28 Februari 1922
N u m m e r 11
DE KATHOLIEKE PERS ORGAAN V A N DE NEDERL. ROOMSCH-KATHOLIEKE JOURNALISTENVEREENIGING Correspondentieadres der Redactie : L. J. STOLWIJK, p/a „De Maasbode", Rotterdam. Administrateur: J. H. A. SCHUURS « Spoorsingel 34b, Rotterdam
ABONNEMENTSPRIJS: ƒ 2.50 per jaar
VERSCHIJNT MAANDELIJKS
Buitengewone Algem. Vergadering van Zondag 5 Februari in Hotel Terminus te Utrecht. Op de buitengewone algemeene vergadering, Zondag 5 Februari te Utrecht gehouden, waren met den Geestelijken Adviseur, Pater Bonaventura Kruitwagen O. F. M., aanwezig de heeren .1. B. Vesters, L. J. Stolwijk, J. W. Heimer, J. de Louw, Albert Kaller, J. Hulsman, W. H. Oltheten, G. de Mooij, J. Bruna, J. Nieuwenhuis, R. Emich, C. D. Wesseling, F. C. H. Meeuwsen, J. Zwetsloot, P. Steenhofl', J. H. Schuurs en W. Galesloot. Bericht van verhindering had het bestuur bereikt van de heeren J. Thomassen, L. v. d. Broeke, Paalvast, W. Nieuwenhuis, Putman, Viooswijk, Mudde en van Oosten. Te ruim half twaalf opende de V o o r z i t t e r de vergadering met den christelijken groet en heette de aanwezigen op deze buitengewone vergadering hartelijk welkom. Het bestuur, aldus de Voorzitter, heeft deze vergadering niet niet opgewektheid belegd. Ze is uitgeschreven bijna uitsluitend in verband met gebeurtenissen naar aanleiding van het Comité-Generaal van 21 Januari jongstleden. Spreker vertrouwt, dat de gedachtenwisseling zal geschieden op collegiale wijze en dat wij tot een besluit zullen komen, waaruit blijkt, dat de vereeniging weet wat zij in deze te doen heeft. Ingekomen was een verzoek van den heer J. H o l , te Den Bosch, om te worden voorgedragen als lid der vereeniging. Het bestuur had geen bezwaar tegen toelaling, maar miste daartoe de vrijheid, waar de statuten eischen dat men minstens een jaar werkzaam zij aan een katholieke krant. W a a r het bestuur intusschen meende, dat er reden bestond om ten opzichte van den heer Hol den weg te bewandelen, welke de slatuten aangeven, namelijk de toelating te vragen van de Algemeene Vergadering, stelde de Voorzitter
ADVERTENTIEPRIJS: ƒ 4.— per i/]2 pagina
de vergadering voor den heer Hol als lid aan te nemen. Bij acclamatie werd daartoe besloten. De V o o r z i 11 e r leidde daarop in het agendapunt: De Katholieke Pers en het Comité-Generaal van 21 Januari. Waar velen der aanwezigen de bewuste vergadering hadden bijgewoond, meende hij kort te k u n nen zijn. Het speet spreker, dat toen op de vergadering van 21 J a n u a r i een der afgevaardigden eenige beduchtheid aan den dag legde ten aanzien van de stilzwijgendheid der Katholieke pers en de Voorzitter dier vergadering hem antwoordde dat, indien de pers misbruik maakte van vertrouwen, zij niet meer zou worden uitgenoodigd, hij den voorzitter dit soort dreigement kwalijk heeft genomen en heeft geriposteerd, dat het vanzelf sprak dat de Katholieke pers zich aan haar verplichting zou houden. Spreker heeft het buitengewoon betreurd, ook om het door hem toen geuite bescheiden protest, dat enkele bladen zich aan die verplichting niet gehouden hebben. Naar aanleiding van het communiqué van 23 Januari hebben verschillende bladen zich eenige critiek veroorloofd op het Politiek Advies. Volkomen correct. Maar anderen hebben buiten die critiek zich laten verleiden tot mededeelingen, die ze alleen konden weten uit hetgeen ze ter vergadering hadden gehoord. In hetgeen één blad publiceerde vond spreker aanleiding tot eenige korte opmerkingen, in het vertrouwen dat wanneer dat stukje zou worden opgenomen, de zaak uit zou zijn en degenen, die zich hadden vergist of vergaloppeerd, van de dwalingen huns weegs zouden terugkeeren. Daarin heeft spreker zich tot zijn grooten spijt vergist. Hij kon echter niet links en rechts zijne opmerkingen blijven uitdeelen. Verschillende bladen zijn heel ver gegaan. De mededeeHngen werden goedgepraat met te betoogen dat er toch niets bizonders was gebeurd op de vergadering, dat de pers toch heeft te zorgen voor publiciteit, dat men over het algemeen journalisten niet bijeen moest roepen om een geheim te bewaren, enz.! Niet bizonder vleiend voor den journalist.
Spreker's standpunt is: het gold hier een besloten bijeenkomst en dat wist men. Op een vorige vergadering van den Bond van Rijkskieskringen waren de voorzitter en de secretaris uitgenoodigd. Maar op de vorige algemeene vergadering onzer vereeniging werd de opmerking gemaakt: wat hebben wij, Katholieke journalisten, daaraan! En den voorzitter van den Bond werd de vraag gesteld, of niet alle Katholieke journalisten de vergadering van den Bond mochten bijwonen. Het resultaat is geweest de uitnoodiging tot de vergadering van 21 Januari. We wisten dat die vergadering vertrouwelijk was en we kunnen het daarmee eens zijn óf niet, maar toen we er heen gingen, verplichtten we ons tot geheimhouding. Er is misbruik gemaakt van vertrouwen. En nu hadden we de zaak kunnen laten doodbloeden, wat ze wellicht ook spoedig zou hebben gedaan, maar het bestuur meende, dat het de zaak niet aldus kon laten passeeren. Het wenschte op een algemeene vergadering haar oordeel over de aangelegenheid te laten uitspreken en meende, dat aan die uitspraak een conclusie moest worden vastgeknoopt. Die conclusie is vervat in de volgende motie, door het bestuur eenstemmig (de heer v. d. Broeke was wegens familieomstandigheden afwezig) vastgesteld : De Ned. R. K. Journalistenvereeniging, van oordeel dat de onbescheiden uitlatingen ten aanzien van de vertrouwelijke besprekingen inzake het Politiek Advies (Utrecht, 21 Januari) een schending beteekenen van het vertrouwen, in den journalist gesteld, spreekt daarover haar teleurstelling en afkeuring uit. Ook de heer H u l s m a n acht de kwestie uit journalistiek oogpunt belangrijk genoeg voor een algemeene vergadering. Maar dan loopen ook de wegen van den Voorzitter en spreker uiteen. Er zijn omtrent vertrouwelijke vergaderingen twee elkaar weersprekende opvattingen. De eene zegt: een vergadering is geheim, dus moet men er zooveel mogelijk van publiceeren. Deze sensatie-journalistiek acht spreker afkeurenswaardig. De andere luidt: een vergadering is geheim, dus mogen we er niets uit publiceeren. Ook deze opvatting is onjuist, wat spreker uitvoerig betoogt, o.a. met uitlatingen van Hans, Elout, enz. We wisten, dat we het op de vergadering besprokene geheim te houden hadden, maar spreker had niet anders begrepen dan dat er geen verslag van het gesprokene mocht worden gemaakt, maar dat men gerust bij beschouwingen in de courant met het gesprokene rekening mocht houden. Er is trouwens niets belangrijks gezegd. Thans heerscht er algemeene ontstemming in het land over het Politiek Advies en nu zouden wij, desgevraagd, niet mogen zeggen, hoe
dat advies tot stand is gekomen, waarom de een werd geweerd en de ander werd voorgetrokken? De motie van het bestuur is zeer scherp; ze tast het wezen, het karakter van de pers a a n ; zij zou de pers verkrachten, de pers maken tot instrument van een partij. We moeten de vrijheid van de pers hooghouden; met dergelijke knechtingsmotie doen we schade aan de pers. De heer W e s s e l i n g meent, dat het heele betoog van den vorigen spreker totaal buiten de kwestie om gaat. Het gaat er niet om;*of de pers gebruik mag maken van geheime stukken; daarover valt te discussieeren ; maar het gaat er over of men, wanneer men als fatsoenlijk man zijn woord gegeven heeft, dat woord moet houden (applaus). Werkelijk is hierbij een groot journalistiek belang betrokken, niet echter zcoals de heer Hulsman dat ziet, doch het belang dat ligt in de eer, het prestige, de betrouwbaarheid van de pers en van de Katholieke pers in het bizonder. Wat thans gebeurd is, slaat het vertrouwen in den Katholieken journalist weg en het is een hoog journalistiek belang, dat we het vertrouwen van de leiders onzer partij blijven behouden. Het ergerlijkste nog in deze heele zaak is geweest, dat men de schending van het geheim heeft goed gepraat, die schending als aanbevelenswaardig systeem is gaan verdedigen. De G e e s t e l i j k A d v i s e u r beschouwt de zaak van Katholiek-theologisch standpunt. De Katholieke journalist heeft in zijn blad ten volle het zevende gebod, de rechtvaardigheid, te betrachten. Een geheim schenden van een ander is dien ander iets ontnemen wat hem toebehoort. En men bedenke wel, dat het gedrukte woord veel sterker is in zijn gevolgen dan het gesproken. De heer H e i m e r is geschrokken van hetgeen hier is te berde gebracht. Spreker is op de vergadering van 21 Januari tegenwoordig geweest als afgevaardigde van Amsterdam. Ook hij had begrepen dat met geheimhouding niets anders bedoeld was, dan dat geen verslag in de bladen mocht worden opgenomen en dat is dan ook niet gebeurd. Nu kan men verder gaan en zeggen, dat aan het communiqué geen bizonderheden mochten worden toegevoegd, maar het heeft spreker toch gegriefd, dat hier is gezegd, dat wie zulks gedaan heeft, geen fatsocnlik man is. Ook in sprekers blad heeft iets gestaan wat dan zoogenaamd niet mocht. De onbescheidenheid van spreker is geweest, dat hij het een strafoefening heeft genoemd, dat ir. Juten niet op het Politiek Advies voorkwam. Dat is één geval. Een ander geval is, dat van ,,De Residentiebode", welke den Voorzitter van den Bond iets in den mond legt, wat deze niet heeft ge-
zegd. Zulks had ruiterlijk dienen te worden teruggenomen. Een derde geval is een van de „Gooische Post" omtrent het niet-opstaan van een Kamerlid voor een vrouw. Behoudens dit laatste geval acht spreker de onbescheidenheid niet evenredig aan de drukte, welke er in de pers van gemaakt is. Spreker zal dan ook de bestuursmotie niet steunen. Spreker heeft op de vorige vergadering gewaarschuwd tegen het propageeren van candidaten door de pers. Had de pers dien wenk opgevolgd, dan ware deze herrie niet voorgevallen. Thans heeft de pers fiasco gemaakt, daar het Politiek Advies met haar wenschen omtrent de candidaten geen rekening heeft gehouden. De bestuursmotie zal geen enkel effect hebben en daarom hoopt hij dat zij niet het slot zal zijn van deze discussies. Na een korte pauze wordt de vergadering voortgezet. De V o o r z i t t e r merkt op, zulks naar aanleiding van een uitlating van den heer Heimer, dat de heer Wesseling niet bedoeld heeft te zeggen en zulks ook niet kan bedoeld hebben, dat het fatsoen van wien ook der journalisten is aangetast. De heer S t e e n h o f f, betreurend dat op deze uit journalistiek oogpunt belangrijke vergadering, van de 100 leden er niet meer dan een twintig aanwezig zijn, meent dat we een uitspraak moeten formuleeren die gericht is op de toekomst. Spreker wil in de motie dan ook niet zoozeer leggen een blaam van wat geschied is, dan wel een richtsnoer voor wat in de toekomst behoort te geschieden en hij dient daartoe de volgende motie i n : De R. K. Journalisten-Vereeniging, in buitengewone vergadering bijeen op 5 Februari 1922, verklaart prijs te stellen op de uitnoodiging der Katholieke pers tot de vergadering voor het Politiek Advies, op 21 Januari 1922 te Utrecht gehouden ; spreekt als haar meening uit, dat uit dergelijke als comité-generaal te beschouwen vergaderingen geen mededeelingen behooren te worden gedaan, en gaat over tot de orde van den dag. Spreker wil onbescheidenheden niet verdedigen; ook een journalist moet zelfbeheersching weten te betrachten. Maar het gaat hier om een systeem en dan dient hoofddoel te zijn, dat dit systeem voor de toekomst voldoende worde vastgelegd. Het gaat er om, dat in de pers ook in de toekomst vertrouwen worde gesteld, dat ook in het vervolg de pers worde uitgenoodigd. Spreker zou hier gaarne overeenstemming bereikt zien en die verwacht hij op zijn motie.
De heer Z w e t s l o o t zou toch in de motie-Steenhoff gaarne de onbehoorlijkheid van het gebeurde zien uitgedrukt. De heer N i e u w e n h u i s vindt de motie-Steenhoff wel aantrekkelijk, maar de uitwerking op de buitenwereld zal toch niet zoo zijn, dat het geschokte vertrouwen wordt hersteld. De heer O 11 h e t e n is het met den vorigen spreker eens. Ook hij wil geen schervengericht. Wanneer men niet goed begrepen heeft wat met de geheimhouding wordt bedoeld, dan is er een vergissing begaan en wanneer men die erkent, dan is de zaak gezond. Maar zelfs na het communiqué van den Voorzitter, dat toch duidelijk genoeg was, beroemde men er zich op, dat men moest klappen uit vergaderingen. Men heeft het publiceeren uit vertrouwelijke vergaderingen als systeem verdedigd. Spreker zou terloops ook nog willen opmerken, dat de bladen uit het Noorden toch voorzichtig moeten zijn met te schrijven over kwesties uit het Zuiden, waarvan ze de finesses niet kennen. Met hun opmerkingen wordt in het Zuiden door kwaadwilligen gewerkt. De heer S t e e n h o f f heeft de woorden „onbescheiden uitlatingen", „schending", „afkeuring" in de gedachte gehouden en meent, dat die woorden niet moeten worden gebruikt. Laten we achter wat gebeurd is een streep zetten. Er is overigens nuance in wat verschillende bladen hebben gedaan. Spreker wil liever positief te werk gaan en letten op de toekomst. Het positieve heeft de voorkeur boven het negatieve. En als we getuigen zooals sprekers motie doet, dan bereiken we wellicht ook die bladen, die we anders misschien niet zouden bereiken. De heer W e s s e l i n g betoogt ten aanzien van de moüe-Steenhoff, dat het geen goeden indruk naar I buiten zou maken, als we gaan uitspreken, wat [ eigenlijk reeds in confesso is. Er is iets gebeurd wat het vertrouwen heeft geschokt, wat verkeerd is geweest. Dat moeten we erkennen. Wij Katholieken zijn er toch aan gewend, rouwmoedig te belijden als wij iets verkeerd hebben gedaan. Laten we zulks dan erkennen in dit geval. De vereeniging dient uit te spreken, dat er iets gebeurd is, wat niet in den haak was. De heer S t e e n h o f f merkt op, dat het toch schijnt, dat er enkele journalisten zijn, niet het gros, die het er niet mee eens zijn, dat niet gesproken mag worden uit een comité-generaal, waarop zij zijn toegelaten. We willen bereiken, dat het novum, toelating der journalisten op een Bondsvergadering, de gewone practijk wordt. Het publiek weet met sprekers motie heel goed wat er bedoeld wordt en hij blijft van meening, dat we meer dan met een motie.
van afkeuring, zullen bereiken met een motie, die ons helpt voor de toekomst. De G e e s t e l i j k A d v i s e u r meent, dat de heer Steenhoff de zaak meer van den kant der journalisten beschouwt; we moeten ze bezien van den kant van het publiek. We moeten den verkeerden indruk wegnemen; het publiek moet duidelijk hooren, hoe de vereeniging over het gebeurde denkt en daarnaast hebben we in acht te nemen wat de Katholieke partij van ons mag verwachten. De heer H e i m e r acht het onjuist, dat we de zaak zouden bekijken van het standpunt van het publiek en niet van dat der journalisten. Spreker is overigens niet gebleken, hoe het publiek en de partijleiders er over denken. Onze publieke personen worden veel te veel gespaard. Spreker vindt de motie van den heer Steenhoff heel braaf, maar hij gelooft, dat ook deze geen effect zal sorteeren. De motie van het bestuur zal niet met algemeene stemmen worden aangenomen; daarin worden ongelijksoortige feiten over dezelfde kam geschoren. Over die motie zou ook w7eer critiek komen en dat kan het prestige van de vereeniging niet bevorderen. De heer S c h u u r s meent, dat wat de heer Wesseling in eerste instantie heeft gezegd, het hart deikwestie raakt. Het is overigens niet ons doel hier personen te treffen, maar het princiep te handhaven. Het zou volgens den heer O 11 h e t e n een treurigen indruk maken, als we heelemaal geen oordeel gaven. De menschen zouden denken: de zaak is dus volkomen in orde geweest en men zou gewoon verder gaan. „De Residentiebode" heeft haar lezers reeds voorbereid op deze vergadering en andere bladen hebben al aangekondigd, dat ze van het Politiek Advies nog wel eens wat zullen vertellen. Spreker voelt er overigens veel voor, dat niet alle onbescheidenheden op dezelfde wijze worden veroordeeld. De V o o r z i t t e r kan zich niet voorstellen, dat neg nieuwe gezichtspunten zouden worden geopend. Wat de heer Hulsman gezegd heeft, was er ten deele n a a s t ; we hebben hem echter laten uitspreken, opdat niet den schijn zou worden gewekt, alsof hier eenige pressie wordt uitgeoefend. De opmerkingen van den heer Heimer waren als steeds interessant. Voorzoover „De Tijd" heeft gezondigd, heeft spreker daartegen niet geageerd, wat wel daaruit bleek, dat hij „De Tijd" in zijn communiqué niet noemde. Daarom heeft het spreker gespeten, dat „De Tijd" zijn stukje nog bekortte. Spreker kon en wilde niet reageeren op wat later nog geschreven is. Als het bestuur meende een vergadering te moeten convoeeeren, dan beteekent zulks, dat de zaak voor het bestuur te ernstig is, om thans goed te vinden, dat we
heengaan zonder iets te doen. Dan zou het zichzelf een brevet Van ongeschiktheid voor zijn taak uitreiken. We zijn niet vechtlustig, maar het bestuur houdt vast aan zijn eigen motie. De motie-Steenhoff is conciiiant, maar er ontbreekt aan wat het bestuur noodzakelijk acht: een afkeuring van wat geschied is. Zelfs na sprekers communiqué is men met het doen van onbescheidenheden blijven doorgaan, sterker, men heeft gezegd dat de voorzitter voor de pers in de bres had moeten springen, die onbescheidenheden had moeten toejuichen. Een combinatie van beide moties ware te aanvaarden, indien ze dan niet heel verwaterd zou lijken, wat spreker vreest. Overigens heeft niemand zich van de motie meer aan te trekken dan hij verdient. De motie is zakelijk; misschien is ze vatbaar voor een enkele verandering, maar niet iin haar wezen. De heer H u l s m a n merkt nog eens op, dat een geheim niet altijd bindend kan zijn voor de pers. De V o o r z i t t e r herinnert hem er aan, dat het daarom niet gaat; het gaat er om, dat men verplichtingen, die men van te voren op zich heeft genomen, niet is nagekomen. De heer H u l s m a n ziet in de motie een scherpe afkeuring; ze is grievend. De bladen die gezondigd hebben, waren te goeder trouw. De V o o r z i t t e r vraagt, wat voor zin dan de woorden van den voorzitter der Bondsvergadering hadden: „als de pers indiscreties begaat, dan komt ze hier niet weer" en wat voor beteekenis dan het opkomen van spreker tegen een dergelijke veronderstelling had. De heer H u l s m a n noemt de motie, zooals ze thans is geformuleerd, onaannemelijk. Er was bij de bladen goede trouw aanwezig. De G e e s t e 1 ij k A d v i s e u r vraagt, of de motie niet op de een of andere wijze is aan te vullen met enkele woorden, die op goede trouw duiden. (Geroep: en de publicaties zijn goedgekeurd en verdedigd). De heer H e i m e r blijft er tegen opkomen, dat alles over één kam wordt geschoren. De heer S t e e n h o f f vindt het gewenscht, dat er een motie wordt aangenomen met algemeene stemmen. Er mag geen onderscheid gemaakt worden tusschen de soort van onbescheidenheden, want daarmee» bevinden we ons op een weinig aanbevelenswaardig terrein. Wanneer uit de motie van het bestuur eenige woorden worden geschrapt en er wordt gezegd, dat wat geschied is zich niet mag herhalen, dan ligt daarin een afkeuring opgesloten. Na eenig beraad van het bestuur stelt de V o o r z i t t e r de motie als volgt gewijzigd voor: De Nederlandsche R. K. Journalistenvereeniging,
in buitengewone vergadering bijeen in hotel Terminus te Utrecht op Zondag 5 Februari 1922; van oordeel, dat mededeelingen in sommige organen der Katholieke pers omtrent de vertrouwelijke besprekingen inzake het Politiek Advies (Utrecht 21 Januari 1922) niet beantwoord hebben aan het vertrouwen dat in den journalist gesteld moet kunnen worden; spreekt daarover haar teleurstelling en afkeuring uit en gaat over tot de orde van den dag. Deze motie wrerd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Aan de orde is de verkiezing van een bestuurslid — vacature-B r u y s t e n . De V o o r z i 11 e r betreurt het, dat de heer Bruysten als bestuurslid en als lid der vereeniging ontslag heeft genomen. Het is een verlies als we dergelijke , |uvoormannen in de journalistiek moeten missen, en 'hij heeft daar veel spijt van. Intusschen, de vacature dient te worden aangevuld. De heer H u l s m a n wil opmerken, dat uit de briefwisseling van het bestuur met den heer Bruysten blijkt, dat de heer Bruysten door het bestuur tot ontslagname is geprest. (Algemeen protest). De heer O 11 h e t e n is verontwaardigd over de insinuatie van den heer Hulsman en hij vindt diens beschuldiging aan het adres van het bestuur vreeselljk dom. De heer H u l s m a n wil wel aannemen, dat het bestuur te goeder trouw kon zijn. De V o o r z i t t e r wijst een dergelijk bewijs van vertrouwen met verontwaardiging af. (Applaus). De heer D i e g e s vraagt, of het nieuwe bestuurslid de redactie van het orgaan op zich zal moeten nemen. De V o o r z i 11 e r zou het een heel gelukkige aanvulling van de nu eenmaal bestaande vacature vinden, indien het nieuwe bestuurslid de redactie van het orgaan, wat geen gemakkelijke taak is, op zich zou willen nemen. Nadat enkele namen door het bestuur en vanuit de vergadering naar voren waren gebracht, werd tot stemming overgegaan. Uitgebracht werden 18 geldige stemmen, waarvan 14 op den heer Steenhoff, die voorloopig tot de volgende algemeene vergadering de benoeming aanneemt. De V o o r z i t t e r dankt den heer Steenhoff, dien hij een der sieraden noemt van de journalistiek, namens de vergadering en namens zich zelf voor die aanvaarding. De V o o r z i 11 er deed nog mededeeling van het inkomen van een motie van het comité voor de candidatuur-Van Best. Deze motie werd voor kennis-
geving aangenomen, waarna de V o o r z i t t e r onder dank aan de aanwezigen met den Christelijken groet de vergadering sloot.
Verklaring. In de vergadering der R. K. Journalistenvereeniging van Zondag 5 Februari j.1. citeerde ik den heer Elout, waar hij schreef, dat een verzoek tot geheimhouding van een of andere zaak niet steeds door een journalist kon worden geëerbiedigd, wijl deze in een dergelijk geval volgens eigen verantwoording moet beslissen, of publicatie al of niet in het algemeen belang is. Toen werd mij geïnterrumpeerd: „dat is de opvatting van een liberaal journalist." Daarop antwoordde ik: „Maar ook een opvatting, die door iemand als den heer A. Laudy wordt gesteund." Als bewijs daarvoor haalde ik aan, dat ik krachtens een opdracht, mij door den heer Laudy in een particuliere correspondentie gegeven, den pauselij ken Internuntius te interviewen over de kwestie der préséances in hei Corps Diplomatique. Achteraf blijkt mij, dat uit mijn mededeelingen onder de collega's verkeerde conclusies zouden kunnen worden getrokken. Eerstens werd mij de bedoelde opdracht niet schriftelijk, maar telefonisch gegeven; en tweedens was er geen kwestie over publicatie van min of meer vertrouwelijke mededeelingen, maar bracht ik eenvoudig bet verzoek van de Internuntiatuur over aan den heer Laudy, dat de katholieke pers over die zaak niets zou publiceeren. Terecht antwoordde mij daarop de heer Laudy, dat hij een dergelijk verzoek niet zonder meer kon inwilligen, daar hij volgens eigen overtuiging en in het belang der katholieke zaak in deze had te beslissen. J. HULSMAN.
A. G. BOISSEVAIN. f Den heer A. G. Boissevain, directeur-hoofdredacteur van het „Handelsblad" en voorzitter der vereeniging „De Nederlandsche Dagbladpers", in de volle kracht van zijn leven en van zijn werken weggerukt, hebben ook wij dankbaar te herdenken. Toen de vereenigingen van journalisten, ettelijke jaren geleden, in contact kwamen met de Directeurenvereeniging, ten einde te pogen de economische positie der vakgenooten te verbeteren, was de heer Boissevain de leider der besprekingen. Vooral geen zoetsappig, niet eens een beminnelijk, maar voor alles een rechtschapen man, op wiens woord
men bouwen kon, geen man van goedkoope beloften, maar met een sterken zin voor de werkelijkheid en het bereikbare. Een man van groot gezag in zijn kring, een tacticus tevens, die het scheepje der positieverbetering behouden in de haven wist te brengen. Indien, al blijven wenschen te vervullen over, de economische actie tot het bevredigend resultaat heeft geleid, dat zij in twee instanties heeft gehad, dan hebben de journalisten daarvoor op de eerste plaats den heer Boissevain dank te weten. Voor zijn familie, voor zijn werkkring, voor de Nederlandsche Dagbladpers, is het heengaan van den heer Boissevain, in de middaghoogte der jaren, een groot verlies. De Nederlandsche B. K. Journalistenvereniging wijdt hem een woord van eerbiedige en erkentelijke waardeering en zal dezen sterken en eerlijken man niet vergeten.
UIT DE VEREENIGING. Bestuursvergadering
van 7
Januari.
Afwezig waren de heeren Stolwijk (wegens huiselijke omstandigheden), Thomassen (wegens ongesteldheid) en Galesloot (wegens het jubileum van het Centrum). Behandeld werden de uitnoodiging aan de Kath. Pers voor het Comité-Generaal van 21 Januari en het Perscongres. Bestuursvergadering
van Zaterdag
4
Februari.
Ter bestuursvergadering van Zaterdag 4 Februari, gehouden in hotel Terminus te Utrecht, waren alle bestuursleden aanwezig, behalve, met kennisgeving, de heer van den Broeke. Als nieuwe leden werden aangenomen de heeren F. J. B. Jansen te Amsterdam, A. G. J. A. Timmermans te Amsterdam, W. Hilbers te Vught en C. P. M. Hazelzet te Rotterdam. In bespreking kwam de houding door onderscheidene Persorganen aangenomen ten opzichte van de vertrouwelijke vergadering van 21 J a n u a r i te Utrecht, waarop het Politiek Advies voor de R. K. Staatspartij werd vastgesteld. Eenstemmig werd een motie van afkeuring aangenomen, welke aan de den volgenden dag te houden buitengewone Algemeene Vergadering zou worden voorgelegd. Nader werd de agenda voor die Algemeene Vergadering onder het oog gezien.
Bestuursvergadering
van Zaterdag
18
Februari.
Op de bestuursvergadering van Zaterdag 18 Februari, welke geheel voltallig was, werd bij acclamatie tot vice-voorzitter gekozen de heer Steenhoff — rooster van aftreding 1922. Tot lid van de economische commissie werd gekozen de heer van den Broeke. De ZeerEerw. Pater Kruitwagen zal voorloopig als vertegenwoordiger der vereeniging zitting nemen in het Centraal Bureau der K. S. A. Ter sprake kwamen voorts het orgaan, het Perscongres en de officieele vertegenwoordiging der vereeniging. Aangenomen
als nieuwe
leden.
F. J. B. Jansen, Directeur Alg. Ned. Pers- en Publiciteitsbureau, Heerengracht 259 (Privé-adres: Haarlemmerstraat 219), Amsterdam. A. G. J. A. Timmermans, verslaggever van het Alg. Ned. Pers- en Publiciteitsbureau, Leidschegracht 85, Amsterdam. W. Hilbers, Bedacteur „De Volkscourant", Vught. C. P. M. Hazelzet, redacteur „De Maasbode". J. Hol, redacteur „Het Huisgezin", Den Bosch. A
dresverandering.
C. de Mooy, Redacteur „De Grondwet", Roosendaal, van Molenstraat 57 naar Burgerhoutscheslraat 7. Jos. Frencken, van Boschstraat 18a naar Baronie laan 57, Breda. Salarisklasse. Verschillende nieuwe leden verzuimden tot dusverre aan den Penningmeester op te geven, in welke salarisklasse zij zijn ingedeeld. Met het oog op de a.s. dispositie over de contributie wordt verzocht deze opgaaf' alsnog ten spoedigste te doen aan J. H. A. Sehuurs, Spoorsingel 34b, Rotterdam. Pro
memorie.
Leden die nog nalatig waren om het vragenlijstje inzake de salarisregeling aan den Voorzitter ingevuld te retourneeren, wordt hiermede nog eens verzocht zulks zoo spoedig mogelijk alsnog te doen. Herinnerd wordt aan het op de jongste algemeene vergadering genomen besluit om de namen der nalatige leden te publiceeren.
INGEZONDEN" Een „sober" overzicht! Geachte Het
feit, dat
Redactie,
ik mij tot mijn leedwezen genoopt
;
voelde ontslag te nemen als lid van de R. K. JournalisDit wat den kop betreft. tenvereeniging, zal, hoop ik, geen bezwaar opleveren Toen nu — zooals ik uit telkens herhaalde schriftuom even aan te geven dat, en waarom, ik niet kaïi ren van het Bestuur moest opmaken — de heer Wesmeegaan met de uiteenzetting van het geschil „Bruys- seling maar bleef draaien en de rechtzaak eigenlijk al ten-Wesseling" ') in het nummer van 31 Januari. in vollen gang was, heb ik ten slotte op de herhaalde Gij spreekt daar van een „uitteraard sober over- vraag van het Bestuur kort en bondig geantwoord, dat zicht". Inderdaad, sober is het zeker, maar of daar- ik mij aan alle voorwaarden onderwierp, mits het nadoor de juistheid niet in 't gedrang kwam, is een vraag tuurlijk over den vorm ging. die de lezers mogen beslissen. Ik had, en heb nog, Men oordeele nu, wie de eigenlijke schuld van de van het verloop der zaak een héél andere opvatting. mislukking draagt. Bij het weergeven daarvan zal ik ook soberheid beEn nu de staart. trachten en mij van kwalificaties onthouden, nietteToen de klacht bij de Justitie reeds (in den eisch) genstaande mijn „temperament", waardoor ik mij in was behandeld, ontving ik weer een brief van het Bezulke ernstige dingen zou laten „meeslepen", zooals stuur. Ziezoo, dacht ik, nu zal, na al het gedraai, dan collega V. in het nummer van 30 December vergoelij- toch eindelijk eens mijn klacht kunnen beginnen kend maar onjuist onderstelde. Verbeeld U mijn verbazing, toen ik in den brief „sober" Er ontbreekt in uw overzicht al te veel; er wordt vermeld vond, dat de heer Wesseling geen genoegen juist alleen datgene gegeven, wat den schijn kan wek- nam met mijn toezegging (wat nieuws!) en dat het ken, dat ondergeteekende eigenlijk de oorzaak is van Bestuur dus maar geheel en al van verdere beheel de mislukking der Bestuurstusschenkomst. Ik moeiing in deze affaire afzag. (Ik had inmiddels het constateer slechts maar kwalificeer niet. Bestuur tot twee-, driemaal toe attent gemaakt, dat Aan uw overzicht ontbreken speciaal kop en staart. er ook nog altijd iets als een klacht van mij bestond, De middenmoot laat ik dan voor wat ze is. Laat mij die „natuurlijk" nog niet als afgedaan kon beschouwd daarom aanvullen: worden). Ik kan me begrijpen, dat ook het Bestuur de 1". Het Bestuur besliste over mijn schorsingsvoor- affaire beu werd, maar zulk een ongelijksoortige bestel zonder mij er over te hooren en nadere inlichtin- handeling der twee klachten was toch wel héél bar. gen in te winnen, hoewel het van de zaak ongeveer Mij was alle vertrouwen in het Bestuur ontnomen; niets wist. Uitteraard zal ik hier verder niets zeggen I na zulk een ondervinding bleef mij niets anders over over de genesis van mijn voorstel. Maar wel kan ik j dan in arren moede ontslag te nemen als lid der vermeedeelen, dat deze beslissing in zulke omstandighe- eeniging. Het vertrouwen in eereraden, commissies en den niet weinig bijdroeg tot mijn ontslagname als be- diergelijke, is de laatste maanden wel bijzonder gestuurslid.. schokt! Overigens kwalificeer ik maar weer niet. 2°. In het schrijven, waarin mij van de beslissing Geachte Redactie, schrijf nu over de affaire nog werd kennis gegeven, werd als „natuurlijk" vooropge- zooveel „sobere" mededeelingen als gij noodig acht, steld, dat daarmee mijn klacht nog niet vervallen van mij zult gij verder geen last hebben. Ik reken d'uitvas. Hoe „natuurlijk" dat wel was, is mij later geble- slag niet, maar tel het doel alleen. ken! (Zie hieronder). Niettemin en derhalve het beste met Uw vereeni3-. In de vergadering, waartoe ik na die beslissing geroepen werd, is eenstemmigheid bereikt over de 's-Gravenhage, Maria Lichtmis '22. voorwaarden, waaronder het Bestuur de klacht-WesseS. BRUIJSTEX. ling zou behandelen. Ik ging althans in de onderstelling van die eenstemmigheid naar huis. Daarbij was Naschrift der Redactie. voortdurend sprake over den vorm van mijn schrijAls de heer Bruijsten, slechts constat eerend en, verij, zooals trouwens van zelf sprak 2) en waarover edelmoedig, niet qualificeerend, in het sobere overzicht ook de klacht bij de Justitie alleen loopen kon. in het vorig nummer over het geschil Bruysten-Wes*) Deze u i t d r u k k i n g is hier op zich zelf j u i s t , m a a r het is seling leest, dat hij eigenlijk de oorzaak is van heel toch noodig ze te verduidelijken. Het hleek mij n.1., dat verschillende collega's ook in de w a r zijn gebracht door de p r a a t jes, van zekere zijde sinds lang over mij uitgestrooid. (De reden van dat uitstrooien is duidelijk). In de Kath. J o u r n a listenvereeniging kan men spreken van een conflict BruystenWesseling of, j u i s t e r nog, Wesseling contra Bruysten, m a a r in Den Haag was het een z a a k : Katholieke beweging contra Wesseling.
j1) Ik releveer dit met nadruk, omdat men mij later een onderzoek van wijder strekking wilde opdringen. Ik kan dat niet goed begrijpen: een overtuiging kan door argumenten gewijzigd worden, m a a r is niet weg te werken door de u i t s p r a a k eener commissie. Vooral niet, als, zooals hier, de drijfkracht van den aanvang af — zij het om edelaardige motieven — zich partijdig toonde.
de mislukking der bestuurstusschenkomst, dan kunnen wij geen vrijheid vinden die voorstelling tegen te spreken. De kern van de zaak ligt daar. Indien de heer Bruysten even gereedelijk als de heer Wesseling zich had bereid verklaard zich aan de uitspraak van het bestuur te onderwerpen, zou het conflict zijn natuurlijke oplossing hebben gevonden. De heer Bruysten mocht en moest bij het bestuur onbevangenheid, rechtschapenheid en eenig inzicht veronderstellen en kon dus, daarbij sterk staande in het besef van zijn goed recht, te meer veilig de afwikkeling van het geval aan het bestuur overlaten. Het schorsingsvoorstel van den heer Bruysten, uitgelokt door den aandrang van den heer Wesseling om bemiddeling, was een min gelukkige greep. Schorsing zou, hangende de bemiddeling, waartoe het bestuur in beginsel bereid was, een der partijen in een positie van zedelijke inferioriteit hebben gebracht en kon uitgelegd worden, en zou uitgelegd zijn, als een soort uitspraak-bij-voorbaat. Indien de heer Bruysten, zooals hij schrijft, in arren moede zijn ontslag als lid onzer vereeniging heeft genomen, dan moeten wij vaststellen, dat hij zich slecht heeft laten inspireeren; een besluit, in zulk een gemoedsstemming genomen, is zelden een juist en rechtvaardig besluit.
Binnenlandsche Kroniek.
den Minister voor sociale aangelegenheden, Dr. Pauer, een pensioenkas voor Oostenrijksche journalisten gesticht. De minister zeide bij deze gelegenheid o.a.: Hier is een gewichtig sociaal werk tot stand gekomen, iets wat U allen te lang was onthouden. Gij, die dagelijks Uw pen hanteert om voor anderer belangen in het krijt te treden, hebt veel te lang reeds moeten wachten op datgene, waarop gij recht hebt: de zekerheid, dat gij na een leven van gestagen, vaak inspannenden arbeid Uw levensavond in rust en zonder zorg zult kunnen beleven. Het stemt droevig te moeten bedenken, dat velen Uwer collega's, welke een menschenleven lang de pen in rechtschapenheid hebben gevoerd, hunne laatste dagen soms in bitteren nood hebben moeten slijten En vervolgens: Ik schat de pers hoog uit volle overtuiging en ben van meening, dat het nog nooit een regeering heeft berouwd, haar krachtdadig te zijn tegemoet gekomen. Bij den grooten strijd der geesten zullen er steeds verschillen blijven bestaan. Doch dat ook de meest volmaakte regeering de medewerking der pers niet zal kunnen ontberen, hierover, mijne heeren, is geen verschil van meening mogelijk.
Bevoordeelt allereerst hen, die in ons orgaan adverteeren.
Jubilé. De heer .1. W. Vienings was half Februari 121 jaar werkzaam als hoofdredacteur van de „Nieuwe Zeeuwsche Courant". Een langdurige journalistieke loopbaan zij den jubilaris toegewenscht.
ADVERTENTIËN.
Benoeming. Tot inspecteur van politie te Weert is benoemd de heer Frencken, journalist en reserve-officier te Breda. De journalistiek leidt tot alles!
H.H. J O U R N A L I S T E N
KOOPT UW RIJWIEL HIER!!
Draadlooze telefonie. Den laatsten tijd heeft in ons land een groot aantal bladen een draadlooze installatie aangeschaft, om de berichten van het Persbureau Vaz Dias, te Amsterdam, draadloos-telefonisch op te nemen.
SIMPLEX m e t DUIMLOP b a n d e n het b e s t e aan de m a r k t . ENGELSCH RIJWIEL (I jaar garantie) f 1 2 5 .
Buitenlandsche Kroniek. Een PensioeninsteUinfj voor Journalisten.
Verder alle mogelijke ONDERDEELEN, enz.
GEBR. DE KONING = DEN HAAG
Oostenrijksche
Te Weenen is kortgeleden, in tegenwoordigheid van
I
127 VALKENBOSCHLAAN 127
1