15 Maart 1934
Nummer 95
DE KATHOLIEKE PERS
MAANDORGAAN VAN DE NEDERLANDSCHE ROOMSCH-KATHOLIEKE JOURNALISTENVEREENIGING Verschijnt eiken 15en van de maand ABONNEMENTSPRIJS: f 2.50 per jaar
Verantwoordelijk R e d a c t e u r :
J. HULSMAN Star Numanstraat 12 - Groningen - Telefoon 5136
HET LIDMAATSCHAP VAN DE ROTARY. Een lid van de Rotary maakte mij erop opmerkzaam, dat ik in het vorig nummer op blz. 11—12 op een eenigszins onaangename wijze heb uitgelaten over de eischen, die aan het lid-worden van de Rotary zouden worden gesteld. Natuurlijk is 't volstrekt niet mijn bedoeling geweest, tegenover de Rotary iets onaangenaams te zeggen. Doch mijn toon was daarom wat zuur, omdat het heele stukje dat ik moest schrijven zuur werk voor mij was. Aan de hand van mij verstrekte inlichtingen constateer ik dan ook gaarne, dat de Rotary op de meest discrete wijze ervoor pleegt te zorgen, dat alleen zulke leden worden aangenomen, die uit inwendige overtuiging en in eerlijke goede trouw het doel van de Rotary willen nastreven. Rotterdam, 6 Maart 1934. fr. B. KRUITWAGEN, O. F. M. IS EEN VEREENIGING VAN KATHOLIEKE HOOFDDIRECTEUREN WENSCHELIJK? Op Dinsdag 27 Februari werd er te Utrecht een bijeenkomst gehouden, onder leiding van het bestuur van de Katholieke Film Centrale met de directeuren, hoofdredacteuren en filmrecensenten van de katholieke dagbladpers, om daar te beraadslagen over een voorstel tot medewerking aan de herzieniing van de filmkeuring in de kath. dagbladpers. In zijn inleiding deelde de voorzitter mede, dat de K. F. C. in samenwerking met de katholieke dagbladpers het vraagstuk van de filmkeuring in studie genomen had en een regeling voor een herziening dezer keuring had ontworpen, waarvoor nu de instemming van alle katholieke bladen werd gevraagd. Wij hebben toen onzerzijds onmiddellijk het woord gevraagd en er onze verbazing over uitgesproken, dat de heer Teepe sprak van een samenwerking met de katholieke dagbladpers, terwijl ons van eenig overleg tusschen de K. F. C. en de Ned. Kath. Journalisten Vereeniging niets bekend was. Zelfs niet van eenig contact. Waarop de heer Teepe antwoordde, dat men alleen contact gezocht had met de Katholieke Directeuren Vereeniging, wijl men meende, dat men op die wijze het juiste contact had met de geheele katholieke dagbladpers. Zooals voor de hand ligt, zijn wij tegen deze opvatting direct opgekomen, omdat de onjuistheid er van evident is. Wij wezen er op, dat de filmkeuring een zuivere journalistieke kwestie is, waarin de directeuren al heel weinig zeggingschap hebben, maar de verantwoordelijkheid door de redactie gedragen wordt. Hier had dus op de eerste plaats contact gezocht moeten worden met de Ned. R. K. Journalisten Vereeniging, die krachtens art. 3 van haar door de bisschoppen goedgekeurde statuten, juist hier een taak heeft. Nu nemen wij onmiddellijk aan de verklaring van Mr. Teepe, dat het bestuur van de F. K. C. hier volkomen ter goeder trouw gehandeld heeft. Maar wij hadden mogen verwachten, dat de Katholieke Directeuren Vereeniging de Katholieke Journalisten Vereeniging in deze taak had betrokken. Want de onwetendheid,
ADVERTENTIEPRIJS: f 4.— per 7,2 pagina
waarmede het bestuur van de K. F. C. zich kon verontschuldigen, geldt niet voor de Directeuren Vereeniging. Wij stellen er prijs op, deze teleurstelling hier openlijk uit te spreken, omdat het niet de eerste maal is, dat wij ons in dit opzicht moeten beklagen. Toen onlangs de Federatie van de R. K. V. B. in Nederland inzake de sportverslaggeverij zich tot de Katholieke Directeuren Vereeniging wendde, terwijl het hier toch zeker ook voor een belangrijk deel ging om een journalistieke aangelegenheid, hebben de katholieke directeuren ook verzuimd de Katholieke Journalisten Vereeniging in dit overleg te betrekken. Eerst toen wij er door toevallige omstandigheden van hoorden en ons tot het bestuur van de R. K. V. B. wendden zag dit direct zijn verzuim in en noodigde ons ook uit tot het deelnemen aan deze besprekingen. Nu heeft de heer Weterings deze houding van de Directeuren Vereeniging op de bijeenkomst in Utrecht trachten te verdedigen met een beroep op het feit, dat het hier eigenlijk een zaak was van de hoofdredacteuren, maar aangezien we helaas geen afzonderlijke vereeniging van katholieke hoofddirecteuren hebben, zou het voor de hand gelegen hebben dat de Directeuren vereeniging deze zaak tot zich trok. Dit motief kunnen wij echter allerminst a l | juist aanvaarden. Immers vrijwel alle katholieke hoofddirecteuren — uitzondering betreft slechts een enkel geval — zijn georganiseerd in de Ned. R. K. Journalisten Vereeniging, waarmede zij dus duidelijk te kennen hebben gegeven, dat zrj aan deze organisatie de behartiging van hun speciale journalistieke belangen toevertrouwen. En dan ligt het allerminst op den weg van de directeuren om te zeggen, dat waar de hoofdredacteuren niet afzonderlijk georganiseerd zijn, zij directeuren de behartiging van de journalistieke belangen aan zich trekken. Indien het gaat om kwesties, waarbij vooral de hoofdredacteuren betrokken zijn, dan zal het bestuur van de Ned. R. K. J. V. wel zoo verstandig zijn om als gedelegeerden bij dit overleg eenige hoofdredacteuren aan te wijzen. Het feit, dat in het bestuur van de Ned. R. K. J. V. vier van de vijf leden hoofdredacteur zijn, bewijst toch wel afdoende, dat de belangen van de hoofdredactie voldoende behartigd zullen worden. Er is dan ook o.i. geen enkele reden voor de oprichting van een afzonderlijke katholieke hoofddirecteuren vereeniging en de behoefte daaraan heeft zich, zoover wij ons kunnen herinneren, dan ook bij de hoofdredacteuren nooit doen gevoelen. Men heeft het bij de andere pers, indertijd wel eens geprobeerd, toen de toenmalige hoofdredacteur van de „Nieuwe Crt." wijden de heer Bruna de „Hodiver" oprichtte, een organisatie van hoofdredacteuren. Maar deze organisatie is bij gebrek aan levenskracht spoedig ter ziele gegaan. De hoofdredacteuren hooren thuis in de journalisten organisaties en daar alleen zijn ze op hun plaats. Wij willen hier nog wel aan toevoegen, dat naar onze stellige overtuiging de oprichting van een afzonderlijke vereeniging van katholieke hoofdredacteuren, als deze iets zou gaan beteekenen, noodlottig zou moeten worden voor de Katholieke Journalisten
24
DE KATHOLIEKE PERS No. 95
Vereeniging, omdat deze dan een zeer belangrijk deel van haar taak zich ontnomen zou zien en eigenlijk zou ontaarden tot een zuiver materialistische belangenorganisatie. Wij hopen, dat het dan ook nooit tot een dergelijke betreurenswaardige afscheiding in onze vereeniging zal komen. En dat de katholieke directeuren, dit verlangen, dat blijkbaar in dien kring gekoesterd wordt, zullen prijs geven en zij voortaan loyaal zullen medewerken om aan onze vereeniging de taak toe te kennen, welke haar statuair is opgedragen en die ook geheel in haar lijn ligt. Want — en dit heeft de Utrechtsche vergadering duidelijk bewezen — men schaadt ook de belangen, die men wil dienen, wanneer men in zuivere journalistieke zaken, de journalistenorganisatie uit wil schakelen. Wij nebben in Utrecht reeds opgemerkt, dat het allerminst de bedoeling van ons was om deze zaak zelf te saboteeren, omdat de kath. journalisten er niet in gekend zijn. Maar bij een negatie als systeem zou natuurlijk de noodige medewerking van de hoofdredacties wel eens geweigerd kunnen worden. Wij hebben intusschen te veel vertrouwen in liet juist inzicht voor de goede verhoudingen bij de Directeuren Vereeniging dan dat men op dezen weg zou willen voortgaan. Het bleek in Utrecht ook reeds duidelijk, dat de journalisten zich in hun zuivere journalistieke taak, niet zonder meer een ukase laten opleggen van de zijde der directeuren. Op het terrein van de zuivere journalistiek, d. i. het redactioneele gedeelte, moet de redactie souverein zijn en het is allerminst in het belang van goede verhoudingen „in" en voor een goed gehalte „van" de kath. journalistiek, wanneer de directeur wil trachten op den stoel van den hoofdredacteur te gaan zitten. Dat kan alleen leiden tot een degradatie van het journalistiek peil van de courant. En daarbij ook nog tot verval bij een katholiek blad en ongewenschte verhoudingen, omdat een hoofdredacteur die karakter bezit en liefde voor zijn roeping heeft, dit onmogelijk kan tolereeren. In het dagbladwezen heeft ieder zijn eigen werk, de directie en de redactie en deze moet zooveel mogelijk gescheiden blijven, Hier is alleen plaats voor een loyale samenwerking, waarbij rechten en positie van beide partijen royaal worden erkend. Dat wij deze juiste verhouding met kracht willen handhaven bleek op onze jongste ledenvergadering, toen de behandeling van een voorstel van een der groepen werd afgewezen op grond van het feit, dat het hier, n.1. de filmreclame in de advertenties, meer een terrein was, waar allereerst de directeuren een taak hebben. Daarom hopen wij, dat de directeuren voortaan, wanneer het gaat om zuiver journalistieke belangen, in elk overleg aan de katholieke journalisten, die plaats zullen toekennen, waarop zij rechtens aanspraak kunnen maken. Want alleen dan zullen de belangen van de katholieke pers, het beste kunnen worden behartigd en zal zij haar taak het beste kunnen uitoefenen. INPERKING VAN DE PERSVRIJHEID. Het wetsontwerp van minister van Schaik, „houdende nadere voorzieningen ter bescherming van de openbare orde" bevat ook enkele bepalingen, welke onmiskenbaar de in ons land bestaande vrijheid van drukpers aantasten. Vooral in de nadere toelichting, welke de minister in zijn memorie van antwoord op enkele bepalingen gegeven heeft, laten hieromtrent weinig twijfel meer over. Nu is, zooals natuurlijk alle collega's weten, de vrijheid van drukpers door art. 7 van de grondwet gewaarborgd, maar het is evenzeer bekend, dat dit grondwetsartikel allerminst het recht schept, om maar te schrijven, wat men wil. De bepalingen welke minister van Schaik thans voorstelt, zijn dan ook allerminst op te vatten als een terzijdestelling van de grondwet, wat trouwens van iemand als minister van Schaik
15 Maart 1934
zeker niet verwacht zou kunnen worden. Maar er schuilen o.i. in dit ontwerp toch wel enkele gevaren, ook voor de bona-fide journalistiek. Nu hebben wij reeds eerder opgemerkt, dat wij niet onder alle omstandigheden de ongerepte vrijheid van drukpers als een onaantastbaar recht beschouwen, en wij hebben zelfs gemeend, toen de Kring deze opvatting verdedigde, daartegen te moeten ingaan, waarbij wij het risico liepen de schampere opmerking te moeten hooren, dat onze meening niet overschat moest worden. De Overheid heeft o.i., wanneer het belang van de gemeenschap door persuitingen wordt bedreigd of geschaad, niet alleen belang bij de praeventie dier uitingen, maar zelfs de plicht deze te voorkomen. Als de geheele gemeenschap in gevaar is, zijn maatregelen gewettigd tegen alles wat dat gevaar kan versterken. Minister vanSchaik wijst er nu in zijn memorie van antwoord op, dat in den laatsten tijd op grove wijze misbruik is gemaakt van de vrijheid van drukpers en het is dan ook een soort van staatsnoodweer, dat de minister naar dit middel doet grijpen. Het recht van deze opvatting zullen wij allerminst betwisten. Reeds in ons nummer van 15 Februari 1933 hebben wrj gewaarschuwd tegen de bedreiging van de persvrijheid in ons land, doordat er o.i. eenige bladen waren, die van deze vrijheid een ernstig misbruik maakten en op die wijze de Regeering dwongen, hier afweermaatregelen te treffen. Wij hebben het toen betreurd, dat wij brj deze waarschuwing, juist geuit in het belang van de persvrijheid, geen steun hebben gekregen van den Ned. Journalisten Kring. Integendeel deze kwam kort daarop met een motie, waarin reeds bij voorbaat elke inbreuk van de overheid op de persvrijheid werd betreurd, waarbij toen de „Standaard" volkomen juist opmerkte, dat men van die zijde de persvrijheid meer zou hebben gedien, indien men de moed had gehad de vinger te leggen op de wondeplek in de pers, n.1. te waarschuwen tegen de ongebreidelde critiek, waardoor men de overheid dwong beperkende bepalingen te treffen. De minister is nu met enkele beperkende maatregelen gekomen. En al blijkt uit het bovenstaande, dat wij daartegen in beginsel niet persé vijandig staan, tegen een tweetal bepalingen zouden wij toch een enkel bezwaar willen doen hooren. Wij geven gaarne toe, dat hetgeen de Overheid thans doet, n.1. in relatie treden tot de pers op het standpunt van het veto, enkele jaren geleden voor ons land nog als iets onmogelijks werd geacht. Op het in October 1920 te Rotterdam gehouden journalistiek congres, waarbij ook het onderwerp „De overheid en de pers" aan de orde kwam, heeft een der inleiders de pas afgetreden hoofdredacteur van het „Utrechtsch Dagblad" Mr. Ritter o.m. het volgende opgemerkt: „De moderne overheid plaatst zich tegenover de pers niet op het standpunt van het veto. Zij zoekt in de relatie tot de pers, betrekkingen met een mondige pers. Zij wil de pers niet iets opleggen, maar haar overtuigen van het levensbelang, dat de gemeenschap heeft bij zwijgzaamheid over bepaalde feiten. In dit opzicht heeft de Ned. Regeering tijdens de oorlogsjaren een enkele maal een beroep op de pers gedaan om dit of dat niet te publiceeren. Ook in de na-oorlogsche jaren heeft minister van Karnebeek de Ned. pers verzocht uitlatingen van de Belgische pers niet te vermelden en op een enkele verklaring van de Belgische regeering niet te reageeren. De zwijgzaamheid welke de overheid thans de pers in bepaalde gevallen wil opleggen heeft echter een geheel ander karakter, dan waar Mr. Ritter hierboven van sprak. Minister van Schaik plaatst zich wel degelijk op het standpunt van het veto, vooral waar hij zelfs den verslaggever die krachtens zijn journalistieke
15 Maart 1934
DE KATHOLIEKE PERS No. 95
25
plicht een objectief verslag maakt, dreigt hem ingevolge en staatkundig leven. Slechts éénmaal had Dr. Kuyper zich geartikel 131 wetboek van strafrecht voor den strafrechter te . griefd gevoeld door een caricatuur, toen men een van zijn kinbrengen, wanneer hrj iets in zijn verslag opneemt, dat kan deren betrok in de strijd tegen de vaccinatie. En ook Dr. Kuyper leiden tot een vervolging van hem, die in een openbare verga- heeft meer dan eens een fel bewogen politieke periode meedering, de geïncrimineerde woorden gebezigd heeft. Hier hebben gemaakt, waarin de Regeering, wier leider hij was, aan felle wij direct reeds een bepaling in het wetsontwerp waartegen wij critiek bloot stond. Wij herinneren slechts aan de staking van 1903. Toch achtte Kuyper in 1913 deze vorm van politieke strijd enkele bezwaren zouden willen ontwikkelen. Allereerst van practischen aard, omdat het o.i. uitgesloten is, dat een verslag- zeer hoog. De caricatuur is dan ook een voortreffelijk wapen in gever, die een persklaar verslag maakt, kan weten, dat een de politieke strijd en juist omdat zij ietwat char geer end moet bepaalde uitdrukking van den spreker, strafrechterlijk vervolgd optreden, wil ze doel treffen, vreezen we maar al te zeer, dat de zal worden. In 99 van de 100 gevallen zal de betrokken uitlating bepalingen welke nu tegen haar worden getroffen, niet alleen al lang ter zetterij zijn, alvorens de verslaggever zal weten of de de uitwassen van de caricatuur, maar ook haar zelf zullen treffen. spreker deswege vervolgd zal worden. En dit zouden wij een zeer groot nadeel achten, want juist in Veel ernstiger is intusschen ons principieel bezwaar, omdat hier de objectiviteit van den verslaggever ernstig in het gedrang een politiek bewogen tijdvak als het onze, is de caricatuur een komt. Hij heeft tot taak een juist en objectief verslag te geven zeer goed werkende veiligheidsklep bij een pvermatigen druk. Laat de regeering zich ook hier nog eens even bezinnen, alvovan de vergadering, waarheen hij door zijn hoofdredacteur gezonden is en wanneer bij het vervullen van die taak, vooral in rens tot zulke ver strekkende maatregelen over te gaan, die naar deze woelige tijden, de toepassing van art. 131 hem als een onze stellige overtuiging tot nu toe nog allerminst gemotiveerd Damocles zwaard boven het hoofd hangt, dan vreezen wij, dat zijn en met ons volkskarakter moeilijk in overeenstemming zijn de objectiviteit van het verslag leelijk in het gedrang zal komen. te brengen. Ook hier geldt toch het Koninklijke woord door H. M. de Dat de minister op dit terrein zeer ver wil gaan blijkt wel uit het voorbeeld, dat Zijn Excellentie zelf in zijn memorie van ant- Koningin in September j.1. in het Amsterdamsche stadion gewoord aanhaalt. De minister herinnert n.1. aan de jongste wijzi- sproken: Nederlanders blijft U zelf". Wie de nieuwe journalistenging in het reglement van orde in de Tweede Kamer, waardoor wet in Duitschland naleest ontkomt niet geheel aan den indruk, de voorzitter het recht krijgt bepaalde gedeelten uit een rede- dat minister van Schaik met zijn nieuwe maatregelen iet of wat voering, welke een opruiend karakter hebben, in het stenogra- Duitsch georiënteerd is. Aan de andere zijde van de grens is de fisch verslag te schrappen. Welnu wanneer een verslaggever journalist volkomen gedegradeerd tot den ambtenaar van de dergelijke passages toch in zijn verslag zou opnemen en laten regeering. Hij zal alleen toelaatbaar mogen achten, datgene wat drukken, dan zal hij het gevaar loopen, dat art. 131 op hem zal naar de meening van de tijdelijke regeerders is in het belang van het Duitsche volk en het Duitsche Rijk. worden toegepast. Ook hier zouden we weer willen wijzen op de practische bezwaElk oogenblik zal de journalist zich daar moeten afvragen, ren, omdat een Kamerverslag direct persklaar wordt opgenomen kan dit of dat niet onaangenaam zijn voor de regeering, mijn en als 't ware, vooral in het laatste uur voor het afdrukken van opperste principaal. Minister van Schaik wil ook en niet alleen de couranten, om de tien minuten naar de zetterij gaat. Maar de verantwoordelijke hoofdredacteur, maar ook de verslaggever veel ernstiger zijn ook o.i. hier de principieele bezwaren, omdat bij het vervullen van zijn taak, telkens voor de vraag stellen, wat de minister hier wil, de journalistiek in haar wezen aantast. als ik die of die uiting van den spreker, dien ik moet verslaan Hetgeen wij in een orgaan van en voor journalisten niet nader in mijn verslag opneem, heb ik dan misschien de kans dat ik behoeven te adstrueeren. tegen de lamp loop en door een ijverig ambtenaar van het Een andere bepaling in het nieuwe wetsontwerp, waartegen Openbaar Ministerie voor den rechter wordt geleid? wij ook een enkel bezwaar zouden willen maken, is de poging Wij herhalen nog eens, dat ook wij meenen, dat nu meer dan welke ondernomen wordt om ook de caricatuurteekening onder eens, een blad van de persvrijheid schandelijk misbruik heeft de regeeringscensuur te zetten. In den vijfden titel van het gemaakt, er voor de regeering aanleiding is om deze vrijheid tweede boek van het Wetboek van Strafrecht van art. 131 wordt wat meer in te perken. Reeds in het voorloopig verslag van de thans ook het woord „afbeelding" opgenomen. Tweede Kamer over hoofdstuk I van de Rij ksbegrooting 1934 Dat v/ij niet eiken vorm van propaganda door middel van de is de Regeering met aandrang gevraagd om met kracht het afbeelding verwerpen ligt voor de hand. Toen minister Donner misbruik tegen te gaan, dat van de vrijheid van vereeniging, maatregelen trof om dé godslasterlijke propaganda in woord en van het woord, van de straat en van de pers werd gemaakt. geschrift strafbaar te stellen, is daar weinig bezwaar tegen En in de Eerste Kamer is deze aandrang zoo mogelijk nog gerezen. krachtiger gehoord. Nog eens, gezien enkele recente voorbeelden En indien de minister van Justitie eens kwam met maat- begrijpen wij, dat aan een inperking van de persvrijheid niet te regelen, waarin een zeer scherpe censuur werd uitgeoefend op ontkomen was. Op dit gevaar hebben wij reeds in Februari 1933 de vaak meer dan ergerlijke afbeeldingen waarmede geweten- gewezen, maar toen helaas niet voldoende steun gehad, ook van looze filmexploitanten reclame maken voor hun films en welke hen die beweerden, dat de persvrijheid in hun oogen een beafbeeldingen, vooral voor de jeugd, een groot volksgevaar inhou- langrijk en kostbaar nationaal bezit v/as. den omdat ze tal van onschuldige kinderzielen tot in den grond De gevolgen daarvan zullen we nu moeten dragen. toe vergiftigen, dan zouden wij deze censuur, met alle kracht Maar de aantasting van deze vrijheid op een tweetal punten, waarover wij beschikken, toejuichen. hierboven genoemd, is naar onze stellige overtuiging ook nu nog Maar minister van Schaik wil in zijn wetsontwerp voorname- niet gemotiveerd. En wij hopen daarom, dat de minister deze lijk de politieke satyre treffen, omdat hij daarin een gevaar ziet beide kwesties nog eens in nadere overweging zal nemen. voor de openbare orde. Wij gelooven, dat deze gevaren toch zeer overdreven worden voorgesteld, in elk geval, dat deze maatregelen een zeer groote schaduwzijde bezitten. In zijn voorrede van het werk „Dr. Kuyper in de caricatuur" heeft deze groote anti-rev. staatsman zelf over de groote waarde van de caricatuur geschreven voor ons politiek
26
DE KATHOLIEKE PERS No. 95 ONZE ALGEMEENE VERGADERING.
Na het uitvoerige en met tal van interessante commentaren, voorziene verslag van den tweeden secretaris collega Zwetsloot, elders in dit nummer, moge de redacteur zich ontslagen zien van de taak om op deze plaats aan deze zeer belangrijke vergadering nog een nabeschouwing te wijden. Op een enkel punt zouden wij intusschen terug willen komen en wel over het zeer belangrijke en ernstige debat dat is gevoerd over de vraag of wij als Katholieke Journalisten Vereeniging, ons zouden moeten aansluiten bij een op te richten werkloozenkas. Het bestuur heeft over deze zaak, zooals men in ons nummer van 15 Januari kan lezen, na ampele besprekingen gemeend voorloopig hier afwijzend te moeten adviseeren. Op de eerste plaats vanwege de zeer zware financieele lasten welke het oprichten van een dergelijke werkloosheidskas in den zin van art. 2 van het Werkloosheidsbesluit aan onze leden en onze vereeniging oplegt, maar ook — en deze overweging legde veel gewicht in de schaal — omdat ons op dat moment geen enkel geval zelfs van een dreigende werkloosheid onder onze leden bekend was. Toen wij echter op 4 Maart j.1. te Utrecht bijeen waren was deze laatste gunstige factor helaas niet meer aanwezig. De vergadering stond onder den indruk van een crisisontslag, dat aan niet minder dan 7 collega's was te beurt gevallen. Daarbij heeft ook de brief van een aantal Limburgsche collega's, waarin een dringend beroep werd gedaan op de vergadering om wèl te besluiten tot oprichting van een werkloozenkas, op de vergadering ongetwijfeld een grooten indruk gemaakt en op het gevallen besluit belangrijken invloed gehad. Tijdens de discussies bleek dan ook reeds dat bij het bestuur zelf de overtuiging rijpte, dat deze kwestie hier niet zonder meer afgewezen mocht worden. Met volkomen instemming heeft het bestuur dan ook de opdracht aanvaard om binnen zeer korten termijn deze zaak in een concreet advies met alle bijzonderheden aan een extra bijeengeroepen algemeene vergadering ter definitieve beslissing voor te leggen. Direct na de algemeene ledenvergadering te Utrecht is het bestuur bijeengekomen en is de voorloopige werkwijze voor het vooronderzoek verdeeld. O.m. een bespreking met den minister, terwijl de volgende bestuursvergadering reeds werd vastgesteld op 17 Maart, voor welken datum men alle gegevens hoopt te bezitten om een concreet voorstel voor de algemeene ledenvergadering te formuleeren. Het ligt voor de hand, dat wij hier op deze beslissing, ook al zou het ons niet onmogelijk zijn, niet vooruit zullen loopen. Het bestuur dat met groote spoed, zooals men ziet, deze zaak heeft ter hand genomen, zal zonder twijfel deze belangrijke kwestie minitieus voorbereiden. Dit staat intusschen wel vast, indien de op te richten kas werkelijk iets voor ons journalisten zal willen beteekenen, dan zullen wij naast de gewone contributie, nog een jaarlijksche verplichte contributie moeten gaan heffen voor de werkloozenkas, welke niet gering zal zijn. Ook al zouden wij er in slagen, en daar mogen wij stellig op rekenen, bij deze betalingen de medewerking der directeuren te krijgen. Daarbij komt nog, dat in ons bedrijf er gelukkig een aantal journalisten zijn, die menschelijker wijze gesproken, door deze vreeselij ke ramp van de werkloosheid nooit bedreigd zullen worden. Op hen zal vooral een krachtig beroep op de plicht van solidariteit moeten worden gedaan om voor hun minder gelukkige collega's een belangrijk offer te doen brengen. Of door deze zeer hooge contributies de werfkracht voor onze vereeniging niet zal worden ondermijnd en wij op den duur niet velen zullen verliezen, die van deze zeer verhoogde contributie
15 Maart 1934
nooit eenige baat zullen vinden, zijn zaken, welke we ongetwijfeld zeer ernstig onder het oog moeten zien. Met een psychologisch inzicht en een open oog voor de werkelijkheid der dingen, zullen wij hier, zoowel bestuur als leden, een beslissing moeten nemen. Een beslissing die, hoe zij ook uitvalt, voor onze vereeniging wel eens van groote beteekenis kan zijn. DE VERSTANDELIJKE ONTWIKKELING DER MASSA. Het publiek waar wij voor schrijven. Een van onze beste publicisten Mr. Plemp van Duiveland heeft eens geschreven, dat wanneer een journalist iets bereiken wil, hij steeds moet herhalen. Hij zal herhaaldelijk op hetzelfde aambeeld moeten hameren, wil hij voor een bepaalde zaak de belangstelling van het publiek trekken. Dat dit advies aan de journalisten nog niet zoo verkeerd is, maar volkomen in overeenstemming met de kennis der volkspsyche, blijkt uit de onlangs verschenen publicatie van Prof. Dr. E. M. J. A. Roels, den bekenden kath. hoogleeraar in de psychiatrie aan de Utrechtsche Universiteit. Daarin deelt prof. Roels o.m. het volgende mede: „Men mag niet vergeten, dat 75 n/o van het publiek zelfs uiterst eenvoudig' opgezette redeneeringen niet snapt. Gewoonlijk maakt men zich over het begripsvermogen van het doorsneepubliek nogal wat illusies. Bij een onderzoek door een mijner medewerkers met behulp van een aantal zorgvuldig geijkte tests naar het begripsvermogen van circa 11.000 jonge mannen van 19 tot 20 jaar ingesteld, bleek, dat 31 % op een verstandelijk peil stond van een kind van ten hoogste 11 jaar. Bijna 19 %> stond op het niveau van kinderen van 15—16 jaar. Ging men deze onderzoekingen herhalen op oudere individuen — dit is in het buitenland geschied — dan worden deze percentages eerder nog iets ongunstiger. De conclusie, die uit deze onderzoekingen kan worden getrokken, is dan ook, dat als men het publiek met zijn annonces, advertenties, plakkaten enz. wil bereiken, men goed doet, het toe te spreken op een wijze, die niet gaat boven het bevattingsvermogen van kinderen van 15 tot 16 jaar; veiliger is het zich van een zeggingswijze bedienen, die ook kinderen van 9 tot 13 jaar kunnen begrijpen, want 50 %> onzer bevolking komt in verstandelijke ontwikkeling niet boven die van kinderen van 13 jaar uit . . . . Men houde, het kan niet genoeg worden herhaald, dus steeds voor oogen, dat het peil van verstandelijke ontwikkeling, bij het doorsnee-publiek bijzonder laag en de graad van zijn algemeene ontwikkeling bijzonder gering is." Tot zoover prof. Roels. Erg bemoedigend voor ons journalisten zijn deze publicaties niet. Zij opperen heel sterk de mogelijkheid, dat wij dikwijls onproductief werk doen. Maar zeker heel dikwijls, slecht en verkeerd begrepen worden. EEN VREEMDE GESCHIEDENIS. Een commissaris van Politie die doorslaat. In den Haag bestond, zooals in tal van andere steden, een semi-officieel contact tusschen politie en pers. Mededeelingen, die rijp zijn voor publicatie worden daar eiken morgen aan de pers meegedeeld en daarnaast verbindt de pers zich om berichten, welke zij buiten dit contact krijgt, even ter kennis te brengen van de politie, opdat deze kan beoordeelen, of een ontijdige publicatie het justitieele onderzoek zou kunnen schaden. Verder wordt bij belangrijke zaken als een moord, de geheele pers door den commissaris van de betrokken af deeling bijeen geroepen, om inlichtingen te verschaffen. Nu wekte het reeds enkele jaren bevreemding, dat het Haagsche sensatieblad de „Nieuwsbron" en ook de „Avondpost", een
15 Maart 1934
DE KATHOLIEKE PERS No. 95
tweeling uitgave v a n de Sythoff pers, allerlei politioneele p r i meurs of detailbij zonderheden publiceerden welke geen enkel a n d e r blad had. Dit n a m tenslotte zulk een omvang aan, d a t iedere journalist begreep, d a t hier bij de politie ergens een lek zat, waardoor de m e t de journalisten gesloten overeenkomst werd gesaboteerd. De zaak werd zoo erg, d a t de Haagsche Journalisten Vereeniging er zich mee bemoeide en zich richtte tot den hoofdcommissaris en toen dit niet baatte, tot den burgemeester en ten slotte tot h e t P a r k e t en eindelijk zelfs tot den minister van Justitie. Dit alles b a a t t e echter niet, de autoriteiten bleven volhouden, d a t van een lek bij de politie geen sprake was en „Nieuwsbron" en „Avondpost" deze berichten te d a n k e n h a d d e n a a n een eigen journalistieke flair. Terwijl iedere journalist begreep, d a t dit onzin was. De zaak bleef zoo, t o t d a t eindelijk eenige weken geleden de arti-rev. „Nieuwe Haagsche Crt." blijkbaar h e t lek ontdekte, en openlijk den commissaris van politie den heer Kramer, die de leiding heeft van den justitieelen dienst, beschuldigde, d a t hij in strijd m e t zijn instructies, berichten welke niet voor publiciteit bestemd waren doorgaf a a n een journalist van de combinatie „Nieuwsbron"-„Avondpost". De „Nieuwsbron" ontkende dit m e t alle k r a c h t en pochte nog steeds, d a t zij deze berichten te d a n k e n h a d a a n eigen journalistieke speurzin. En commissaris K r a m e r diende een klacht bij de justitie tegen h e t anti-rev. blad wegens smaadschrift subsidiair beleediging. Dezer dagen is nu een merkwaardige ontknooping gekomen. Er is een officieel communiqué verspreid w a a r i n op heel sobere wijze werd meegedeeld, d a t de commissaris zijn a a n k l a c h t heeft ingetrokken, omdat bij een n a d e r onderzoek inderdaad gebleken is, dat genoemde commissaris zich a a n de h e m ten laste gelegde feiten h a d schuldig gemaakt. De „Nieuwsbron", hoewel uitgedaagd door de „N. H. Crt." om n u te herroepen, d a t zij h a a r berichtgeving te d a n k e n h a d a a n eigen speurzin, zwijgt in alle talen. Ook in de „Avondpost" is deze merkwaardige onthulling voor zoover wij konden n a g a a n volkomen genegeerd. M a a r hoe s t a a t n u de zaak m e t dezen commissaris? Is onderzocht of hij geheel belangeloos uit een misplaatste vriendschapsdienst zijn instructies saboteerde. Of was dit een financieele transactie? Wordt een dergelijke politieambtenaar, die j a r e n l a n g zijn instructies overtrad en de hoogste autoriteiten misleidde, zonder meer g e h a n d h a a f d ? Nu deze zaak publiek is geworden, m a g op deze vragen, vooral in dezen tijd toch wel een antwoord komen. Het is intusschen, ook voor de goede reputatie van de Ned. pers te betreuren d a t er bladen zijn die zich van zulke m i n d e r waardige m e t h o d e n bedienen om a m b t e n a r e n in strijd m e t h u n uitdrukkelijke instructies te laten handelen. N.b. m e t schending van een convenant, d a t m e n zelf mee gesloten heeft in 't belang van een goede journalistieke voorlichting. Met belangstelling w a c h t e n we ook het oordeel af van onzen collega-redacteur van h e t orgaan van den Kring, die altijd voor de journalistieke waardigheid zoo krachtig op de bres staat.
COMMUNIQUE DER PERSCONFERENTIE FEDERATIE R. K. V. B. IN NEDERLAND.
VAN
Op Woensdag 15 November 1933 h a d te Utrecht een bijeenkomst plaats van leiders der katholieke voetbalorganisatie in Nederland m e t vertegenwoordigers der katholieke bladen, welke bijeenkomst was belegd door de Federatie van R. K. V. B. in Nederland.
27
Bijna alle katholieke dagbladen h a d d e n een vertegenwoordiger gezonden, terwijl ook de R. K. Journalistenvereeniging vertegenwoordigd v/as. Na een inleiding van den ZeerEerw. Heer Rector A. Vissers, geestelijk adviseur der Federatie en een zeer geanimeerde bespreking werden de volgende wenschelijkheden geuit, die door alle aanwezigen werden onderschreven. 1. De katholieke dagbladen, erkennende h e t goed recht v a n de katholieke sportbeweging, zullen er n a a r streven, d a t in h a a r sportrubrieken de eerste p l a a t s a a n de katholieke sport zal worden ingeruimd. 2. De katholieke bladen zullen, waar de katholieke sportbeweging ten onrechte wordt aangevallen, deze verdedigen. 3. Zij zullen door het plaatsen van propagandistische en leidinggevende artikelen de katholieke sportbeweging bevorderen. 4. Zij zullen er n a a r streven, d a t in de Sportrubriek van M a a n d a g een zoo volledig mogelijk overzicht (zoo mogelijk m e t standenlijsten) van de hoogste klasse der katholieke landscompetitie worden gegeven, terwijl voor zoover mogelijk ook voorbeschouwingen gegeven zuilen worden van de in deze klasse te spelen wedstrijden. 5. De gewestelijke bladen zijn bereid mede te werken a a n een zoo volledig mogelijke reportage van de gewestelijke (diocesane) competities. Om dit te verwezenlijken, worden voor zoover noodig en gewenscht, gewestelijke besprekingen gehouden tusschen de betreffende gewestelijke bladen en de betrokken instanties van de R. K. Sportbeweging. 6. Verslagen en mededeelingen niet van de dagblad-redacties zelf afkomstig en w a a r v a n de bedoeling blijkt te zijn de k a t h o lieke sportbeweging te benadeelen, of de goede verstandhouding tusschen de vereenigingen te verstoren, zullen worden geweerd. 7. De leiding der katholieke sportbeweging zal zoo ruim m o gelijk medewerken om de bovengenoemde t a a k der katholieke pers te verlichten, door h e t bevorderen van een volledigen verslagendienst en h e t verschaffen van voorlichting. De R. K. Federatie heeft hiertoe een speciale commissie ingesteld. J. v. d. HEIJDEN, Voorz. R. K. F. M. VERSTEGEN, Secr. R. K. F. J. HULSMAN, Hoofdred. Ons Noorden, Secr. Ned. Journ. Ver. C. DOSKER, Dir. N.V. Courant „De Nieuwe Koerier". DE PAUS EN DE KATHOLIEKE PERS. De t a a k van de k a t h . journalisten. Ter gelegenheid van de plechtige opening van de nieuwe drukkerij van het Lombardijnsche Dagblad „LTtalia" te Milaan heeft de H. Vader een schrijven gezonden over de bijzondere t a a k der Katholieke pers in onze dagen. Op de eerste p l a a t s b r a c h t de H. Vader d a n k a a n de redactie van h e t blad voor 't hooge doel d a t zij in de laatste j a r e n m e t zooveel toewijding en succes hebben nagestreeefd. Nu de bedrijven vernieuwd zijn, aldus Z. H. Pius XI, zal ook de ijver en de activiteit grooter worden. Oud daarentegen blijft steeds de taak, die op de schouders der redactie drukt, een taak, die gelijk s t a a t m e t het hoogste christelijke apostolaat. De voorn a a m s t e t a a k is tegenover de verspreiding van talrijke oppervlakkige berichten, waarmee onze moderne tijd wordt overstroomd, de hoogste principen van h e t christelijk leven te stellen en de lezers te sterken in h u n oordeel en energie voor h e t ware en h e t goede. En als orgaan van verdediging der R. K. Kerk vraag ik de . katholieke pers om zich in een eerlijke en vaste dient te stellen van de waarheid, om zoo de dwalingen w a a r v a n de geest van ons volk vervuld is te ontwarren. Als de „drager" der gedachte
DE KATHOLIEKE PERS No. '95 moet de R. K. pers het woord van het kerkelijk gezag en de christelijke wetenschap verspreiden en in een helder daglicht stellen. Zij moet overal en te allen tijde de juiste en vruchtbare ideeën verkondigen. Zij spoort aan tot de daad, zij wekt op en brengt allen tot een blijde en oprechte beleving der christelijke deugden en activiteit in het burgerlijk leven. ROOSEVELT WIL 40-UREN-WEEK VOOR JOURNALISTEN. President Roosevelt heeft de code goedgekeurd voor het krantenbedrijf. Hij gaf uiting aan den wensch, dat bladen met een oplage van meer dan 75.000 exemplaren in steden met 750.000 inwoners of meer, voor hun personeel onmiddellijk een werkweek van vijf dagen en veertig uur invoeren. — (Reuter). MINISTER VAN SCHAIK OVER DE PERSVRIJHEID. In de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer betreffende het wetsontwerp houdende nadere voorzieningen ter bescherming van de openbare orde, heeft minister van Schaik enkele belangrijke opmerkingen gemaakt over de persvrijheid. De minister kon niet instemmen met de leden der commissie van onderzoek, die meenen, dat de waarschuwing gepast is, dat niet te spoedig moet worden toegegeven aan de stemming van het oogenblik. Velen zouden thans wat al te gevoelig zijn geworden voor scherpe uitlatingen van anderen. Ons volk zou echter van nature geneigd zijn, dergelijke uitlatingen niet al te zwaar op te nemen. Dienaangaande wijst de minister erop, dat in den laatsten tijd op een grove wijze misbruik is gemaakt van de vrijheid van drukpers, zoodat de ingetreden reactie niet uitsluitend aan groote gevoeligheid mag worden geweten. Daarnaast worde nog eens verwezen naar den internationalen aard van het vraagstuk. De minister heeft onlangs het groote gewicht van drukpersdelicten en de mogelijkheid van repressie nog eens zeer nadrukkelijk bij aanschrijving onder de aandacht van de organen van het Openbaar Ministerie gebracht. Tegen mondelinge uitlatingen in het openbaar van strafbaren aard, uitgaande van bepaalde partijen, kan uiteraard v/orden opgetreden. De minister stemt niet in met de algemeene stelling, dat van hen, die van verspreiding van geschriften hun broodwinning maken, ook in twijfelachtige gevallen geen onderzoek van den inhoud kan worden geëischt. Dat men van een bepaalde werkzaamheid de basis van zijn economisch bestaan maakt, ontslaat niet van de normaal vereischte zorgvuldigheid ten aanzien van het algemeen belang. Wie opruiende uitlatingen of geschriften van anderen afdrukt, maakt zich niet schuldig aan verspreiding in den zin van artikel 133. Daaronder toch valt alleen het in omloop brengen van exemplaren van het oorspronkelijk geschrift. Wel kan het afdrukken onder omstandigheden weder een zelfstandige, opruiing vormen in den zin van artikel 131. Men denke bijvoorbeeld aan het onlangs gewijzigde Reglement van Orde der Kamer. De voorzitter kan een lid, dat zich schuldig maakt aan opruiing in een redevoering ter openbare vergadering, in de gelegenheid stellen, de betreffende woorden terug te nemen. Zij worden dan in het stenografisch verslag niet vermeld. Ook kan de voorzitter zelf onder bepaalde voorwaarden een opruiend gedeelte van een redevoering uit dat verslag weren. Indirect ligt in zoodanig terugnemen of weren opgesloten, dat de algemeene bekendmaking van de woorden, het opruiennd karakter, ongewenscht wordt geacht. Indien de correspondent van eenig dagblad deze gedeelten van de redevoering nu toch in zijn courant doet opnemen, al dan niet -in verkorten vorm, is toepassing van artikel 131 zeker
15 Maart 1934
niet onder alle omstandigheden uitgesloten. Men bedenke, dat opneming van de opruiende woorden in een groot dagblad aan die woorden in het algemeen grootere bekendheid geeft, dan vermelding in het stenografisch verslag. Uitteraard zal bij de beoordeeling, of artikel 131 toepasselijk is, ook de wijze van weergeven en van het opruiend gedeelte der rede en op een wellicht volgende bestrijding moeten worden gelet. Ook de verspreiders van het dagblad, in het bijzonder indien dit bij herhaling in overtreding is, kunnen onder omstandigheden onder artikel 132 nieuw vallen; wel zal natuurlijk in de eerste plaats een vervolging tegen schrijver en verantwoordelijken redacteur v/orden ingesteld. Intusschen betreft het hier niet een nieuwe strafbaarstelling, doch een verantwoordelijkheid, welke onder de geldende wet althans voor schrijvers, redacteuren, drukkers en uitgevers in gelijke mate geldt. De minister acht het niet gewenscht en vooralsnog onnoodig, het ontwerp uit te breiden tot materieel beleedigende uitlatingen of tot alle voor het publiek gezag ongunstige mededeelingen. De mogelijkheid van openbare, gegronde critiek moet in elk geval blijven bestaan. Openbare critiek, mits gegrond, werkt in vele opzichten opbouwend. Onder de voorgestelde bepalingen vallen beleedigende uitlatingen betreffende elke categorie van personen, welke door een gemeenschappelijk kenmerk wordt samengevat, dus b.v. uitlatingen over de Joden, de predikanten, de geestelijkheid, de drankbestrijders enz. Dergelijke uitlatingen hebben de strekking, groepen der bevolking tegen elkaar op te zetten. Zij zijn maatschappelijk ongewenscht; uitlatingen in beleedigenden vorm zijn ook nimmer te rechtvaardigen. Het is niet mogelijk de strafbaarstelling te beperken tot beleedigende uitlatingen over groepen, die zich geheel in Nederland bevinden. Vele groepen zijn van internationalen aard.
Uit de Vereeniging JAARVERSLAG. Genotuleerd verslag. Zondag 4 Maart. 't Moet een mooie dag geweest zijn vol glanzende voorjaarsbeloften. Een stralende zonnegloed, zoo hoorden we, heeft koesterend moeder aarde gestreeld, waarop menschen gingen met blijdschap in oog en hart door het komende feest van de lente. Maar wij hebben van dat feest niets bespeurd. Wij zaten met z'n veertigen, de trouwe Gideonsbende, die geregeld op de jaarvergaderingen present is, op het sombere bovenzaaltje van „Terminus" in Utrecht, waar geen straaltje van de warme voorjaarszon doordrong en waar we heel den mooien dag midden in dikke wolken van sigaren- en sigarettenrook bij kunstlicht algemeene jaarvergadering hielden, op de wijze zooals we dat gewend zijn, heel ernstig en gewichtig nu en dan, maar meest toch in collegiale gemoedelijkheid en met gulle geneigdheid om elkaar en eikaars argumenten te begrijpen en daarvoor, zoo noodig in onze schulp te kruipen. Wie waren er? Het bestuur was voltallig present: ook de adviseerende bestuursleden, de voorzitters der groepen, Baron van Lamsweerde van Noord-Holland, Bon van Zuid-Holland, Jan Bruna van Noord-Brabant (Thomassen van Limburg zit in 't bestuur) waren tegenwoordig. Van de leden waren aanwezig me ja Irma Meyer, eenig in haar soort, zooals de voorzitter geestig opmerkte, en verder, voorzoover we de hiëroglyphen van de presentielijst hebben kunnen ontcijferen — ten opzichte van enkele handteekeningen was ons dit zelfs bij 't raadplegen van de leden-
15 Maart 1934
DE KATHOLIEKE PERS No. 95
lijst totaal onmogelijk — de mannelijke collega's: J. Poelman, A. Leussink, E. J. Hoogenstronken, R. Emich, H. Paalvast, A. v. Eekeren, Ko de Haan, I. Agasi, Andriesma, H. N. Smits, Tervooren, J. v. Langen, F. Otten, A. v. d. Hilst, P. v. d. Valk, G. Ponsioen, F. Muller, C. A. Leyen, J. Beudeker, B. Hulsman, pater M. Hulsman O. P., M. v. Woesik, G. Hol, Th. Bouma, H. de Greef en G. v. Dijk. Berichten van verhindering waren ingekomen van de collega's Hanekroot, Bechtold, Lina, Strocker, mej. Schoenmakers, Dieges, Bressers, Schreurs, Raab, J. A. Vesters, Henri Vesters, Creyghton, Lejeune, Oostendorp, Mr. v. d. Broeck, Van Oorschot, Aleven, Galesloot en Van Oosten. Het openingswoord van den voorzitter, gesproken kort nadat de klok elf had geslagen, was, zooals we dat van hem gewend zijn, Brabantsen gemoedelijk en gevat. We werden hartelijk welkom geheeten, waarna we de bekentenis kregen, dat hij eigenlijk wilde bedanken om zijn taak aan jongeren over te dragen: maar „men" had hem weer gepersuadeerd om nog een tijdje te blijven. Fiat. Hij zou 't dan nog een tijdje probeeren. De notulen van de algemeene vergadering, 15 Mei '33 te 's Bosch gehouden, werden natuurlijk zonder opmerkingen goedgekeurd. Toen kwam het jaarverslag van secretaris Hulsman aan de orde, dat aan enkele collega's gelegenheid gaf om de rhetorica te beoefenen. Collega Smits (Hoorn) besprak de passage over de groepen. Hij zou wel eens graag een preciese taakomschrijving van die groepen hebben. Kon iemand hem aan een exemplaar van het rapport-Weterings helpen? Of zou de redacteur van het orgaan een artikeltje willen schrijven over de taak der groepen, zooals die in dit rapport is omschreven? Collega Paalvast (Rotterdam) vond de winst van drie leden in het afgeloopen jaar maar mager. Hoe komt 't, dat we zoo weinig leden hebben gewonnen? En hoe kunnen de inningskosten van de quitanties der leden het formidabele bedrag' van f 130.— bedragen? Hij vond diit schandalig hoog. Kan de salarisschaal nog eens afgedrukt worden in het orgaan? Hoe staat 't met het rapport-Kropman? Enz. Ondertusschen was een lid van veraf ter vergadering gekomen, Pater H. A. B. Hulsman O. P., redacteur van de „Amigoe di Curacao", tijdelijk in ons land vertoevend. De voorzitter bleef natuurlijk niet achter om Pater Hulsman hartelijk te verwelkomen en geluk te wenschen met de hem verleende koninklijke onderscheiding, ridder in de Orde van Oranje Nassau. Daar blijkt uit, dat de regeering ook de beteekenis en de waarde van de pers weet te erkennen. Met den wensch, dat de „Amigoe", onder de fijne, puntige leiding van Pater Hulsman zou blijven het wakkere katholieke blad van de West, zooals wij dat thans kennen, besloot de voorzitter zijn toespraakje, waarop een hartelijk applaus volgde. Collega Van Hilst ('s Bosch) wees er hierna op, dat de secretaris in zijn jaarverslag het zilveren jubilé van „De Maasbode" als ochtendblad had vergeten. Secretaris Hulsman antwoordde collega Smits, dat hij hem — indien hij 't kon opdiepen in 't archief — een exemplaar van het rapport-Weterings sturen zou. In het verslag had hij alleen willen waarschuwen tegen een tendenz, die hij hier en daar had meenen te bespeuren, om de groepen de taak der hoofdvereeniging te laten overnemen. Dat vond hij verkeerd. Waarom de leden-aanwinst niet zoo groot is? Ja, omdat er nogal veel leden bedankt hebben, door verschillende redenen, ook, helaas, om finantieele. Laten we allemaal een handje helpen, dan kan dit jaar de kleine winst van 't vorig jaar gemakkelijk worden vertienvoudigd. De salarisschaal enz. zal binnenkort worden gepubliceerd in een brochuurtje, dat het bestuur zal uitgeven. In dat brochuurtje zullen de ledenlijst, de
29
statuten, het huishoudelijk reglement en verder allerlei overeenkomsten en gegevens, die voor de leden van belang kunnen zijn, worden afgedrukt. Het Maasbode-jubilé is inderdaad in het jaarverslag niet gememoreerd, maar in het orgaan van 15 Januari j.1. is er toch een uitvoerig, waardeerend artikel aan gewijd. Voorzitter Vesters beantwoordde de vraag over het rapportKropman. Dit is naar het Hoogwaardig Episcopaat en naar het bestuur der R. K. Directeuren Vereeniging gezonden. Dit laatste heeft daarin aanleiding gevonden om weer een nieuwe commissie te benoemen ten einde de kwestie der medezeggenschap van de journalisten te bestudeeren. Deze commissie bestaat uit Pater Dr. Cassianus Hentzen, Herold, Dr. Kortenhorst, Mr. Pott en Wijffels. We moeten natuurlijk eerst het rapport dezer nieuwe commissie afwachten en dan trachten gezamenlijk tot een goed resultaat te komen. Secretaris Hulsman, lid der commissie-Kropman, legde er nog eens den nadruk op, dat, naar zijn overtuiging, ook bij de directeuren de ernstige wil aanwezig is om tot een goede rechtspositie der journalisten in den geest van „Quadragesimo Anno" te komen, van welke mededeeling de vergadering natuurlijk dankbaar nota nam. Het jaarverslag van den secretaris werd, na deze korte bespreking, onder applaus goedgekeurd. Voorzitter Vesters dankte collega Hulsman zoowel voor zijn verslag als voor de vele werkzaamheden, die hij het afgeloopen jaar op altijd parate wijze voor de vereeniging en voor de leden heeft verricht. Het beheer van den thesaurier-generaal, collega Stolwijk, kwam nu op het tapijt en tegelijk daarmee de Brabantsche motie betreffende finantieelen steun aan de groepen. Voorzitter Vesters leidde de besprekingen in met enkele mededeelingen. Naar aanleiding van de motie der Brabanters had het bestuur, zooals dat deftig heet, zich beraden en een bestuursvoorstel geformuleerd dat aldus luidde: Aan elke groep wordt uit de centrale kas een vast basis-bedrag van f 25.— per jaar toegekend plus een beweeglijke toeslag van f 1.— voor elk lid van de groep, dat in het voorafgegane jaar zijn contributie volledig heeft betaald. De controle-commissie bestaande uit de collega's Hanekroot (Amsterdam) en Smits (Hoorn), had de bescheiden van den schatkistbeheerder in den besten welstand aangetroffen en stelde voor hem te dechargeeren onder dank voor zijn voortreffelijk beheer. De penningmeester zou ook dit jaar weer graag het Steunfonds wat versterken — het is hard noodig! — en stelde daarom voor, de quitanties van het 2e en 3e kwartaal met f 1.— te verhoogen. De leden, die daar bezwaar tegen mochten hebben, moesten het den penningmeester mededeelen. Hierna begonnen de discussies. Collega Baron van Lamsweerde (Amsterdam) had bezwaar tegen het bestuursvoorstel betreffende steun aan de groepen. Deze moeten vrij blijven, geen verplichtingen hebben tegenover het bestuur. Wordt het bestuursvoorstel aangenomen, dan kan 't best zijn, dat er geld wordt uitgekeerd, waaraan een bepaalde groep geen behoefte heeft. Collega Jan Bruna (Helmond) verdedigde in een geharnast betoog de motie van zijn Brabantsche commiiitones. De groepen nemen een deel van het werk der centrale vereeniging over; willen ze dat echter goed doen, dan hebben ze geld noodig: niet veel, maar toch een vast bedrag, dat ze als basis kunnen beschouwen. Een extra-contributie kan de groep Brabant van haar leden niet heffen. De groepen houden natuurlijk haar volle vrijheid binnen het kader van statuten en reglement, ook al accepteeren ze eenig geld uit de centrale kas. Hij vond het bestuursvoorstel acceptabel en was bereid de Brabantsche motie
30
DE KATHOLIEKE PERS No 95
om hals te brengen, als het bestuursvoorstel de zege behaalde. Collega Paalvast (Rotterdam) hield nog eens een philippica tegen de hooge inningskosten en vroeg intrekkingen betreffende de post: representatie. Hoe lang moet iemand zijn contributie zijn schuldig gebleven, voordat hij als lid geschrapt wordt? Of kan men ten eeuwigen dage lid blijven zonder te betalen? Kunnen wanbetalers niet in 't orgaan aan de schandpaal worden geslagen? Collega Bon (Den Haag) zei, dat de groep Zuid-Holland de bijdrage uit de centrale kas misschien wel niet strikt noodig heeft — ze heft eigen, geringe contributie van haar leden — maar het is zeer gewenscht, dat de groep méér doet en dat kan ze alleen door een bijdrage uit de centrale kas. Zullen de groepen daardoor meer verplichtingen tegenover het bestuur krijgen? Welnee. De verplichtingen zijn juist minder dan wanneer zij, bij gunst, eens een bijdrage toegestopt krijgen. Collega Agasi (Utrecht) wees er op, dat sommige collega's moeilijk een groep kunnen vormen (een stem: Curagao!). Die collega's dragen bij voor iets, waar ze geen enkel profijt van trekken. Stemmen: solidariteit! Penningmeester Stolwijk, voorzichtig als een goed penningmeester betaamt, bracht een kleine correctie in het bestuursvoorstel aan. De groepen zullen een minimum-aantal leden moeten tellen, 20 bijv., door op de f 25.— en de rest aanspraak te kunnen maken: anders zouden 2 of 3 leden een groep kunnen vormen om het douceurtje van f 25.— in de wacht te sleepen. Aan het bestuur werd overgelaten dit minimum-aantal vast te stellen. Besloten werd, dat elke groep, die het vraagt, de bijdrage uit de centrale kas krijgen kan. De aanspraak geldt ook voor dit jaar. Voorzitter en secretaris beantwoordden nog enkele gemaakte opmerkingen. Wat de representatie-kosten betreft, werd uiteengezet, dat deze geenszins hoog zijn en de vergadering erkende dit. „We hebben altijd gestreefd naar een gelijkwaardige erkenning met den Kring en dat moeten de leden toch aprecieeren", betoogde secretaris Hulsman. En de vergadering aprecieerde het ook en gaf door applaus te kennen, dat het bestuur op den ingeslagen weg voort moest gaan. „Hoe lang kan men contributie schuldig blijven voor men geroyeerd word?" zoo vroeg collega Paalvast, die vast als een paal op zijn stukken bleef staan. „We zijn daarover in het bestuur aan 't delibereeren" antwoordde de schatkist-beheerder. „We zullen spoedig hierover een besluit nemen". En hiermee waren ook de discussies over het financieel beheer beëindigd. Nog een hartelijk dankwoord van den voorzitter aan het adres van collega Stolwijk en dan kregen we 't was kwart voor één — drie kwartier tijd om lucht te happen en nog wat. * ** Na heropening der vergadering sprak voorzitter Vesters eerst een woord van gelukwensch aan het adres van onzen geestelijken adviseur, Pater Dr. Bonaventura Kruitwagen O. F. M. Pater Kruitwa.gen, aldus de voorzitter, is doctor honoris causa geworden van de Amsterdamsche universiteit en, zooals de redacteur terecht in het orgaan schreef, een klein deel van de eer van deze hooge onderscheiding straalt ook af op onze vereeniging. We verheugen ons oprecht in deze onderscheiding, onzen adviseur toegekend, en we wenschen hem van harte geluk. 12'/2 jaar ruim is Pater Kruitwagen nu onze adviseur en we zijn hem veel verschuldigd. Van zijn scherp oordeel, zijn helder inzicht heeft het bestuur, en de vereeniging niet minder, heel dikwijls profijt getrokken. Altijd, als 't hem maar eenigszins mogelijk was, is Pater Kruitwagen op onze vergaderingen present geweest en het zal hem ongetwijfeld spijten, evenals het ons spijt, dat hij vandaag niet in ons midden kan zijn.
15 Maart 1934
Onder applaus werd hierna besloten een telegram van gelukwensch aan Pater Kruitwagen te sturen. In een vlot tempo werd nu de agenda afgewerkt. Bij het punt: benoeming .van een redacteur van het orgaan, beklom collega Ko de Haan (Rotterdam) nog eens zijn oude stokpaardje: een meer hoofdige redactie. Voorzitter Vesters moest niets van het beestje hebben en de vergadering evenmin, zoodat onze collega er maar weer van afstapte. Hierna werden collega Hulsman als redacteur — een heel karwei! — en collega Bon als plaatsvervangend redacteur — een makkelijk baantje! — bij acclamatie herkozen. Voorzitter Vesters wenschte de vergadering geluk met de gedane keuze. „Hulsman," zoo sprak hij, „doet 't knap. Een enkele maal zouden we misschien de dingen een beetje anders gezegd of voorgesteld hebben, maar over 't algemeen moet zijn werk als redacteur geprezen worden. Niemand zal hem talent ontzeggen om ons orgaan aantrekkelijk te maken. De vergadering betuigde door gul applaus hiermee haar instemming. De nu volgende bestuursverkiezing had, volgens de commissie, die de briefjes mocht tellen (Bruna en Emich) het volgende resultaat: uitgebracht 36 stemmen, waarvan verkregen Stolwijk 32, Zwetsloot 31, Galesloot 5, Paalvast 1, Van Hilst 1, blanco 2. De twee aftredende bestuursleden waren dus herkozen. Onder dank voor het in hen gestelde vertrouwen namen zij de bestuursbaantjes weer op zich. De vergadering vereenigde zich met de conclusie van de commissie, bestaande uit de collega's Hulsman, Dieges, Van Hilst en Ley en, en besloot dus in den eerstkomenden tijd zich niet op het terrein van ziekte- en ongevallenverzekering der leden te begeven. Hierna kwam het werkloosheidsvraagstuk aan de orde en de vergadering werd er stil van . . . Voorzitter Vesters leidde de besprekingen in met voorlezing van een brief der Venlosche collega's mej. Schoenmaker, Beehtold, Lina en Stroeker, die te kennen gaven, dat zij een steunregeling bij werkloosheid hoog noodig achten. Voorzitter Vesters betoogde — en er klonk bezorgdheid in zijn stem — dat er aanleiding is tot een zekere ongerustheid. Zijn we wel verantwoord als we niets doen? Is er iets ergers dan buiten emplooy te raken, zonder vooruitzicht om werk te krijgen? De vergadering bedenke overigens dat, als zij iets wil doen, onwrikbaar het besluit moet vaststaan om het offer, het zware offer misschien, dat verlangd wordt ook te brengen. Collega Bon (Den Haag) meende dat we ons uiterste best moeten doen om op dit punt iets te bereiken. Maar we moeten eerst nauwkeuriger cijfers hebben. Bij oprichting van een rijkswerkloözenkas zou sprake zijn van een jaarlijksche bijdrage van minstens f 10.— per jaar per lid. Daar hebben we weinig houvast aan. kan niet eerst precies geïnformeerd worden wat het ons kosten zal, hoe hoog de uitkeeringen zullen zijn en voor hoe lang? Kan het Steunfonds misschien in den overgangstijd worden aangesproken? (De penningmeester knikt bevestigend). Collega Otten (Bergen) vroeg of in het rapport-Kropman ook aandacht aan deze zaak geschonken wordt. Collega Budeker (Rotterdam) drong op een spoedige beslissing aan. De zaak is te urgent om nog uitgesteld te mogen worden. Secretaris Hulsman wilde deze zaak eveneens spoedig afwikkelen. Er is gesproken over den korten uitkeeringsduur, maar dat kan meevallen: en is die duur verstreken dan kan men nog worden uitgetrokken. Collega Van Hilst (Den Bosch) meende dat de offers, die men, bijn oprichting van een werkloozenkas, zal moeten brengen, niet evenredig zullen zijn aan de betrekkelijk geringe voordeelen. Hij zou een anderen weg willen inslaan en aankloppen bij de katholieke directeurenvoor een bijdrage.
15 Maart 1934
DE KATHOLIEKE PERS No. 95
Ook Collega Ko de H a a n (Rotterdam) wilde de h u l p der directeuren inroepen. Collega Poelman (Arnhem) vroeg hoe groot h e t a a n t a l leden moest zijn om een werkloozenkas in den zin van h e t Werkloozenbesluit te k u n n e n oprichten. Collega Baron van Lamsweerde (Amsterdam) vroeg of de Rijkswerkloozendienst ook rekening hield m e t den a a r d van h e t ontslag. Het k a n toch voorkomen dat h e t ontslag van een of ander collega gemotiveerd is omdat gebleken is bijv. dat hij voor de journalistiek niet deugt. Wordt ook in zulke gevallen uitgekeerd en moet ook voor zulke gevallen betaald worden? Voorzitter Vesters resumeerde de gehouden besprekingen. Het is zeker niet uitgesloten, d a t de heeren directeuren tot m e d e werking bereid zijn. We k u n n e n ook samenwerking zoeken m e t den Ned. Journalistenkring. De voorzitter onderstreepte, d a t er differentiatie moet zijn in de bijdragen. Men k a n iemand, die f 1200.— verdient, niet hetzelfde laten betalen als iemand die f 6000.— beurt. S t e m m e n : Zijn die er? Voorzitter Vesters: Ja, zeker, zijn die er. Collega Van Hilst (Den Bosch) wees er op, d a t we in ons land de werkgeversbijdrage voor de werkloozenzorg niet kennen. Als we ons dus bij de Rijkswerkloozenzorg aansluiten, k a n er van een bijdrage der werkgevers geen sprake zijn. Wel is natuurlijk mogelijk een particuliere bijdrage, waardoor bijv. de werkgevers vrijwillig een deel der premie voor h u n rekening n e m e n of een bedrag storten in h e t steunfonds. Hij betoogde verder nog eens, d a t de kosten niet evenredig zullen zijn a a n de profijten. L a a t het bestuur eens n a g a a n , wat de leden zelf willen bijdragen en d a n 100 pet. bijslag van de directeuren vragen om aldus een eigen fonds te stichten. Secretaris Hulsman zette uiteen, dat we, in verband m e t den a a r d van ons beroep, waarin weinig werkloosheid voorkomt, misschien een vrij langen uitkeeringsduur zullen k u n n e n bedingen. Het resultaat der besprekingen was, d a t het bestuur opdracht kreeg om ten spoedigste overleg te plegen m e t den minister en m e t h e t bestuur van den Kring. Blijkt h e t niet mogelijk om werkloozenkas in den zin van art. 2 van h e t Werkloozenbesluit op te richten d a n zal het bestuur t r a c h t e n m e t de heeren directeuren iets voor de werkloosheidsslachtoffers te bereiken. Het bestuur zal deze zaak ten spoedigste afdoen en zoodra h e t m e t concrete voorstellen k a n komen, een algemeene vergadering bijeen roepen. We waren nu genaderd tot h e t Huishoudelijk Reglement, dat in een Dieseltrein-vaartje werd afgehandeld onder felle h a m e r slagen n u en d a n van den voorzitter. Dit Huishoudelijk Reglem e n t zal, m e t de S t a t u t e n , ledenlijst enz. spoedig in den vorm van een brochuurtje, waarover we boven reeds schreven, a a n alle leden worden toegezonden. Het voorstel van de groep Zuid-Holland inzken de filmkeuring, luidende als volgt: „Vóór-reclame van films, door bericht of annonce, is alleen d a n verantwoord, wanneer m e n moreele zekerheid bezit o m t r e n t h a a r toelaatbaarheid van katholiek s t a n d p u n t " werd teruggenomen. Collega Van Hilst (Den Bosch) ontvouwde twee redenen hiervoor. Op de eerste p l a a t s behandelt h e t r a p p o r t - K r o p m a n de medezeggenschap in 't algemeen en dus ook ten aanzien der filmkeuring: h e t is niet gewenscht t h a n s op d a t r a p p o r t vooruit te loopen. Op de tweede plaats is h e t wenschelijk ook de directeuren in deze zaak te betrekken, w a n t zij gaat, wat h e t advertentie-gedeelte betreft, ook h e n a a n . Op de vergadering te Utrecht inzake de uniformiteit bij de filmkeuring is wel gebleken, d a t heeren directeuren geneigd zijn om deze zaak eenzijdig, dus zonder ons te kennen, af te doen, m a a r dit moet voor ons juist een prikkel zijn om andersom te h a n d e l e n en deze
31
kwestie niet buiten de heeren directeuren om af te doen. Collega Bon (Den Haag) n a m h i e r n a h e t voorstel van de groep Zuid-Holland terug. Het slot der vergadering vormde natuurlijk de traditioneele rondvraag, w a a r v a n alleen de onvermoeibare collega Ko de H a a n gebruik m a a k t e om nog eens te wijzen op de ontslagen, waardoor enkele collega's getroffen waren. Op zijn a a n d r i n g e n zou h e t bestuur overwegen in welken geest een schrijven betreffende deze aangelegenheid zou k u n n e n worden verzonden. Half vijf ongeveer waren we klaar en sloot voorzitter Vesters m e t den christelijken groet. Z. NIEUWE OPROEP TOT ONZE LEDEN. Zooals wij reeds in een van onze vorige n u m m e r s hebben meegedeeld, wordt een boekje ten bate van onze leden uitgegeven, waarin m e n alle gegevens vindt welke voor onze leden van belang zijn. Statuten, huishoudelijk reglement, salarisschaal, arbeidscontract enz. I n dit boekje komt ook de ledenlijst voor, m a a r om deze zoo volledig mogelijk te doen zijn, hebben wij de medewerking van alle leden noodig. L a a t ieder nu eens meewerken om zijn volledig huisadres te verschaffen. Begin April kom h e t boekje onherroepelijk uit. Men geven dus zijn adres spoedig op. BESTUURSVERGADERING. Op Zaterdag 24 Februari kwam het bestuur bijeen in „Term i n u s " te Utrecht. Afwezig m e t kennisgeving waren de ZeerEerw. Heer Adviseur en de heeren Bon en Van Lamsweerde. Aangenomen als nieuw lid werden de heer Geise te Leiden, Le Jeune te Rijswijk en C. Hazelzet te R o t t e r d a m . Hierna werd h e t jaarverslag van den secretaris behandeld en vastgesteld. Bij het verslag van den penningmeester werd besloten van h e t batig saldo een bedrag van f 500 te reserveeren voor onvoorziene uitgaven in de n a a s t e toekomst. Tevens werd besloten a a n de ledenvergadering voor te stellen a a n de groepen een vast jaarlijksch bedrag te geven van f 25, benevens 1 gulden per j a a r en per lid, d a t in h e t voorafgaande j a a r a a n de hoofdvereeniging zijn contributie heeft betaald. De bescheiden van den penningmeester werden nagezien en goedgekeurd. Een uitvoerige discussie ontspon zich over een ingekomen mededeeling, waaruit bleek, dat een zevental katholieke journalisten door een directie, wegens noodzakelijke bezuinigingen waren ontslagen. Het bleek echter, d a t de collega's, die van dit ontslag kennis h a d d e n gegeven, h e t bestuur verzochten voorsh a n d s geen stappen in deze zaak bij de betrokken directie t e doen. Waar van de a n d e r e n geen enkele mededeeling was b i n n e n gekomen, meende h e t bestuur niet gerechtigd te zijn, bepaalde stappen in het belang van deze collega's te ondernemen. Wel zou worden n a g e g a a n of de betrokken directie zich gehouden heeft a a n art. 2 van paragraaf I I van h e t arbeidscontract, d a t ook door de K a t h . Directeuren Vereeniging is a a n v a a r d en waarbij bepaald wordt, d a t bij ontslag een opzeggingstermijn van m i n stens drie m a a n d e n in a c h t genomen moet worden en wanneer de journalist meer d a n 3, 6 of 9 j a a r in dienst is, de opzeggingstermijn voor de directie resp. 4, 5 en 6 m a a n d e n moet bedragen. Hierna werd deze bijeenkomst door den voorzitter gesloten. NIEUWE LEDEN. H. v. Moerkerk, redactie „De Spaarnestad", Haarlem. Voorgesteld door de collega's Ko de H a a n en L. Stolwijk. Jos. v. Schaveren, red. verslagg. West Friesl. Dagblad „Onze C o u r a n t " te Hoorn, Breed 30, Hoorn. Voorgesteld door de collega's W. N. Smits en N. P. Andriesma.
32
DE KATHOLIEKE PERS No. 95
E J Hoogenstraaten, „Nieuwe Koerier", Roermond, Buitenop 11, Roermond. Voorgesteld door de collega's J. Thomassen en H. Bresser. Henri van Hoof, red. „N. Tilb. Courant" te Tilburg. Voorgesteld door de collega's Rythoven en Jan Bruna. J. A. A. Learbuch, red. Haagsch Persbureau, den Haag. Voorgesteld door de collega's J. Hulsman en J. Matlar. Mr. Th. Bruna, Sternstraat 22, Utrecht, redacteur „Centrum". Voorgesteld door de collega's I. Agasi en G. Hol. ADRESVERANDERINGEN. A. F. König van Heelsumstraat 147 naar Loenenschestraat 13, Den Haag. C. de Mooy van Boulevard 179 naar Burgemeester Schoonheytstraat 46, Roosendaal. J. M. M. v. Lange van Linnaenshof 100 naar Uithovenstr. 30-1, Amsterdam. Frans Schneiders van Hooge Rijndijk 44 naar Hoogewoerd 124a, Leiden. JUBILEUM TH. VAN DER MARCK. Zaterdag 10 Maart j.1. herdacht de Z.E. Heer Th. v. d. Marck, secretaris van het bisdom Roermond en oud-hoofdredacteur van de Nieuwe Koerier" te Roermond zijn 40-jarig priesterfeest. De ZE Heer v. d. Marck was langer dan 25 jaren hoofdredacteur van de „Nieuwe Koerier", welke functie hij in Maart 1921 neerlegde. Hij was jaren lid van onze vereeniging en medeoprichter met Pastoor Jac. Vrancke en Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck in 1903 van de Kath. Limburgsche Journalistenclub. Den hooggeachte oud-collega bij deze nog onze hartelijke gelukwenschen. * * * De in onze kringen bekende „drie sterren" schrijver in „Het Huisgezin" merkte nog het volgende naar aanleiding van dit jubileum op, dat wij met volkomen instemming hier gaarne overnemen: „De practische zin van kapelaan Van de Marck, die van nabij in'aanraking kwam met de nooden van het platteland, de ellende van den boerenstand wist te peilen en met den boeren-apostel pater Van den Eisen in één adem mag worden genoemd, wist de klip der politieke eenzijdigheid te ontzeilen. Thans zijn we allen bij manier van spreken economen geworden: we staan met de economie op en gaan er mee naar bed; Van der Marck gaf reedss meer dan 30 jaren geleden de richting aan, waarin, ten bate van land en volk, de journalistieke werkzaamheid zich had te ontplooien. Zoo mag van den jubilaris van heden worden getuigd dat hij baanbrekend werk heeft verricht en den stoot heeft gegeven tot een ruimere en veelzijdige opvatting der journalistieke taak. De katholieke pers begroet hem als een der besten uit haar midden, dien men slechts noode het gelid heeft zien verlaten voor het vervullen eener even eervolle als verantwoordelijke functie. Zijn werk is van blijvende waarde geweest omdat hij m een periode dat de partijpolitiek in de partij een te groot woord sprak den journalistieken horizon heeft verruimd en vergezichten heeft geopend voor een doeltreffender behartiging der goede volksbelangen. De Limburgers zullen heden secretaris Van der Marck en den wijzen adviseur der Boerenleenbank niet vergeten. Maar ook buiten Limburg, met name in de katholieke pers, zal hij worden herdacht als een voorman, wiens heele leven bestaan heeft in dienen, — ons aller taak ten slotte, maar door slechts weinigen zóó onbaatzuchtig opgevat en vervuld.
15 Maart 1934
Schenke God hem nog vele jaren van vruchtbare werkzaamheid. Van zijn belangstelling, ook nu nog, in de pers zijn wij verzekerd, evenals wij ons overtuigd houden dat hij van zijn langen en gezegenden journalistieken arbeid enkel goede herinneringen heeft bewaard." R. K. JOURNALISTENKRING „ZUID-HOLLAND". De Jaarvergadering. In restaurant „Bagatelle" te den Haag had Zaterdag 10 Maart des avonds om 8 uur de jaarvergadering van bovengenoemden kring plaats, welke vergadering vooraf ging aan de bijeenkomst, die om half negen gehouden werd en waarin gesproken werd over de abdij van Egmond. Na opening en verwelkoming door den voorzitter las de secretaris het volgende jaarverslag: Jaarverslag, oftewel: Wat er gedaan en gezegd werd in het jaar O. H. 1933, het eerste levensjaar der R. K. Journalistengroep „Zuid-Holland". Het was op het einde van Maart, een zonnige Zaterdagmiddag, Die in het vort'lijk den Haag wat schrijvers van kranten bijeen zag. Daar in een zaal van 't gebouw, dat de vredige naam draagt van vriendschap, Waren die mannen bijeen op den zevenden dag voor den eerste, Schragend de gloednieuwe kring, die op hunne schoud'ren zou rusten. Een was de schepper van 't plan, de ijv'rige schrijver heer Hulsman, Man met de zon in zijn hart en de gloed van de zon in zijn haren. Eerst kwam de baas van het spul, die de lief-lij ke name van Bon draagt; Verder heer Meeuwsen vol sport en heer König, de blonde Germaner. Voorts dan de heer Huygenaar, de slenteraar langs 's Heeren wegen, Wesseling, Heere C. D., die een gansch nieuwe staat in zijn hoofd draagt; Heeren Verhulst en van Dam, van Delft naar die Haghe gezwommen, Drabbe, die heel kleine man met het pientere muizengesichie. Verder de schrijver, van wie niets bijzonders hier valt te vermelden. Oudere grootheden nog als Galesloot, Wilmer en Leyen, Zegden van ver sympathie en zetten hun schoud'ren eronder. Dit zijn de mannen wier naam voor eeuwig' hier worde geboekstaafd, Zij hebben d' arbeid aanvaard, waar geslachten van zullen getuigen. Bon werd het eerst president en Leyen de man van den centen. Ik moge nu na dit jaar de feiten voor eeuwig vermelden. Hoort nu, o mannen van Zuid wat dit jaar aan arbeid gedaan werd: In het café „Hollandais" werd bij een schuimend koud Pilsie,
15 Maart 1934
DE KATHOLIEKE PERS No. 95
Dat deze mannen van 't vak als nectar zoo koel door de keel gleed, Alles bevestigd wat voor eene maand in het kort werd besproken; 't Huishoudelijk reglement werd gunstig door allen ontvangen, Toen sprak er in Rotterdam 't eerst tot de verzamelde schare Doctor A. C. B. Arts, die 'n prachtige documentatie Gaf over plaats en belang van de kleinere pers der provincie". Wijs werd er gedebatteerd en ieder van hen gaf zijn meening; En toen de schare verstomde, zij allen, zij klapten de handen.
33
De contributie werd hierna vastgesteld op f 0.50 per lid en per jaar. De secretaris en de penningmeester, die aftredend waren, werden bij acclamatie herkozen. De rekening van den penningmeester sloot met een batig saldo van f 14,98. Door de heeren Th. Wilmer en Ko de Haan werd de rekening nagezien en in orde bevonden. De begrooting voor 1934 werd vastgesteld in ontvangsten en uitgaven op f 84,98. Hierna werd de jaarvergadering gesloten. Voor het verslag der hierop volgende bijeenkomst zie men elders.
een Benedictijnerklooster te Egmond, het Haagsche damescomité „De vrienden van Egmond", de leden der Haagsche Journalistenvereeniging e.a. waren genoodigd. In zijn openingswoord verwelkomde de voorzitter, de heer G. P. Bon, dr. Japikse, directeur van het Koninklijk Huisarchief, dr. Bijlsma, algemeen Rijksarchivaris, pater van Heel, O. F. M., prof. Henneman, mr. van Bolhuis, voorzitter der Haagsche Journalistenvereeniging, de beide sprekers, pastoor Nolet en architect Kropholler, de leden van genoemd comité en het bestuur van het Haagsche damescomité. Tevens verwelkomde spr. de nieuwe leden, de Tweede Kamerleden Schaepman en Max van Poll en den heer Ko de Haan. Bericht van verhindering was ingekomen van Jhr. Ruys de Beerenbrouck, prof. Byvanck, den heer Polak Daniels, dr. van Gelder, burgemeester Wiegman van Wassenaar en pastoor Rientjes. Hierna was het woord aan pastoor W. Nolet, die zijn uiteenzetting over de oude abdij van Egmond aanving met de historische gegevens over de abdij, die, ofschoon in 1572 gesteld onder de bijzondere bescherming van Willem van Oranje, in 1573 door Sonoy verwoest werd. Spr. zette uiteen, hoe de oude abdij, gesticht door Dirk I en door Dirk II in een mannenklooster veranderd, niet alleen werd een mausoleum voor de graven van Holland, maar ook en vooral een bolwerk van beschaving. Hij behandelde voorts uitvoerig de betrekking van Sint Adelbertus ten opzichte van de abdij en de opgravingen door dr. Holwerda. De geschiedenis der abdij is echter met de verwoesting geheel verloren gegaan en deze geschiedenis kan slechts opnieuw worden opgebouwd uit oude rekeningen en andere gegevens, welke berusten in het Rijksarchief. Den grooten invloed, welken de abdij moet hebben geoefend op het cultureele leven van Holland, bewees spr. uit de kunstvoorwerpen als het evangelarium, de tetabel en den abtsstaf, welke nog bewaard zijn, uit de patroonsrechten, welke de abdij had over tientallen parochies, waar zij dus het recht had, den pastoor te benoemen, en uit de boekerij, welke bestond uit 270 boeken, d. w. z. handschriften, en waarvan men de belangrijkheid begrijpt, als men weet, dat de Vaticaansche bibliotheek, welke destijds de beroemdste was, slechts 807 banden telde. Toen, aldus spr., Van Lennep een voordracht hield in de academie van wetenschappen, welke voordracht Koning Willem II en Prins Alexander bijwoonden, noemde hij het een schande voor Holland, dat op de plaats, waar eens de graven van Hollad rustten, nu vee graasde. Er werd toen een comité opgericht om hierin te voorzien. Door de toegespitste verhoudingen ging dit toen niet zoo gemakkelijk en feitelijk kwam er niets van. Thans is het idee weer opgekomen om die historische plek te herstellen, niet met een willekeurig mausoleum, maar met een abdij, waarin die graven toch hebben willen rusten. Met dit plan gaan ook niet-katholieken mee. Spr. stelde de vraag, of wij nu behoefte hadden aan een klooster als centrum van cultuur, beantwoordde deze vraag ontkennend en zette vervolgens zijn persoonlijke meening uiteen aangaande de redenen, waarom het herstel der abdij gewenscht is. Eén deze redenen is, dat de stichting van een klooster, juist volgens den regel der Benedictijnen, geschikt is om menschen dichter bij elkaar te brengen.
R. K. JOURNALISTENKRING „ZUID-HOLLAND". Pastoor Nolet over de abdij van Egmond. Op initiatief van de R. K. Journalistengroep Zuid-Holiand heeft Zaterdagavond in „Bagatelle" een bijeenkomst plaats gehad, waartoe buiten de leden van genoemde groep de leden van het comité tot verzameling van gelden voor den bouw van
Want, betoogde spr., de geest van den Benedictijnschen regel is de neerslag der oud-christelijke vroomheid en zoo is de stichting van zulk een abdij een middel tot toenadering tusschen allen, die hechten aan de oud-christelijke vroomheid. Spr. uitte de hoop, met dit woord bereikt te hebben, dat men deze poging, om boven den Moerdijk een Benedictijnsch centrum te krijgen, welwillend zal bezien.
Toen kwam de brandende vraag over films en hoe ze te keuren. Hazelzet lichtte dit toe en hier sprak een man van ervaring. Twee malen zag 't oude Delft de schrijvers binnen haar wallen, Iegelijk gaf zijne meening, de lucht was vervuld van de vragen, Zoo lange werd het debat, dat de spreker haast adem te kort kwam. Eindelijk doofde de strijd, door de film in het leven geroepen, En het gevolg ervan was, dat wijder zal worden besproken, Welke de houding moet zijn betreffende filmadvertenties. 'k Spreek van de actie dan nog betreffende penningerkeuring. En in dit vruchtbare jaar is 't dan ook geen wonder te noemen, Dat in dees zoo korten tijd het kleine getal van de leden Stadig bleef groeien tot nu, nu de Kring er reeds telt vijf en dertig. Door het bestuur werd er vier-, door de leden zelfs vijfmaal vergaderd. Zoo is 't verloop van dit jaar, ik schreef dit van vreugde doortogen, En wij vertrouwen dat dit gena vinden zal in uw oogen.
34
DE KATHOLIEKE PERS No. 95
Na een dankwoord van den voorzitter en een korte pauze gaf architect Kropholler, wiens ontwerpen en teekeningen der abdij in de zaal waren geëxposeerd, hierbij een korte toelichting. Hij behandelde enkele quaesties van aesthetischen en practischen aard. Van de oude abdij uit de middeleeuwen, aldus spr., is geen enkele teekening meer over, welke als leiddraad bij het nieuwe plan zou kunnen worden gebruikt. Wel is het doel van de nieuwe stiichting de wederopneming van den draad der geschiedenis, de voortzetting van de groote taak, welke de Benedictijner monniken in de cultuur van de noordelijke landen in vroegere tijden hebben gehad. Bij een zekere vrijheid van indeeling, mogelijk door het missen van ieder gegeven betreffende de oude abdij, is het volgen van een zekere traditie toch ook weer een noodzakelijke eisch. Immers, het kloosterleven van nu is altijd nog zooveel mogelijk geschoeid op de leest van vroeger. Men streeft er in de kloosters naar om zooveel mogelijk te leven naar de regels, welke sedert de stichting van de orde zijn gegeven. Deze regels maken een bepaalde indeeling van de kloostergebouwen ook noodzakelijk. Practisch komt dit neer op het bouwen om een vierkanten open hof heen, den kloosterhof. Om dezen hof loopen wandelgangen, waarin men processie houdt en zich bij slecht weer vertreden kan. Rondom den kloosterhof liggen in bepaalde richting naar de windstreken: aan de Noordzijde de kerk, aan de Zuidzijde de refter of eetzaal, aan de Oostzijde het kapittel of de raadzaal en aan de Westzijde de werkvertrekken. In de Egmonder abdij is deze zijde ingenomen door de bibliotheek. De overige vertrekken vindt men gewoonlijk op verschillende wijze om de hoofdruimten van het klooster heen liggen.
15 Maart 1934
De eenige dwingende aesthetische eisch was, dat het gebouw zoo sterk mogelijk werd. Een cultuurcentrum bouwt men niet zoo, dat de gebruikers het later met de grootste offers in stand moeten houden. In de eerste plaats was dit een overweging bij de keuze van den dakvorm: schuin of plat? Het schuine dak heeft zijn langen levensduur bewezen. Bovendien is het schuine dak teekenender; het is, om zoo te zeggen, het natuurlijk antwoord van den bouwer op het natte element. Daarom past het meer in het landschap, waarin alles op eenvoudige wijze op elkaar reageert. Hierna had nog een interessante gedachtenwisseling plaats. Aan het einde bracht mr. Van Bolhuis dank aan het bestuur van den R. K. Journalistenkring „Zuid-Holland" voor de vriendschappelijke uitnoodiging, aan de H. J. V. gericht. De voorzitter sloot de bijeenkomst met een hartelijk woord van dank aan allen. De Secretaris FRANS SCHNEIDERS
INHOUD: Het lidmaatschap van de Rotary. — Is een Vereeniging van Kath. Hoofddirecteuren wenschelijk? — Inperking der persvrijheid. — Onze algemeene ledenvergadering. — De verstandelijke ontwikkeling der massa. — Een vreemde geschiedenis. — De kath. pers en de kath. sport. — De Paus en de kath. pers. — Minister van Schaik over de persvrijheid. — Uit de Vereeniging: Notulen algemeene vergadering. — Bestuursvergadering. — Nieuwe leden. — Jubileum Th. v. d. March. — R. K. Journalistenkring „Zuid-Holland".