Nummer 115
15 November 1935
DE KATHOLIEKE PERS MAANDORGAAN VAN DE NEDERLANDSE ROOMS-KATHOLIEKE JOURNALISTENVERENIGING Verschijnt elke 15e van de maand
ABONNEMENTSPRIJS: f 2.50 per jaar
Verantwoordelijk R e d a c t e u r :
G. P. BON Weimarstraat 140 - D e n Haag - T e l e f o o n 3 3 0 6 1 9
ADVERTENTIEPRIJS: f 4 — per 712 pagina
Geen frases maar daden! Steunt ons Steunfonds! Het adres van den Penningmeester is L. J. Stolwijk, Jacob Obrechtstraat 47, Amsterdam. Postgiro 138251.
WENS VAN EEN WERKLOOS COLLEGA. Wien het bestuur beloofde diligent te blijven. 't Zal waarschijnlijk niet de eerste, maar ook niet de laatste maal zijn, dat communique's van bestuur- en ledenvergaderingen de langzaamaan stereotiepe uitdrukking bevatten: Mededeling werd gedaan, dat inzake het ontslag van een collega door het bestuur tot zijn spijt niets kon worden bereikt. Hoe is 't vaak mogelijk, dat met deze simpele mededeling berust wordt door een bestuur, dat even vaak beloofde voor den betrokkene diligent te blijven, maar hem aanspoorde te berusten en in 't algemeen enige zalf op de wond smeerde met de eventuele belofte van een enigszins armzalige steun. Maar o irinie! als 't in de macht ligt van datzelfde bestuur, om een meewerkende hand toe te steken, 't dan naaide verkeerde kant doet. Dat zoiets gebeurt, bewijst het orgaan van 15 September, waar 't overigens keurige verslag van de bestuursvergadering te Utrecht op 24 Augustus 1935 meldde, dat in het belang der werkgelegenheid voor „hele" journalisten aan de hoofdredacties der Katholieke bladen zal worden verzocht bij de aanstelling van correspondenten op plaatsen, waar journalisten te vinden zijn, zoveel maar enigszins mogelijk is op de eerste plaats journalisten in aanmerking te doen komen. Waarom nu niet een poging gedaan om de zo vaak ook in onze Katholieke pers bestreden cumulatie van functies ernstig afbreuk te doen, door te verzoeken aan de hoofdredacties zich in verbinding te stellen met de vereniging, om óók de bestaande correspondentschappen eventueel naar behoefte te distrubueren onder werkloze collega's. Dat had een stap in de goede richting geweest. Vreemd blijft 't, dat een dergelijk sociaal voelen, dat onze tijd zo node ontbeert, ook niet eigen schijnt aan hen in onze vereniging die het toch in de eerste plaats wel mochten bezitten. Vandaar deze wens van een werkloos collega, die hopelijk hiermee eveneens zijn lotgenoten, even misdeeld als hij, te hulp kan treden en daarom het bestuur in overweging geeft, om spoedig nog deze weg in te slaan. Nu direct nog, opdat spoedige hulp in deze aangegeven richting mogelijk nog in staat is iets te bereiken voor hen, die anders hopeloos „in de put van pater Hendricus" verzinken. Maak nu Uw belofte van diligent te blijven a.u.b. waar! EEN WERKLOOS COLLEGA. Een journalist is iemand met 'n helder inzicht. Dus is de werkloze collega, die het bovenstaande schreef, ook iemand met 'n juist begrip. Toen hij z'n „ingezonden" schreef, hebben begrip
en inzicht hem evenwel in de steek gelaten, 't Is toch niet zo moeilijk te bevroeden, dat het Bestuur de circulaire betreffende correspondentschappen juist ook en voornamelijk in het belang van de werkloze collega's uitzond. Voor zover de auteur van het artikel bedoelt te insinueren, dat het Bestuur niet diligent zou zijn voor werkloze collega's de redacteur van de „K. P." vermoedt, dat het bestuur dit maar liever zal laten voor wat het is; de redacteur, die weet wat er door het bestuur gedaan is.ook voor den schrijver van het artikel, constateert echter, dat er wel eens meer wordt gezegd dan te verantwoorden is. DE KATHOLIEKE PERS BIJ DE DOOD VAN MGR. AENGENENT Een onrechtvaardig verwijt. „La galanterie de 1'esprit est de dire des choses flatteuses d'une maniere agréable". Dat de heer C. K., wiens boutade op de persberichten rond de dood van Mgr. Aengenent in het vorige nummer van ons orgaan werd overgenomen, de eigenschap, waarvan hierboven de definitie gegeven wordt, in hoge mate bezit, geloof ik niet. Hetgeen intussen niet wegneemt, dat de man gelijk kan hebben en — wat erger is — tot op zekere hoogte ook gelijk heeft. Want dat er in de katholieke pers bij het overlijden van Mgr. Aengenent ook artikelen en stukjes zijn verschenen, waarvan de publicatie beter achterwege ware gebleven, valt niet te ontkennen. Maar de heer C. K. vergist zich, wanneer hij meent de verslaggevers van de verschillende bladen daarvoor zonder meer verantwoordelijk te mogen stellen. Want het is een feit, dat de meeste der door den heer K. gewraakte artikelen en uitdrukkingen niet van de verslaggevers afkomstig waren, maar van derden, die toevallig in de gelegenheid waren dergelijke stukjes in elkaar te flansen en ze aan de bladen toe te zenden. Dit is ongetwijfeld met de beste bedoelingen gebeurd, maar de collega's, die achteraf van oordeel zijn, dat deze stukjes beter niet aan de openbaarheid hadden moeten worden prijsgegeven, waren niet verplicht ze mèt de goede bedoelingen te accepteren. Het lijkt mij niet juist, allerlei lyrische communique's en dito verslagen eerst op te nemen en dan achteraf — als blijkt dat heal wat mensen er zich aan geërgerd hebben — de verslaggevers, die voor deze gelegenheid worden vereerd met het praedicaat „snert" en die deze publicaties in 't geheel niet op hun geweten hebben, ervoor te laten op draaien. Ik geloof trouwens, dat heel wat bladen met deze communique's en verslagen in hun nopjes zijn geweest en gemeend hebben,
198
DE KATHOLIEKE PERS No. 115
dat de toezending hiervan hen onthief van de noodzakelijkheid zich bij de verschillende plechtigheden door een eigen verslaggever te doen vertegenwoordigen. Wil dit nu zeggen, dat de verslaggevers die er dus wèl waren, hun werk allemaal even voortreffelijk hebben gedaan? Natuurlijk niet. Ze zulen zich ook wel eens vergalloppeerd hebben. Iedereen die werkt, maakt af en toe wel eens fouten. Maar heeft de heer K. daarom het recht de verslaggevers te verwijten, dat zij niets anders gedaan hebben dan stroop smeren, alléén omdat zij de defile's langs de baar van den bisschop au sérieux hebben genomen? Dat wil er bij mij niet in. Als deze plechtigheden, waarvoor de medewerking van heel Katholiek Haarlem is ingeroepen en ook goeddeels verkregen, dan inderdaad 'n zo opgeschroefd en huichelachtig karakter droegen, waarom heeft men ze dan niet achterwege gelaten? Waarom heeft men door groot openbaar vertoon hulde willen brengen aan de nagedachtenis van den bisschop, als 't toch niet oprecht gemeend was en niet van harte ging. Of meent de heer C. K. werkelijk, dat dit allemaal slechts „ambtshalve" is gebeurd? Ik moet eerlijk bekennen, dat ik van de plechtigheden een heel andere en heel wat sympathieker indruk heb gekregen. Natuurlijk is het malligheid om te spreken van de rouwdoorploegde gezichten van verweesde Haarlemse jeugd. Maar heeft dat werkelijk in de kranten gestaan? Maar laten wij eens aannemen, dat de heer C. K. voor de volle honderd procent gelijk heeft en laten wij ook eens aannemen, dat een der verslaggevers de zelfde indrukken zou hebben gekregen als de heer K. en deze even openhartig had weergegeven. Wat zou er dan gebeurd zijn? Op de eerste plaats had men dan in een van de bladen een verslag kunnen lezen van de volgende inhoud: „Op het officieel condoleance-uur waren vele autoriteiten „ambtshalve" in het bisschoppelijk paleis aanwezig. Zij kweten zich zo spoedig mogelijk en met nauw verholen verveling van hun taak, terwijl hun gedachten blijkbaar elders waren. Wat de bedegangen — zoals ze tenminste officieel werden aangekondigd — bereft, die waren alles behalve treffend. Door priesters en leraren met grote sigaren in het hoofd werden de kinderen, voor wie de pelgrimage naar het bisschoppelijk paleis een uitje was, omdat ze daardoor vrij van school kregen en daarom de avond te voren ook hun lessen al niet hadden behoeven te leren, naar het paleis geleid", enz. Op de tweede plaats zouden de katholieke Haarlemmers binnen vier en twintig uur na het verschijnen van zo'n verslag in protestvergadering zijn bijeengekomen, misschien wel onder voorzitterschap van den heer C. K., ditmaal niet ambtshalve. Op de derde plaats zou het eerstvolgend nummer van de „Katholieke Pers" het bericht hebben bevat, dat collega die en die, wegens het maken van een schandalig verslag op staanden voet door de directie van zijn krant is ontslagen. De redacteur van het orgaan had aan dit bericht ambtshalve kunnen toevoegen, dat de directie in kwestie schoon gelijk had. Ik wil maar zeggen,dat er uitersten zijn, die bij gelegenheden als deze heel goed vermeden kunnen worden en dat de feiten toch enigszins anders liggen dan de redacteur van dit orgaan de vorige maal heeft verondersteld. De feiten, zoals zij werkelijk geweest zijn, zijn niet meer ongedaan te maken. Maar deze uiteenzetting zal toch wel iets kunnen bijdragen tot de rehabilitatie van de verslaggevers, die daarop — naar ik meen — wel enig recht hebben. C. DE GROOT. WAAR IS DE GEEST VAN WAARHEID?" En waar is de Nederlandse aard? De redacteur van het orgaan heeft in zijn naschrift op het stuk van C. K. in de Mededelingen van de Kath. Jonge Werkgeversvereniging, over „De katholieke pers en de dood van Mgr.
15 November 1.935/
Aengenent" geprotesteerd tegen sommige termen, welke C. K. in zijn stuk heeft gebruikt. Maar hij heeft toch óók gezegd, dat C. K. niet helemaal ongelijk had. En dat is het punt waar het in hoofdzaak op aan komt. Inderdaad, C. K. had niet helemaal ongelijk; een zegswijze, welke in de practijk betekent dat hij groot gelijk had — afgezien van de wijze waarop hij zich hier en daar uitdrukte. En het is werkelijk goed, dat in een orgaan van een van onze grote organisaties nu eens de draak is gestoken met het melodramatische pathos, waaraan sommige journalisten verslaafd schijnen te zijn. Het is eigenlijk een kinderziekte, waaraan vrijwel iedereen in zijn prille werkjaren lijdt. Het ongeluk is alleen maar, dat deze kinderziekte bij sommigen nooit meer schijnt te wijken. Wie in zijn jonge tijd een verstandige leiding heeft gehad, wie van nature wat goede smaak heeft meegekregen op zijn levensweg, wordt er spoedig van genezen. Maar er zijn er, die hun kracht blijven zoeken in een opgeschroefd en onwaarachtig pathos waar een normaal mens wee van wordt. Er schijnt bij sommigen een streven te bestaan om toch vooral naar buiten toe een groot effect te suggereren. Als een Bisschop sterft, treurt het diocees; maar er moet dan klaarblijkelijk naar buiten toe zó veel blijken van die treurnis, dat men aan het fantaseren slaat. Men zoekt het in een vloed van pathetische woordjes; men laat zijn fantasie de vrije loop en laat de treurnis zelfs afstralen van de gezichten van lange rijen schooljeugd, die verweesd en in droefheid ter bedevaart gaan. Al dat weeë geschrijf is onwaarachtig; het is volstrekt onNederlands en het is in strijd met de goede smaak. Het is niet Nederlandse aard, zijn kracht te zoeken in een stortvloed van pathetische epitheta; het is nog veel minder Nederlandse aard, zijn gevoelens zó te uiten als in dergelijke pennevruchen wordt voorgesteld. C. K. heeft volkomen gelijk als hij vraagt: waar is de geest van waarheid? Komt deze geëxaiteerdheid, welke zich zowel bij feesten als bij rouw uit, uit de Calvinistische pers, welke daarin van ouds her sterk is geweest? Voor een deel waarschijnlijk wel. Hoe dat zij, het is een irriterend gebrek, waaraan menigeen zich al dikwijls heeft geërgerd; het is werkelijk heel goed, dat in het orgaan van een intellectuele bevolkingsgroep nu eens openlijk een hartig woord daarover is gezegd. Ik heb een journalist gekend, van de oude school, die geen stukje plaatselijk nieuws kon schrijven of hij woekerde met bijvoegelijke naamwoorden en bijwoorden; hij schudde ze uit de mouw, op de banale, nietszeggende manier van de Duitsers. Het schijnt tot een bepaald soort journalistiek onder ons te behoren, de lezer door middel van mooie goedkope woordjes in een zalvende, godzalige stemming te brengen. Sommige bladen hebben daar een verbluffende handigheid in. Wordt er vermeld — om een voorbeeld te nemen — dat een of andere buitenlandse bezoeker ergens de H. Mis bijwoont, dan moet er met alle geweld het woordje „godvruchtig" tussen worden gewurmd — tot meerdere stichting van Tante Betje, als zij haar krant leest! Hebben we indertijd niet eens een uiterst stichtelijk bericht gelezen van een jeugdige Passiespeelster, die op hartroerende wijze een zalige dood stierf en het meissie was eerst nog wel met een griffemeerde geëngageerd geweest, weet u nog wel? — maar die intussen nóg leeft en gelukkig getrouwd is voorzover ik weet, en niet met een grifemeerde? Zulke fantasie wordt gepleegd tot meerdere stichting en zalving van Tante Betje's vroom gemoed Ze blijft ook niet tot dit terrein beperkt. Ik herinner me altijd nog een heel sterk staaltje uit een of andere verkiezingstijd. In een van de grote steden van ons land hielden de verschillende partijen propagandatochten en vergaderingen, en van onze kant trok er ook een propagandastoet door de straten; als ik me goed
15 November 1935
PE KATHOLIEKE PERS No. 115
herinner was het een fietstocht. De avond van die dag kon men in het katholieke dagblad van die stad een verslag lezen, dat bijna woordelijk aldus begon: „Het moest niet magge". En met verbeten woede zagen de aanhangers van andere partijen onze grootse propagandastoet " etc. Dit was natuurlijk doodgewone duimzuigerij, en daarbij nog vrij onnozele duimzuigerij. Ik hoop altijd nog, dat de redactiechef de volgende morgen het jongemens bij zich heeft laten komen, om hem een beetje wijzer te maken. Dit soort journalistiek moet het altijd zoeken in iets aparts. Dat aparte bestaat dan uit een gezwollen pathos, dat je doet lachen en je tegelijk ergert, en waar je wéé van wordt. Het is een aantasting van de waarachtigheid; het is een vervalsing van de Nederlandse aard, geheel bijzonder in strijd met de mentaliteit van grote steden. Stel u een rasechte Amsterdammer of een Rotterdams zakenman voor, die in zulke termen denkt of spreekt! Onlangs heeft een van onze bladen een sterk pleidooi gehouden voor „katholieke stijl". Het pleidooi was en blijft nodig. U moet maar eens de tekst van diverse godsdienstige liederen lezen, of de stijl van diverse kerkboeken, of de poëzie proeven van brave gelegenheidsliederen, welke een of anderen feestelingof feestelinge door school, klooster of parochie worden „toegezongen"! Misschien is het doemenswaardige hoogmoed, maar ik ben er nooit toe kunnen komen zulke poëzie mee te zingen. En als je dan de volgende dag de volledige tekst van het schone lied (vijf, zes, zeven en meer lange coupletten) woordelijk in het verslag van de feestelijkheid zag staan, dan deed je een schietgebed je, dat andersdenkenden-met-goede-smaak het verslag toch maar zouden overslaan! O K. had niet helemaal ongelijk; laten we het op die zachte manier maar zeggen. En laat het nogal venijnige, maar op feiten gebaseerde stuk in het orgaan van de Kath. Jonge Werkgeversvereniging — een stem uit het eigen kamp ! — voor een bepaald soort journalistek een les zijn. De waarachtigheid, de Nederlandse aard èn de goede smaak zullen er baat bij hebben. Verlos ons van de preektoon, Heer, Geef ons natuur en waarheid weer ! H. E. B Ons hartgrondig Amen! RED.
DE WANKELE KRUK. De journalistiek wordt nog wel eens een vrij beroep genoemd. Wat die vrijheid betreft mogen er echter wel bedenkingen worden geopperd. Ik ben in elk geval zo vrij aan die vrijheid te twijfelen, daar die vrijheid zich niet veel verder uitstrekt dan het nemen van je ontslag. Hetwelk een getrouwde collega wel uit zijn hart laten, al ware het alleen maar ter vermijding van economische conflicten thuis, om van de huiselijke vrede niet te spreken, daar je in dit opzicht niet eens op de Volkenbond een beroep kunt doen. Voor het overige kan het woordje onafhankelijk, verbonden met een trait d'union, aan het woordje journalist slechts op de lachspieren werken van ter zake kundigen. Want vooral in de laatste tijden blijkt, dat de redactionele kruk het wankele gemeen heeft met de gouden standaard. Er komen journalisten op straat. De bezuiniging viert hoogtij en het blad, waaraan je jaren verbonden bent geweest, verleent je met een uiterst welwillend gebaar je ontslag. Er zijn reeds meerderen onder ons, die hunne gedachten kunnen verwerken waar zij willen, maar niet meer in de kolommen van wat eens hun krant was.
199
Ben je wat op leeftijd gekomen, dan kan je met de mussen op het dak gaan zitten fluiten en ben je nog jong, dan begin je een beroep te doen op het steunfonds, t o t d a t . . . . de waarheid tot je doordringt, dat vooral de katholieke journalistiek je niet gemakkelijk een belegde boterham zal verschaffen. Pessimisme? och wat. Het erkennen van de waarheid leidt niet tot zwartgalligheid, want een van de voornaamste doelpunten in ons leven is juist om achter de waarheid te komen. Maar economisch gesproken: het terrein van de katholieke journalistiek is tegenwoordig even onvruchtbaar als het woestijnzand van de Sahara. De bladen gaan slecht, de versnippering is groot en de concentratie als geneesmiddel werkt niet als aspirine met of zonder oranjeband. De minimumsalariseisen beginnen zo langzaam aan maximumgrenzen te worden. Verlagingen van meer dan dertig procent zijn geen uitzondering meer. Ontslag aan redacteuren en vooral aan medewerkers neemt toe in gelijke mate als de sympathie voor de Abessyniërs. Verlaging wordt gaarne aanvaard! Zoals een bestelling door den kruidenier. Want waar moet je naar toe? Elke krant zint op bezuiniging, gelijk Mussolini op expansie en minister Oud op een nieuwe belasting. Bovendien is de journalistiek reeds zodanig in concerns ontaard, dat je bij sollicitatie den directeur ontmoet, die je een paar dagen geleden je congé heeft gegeven. Het is zonder twijfel artistiek om op de keien te wandelen en het geeft je beslist zelfvertrouwen als je van roeping kunt spreken. Maar lang niet iedere journalist heeft die volharding en dat verdragen van vernedering, waarover een missionaris beschikt vrijwillig tussen de menseneters wandelt. Overigens leven wij in Nederland en journalisten zijn lang niet allemaal aanhangers van het coelibaat, daar zij naast de voortplanting van het geloof, als christenmensen ook voor verdere voortplanting hebben zorg te dragen. Collega's laat uw kinderen geen journalist worden! Maar dit is dan wat betreft ons nageslacht. Wat ons betreft, wij zitten in het schuitje. Wij moeten er voor ons van maken wat er van te maken valt. Zonder twijfel is ons bestuur diligent. Doch daarmede is succes nog niet verzekerd. Ik heb alle achting voor ons bestuur en ik weet, dat de leden er van het ook niet kunnen helpen, wanneer zij enthousiaste artikelen schrijven over de tentoonstelling „Voedt u goed", waarbij dan de kwestie waarvan je het moet betalen niet ter sprake komt. Het zou als een sprookje zijn, wanneer ons bestuur wist te bewerken, dat alleen leden onzer vereniging op een redactie kon worden aangesteld. En dan voorlopig heel zuinigjes aan met candidaat-leden, om eerst aan de leden een behoorlijke positie te verzekeren. Zal het ons bestuur gelukken ooit een dergelijk sprookje te schrijven? Dat zou dan zonder twijfel het schoonste schriftuur worden op journalistiek gebied! MARTIN BERDEN.
SCHONE IDEALEN SCHITTEREND GETEKEND, In zijn „Gemeenschaps"-artikel (Juli-Augustus 1935) „De Kunst der Journalistiek", schreef Willem Nieuwenhuis, onze collega naar wien we ook na zijn vertrek naar den Hemel nog graag luisteren, over de eigenaardige schoonheid en levendigheid van de vorm als het medium, waarmede de pers langs de weg der suggestie invloed moet oefenen; over de vorm der zeer bijzondere journalistieke kunst. 't Was o.m. het volgende: „Journalistiek zal altoos ten dele een betogend karakter blijven behouden, doch 't is de taak van den journalist dit betogend karakter te verhelderen en als 't ware te sublimeren
200
DE KATHOLIEKE PERS'No. 115
door zijn kunstgrepen. Dit woord behoeft niet in een ongunstige betekenis te worden bezien, grepen der kunst kunnen ook invallen van 't vernuft worden genoemd. Doch 't is tenslotte dat zeer bijzondere leven van de vorm, dat de kunst der journalistiek beheerst. Gebonden aan weinig tijd en beperkte ruimte, is de kunst der journalistiek bij uitstek dynamisch, het bespiegelende ook zoekt niet zozeer de diepe en glanzende verschieten als van een vijvervlak dan het trekken der wolkgevaarten boven de vijver, en hun blanke enbronzen weerspiegeling, voorbij, voorbij In de diepten van de journalistieke stijl ook moet niet het rappe, alsof we in de verte de hoeven hoorden klepperen van paarden, huwen met de melancholie van het voorbij glijdende en altoos verrjlende. Want deze kunst heeft iets van het schielijke en schichtige van een vallend blad, er is één ding, dat van den kunstenaar-journalist moet worde» gevraagd en één ding dat hem misschien verheft en vrijkoopt van zijn fouten en misslagen: hij moet een groot gever zijn. Want ook van het beste, wat hij schreef, beklijft weinig, zijn losse bladen fladderen door de lucht en vallen en worden vertreden; zij nhumor heeft het bizarre en roekeloze van het ogenblik tegenover de ernst der uren. Hij moet een groot gever zijn, die met zijn gaven morsen wil, die alles wat hij schenken wil medegeeft op de tocht van de wind en de gril van de dag, waarheen blaast gij, wind; waarheen wentelt gij, dag? Hij moet de gave kennen der schielijke ontroering, hij kan niet alles laten bezinken diep in zijn hart, zijn werk heeft ook de harde, maar flonkerende kleuren van het onrijp ooft, het zal worden afgeschud in de lentestorm, die door alle boomgaarden lacht met open mond, maar is dit geen schoon lot? Zijn ontroeringen zijn even bizar en bont en verscheiden, als de bont-bewogen ster waarop wij leven. Des morgens staat een moordenaar terecht of een bankrover, des middags vergadert de gemeenteraad, des avonds naar Ibsen of Pirandello. De gevestigden in ons landje, waar de literatuur dood wordt gedisputeerd, waar de kunst critiek des levens is en geen sublimering, de erentfeste schrijvers van de ontroering die tot stervens toe wordt gestyliseerd, en van de karigheid, die maar bij mondjesmaat iets ontsnappen laat van een boordevol hart, zullen déze kunst minachtend voorbijgaan. Het zij zo — ofschoon de vraag naar het waarom ons naar de lippen welt! Want als gij ons met een mes steekt, bloeden we dan niet; en als ge ons kittelt, lachen we dan niet? Zal van een journalistiek oeuvre niet kunnen worden gezegd, wat Hermann Bahr, die voortreffelijke journalist als schrijft hij niet in kranten, zeide van ieder kunstwerk: dat aan ieder kunstwerk kleeft „irgendein geheimen Leidenszug", die verraadt „aus welcher tiefen Not es stammt"? Mogen wij dan alleen ontroerd worden door de van ouds geijkte voorstellingen ener literaire wereld, en niet door de dagelijkse tragiek en de dagelijkse bizarrerie, die het leven zijn van „elckerlyc" van den gewonen mens? Want dit is wel het eigene van de kunst der journalistiek: ook zij werkt met scheppende verbeelding, doch die scheppende verbeelding staat altoos in het nauwste contact met het concrete, met de feitelijkheid van iedere dag. Een „Zeittheater" te stichten is dikwijls een geforceerd pogen in het domein dier kunst, die een lang geduld is; de kunst der journalistiek echter is een „Zeittheater"op haar manier. En missen wij daar de tragische en bizarre schouwspelen? Is de worsteling van een Brüning, is de scheiding tussen een Henderson en een MacDonald niet als een klassieke tragedie, is het geheimzinnige verdwijnen van een Aristide Briand niet aangrijpend, en is heel deze dagelijkse wereld niet vol tragiek en bizarrerie inéén, zijn wij niet als toverleerlingen, die uit een gril geesten opriepen, en ze nu niet kunnen doen verdwijnen? Dit is wel een der essentiële dingen van de kunst der journalistiek: wij werken met onze intu-
15 November 1935
itie en onze verbeelding, doch wij passen die toe op de concrete dingen van iedere dag. En het verwijt, dat zo dikwijls aan de krant en de journalistiek gemaakt wordt, het verwijt van de oppervlakkigheid en de lichtzinnigheid, geldt meestentijds die concretisering, onze belangstelling voor de casuïstiek, onze belangstelling voor het geval". Strenger dan de gebondenheid van den kunstenaar is gebondenheid van den journalist aan een bepaalde vorm.
de
„Niet alleen omdat hij de stof in zoveel kleiner bestek verwerken moet. Hierin schuilt ook een opvoedende kracht, die hem dwingt tot klaarheid en bondigheid, het „denken in kolommen" verhoedt dat het denken dromen wordt. Doch ook van andere aard is zijn gebondenheid, omdat hij bij alles wat hij doet, rekenen moet met de aard van zijn lezers. Niet om af te dalen naar de vulgariteit van de laagst-geplaatste groep, doch ook moet het contact niet worden verloren met de culturele en maatschappelijke werkelijkheden, waartussen hij zich bewegen moet, om altoos de verbinding te vormen tussen de hogere regionen van de geest en de onverbiddelijke werkelijkheid van het leven-van-iederen - dag-en - vaniedereen, dit leven, dat hij dienen wil. Want dit dienen is voor den journalist en voor de kunstenaars onder de journalisten, plicht. In dit dienen moet hij zich een meester betonen, wil hij ooit iets bereiken. Hij kan niet leven in een cel en niet in een ivoren toren, doch alleen op het woe^ lige marktplein, waar alle wegen samenkomen. Er is in onze dagen een zekere opstandgheid tegen deze gedachte, doch dit verzet lijkt mij een der laatste schansen, waarin een verouderd en zich overleefd hebbend individualisme is gevlucht. Een journalist kan zich niet beschouwen als een individu, als een atoom geslingerd in de oneindige ruimte, doch wel als een persoonlijkheid: d. is het individu-in-de-gemeenschap. Zoo kan hij over eigen waarde ten volle beschikken, en toch die waarde in pasmunt willen uitstrooien iedere dag voor het gemeen. Dan kan ook aan hem bewaarheid worden de grote waarheid uit het Grote Boek, waarheen toch altijd het denken en zoeken der generaties weerkeert: dat wie zijn leven verliezen wil het behouden zal. Hij zal zijn volk vermaken ja, maar op die wijze, die de grootsten als Molière en Shakespeare en Dickens en Chaplin niet hebben versmaad: door 't telkens te geven een nieuw en diep behagen in het leven zelf. Een behagen als een edel spel, dat ons het leven doet liefhebben zooals Montaigne Parijs liefhad „jusque dans ses verrues et ses taches". Wij delven in heel het maatschappelijk en cultureel leven geen Paradijzen op, en nochtans geldt voor ons allen het woord van den jong-gestorven-dichter: „delven wij waar wij staan, want waar wij staan is Klondijke". Ook de meest dorre en eenzame bodem zal ons nog goudkorrels doen vinden, wanneer wij delven met een verlangend hart, een hart waarin in allerlei vormen en gedaanten leeft het verlangen der eeuwige heuvelen. En al gaan onze wegen ver uiteen, de zuiverheid van het verlangen zal ze eens weer samenbrengen en wij zullen het erfdeel van ons land en ons volk niet hebben geschonden, doch bewaard en vermeerderd".
Te idealistisch geschilderd? Waarom? . 't Is te mooi om het te idealistisch te mogen noemen. Onbereikbaar voor de journalistiek en den journalist? Waarom? 't Is te schoon om niet met alle kracht te streven naar het bereiken.
15 November 1935
DE KATHOLIEKE PERS No. 115
Uit de Vereniging. VERSLAG DER BESTUURSVERGADERING OP ZATERDAG 9 NOVEMBER, in „TERMINUS", Utrecht. De collega's van Lamsweerde en B r u n a waren verhinderd de besprekingen mee t e maken. Weer moet worden overwogen wat h e t Bestuur k a n doen voor een ontslagen collega. De mededeling van collega J. Hulsman in h e t vorige n u m m e r der „K. P . " over h e t buitengewoon l i d m a a t s c h a p van Groningse R.K. journalisten van de Groningse Journalistenkring, gaf den redacteur van „De J o u r n a l i s t " aanleiding tot h e t schrijven van een artikel „Dubbelzinnige toestand". Het Bestuur is van mening, dat, ofschoon de s t a t u t e n van de N. J. K. niet m e t zoveel woorden zich verzetten tegen h e t buitengewoon-lidmaatschap van de Kring v a n beroepsjournalisten, en ook de letter der S t a t u t e n v a n de Ned. R.K. J o u r n a l i s tenvereniging h e t buitengewoon-lidmaatschap van de Kring a a n leden der N. R. K. J. V. niet verbiedt, de Kringvoorzitter in zijn artikel terecht in dit verband van een dubbelzinnige toes t a n d sprak; en d a t nooit een dergelijke ruime practijk t e n aanzien van h e t buitengewoon K r i n g l i d m a a t s c h a p in de bedoeling zal hebben gelegen. Het Bestuur a c h t h e t buitengewoon-lidmaatschap van de K r i n g voor onze leden d a n ook alleen t o e l a a t b a a r in verband m e t zeer bijzondere plaatselijke omstandigheden, die h e t wellicht k u n n e n rechtvaardigen. Overigens stelt h e t Bestuur niet minder d a n wie ook prijs op een goede verstandhouding m e t de Kring. Mededelingen werden g e d a a n o m t r e n t de conferentie, welke de collega's Stolwijk en van Lamsweerde en de secretaris h a d den m e t h e t K.R.O.-bestuur over de sportreportage voor de microfoon. Zodra de schriftelijke vaststelling der conclusie, waartoe die conferentie leidde, zal zijn ontvangen, zullen n a dere mededelingen volgen. Besprekingen m e t h e t bestuur der Vereniging de Nederlandse R.K. Dagbladpers hebben geleid tot h e t besluit tot instelling ener commissie van besutdering en voorlichting inzake nieuwe vormen v a n journalistiek. Bepaald wordt a a n wie uitnodigingen zullen worden gedaan tot a a n v a a r d i n g van de twee plaatsen in de commissie voor welker bezetting door h e t Bestuur der N. R. K.J. V. zal moeten worden gezorgd (ook h e t bestuur der R.K. Dagbladpers zal twee leden aanwijzen; h e t vijfde lid zal in onderling overleg worden gezocht). De toetreding onzer vereniging tot h e t Bureau I n t e r n a t i o n a l des Journalistes Catholiques wordt nog in beraad gehouden. Het blijkt gewenst eerst n a d e r e inlichtingen te vragen. W a t werd besloten o m t r e n t de viering van h e t feest van den Patroon der R.K. Journalisten den H. Franciscus van Sales, op 29 J a n u a r i zal blijken uit h e t Decembernummer der „K. P." VERSLAG DER BESTUURSVERGADERING OP 19 OCTOBER 1935, TE UTRECHT. Aanwezig zijn de G. Adv., alle bestuursleden en de vertegenwoordigers der Groepen. De behandeling der aangelegenheid; K.R.O.-voetbalverslagen door een niet-katholiek reporter, blijkt zo vergevorderd, d a t de kwestie door een mondelinge gedachtenwisseling tot oplossing 2 a l k u n n e n worden gebracht.
201
Twee nieuwe leden werden aangenomen. (Zie elders). 't Is, voornamelijk door de volhardende bemoeiingen van den G. Adv., gelukt voor een ontslagen collega een nieuwe positie in de journalistiek te vinden. Door een der leden werd h e t denkbeeld geopperd een r e t r a i t e voor journalisten te organiseren. Het Bestuur zal t r a c h t e n zich zekerheid te verschaffen o m t r e n t de mogelijkheid van u i t voering van dit denkbeeld; zulks door middel v a n een artikeltje in de „K. P." en het openstellen der gelegenheid tot voorlopige aanmelding. De Steunfondspropagandacommissie s t a a t onmiddellijk voor de uitvoering van h a a r breed opgezette p l a n n e n o m t r e n t fondsversterkingspogingen. Zij doet de verblijdende mededeling, d a t zij bij h a a r pogingen melding m a g m a k e n van de aanbeveling h a r e r actie door h e t Doorluchtig Episcopaat. De uitvoerige bespreking van h e t denkbeeld van collega Van Vonderen betreffende de uitgave van een Journalistiek Jaarboek leidt tot de conclusie, dat de uitgave in ieder geval dit j a a r niet meer wel uitvoerbaar is. Op een volgende bestuursvergadering zal het plan verder worden bekeken. Nog wordt a a n d a c h t geschonken a a n h e t euvel van reclame in de redactionele kolommen der bladen tot schade voor de advertentionele kolommen. Bereidheid tot bespreking m e t a n dere belanghebbenden wordt vastgelegd. BRABANTSE KRING. Er wordt verzamelen geblazen voor de leden v a n de B r a b a n t s e Kring onzer Vereniging. Vroegere pogingen, om de leden bijeen te roepen voor de behandeling van een actueel onderwerp en ter aankweking van collegialiteit en saamhorigheidszin, zijn niet steeds even goed geslaagd. We weten, dat de journalistiek geen vastomlijnde arbeidstijden kent, zodat geldige redenen v a n a b senteïsme voor onze vakgenoten veelvuldiger k u n n e n optreden d a n bij anderen. Toch betwijfelen we of a a n de convocaties niet drukker gevolg gegeven k a n worden d a n gewoonlijk geschiedde. Een en ander heeft zelfs een zekere malaise in de bestuursanimo verwekt. We m e n e n echter, d a t wederom een poging moet worden gewaagd, om de katholieke journalisten uit de diocesen Den Bosch en Breda ter vergadering bijeen te trommelen. Zaterdagmiddag 30 November om vier u u r begint h e t feest in een vergaderlokaal te Tilburg, d a t elders in dit n u m m e r n a d e r wordt omschreven. Er zijn belangrijke mededelingen te verwacht e n o m t r e n t een actie, welke in verband s t a a t m e t de werkloosheidsnood, ook onder collega's heersend. Verder zal er gesproken worden over mogelijkheden tot versterking van h e t onderling contact door vrolijk getinte bijeenkomsten. En tenslotte valt reeds te melden, d a t collega W. H. Altheten, hoofdredacteur van h e t „Nieuwsblad voor h e t Zuiden", ons m e t zijn bekende causeurstalent zal vergasten op wijsheden inzake h e t m u n t v r a a g s t u k , waarover m e n h e t h e l e m a a l niet m e t h e m eens hoeft te zijn. Hoe meer oneens m e n h e t m e t h e m is, des te beter ! M a a r laten we de scherts op h e t bekende stokje winden en i n alle e r n s t besluiten m e t een dwingende oproep tot een stormloop v a n penneridders op de goede Tilburgse veste. Tot ziens a l l e m a a l ! HET BESTUUR. GEDEELTELIJK TOEGEGEVEN. I n h e t verslag der Bestuursvergadering v a n 9 November, o p genomen in dit n u m m e r wordt h e t een en a n d e r opgemerkt in verband m e t een artikel in „De Journalist": „Dubbelzinnige toestand" en wordt erkend, d a t de redacteur v a n h e t K r i n g orgaan gelijk heeft m e t t e spreken van een dubbelzinnige t o e stand, voorzover hij h e t heeft over h e t buitengewoon-lidmaatschap van de N. J. K. van beroepsjournalisten, lid onzer vereniging.
202
DE KATHOLIEKE PERS No. 115
Als collega Hans echter de dubbelzinnigheid ook uitstrekt tot het buitengewoon lidmaatschap (,,organisation adhérente") der N. R. K. J. V. van de Federation Internationale des Journalistes — we geven onmiddellijk toe, dat hij daar niet het zwaartepunt van zijn betoog legt —, dan kunnen we hem weer geen gelijk geven. De leden der N. R. K. J. V. die buitengewoon lid zijn van bijvoorbeeld de Groningse Journalistenvereniging zijn ook buitengewoon lid van de Kring, waarvan de Groningse J. V. een afdeling is, en maken dus — zij het dan op buitengewone wijze! — persoonlijk deel uit van de Kring. En daarin zit iets scheefs, iets dubbelzinnigs. Maar met het deel uitmaken van de F. I. J. staat het anders. Zij het dan als „organisation adhérente", de N. R. K. J. V. maakt naast de N. J. V. deel uit van F. I. J.; als organisatie; de leden van de N. R. K J. V. zijn niet individueel lid van de Internationale Organisatie, een federatie van journalistenverenigingen. Daarom ontgaat het ons wat daarin voor dubbelzinnigs schuilt in verband met het feit, dat het den katholieken journalist verboden „is lid te worden, te zijn van de Kring". En in welk verband collega Hans die dubbelzinnigheid wel ziet. Want onmiddellijk op het constateren van bovengenoemd verbod, laat hij niet alleen volgen: „maar dat zij wel (buitengewoon) lid van onze plaatselijke verenigingen willen, en blijkbaar mogen, worden", doch ook: „en dat zij nu ook als (buitengewoon) lid zijn toegetreden tot de internationale journalisten organisatie". We maken graag van de gelegenheid gebruik om ook hier onze erkentelijkheid te uiten voor het gunstig advies, dat het Kringbestuur aan het Bestuur der F. I. J. gaf inzake de aanneming onzer vereniging als „Organisation adhérente". PAULUS J. TH. DIEGES. Hij is gewoon zijn eerste voornaam voluit te schrijven, onze collega Dieges, die op 15 November 25 jaar journalist was. En hij mag voor de dag komen met de naam van den Apostel, die, als hij in deze eeuw had geleefd, ook journalist zou zijn geweest; want Dieges is volbloed, rasecht journalist, een die graag schrijft en dat kan, levendig, vlot en accuraat; zodat hij niet het minst als verslaggever z'n sporen, die nu zilveren zijn, heeft verdiend. De jubilaris blijft ook journalist bij het andere werk, dat van zijn opgewekte activiteit profiteren mag. Hij is een gewaardeerd leidsman voor toeristen en hij redigeert „De Katholieke Toerist", hij is een van de meest gerenommeerden in de katholieke drankbestrijding, en hij is een der redacteuren van ^Sobriëtas". Dieges begon zijn journalistieke loopbaan in 1910 aan „Het Centrum", aan welk blad hij verbonden bleef tot 1927. Nadien verschijnen zijn verslagen in artikelen in verschillende bladen en tijdschriften. We feliciteren den zilveren collega, die een altijd hartelijk en goed collega is en een bekwaam journalist, hartelijk. Hij verschijne nog lang met zijn vrolijke en blijmoedige opgewektheid op onze algemene vergaderingen, waarvan hij een der trouwste en meest meelevende bezoekers is. ADRESSEN. A. F. König, Den Haag, woont wel in de Loenensche straat, zoals het Handboekje mededeelt, maar niet op nummer 13 (gelukkig voor hem!); 't is nummer 139. En het adres van N. E. J. Krispijn te Almelo is niet Vondelstraat 5, maar Vondelstraat 53. Verder is ook het huisnummer van den Weieerw. Heer Arn. van Lierop Jr., Teteringschedijk, Breda, verkeerd vermeld, 't Is niet 89a, maar 34. Max van Poll en M. M. van Poll, jr. Den Haag, zijn verhuisd naar Frankenslag 18.
15 November 1935
Het adres van J. H. M. Ferier, te Heerlen is Verversstraat 10. Collega W. J. P. van Eyck, Eindhoven, verhuisde van Lodewijk Napoleonplein 12 naar Willem de Zwijgerstraat 5. Collega H. J. de Greef, te Amsterdam, verhuisd van Van Eegenhstraat 38, naar Jacob Obrechtstraat 27, boven. En het adres van collega J. H. Matla is niet meer Weimarstraat 62a, Den Haag, doch Prinsengracht 253, Amsterdam (Centrum). Collega H. Ch. Nelissen, Den Haag, verhuisde van Prinsenstraat 58, naar Obrechtstraat 241. ND3UWE LEDEN. Louis Fréquin, „ De Gelderlander", Hommelscheweg 227, Arnhem. F. J. M. Kampmeijer, „Nieuwe Haarl. Crt." Verspronckweg 155, Haarlem. VERTEGENWOORDIGING. De secretaris vertegenwoordigde het Bestuur bij de opening van Loet Barnsteijn's Filmstad in Den Haag, bij de herdenking van het 40-jarig bestaan der cinematographie in het koloniaal Instituut te Amsterdam en op de eerste Wegverkeersdag van de K.N.A.C. in Den Haag. HET HANDBOEKJE. Aan de leden werd of wordt een inlegblad gezonden voor Ons Handboekje, waarmede dit weer up to date is geworden. Voor korten tijd natuurlijk, wat de adressen betreft. Want er wordt veel verhuisd. Nu we het toch over verhuizen hebben.... mogen we met al de nadruk, die we maar bij mogelijkheid uit onze vulpen kunnen drukken, vragen, dat de leden aan den secretaris trouw 'n berichtje sturen bij adresverandering?
DE INTERNATIONALE PERSKAART. In verband met het overmaken van de gelden voor de Internationale Perskaart zij medegedeeld, dat het postgironummei' van den secretaris is 268210.
Journalistiek Nieuws REGERINGSPERSDIENSTEN. De Section d'Information van de Volkenbond heeft, gevolg gevende aan het verlangen van de in 1932 te Kopenhagen en in 1933 te Madrid gehouden conferenties van Regeringspersdiensten en persvertegenwoordigers, een brochure uitgegeven, bevattende uitvoerige en practische gegevens omtrent de Regeringspersdiensten in de verschillende landen. Uit het nuttige boekje blijkt, dat 28 landen een Regeringspersdienst bezitten. Behalve Nederland zijn het: Albanië, Argentinië, Australië, Oostenrijk, België, Bolivia, Groot Brittannië, Canada, Denemarken, Spanje, Estland, de Verenigde Staten, Finland, Frankrijk, Griekenland, Guatemala, Hongarije, Iersche vrijstaat, Japan, Mexico, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Zweden, Tsjechoslowakije en Turkije. INHOUD. Wens van een werkloos collega. — De Kath. Pers bij de dood van Mgr. Aengenent. — Waar is de Geest van Waarheid. — De wankele kruik. — Schone idealen schitterend getekend. — Verslag der bestuursvergadering op Zaterdag 9 November, in „Terminus", Utrecht. — Verslag der bestuursvergadering op 19 October, te Utrecht. — Brabantse kring. — Gedeeltelijk toegegeven. — Paulus J. Th. Dieges. — Adressen. — Nieuwe leden. — Vertegenwoordiging. — Het handboekje. — De Internationale Perskaart. — Regeringspersdiensten.