend gerammel en gekraak, onmiddellijk
gegil
gevolgd door drie pistoolschoten en het wanhopig
van Lotje,
De twee
die
om
hulp
riep.
overgebleven roovers hadden namelijk met
een zwaren boomtak
raam en vensterluiken van de woonkamer weten open te loopen en waren naar binnen gesprongen. Door den schrik schoot de oude chirurgijn mis, maar ook de roovers waren niet gelukkiger. Pieter
was met een gespannen haan onmiddellijk de
trap afgehold, gevolgd door Andries, die een reeds ge-
laden pistool ter hand
Toen Van Halen zijn
oom onder
genomen had.
het vertrek binnenstoof,
vond
hij
de twee bandieten op den grond liggen
en één van hen had het touw al gereed,
den grijsaard dachten
te knevelen.
waarmee
Maar vóór
zij
zij
dit
volvoeren konden, had een kogel uit Picter's geweer één hunner het leven benomen.
De
vierde roover trachtte nu te vluchten,
had nog het raam in
Ji
V
het
niet bereikt, of
achterhoofd, waarop
hij
maar
hij
Andries trof hem
doodelijk
gewond
in
43 elkaar
Het
zakte.
werk van Van Halen en
eerste
Andries was nu, den ouden chirurgijn bleek gelukkig ongedeerd,
te helpen. Hij
maar door angst en
schrik
volkomen bewusteloos. Pieter droeg vertrek,
hem
als
een kind in het aangrenzende
waar Lotje hem zoolang neus en
bier-azijn bestreek, tot hij
lippen
met
weer bijkwam.
„Mijn kinderen? mijn geld?" was het eerste wat
hij
stamelde. „Stel u gerust
en
uw
oom: Andries en
T.otje zijn
ongedeerd
geld ook."
„O, gelukkig! Gelukkig! Zie neef, wat och zoo weinig. praktijk,
Maar
als
een
arm man,
ik
bezit
is
bijna zonder
ook nog die enkele spaarpenningen had moeten
missen, dan zou het er toch ook 'wel treurig uitgezien
hebben, nietwaar?" Pieter
liet
de zorg voor den grijsaard aan Lotje en
Andries over, wapende zich met een paar pistolen en ging naar buiten
om
te zien,
wat er van de roovers
geworden was. Inmiddels kreeg de oude azijn in ren, 'de zij
't
man
oog en opeens begon
het
hij
fle.'^chje
opnieuw
met te
hem evengoed met
bier-
jamme-
arme Lotje van verkwisting beschuldigend,
wijl
water, dan met zulke kostbare
middelen had kunnen bijbrengen, naar
hij
beweerde.
44
Toen Pieter buiten kwam, stond de maan hoog aan den hemel en straalde een helder
licht uit,
want de wol-
ken waren weggetrokken.
De twee
roovers, die
hij
ken niet doodelijk gewond
Van Halen
gevlucht.
en toen
hij
het eerst getroffen had, blete zijn
bevond, dat de beide andere schelmen het
leven hadden gelaten, ging hij zich in
geweest, en waren
keerde nu in de woonkamer terug
weer
bij zijn
familie
de achterkamer voegen.
„Oom
Boudewijn,"
zei hij,
„u zult
me
zeker wel niet
kwalijk nemen, dat ik naar bed verlang; ik ben dood-
moe!" „Neen, warempel niet neef, grijpen.
En
in de
Nu, dan wensch
herberg heb ik je
ik
je
al
dat best be-
wat gebruikt?
wel te rusten. Andries! wijs
neef Pieter de logeerkamer eens aan!
weer meenemen hoor,
licht
me
kan
zeker
Maar
ik ben
jij
vooral het
doodsbang voor
brand!"
Het
vertrek, dat
van Halen
tot logies
werd aange-
wezen, bleek hetzelfde
had staan
schieten.
den weidschen
zag Pieter
bij
te zijn, waar hij in het donker Ofschoon oom Boudewijn het met
naam van „de logeerkamer"
was
stoel
noch
betiteld had,
het licht van de kaars, die Andries in
de hand hield, dat het slechts vier kale tafel.
Het bevatte
muren had. Er
niets anders
dan een
45 klein hokje, dat vroeger een duivenliok
maar nu op vernuftige
ziju,
moest geweest
wijze tot een bedstee
was
ingericht.
Na
den kapitein goeden nacht gewenscht te hebben vertrok Andries met het licht en Het neef Pieter
in het
donker achter. Zoo goed en zoo kwaad als dit ging Van Halen zich te ontkleeden; maar nauwelijks
begon
was hij in zijn bed gekomen, of hij bevond, dat hij op een ouden stroozak lag en de deken zoo vol gaten was men ze wel voor vischnet zou kunnen gebruiken!
dat
kwam nog bij, dat de planken van de bedstee zoo kort bleken, dat zijn beenen er wel een halven meter Daar
buiten staken.
w
as, zich
Toch zou
over
alles
hij, slaperig en afgemat als nog heengezet kunnen hebben,
maar bij gebleven was. Alaar zou nog komen
het daar nu ergste
Nog
geen kwartier toch had
hij
hij
als
neen, het
op die heerlijke rust-
plaats gelegen, of daar voelde hij zich aangevallen door
een heirleger van zekere dartele diertjes, die de duiven
hadden achtergelaten. De aanval was zóó hevig, dat
Van
Halen,
om
de vervolging
te
ontgaan, het bed uit-
sprong en midden op den vloer ging heel
gauw bemerkte
daar evengoed
begon
hij
hij,
als in zijn
daar spoedig
last
zitten.
Maar al hem
dat het lastig gedierte
bed kon vinden. Bovendien
van de kou
te krijgen, terwijl
46 armzalig bed
zijn te
hem
ten minste toch
aanbracht. Hij koos nu van twee
en kroop
zijn leger
maar weer
in het
duivenslag door, of
hij
het beste
in.
Nauwelijks echter drong het
licht
van den morgen
sprong het bed
waar
haastte zich naar beneden,
nog eenige warm-
kwaden
en
uit
allen zich spoedig tot
het ontbijt vereenigden. Tot Pieters groote verbazing
bestond beetje
dit uit
dien
een bordje koude paardeboonenmet een
karnemelk en
kleine kroes
als
morgendrank kreeg
hij
een
van het allerdunste scharrebier, die boven-
nog haast
niet half vol was.
Pieter gebruikte heel weinig,
wat onmiddellijk ten
oom Boudewijn hem prees om zijn Daarop begon de man tot in het oneindige
gevolge had, dat matigheid. te
de deugd der soberheid en welk een
praten over
groote ondeugd
de gulzigheid
was, waarbij
menigte voorbeelden van overdaad wist aan
hij
een
te halen,
die allemaal heel treurig eindigden.
Zoodra het
ontbijt
afgeloopen was maakten
Boudewijn en Pieter zich klaar,
gaan en den schout
om naar
in kennis te stellen
oom
Oosterhout
te
van hetgeen er
gebeurd was. Pieter kon daarbij een glimlach niet onderdrukken, toen opzetten,
hij
zijn
waarvan
oom
een klein, oud hoedje zag
de rand nauwelijks twee vingers
breed was en zóó door de muizen beknaagd, dat het
47 ding bijna evenveel tanden
,Ja neef!
als een
zaag had.
ik zie het
wel dat je lacht om dit hoofdben er zeer aan gehecht. Je moet weten, dat het een erfstuk is, nog van mijn grootvader afkomstig. Mijn grootvader, moet je weten, genoot in zijn deksel,
maar
ik
jeugd het voorrecht, Keizer Karel den Vijfde en uit een bijzondere genade heeft zijn
Majesteit
hem
te
dienen
Keizerlijke
hoedje eens vereerd. Ik zou dit merkwaardige voorwerp dus voor geen geld willen missen." dit
De mantel moet dan stuk
zijn,
iemand wijl hij
zooals
zeker ook wel een dierbaar erfdacht Pieter, want met geen mogelijkheid zou
zijn oorspronkelijke kleur
geraden hebben, terzoo kaal was als perkament en van een fatsoen,
men
er in dien tijd mogelijk geen tweede in de
geheele Republiek zou hebben gevonden.
Toen
vertrekken zouden, zag Van Halen met nieuwe verbazing, dat de oude man eenige vette hoenzij
ders meenam, want
hij
dacht onmiddellijk aan het sober
ontbijt.
Het bleek nu
uit
oom Boudewijn's
toelichting, dat
de boeren die hij behandelde, hem uit dankbaarheid haast elke week, de een boter, appelen of peren, een ander eieren, hoenders en duiven, ja sommige zelfs
hazen en patrijzen brachten, die hij dan geregeld in Oosterhout of Breda verkocht, het zondige verkwisting
48 vindend, die kostbare artikelen zelf te nuttigen.
Brachten
dan hield
hem
zij
hij
echter karnemelk of paardeboonen,
die voor zijn eigen huishouding.
Onderweg
Van Halen zijn plannen mee hem was komen opzoeken.
deelde
met welk doel
hij
vrekkige grijsaard was
De
er ten hoogste
mee
en
inge-
nomen, dat neef Pieter, die hem nu een vermogend man bleek, zijn zoon Andries gratis in de stuurmanskunst wilde onderwijzen niet alleen, kleeding,
Nog
maar ook geheel voor
onderhoud en uitrusting beloofde
dienzelfden
zijn
zorgen.
te
morgen verscheen de schout met
eenige gerechtsdienaars in het huis van den chirurgijn.
Het gerecht maakte van de verklaringen van oom Boudewijn en Pieter een ken
schriftelijk verslag
werden geschouwd en
herkend. Toen
liet
als
op
;
de
lij-
van beruchte roovers
men de doode lichamen weghalen.
Inmiddels was het
tijd
geworden voor het middag-
maal. Tot neef Pieters ontsteltenis bestond dit uit slechts vier panharingen in de olie gebakken, die door
Boudewijn zóó heerlijk werden gevonden, dat
hij
oom daar-
over haast niet uitgepraat raakte.
Het
is
te
begrijpen, dat
Van Halen
tengevolge van
een en ander maar hoe eer hoe liever weer naar Vlissingen wilde vertrekken.
Na
het eten vroeg
hij
dus Andries kort en bondig of
„Dieven?" riep de grijsaard ontzet, en sloeg de magere
handen in elkaar.
(Bladz. 37.)
k
49 die lust
had stuurman
te
worden en zoo
ja,
of
hij zich
dan maar dadelijk voor de afreis gereed wilde maken. Andries was in de wolken Stuurman ^worden,
—
!
vreemde landen zien! vreemde menschen ontmoeten;
— dat
leek
hem
toch iets anders, dan in een afgelegen
huis zijn jeugd te verslijten.
Het gevolg was, dat nog geen uur later Pieter en Andries reeds afscheid namen en den weg naar Breda insloegen. In Breda aangekomen bestelde Van Halen voor beiden onmiddellijk een stevig middagmaal. Daar-
na gingen ren
te
man
zij
de stad
in,
om
voor Andries een pak klee-
koopen, want het was treurig, zooals de jonge
gekleed ging.
Uit den winkel komend gaf Andries
zijn
oude plunje
aan een bedelaar, die er hem voor zegende met diep-
ootmoedig
gelaat,
smeet, zoodra
Daar reizen, te
zij
maar woedend
hij uit
niet
hadden
het pak in het water
het gezicht was.
vóór den volgenden dag verder zouden zij
allen tijd,
wandelen en het turfschip
om
eens naar de markt
te zien,
waarmee Prins
Maurits de stad verrast had. Ook het kasteel bekeken zij
nog, bleven toen nog een poosje zitten babbelen en
kropen
al
vroeg onder de wol.
De Vliegende
Hollander.
DERDE HOOFDSTUK. Een nieuwe
reisgenoot.
Den volgenden morgen werd de tocht voortgezet, ook nu weer te voet, want het reizen met den postwagen was Van Halen, door de slechte wegen, zóó
onaangenaam geweest, dat hij liever nog loopen wilde. Tegen het vallen van den avond bereikten de reizigers een
dorp;
het
pleisterplaats,
was zeer gering, maar
hadden
zij
er
onderweg vernomen.
was een Zij
zoch-
ten er naar en vonden een klein huis, met een schuur
en een
stal.
In het eerste trotïen die er slecht
zij
een paar andere reizigers aan,
geluimd uitzagen, een jonge marskramer
alleen uitgezonderd, die vruchteloos
met
zijn
de anderen aan het lachen zocht te maken.
grappen
51
Van Halen vroeg om „Avondeten?"
om
zei de
voor de reizigers
avondeten.
waardin.
te
„We
hebben geen
tijd
koken; wij voorzien alleen
in
goed logies en uitspanning. Maar u kunt bier
logies,
krijgen."
„Dat
ziet er slecht uit,
jongen!" bromde
Van
Halen,
bedenkelijk zijn neef aanziend.
„Och wat," wat
zei
je verkiest
de vrouw, „je kunt
en moogt het
Da's toch mooi genoeg zou
vrij in
ik
dorp koopen
onzen oven koken.
meenen !"
om mondbehoeften
zwierven dan door het dorp
Zij
in het
op
te doen en het eind was, dat zij hun avondmaal deden met gebakken eieren en roggebrood.
Een
beste\'aar
lantaarn droeg,
om
ze
Zij
met roode konen,
kwam
de reizigers
hun slaapplaatsen aan
die een al zeer
brandende
vroeg halen
te wijzen.
volgden hem, tegelijk met de overige gasten.
Over een
slikkerig erf,
met hun voeten
waar
zij
veel te
doen hadden
veilig neer te zetten, bracht het oudje
hen in een koestal. Daar was aan weerszijden van elke koe een hoopje schoon stroo neergelegd, benevens een grooter stroobundel als peluw.
De oude man zag met vaderlijken trots op zijn werk Van Halen was er minder mee ingenomen:
neer.
„Laat
je
Christenmenschen zoo
maar tusschen
52 het
vee liggen?"
„Het
vroeg
hij
ontstemd.
hard genoeg voor de anne beesten.
is
nauwelijks plaats
om
zich
om te
Zij
hebben
draaien."
„Wat
zeg je daar? Is het dan niet hard voor óns?"
„Voor
jullie?"
vroeg de oude verbaasd.
„Wat zou
er
hards in zijn? Ik heb er mijn heele leven tusschen ge-
En
slapen.
bekijk
me
vrij
!
Ik ben tachtig en heb
dagen geen minuut hoofdpijn gehad, tusschen
de koeien
alleen
moogt dus
slapen. Je
geluk spreken, zou ik meenen; koeienasem
al
mijn
maar van liever
is
van
tienmaal
zoo gezond als de asem van Christenmenschen. Probeer het maar!" Meteen sloeg ze in
hij
de staldeur dicht, zoodat
donker bleven.
't
„Neef,
v^-aar
ben je?" riep Andries benauwd.
„Hier!"
„Hoe ,,Ik
heeft u het?"
weet het niet; maar zoover
ik gissen
het er veel van of ik al in den dut raak.
En
kan heeft jij?"
„Ik zeg mijn avondgebed op."
„Dat
is
braaf van je."
„Neef, ik heb haast gedaan, och pen, 'k
„Rep
wou zoo graag nog wat je
gevoel (een geeuw!) of ik op een in
ga nog
toe,
praten
.
.
de lucht drijf."
niet sla-
."
dan wat, voor dezen keer! iwant
ik
heb een
— warme — wolk
53 '
„Neef?!"
(Een geeuw
!)
„Ongekikkig
nog wat zijn,
„Hola, hei
Is het tijd om op te staan ?" Ik heb mij met bidden gehaast om
niet.
te praten.
!
We zullen voor den morgen bevroren
zoo zonder dek."
„Wel, weet
je
wat
je
doen moet?"
„Nu?" „Kruip
bij
„Dank
je!"
de koe!"
„Begraaf je dan in het stroo," klonk nu de stem van den jongen marskramer, dien ze Thomas hadden hooren noemen. „Je moet wel pas in de wereld komen kijken
om om
over zoó in
iets te
brommen. Hoe zou het
den nachtvorst op een
om
met
dan het
kerel, dien ik
lijk
van een
je bevallen,
slag\'eld te liggen,
ik eens, spiernaakt,
niets
mij
warm
te
zoo als
houden
den hoek had omge-
holpen."
„Afschuwelijk! Vertel er mij
alles
van."
„Wel, wij hadden een kleine schermutseling aan de grenzen gehad en een overwinninkje behaald. (Want ik ben een poosje in den oorlog geweest.) Maar het
kwam
ons duur
te staan;
verscheidene voetknechten
staken de beenen in de lucht, onder andere mijn persoon."
„Dood? Och kom!"
zei
Andries, die begreep dat het
54 heele verhaal slechts op een
onderhoudend verzinsel of
belachelijke snoeverij zou uitloopen.
dood als een pier! Stikvol lanssteken, tot het
„Zoo
me
bloed uit
wegliep als de wijn uit een vat waarvan
de duigen loslaten. Ik ben wel goed, dat ik mijn verhaal zoo
doe,
uitvoerig
— (een geeuw!) — — nu, waar was ookr"
want
slaperig (een geeuw!)
ik
ben
ik
bloeden als „Je laagt voor dood op het slagveld te een speenvarken, ik wil zeggen als een wijnvat of zoo iets.
Verder, bid
ik je,
verder; het
is
zonde, midden in
zoo'n mooie vertelling te gaan slapen."
„Dat
men
is
Thomas
het ook," ging
voort.
„Nu, er kwa-
eenige van die vagebonden, die gesneuvelde sol-
daten uitplunderen en dat gespuis haalde mij het laatste
vod van het zij
lijf;
verder deden ze mij geen kwaad, omdat
er niets aan hadden." ,,Neen, je
was dood."
„Goed onthouden! Dit moet tegen zonsondergang geweest
zijn. 's
bloed op mijn
Nachts
kwam
wonden deed
een vinnige vorst, die het
stollen en al de
stroompjes
en omstreeks midder-
die mijn hart uitliepen stopte;
nacht werd ik als uit een schijndood wakker."
„En dacht
je
toen
schik
in
het
verhaal
dat
niet
bed lag?" vroeg Andries,
die
kreeg,
je
in
een
heerlijk
hoe langer hoe meer
waarvan
hij
natuurlijk
1 55
geen enkel woord geloofde.
„Daarvoor neep mij
de kou
te hard, jongenlief; buitendien hoorde ik aan alle kanten de gekwetsten ker-
men, dus wist
ik,
dat ik nog op mijn oude plaats was
Ik begreep dat ik den dag niet halen zou zonder deksel Ik tastte in het rond, rillend en bibberend van de kou Emdelijk, daar hield er ineens een op met kermen.
Jij
bent er geweest, zei
kroop naar hem toe en jawel,
ik,
was dood hoor; maar warm,
hij
begrijp je!"
Ik nam het heer in mijn armen, maar was te zwak om hem te dragen en zoo rolde ik met hem in een droge sloot. En daar vonden mijn kameraden mij 's morgens,
aardig wat door brandnetels gestoken en een dooden
Spanjaard omhelzend,
„Ach
om
het er levend af te brengen."
ja," zei Andries, „de oorlog
is
alleen vriendelijk
voor wie er niet in geweest zijn."
„Watblief?" „Ik zeg
— wat
zijn
sommige menschen toch
koel-
bloedig en onversaagd!"
„Nietwaar? Dus
bij
—
zulk soort van dingen
ver-
geleken — soort van dingen de hemel. Zacht, — warm — goed gezelschap, met een koe er — dan nog kla kameraad — wat — wou zijn dit
bij als
je
De tong van den vroolijke uren
tot rust.
.
verhaler
kwam
?"
.
.
voor eenige
iw
56 's
Morgens vverd Andries wakker door een
vocht die zijn oog trof en daar zag
Thomas
hij
straal
den snaakschen
die de uier der koe als een spuit gebruikte.
„O, foei!" riep Andries,
„is dat
de kostelijke melk
vermorsen!"
„Wel, laten we die er dan mee vullen
!" zei
de kwant,
een hoornen beker te voorschijn halend.
„Geef maar hier," de hand gehad.
welk recht we
„Breek ,,De
in.
je
zei
Maar
iets
Andries, „ik heb dat méér
waarachtig, ik zie niet
van haar melk
is
van plichtplegingen.
bij
met
.
viel
Thomas
vannacht niet zoet geweest, moet
weten; maar wat zou dat?
vrijheid
.
daar het hoofd niet over!"
je
kameraad
in,
."
Ware
vriendschap ontslaat
Vanochtend nemen
wij gelijke
met haar."
„Wel, wat heeft ze dan gedaan, het arme beest?" ,,Mijn peluw opgegeten."
„Ha! ha!" „Toen
ik
wakker werd, wist
ik niet
waar mijn hoofd
gebleven was, tot ik het eindelijk vond, veel lager dan
waar
ik het
gisteravond had neergelegd. Zij heeft ons
kussen opgegeten, wij drinken ons kussen terug." Toen, zich tot de koe richtend: ,,0p en-
uw
gezondheid, mejufïer,
— zonder wrok."
„De oude
paai had toch gelijk," zei Andries tegen
57
Van
Halen, die ook
wakker was. Ik ben nog zoo
al
frisch niet opgestaan, in heel mijn leven, geloof
ons voortaan
ik.
Laat
een koestal overnachten, neef."
altijd in
„Je vergeet, dat je zeeman wordt, beste jongen."
„Zeeman? wat 'n gelukskind!" riep Thomas. „Zou je dat dan liever zijn dan marskramer?" vroeg \^an Halen met belangstelling.
„Nu, dat geloof
ik! 'k
Heb me dan ook
al
een keer
of vijf aangemeld, toen ik laatst een poosje in Rotterdana was,
maar geen mensch wou me hebben. Ze denken
stellig dat ik te veel eet!" liet hij er
„Als' het je ernst is," zei
Van
een plaats op mijn schip krijgen.
de eerste
reis,
den moeten
lachend op volgen.
Halen, „kun
Maar
je
wel
je zult, tijdens
met het baantje van scheepsjongen tevre-
zijn."
„U bent dus kapitein?" vroeg de jongen verrast. „Nu, wat graag!"
liet hij
er
„Zorg dan, binnen
verheugd op volgen.
veertien dagen in Vlissingen te
wezen. Je kunt in dien
tijd
meteen van
je
koopwaar
af zijn."
„O,
ik
was
juist
dat betreft zou ik dadelijk wel met u ,,
Welnu,
je
Dus wat mee kunnen."
zoo goed als uitverkocht.
kunt dan voorloopig mijn bediende wezen
en zoo dadelijk met ons afreizen als je wilt."
Thomas was daar zóó verheugd
over, dat hij oogen-
mML
lil
58 blikkelijk eenige
derden
prijs
van
zijn laatste artikelen tegen verinin-
aan de waardin verkocht, het weinigje dat
restte stopte hij in zijn hij
knapzak en de leege mand gaf
aan den ouden paai present,
uit
dankbaarheid voor
het gezond logies, zooals hij lachend beweerde.
Weldra ging het veel
drietal op stap en
grappen onderweg, dat de
's
Avonds kwamen
dracht en
Missingen
vonden
waar
uitzicht,
logies
Thomas
tijd als
wist zoo-
omvloog.
aan een dorp nabij de Een-
Van Halen meende vandaar met
schuit naar Zij
zij
vrij
te
de veer-
vertrekken.
spoedig een herberg van een goed een behoorlijk avondmaal benevens
zij
konden krijgen.
„Tusschen de koeien?" vroeg Andries terstond. „Neen, neen
!
we hebben twee ruime logeerkamers,
tezamen met drie bedsteden!"
Van Halen was echter hem vooraf om betaling aan het verzoek, maar
zei
de waardin.
zeer ontstemd, toen de
waard
vroeg. Niettemin voldeed
alle drie
waren
zij
hij
verontwaar-
digd over de schandelijk hooge rekening, die de vent
hem
liet
Toen
betalen.
ze reeds op
hun kamer waren (de beide jongelui
hadden het vertrek met de twee bedden gekregen) pruttelde
Thomas nog
— misschien kan
na:
„Wat
ik dat
een afzetterij toch!
Maar
heer nog wel een poets spelen
\.^-
59
,
waarvan we schik zullen hebben!" Hij rommelde wat in zijn knapzak en dolf er een
tot zijn straf,
phosphor
fleschje
waarna
uit op,
precies deed alsof
hij
op den wand ging schilderen.
hij iets
Andries keek en keek, maar er
kwam
niets te voor-
schijn.
„Wat
haal je toch uit?" vroeg
hij
daarom verbaasd.
„Even geduld, maat!" was het antwoord. Opeens blies Thomas de kaars uit. Ze waren in het las Andries op den wand in geheimzinnig
donker; en nu
glorend vlammenschrift:
„Wee „Wat
den afzetter!" zeg je er van?" vroeg Thomas met zelfvol-
doening.
„Alleraardigst!"
„Nietwaar ? Maar nu het
is )nijit
werk volbracht en wordt
jouw beurt."
„Dat
is te
„Wel,
om
zeggen ....?" de grap volkomen
waard onder
kamer
te
maken moet
jij
nu den
het een of ander voorwendsel op onze
zien te lokken."
„Dank je ,>Dan zal
hartelijk!" ik
gaan!"
Thomas
zei
beslist.
heeft het dubbel en dwars verdiend, dat kleinen schrik bezorgen
." .
.
.
„De
kerel
we hem een
i .^1
60
„Dat ben
ik
met
je eens!
Maar
toch
— neen, laten
we het liever niet doen!" gaf Andries in bedenking. „Mijn neef mocht het ons eens kwalijk nemen, en dat zou jij toch zeker óók minder aangenaam vinden, is 't wel?"
Thomas
stond even in beraad.
„Je hebt gelijk!" zei
hij toen.
een dag in zijn dienst en het nu al
bij
mag
mijn meester
„Ik ben nog nauwelijks
het er dus niet op wagen,
te
verkerven.
—
Allo,
dan
de kaars maar weer aan!"
Met behulp van Thomas' vuurslag en
tonteldoos,
benevens een eindje zwavelstok, gelukte dat, waarop beiden nog wat babbelden, tot de kaars schier geheel
was opgebrand. Zij
hadden nog
kleeden, toen gaf
juist
zij
den
tijd
om
er zich
bij
uit te
den geest.
„Toch jammer dat de grap niet doorging!" mompelde Thomas, uit zijn bedstede nog even, met droomerige oogen, op de geheimzinnig glorende bedreiging starend, die
nu weer zichtbaar was.
Meteen
i
sliep hij in.
VIERDE HOOFDSTUK. In ongelegenheid.
Daar men toen de
November had was het nog donker, waard 's morgens op de deur van Pieter
reeds
van Halen's kamer
klopte.
De
kapitein was dadehjk wakker. Daarop ging de man naar het andere
om
ook de jongelui
Thomas en
te
waren, sliepen evenwel
als egels in
Toen de waard dus op slechts een
logeervertrelc,
wekken.
Andries, wijl ze zoo laat naar bed gegaan
den winter.
zijn herhaaldelijk
kreunend antwoord kreeg, deed
de deur open zetting, toen hij
Maar
hij
geklop
hij eindelijk
gaf een schreeuw van ont-
daar plotseling het nog altoos glorend
vlammenschrift in het oog kreeg.
62 „Tooverij!" riep de
man
ontsteld en holde als dol
naar de gelagkamer.
„O, die schelmen! Ze hebben ons huis betooverd!" riep hij zijn
vrouw
De waardin,
toe.
die juist het ontbijt
voor het drietal
klaar zette, stiet van schrik haast de olielamp om.
„Loop
dadelijk
„Loop! en
gevangen nemen!"
laat de deugnieten
De waard
„Weg
naar den schout!" riep ze bevend.
snelde de deur
schelmen,
uit.
schavuiten!" gilde het vrouw-
weg
mensch, toen de drie logeergasten zich een oogenblik later zij
aan het
ontbijt
kwamen
zetten.
En
overhaast
nam
de vlucht.
„Lieve hemel, wat scheelt je meesteres toch?" vroeg
Van Halen aan den
knecht die juist binnenkwam.
„Ik zou je raden, dat lijk uit
baas
is
naar den schout;
zijn heele huis
De
jullie je
maar zoo gauw moge„De
de voeten maakt," zei deze gemoedelijk: hij
raasde en tierde, dat
kapitein haalde de schouders op.
de jongelui tot spoed aan;
moeite
te
jullie
hadt betooverd."
komen,
wijl dit
hij
Toch
zette hij
wenschte liever niet
maar oponthoud geven
in
kon.
Toen de waard met den schout en twee dienders
in
de herberg terugkwam, waren de logeergasten dan ook reeds verdwenen.
.ÉOn
63 In
allerijl
repten de drie reizigers zich naar de rivier.
Op hun navraag kregen zij stelling ten
daar
tot
hun groote
antwoord, dat de veerschuit
uur vertrokken was en zij, voor de den namiddag dienden te wachten.
al
teleur-
voor een
lialf
eerst volgende, tot
Dat zag er dus gek voor hen uit, te meer wijl inmiddag reeds was aangebroken. Langzamerhand verzamelde zich een hoop volk rond-
dels de
om
het drietal en na heel veel vragen
oud man met
zijn
twee zoons hun
bood
eindelijk een
zijn schuit aan.
Een der omstanders vond het bespottelijk. „De stroom is te sterk voor drie man op de riemen," meende
hij.
„Dan
zal ik helpen roeien!" verklaarde
„Dat behoeft
niet,"
zei
spreekt alleen uit afgunst;
Van
Halen.
oude man. „De vent
de hij
is
de eigenaar van de
andere schuit."
Er was een stijve koelte en zij hadden vlak voor den wind; de schipper zette een breed zeil uit en, tegelijk roeiend, staken
zij
met een goeden gang van wal.
De stroom maakte zij
veel bochten en
af en toe den wind op
loef,
om
te beletten
zij.
daardoor kregen
Dan gingen
allen
aan
dat de schuit te sterk overhelde,
behalve een kind van omstreeks een jaar of
vijf,
kleinzoon en lieveling van den schuitenvoerder.
De
de
guit
64 was, een oogenblik voor geslopen en daar
vracht
te
zij
aan wal staken, aan boord
was om verandering
hij te licht
brengen, beschouwden
hem
zij
de
in
als boven, of
liever als onder het reglement.
onbewust dat
Zij zeilden lustig voort,
werden door den schout, den waard
uit
zij
vervolgd
de herberg en
twee dienders, schoon hun vervolgers hen begonnen te
was de wind
halen; want
in
de stroom was het
sterk,
niet minder.
Opeens vroeg een der jonge schippers aan het kleine appelgeziaht, wat
hem
toch scheelde.
namelijk met een hangend lipje toen in tranen uitgebarsten.
bij
—
— Zijn neefje was
het roer
Hij deed
gekomen en
hem
vragen, eerst op vleienden toon, daarna kortaf: zich gestooten
koud had? Of
Op hu!"
alles
tot
had? Of
hij misselijk
was? Of
hij
was? Of
allerlei
Of
hij
hij
het
„ihu!
hu!
mal was?
gaf het kind een onveranderlijk
scheelt?"
„Kijk „Begrijp
geschrikt
antwoord.
,,Weet ook een van leelijk
hij
liever jij
jullie,
wat den kleinen schreeuw-
bromde de schipper ongeduldig. dezen kant eens uit,"
zei zijn broer.
soms wat ze daar nazitten?"
De oude man en
zijn
andere zoon keken en zagen
toen vier mannen, die op den Oostelijken oever voortgingen.
6s Zij hielden
even op met roeien en staken aan het stuur
de hoofden geheimzinnig
bij
elkaar, beurtelings blikken
op ihun passagiers en op de voetgangers werpend, die ze reeds herkend hadden.
Beter dan zich in bespiegelingen te verdiepen was het hun echter geweest, wanneer ze getracht hadden het
göheim van het appelgezicht „Als het
is
te
doorgronden.
zooals ik vrees," fluisterde een der jonge
waarom hun dan geen kans gegeven om
schippers,
te
ontsnappen? Laat ons op den rechter wal aanhouden."
De oude man weigerde „Ben
je gek,
beslist.
moeten wij ons
last
op den hals halen
voor vreemden ? Neen, laat ons liever naar bakboordzij sturen houd het :
leus.
Wat
zeg
altijd
jij,
met den sterken arm dat !
is
mijn
Willem?"
„Ik zeg, vader, dat
vooi'mijn part kunt doen wat
je
je wilt!"
Een windvlaag maakte op de
onpartijdigste wijs een
eind aan de oneenigheid van den ouden en den jongen schipper.
Het
sprongen aan
kleine vaartuig ging overzij, de loefzij
om
doch zagen op hetzelfde oogenbhk
aan
lij
tot
een plas water de schuit van
het andere vulde. niets meer,
maar
mannen
het in evenwicht te houden,
hun
(het
schrik, dat
eene eind tot
En
in
zij
voelden den stroom, den kouden
De Vliegende Hollander.
't
volgend oogenblik zagen
zij
5
66
—
snellen stroom.
Het appelgezicht had de prop
uit
het hoosgat getrokken.
De dienders wonden de touwen van hun iniddel. Van Halen en Thomas konden zwemmen als een eend, doch zelfs de beste zwemmer moet, wanneer hij met een schuit omslaat, vóór hij zwemmen kan, eerst zinken.
Het donkere water borrelde boven hun hoofd, toen
kwamen
boven, voor een oogenblik bijna doof en
zij
blind.
Terstond daarop zagen
schuit
liet
vasthielden. Zij schudden
en
zwommen
echter alle twee de
hun hoofden
als
poedelhonden
er naar toe, uit een zekere onberedeneerde
navolgingsdrift,
hoorden
zij
onderst boven en menschen die er zidh aan
maar
eer
zij
het vaartuig bereikten,
achter zich een stem die niet luid
zij
diepe droefheid riep: „Vaarwel, het
is
maar met
gebeurd met
me!" Zij
keken
om
en daar was de arme Andries bezig met
te zinken, wijl hij in
gezicht
was
't
geheel niet
zwemmen
kon. Zijn
bleek en zijn wijd open oogen stonden
met
een wanhoops-uitdrukking naar zijn vrienden gewend.
Thomas
en
Van Halen zwommen naar hem
dollen het water doorklievend, doclh eer
zij
hem
toe, als
bereikt
hadden, zonk de arme jongen.
Van Halen dook naar hem. De
gerechtsdienaars
67 knoopten eenige touwen aan elkander en wierpen het eind van de lijn in het water.
De
kapitein deed een greep en Andries voelde zich
met zulk een krachtigen^'ruk halve
lijf
opgetild, dat hij
met het
boven water kwam.
„Grijp mij nu niet beet! Grijp
me
niet beet!" riep
Van
Halen, in grooten angst dat Andries dien noodlottigen
misgreep zou doen.
„Wees niet bang!" gorgelde Andries. Toen Van Halen zag dat zijn neef begrip van den toestand had, herkreeg hij onmiddellijk zijn moed en bedaardheid weer.
„Op hielp
je
Ihij
rug!"
tot
zei hij bits,
en een slag vooruit doende,
de vereischte beweging.
„Je hand op mijn schouder!
„En op mijn schouder
je
.
.
.
Mooi zoo!"
andere hand,"
zei
Thomas
nu.
Het gelukte en moeizaam worstelden de beide zwemmers toen dwars door den stroom. Sleclits een oogenblik
hadden
geweifeld welken kant uit te zwemmen,
zij
zonder het noodlottig belang van een zoo eenvoudige keuze
te
weinig
van
men
weten toen, ziende dat de westelijke oever een :
nader
als zoete
was,
zwommen
zij
daarheen, inplaats
jongens naar de gerechtsdienaars
en zoo een nieuw avontuur tegemoet
te
te
zwem-
gaan.
68
Door den sterken stroom dreven nadat
zij
geweldig af en
ongeveer een honderd slagen gedaan hadden,
zij
vroeg Andries ongerust: „Hoeveel nu nog?"
„Wees
bang," hijgde Thomas, „je bent zoo veilig
niet
als in bed."
Een oogenblik later voelden zij tot hun verbazing, zij waadden naar den kant.
grond, en
Zoodra
zij
op den vasten wal stonden zagen
zij
elkaar
van het hoofd tot de voeten aan, reikten elkaar gelukwenschend de hand en keken daarop hoe de anderen het er afgebracht hadden.
De gansche bemanning slagen
scliuit,
zat veilig en wel op de
omge-
met jongelheer appelgezicht, den omkcer-
der der dingen, in het midden. Al dit rumoer scheen
geen bijzondere stoornis hebben, althans
water
liet
in zijn
hij huilde,
toen
gewoonten gebracht
ihij
te
het gezelschap in het
duikelen, en hij huilde toen het er
weer
uit
was. „Zullen or-de
we wachten
neef, tot
zij
de schuit weer in
is
betaald.
hebben?"
,,Neen, dadelijk
Andries,
voortmaken
Zoodra hun
de
vracht
Laat ons
!"
besluit duidelijk werd, ontstond er in
slaging gelet had, en
hadden
zij
aan
den troep die op hun beraad-
den overkant beweging
slechts weinige stappen
69 gedaan, toen er een stem over het water
tot
hen kwam,
die „'halt!" riep.
Ze keken om, zonder hun tred
te
vertragen en zagen
nog ahijd midden op den stroom
toen, dat de schuit
dreef. ,,Halt! in
naam van den
schout!" klonk het van den
overkant.
Het er van
drietal stapte echter des te haastiger door, tot
hun vervolgers
Tlhomas miste Die liad
in
niets
eindelijk
meer
te zien
voor het eerst
de schuit vlak naast
hem
nu wel op den bodem van de Eendracht hij.
was. zijn
rusten,
Hij troostte zich echter, dat er niet zoo
meer
bijzonders
knapzak.
gelegen en zou
meende
(heel veel
in zat.
,,En je toovermiddel dan ?" vroeg Andries lachend.
Van Halen werd nu opmerkzaam wat de
eerste aanleiding tot
Weldra kwamen herberg
in
en vernam thans,
hun avontuur was geweest.
in een klein dorp, en traden
met de bedoeling
mogelijk wat ,,
zij
zidh bij den
drogen.
te
Lieve menschen, kijk
me nu
toch eens aan! Jullie
bent doornat!" riep de waardin verbaasd.
November! uit! 'k
den
't
Is
om
Zou het mijn
als ik jelui
de
haard zoo goed
ziek te
worden!
Gauw
„En
dat in
die spullen
leven lang niet kunnen verantwoor-
zóó daar zitten
liet!"
Meteen drong
zij
70 het drietal naar een afzonderlijk vertrek, gaf
Van Halen
het Zondagsche pak van haar man, benevens wat onder-
schommelde inderhaast ook voor Andries en Thomas wat kleeren samen, waarop ze zei: „Ziezoo, goed,
maar gauw die kille plunje uit en als je verwaarschuw je maar, dan zal ik die natte
gooi nu
kleed bent,
rommel Het
dadelijk te drogen hangen."
drietal
zag er nu weldra
want Van Halen was het pak tiet
allerpotsierlijkst uit,
veel te klein, zoodat hij
armen nauwelijks verroeren durfde
zijn
buis in den rug
Thomas
om
ging
uit vrees, dat
mocht scheuren; en Andries en
zat alles zoo wijd, dat het
hun
bij
iedere bewe-
de leden slobberde.
Zoo kwamen
zij
vroolijk de
gelagkamer weer binnen
en ook de waardin had uitbundig veel pret in den vermakelijken optocht.
Daar hun
zij 's
ontbijt
morgens, wegens hun overhaast vertrek,
halfweg
bruikten
zij
het door
Van Halen
delijk te zien
in
den steek gelaten Siadden, ge-
thans met groote graagte en opgewektheid bestelde, en toen
weer droog waren gingen of
zij
zij
hun kleeren het dorp
ein-
in,
om
een schuit konden krijgen.
Het geluk was hun mee, want
al
spoedig vonden
zij
een sdliipper die bereid was, hen op hun bestemming te brengen.
;
71
Voor
dien dag echter
was het daartoe reeds te laat. Maar den volgenden morgen namen zij afscheid van de hartelijke waardin en reeds 's avonds kwamen zij te Vlissingen aan.
Langzamerhand keerden ook de van eenige aangeworven zeelui
elk
Toen
matrozen terug,
vier
vergezeld.
ze allemaal gearriveerd waren, bleken er in het
geheel vier-en-twintig, waaronder een kok en een chirurgijn. Pieter
was voor
had dus volk genoeg, want twintig man
zijn sdhip reeds
Zoodra
Halen het anker
man
voldoende geweest.
matrozen aan boord waren,
alle
lichten, hijzelf
nam
tocht onder
liet
Van
de post van stuur-
waar, en de beruchte Doodkist ging
tot
een proef-
zeil.
Licht en bevallig als een trotsche
zwaan gleed het
slanke vaartuig over de wateren, terwijl het door
llion-
derdcn menschen aan de haven met bezorgdheid werd
nageoogd.
Het was op
zee tamelijk stormachtig,
maar „De
Vlugge Christina" doorkliefde de golven, den storm tegemoet, en verdween uit het oog der toeschouwers, die eigenlijk niet wisten of
zij
waakten of droomden en
aan tooverij dachten.
Twee dagen uit
later
wierp het schip
en baarde algemeen opzien.
zijn
anker weer
72
Nu
had Van Halen
zijn
mannen met
zijn
vertrouwd gemaakt. Alle vrees was voorbij
;
vaartuig
de matro-
zen erkenden nu, hoe véél het schip vóór had boven
andere vaartuigen en stelden thans ook een onbepaald
vertrouwen
in
hun genialen
kapitein.
<m='
VIJFDE HOOFDSTUK. De
jaar 1624
Het
eerste tocht.
was berucht door
zijn
stormen en de
veelvuldige ongelukken die daar, in verband ook
met den bouw der toenmalige zeeschepen, het gevolg van waren. In dit jaar deed „de Vlugge Chrisfina" haar eerste reis
naar Oost-Indië.
\'an Halen had een groot deel van zijn vermogen te
Hamburg
besteed aan manufacturen,
schip bevracht had.
waarmee
Het stouwen was onder
hij zijn
zijn opzicht
gebeurd en zoo voortreffelijk uitgevoerd, dat het vaartuig,
hoewel zwaar geladen, toch niets van
zijn vlug-
heid verloor. Het was ook met tien lange, metalen stuk-
ken gewapend, maar kon toch het meest nog vertrou-
74
wen op
zijn onbegrijpelijke vlugheid,
gevolg van de heel
bijzondere tuigage en den zoo eigenaardigen
bouw van
den romp.
Den
vijfden
December ging Van Halen
in zee
en den
tienden hadihij het midden van den grooten Atlantisch en
Oceaan
al bereikt.
Maar
hier wachtten
hem
al
de onge-
makken, die gedurende dien noodlottigen winter zoo
menig zeeman
in
gevaar brachten. Zoodra
hij in volle
zee was, brak er een storm uit het Noordwesten
los,
vergezeld van hagel en sneeuw, die negen volle dagen aan'hield. Gelukkig, dat het schip geheel
bijzonder sterk was,
nieuw en zoo
want het werd ver weg geslingerd
naar onbekende gedeelten van den Oceaan.
„De
lucht
dag, „en dat
„Ja," zei
is
bepaald warm,"
nog wel
Van
zei
in het hartje
Andries op zekeren
van Wintermaand!"
Halen, „ik geloof dat we snel de Zui-
delijke luchtstreek naderen, want ook het water is veel warmer. Jammer, dat de storm ons verhindert, eenige waarnemingen te doen."
De sneeuw was overgegaan in een dichten, aanhoudenden regen en zoo werd „de vlugge Christina" eindelijk in
een gedeelte van de zee gedreven, waar de Oost-
Indievaarders nooit kwamen.
Eenzaam
Op
k
kliefde het schip de golven.
den negenden dag des avonds, toen de storm zich
75 juist nfet
vernieuwde kracht verhief, riep Andries eens-
klaps:
„Kijk neef, een schip!" Allen zagen nu een vaartuig, dat hevig met de golven kampte. Het had niets behouden dan den mast, terwijl
op „De Vlugge Christina" aan den boegspriet, den voorsten en den grooten mast de zeilen nog in goeden staat
waren en \'an Halen met behulp daarvan zooveel
mogelijk Westwaarts trachtte
„Nu kun
te sturen.
je toch eens zien," zei
Thomas, „met wat
een verwonderlijke snelheid ons sdhip voortgaat," want het
vreemde vaartuig was nauwelijks
in het gezicht, of
de „Christina" vloog het als de wind weer voorbij.
Het was, hadden
zij
opgemerkt, een slavenschip dat
nood bevond, want er werden kanonschowaarvan het geluid nog flauw tot hen over-
zidh stellig in ten gelost,
woei.
Aan nen
hulp verkenen viel echter niet te denken en bin-
vijf
minuten was de „Christina"
al
een halve
^nijl
Zuidwestwaarts gedreven.
Het vreemde schip kwam uit Portugal en was naar Guinea bestemd; toen tiet weer bedaarde herstelde het zijn averij
en de bijgeloovige manschappen vertelden
naderhand dat hun,
juist toen zij in
den hoogsten nood
verkeerden, een vreemd gebouwd vaartuig zonder be-
76 manning, dat de Hollandsche vlag voerde, achtige verschijning met volle zeilen
als een-spook-
was voorbij
geijld.
De matrozen
sierden dit sprookje onwillekeurig
wat
West-Indië was spoedig
op, en in
(het
nog
verhaal van
een Hollandsch spookschip het onderwerp der gesprek-
ken van 's
alle
rustende zeelui.
Nachts werd plotseling de lucht helder,
vreugde van schipper
Van
den Jacobstaf *) eens!" riep
waarnemingen doen
groote
tot
Halen. „Andries? haal hij.
me
„Ik wil dadelijk eenige
!"
Met verbazing bevond hij, dat hij de linie al gepaswas en den vijfden graad Zuiderbreedte had beHij kón het haast niet geloovcn. Maar toen den
seerd reikt.
volgenden middag de wind naarlhet Oosten
liep
en de
gloeiende zonnestralen het teer op het schip vloeibaar
matrozen
maakten, toen de waarnemingen van
zijn
maal precies zoo uitkwamen
van hem,
als die
zie,
alle-
toen
ging er een luid gejuich op, want nu bleek, dat het schip, in tijd
weerwil van den storm, binnen den korten
van cestien dagen 1150 zeemijlen had afgelegd.
Met een haast
bijgeloovigen eerbied beschouwden
de zeelui den man, die zóó uitgevonden.
Thomas
iets
meester met de trouw van een Ihond. •)
k
Van sextanten
wist
nu
wonderbaarlijks had
hechtte zich van nu af aan zijn
men
toen nog niet
af.
77
En Van Halen nu
gelukkig,
zelf? O, hij voelde zich onuitsprekelijk
al zijn
arbeid en denken ten slotte zoo
nu ervaren
schitterend werden beloond, zijne telkens
zeelui als de
en telkens weer een uitroep van bewon-
dering slaakten, zoo vaak
een nieuwe voortreffelijk-
zij
nieuwe verbetering aan tuig of romp ontdek-
heid, een ten.
Er was dan ook doorloopend een aangename stemming aan boord en dat die er in bleef bij de bemanning, daar zorgde Thomas genoegzaam voor.
Thomas
zat geregeld vol gekheid en guitenstreken
van een zak en een oud buis bijvoorbeeld wist beer in elkaar ter er eens
toen
hij
te zetten
zoodat
hij
hij
een
den scheepsheelmees-
den grootsten schrik mee op het
lijf
het nagebootste dier in de schemering
joeg,
om
een
hoekje van de kajuit plaatste; met een stukje touw of ecnige andere kleinigheid wist hij
zong
liedjes die
hij
de aardigste kunstjes
geen der matrozen kende
eenvoudige reden dat
hij
om
de
ze zelf berijmde op bekende
wijzen; hij kon griezelige geschiedenissen vertellen, dat zelfs de
ruwste matrozen er
verhaalde
hij
rondzwerven
bij
huiverden en dan weer
een zoo kluchtig avontuur, tijdens zijn als
marskramer
beleefd, dat de
beman-
ning schaterde van pret.
Soms
echter
waren
zijn streken
wel eens onaange-
78
naam voor den
persoon, die er
ook dan nog bleven
bij
maar
betrokken was,
toch meestal onsduildig.
zij
Zoo had de kok een vriend aan boord, dien
hij
de
grootste genegenheid toedroeg en dikwijls met welbe-
hagen op den rug kon kloppen, hem prijzend
om
zijn
voortreffelijkheid.
—
—
En todh zoo wreed is het noodlot soms hem dooden met eigen hand. De vriend was namelijk een vet varken.
Om
hij
moest
af en toe eens versch vleesch te hebben had
Halen er een
vijftal
meegenomen, waarvan
Van
dit het
zwaarste was; de vier andere zouden tijdens de vetgemest moeten worden.
De kok kon
reis
soms, tijden aaneen, met zijn pijpje in
den mond, genoeglijk naar het logge dier zitten kijken of
hij
trakteerde het op de lekkerste hapjes van hetgeen
er van het
middagmaal was overgebleven. En terwijl krauwde de kok het liefkozend tussohen
het varken
at,
de ooren.
Maar
eindelijk
moest
zijn dierbare
gelooven; en het werd hoog
was zóó
vet, dat hij niet
Zuchtend zuchtend
de
kok
onderzocht
hij,
sleep
tijd
vriend er toch aan
inderdaad, want
in
op
de kombuis zijn mes,
den
nagel
duim de scherpte der snede en met nog
k.
hij
eens meer loopen kon.
van
zijn
veel dieper
''.
:t
79 gezucht trad
hij
eindehjk op zijn lieveling toe.
hem echter reeds in wachten Een ronde hoed met
Deze te
zat
:
kok enkel
bij feestelijke
alle voornaainlheid
af
slappen rand, dien de
gelegenheden droeg, dekte
zijn
kop! een mantel omhulde zijn plomp lichaam, terwijl een breede, witte halskraag aan het domme varkensgezidlit
een vreemde waardigheid verleende. Daarbij
stond, op een
omgekeerd vaatje
geslagen boek schuin
als lessenaar, een
omhoog voor den
opgericht, waarin het scheen dat hij
open-
vetten sinjeur
met groote
deftig-
heid zat te lezen.
Nauwelijks kreeg de kok deze dwaze vertooning zien,
of
werd rood van kwaadheid,
hij
„Dat heeft me natuurlijk
die
te
terwijl hij riep:
weergasche Thomas ge-
leverd!" Alet dreigende
wonden
tierend,:
caronje, die
.
.
houding en
„Waar
die
.
zit
blik
keek
hij,
hij
rond, opge-
die galgestrop, die
." .
.
Hij
was buiten
De
geheele bemanning vloog naar het varkenshok,
om
te zien
wat
er
zichzelf,
ihij
kón
niet meer.
gaande was.
Toen dreunde opeens een bulderend matrozen vonden de grap „Ik wist
niet,
grinnikte er een.
gelach,
want de
allerkostelijkst.
dat meneer
Knor
familie van je was!"
8o „Ei kom, dat kan je toch wel zien," plaagde een ander;
samen één kleerenkast!"
„ze hebben zelfs
„Nu zei
ik
zou wat trotsch
weer een derde,
Daar kwam de
De kok
zijn
„'t lijkt
op zoo'n bloedverwant,"
wel een rechtsgeleerde!"
kapitein op het leven af.
schoot onmiddellijk op
hem
toe,
den gezagvoerder
zoodra
hij
in 't oog kreeg en riep „Kapitein, u moogt dien Thomas, dien schelm, wel eens duchtig ." onder handen nemen, want hij heeft :
.
.
Ongelukkig voor den armen kok kon edhter ook
Halen
zijn
lachlust
dadelijk om, terwijl
hij
Van
bedwingen en keerde zich
niet
proestend weer in de kajuit
verdween.
Daar ontbood
hij
echter
Thomas
er het een en ander te doen,
om
bij
zich en gaf
Met deze en \"ooral
te
houden.
maar won Thomas
dergelijke grappen en dwaasheden,
ook door
zich- steeds
hem
den jongen voor dien
dag onder het oog van den kok vandaan zijn
hulpvaardigheid,
meer en meer de gunst der matrozen. Zoo'n
scheepsjongen was wat waard, meenden
nog eens wat
zij,
die bracht
afleiding in het dagelijksch leven
aan
boord •
En
intusschen
immer over
de
spoedde golven
en
het
schip
zich
maar
had reeds den negen-
tienden dag, dus na een reds van vijf-en-dertig dagen,
t
t I
8i
de kust van
Brazilië
Hier ontmoetten
zij
in
het
gezicht.
een menigte sdhepen,
Vlugge Christina" vloog
maar „de
die alle als een vogel voorbij.
Oorlogsschepen praalden het ongewone vaartuig, maar
Van Halen
lette
er weinig op
;
woedende kapiteins zon-
den het kogel op kogel na, maar niet één, die het bereikte.
Als een spooksel verdween het vlugzeilende
vaartuig uit de drukbezochte Amerikaansche wateren
en snelde ver naar het Zuiden heen.
Daarna wendde Van Halen den steven naar Oosten en ging op zoo'n grooten afstand dat
hij
op
het
de Kaap,
geen land zag en ook geen enkel schip ontmoette.
Eindelijk bereikte die
om
hij
de Indische zee,
maar
wateren vol klippen en eilanden, werd allerlei
hier, in
zijn
wijzen op de proef gesteld. Toen
hij
geduld
op de
hoogte van den keerkring gekomen was, werd het vol-
komen
windstil, zoodat hij in vijf
Maar op den baar
dagen
niets vorderde.
zesden dag verhief zich een haast onmerk-
koeltje, tegen
den avond
het vlugge schip, dat
bij
ging kwam, vloog weer
nam
dit
nog wat
den minsten wind als een
al in
en
toe,
bewe-
zeemeeuw over de
gol-
ven.
Tegen middernacht waarschuwde een van de wachtihebbende matrozen plotseling: „Schip in zicht!"
Van Halen De Vliegende
en Andries, die zich ter kooi begeven
Hollander.
6
82 hadden, waren nu
in
een oogenblik aan dek.
De
heldere
maan bescheen weldra de volle zeilen van het vaartuig en toen de „Christina" het nog meer naderde, bleek het een groote, Hollandsche Oost-Indievaarder te zijn.
Maar
het lompe, logge gevaarte lag doodstil, terwijl de
„Christina"
werd
vlug
en bevallig over het effen zeevlak
— Door de bemanning van het andere vaartuig
gleed.
met bijgeloovige verbazing aangezien. Toen zij van hun eerste verrassing wat bekomen dit
waren,
verzochten
en kregen
zij
om met
verlof,
een
sloep aan boord te komen.
Daar de
zes roeiers uit angst voor het
vreemde vaar-
tuig verzocht hadden, in de boot achter te betrad alleen de stuurman het dek.
Met de
vaartuig van
Van Halen
in zijn scheepsjournaal
burg
mogen
grootste verwondering bekeek de
tot hier
en toen die
hem
aantoonde, dat
hij
man
het
vertelde, en
van
Ham-
geen volle drie maanden onder
toen steeg zijn verbazing op het hoogst.
mogelijk! hoe
blijven,
is
het mogelijk!" riep hij
weg was, „Hoe is het uit. „En wij
zwalken al 278 dagen op zee en de Hemel weet, of het nog geen 10 weken zal duren, éér we Java bereikt zullen En opnieuw bekeek de vreemdeling het schip
hebben!" en
zijn tuig,
kwam.
waarvan hem
alles
even raadselachtig voor-
83
Aan boord van raakte
eigen vaartuig teruggekeerd,
uitgepraat over wat
hij geliioord
en met ontzetting zag zijn volk, terwijl
Iiad
altijd
en
hij niet
zijn
en gezien
z'j
zelf
nog
onbewegelijk lagen, het wonderschip nu verder
verder
zweven, totdat bet aan den gezichteinder
verdween.
„De vlugge
Christina" kreeg meer en meer wind en
eindelijk zonder verdere ongemakken Java, waar men het anker wierp voor de reede van Bantam. De geheele reis, van Hamburg tot bier, met een vrij grooten omweg nog wel, bleek afgelegd te zijn in nog
bereikte
geen 170 dagen.
Van Halen ging aan wal, waar hij en
toonen-,
zich
Compagnie voor een
om handel
in
zijn papieren
moest
van het bestuur der Oost-Indische vrij
de kolonie
groote som het recht koopen,
te drijven.
Het werd hem toegestaan. Al wat
hij
had meegebracht wist hij nu spoedig en waarna hij ballast innam, naar de Molukken te stevenen. Hier
heel voordeelig te verkoopen,
om
vervolgens
laadde
nam, na reis
de kostbaarste specerijen, voer, al handelvan de eene eilandengroep naar de andere en
hij
drijvend,
zijn schip rijkelijk
beladen
naar Europa weer aan, waar
te
hebben, de terug-
hij,
na een afwezig-
heid van 503 dagen, het anker wierp voor Amsterdam.
ZESDE HOOFDSTUK. Van Halen neemt een
noodlottig besluit.
j-xc
tocht van schipper Van Halen met het door hem zelf uitgevonden vaartuig werd druk besproken. Toen Andries tegen den avond een van de herbergen
LJ
aan het IJ binnenstapte
om
er een kan
Haarlemsch
te
drinken, zaten ook daar de aanwezigen er druk over te redeneeren.
„Ik zeg maar," schreeuwde een scheepsbarbier, een zwetserig kereltje, met hooge, gillende stem: „Ik
klein,
zeg maar, dat het nu
feitelijk
bewezen
is,
dat de bereke-
ningen van schipper
Van Halen
heb
ofschoon ieder indertijd volhield,
ik altijd gezegd,
juist
waren.
En
dat
dat de uitvinding van den knappen schipper geen halve duit
i.
waard was!"
85
„Och wat!" gromde een scheepstimmerman, „heb er zelf indertijd niet het hardst van allen den draak
je
mee
gestoken ?" „Ik
!"
gilde het mannetje, rood
ontwaardiging, „ik'i" Een is
immers
„En
ik
te
zeg
dwaas om je,
dat je
't
van inspanning en ver-
man van
los te
ontwikkeling?! Dat
loopen!"
wèl gezeid hebt!" bulderde de
scheepstimmerman. „Bedaar, bedaar! vriend Jaspersz!" piepte het kereltje,
terwijl hij angstig achteruit schoof; ,,ik
wel eens ge::ègd, zeker, zeker
!
Maar
heb dat
uit gekheid,
weet
je?"
„Jawel," gromde de scheepstimmerman, „zoo kan je natuurlijk je d'r altijd uit redden."
„Hoor Jaspersz
begon
eens!" piepte de barbier,
te krijgen,
ook weinig aan
Halen
is
gebracht.
die,
nu
hij
zag dat
was geworden, weer wat moed
bedaarder
„ons vroeger oordeel doet er eigenlijk toe
dit is
;
zeker
:
Door
Pieter
Van
de scheepsbouwkunst een heele stap vooruit
Heb
jullie ooit
ongelooflijk korten tijd
een schip gemaakt, dat in den
van een jaar de
reis
naar de
verste deelen van Indië kon doen?"
„En
dat zoo weinig volk noodig heeft?" voegde een
ander zeeman er
bij.
Ofschoon
zoo mee ingenomen ben."
ik
daar nu juist niet
86
„En
waaróm
dat
niet?" gilde
scheepsbarbiertje
liet
weer.
„Waaróm
niet?" Wel, dat
is
dunkt
me
zoo klaar als
een klontje Het vaartuig van schipper Van Halen heeft maar een derde van de manschap noodig, die een ander :
schip van dezelfde grootte vereischt.
volk
zal
Een
daardoor moeten leegloopen,
heeleboel zeeals, 'het
gauw
allemaal van die nieuvverwetsche schepen worden!"
„Och wat!"
„Hoe
weer.
gilde het stemmetje
van den barbier nu
korter reis en hoe minder
manschap hoe
voordeeliger voor de reeders. Die zullen dus meer sche-
pen gaan bouwen, er zullen meer reizen worden gemaakt en ten
slotte
worden de
zeelui er
nog beter
in plaats
van
slechter van." ,
Ja, als het de reeders goed gaat," zei weer een ander,
,,dan varen
ook de zeelui daar wel
„En wat een gezondheid per
!"
schepen.
ruimte
is
bij."
betrekking tot de
weer
niet zooveel
opgehoopt
En doordat
kort duurt,
zal
krijschte de barbier
Van Halen behoeven
beperkte
volk
verbetering met
want
bij
schip-
menschen
in een
;
,,
worden
als
op andere
de reis met dat schip
maar zoo
er lang
te
zooveel gevaar niet, dat het
gebrek aan mondbehoeften en goed drinkwater krijgen,
waardoor scheurbuik schier onmogelijk
wordt!"
rii^ikiÉÉlÉÉ
87 „Bovendien,"
zoo
gesprek, „hebben stigste weer.
We
mengde
zich Andries
nu
in het
we nïi den tocht gedaan bij het ongunmogen dus hopen, dat er onder meer
gunstige omstandigheden nog voordeehger uitkomsten te
wachten
„WsT'
zijn."
heb
je
dan de
reis
meegemaakt?" riepen
ver-
scheidene stemmen. ,Ja, dat
heb
ik.
Schipper
Andries met zekeren
zei
Van
alle
kanten werd
Van Halen
nu met vragen bestormd, te
komen.
zei ten slotte
een van de aan-
wezigen, ,,na zoo'n gelukkigen uitslag zijn
fortuin
mijn neef,"
trots. hij
waar maar geen eind aan scheen „Nu, vriendschap!"
is
is
voor
je
neef
zoo goed als gemaakt. Je zult zien, het
régent straks aanbiedingen, de een al mooier dan de ander, van rijke reeders die ook zulke schepen willen
hebben."
„Ik vrees, dat het hun weinig zal baten," gaf Andries ten antwoord.
„En
dat
waarom?"
riepen verscheidene gasten ver-
wonderd.
„Wel, toen mijn neef, jaren geleden, met vinding voor den dag kwam, heeft niemand helpen. Integendeel, overal
werd
hij
waar
bespot en uitgelachen
hij
." .
.
.
zijn uit-
hem
willen
zich aanmeldde,
t
88 „Ah, jawel,"
een matroos
viel
hem
in
de rede: „Vroe-
ger, toen ik jullie noodigliad, zal hij denken,
me
niemendal van
weten; wel nou, loop
wou
jullie
jelui
dan nou
óók maar naar de maan!" „Ja,
zoo
denkt
er
hij
precies over," bevestigde
Andries, betaalde zijn bier en stapte de herberg
Nauwelijks had
verlaten, of hij
hij die
uit.
werd door een
der aanwezigen, die slechts zwijgend geluisterd had,
gevolgd en staande gehouden
„Zeg vriendschap!"
zei
de vreemdeling, „zou je neef
heusch geen plan hebben om, zelfs voor veel geld, uitvinding bekend te
zijn
maken?"
„Ik zou het niet denken, vriend!" gaf Andries ten
antwoord. ,,
Jullie
voort,
heel rijk zijn," ging de
man
van een misplaatst eergevoel
zelfs
moet dan wel
„om
ter wille
een schitterende aanbieding van de hand te wijzen !" „Jullie? bezit
Mijn neef wil u zeggen.
Want
ik
voor mij
geen duit!"
Dat was het
Vandaar dat ,,\V'elnu, als
hij
dat
tegen hebben,
derd gulden
Honderd
juist,
te
wat de vreemdeling wilde weten.
met opzet het meervoud had gebruikt.
waar
om
is,
dan
zul je er toch
ook
niet
op
op een gemakkelijke manier een hon-
verdienen."
gulden
verdienen
op een gemakkelijke
89 wijze! Andries' oogen schitterden! laas,
Want
had, he-
hij
voor een groot deel de geldzucht van
zijn
vader
geërfd!
„En wat zou
ik
daarvoor dan moeten doen?" vroeg
hij gretig.
,,A1 heel weinig. Luister
maar
:
meester en het zou mij veel waard
Ik ben scheepsbouw-
óók zulke
zijn, als ik
sdhepen als „de vlugge Christina" kon maken.
Daarom
om hem,
voor een
wil ik aan je neef het voorstel doen
groote
som desnoods,
zijn uitvinding af te koopen. Ik
begrijp echter heel goed, dat dit niet dadelijk zal geluk-
ken.
Maar
je
hebt misschien invloed op hem. Welnu,
tracht dan, zoodra ik weer vertrokken ben,
bewegen mijn voorstel aan
te
nemen. Gelukt
uw
neef te
je dit,
dan
betaal ik je onmiddellijk honderd gulden uit!"
„Aangenomen!"
zei
de jonkman.
„Laten we dan afspreken, dat we elkaar precies over veertien dagen weer in dezelfde taveerne van heden-
avond zullen ontmoeten." „Top!" verliet
riep Andries,
om weer
waarna
naar boord
te
hij
den vreemdeling
gaan.
Reeds den volgenden morgen werd den kapitein door den scheepstimmerman een inderdaad schitterend aanbod gedaan. Maar Van Halen, die in den man een van zijn vroegere tegenwerkers herkende, weigerde beslist.
90 Andries deed wat
kon
hij
om
—
neef Pieter tot andere
maar niets mocht baten. Dit maakte hem verdrietig en daar van het onderwijs in den gedacliten te brengen,
eersten verlof
tijd
om
terdam
tóch niets
komen
Want men moet
aanval zijn vader het toch
om weer
zou, vroeg en kreeg hij
eens voor een week naar zijn familie in Rot-
te gaan.
daar
maar
weten, dat na den veiliger geacht had,
gaan wonen.
te
Aanhoudend dacht Andries aan de halsstarrigheid van
zijn neef,
die
honderd gulden
hem verhinderde
te verdienen.
eens gedaan had, als eens bezat!
Wat
zou
zenden guldens zou
Maar ze
wèl
—
hij
bezat,
Waar zouden altijd
hij die
hij hij
O, als
ze
oogenblik uitvinding
er zaken
mee doen! Voor
dui-
ze verkoopen ....
had ze nu eenmaal liet
in één hij die
plannen en teekeningen
niet.
En
Pieter, die
nu verder ongebruikt vergelen.
ze liggen? In de kast natuurlijk, die neef
zoo zorgvuldig gesloten hield ....
kast nu te eeniger
zoo erg wezen als
tijd toevallig hij,
Maar
als die
eens los was, zou het dan
Andries, die papieren er uit
nam
en ze voor
veel, veel geld verkocht? Ze lagen daar immers toch maar renteloos! Pieter zou er dus heelemaal
geen schade
bij
hebben ....
Zóó mijmerde Andries voort en hoe méér hij er over méér zijn geldzucht hem aandreef, zich van
dacht, hoe
l
91 die plans en teekeningen meester te
Na
een week reeds keerde
vast besloten,
om
zijn
voornemen
gen, zoodra de gelegenheid
Onder
die
maken.
naar Amsterdam terug,
hij
ten uitvoer te bren-
maar gunstig was. vond hij het nu
zelfs
omstandig'heden
gelukkig, dat zijn neef zoo halsstarrig geweigerd had.
„Maar," zoo vroeg
hij
zich af, „zal Pieter
bij zijn
wei-
gering blijven?" die vrees weinig
Spoedig bleek hem echter, dat voor grond bestond. Wel ontving Van Halen van alle kanten uitnoodigingen en bezoeken, wel kreeg hij van alle kanten aanzoeken
om
modellen
te
maken volgens
sijn stel-
poogden de Oost-Indische Compagnie en de Hooge regeering zelfs hem over te halen tot mededeeling van zijn uitvinding, maar schipper Van Halen bleek
sel; ja,
niet te
vermurwen. Hij was nu met hart en
geworden en trachtte
ziel
koopman
alleen in die hoedanigheid
zijn uitvinding zooveel mogelijk voordeel
van
te trekken.
Zijn eischen liepen dus buitensporig hoog, zoodat de
regeering
van
alle
verdere onderhandeling met
hem
afzag. Particulieren die dit hoorden,
maal
niet meer.
Maar van
waagden
het
nu
heele-
dat oogenblik af aan tracht-
ten alle mogelijke scheepsbouwmeesters, die tóch al het
land aan
Van Halen
hadden,
zijn uitvinding te klei-
t.
92
hun oordeel was „De Vlugge Chrisdat sledits zoo kon worden gemaakt,
neeren. Volgens tina" een schip,
omdat
het zoo'n klein vaartuig was. Groote schepen zou
men op
die
manier
gen. In het kort,
konden,
zij
om
niet
kunnen bouwen, ging men zeg-
wangunst en boosaardigheid deden wat
den roem, dien
Van Halen
als uitvinder
reeds verworven had, zoo klein mogelijk te maken, zoodat weldra de meeste menschen de overtuiging hadden,
dat
Van Halen
een heel
gewoon
schippertje,
maar een
geweldig groote bluffer was.
Andries begreep echter, dat de mannen van het vak voor zich zelf wel beter wisten en dat het bezit van neef Pieters teekeningen
nog
alle
waarde voor hen hebben
zou.
Op
waar
berg,
man
den bepaalden hij,
genomen, had
hij
hij
zich naar de her-
Nu
„Je bent er niet
de zaken zoo'n keer hadden
echter weinig hoop, den vreemdeling
te treffen.
Zooveel
rassing, toen hij er den
ten te
begaf
volgens afspraak, den scheepstimmer-
zou ontmoeten.
daar aan
tijd
in
te
man
grooter was dus zijn ver-
toch zitten vond.
geslaagd, je neef tot andere gedach-
brengen?" vroeg de vreemdeling zacht,
door de aanwezigen gehoord
„Neen,"
zei
te
om
niet
worden.
Andries, „maar wat zou het u waard
zijn," fluisterde hij, „als ik
u die ontwerpen verschafte?"
-
93
„De zaak
loopt prachtiger
van
dan
stapel,
ik
had dur-
ven 'hopen," dacht de vreemdeling, die
juist gekomen was om Andries, wiens geldzucht hem den vorigen keer vrij duidelijk was gebleken, tot die slechte daad over te
halen.
,,Wat mij dat waard zou zijn? Stellig wel een duizend gulden!"
„Neen, voor zoo'n bagatel wil
ik het niet doen,"
was
het antwoord.
Lang en druk werd
er daarop gefluisterd en het ge-
volg was, dat Andries op zich nam, den vreemdeling
voor tienduizend gulden de papieren, die op de uitvinding betrekking hadden,
Van
in
handen
dat oogenblik af bespiedde
te spelen.
hij
zorgvuldig de kast
die neef Pieter tot eigen gebruik diende.
uur van den dag
vond
hij
hij
Maar op welk
ook de kajuit binnen
sloop, steeds
ze gesloten. Eens, toen Pieter zich aan dek
bevond, beproefde Andries den sleutel van zijn eigen kast op het
slot,
maar
tot zijn spijt bleek die niet te
passen.
Wat nu
gedaan! Wachten
kast eens niet afsloot kon
tot Pieter bij
hij niet
de lading was
al
dagen zouden
zij
zoo goed
weer
als
ongeluk de
lang meer, want de
noodige herstellingen aan het schip waren
al
gedaan,
binnen en over een paar
in zee steken.
Neen,
hij
moest
94 zijn slag slaan,
nu of morgen, anders was het
te laat!
Maar nu, dat ging niet, want alle matrozen waren aan dek. De verdenking zou dus dadelijk op hém vallen .
Zou
gemakkelijk
— Er kwam beweging in ... Ze zou
van nacht
•
breken
los te
En
stellig ...
— Pieter
.
.
Zonder veel geluid O, van nadit, .
.
.
Morgen
te laat.
was dien dag druk
in
de weer geweest, want
wilde dat het stouwen van de lading, evenals vroe-
ger, geheel alle
.
dan moet het gebeuren
... Ja,
— dan was het misschien Pieter
zijn
sliep altijd vast ...
-
hij
.
het moeilijk gaan, de kast open breken? Hij rukte
even aan de deur.
onder
zijn toezicht
beslommeringen begaf
en sliep dadelijk die hij
met
„De Vlugge
in.
zou geschieden.
hij zidh eindelijk
Moe van naar bed
Hij droomde van de nieuwe
zijn geliefd schip
reis,
weer ondernomen had.
Christina" vloog weer, licht als een veertje,
over de golven. Schepen van
allerlei
natiën snelde
hij
voorbij, tot hij ze in een oogenblik ver adliter zich ge-
laten had. In weinige
dagen was
luchtstreek genaderd. Hij
gedaan, maar
hij
eens,
midden
in
reeds de
warme
had nog geen waarneming
voelde het duidelijk aan den lauwen
adem van den wind, klip uit
hij
die langs zijn
den nacht, zag
hij
wangen
streek.
Op
dreigend een donkere
den oceaan omhoog steken. Hij wilde haastig
het roer wenden, maar, door een onbekende oorzaak
m 95
was
dit
onbruikbaar. Hij poogde
te
schreeuwen,
bijstand der matrozen in te roepen,
of zijn tong verlamd was.
vaartuig
boeg
.
.
.
reeds hoorde
Toen werd
hij
liet
om
den
sclieen
intusschen naderde het
hij
klip,
waar
het regel-
de klip vlak voor den
een onheilspellend gekraak
.
.
wakker.
hij
Gelukkig,
Maar
Reeds zag
.
.
En
en sneller de
al sneller
recht op afliep.
maar
had
hij
slechts
gedroomd.
was toch géén droom
dat gekraak dan, dat
geweest. Dat had
hij duidelijk
gehoord.
Hij richtte zich op en keek rond. Plotseling ontwaarde hij in een hoek van de kajuit
een donkere gestalte, die zich over een menigte papieren
heenboog, in de grootste wanorde over den grond verspreid.
Bliksemsnel greep zijn bereik lag
hij
naar het
pistool, dat altijd
en sprong het bed
zonk machteloos weer neer, want blik
had
hij, bij 'het
Maar
uit.
zijn
in hetzelfde
bleeke licht van de
maan
onder
hand
oogen-
dat door
een der ruiten van de kajuit drong, in den dief zijn eigen neef herkend.
„Groote God!
.
.
.
Andriesü
.
ik
Jij?" riep hij vol ontzet-
ting.
„Pieter
.
.
.
ik
.
.
." .
.
„Weg!! Weg!!" schreeuwde Van Halen met heesche
96
Want
stem.
die
geopende kast, die papieren, over den
grond verspreid, deden hem met smartelijke helderheid eensklaps alles begrijpen. „Je bent
—
o, je
bent een ellendeling!
.
.
Weg! Weg!"
kreet Pieter opnieuw.
Doodsbleek en sidderend van angst greep Andries de deur van de kajuit en verdween als een sdiim in den
om nooit weer aan boord te komen. Van Halen verzamelde nu alles wat op
nacht,
waarna
lag en sloot de kast,
een stoel
De den,
hij
den grond
zich als wezenloos in
neervallen.
liet
papieren, die op zijn uitvinding betrekking had-
had Andries
niet
kunnen vinden, omdat
die
op een
geheime plaats achter het beschot bewaard werden. Niettemin had sdhokt.
Van
dit
voorval
geweldig ge-
kanten door vijanden omringd, zonder
alle
vrouw of kind om hem genegenheid,
Van Halen
zijn
al
geling gevestigd.
En
lief te
hebben, had
hij al zijn
hoop op dezen schranderen jon-
om zijn hem te vermaken en, door hém, hem dierbaar was boven alles, eenzijn
plan stond reeds vast
geheele bezitting aan zijn uitvinding, die
maal aan de wereld over
Maar van nu wien
hij
af had
zich hechtte;
ieder gesloten zijn.
hij
te
dragen.
niemand, niemand meer aan
van nu af aan zou
Wie
ter wereld
zijn
hart voor
was dan ook nog
te
97 vertrouwen, als zelfs willen zijn, ja, dien
hij
tweemaal
hem nog ellendig bedroog?
gered,
verlaten
en,
(als
hij alles, alles
had
zelfs het leven
had
voor wien
hij,
Neen,
hij
zou Europa
een eeuwige zwerver,) nooit weer
terugkeeren naar het werelddeel, waar
hij
zulke bittere
ervaringen had opgedaan. In treurige overpeinzingen en plannen voor de toe-
komst verdiept, zat kajuit.
hij
nog lang na middernacht
Tegen den morgen had
hij zijn
besluit
in
de
genomen.
Hij stond op, legde een flink vuur aan en haalde toen uit de
geheime kast
de papieren, die op zijn uitvmding
al
betrekking hadden. Stuk voor stuk wierp
vlammen en zag
toe,
hij
ze in de
hoe de arbeid en inspanning van
schier heel zijn leven snel door de gretige vlamtongen
omkronkeld en verteerd werden. Hen traan rolde langs zijn
door de zon gebruind gezicht
— het was de
laatste
warmte-uiting van een gemoed, dat plotseling verkild was.
Toen stond Van Halen
op. Hij
was een geheel ander
mensch geworden. Moe van den hevigen schok en het droevige peinzen en denken, wierp hij zich opnieuw op zijn leger neer, vol heftigen
van wie
hij zijn
haat voor de menschen,
leven lang niets dan spot, miskenning
en laagheid had ondervonden. In sombere stemming De Vliegende
Hollander.
kwam 'hij
dien
morgen aan
dek. 7
\.
98
„Mannen," sprak
hij,
heen
verzameld
had:
goed
te verlaten.
nadat
Wat
,,ik
hij al zijn
matrozen
mij tot dit besluit
bewogen
varen, die er niet vrijwillig toe overgaat.
zal nooit
met mij
te
zich
heeft,
dwing niemand om met mij
doet er weinig toe. Ik
lust heeft
om
heb besloten, Europa voor
Wie
te
echter
vertrekken waarheen ik verkies,
mogen vragen waaróm
doe of dat; wan-
ik dit
neer wij zullen landen of waar wij zullen aankomen,
want van nu af geef
ik
niemand rekenschap van mijn
doen of laten meer. Ieder, die deze voorwaarde aanneemt, beloof ik een dubbele gage en eenmaal, wanneer
voor den dienst ongeschikt wordt, een
hij
sioen. Ieder, die dat niet wil,
kajuit
komen om
zijn loon
rijkelijk
kan vandaag nog
in
pen-
mijn
en desnoods dadelijk vertrek-
ken.
Morgen
echter gaan wij onder zeil."
Negentien van
zijn
manschappen,
allen kloeke, on-
verschrokken kerels, sloten nu een verdrag met hem,
overeenkomstig de voorwaarden die
hij
had
gesteld.
Ook Thomas, nu als matroos meevarend, sloot zich bij De vijf overigen waren getrouwde mannen
'hen aan.
en verlieten het vaartuig en zijn kapitein, die lief
zij
beide
hadden gekregen, met een gevoel van weemoed,
zooals
hadden.
ze
nog
bij
geen enkele afmonstering gekend
99
Van Halen zag ze echter onverschillig vertrekken. Den volgenden dag het hij, tegen den avond, de ankers Hchten zonder zijn pas te vertoonen, waarop het wachtschip onmiddelHjk van wal ging om 'hem aan te
houden.
Maar onder de
het gejuich der matrozen
Hollandsche vlag hijschen.
waaide van den grooten mast
met
zijn
vaderland
als
liet
Van Halen
Een zwarte wimpel
als bewijs, dat hij
zoowel
met ieder ander wilde breken, en
spoedig was het vlugge vaartuig als een waterspook uit het gezicht
verdwenen, ofschoon het oorlogsschip
alle zeilen bijzette
en het kogel op kogel nazond.
7»
ZEVENDE HOOFDSTUK. In de
Zoodra Van naar
dagen
het
haven van Port-Royal.
Halen
in volle
Zuiden
zee
was
liet hij
den steven
wenden, stuurde de volgende
een goeden wind langs de kusten van Nor-
bij
mandië en
liep eindelijk
de golf van Biscaye binnen.
Hier, in het meest stormachtige gedeelte van de zee die
Europa
vreeselijke
bcspoelt,
had het schip
veel te lijden
Halen en in staat
dag
zijn klein getal
hun vaartuig
in
stroomen neerviel,
langs de kust,
i
om
\''an
manschappen toch volkomen
te blijven
besturen.
zeilde hij des nachts, terwijl de
regen
van
windvlagen en hooggaande golven; maar
daar het zoo voortreffelijk ingericht was, waren
niet
de rotsachtige
Den
vijfden
storm loeide en de
zonder gevaar, dicht
Kaap
Finisterre heen.
lOI
De sombere stemming van Van Halen in
een toestand, waarin
ming meer terug
bekoorlijkheid, alle
medemenschen zijne.
hij
bracht
hem
voor geen enkele onderne-
Het leven had voor hem
alle
waarde verloren en dat van
zijn
beefde.
telde hij
daarom even weinig
als het
Alleen het op de proef stellen van zijn geliefd
schip achtte
beeld kon
nog de moeite waard;
hij
alleen dat denk-
hem nog bekoren. Daarom onderwierp
hij
het
dolzinnig aan de vreeselijkste proeven en hoe onver-
schrokkener en vermeteler te
hij alles
schooner uitkomsten leverde
op het spel
zijn
bouwkunst
Opdat echter niemand zou raden, wat proeven, stond
hij in
aan het roer en len toe
reus
zette,
hij
des
op.
wilde be-
de gevaarlijkste oogenblikken zelf
riep zijn
manschappen de noodige beve-
door den scheepsroeper. Met de kracht van een hij alleen het werk, waartoe men op
verrichtte
andere
schepen
onderscheidene manschappen noodig
heeft.
Toen
hij,
in
weerwil van den storm,
dicht
bij
de
Spaansche kust kaap Finisterre omzeilde, was het wéér zoo'n gevaarvol oogenblik. Het was omstreeks negen uur 's avonds, toen de matrozen van de wacht hem den glinsterenden lichttoren van Villano aanwezen, die als
een flauw schijnende ster op de golven scheen 'diips ufiz
ppiq
jt;t3ui 's;3ui
te
dansen.
appjooAvnuï usieh u^yv
l
I02 dat ondanks den storm vele zeilen bijhad, een weinig
meer van de kust tijd
af, terwijl hij
intusschen van
tijd tot
een snellen blik op het nabij zijnde land wierp.
Spoedig
verscheen
er ten Zuidoosten een tweede
Het was de vuurtoren van Torrinana. Toen Van Halen dit tweede, hem welbekende
lichtpunt.
zag, bleek
hem
daaruit, dat hij thans aan
licht
bakboord
de beruchte klippen van Torrinana en Corrubion kreeg en nu gaf de roekelooze aan zijn ontstelde manschappen bevel om, behalve de zeilen die al stonden, het fokkezeil
op
waardoor het schip een ontzettende
te halen,
vaart moest krijgen, of
te
midden van de branding
zijn
wissen ondergang tegemoet gaan.
Zoodra het fokkezeil bijgezet was schoot het schip met zóó'n kracht vooruit, dat Van Halen niet meer bij machte was
om
alléén het roer te regeeren en
een van zijn sterkste matrozen te hulp 't
Was
nalaten
daarom
riep.
een moedig en ervaren zeeman, die niet kon
hem opmerkzaam
te
maken op den gevaarlijken
toestand waarin het vaartuig verkeerde.
„Schipper," riep
„Waarachtig
hij,
niet,"
„wij drijven naar de klippen af!"
schreeuwde Van Halen, „we
zeilen er op dit oogenblik
om
heen!"
Plotseling schitterde er iets als de bliksem,
de knal volgde van een zwaar stuk geschut.
waarop
I03 In het volgende oogenblik zag
men den omtrek van
een groot schip zonder masten, dat door wind en golven
landwaarts gedreven werd.
„Groote God!
Van Halen
Wat
is
dat?' riep de
man
die naast
stond.
„Stuurboord!" klonk het bevel. „Het
is
een schip;
over een minuut moet het vergaan!"
Men
hoorde ecnige flauw-e kreten, daar ,,Dc Vlugge
Christina"
stands
dat oogenblik op geen pistoolschot af-
in
den spiegel van het vreemde vaartuig
achter
voorbij gleed.
Er werd nog een
schot gelost en
bij
het flikkeren her-
kende men de vlag en zag men langs de schip talrijke
monden van
zij
van het
zw-are stukken geschut, en
dat zich een groote menigte menschen aan boord bevonden, die in
Nu
wanhoop
rondliepen.
hoorde men een verschrikkelijk gekraak, dat zelfs
boven het bruisen van de golven en het gehuil van den
wind uitklonk.
De matroos God, sta ze
„Het
is
sidderde en bad overluid
:
„Barmhartige
!" bij
gebeurd!" sprak
Van Halen
ijzingwekkend
koud.
„Al
die
menschen?"
riep de
matroos ontzet.
„Ja!" was het antwoord, koud en gevoelloos uitge-
I04 sproken, alsof het de onbeduidenste zaak ter wereld gold.
Men
zag weldra niets meer van het vreemde
schip.
Toch kwamen nog enkele schipbreukelingen op de wrakken van hun vaartuig aan de
kust,
waar
zij
gered
werden.
Het
licht
is
te
begrijpen dat het reeds bestaande
geloof aan een spookschip onder Hollandsche vlag, door
de verhalen van deze schipbreukelingen nieuw voedsel ontving.
De buitengewone beweeglijkheid Van Halen's vaartuig van
redden
waaraan
hij
Reeds na
vijf
liep
onder
en de goede
bouw
het wisse verderf,
het bijna moedwillig
had
prijs
gegeven.
dagen zeilde het ten Westen van Cadi.x,
Engelsche vlag, deze haven binnen,
eenige ververschingen
in,
nam
benevens een grooten voor-
raad kostbaren Spaanschen wijn en stak toen weer zee
om
naar de Canarische eilanden
zee heesch
Van Halen
in
In volle
te zeilen.
de Hollandsche vlag weer en
voer rustig daarheen, onbekommerd over hetgeen
hem
zou kunnen bejegenen.
Spoedig
kwam
in
de verte een groot schip te zien
dat zijn geheelen achtermast en al de raas, stengen en
rondhouten van de andere masten verloren had.
Men
gaf noodseinen, maar \'an Halen zond
zijn volk
I05 tusschendeks en bekreunde zich er niet om.
De
zonderlinge handelwijze van den anders zoo meii-
schenlievenden
man wekte
onder het scheepsvolk niet
verwondering en ontevredenheid
weinig-
durfde
echter
gevoelen
zijn
uiten.
—
op.
Niemand
Het vreelnde
vaartuig bleef spoedig achter en verdween in de verte.
Maar nu meldden
de matrozen, dat op een zeemijl
afstand een boot vol volk te zien was, dat zeker schipbreukelingen moesten
zijn.
Van
Halen, wiens stemming
hoe langer hoe somberder werd, hoe meer den omgang met
hij
zich
aan
tochtgenooten onttrok, antwoordde
zijn
maar beval aan
niets,
zijn
manschappen,
om
zich op
het dek neer te leggen en niet eerder op te staan, vóór het
hij
hun gebood.
De vreemde mogelijk
Ihet
boot roeide uit
alle
tevergeefs riepen de ongelukkigen lijden,
om
macht,
om
zooveel
snelzeilende schip te achterhalen.
tevergeefs spanden
zij
hun
om
Maar
hulp en mede-
laatste krachten in
het schip te naderen en desnoods met geweld aan
boord
komen.
te
„De Vlugge
voorbij en Het de boot niets na
Christina" vloog hen
dan eenige kringen
in
het water.
\\)i minuten later al
zoo ver, dat
men
niet
was
het schip van
Van Halen
men den zwakken klank van hun
meer hooren kon.
stem-
io6
De matrozen waren
buiten zichzelf van verbazing
over deze onmenschelijke onverschilligheid van Halen.
Zij
fluisterend
vreesden
voor
opmerkingen
zijn
Van
verstand en maakten
neerkwa-
die meestal hierop
men, dat men schip en leven niet langer kon toevertrou-
wen aan
het opzicht van een krankzinnige.
hóórde dat nu wel
niet,
maar de
manschappen voorspelden hem hij
Van Halen
duistere blikken van zijn niet veel goeds,
waarom
besloot zich de eerste de beste gelegenheid
van hen
allen te ontdoen.
Voorloopig echter had
genoeg voor hen;
alles
wat door den storm beschadigd
hij herstellen
en het schip van buiten opnieuw
was deed
verven. Hij
liet
nog werk
er nu ook de witte streep af, die langs
de geschutpoorten geteerde
hij
en toen stak de lange, zwart
liep
romp dreigend af
bij
de groene oppervlakte
van den oceaan. Nauwelijks waren deze werkzaamheden verricht, of aan den Zuidelijken gezichteinder verschenen als donkere wolken de rotstoppen van de Canarische eilanden.
Den volgenden dag wierp
kapitein
Van Halen het anker
op de reede van Teneriffe en vertoonde
zijn schip
de
Spaansche vlag.
Van Halen gaf nu
zijn
matrozen
bevel, dat
zij
zich
ecnige dagen op dit eiland moesten vennaken, daar
ongestoord alleen wilde
\.
zijn.
hij
I07 Zijn
sombere stemming aan boord was
dend genoeg, des
om
te
meer verraste hen nu
al
bevreem-
dit
verlangen
hadden Van Halen
alleen te zijn. Zij
hem
lief,
want,
hoewel
zij
wel
het hoofd zou zijn, deed hij hen toch gecti van
bij
zich in stilte over
kwaad en
allen ooit
heid wekten
bij
toch had
hij
oogen was
hij
man
zijn
uitlieten alsof hij niet
vreemdheid en onverschillig-
hen wel huivering en medelijden, maar
hun achting nog nog een
en een bevelhebber dien
hoorzaamde. Maar
hun
niet verloren. In
overgelijkelijk zeeman, een stuur-
wiens kunst algemeene bewondering
hij
men zonder tegenspraak
was hun
vreemd voorgekomen,
tot zich trok
hij
in
den laatsten
tijd
ge-
zoo
scheen dezelfde niet meer
van vroeger. Angstig trachtten
zij
elkaar de bezorgd-
heid uit het hoofd te praten, die zijn vreemde handelwijze
bij
hen opwekte en waartoe
op nieuw
anders
met iederen dag
te
te blijven
meenden
zij
eenige
dan ook
moeten zien dan een nieuwe dwaasheid
van een waanzinnige. Toch was het hun zij
om
aanleiding gaf. In zijn besluit
dagen alleen aan boord niet
hij
zouden nu tenminste eens eenigen
kende somberheid ontslagen
zijn.
niet
tijd
van
onwelkom, zijn
Want Van
druk-
Halen's
toestand werd hun een voortdurende benauwing;
Thomas had sinds lang geen grappen meer. Van Halen vermoedde niets van dit alles;
hij
zelfs
was
io8
voortdurend
waren
in zichzelven
zijn
in
oog
gekeerd en
niets
zijn
manschappen
dan werktuigen die
missen kon. Hij wilde hen nog zoo lang
bij
niet
hij
zich houden,
een oord zou gevonden hebben, waar
totdat
hij
alléén,
afgezonderd van de menschen, die
hij
hij
haatte,
leven kon.
Vijf dagen lang hadden de matrozen in alle richtin-
gen het eiland doorkruist; den zesden dag daalden
zij
weer boven Orotava van de bergen naar de kusten
af.
De ruwe
zeelui,
anders geen vrienden van groote toch-
ten in het binnenland, verlieten het bekoorlijke eiland
Tcnerifïe met een weemoedig gevoel en met huivering
dachten
zouden
zij zij
aan de ontmoeting met hun kapitein. Hoe
hem
Zou
aantreffen?
hij,
na die dagenlange
afzondering, niet nog vreemder, nóg somberder gewor-
den zijn?
Met
onverschilligen blik zag \'an
Halen
zijn
man-
schappen weer aan boord komen. Onmiddellijk gaf bevel de ankers te lichten,
wind
in volle zee
waarop het
gedreven, vlug
schip,
hij
door den
als een vogel uit de
oogen der eilandbewoners achter het voorgebergte verdween.
Van Halen
bereikte spoedig het gedeelte
oceaan, dat de Spanjaarden
Hier schijnt de zeeman,
van den
Mare de Sargasso noemen.
te
midden van de woelende
I09 golven, eensklaps een vreedzaam groen weiland te zien.
Een groot
gedeelte van het water
hier namelijk
is
met
zulk een dicht en weelderig groeiend zeegras bedekt, dat
men
het niet alleen niet ::ien kan,
golfslag
er
maar dat
zelfs de
door gebroken wordt, zoodat de schepen
daardoor, zoo niet geheel, dan toch in groote mate op
hun tocht vertraagd worden.
Van Halen zag dit vreemde verschijnsel, dat toch ook voor hém nieuw was, met dezelfde onverschilligheid en ijzingwekkende koelheid, die zich onder alle indrukken bij hem vertoonden. Zijn manschappen ver-
vreemdden
zich iederen
dag meer en meer van hem,
schuwden en ontweken hem zooveel ze maar konden, maar toch luisterden zij met angstige bezorgdheid
zij
naar ieder bevel, daar niets
zouden
allen verloren
Thans bij
zij
zijn en dat
voelden, dat
anders
bij
zij
zonder
hem
het eerste gevaar
zouden gaan.
echter stond het onwrikbaar
bij
het landen in de eerstvolgende haven
om Van Halen
hen vast,
was en zijn schip te verlaten. Geen vijandschap of haat hiervan oorzaak, want evenmin als hun ongelukkige aanvoerder iemands liefde trachtte
min gaf
hij zijn
te
verwerven, even-
schepelingen aanleiding, zich gekrenkt
gevoel van een te gevoelen. IMaar alleen het drukkende vrees, treurige verlatenheid en van een onverklaarbare
IIO
sombere en zwijgende persoonlijkheid
die zijn
opwekte, bracht hen tot
hun uitstekend
\T)edsel,
was
hen
niets
Na
in staat
te
dit besluit.
hun
Hun
bij
hen
ruime gage,
onvergelijkelijk vaartuig,
weerhouden.
een tocht van negentien dagen sedert hun aan-
komst
de zee van Sargasso, vertoonden zich als lichte
in
aan de Westerkim de kusten van de eerste
wolkjes
West-Indische eilanden.
Van Halen was zeilde
in deze streken
daarom op het
nog onbekend. Hij
eerste vaartuig los, dat hij ont-
dekte en haalde daarvan een loods over,
weg
te
wijzen tusschen
om hem
den
de tallooze eilanden van den
Amerikaanschen Archipel. In dien
gevaren
tijd
als
was West-Indië even gevreesd om
gezocht
om
zijn voortbrengselen.
zijn
Door de
gruwelijke wreedheid van de Spanjaarden werden deze bekoorlijke en rijke eilanden ontvolkt en verwoest. In
van de zeventiende eeuw bezetten de Engel-
het begin
schen en Franschen enkele dezer eilanden en legden er koloniën aan. Die eerste volksplanters werden echter door de Spanjaarden verdreven, vooral uit St. Domingo,
maar de schoone dan dat
zij
streek
was hun reeds
te lief
geworden,
er zich geheel uit wilden laten verjagen. Zij
vestigden zich dus op de nabijgelegen Schildpad-eilan-
den waar
^
zij
weldra, omdat
zij
van
alle
kanten toevloed
III
kregen, tot zoo'n groot getal aangroeiden, dat
Spanjaarden met
gelijke
dreven ze eerst van
St.
munt konden
de
zij
betalen. Zij ver-
Domingo en gingen
toen, tot
vergelding voor het hun aangedane kwaad, langs de
kusten op roof zij
alle
zij
die
uit.
volken aan,
In tijden van grooten nood vielen
maar de Spanjaarden
altijd,
waar
maar vonden.
Hun
onverzoenlijke
gevolg van
de
haat jegens dit volk was het
ongehoorde wreedheid, waarmee de
Amerikanen door de Spanjaarden behandeld werden. Vroeger hadden
zij
nooit aan zeerooverij gedacht. Zij
waren enkel Boekaniers,
d.
i.
stierenjagers geweest,
maar de Spanjaarden hadden, om hen te benadeelen, alle stieren op St. Domingo uitgeroeid en hen dus tot het uiterste gebracht.
Daar
zij
zich overtuigd hielden dat
hun handelwijze
wettig was, bezielde hen een moed, die
en zelfs den dood verachtte. Ja, nig, onrecht te plegen, dat
zij
zij
steeds
hun onderneming aanriepen en
bij lijk
alle
gevaren
geloofden zóó wei-
God om
Hem
bijstand
eveneens open-
dankten, nadat alles afgeloopen was.
Deze dappere, roekelooze mannen doorkruisten toen de zeeën van West-Indië en brachten door hun schrikkelijke
daden vrees en ontzetting
te
weeg
bij alle
varenden. Boekaniers, Flibustiers, Marrons
zee-
— hoe
zij
112
ook genoemd werden,
altijd
werd er een somber gevoel
van afgrijzen door opgewekt.
Onder zulke gevaarlijke omstandigheden nu naderde de ongelukkige
Van Halen met
zijn fraai
den dag en was voor
zijn
manschappen
aan den eenen kant gevoelden kapitein
zij
vaartuig het
nam nog
bekoorlijke eilanc^. Zijn somberheid
toe
met
onbegrijpelijk;
ten opzichte
van hun
afschuw en ontzetting, aan den anderen kant
diep medelijden.
Het was dan nu ook zóó ver met den grooten man gekomen, dat
hij
begon
te
handelen, zonder zich zelf
helder bewust te zijn van hetgeen
hij
deed;
hij
was ge-
heel waanzinnig geworden.
De
ervaren
van Van Halen,
zeelui
die
voor geen
gevaar terugdeinsden, waren thans vol van een vrees en een afschuw, even groot ontzag, dat
verend
zij
vroeger voor
bespiedden
dwaze daad, want ger
elk
zij zij
als het
hem van
vertrouwen en het
gevoeld hadden. Huizijn
schreden, iedere
konden het voor elkaar
niet lan-
verbergen dat hen allen het vreeselijkst gevaar
bedreigde, als deze verschrikkelijke
door een gering toeval, hen sprak meer met
schuwheid beklemd zorgvuldig, want
te
zij
in
man
eens, misschien
woede geraakte. Geen van
hem zonder
zich door angstige
gevoelen en ieder ontweek
hem
wilden tot niets meer verplicht
„We
zeilen er op dit oogenblik
om heen !"
(Bladz. 102.)
i
"3 dan
zijn
tot
den scheepsdienst en wat daarbij behoorde.
Thomas had genoeg
Alleen
menschelijk gevoel
anderen tegen
hem
zich bij
om
zijn
te
nemen en hoe meer de
hem opkwamen,
des te vaster sloot bij
meester met medelijden waar
aan, des te liefderijker zorgde
dat in al zijn behoeften voorzien werd. Ja, zelfs zijn invloed
om
te beletten,
dat
hij er
hij
voor,
gebruikte
men den
ongeluk-
kige aan handen en voeten gebonden in het ruim wierp, zooals enkelen al gedreigd hadden te zullen doen.
Van Halen zijner
van
Evenals te
zelf scheen
van de dreigende houding
manschappen even weinig besef
zijn
onbeschrijfelijk ongelukkigen
hij die
beschouwen,
menschen
slechts als
als levende
te
hebben
als
zielstoestand.
werktuigen scheen
en bezielde gedeelten van
gebouwd had, evenzoo scheen hij zelf een werktuig te worden en niet meer noodig was tot bestudan verrichten te gevoelen of te
het wonderbare vaartuig dat
hij
ring en instandhouding van het geheel.
Maar
dit
deed
de omzichtigheid, kracht en moed waarover de bekwaamste zeeman slechts kan beschikken en hoe minder hij mènsch scheen te blijven, des te meer moest
hij
met
al
zijn scheepsvolk erkennen, dat zijn
kunde en ervaren-
heid als zééman toenam. Hij werd echter zoo karig met woorden, dat zij geen wóórd van hem hoorden of het moest een bevel zijn.
De
Vliegende Hollander.
S
114
De
ong-elukkige
lichaam
te
vergat ook geheel voor zijn
zorgen. Kleeren, schoon linnen, eten en drin-
hem door Thomas gebracht worden
ken, alles moest bij
man
het roer, dat
hij
nu bijna
Slechts één ding scheen zijn vvezenlooshefid iets
dat
hij
op
te
niet
nog
meer
zoo'n kleinigheid. bij
hem
Zoo had
hij
was
den voormast
het ook
Halen dat bemerkte werd
iets
hij
nog
op zekeren dag aan een onbeduidends bevolen
en aan dat bevel was geen gevolg gegeven. Zoodra
vast,
uit
voor den dienst op het schip bevolen had,
niet ten uitvoer gebracht werd, al
matroos
verliet.
in staat te zijn,
wekken. Namelijk wanneer er
woedend,
Van
zette het roer
greep den matroos aan, die als een kind ineen-
kroop onder de vreeselijke handen van
zijn
bevelhebber
hem naar de plaats, waar hij had moeten hij hem daar zijn werk had laten verrichten sloeg hij hem zóó geweldig met een eind hout, dat de anne man gedurende de verdere reis niet in staat
en droeg
werken. Toen
was
dienst te doen en eerst
aan land het gebruik van
na een langdurig al
zijn
verblijf
ledematen terug-
kreeg.
Al de matrozen omringden Van Halen en keken hem dreigend aan, maar niet één waagde het den woedenden
man
tegen
te
houden, ofschoon
zij
bij
lederen slag
vreesden, dat het den ongelukkige het leven zou kosten.
'
Il,
r 115
Toen Van Halen als een
dat
worm
men
schen en
zijn
aan
eindelijk zijn slachtoffer half zijn
dood
voeten zag kruipen, beval
hij,
gekneusde ledematen met brandewijn was-
hem naar
zijn kooi
brengen zou. Hij stelde
daarna een ander in zijn plaats, keek de verbleekende matrozen somber aan, hief dreigend het eind hout in de hoogte en keerde, zonder zich verder om hen te
bekommeren, naar
zijn post
aan het roer terug
om
daar,
evenals vroeger, de dubbele betrekking van scheepskapitein en sttrtirman
waar
te
nemen.
Het was een huiveringwekkend
gezicht, deze
waan-
zinnige, zooals hij in een stillen nacht in den maneschijn
aan het roer stond en onbewegelijk
zijn
oogen op de
angstige manschappen gevestigd hield. Huiveringwekkend ook was het te zien hoe hij, van vermoeienis haast
bezwijkend, het roer aan een ander overgaf en dan, als een machine,
altijd in
een rechte
heen en weer wandelde.
Na
soms verscheidene uren
te
lijn
over het kleine dek
op die manier een uur, of
hebben doorgebracht, zocht
een plekje naast de vlaggekast op, legde zich daar neer met het gezicht naar den hemel gekeerd en sliep in. Maar de kleinste beweging, het minste gedruisch maak-
hij
te
hem wakker
en dan begaf
hij
zich
met schijnbaar
nooit uitgeputte krachten weer op zijn post.
Zoo bereikte „De Vlugge Christina"
eindelijk
den
v
ii6
West-Indischen
Archipel,
door den
bestuurd
altijd
Die voerde het schip, nadat het de onbewoonde
loods.
eilanden
zonder
tegenspoed
langs de
was,
voorbij
Noord-Oostelijke punt van Jamaica en nu zeilde het
verder langs de heerlijke kusten van het
bij
dit eiland, totdat
de hoofdstad Port-Royal binnen
geweldigen toevloed van menschen, die
Onder een
liep.
ongewone
het
bij
schouwspel aan de haven bijeen stroomden, werd het schip tot onder de
kanonnen van het
Zoodra de loods het dek
fort gevoerd.
traden
verliet
de matro-
al
zen met uitzondering van den zieke en Thomas, gezamenlijk op
hem
toe,
ofschoon
hij
nog met enkele nood-
zakelijke verrichtingen voor de veiligheid
bezig was en vertelden hem, dat
hadden de „Christina" voor
Van Halen
zij
van
zijn schip
eenparig besloten
altijd te verlaten.
staarde ze vreemd aan, gaf geen ant-
woord en ging voort met
zijn
bevelen te geven. Hij
liet
het vaartuig geheel aftakelen en alles op zijn plaats
brengen waar het behoorde. Toen voor
zijn schip
bevel
om hun
en
zich
hij
aan
zijn
matrozen
kisten te pakken, een boot aan te roepen
aan dek voor het vertrek gereed
Daarop kwam dongen
gezorgd had, gaf
op die manier
hij
hij bij
loon, liet
hen. Hij betaalde
den zieke met
boot brengen en gaf
hem
al
wat
te
houden.
aan
elk het be-
hij
bezat in de
een aanzienlijke
som
gelds.
wm 117
Toen
sloot hij zich in de kajuit
niemand meer
iets
zag
hij
,,Ze zijn
te
toegenegen
vergeefs aan de deur. Ein-
Van Halen
open.
Met
den jonkman aan.
„Wat
wil je
deed
delijk echter
hij.
Van Halen nog
die
was, klopte dan ook lang
blik
op en wilde verder van
hooren.
Thomas, de eenige
weg; allemaal! Ik heb
„Kapitein, ik wil niet weggaan,
je niet
een somberen
nog?" vroeg
meer noodig!"
ik blijf bij
u; u kunt
mij niet missen!" ,,Ga heen
!"
was het koele antwoord.
,,Neen, kapitein, ik kan en ik wil u niet verlaten.
zou u bedienen en wie zou Neen, kapitein,
u mij van u
af,
ik zal
dan
zal
bij
u zijn
als een
u
als ik
Wie
u ook verliet ?
hond volgen en
1
al trapt
ik weer naar u toekruipen,"
\.
zei
11
de jongeling ontroerd.
Van Halen
staarde
'/
hem zwijgend
en somber aan.
Eindelijk scheen er toch een flauwe herinnering in
op
te
r
komen.
„O, jawel ... Je bent brengt
.
.
.
dat
Thomas
... die
eten en schoone kleeren.
Thomas.. .!" Met die woorden toe,
(
hem
hij
hem
het hij
hem
in
O
—
me ja,
altijd eten
ja wel
.
.
de kajuit en stond
Thomas
haalde nu wat voedsel, bracht wijn en verzorgde zijn
ongelukkigen meester weer even trouw
'
;
bediende, evenals vroeger.
als te voren.
*
ii8 's
Avonds, toen Van Halen
sliep,
hij
aan dek en
zijn
meester den
ging
waakte hier den geheelen nacht, totdat volgenden morgen weer boven kwam.
De
krankzinnige
staarde wezenloos naar de leegte op zijn schip. Hij alles
wat den vorigen dag gebeurd was
al
was
weer ver-
geten en wandelde volslagen onverschillig over het dek
heen en weer,
nieuwe indruk
tot een
zijn
opmerkzaam-
heid weer wakker maakte. Hij zag van den wal een boot afsteken met verschei-
dene ambtenaren er
Het had namelijk de aandacht
in.
getrokken, dat een menigte matrozen het schip hadden
Dat scheen verdacht. Men vermoedde een misdaad en had enkelen van hen onmiddellijk in hechtenis genomen. Het getuigenis van die lieden en de handel-
verlaten.
wijze van
Van Halen
de noodige aangiften
zelf, die in
gebreke gebleven was
het havenbestuur te doen, had-
bij
den nu een bezoek van eenige beambten van het wachtschip ten gevolge.
Van Halen zag met
een glimlach de officieren en
ambtenaren aan boord komen en begroette hen iemand, wiens zaken volkomen
De
officier
in
orde
bewondering op het prachtige vaartuig en inrichting.
matroos die
V
als
zijn.
van het wachtschip sloeg een blik van
Toen zag bij
hem
hij
Van Halen
zijn fraaie
en den eenigen
stond getroffen aan en vroeg:
È
^Mmmtmmmmmi^^mmmmmmm "9 schip?" u de bevelhebber van dit Van Halen heel ge"jawel, mijnheer," antwoordde van uw bezoek te danwoon, „waaraan heb ik de eer Is
ken?"
.
„Zou "
ik
De
officier
bevond
alles
vertoond
aan den
te zijn
ver-
droegen vóór de reis Hollandschen havenmeester
wonderd dat de passen geen
te
.„
mogen mzien ^ ^^ maar in de kajuit hij in orde. Alleen was
papieren eens
uw
Zeker, mijnheer, volg mij
blijk
de kajuit rond en vroeg:
Amsterdam.
Nu
zag
„Heeft u er
iets
ambtenaren op tegen, dat de
hij
uw
lading onderzoeken?"
l
Van Halen. Hy gaf Volstrekt niet!" antwoordde hem, dat hij met de ambde sleutels en wenkte
Thomas
tenaren zou meegaan. hadden kreeg \ an Zoodra zij de kajuit verlaten den officier en z.chzelf Halen een flesch wijn, schonk iemand, die hem met de houding van in en onthaalde geen woord nieer Hij sprak echter zijn wereld kent.
f ^^
'i
eindelijk
terugkwamen. Toen die vragend aan. traden zag hij ze weer de kajuit binnen het antwoord. was Alles in orde!" „waar is officier verwonderd, ".Mijnheer," vroeg de
totdat de ambtenaren
uw
volk toch?"
„Gisteren
hun ontslag gehebben mijn matrozen ,
^
I20
vraagd en zoodra
ik ze uitbetaald had,
maal mijn schip verlaten,"
zei
hebben ze
Van Halen met de
alle-
groot-
ste kalmte.
„Maar
heeft u nu nog manschappen genoeg over
den dienst
te
doen en de
reis
treurig voor zich.
Eindelijk zei
alsof hij uit een
hij,
om
voort te zetten?"
Van Halen keek
droom ontwaakte:
„Ik hoop hier nieuwe matrozen aan te monsteren!"
De
officier
en de ambtenaren keken elkaar beden-
kelijk aan. ,,Ik zal
u een wacht op
weer genoegzaam bemand
uw
Maar wees want
schip geven, totdat het
de officier. „U behoeft uw eigendom te wezen.
is," zei
dan tenminste niet bezorgd voor voorzichtig als
u matrozen aanmonstert,
er zwerft hier veel gespuis rond."
De vreemdelingen
verlieten
nu het schip weer en
schudden bedenkelijk het hoofd over den kapitein en den treurigen toestand, waarin de ongelukkige verkeerde.
Een uur officier
later
verschenen in een boot een onder-
en vijf soldaten
om
het dek te bezetten.
voorzaig de soldaten van het noodige, al zijn
Aan wal was men
intusschen over het
Halen ernstig beducht.
l
Thomas
om daarna weer
zorgen aan den armen krankzinnige lot
te wijden.
van Van
ACHTSTE HOOFDSTUK. De
Boekaniers.
Thomas nu meende, dat zijn tegenwoordigheid aan boord wel een oogenblik gemist kon worden,
Toen
met de eerste boot die bij het schip aanlegde, kameraden aan wal gegaan. Hij wilde zijn vroegere weer opzoeken en zien of zij niet te bewegen waren
was
bij
hij
dienst te nemen. Wat toch zou er hier ongelukkigen meester zonder vertrouwd zce-
Van Halen
van
zijn
volk, te recht
komen ?
Het duurde
vrij lang, eer hij ze
eindelijk trof hij ze, in een
gevonden had, maar
voor het grootste gedeelte althans,
drukbezochte zeemansherberg aan. gebruikte nu al zijn overredingskracht
Thomas hen over
te halen,
weer naar het schip terug
Hij herinnerde hen
verzorging, die
zij
op het schip van
ü«ii^
om
te keeren.
aan het aanzienlijke loon, de goede
Van Halen
«M
genoten;
122 beriep zich op de zeldzame eigenscliappen van het
hij
voortreffelijke vaartuig; hij bracht
hun de algemeen
bekende goedhartigheid van den kapitein en vroeg hun ten verkrijgen
slotte,
om hun armen
hoe
zij
in
herinnering
het van zich konden
meester hier, in een vreemd
oord, in zoo'n hulpbehoevenden toestand achter te laten.
Niets mocht evenwel baten. trozen hoorden
hem wel
De halfbeschonken ma-
aan, enkelen kregen zelfs te
dóen met den ongelukkigen gezagvoerder, maar verscheiidene
en
bij
hadden
al
op andere schepen dienst genomen
de meesten was de herinnering aan den doorge-
stanen angst nog zóó levendig, dat
zij
niets
van Thomas'
verdere redeneeringen meer wilden hooren en
hem met
woest gezang en luidruchtige tegenspraak poogden
te
overstemmen.
„De
kerel
is
gek en van den duivel bezeten
!"
riep er
een.
„Men moest hem
doodslaan als een dollen hond!"
schreeuwde een ander. „Je geeft je aan den Satan over, als je op dienst neemt!"
liet
zijn schip
een derde zich hooren.
„Met duivelskunsten en tooverspreuken
is
het vaar-
tuig gebouwd," brulde weer een ander.
„Weg ,,ze
met
zijn duivelschip !" tierden
moesten het verbranden!"
verscheidenen,
123
Thomas zag nu duidelijk genoeg in,
dat al zijn verdere
moeite dwaasheid wezen zou. Hij dronk dus glas
uit,
wenschte hun een goede
reis
herberg onder het spottend gelach van
stil
zijn
en verliet de zijn
vroegere
kameraden.
Aan een
een andere tafel hadden echter vijf
forsch,
onverschrokken
mannen van
voorkomen het gehecle
Wel is waar verstond er maar één van hen de Hollandsche taal, maar toch hadden ook de andere vier opmerkzaam toegeluisterd en door enkele mededeelingen van hun makker en de leven-
gesprek zwijgend aangehoord.
van dige gebaren ider Hollandsche matrozen den inhoud het gesprek geraden.
Zoodra Thomas vertrokken was vertelde de vreemtoedracht deling, die Hollandsch verstond, de geheele zijn metgezellen en een oogenblik later
der zaak aan
verlieten ze alle vijf, dicht in
hun donkere mantels
ge-
haven huld, de herberg. Zij stapten, stevig door langs de naar een boschje dat buiten de vestingvan Port-Royal
werken
lag.
Toen hielden
zij
stil
voor een landhoeve,
en door ieder weldie in een heel slechten reuk stond vervallen denkend mensch vermeden werd. Het was een gevolge van gebouw, deels door aardbevingen, deels ten de nalatigheid van den eigenaar. wachtwoord Zoodra zij hadden aangeklopt en het
-r^
.1.
>
124 gegeven, werd de poort geopend. Een kerel met een fakkel in de hand trad naar buiten, bekeek eerst
voor
man nog
man
eens afzonderlijk en pas tóen konden
zij
binnenkomen. Zij
traden nu door een met ijzer beslagen deur in
een groote kamer, die tamelijk goed verlicht werd door een hanglamp waarop vier kaarsen brandden.
„Waar
Lolonois?" vroegen
is
zij
aan de mannen die
zich in het vertrek bevonden.
„Boven!" was het antwoord.
„Dan moet er iemand naar hem toe, om hem te roeWe mogen geen oogenblik verliezen. Er is kans
pen.
om weer spoedig vlot te komen. Op die woorden kwamen nog kamers het vertrek achtergrond
af,
in.
eenigen uit de andere
Enkelen daalden een trap
in
den
zoodat de kamer meer en meer gevuld
werd met forsche mannen van een ruw en verwilderd uiterlijk, waarvan sommigen zacht met de aangekomenen spraken, terwijl anderen in hetgeen
zij
stilte
aan de overigen
gehoord hadden vertelden.
kwam
men gevraagd te voorschijn. Hij was blijkbaar de hoofdman, want schuw traden de anderen terug, zoodra zij hem gewaar Eindelijk
de persoon, naar wien
had
werden.
Het was iemand van een gedrongen, krachtige ge-
125 stalte,
die
met zwart krullende lokken en een zwaren baard
hem
op de borst neerhing. In
tot
zijn fraai
gevormd,
mannelijk gelaat schitterden een paar zwarte oogen,
waarvan de
blik
iemand
tot in
de
ding was geheel gelijk aan
ziel
die
drong. Zijn klee-
van een aanzienlijk
zeventiende-eeuwsch edelman; uit den met goud beleg-
den gordel staken de kolven van een paar prachtige pistolen en een dolk hing er in,
waarvan het gevest met
paarlen en edelgesteenten versierd was.
komst hield het rumoer
Bij zijn
De
op.
dellijk
vijftig
in de
kamer onmid-
mannen staarden hem
eerbiedig
aan en wachtten zwijgend op den uitslag van het gesprek, waartoe
men
Lolonois geroepen had.
zweeg de
Eindelijk
verhaler,
Lolonois
oogenblik in gedachten. Toen vroeg
stond een
hij halfluid,
maar
met een welluidende stem:
„Waar
ligt
het schip?"
„Onder de kanonnen van het
„En
het
is
op
't
fort, kapitein!"
oogenblik niet
bemand en door
sol-
daten bezet, zeg je?" „Ja, kapitein. Alleen de bevelhebber, een krankzinnige,
met één matroos
zijn
aan boord en dan nog
vijf
soldaten."
„Weet die
je ook,
matroos
wat voor landslui de gezagvoerder en
zijn ?"
vroeg Lolonois verder.
126 „Hollanders!"
„Weet
je dat
zeker?" !"
„Jawel, kapitein, dat weet ik zeker
„Dan mogen we geen geweld gebruiken van beiden moet gespaard blijven,"
Spanjaarden waren, dan.
het
Hier hield diepe
stilte.
even op. Er heerschte nu weer een
hij
Eindelijk veryolgde Lolonois:
,,Dat schip moeten het wil.
en het leven
zei I.olonois. ,,Als
." .
Maar
—
we
hebben, het
geen geweld.
Wie
mag
kosten wat
wil als matroos
aan boord van dat schip gaan en zich laten aanmonsteren?"
Meer dan
dertig van de jongste
mannen traden on-
middellijk naar voren.
Lolonois zocht er nu vijf en twintig uit en gaf hun uit
de beurs die aan zijn gordel hing
bezat.
Toen beval
hij
kleeren te koopen
zich als
en dan den volgenden
Hollandsche schip ren.
te
al
het geld dat
hij
hun, dadelijk in de stad de noodige
om
matrozen
te
verkleeden
morgen een voor een naar het
gaan en
Bovendien moesten
zij
zich te laten
hem
aanmonste-
terstond bericht zen-
den, als de kapitein in zee zou steken. Hij zelf zou
met
de overigen buiten de haven in de boot op hen wachten en met hun hulp aan boord komen. Met de rest zou het
dan verder wel rondloopen, voegde
hij
er
bij.
127
Toen gaf
hij
een
wenk
verlieten onmiddellijk het
Nauwelijks waren
en de vijfentwintig
mannen
gebouw. heen of de eigenaar van de
zij
hoeve trad ontsteld binnen en stamelde: „Edele Heer!
Houd het
mij ten goede
„Gaan heen!" was dig,"
.
.
.
maar
... al die
mannen
het besliste antwoord.
„gaan
vervolgde Lolonois,
„Hn
wij allemaal
...
." .
.
spoe-
u ver-
laten."
„Maar Edele Heer," vroeg de man deemoedig, „verwie zal mij dan maar
—
geef het een armen drommel,
.
.
.1. !
betalen ?"
nam den gouden
Lolonois
hing en
zei
:
keten, die
om
zijn hals
„Daar, achterdochtig creatuur, neem deze is wel vijftien honderd kronen waard.
ketting dan, ze
Maar zorg dan ook nog zóó
lang voor ons, tot wij je
huis geheel verlaten kunnen."
De
eigenaar van het gebouw, een vent met een echt
schurkachtig gezicht,
nam
gretig het kostbare voor-
werp aan, kuste deemoedig de kleeren van Lolonois en verdween toen, om wijn en spijzen te brengen en zoodoende
zijn gevaarlijke
gasten in een goeden luim te
houden.
De mannen
plaatsten
zich
daarop aan
tafel
met
Lolonois aan het boveneind en deden zich aan den kost-
baren maaltijd
te goed.
)
128
Weldra vulde Lolonois
zijn beker, hief dien
omhoog
en sprak tot zijn dischgenooten
„Makkers! Het
ongeluk heeft ons tot schipbreuke-
lingen gemaakt, juist toen wij het heerlijkste en voor-
waagstuk wilden volbrengen. Lang hebben tijd en zie, nu is
deeligste
gewacht op een gelukkiger
wij hier die tijd
jaarden
gekomen. Wij zullen weer uitvaren te
om
de Span-
bevechten, wij zullen weer rijken buit be-
halen en nieuwen roem verwerven als wij de moorde-
naars vervolgen,
die tegen de
arme Amerikanen, de
bewoners van deze heerlijke eilanden, zoo onbarmhartig gewoed hebben. Komaan dan, mannen, ik zal opnieuw
uw
aanvoerder
krijgsgeluk!
„Lang
zijn!
Lang
Ik drink op
uw
welzijn en op ons
leven de Boekaniers!"
leve Lolonois, onze dappere kapitein I" riepen
de stoute gezellen, terwijl ze juichend opsprongen, hun glazen tegen elkander hieven en leegdronken.
Te midden van
dit
rumoer was Lolonois opgestaan
en langs de trap naar de bovenverdieping van het huis
verdwenen.
Den volgenden dag
sloop
Thomas
legen over het dek naar de kajuit,
angstig en ver-
want een troep van
meer dan twintig mannen dwaalden
lui
en traag nabij
het schip rond, die er heel verdacht uitzagen. in de kajuit
kwam vond hij
Toen
hij
daar een paar van die vreem-
129 de snaken, die juist hun handgeld van
Van Halen
gen.
Van Halen
kre-
stoorde zich niet aan zijn raadgevingen
en wierf net zooveel matrozen aan als er komen wilden,
zoodat zijn schip tegen den avond zeelui
al
met vijfentwintig
bemand was. De wachthebbende soldaten
ten zich
acht-
nu overbodig en gingen heen.
Ondanks hun zeemansuiterlijk schenen de nieuwelingen toch alles behalve vertrouwbare matrozen te zijn
en
toen
Thomas hun
brutale manier van doen zag,
begon het hem hoe langer hoe angstiger
Tegen zonsondergang
riep
te
worden.
een van de brutaalste
knapen een voorbijvarende boot aan om een loods. Een kerel met een gemeen en liederlijk voorkomen klauterde toen aan boord, werd op een flesch Malagawijn ont-
haald en was weldra met een paar van de nieuwe man-
schappen in een fluisterend gesprek.
Nu
ontstond
bij
Thomas
een vreeselijk vermoeden.
Hij ging naar de kajuit en zei tegen tein,
Van Halen:
„Kapi-
kent u de mannen, die u in dienst genomen hebt?"
Van Halen zag hem lang „Wat gaat het je aan?"
en strak aan en
zei toen
„Ze hebben een loods op het dek gehaald en trakhem op uw eigen wijn. Heeft u ze daar bevel
teeren toe
gegeven ?"
\'an Halen was weer in zijn De Vliegende Hollander.
gewone wezenloosheid ^
I
130 terug gezonken en gaf geen antwoord. „Kapitein,
willen in zee steken en wij hebben
ze
verseh water en nog anderen voorraad noodig. Wilt u
dan
innemen,
niets
om
behoeften
in die
voorzien?"
te
vroeg Thomas bijna smeekend. Niets mocht baten.
antwoordde
alleen
Van Halen
sprak geen woord en
met sombere, dreigende blikken.
om
Tliomas klom weemoeidig weer naar dek, door
zijn
was
hem
hier
tegenwoordigheid de vreemdelingen ten min-
ste een beetje in
bedwang
te
houden.
Maar
nauwelijks
boven of verscheidene matrozen kwamen op
hij
toe en een er
,,Hoor
van
zuiver HoUandsch we hebben daar zoo even
zei in
'reis vrindje,
juist
gehoord, dat je dien gek daar in de kajuit tegen ons wilt ophitsen.
Doe
woordje nog en
Want
één
met een twaalfponder
om
dat niet weer, versta je!
je ligt in zee
je nek!"
Thomas
verbleekte en durfde geen
gen, toen hij den kring
Maar
toen
hij
om hem
zij,
,,Zal je,
heen in het rond zag.
naar boven wilde gaan
van de woeste vreemdelingen zag, op
woord meer zeg-
idie
kwam hem
zoolang wij in de haven
zijn dat
op het dek wel eens nalaten en beneden blijven,
of
een
er het vermetelst uit-
trok een dolk en fluisterde:
wil je
soms eens
zien,
hoe
wandelen
in het ik je
ruim
met
dit
ïêumt
1 131
naar de andere wereld helpen kan?"
dingetje
Thomas verschrok nu nog meer, keerde
terug en
daalde onder het spottend gelach van de Boekaniers,
zoo
gauw
mogelijk door het groote luik in het ruim af.
Spoedig daarna werd er
in zijn nabijheid
met ontbloote sabel op wacht
een matroos
geplaatst, die
oogenblik uit het oog verloor en
om
het uur
hem geen werd
af-
gelost.
Er gebeurde nu niets bijzonders meer, zoolang het schip in de
haven
Eindelijk
lag.
kwam Van
'
I
Halen aan dek en gaf bevel
om
terstond de ankers te lichten. Hij bemerkte niet dat een
van de matrozen
in
de mars van den achtermast klom
en van een der touwen een rooden doek
De
liet
loods klauterde boven in den boegspriet
te beter
fladderen.
om
de klippen aan den ingang van de haven
nen vermijden en riep stond, luid zijn
opmerkingen
De nieuwe matrozen post en deden
Van
zooveel te
'
kun-
Halen, die aan het roer toe.
stonden
als echte zeelui
hun werk zoo goed
als
hun
op hun
dit bij
i
de
nieuwe en eigenaardige inrichting van het vaartuig
maar mogelijk was.
Op
die
manier raakte het schip
waar
het
langzaam langs de boschrijke kusten over de
eindelijk in volle zee,
golven zweefde.
I
132 haNauwelijks evenwel waren zij een 'mijl buiten de en het ven geraakt of de wind begon te verzwakken het stil. Van Halen zette nu Men vond op zeventien vademen
werd weldra volkomen roer vast en Het peilen. diepte
voortreffelijken
een
van
ankergrond
zuiver
stil lag. schelpzand, zoodat het schip nu weldra geheel Rechts strekte zich 'de prachtige kust van Jamaica
bosschen, dien tijd nog een wildernis met zware waarboven nog weer de toppen van de hooge palmboouit, in
men uitstaken. Door de vele rotsachtige groene eilanden water kon men de zee niet geheel overzien, maar het was wonder helder en het
en
zeegras
groeiden,
zuiver, en in de diepte
andere
duidelijk
kon m.en
zeeplanten, die onider water
onderscheiden.
Ook zag men
een
menigte schelpdieren en vreemdsoortige, fraai gekleuronde visschen, die zich in vredige kalmte door dezen deraardschen tuin bewogen. Dit alles boeide terwijl
anderen
kristalheldere
bij
Van Halen
in
de hoogste mate en
het lang naar beneden kijken in het
water,
waardoor men
als
in
de lucht
scheen te zweven, duizelig werden, schenen deze ontsloten geheimen uit de waterwereld den ongelukkige zoo'n eindeloos genot te verschaffen, dat
hem heen op
hij
alles,
wat om
het dek voorviel, geheel vergat.
Intusschen was van de kust van St.
Domingo een
133 sterk
bemande boot afgestoken,
het schip naderde.
Aan
die
met groote snelheid
een staak fladderde een roode
doek, zooals er ook een van iden achtermast der „Christina" afwoei. dit
Zoodra de nieuw aangeworven matrozen
zagen werden ze uitgelaten van
plezier. Zij hieven
een luid „hoera!" aan, zwaaiden met mutsen en roode
doeken en maakten
alles gereed,
aan boord
die in de boot v.aren,
Toen
te
om
de manschappen
nemen.
het vaartuig aan stuurboord lag sprong ],olo-
nois aan dek en op
hem volgden
dertig stoutmoedige
en van top tot teen gewapende Boekaniers. Zij namen onmiddellijk de kajuit in bezit, bezetten het geheele
kanonnen en richtten alles in volgens van hun aanvoerder, alsof er geen Van
schip, laadden de
de
bevelen
Halen bestond. Lolonois bekeek het door tuig
hem
in bezit
genomen vaar-
met de grootste voldoening. Hij was veel te veel niet dadelijk de voordeelen van den bewon-
zeeman om
derenswaardigen bouw goeden uitslag van zijn bezit te krijgen,
te
zijn
ontdekken. Tevreden met den
maatregelen
vond
hij
om
het schip in
het niet eens de moeite
om naar den vroegeren eigenaar te vragen. Hij gaf alleen aan zijn onderhoorigen enkele korte bevelen omtrent de manier, hoe hij met Van Halen en den mawaard,
troos gehandeld wilde hebben.
Toen ging
hij
naar bene-
134
den
om
het imvendige van het schip te bekijken en een
oniderzoek naar de lading en den voorraad in te stellen.
Tot nog
had Van Halen
toe
stil
aan bakboord gezeten
en was weer in zijn gewonen, wezenloozen toestand vervallen.
Nu
wind zich
verhief.
stond
hij op,
want
bemerkte, dat de
hij
Hij trad te midden van de zeelui op het dek, die allen
met verwonidering aangaapten. Hij
om hem
het zien van de groote verandering al die
gewapende
vrijbuiters, die
tend aankeken, zóó verrast, dat stond.
Vóór
hij
hij
zelf
hem
was
bij
hem heen en van brutaal en spot-
bewegingloos
stil
komen kon trad hem toe en vroeg: waar kom jij vandaan en wat
echter nog tot zidizelf
de vertrouwde van Lolonois op
„Mijn beste vrind, zoek je?"
Van Halen keek den man
langdurig en strak aan,
maar gaf geen antwoord. Toen nam hij den kerel bij den arm om hem heel kalmpjes op zij te sdiuiven. „Wel zoo, kameraad," riep de vrijbuiter lachend, terwijl hij zich
Van Halen
met moeite
uit
de krachtige handen van
losmaakte, je bent niet erg beleefd tegen
me, en dat nog wel iemand, die niet eens
boord behoort.
Wat
gekomen
bij
ons aan
je
vandaan
wil je toch van ons ?"
„Gek!" riep Van Halen, „ga heen waar bent. Ik ben
aan boord van mijn eigen schip!"
135
„Hoe heb
ik het
nu met je?"
vaartuig
„Wat
is
van Lolonois,
zei
de zeeroover, terwijl
Van Halen ging
stoutmoedig vlak voor
hij
als je dien
staan
soms kent
;
„dit
!"
zeg je?" riep de ongelukkige kapitein.
„Dat Lolonois onze bevelhebber is. Hei, kameraden! Zeg jullie ook eens wat. Is het niet zoo ?" „Ja, ja!" riepen de Boekaniers lachend. „Lang leve Lolonois en zijn nieuw schip!"
Nu werd Van
Halen woedend. Zijn neusvleugels
trilden; een
donker rood kleurde
riep hij, „ik
merk het
daar, matrozen!
Waar
„Je bent niet goed
al,
is
bij je
zijn gezicht. ,,Ha!"
bent zeeroovers. Hei
jullie
mijn volk?" hoofd, man," zei de Boeka-
van Lolonois. Wil
nier, „hier is enkel volk
onder dienen, heel goed. Maar
hij alleen
je
daar óók
heeft hier te
kommandeeren."
„Loop naar den len
op
als een bal
opeens werd pakt, die
de voeten nij
schreeuwde Van Haman in zijn borst, nam hem hem over boord smijten. Maar
duivel, gek!"
woedend, greep den
hem bij
en wilde
hij
achterover op den grond wierpen en elkaar bonden, ofschoon
hij
verdedigde. In een oogenblik hadden
hem
zich in razer-
zij
hem nu met
een paar sterke touwen zoo stevig gebonden, dat bijna geen lid
i
door vier stevige Boekaniers aange-
hij
meer verroeren kon.
I
136
Nu kwam traden
Lolonois zelf aan dek; de Boekaniers
eerbiedig
terug en
ging naar den op den
hij
grond liggenden krankzinnige.
„Wat
hier te doen?" vroeg
is
„Deze man
men
dien
uit
kwam
hij.
hier aan boord," zei de Boekanier,
de handen van
Van Halen had moeten
bevrijden, „en wil hier bevelen geven. Hij roept zijn
matrozen en valt mij aan zei,
als een razende,
dat dit vaartuig van ü
was en dat ü
omdat
ik
hem
hier te be\xlen
had."
„Beste vriend Halen, die
!" zei
is
in
Van wien? Van
Halen, die niets van
„Van
aanstaarde:
,,Ik
heb
Van
dit schip
mijn eigendom."
„Genomen?...
Van
Lolonois glimlachend tegen
hem verwezen
genomen, het
vvien?" stamekle
begreep.
dit alles
een Hollander, een zekeren
de haven van Port-Royal met
Van
al zijn
Halen, die het
matrozen ver-
laten heeft."
,,Dat
is
een schandelijk bedrog," kermde de onge-
lukkige man, „ik ben
Van Halen
zelf en
heb daar
al
mijn matrozen op één na laten gaan. 'En toen heb ik
nieuwe manschappen aangenomen
„Och kom, te
maken,"
." .
.
beste maat, zoek dat mij toch niet wijs
zei
de Boekanier,
jou voor een bedrieger
te
,,ik
houden.
heb veeleer
Maar
lust,
om
wij zullen zien.
137
Kun
je
bedaard wezen', zoodat
ik je loslaten
kan?"
Er volgde geen antwoord.
„Maak kajuit,
zijn
touwen
los
en breng
hem
bij
mij in de
dan kunnen we daar verder met elkaar spreken.
Licht intusschen de ankers en laat ons in zee steken
vóór de nacht valt." Hij
verdween en de Boekaniers sneden de touwen
door waarmee \'an Halen
handen en voeten waren
zijn
De man sprong toen op maar onder Boekaniers, die hem geen oogenblik
gebonden. stier
en volgde Lolonois,
als een getergde
geleide van vier uit het
oog ver-
loren.
De buitengewone omstandigheden waarin Van Halen zich bevond,
hadden een zonderlinge uitwerking
ongelukkige. Hij
kwam
o\)
den
zijn toestand.
gedachten aan de beste wijze, waarop
hij
Vol van
zich uit zijn
benarde omstandigheden zou kunnen redden, trad
hij
de kajuit binnen. Hij vond er Lolonois bezig met verscheidene brieven te lezen en den inhoud er van met een kaart te vergelijken, die voor
hem op
tafel lag.
Met de houding van een volmaakt edelman wenkte Van Halen, om tegenover hem plaats te
de vrijbuiter
.nemen en
„U
1
geheel tot zichzelf en overzag
op eens met een helderen blik
zei:
bent mij welkom, mijnheer,
maar
wil mij
nog
(
138 een oogenblik
dan ben
om mijn bezigheden uw dienst."
tijd laten,
ik geheel tot
Van Halen ging
zitten,
dat een ander zich zoo
ofschoon
maar van
maakte. Hij had grooten lust
zijn
af te doen,
zich ergerde,
hij
eigendom meester
om opnieuw
op
te stuiven
en den vermetelen vreemldeling de deur uit te smijten.
Maar
het gevoel
hem had
op
al
van overmacht, dat
uitgeoefend en zijn nieuwsgierigheid
naar wat er komen zou, maakten dat
om
oordeelde,
vreemdeling
die
bedaard en behoedzaam
het
hij
te
Eindelijk legde Lolonois de papieren
raadzaam
werk
te
gaan.
bij
elkaar en
ik
ben klaar
zei:
„Zoo, vriend,
om
naar u
is
u daar nog? Welnu,
te luisteren."
Hij gaf aan de vier
heen
gaan,
te
tegenover
ik
bij
de deur een
wenk om
ging toen met de armen over elkaar
Van Halen
„En zou
mannen zitten en
keek
hem
ernstig aan.
nu eens mogen weten," begon Van Halen
het gesprek, ,,wien ik hier eigenlijk voor mij zie?"
„Ik ben de bevelhebber van dit schip en heet Lolonois," zei de Boekanier
met een spottend
lachje.
,,Wat voor handwerk oefent u uit?"
„Dat
is
verschillend," ging Lolonois op spottenden
toon voort. ,,Soms ben ik koopman, dan weer soldaat, een ander maal weer eens reiziger; dikwijls ook help ik
.
139 de overheid, als
booswichten
zelf niet sterk
zij
te straffen; in
genoeg
blijkt
om
de
één woord, ik doe waar ik
lust in heb."
„U
bent dus een vrijbuiter?" vroeg
Van Halen met
eenige huivering. „Ja, zoo
iets, als
u
wilt,"
antwoordde Lolonois be-
daard.
„Maar hoe kwam u dan aan mijn Halen
schip?" vroeg
Van
ernstig.
„Hoe wijl hij
wij
aan een schip komen?"
langzaam
zijn
zei Lolonois, ter-
beenen uitstrekte, „mijn hemel!
hoe komen wij aan alles? Wij nemen
het, als wij het
noodig hebben!"
„U
hebt dus mijn schip genomen?"
„Ja, vriend
!
dat hebben
we gedaan,"
zei de
Boekanier
lachend.
„En denkt
u, dat ik mij dat
zal laten welgevallen?"
vroeg
maar zoo goedsmoeds
Van Halen op
ernstigen
i
toon.
„Je zult dat wel moeten, of je wilt of niet," sprak „Wat kan je er tegen doen?"
Lolonois met minachting.
„Dat zullen we
zien," zei
Van Halen
beslist.
Hij
daarop de deur en ging toen weer naar de tafel. „Mijnheer, u bent mijn gevangene," zei hij nu, „en
sloot
mochten soms
uw makkers
lust
hebben
om
de deur open
140 te
breken, dan laat ik mijn schip met ons allemaal in
de lucht vliegen
!"
De Boekanier
bleef
volkomen bedaard. Hij zag Van
Halen glimlachend aan, maar overigens bewoog geen spier van
Mijnheer," ging
,,Ja,
in
Van Halen Want weet,
voort, ,,ik zal allen
de lucht laten springen.
vulkaan
zit.
zich
zijn gelaat.
Onder u
is
dat u boven een
de kruitkamer en ik heb daar
meer dan tienduizend pond liggen." ,,Dat
is
een mooie voorraad, mijnheer!" zei de Vrij-
buiter lachend. te verbruiken,
„Het zou jammer wezen om die in eens jammer vooral van het,mooie schip. Ja,
hoe bent u daar toch aan gekomen? Ik heb nog nooit zoo'n snelzeilend vaartuig gezien." ,,Dat heb ik zelf uitgevonden en zelf
\'an Halen met trots. „Het
van die soort en
om
tot
nog
is tot
— het moet het eenige
de zaak terug
te
gebouwd,"
zei
toe het eenige blijven.
Maar,
keeren, wilt u mijn schip naar
de haven terugvoeren, ja of neen?"
„Neen, mijnheer!" zeide de Boekanier,
,,dat
kan
ik
niet doen." ,,\Vilt
Halen
u
me dan
heftig.
tot het uiterste drijven?" vroeg
Meteen nam
hij
zoodat er een klein luik opensprong
u
Van
een pistool, haalde den
haan over, drukte op een geheime plek .
.
in
den vloer,
Hij hield den loop
_
p
141
van het
pistool er in ...
de zich
al
De
reuk van
door de kajuit heen
.
liet
kruit verspreid-
.
Lolonois bleef niettemin bedaard. voortreïïeHjk „Ik zie, mijnheer," zeide hij, „dat u een
man
bent.
Maar
'wacht nog een oogenblik met dat ge."
vaarlijk spelletje
Van Halen
.
.
pistool
trok het
weer terug,
sloot de
opening en ging bedaard zitten. doe dan, „Luister eerst eens naar mij, mijnheer, en
wat u van plan waart,"
zei
de Boekanier ernstig.
„U
niet is om u dat het volstrekt mijn voornemen Wees dus onbedoen. te b'eleedigen of u kwaad te hij voort, toen ging aan," bedaard mij zorgd en hoor teekenen van ongeduld begon te toonen
ziet,
—
Van Halen
mijn geboorte„Ik ben Lolonois, zoo genoemd naar
mijn jeugd leerde ik plaats L'Olone in de Vendée. In allerlei ridderlijke spelen te
doen maakte, dat
ik al
en de lust om groote daden vroeg de wijde wereld inging.
grooten werd een avonturier. Toen ik hier bij mijn van de schanlandgenoot Le Basque kwam, hoorde ik Westarme de aan Spanjaarden de delijke daden, door Ik
wreedheid, waarIndiërs gepleegd, van de ongekende
mee
zij
Nu
de inboorlingen uitgeroeid hadden. ik al mijn ik een doel gevonden, waarop
had
mijnheer. krachten wilde richten. Dat was de wraak! Ja,
/
142 ik voel mij
geroepen
Amerikanen en
h,)udcii
om
de schimmen van de vermoorde
wreken en jarenlang heb
te
zonder mededoogen
ik
zonder op-
dit bedrijf al uitge-
oefend!"
De Boekanier
hield een oogenblik op.
Toen vervolgde
hij:
„Geen macht
is
in staat mij
Spanjaarden af
te
houden. Voor den dood ben ik niet
van de vervolging der
bevreesd en mijn metgezellen evenmin.
We
Vlierden
evenwel een poos verhinderd
tochten voort te zetten.
groot schip,
maar
Want
ja, ik
mij het leven te redden
met de
tot gisteren gediend,
voorzien.
weer
We
om
die ik bij mij
droeg
in onze behoeften te
Toen hoorden een paar van mijn mannen
toevallig een gesprek dat
den.
onze
van mijn dappere
helft
manschappen. Eenige kostbaarheden hebben
om
bezat een fraai en
het strandde en nauwelijks wist ik
uw matrozen met elkaar hadom uw schip
vernainen, dat u volk noodig had
bemannen. Omdat u hier moeilijk beter matrozen zoudt kunnen vinden heb ik u toen mijn eigen zeelui te
gestuurd en ben nu zelf hier gekomen.
En nu kunt u mij een roover noemen, maar ik beroof niemand, behalve de Spanjaarden. Welnu, het eerste Spaansche schip dat wij ontmoeten u
\
dit
is
mijnl
vaartuig weer teruggeven en u aan
Dan
zal ik
flinke, ver-
143
trouwde manschappen helpen, zooals u gehad
U
kunt dan, wat mij betreft,
maar te
wil.
vergoeden.
meen.
op
Ook ben
ik bereid
u
U weet nu wie
ik
Neem dan nu uw
heeft.
varen waarheen u
vrij
den buit
uit
alle
schade
ben en hoe ik het met u !"
besluit
De toespraak van dezen zonderlingen man had indruk Van Halen gemaakt. Hij hing het pistool weer aan nam een flesch kostelijken Maderawijn uit
den wand,
een kast en schonk twee glazen
vol.
Toen ging
hij
tegen-
over den Boekanier zitten en zei „'t Is
goed, ik zal u mijn schip leenen, zoolang u het
noodig heeft. Dat u een vrijbuiter bent, doet er voor mij heel weinig toe,
want de menschen haat
ik,
omdat
ze mij mijn heele leven lang hebben teruggestooten.
mag
dus gebeuren wat
wil, ik zal
en ook van niets terughouden.
u
tot niets
Maar
Er
aansporen
— één man kan
f '
maar bevelen; een van ons beiden is hier te veell" „Wel neen, vriend, u is hier bevelhebber gedurende de vaart en heer en meester over alles. Mijn mannen moeten u gehoorzamen als trouwe matrozen. Maar tijhier
dens het gevecht zal
ik
bevelen en ik zal u zeggen, waar-
heen wij varen. Wilt u het op die voorwaarden met mij
wagen ?" „Aangenomen!" toegestoken hand.
zei
Van Halen
en drukte de
hem
I
iHiiiüi
*'^p
144 Lolonois
nam
klonk met
zijn glas op,
Van Halen
en zei: „Welnu, mijnheer, laat ons dan, in nood en dood,
goede scheepsmakkers wezen. wie u bent.
U
Maar
zeg mij nu eens,
moet wel heel veel verdriet ondervonden
hebben, dat u zoo neerslachtig bent geworden."
Van Halen
vertelde
nu
in
weinig woorden zijn
gevallen en de Boekanier zag
Toen verzonk
hem deelnemend
langzamerhand weer
hij
zwaarmoedigheid, keek
stil
voor zich
uit
en
nam
gewone plaats aan het roer weer in. Een oogenblik later kwam ook I,oIonois aan
lot-
aan.
gewone
in zijn
einde-
lijk zijn
verzamelde bevelen
uit.
manschappen en deelde de noodige hij eenige wenken, om den
zijn
Meteen gaf
kapitein goed in het oog te houden.
Van Halen
dek. Hij
en vroeg: „Het
blijft
Toen ging immers
bij
hij
naar
ons ver-
drag?"
„U
hebt mijn woord!" was alles wat de ongelukkige
antwoordde, maar verder sprak
hij in
het geheel niet
meer.
Al
heel
gauw
echter
overtuigd, dat het schip bestuurd
man zonder weerga geval,
verdween
bij
er
van
werd door een
zee-
waren de Boekaniers
en ondanks het vreemde van het die roekelooze
mannen binnen één
enkelen nacht alle vrees voor het gevaar, waarin
Halen hen zou kunnen brengen.
il
Van
NEGENDE HOOFDSTUK. „De Vliegende
Hollander."
Den volenden morgen kwam Lolonois en zei bij
:
„We
\'an Halen
bij
hebben gebrek aan water en
zijn dicht
de groote bron. Als u dus het anker wilt uitwerpen,
dan kunnen onze mannen de tonnen „Water, zoet water
in zee?"
vullen."
vroeg de kapitein ver-
wonderd. „Ja, niet ver hier
vandaan
borrelt uit den
de zee bronwater op. Doordat
dan zeewater u
zelf
rots,
blijft
bodem van
zooals u weet, lichter
U
het aan de oppervlakte.
zult
als wij de plaats bereikt heb-
maar wat meer landwaarts
tot bij die
groote
daar!"
Van Halen De
is,
kunnen overtuigen,
ben. Stuur
dit,
deed het en spoedig waren
Vliegende Hollander.
zij
met het 10
iV
nfti
ÜHÜ
146
Het anker werd
schip op de aangeduide plek.
uitge-
worpen en de boot neergelaten en bemand. Op dit oogenen vroeg: blik kwam een van de Boekaniers bij Lolonois dien „Kapitein, wat moet er met den matroos gebeuren, wij
beneden nog
„Het
in
«w
altijd
Van
als in
bewaken?"
uw vroegere manschappen," zei Loloom hem, zoowel
een van
is
nois tegen
Halen. „Het beste was,
ons belang, hier achter
uur van de plaats waar hij
te laten.
Geen half
wij landden, ligt een dorp, dat
gemakkelijk bereiken kan.
Maar
— handel met hem
zooals het u het beste voorkomt."
Van Halen had vroeger
allen, die
een vreeselijken haat opgevat tegen tot
de bemanning van zijn schip be-
Ook Thomas, ofschoon
hoord
hadden.
trouw
die
hem
omdat
die alleen
was, begon
hij
hij
meer en meer
hem voortdurend aan
wist hoe te haten,
de trouweloos-
hem heid van de anderen herinnerde. Hij besloot dus, kajuit aan land te zetten. Daarom liet hij hem in de oogenhij komen, betaalde zijn loon en zei hem aan, dat bli'kkelijk zijn schip
Thomas zag waagde
het niet,
moest verlaten.
zijn
hem
meester weemoedig aan, maar tegen te spreken. Hij verliet de
werk alsof er niets gebeurd was. De Boekaniers keken hem verwonderd aan maar Lololiever niet nois, die meende dat Van Halen Thomas
kajuit en ging aan het
W
147 wilde ontslaan, gaf zijn
matroos
aan
stil
kwam
zijn
mannen eén wenk,
werk zouden
dat
zij
den
laten.
Thomas met
de anderen in de boot
ging en in tegenwoordigheid van
Van Halen mee aan
Zoo
het, dat
land stapte.
De
Boekaniers, die niet met het vullen van de tonnen
bezig waren gingen hier jagen en menig fraaie Stier
werd geveld en de bracht.
bij
beste stukken er
Van Halen was op
toeschouwer
die,
ofschoon
van aan boord ge-
deze tochten een zwijgend hij
ook een geladen geweer
zich had, toch aan de jacht geen deel nam.
Intusschen waren de anderen in de groote boot bezig,
"om de tonnen aan de bron
te vullen,
mee gemoeid was. Lolonois gen, dat alles
waar de
bleef aan boord
heele
om
dag
te zor-
naar behooren en op geschikte plaatsen
geborgen werd.
Van
tijd tot tijd
en werden dan telkens door afgezonden, want
hij
legden de booten aan
hem weer met
als mogelijk was.
Doordat
zij
1
leege vaten
wilde zooveel drinkwater opdoen
I
de groote boot nog hadden, waarmee
Lolonois op het schip gekomen was, kon een groot deel
van de manschap ongestoord met Van Halen aan wal blijven.
Tegen den avond evenwel gingen de meeste Boekaniers naar boord terug. Alleen
zij,
die blijven
moesten 10»
148
om
te roeien,
waren nog
kapitein, dien
in
niet ver
zij
de boot en wachtten op den in diepe ge-
van het strand
dachten verzonken op en neer zagen wandelen.
Een oogenblik naar
hem
toe
later
zagen de Boekaniers, dat Thomas
kwam om
een gesprek met
nen. Uit de driftige bewegingen ten
zij
Op
op, dat dit
zij
hem
te begin-
van Van Halen maak-
oneenigheid kregen.
om de De Boekaniers
oogenblik werd er van boord, als sein
boot terug te roepen, een schot gelost.
brachten het vaartuig tot op een paar meter afstand bij het land. Toen hielden zij op met roeien en legden een plank tot op den oever, zoodat
Van Halen
voets in de boot zou kunnen komen. Terwijl bij
kwam
zagen de Boekaniers, dat
woede en dat
zijn
hij
hij
droogdichter
rood was van
oogen onheilspellend fonkelden.
Thomas volgde hem langzaam en van verre, maar toen Van Halen dicht bij de boot gekomen was begon hij
op eens vlugger
te
loopen en trachtte,
zijn meester, in het vaartuig te
Van Halen
Nu
riep
stond zelf
al
te gelijk
met
komen.
op de plank.
Thomas, dat men hem ook aan boord zou
nemen, want dat de kapitein hem wilde achterlaten,
maar de Boekaniers verstonden hem
Thomas
riep
niet.
nog harder.
Midden op de plank keerde nu Van Halen
zich om,
149
spande
haan van
den
zijn
geweer en schoot op den
ongelukkige, eer iemand het kon verhinderen.
De arme jonge man zonk
in elkaar, hief zich weer op en wankelde nog eenige stappen naar de boot, terwijl een donkere bloedstroom uit zijn wonde vloeide.
Toen zonk
hij
opnieuw neer en bleef stervend
liggen.
De Boekaniers zaten ontzet op hun roeibanken. Niet één kon de oorzaak van deze verschrikkelijke daad gissen en zij zagen Van Halen, die zich zwijgend aan het roer plaatste, met dreigende blikken aan.
^'
,
Daar den
viel
een tweede schot van boord, de zeilen wer-
al bijgezet,
bevel
om weg
de
tijd
drong en barsch gaf Van Halen
van \'an Halen
laatste en de eenige
dellijk
trouwe matroos
zijn leven.
Aan boord was Van nier,
J
te roeien.
Zóó eindigde de
i
I
Halen's daad natuurlijk onmid-
/
bekend. Ieder, zelfs de meest verharde Boeka-
vermeed hem nu,
niet één die het
woord met hem Het schip ging onmiddellijk onder
het voorgevallene een
volgenden dag
de Caraïbische zee,
in
op Spaansche schepen Thans,
in volle zee,
verwonderlijk vlug
te
te
waagde, over spreken.
zeil
om
}
en was den
daar jacht
maken.
merkte Lolonois pas goed, hoe
Van
Halen's vaartuig was.
Maar
het viel niet te ontkennen, dat de goede leiding ervan
mmmm
150
van den zonderlingeheel afhing van de goedwilligheid vraag, of die zich kapitein en het was nog altijd de gen in
wil zou schikken. besHssende oogenblikken naar zijn
Van
zijn
wraak was
alles te vreezen,
van
zijn welwil-
hopen. lendheid daarentegen alles goeds te
Halen en de zielstoestand van Van tegenzin en belaatste handelwijze zijn
Maar ofschoon vooral diens
Lolonois te ridderlijk zorgdheid opwekten, toch dacht krankzinnige zoo maar op en te edelmoedig, om den te zetten sn zich
zij
van het vaartuig
bezit op die manier in het volledig Niettemin zou hij er graag
te stellen.
hij hoopte nog altijd, heer en meester van worden en toeval hem van Van Halen dat een of ander gunstig zelf toe mee moest daar hij zou bevrijden, zonder dat
werken. Zijn Zij
mannen evenwel dachten
en alleen
Van Halen
niets
hield die onversaagde menschen,
man, zooals
Van
zij"
hem noemden,
maar
hij
van. Hij deed zijn
kwaamheid,
om
uit
den dollen stuur-
den weg
te
ruimen.
een heel gevaar^'ollen besef zelf had daar volstrekt geen werk met een nauwgezetheid en be-
Halen bevond zich dus
toestand,
er heel anders over.
dan afschuw en vrees hem, weerde gezindheid van Lolonois jegens
voelden voor
in
vooringenomene, die ieder, zelfs de meest
moest bewonderen.
De stige
vaart door de Caraïbische zee ging, door het gun-
weer zoo
voorbij
snel,
dat ze reeds op den vijfden dag
kaap Honduras
zeilden.
Nu
richtten
zij
hun
koers meer Noordwaarts, naar de Amerikaansche kust,
waar Lolonois
wist, dat zich
Spaansche schepen met
kostbare ladingen bevonden.
Maar, dichter
om te
en nu had
kampen,
geweest
bij
men
de kust gekomen, sloeg het weer
iederen dag met hevige windvlagen
die voor elk
,)
ander schip noodlottig zouden
zijn.
Van
In die gevaarvolle oogenblikken echter legde
Halen zulke buitengewone bekwaamheden aan den dag
'
dat de Boekaniers opnieuw het volste vertrouwen in
hem
stelden en hem, tot in zijn geringste bevelen, on-
'
;
voorwaardelijk gehoorzaamden. j
hadden een stormachtigen nacht doorgebracht en
i
de meeste Boekaniers lagen beneden, nog vermoeid van
^
Zij
de inspanning, toen plotseling de wacht uitriep
:
,,
Schip
J
in zicht!"
f
Lolonois bracht nu
al zijn
Hij zelf vloog het want
in,
manschappen op het
om
dek.
i
aandachtig het vreemde
vaartuig op te nemen. Het lag Noordwaarts en zeilde
om
te ont-
was de Christina
er van
naar de kust, blijkbaar met de bedoeling vluchten.
Bijna
vijf mijlen
verwijderd, zoodat het
j
nog onmogelijk goed kon waar-
;
152
genomen worden, maar toch hoopte Lolonois, dat het een van de Spaansche schepen zou zijn, waar omtrent hij berichten in gewormen had. Het kwam er nu maar op aan het in
te halen,
voor het de haven en de kust
bereikt had.
Lolonois ging nu naar
Van Halen
„Kapitein, het oogenblik
is
toe en zei
gekomen, dat
noodig heb. Zou u willen probeeren, in te
om
ik
uw
hulp
dat vaartuig
halen en het opperbevel aan mij overlaten, zoodra
het tot een vechten
Van Halen
komt?"
glimlachte en gaf dadelijk de noodige
De masten droegen in een oogenblik zooveel als men in dien tijd nog nooit gezien had. Door
bevelen. zeilen,
een gunstig toeval ging de wind uit het Zuid-westen waaien, zoodat het vaartuig trots en bevallig, als met de vlucht van een vogel vooruit snelde. Alle Boekaniers
waren
in
stomme bewondering
bij
schouwspel en Lolonois had moeite,
werk
te
De kanonnen werden met
dit nooit
om
zijn
volk
geziene bij
hun
houden.
kruit,
geladen, kisten vol kogels, vaten
geweren, sabels en enterhaken werden aan
dek gebracht. De Boekaniers trokken hun overkleeren uit,
bonden zich roode sjerpen
dolken, degens en pistolen in bercidselen
namen
om
hun
het
lijf
gordels.
en staken
Al
die toe-
ongeveer een uur in beslag.
Toen
mmÊmmÊmmmmmmmm
y*t -^VX
UT
'fl
153
gaf Lolonois aan
zijn
manschappen
bevel,
de borstweringen op den grond neer
te
om
zich langs
leggen en
i
liet
j
de Spaansche vlag hijschen.
De
Christina
was het vreemde vaartuig nu
al tot
op
,
twee mijlen genaderd. Uit h«t voorkomen van het schip
kon men met een
vrij
\
groote zekerheid opmaken, dat het
Spanjaard was, en
uit
\
den spoed, waarmee het |
zocht te ontvluchten, dat het rijkbeladen moest wezen.
De oogen van
V
Lolonois fonkelden. Hij wikkelde zich
dichter in zijn mantel en knikte
Van
Halen, die elke
beweging van den vreemdeling nauwkeurig waarnam, dankbaar
toe.
Plotseling stuurde
waarts,
om
„Ze
zijn
Halen
toe.
men op
naar de Antillen
het vreemde schip Oostte
stevenen.
Van
'
I
„Jawel, ze willen mij ontwijken.
niemendal.
i
.
van koers veranderd!" riep Lolonois
Ik
zal
Maar
ze overzeilen!"
het helpt
hun
f
antwoordde Van
j
Halen, die blijkbaar het grootste genoegen in deze jacht had.
1'
Hij gaf nu eenige bevelen. Enkele kleine veranderinzeilen, een geringe ruk aan het roer en Lolo-
gen aan de nois zag
met voldoening, hoe de Christina den vluchals een roofdier navloog. Wel had de Span-
teling
weer
jaard
alle teilen bijgezet,
maar van oogenblik
tot
oogen-
i
| ,
154 blik
kwam
de
Christina toch dichter
bij en met den middag kon Lolonois de manschappen op het andere schip al tellen, die met angst en toch ook met nieuws-
gierigheid naar
Nog
De Vlugge
men daar
wist
Christina uit zagen.
niet,
waarvoor men het schip
van Van Halen houden moest, want het voerde toch
maar de Boekaniers lagen loerend
de Spaansche vlag,
achter hun verschansingen als panters achter de rotsen.
„Het oogenblik zei Lolonois.
is
nu gekomen, kapitein Van Halen!"
„Sta nu het opperbevel aan mij af."
Van Halen wenkte den afloop I^olonois
te
hem
een Boekanier, gaf
om
over en ging beneden in de kajuit
het roer
daar rustig op
wachten.
liet
een kanonschot lossen. Het vreemde
schip zeilde echter door.
Een tweede schot dreunde en van den romp van het andere vaartuig vlogen de splinters
door de de, de
lucht.
Een
luid
als
vurige vonken
geschreeuw en gejammer volg-
Spaansche vlag werd geheschen, maar men zeilde
door.
„Laadt Niet hield
de
stukken opnieuw! Enterhaken gereed!
opstaan, vóór ik het beveel!" riep Lolonois en
nu
zelf het roer.
Plotseling draaide het vreemde schip
zag wel, dat aan ontvluchten toch
V'
bij,
niet te
want het
dtnken
viel.
155
Een minuut
op het achterste
later schoot de Christina
gedeelte van het vaartuig aan en Lolonois riep
de enterhakefi
Het dek van de beide schepen werd
Op
kruitdamp gehuld.
dikken
sprongen
alle
:
„Werpt
Vuur!"
uit!
plotseling in een
hetzelfde
oogenblik
Boekaniers overeind en binnen een paar
seconden zaten de schepen door enterhaken aan elkaar. Onder aanvoering van Lolonois sprongen de Vrijbuiters
razenden aan boord van den Spanjaard, waar
als
zij
met
angstig geschreeuw en slecht gerichte geweerschoten
werden ontvangen. De bemanning van het Spaansche schip was begin
te
zeer verrast
Eerst toen in
zij
om
de vijanden
den kruitdamp naar
houwen en
steken,
in het
veel tegenstand te bieden.
alle
als
booze geesten midden
om
zich heen zagen
zich de
nog ongedeerde
kanten
vermanden
weerstand. Spanjaarden en begonnen een wanhopigen tegen Er ontstond een hardnekkig gevecht van man hadden. man. De Spanjaarden zagen nu, wie zij voor Zij
te
hun, zich verdedigden zich woedend. Het gelukte veel zij, ondanks hun verlies,
verzamelen en doordat
sterker in aantal die wel
wat
waren dan de Boekaniers, begonnen
in het
nauw
te
komen.
Lolonois was weldra met
tien
van
zijn metgezellen
Spanjaarden van door de voortdringende drommen van
156 de andere Boekaniers gescheiden en tot op het middendel<
gedrongen. Ofschoon
en
met
hij
zich
woedend verdedigde
bovenmenschehjke kracht de aandringende
vijanden van zich afweerde, scheen het toch, dat zijn
goed geluk hem begeven zou. Verscheidene van dapperste neer.
zijn
mannen zonken doodehjk gewond naast hem
Het
viel
hem
om
dus hoe langer boe moeilijker
de degenstooten van de vreeselijk verbitterde Spanjaar-
den van zich af
te
weren. Het gevecht duurde lang en
de kans begon reeds twijfelachtig
te
worden. Te ver-
geefs poogden de andere Boekaniers hun kapitein te
De Spanjaarden,
helpen.
ziende dat
den aanvoerder
zij
omsingeld hadden, weerden de andere vrijbuiters alle
uit te zien.
Reeds hoorden
dood bedreigd van
voeten
zij
roepen:
Reeds werd I.olonois van
torie!"
vier
uit
macht. Het begon er voor de Boekaniers hachelijk
.
zijn .
.
,,
kanten met den
alle
als hij zich niet wilde
Victorie! Vic-
Nog
overgeven.
makkers zonken doodelijk gewond aan
Maar
zie,
plotseling
nam
alles
zijn
een onver-
wachten en beslissenden keer. Terwijl
namelijk
de Boekaniers op het Spaansche
schip aan het vechten waren, kajuit en
wapende
zich.
was Van Halen
Een oogenblik
aan dek en overzag toen het gevecht en hopigen toestand.
1
'I
De merkwaardige
later
in
de
klom
hij
I.olonois'
wan-
en in weerwil van
157 zijn vele
misdaden toch zoo grootmoedige man had op
den armen X'an Halen een grooten invloed verkregen en zich binnen weinige dagen zijn geheele genegenheid
verworven. singeld,
geest
En
zie,
nu zag Van Halen dien man om-
zag Lolonois en
zijn
volk
was nog helder genoeg om
in
gevaar en
zijn
te begrijpen, dat
nederlaag der Boekaniers het verlies van
zijn schip
de
zou
zijn.
Plotseling
kwam nu
weer boven. Snel nam
al zijn hij
koelbloedigheid en
zijn besluit,
moed
vloog naar de
kruitkamer, droeg met bovenmenschelijke kracht een vaatje van 150 pond kruit aan dek en ging daarmee,
zonder door de vechtenden opgemerkt
boord van het vijandelijke
Toen wierp
hij
in
brand.
uitwerking van deze daad was verschrikkelijk.
Meer dan de vreeselijke
Halen
worden, aan
drommen der Span-
jaarden en schoot het met zijn geweer
De
te
schip.
het in de dichte
zelf
wijze
helft der
Spanjaarden werd op een
verpletterd
werd zoo
of verminkt.
Ook Van
deerlijk gekwetst, dat hij bijna
onkenbaar was. Toch schoot
hij
onmiddellijk toe
om
Lolonois te ontzetten. Hij versloeg de twee mannen, die hem hadden aangepakt en voortsleepten, doorstak den derden en plaatste zich met overal gebrande en
door het kruit zwart geworden kleeren naast Lolonois,
If
iS8
hem
die
herkende en
niet
hem verbaasd
aanzag.
Nu kregen de Boekaniers meer ruimte. Zij vereenigden zich en dreven de Spanjaarden met de grootste woede het dek af en het ruim in. Binnen tien minuten was toen de
geëindigd en de laatste Spanjaard in
strijd
handen van de Boekaniers gevallen. Lolonois verzamelde nu
overgebleven man-
al zijn
schappen en vroeg: „Wie was toch de man, die het ?" vat kruit onder de Spanjaarden wierp en aanstak
Niemand had Opeens
het in de hitte van den strijd gezien.
Lolonois het verminkte lichaam van
viel
Van
onder vreeselijke pijnen over den grond kroop en zich in zee trachtte te storten, om zóó aan zijn verschrikkelijk lijden een einde te maken.
Halen
in het oog, die
Aan
enkele overblijfselen van zijn kleeren herkende
Lolonois huiverend den kapitein en snelde dadelijk toe, om hem te helpen. Men goot zeewater over hem heen,
om
zijn
na
liet
nog
altijd
Lolonois
in de kajuit
rookende kleeren
hem met
touw
te
los te
hij
vervolgens bevel
om
de schepen
maken, het Spaansche schip op sleepin zee te werpen en naar het
nemen, de dooden
Zuidoosten te
Toen ging
ï
Daar-
brengen en op kussens neerleggen.
Onmiddellijk gaf
van elkaar
te blusschen.
de grootste voorzichtigheid
zeilen.
hij zelf in
de kajuit
waar
hij
Van Halen
159
onder de handen van een wondarts vond
in een aller-
beklagenswaardigsten toestand.
De arme
„De Vlugge
kapitein van
sterven. In zijn laatste oogenblikken
Christina" lag op
had
heid van geest teruggekregen en hoe
voor hem ten einde lukkige
man weer
hij zijn
helder-
meer het
leven
des te meer geraakte de onge-
liep,
in het volle
gebruik van zijn geestver-
mogens.
Met een gevoel van diep Van Halen's sterfbed
aan die in
van
zijn leger
medelijden knielde Lolonois neer. Hij greep zijn hand,
afhing en
zei
„Ach, het kruit
." .
.
heeft mij zoo vreeselijk
„Dus u bent
„Mijn beste kapitein,
:
u vinden!" kermde Van Halen, „het kruit
wat treurigen toestand moet
ik
." .
.
het dan geweest, die het kruitvaatje mid-
den onder de Spanjaarden aanstak?"
„Had
ik het niet gedaan,
dan was het met u en
volk gebeurd geweest," kreunde
„Hemel, hoe bewondering
uit.
is
Van
uw
Halen.
het mogelijk!" riep Lolonois vol
„En
ik
kon u miskennen, u voor een iets kan alleen een man van
krankzinnige houden! Zoo
moed
en
weet
niet,
van een buitengewonen geest bedenken! U hoe dankbaar ik u ben, dat u ons het leven
gered hebt!"
Van Halen
keerde zich onder ontzettende pijnen op
i6o
om
zijn leger
en I.olonois en de zijnen stonden
heen met het smartelijk gevoel, niets verzachting van zijn
tot
lijden.
Van Halen
Plotseling richtte
om hem
kunnen doen
te
zich op en zei:
Nu
„Mijn leven loopt ten einde, Lolonois.
weet
ik,
dat ik gek was. Ja, u hebt gelijk gehad, toen u mij voor
een waanzinnige hield
.
.
.
Maar
de valschheid en trouik ze ver-
weloosheid van de menschen maakten, dat
omdat
achtte en haatte ... Ja, ik haatte de menschen, ze mij bezit
.
.
.
U
terug gestooten hadden.
van mijn schip
... ik laat het
bent nu in het
u na
.
.
.
Daar
in die
kast zult u papieren vinden, die u omtrent alles zullen inlichten ...
O
schip na
zweer
u het
.
.
.
schip
mijne
.
.
.
.
u mijn
pijn! ... Ik laat
u het
mij, dat
meer noodig hebt
niet
springen, als u
een
God! wat een
zult laten zinken, als
... of het in de lucht laten
overwonnen wordt
.
.
.
Niemand moet
kunnen .bouwen naar het model van het moogt het ook niet doen .... zweer
U
mij dat!"
Lolonois was verbaasd over het verlangen van den stervende.
Toch legde
hij
den eed
af, dien
Van Halen
verlangde.
dank u
,,Dank,
.
.
.
U
alleen bent
om
waard
mijn
schip te bezitten ... er bestaat geen tweede zoo op de
wereld
.
.
.
U
zult het vaartuig lief krijgen
.
.
.
het
is
De arme jonge man zonk
in elkaar.
(Bladz. 149.)
i6i
zoo stevig, zoo vlug ... het was het dierbaarste wat
ik
op de wereld bezat. Plotseling scheen
hem
probeerde zich op
hij
hem ondersteunden
iets in
te richten
en toen de Boekaniers
zei hij
„Het eene schip voor het andere
.
.
.
.
.
als ik
het vaartuig leeg en laat
Maak dan
.
aan
laat mij
boord van het Spaansche schip vastbinden, ben
komen
de gedachten te
.
.
.
dood mijn
beloof mij dat!" zee zinken Lolonois verklaarde met droefheid zich bereid,
lijk in
dit
.
verlangen na
„Hebt u nog
.
te
.
anders?" vroeg
iets
„Neen, mijn vriend!" „niets
De
meer
.
.
.
om
komen.
Vaarwel
stervende lag
stil,
zei
hij toen.
Van Halen met
moeite,
!" .
.
.
men hoorde het
reutelen in zijn
Toen
strekte
zich zijn lichaam uit; op zijn mannelijk gelaat
was de
keel
;
een siddering doorliep
al zijn leden.
laatste doodstrijd te lezen en
— Van
Halen was
niet
meer.
Toen den volgenden dag de had, nois het
uit het lijk
alles
wat maar eenige waar-
Spaansche schip was gehaald,
van Van Halen,
liet
Lolo-
in kostbare Indische stof-
fen gewikkeld, in de kajuit brengen en op een rustbed vasibinden. Hij zelf las aandachtig eenige plaatsen uit
een gebedenboek en
liet
De Vliegende Hollander.
daarna
alle zeilen
van het schip
H
102 bijzetten en al de vlaggen hijschen
schikken kon.
Maar aan den
waarover het be-
top van den grooten mast
wapperde de Hollandsche vlag.
Het roer werd vastgezet en naast het
lijk
vier bran-
dende waskaarsen geplaatst.
Nadat de Boekaniers gaten
in
den bodem van het
schip geboord hadden, verwijderden
zij
zich de een na
den ander en gingen aan boord van de Christina over.
Deze
zette
drijvende
werden
nu
zeil bij
en volgde langzaam het vooruit-
Spaansche
gelost,
om aan
vaartuig,
terwijl de
kanonnen
den verdienstelijken zeeman de
laatste eer te bewijzen.
Het Spaansche schip zonk hoe langer hoe dieper. alleen nog maar het dek bij den grooten mast
Men zag
en den boegspriet boven de golven uitsteken. Plotseling
zonk het voorste gedeelte in het water en dook zoo langzaam dieper onder de golven. Maar het duurde nog
geruimen
tijd
eer de toppen der masten
— en
die
van
den middelmast met de wapperende Hollandsche vlag, het laatst
— geheel
in zee
waren gezonken.
Eenige kringen op de golven duidden het spoor aan, „De Vlugge Christina" alles verdwenen was en
waar
—
zweefde eenzaam over de blauwe wateren van de Caraibische zee.
De Boekaniers hadden
het geheele tooneel aangezien
i63
met het gevoel van den zeeman, die geen schip zonder weemoed te gronde ziet gaan. Op het vaartuig van Van Halen heerschte een doodelijke
waarvan de meester gestorven
Nu riep Lolonois
nen, dit fraaie schip
is
om
laatste eer
:
bewezen en
„Maneerlijk
schip gegeven, zooals hij het verlangde.
aan, laat ons dan trachten,
heldendaden overen.
als in een huis,
thans ons rechtmatig eigendom.
Wij hebben den doode de schip
stilte, is.
echter zijn volk bijeen en zei
En
te verrichten,
Welmet ons vaartuig nieuwe
nieuwe rijkdommen
te ver-
verder, laat ons tot aandenken aan zijn uit-
vinder en vroegeren eigenaar den
veranderen. Van dit oogenblik „De Vliegende Hollander \"
„Hoera!" klonk het toen
ruwe Boekaniers:
,,
uit
naam van
het schip
af aan zal het heeten:
de schorre kelen van de
Hoera voor den Vliegenden Hol-
lander!"
11'
TIENDE HOOFDSTUK. De
zeeslag tegen de Spanjaarden.
Boekaniers keerden nu terug naar hun algemeene De verzamelplaats, Schildpadden-eiland, tegenhet
over
St.
Op van
Domingo.
den avond dat
dit eiland
„De Vliegende Hollander" de
naderde, lagen er vijf schepen
voor anker. Uit
al
baai
te gelijk
de herbergen klonken vroolijke ge-
zangen, overstemd door het gejuich van Boekaniers, die,
van hun lange strooptochten terug gekeerd, daar
hun
buit in vroolijkheid
Het was meer
weer verteerden.
toeval dan voorzichtigheid, dat er een
op wacht stond op een rots aan den ingang van de baai, juist toen
„De
Vliegende Hollander" de schuilplaats
der Boekaniers naderde.
-1^
i65
Lang
ontdekte
het water.
De
hij niets
op de kalme oppervlakte van
zeevogels daalden neer op de golven, de
visschen spartelden heen en weer in onverstoorde dar-
wolken gingen,
telheid en de
als in
vredige bedevaart,
door de blauwe lucht; de geheele natuur was liefelijke rust
weemoedige
verzonken die het menschenhart
in die tot
een
blijheid stemt.
man naar
Reeds wilde de zijn luidruchtige
beneden gaan en zich
makkers voegen, toen
Noordwesten een
zeil
hij
ontdekte, dat zijn
opeens
bij
in het
opmerkzaam-
heid trok.
Het was „De Vliegende Hollander" bergte
om
zeilde en
die het voorge-
nu snel naderde.
Toen de Boekanier den vreemden vorm van zag en door
zijn groote snelheid verrast
het schip
werd, vermoed-
eenig gevaar en schoot onmiddellijk een kanon
de
hij
af,
dat tot het geven van een alarmsein boven op de rots
geplaatst was.
De donder van
het zware geschut klonk krachtig over
de wateren en weergalmde tot ver in het
dal.
Eenige minuten lang heerschte er een diepe
Toen klonk een verward geschreeuw en
stilte.
gejoel.
De
Boekaniers grepen allen naar de wapenen, vlogen de booten
in
en roeiden naar boord van hun schepen, die
binnen weinige oogenblikken strijdvaardig waren. Een
i66 groot
bejaarde
aantal
mannen stroomden intusschen
om met versperren. De
haastig naar den smallen ingang van de baai,
een
ijzeren
boom den doortocht
bewoners
overige
te
hun kostbaarheden
vluchtten met
naar een versterkt gebouw aan den oever, waar
kanonnen laadden, vast besloten te
de
zij
zich tot het uiterste
verdedigen.
Inmiddels werden de schepen naar de linkerzij van
den ingang der baai gevoerd
om
daar voor anker
treffen,
konden
te
den verwachten vijand dus aan den
Terwijl
liggen.
éénen oever het vuur van zes kanonnen zij
hem van
terzijde
uit het fort
zou
met het geschut van
hun vaartuigen beschieten.
Boven op de rotsen stonden een paar aanvoerders
om
den gewaanden, snel naderenden vijand vandaar
oogenschouw
te
in
nemen en door teekens aan de Boeka-
niers in de sterkte en op de schepen bevelen te geven.
Met verwondering ontdekten zij alleen een enkel klein maar de vlugge bewegingen, het sombere,
vaartuig,
krijgshaftige
voorkomen van het schip en
zijn
vreemd-
bouw brachten hen in de hoogste verbazing. „De Vliegende Hollander" naderde nu den smallen
soortige
ingang van de baai. Hier lagen een -paar zandbanken, die voor een
vreemden schipper
worden, doordat
men
ze zelfs
allergevaarlijkst bij
eb en
stil
konden
weer
niet
1
i6y
Een ervaren zeeman
zien kon.
die
gesteldheid door en door bekend
Maar „De
vermijden.
met de
plaatselijke
was, kon ze alleen
Vliegende Hollander" gleed als
een zwaan over de gevaarlijke plaats heen en
liep rustig
voor den ingang van de baai.
tot
Tot op
dit
oogenblik hadden de Boekaniers bedaard
den loop der zaken afgewacht, maar zoodra het vreemde schip aan den ingang der baai
gekomen was,
richtten
een geladen kanon naar een plaats in zee, een kabel-
zij
lengte van het
het af.
vreemde schip verwijderd, en schoten
Een kogel
plofte in zee en de golven sisten en
spatten hoog op, vlak voor den boeg van
„De Vliegende
Hollander".
Dat was een dreigende en
om in
stil te
duidelijke
houden. Onmiddellijk
kwam
waarschuwing
er
nu beweging
de masten en raas van het vaartuig, het roer werd
gewend en
al die
manoeuvres gemaakt, waardoor het
binnen een minuut
stil lag.
Toen zag men een vlag
in
den wind fladderen en spoedig werd het vuurroode doek
met den witten dolk als de vlag der Boekaniers herkend.
Nu
vreesden
zij
voor verraad en beraadslaagden over
de maatregelen die genomen moesten worden. Intusschen
een
kwam
van achter het vreemde vaartuig
kleine, nette boot te voorschijn, die als een
op de golven
danste, naar den ingang
notedop
van de baai
i68
De mannen
roeide en daar verdween.
konden haar nu af,
niet
meer
zien,
die
boven stonden
maar wachtten geduldig
wat er beneden zou voorvallen.
Opeens drong er een door.
luide en
algemeene kreet
Was het een oorlogskreet? Maar neen,
enkel schot.
Het was dus een kreet van
tot
hen
er viel geen
blijdschap, die
zoo lang aanhield. Zij verlieten
nu hun hooge standplaats en
grootste spanning naar het strand,
Maar
om
in
ijlden in de
de algemeene
pas halfweg vlogen hun
vreugde
te deelen.
boden
gemoet, die van blijdschap haast niets konden
te
stamelen dan den beroemden en geliefden
al
naam van
Lolonois.
Zoodra de Boekaniers op het strand aankwamen, zagen
zij,
De boom
dat vlaggen wapperden van al de schepen.
die den
en honderden
doorgang versperde was weggenomen
Boekaniers sprongen en dansten als
razenden op het smalle rotspad langs den oever heen en weer.
Nu alle
verscheen er een boot, waarin twaalf roeiers uit
macht werkten om het nieuwe schip naar binnen
te slepen.
En
zie,
daar vertoonde zich de boegspriet en
toen de geheele, zwarte al zijn
romp van
kanonnen. Alles begon
te
het fraaie schip
met
juichen en te jubelen
zonder einde, toen Lolonois, de dappere, aangebeden
1
169 Lolonois plotseling op het dek
hoed zwaaide
om
kwam
en vroolijk den
de opgewonden Boekaniers
te
begroe•'
ten.
':
i\-
Zoodra het schip binnen de baai was, donderden al kanonnen een welkomstgroet en nadat de kogels
zijn
er uitgenomen
waren beantwoordden de stukken van
het fort en van de vijf andere schepen deze saluutschoten.
Het vreugdegeschreeuw
uit
honderden kelen klonk
schaterend door de lucht en onder zóó'n geestdriftige
ontvangst iwierp
„De Vliegende Hollander"
het anker
uit.
Ja, onbeschrijfelijk
was de
geestdrift,
nois,
de vorst der Boekaniers, die
door
zijn
men
waarmee
I.olo-
dood' waande,
onderhoorigen werd ontvangen. Dit ruw en
onverschrokken volk was van blijdschap buiten zich de genegenheid
zelf;
maakte zijn
die
knieën en vielen
hem
ten zich vergenoegen uiten. te
grooten
gelijk. Zij
zijn kleeren, zij
te voet.
Wie
man aan
zijn
ver af stonden moes-
in de hoogte,
moeders brachten hun kleinen mee,
al die
man
drukten
omvatten
met door teekens hun vreugde
Vaders hielden hun knapen
zien,
waren
voor den buitengewonen
dapperen aan kinderen
handen en kusten
te wijzen.
menschen,
slagen, in beminnelijke
in
Door
te
om hem om den
uitgelaten blijdschap
weerwil van hun vele mis-
wezens veranderd.
170 Lolonois stond midden in den kring van zijn vrienden. Hij laten, lijk
kon met
want ook
wenkte
zijn
zij
schepelingen het strand niet ver-
werden met gejuich begroet. Einde-
hij tot stilte.
Het gedruisch ging eensklaps
in een diep stilzwijgen over. Hij sprak toen allen aan:
„Vrienden en wapenbroeders! Ik ben ontroerd,
ik
fit
u ben. Weest allen
voel mij zoo gelukkig, dat ik
weer
hartelijk gegroet! Ik vergeet
gevaren en rampen, omdat
bij
zoo vriendelijk door u ontvangen word. Ik dank
ik
De Hemel als
uw
sta mij toe,
trouwe broeder
deelen. Zijt mij allen,
nog lang lief
bij
u
te
mogen
u.
om
zijn,
en leed broederlijk met u te
nogmaals van harte welkom, en weest
van den grijsaard
avond mijn gasten.
den jongste onder
tot
u,
van
Gij zult allen de mijnen en ik zal de
uwe zijn. Lang leven de Boekaniers Dood en verderf over de !
hoofden van hun vijanden!"
Een storm van vreugdegedruisch verhief weer en
hield niet eerder op,
zich
vóór dat I,olonois
nu
in een
van de grootste huizen der volksplanting, waar men hem heen geleide, verdwenen was.
Op de „De
Vliegende Hollander" begon nu een groote
bedrijvigheid.
Al de manschappen waren
bare wijnen van
voornemen had,
Van Halen
om
alle
te lossen,
bezig, de kost-
nu Lolonois het
bewoners van de volksplanting
171 's
avonds
wen
te onthalen. In
in de weer,
te bereiden.
de huizen waren
de kostbaarheden uit het schip aan wal
nadat
zijn
al
de vrou-
op kosten van Lolonois een maaltijd toe
Verscheidene booten voeren af en aan, te
om
brengen, want
tochtgenooten hun aandeel ontvangen zouden
wilde Lolonois alles onder de gezamenlijke
hebben,
Boekaniers verdeelen.
Verscheidene mannen namen de kisten er van,
in
in het
versterkte huis
ontvangst en begrootten den rijken inhoud
waarna
zij
de waarde zorg\'uldig noteerden. Het
veroverde Spaansche schip had aan de regeering be-
hoord en een lading
goud en
De In
in
gehad van een half millioen aan
zilver.
verdeeling was binnen weinige uren afgeloopen.
dien
tusschentijd had
men op
een fraai grasperk
onder reusachtige katoen- en palmboomen lange tafels aangericht en groote vuren ontstoken. Allerlei huisraad
had men er
bijeen gehaald: banken, stoelen, zelfs die
van de schepen, zoodat
allen ruimschoots
konden
zitten.
den achtergrond schaarden zidi de negers, die er door nieuwsgierigheid heen gelokt waren en nu ving
Op
de maaltijd aan. Lolonois als ieder
maar verkoos
;
liet
wijn uitdeden, zooveel
niet één gevoelde zich ontevre-
den; ieder deelde in de algemeene vreugd.
Later op den avond vormden zich overal schilder-
172 achtige groepen. Hier zaten lijk bij
weer
ruwe Boekaniers broeder-
elkaar, terwijl lustig de beker rondging; daar
belichtte
het
vuur de bruine aangezichten van
eenige vrouwen, die luisterden naar wat een oud
man
haar vertelde van de moedige daden van haar echtge-
Onder de hooge takken van een katoenboom, waaruit de in hun rust gestoorde apen en papegaaien
nooten.
schreeuwend wegvluchtten, lagen ginds eenige zeelui
bij
elkaar en luisterden naar de verhalen van een grijzen
makker, die geestdriftig van de vreeselijke gevechten vertelde, die hij
maan
had meegemaakt. Op plaatsen waar de
het helderst scheen vemiaakten zich eenige dan-
sers en danseressen fluit
bij
de zwaarmoedige tonen van een
en guitaar en op den achtergrond zag
kere gestalten van enkele negers
die,
men
de don-
door den wijn en
de vreugde bijna dolzinnig, op de wilde tonen van een
muziekinstrument
uit
hun eigen land en van een
daarbij onontbeerlijke trom,
hun vlugge
dansen
uit-
voerden.
In de baai lagen als zwarte monsters de lompe sche-
pen en
dit alles
bescheen de
maan met haar
zachten,
De nacht was kalm, de lucht zoel en aangename geuren, maar telkens werd de nachtelijke
liefelijken glans.
vol
vrede onderbroken door de luide kreten: „Leve Lolonois!
k
Leven de Boekaniers, dood aan hun vijanden,"
173 kreten die ver over de velden en diep in de bosschen
weergalmden.
nam
Lolonois zelf
geen
deel.
echter aan deze feestelijkheden
Hij had zich na den algemeenen maaltijd in
zijn bijzondere
vertrekken teruggetrokken, waarbij, ge-
lukkig met het bezit van zijn heerlijk vaartuig, droomde
van nieuwe krijgsbedrijven, die
hij
met „De Vliegende
Hollander" zou verrichten.
En
— zooals
Door de Boekaniers
hij
het zich droomde, gebeurde het ook.
steeds stouter strooptochten echter
nam
van de
de onveiligheid in de West-Indische toe, dat het de opmerkzaamheid der
wateren zoodanig
Europeesche regeeringen
tot zich trok
en de handel op
dat gedeelte van Amerika geheel te niet ging.
Want
de
Boekaniers waren niet meer tevreden met het vermeesteren
van enkele schepen der Spanjaarden, maar
zij
vielen ook geheele vloten aan, ja, veroverden en plun-
derden zelfs verscheidene steden aan de Amerikaansche ook kust. Langzamerhand strekten zij hun rooverijen tot Portugeesche,
Fransche en Engelsche schepen
Lolonois zelf bleef wel
trouw
om met
Spanjaarden doch
zijn
is
waar aan
de heele wereld in vrede, in
eeuwigdurenden oorlog
invloed
uit.
zijn beginsel ge-
maar met de te leven,
ging niet zóó ver, dat
hij
—
al zijn
bondgenooten die op andere schepen waren, kon bewe-
174
om naar hetzelfde De regeeringen van
gen
beginsel te handelen.
Frankrijk en Engeland eischten
van Spanje, dat het de strooptochten der Boe-
eindelijk
kaniers zou
te
keer gaan.
Werden de West-Indische
wateren niet binnen een jaar door de Spaansche regeering geheel van zeeroovers gezuiverd, dan zouden
gedwongen worden de
te
niet alleen
om
zij
de aangerichte scha-
maar Frankrijk en Engeland zouden
vergoeden,
bovendien nog op de Spaansche Antillen verscheidene belangrijke punten in bezit nemen,
om
aldaar tijdelijke
verblijfplaatsen op te richten voor de eskaders
van hun
vloten.
Die bedreiging werkte meer
uit
dan
al het nadeel,
dat de Boekaniers tot nog toe aan Spanje hadden toe-
gebracht.
aan
te
Te Madrid begon men zich de zaak nu ernstig men besloot, eenige schepen tot uit-
trekken en
roeiing der Boekaniers naar de Antillen te zenden.
wendde
zich tot
Engeland en Frankrijk
om
Men
bijstand en
verkreeg vandaar twee goed uitgeruste fregatten en vier kleinere oorlogsschepen. deel uit
Zoo vertrok dan een smal-
van zes fregatten en zeventien kleinere vaartuigen
Cadix naar West-Indië.
De Boekaniers hadden de nauwkeurigste berichten ingewonnen omtrent de uitrusting en het aantal der schepen, tegen hen uitgezonden.
É
175 Lolonois
liet al
de manschappen, die
hij
maar
bezat,
naar het Schildpadden-eiland komen,
hij liet
nog meer versterken en bereidde
met moed en
zich
krachtsinspanning tot verdediging voor. sloten dat
men
eerst een gevecht op zee
de haven
Er werd
alle
be-
zou beproeven
en later, in geval van nood, naar het eiland terugkeeren
om daar het uiterste te wagen. De schepen werden dus uitgerust
en
„De Vliegende
Hollander", nu ruim een jaar in het bezit van Lolonois,
zou alleen verder gaan en de naderende vijandelijke vloot opzoeken.
Lolonois
liet zijn
vloot, die uit elf grootere en kleinere
vaartuigen bestond, uitloopen
Domingo, met
bevel,
om
tot
op de hoogte van
St.
hier zijn terugkomst af te ":?''?"
wachten.
!11
Niet ver van Jamaica ontmoette Lolonois de met volle zeilen
varende
de schepen goed
te
vloot. Hij
draaide dadelijk
kunnen opnemen en hun
kunnen beoordeelen. Toen
bewapening
te
mijl afstand
weer onder
zeil
hij
bij,
om
getal en
op een
ging, gebood het admiraal-
hem door een kanonschot, om weer bij te draaien. Maar de trotsche Boekanier heesch zijn vlag en, om den
schip
vijand te bespotten, daaronder de Spaaosche.
Deze moedige en trotsche uitdaging bracht leven en vloot. Alle zeilen werden bijgezet om
beweging op de
176 Lolonois terstond
te achterhalen,
maar hoe ook de wind
de groote zeilen deed zwellen en hoe spoedig vorderde,
het
bij
snelzeilende en kunstig
zij
ook
gebouwde
vaartuig mocht dit alles niemendal baten.
Zoo achtervolgd voer „De Vliegende Hollander", gerust wegens den grooten afstand van de vloot, weer
naar de gelaten.
merkte
waar Lolonois zijn vrienden had achter Tegen den morgen van den derden dag be-
plek,
hij
de toppen der masten, die boven de meer en
meer onstuimig wordende zee
uitstaken.
zeilen bijzetten en ontsnapte zijn als een
Nu
liet hij alle
verbaasde vervolgers
waterspook, dat zich eenige dagen lang met hen
vermaakt had.
Het beslissende oogenblik was nu gekomen. Lolonois plaatste
zich
met „De Vliegende Hollander" aan het
hoofd van de vloot der Boekaniers en stelde in
zijn
schepen
den vorm van een halve maan langs het eiland in
slagorde, dat,
met
zijn prachtige, boschrijke
heerlijken achtergrond vormde.
bergen een
De Spaansche
admiraal
verwonderde zich ten hoogste over de vermetelheid der Boekaniers, die aan zulk een overmacht met zoo'n klein aantal schepen weerstand durfden bieden en gaf dadelijk
Een kwartier later lag hij met „De Vliegende Hollander." De
bevel tot den aanval.
zijn fregat
tegenover
andere schepen hadden ook ieder hun tegenpartij geven-
177 den en nu volgde een losbarsting van geschut, die hemel en aarde deed sidderen.
Zóó evenwel waren de Boekaniers vechten.
enterden, nadat
Zij
zij
schrikkelijke strijd! Lolonois sprong zijner getrouwste schip.
niet
gewoon
te
hun vijanden eenige
toegezonden hadden, en toen begon een ver-
kogels
den drong
hij
met vijfentwintig
mannen aan boord van
Hoewel de manschappen
zich
het admiraal-
moedig verdedig-
de Spanjaarden terug en eer een kwartier
verloopen was daalde de admiraalsvlag en wapperde op het fregat de roode vlag der Boekaniers van den grooten
mast. Lolonois en zijn razende Boekaniers leken voor
de ontstelde Spanjaarden zooveel helsche geesten die uit
de onderwereld opgedoken waren,
om
hen
te ver-
delgen.
In dit oogenblik raakte ook een Fransch fregat in
brand en een kotter van de Spaansche vloot vloog met
De Boekaniers hieDe overwinning scheen
een donderend geraas in de lucht.
ven een luiden zegekreet aan:
aan hun kant
Maar
er
te
wezen.
hadden
zich
nog verscheidene schepen van
de Spaansche vloot buiten gevecht gehouden. teins
kapi-
een groot oorlogsschip ging naast het admiraal-
schip
liggen
en
niettegenstaande
De Vliegende Hollander.
w
De
van die schef)en schoten nu de andere vaartuigen
te hulp,
den
wanhopigen 12
178 tegenstand der Boekaniers
kwamen
soldaten aan boord. Zoodra
die zich in het gelid
plaatsen richtten
zij
er vijftig dappere
konden
een verschrikkelijk geweervuur op
Lolonois en zijn woeste metgezellen, en van het andere schip overlaadde kogels.
men „De Vliegende Hollander" met
Doordat deze met enterhaken aan het fregat hij met zijn kanonnen niets uitrich-
geketend was, kon
Ook in het midden werd de strijd weer met nieuwen moed begonnen, daar een Spaansch schip in de was gekomen,
ten.
plaats van het brandende Fransche fregat
waardoor
dit in staat
was, het vuur van zijn zeilen en
tuig te blusschen.
Een der schepen van de Boekaniers zonk plotseling, er, ondanks den woedenden tegenstand
twee werden
geënterd en door de Spanjaarden genomen, zoodat het
gewonnen voordeel
Maar nog was
al
weer heel spoedig verloren ging.
alles
niet
verloren,
nog bleven de
andere Boekaniers moedig op hun plaats. Plotseling scheidden zich twee schepen, die vreeselijk
door het vuur van de groote Engelsche fregatten gele-
den hadden. zeilen
bij
De Boekaniers
die er
op waren zetten
en sloegen op de vlucht. Dit besliste
alle
alles.
Lolonois die met onuitsprekelijke inspanning, volhartot nog toe het Spaansche fremogen behouden, bemerkte met diep leedwezen
ding en doodsverachting gat had
k
179
wat er plaats had. Ook zag
hij,
dat de Eng-elschen, in
omwend-
plaats van de vluchtenden te achtervolgen zich
den en naderbij kwamen,
om
de schepen die nog over-
gebleven waren, tusschen twee vuren
den grond
te boren. Hij
gaf
vallen,
te
nemen en
in
werd door moedeloosheid over-
het sein tot
den aftocht en
liet
de andere
Boekaniers, die zich nog met de grootste dapperheid verdedigden, weten, dat zij zich redden moesten zoo
goed stak
zij
konden. Hij
het
zelf, als
admiraalschip
in
de laatst overgeblevene,
brand
onder het
flui-
van tallooze Spaansche kogels, waarop de naar beneden gevluchte manschappen weer aan dek verscheHiernen, doordat zij bemerkten, dat er hulp opdaagde.
ten
Vliegende Holliet hij de enterhaken waarmee „De het lander" aan het admiraalschip vast zat, wegnemen, fregat schip onder het kanonvuur van het vijandelijk vaartuig beschadigde zwaar het zeilen bijzetten, die
op
alle
maar voeren kon en
vluchtte weldra uit het bereik van
in wanorde, het admiraalschip dat, in brand en geheel
niet in staat
was hem
te
vervolgen.
Zoodra Lolonois een eind verder
in zee
was en
zich
op de golven buiten den kruitdamp bevond, die overal der vol ontzetting, dat de meeste schepen
zag hij Boekaniers omsingeld waren en
lag,
worden. Hij was echter niet
in gevaar,
genomen
in staat te helpen
te
en zoo
i8o moest
hij
met een gevoel van onmacht
zien, dat er drie
schepen veroverd en twee in den grond geboord werden.
Behalve
zijn eigen
waren ze allemaal
vaartuig en de drie vluchtende
gronde gegaan of
te
in
handen van
de vijanden gevallen.
Verscheidene schepen van den zegevierenden vijand probeerden het nu, hevige
strijd
lucht
om
had ze
geen enkel meer
meer en meer
Lolonois te achterhalen,
maar de
allen zoo'n schade toegebracht, dat
kon voeren. Bovendien begon de
zeil
te
betrekken en uit het Noordwesten
dreigde een hevige storm.
De Spaansche bevelhebber gaf daarom aan zijn schepen last, dat zij hem zoo goed zij konden, moesten volgen en zeilde vooruit naar de straat, die het Schildpadden-eiland van Haïti afscheidt. Hij had hiermee de bedoeling zoowel een schuilplaats voor het naderend
onweer te
te
te
zoeken
als
om
van den eersten schrik gebruik
maken, ten einde de volksplanting der Boekaniers verwoesten.
De gevangen Boekaniers moesten
als
gidsen dienen.
De
vernieling van de vloot der Boekaniers
van hier ook gezien en diep de bosschen
in,
had men
al wat maar vluchten kon trok waarmee toenmaals het grootste nog bedekt was.
gedeelte van het eiland
1»I
De Spanjaarden kwamen dus ongehinderd Toen verwoestten en verbrandden bouwen, nadat
zij alles
zij
in
de baai.
de meeste ge-
afgeplunderd hadden.
De
wei-
nige overgebleven Boekaniers weken naar eenige eilan-
om
den,
nooit weer naar
hun vorige kolonie terug
te
keeren.
Lolonois had nauwelijks zooveel zijner manschappen gered, als tot den dienst van zijn vaartuig noodig waren. in den strijd gevonden en Vervolgd en bedreigd, zag niet geraden zou zijn, nog
De anderen hadden den dood lagen op den
bodem der
zee.
hem
dat het voor
Lolonois
in,
langer in
Amerika
te blijven. Hij verliet
en zeilde naar Bahia, waar herstelde.
werd
hij
dus de Antillen
de schade aan zijn schip
Eer hij daar nog geheel mee gereed was, met gevangenschap en dood bedreigd, want
door een toeval was zijn de ankers en koos schappen, waarvan ten,
hij
zee, hij
naam
hoewel
ontdekt. Hij lichtte dus
twee van
hij
zijn
man-
de terugkomst niet kon afwach-
aan wal moest achterlaten.
En
sedert zwierf Lolonois, uit nood en verbittering
rond. nu een werkelijk zeeroover, op schier alle zeeën beter kennen en Hij leerde zijn vaartuig voortdurend met dit hoe langer hoe meer waardeeren hij bedreef ;
van lederen schip ongehoorde daden en werd de schrik van eerzamen koopvaarder. De buitengewone vlugheid
l82 vaartuig stelde
zijn
iederen
vervolger
hem
in staat ieder schip in te halen,
ontvluchten,
te
en met een bijna
spookachtige snelheid zich op plaatsen te bevinden, waar
men hem
somtijds honderden mijlen van verwijderd
waande.
Was
reeds
van
heid
bij
het
het leven van
schip
een
Van Halen
raadsel
die snel-
nu ver-
geweest,
eenigden zich met dat onbegrijpelijke nog de vreem-
naam
de
en
de
vrees
voor de bloedige
wreedheid
der bemanniing.
En
zoo
ontstond onder het zeevolk van die tijden
langzamerhand gemakkelijk de legende van het spookschip
„De Vliegende Hollander".
Want
geen mensch was toenmaals bijgelooviger dan
de zeeman
:
Hoevele natuurverschijnselen deden zich
ook aan hem voor! Verschijnselen
die thans
door de
wetenschap verklaard worden, maar vroeger wel aan den invloed van goede of booze geesten moesten worden toegeschreven.
Het eenzame,
mans gemoed
stille
van den nacht maakte des zee-
ontvankelijk voor allerlei fantastische
indrukken. In den wind, die door het want suisde, klon-
ken
hem
nu eens
de stemmen van bovenaardsche wezens tegen, lispelend, jolig en
huilend, snerpend.
blij,
dan weer weemoedig,
i83
Uit de grillige wolkgevaarten, golven, in dartelend gespeel
dreigend
uit
hem nu
grijzelijkste al het
licht
schuim der
der maan, of
den pikdonkeren nacht opstijgend en weer
vvegdompelend kracht
uit het
met het
in
de diepte, tooverde zijn verbeeldings-
eens de liefelijkste en dan weer de af-
gedaanten voor den geest, en bracht hem hij van zijn jeugd
wonderlijke in herinnering, dat
af reeds had hooren verhalen.
Wat
hij destijds bij
beelding zag, meende
zulk een verhaal voor zijn verhij
nu werkelijk
te zien
en van-
daar ook dat er toen maar weinig zeelui waren die niet zwoeren bij hun ziel en zaligheid, dat zij op hun reizen een of meermalen het spookschip
„De Vliegende Hol-
lander" waren tegen gekomen.
De manschappen waren
slechts vier in getal
:
de kapi-
de bootsman, de kok en één matroos, allen stokoude grijsaards die stadig in de kajuit om elkanders jongsten dag, terwijl ziel zaten te dobbelen tot op den
tein,
verlicht hun schip rusteloos voortsnelde, in zijn vaart ronddoor vlammen, die langs de masten en de raas
flikkerden.
De
zeilen
waren grauw
als aarde,
en de vlaggen
de verbleekte kleuren van doodskransen. het roer. Leeg was het dek, geen stuurman stond aan schip geleek een vlucht; liet te onthet van vaart De
waren vaal
als
184
moeten was
als
een vloek en voorspelde onheil aan den
bodem, dien dat
te
beurt
viel.
Gelijk een storm vogel vloog het voort,
^
volkomen
windstilte,
ging een ijskoude
Zóó
ijlde
moest het
l>i|!'
het
ook zelfs
bij
en allen die het aanschouwden
rilling
door de leden.
spookschip de wateren over en zóó
blijveti voortijlen tot in
eeuwigheid.
DE VACANTIE."
„IN
voor jongens en Meisjes.
Bibliotheek
ingenaaid
per deel
Prijs
ƒ!,—
prachtband ƒ
in
,
1,50.
Serie A. Jongensboeken:
JAEPIE-JAEPIE, Vierde druk,
1.
— Geïllustreerd
door C. Joh. Kieviet
—
Geïllustreerd door
druk,
W.
K. de Bruin.
FRANS VAN DORENTIL,
3.
4.
Kuyk
C.
Vierde druk, Geïllustreerd door A. Rünckel.
—
door C. Joh. Kieviet
door N. W.
door A. Rünckel.
KAREL VERMEER, Tweede
2.
door Ch. Krienen
TOCH NAAR
— Geïllustreerd
ZEE, door Frans van Noorden.
DE AVONTUREN VAN VIER PRETMAKERS,
5.
—
door Ch. Krienen
TWEE ECHTE
6.
—
door Ch. Krienen
JONGENS, Derde
Geïllustreerd door
9.
C
door
—
Met 6
J.
H. Isings
W.
C.
—
Kuyk
Geïllustreerd door
j.
G.
Kramer — Geïllustreerd
Jr.
druk,
fraaie platen.
W.
druk,
K. de Bruin.
OP DE VLOOT VAN ADMIRAAL VERHUELL, Tweede door
door
j.
H. Isings
druk,
jr.
VAN EEN DIEFJESMAAT EN EEN SCHOOLJONGEN,
—
door Joh. H. Been
Geïllustreerd door O. Geerling.
MIJN JONGENSJAREN, Tweede
12.
door Koen van
Dam
—
druk, Braakensiek.
Geïllustreerd door joh.
INSTITUUT SPARRENHEIDE, Tweede
13.
door Chr. van Abkoude 14.
Geïll.
DE CLUB DER JONGE KANINEFATEN, Tweede
door N.
11.
—
HET JONGENSKAMP, Tweede
door Chr. van Abkoude
10.
druk, van der Sluis.
JONGENSLEVEN,
7.
door Mevr. van Woerden-Pop. 8.
Derde druk, Braakensiek.
Geïllustreerd door joh.
—
druk,
Geïllustreerd door jan
Rinke.
UIT DE VLEGELJAREN VAN HENKIE SNIP, Tweede druk, Geïllustreerd door O. Geerling. door N. W. C. Kuyk 15. JAN BLOEA^ER,
—
door A. M.
V. d.
16.
Linden-v. Eden
— Geïllustreerd door O. Geerling.
DE KLEINE HAMBURGERS OP door 17.
door Cor Bruijn
E.
Gaehtgens
—
REIS,
Geïllustreerd.
LANGS DEN WATERKANT
—
Geïllustreerd door Frans van Noorden.
„ONS GENOEGEN." voor Jongens en Meisjes.
Bibliotheek Prijs per deel ingen.
f
0.65, gecart.
0.90, in praclitband
f
f
1.10.
Serie A. Jongensboeken:
WILLEM VAN DEN MOLENAAR,
1.
P. Elzer
door
Vierde druk, Geïllustreerd door A. Rünckel.
—
ZIJN OOM, Derde druk, Geïllustreerd. van der Meer
MARC EN
2.
door
L.
—
DE TWEE BROEDERS,
3.
—
door C. Joh. Kieviet
BERT EN BRAM,
4.
6.
Derde druk, Geïllustreerd door
—
door Chr. van Abkoude. door
A. Rünckel.
VRIENDSCHAP, Derde druk, 5. Geïllustreerd door A. Rünckel. W. Brouwer WILEM'S VERJAARSGESCHENK, Tweede druk,
—
door Chr. van Abkoude
—
Geïllustreerd
DE KAPITEIN VAN MURAT,
7.
door
Vierde druk,
Geïllustreerd door A. Rünckel.
W.
P.
8.
de Vries
—
Derde druk,
Geïllustreerd door Jan Rinke.
BOB-ZONDER-ZORG, Derde
druk,
— Geïllustreerd door W. K. DERTIEN JAAR KRIJGSGEVANGEN, Tweede
door Chr. van Abkoude 9.
door
J.
G.
10.
— Geïllustreerd door
Kramer
J.
Prins.
druk,
H. Isings
EEN ONGELUKSVOGEL, Derde druk, — Geïllustreerd door W. K. de
door Chr. van Abkoude
W. Brouwer
12.
door
—
J.
Gunst
—
druk,
Geïllustreerd.
EEN AMSTERDAMSCHE JONGEN, Tweede druk, H. W. Sonnega — Geïllustreerd door C. jetses. 14. DE VOETBALCLUB, Tweede druk,
door Chr. van Abkoude 15.
door
Geïllustreerd door Jos. Rovers.
PETER DE VERSPIEDER, Tweede door
13.
Bruin.
FRANS BRANDER,
11.
door
Jr.
—
Geïllustreerd door O. Geerling.
VOLHARDING BEKROOND, Tweede
W. Brouwer 16.
door B. Knoop
—
—
druk,
Geïllustreerd door Frans Lazarom.
VAN TWEE VRIENDEN, Geïllustreerd door Frans van Noorden.
f,
"
f
I ' l
i
I
I
1