Nummer 83
15 Maart 1933
DE KATHOLIEKE PE MAANDORGAAN VAN DE NEDERLANDSCHE ROOMSCH-KATHOLIEKE JOURNALISTENVEREENIGING Verschijnt eiken 15*n van de maand ~7~~/32 HABONNEMENTSPRIJS: ƒ2.50 per jaar
Adres van de Redactie:
J. HULSMAN Helenastraat 45 J- Den Haag J- Telefoon 770684
De toekomstige Ontwikkeling der Katholieke Dagbladpers. In het voorgaand n u m m e r wijdde collega Weterings o.m. zijn aandacht aan de taak van de plaatselijke en gewestelijke Pers. Om de vitale katholieke belangen, die daarmede gemoeid zijn — mede om te voldoen aan de door eenige collega's geuite wenschen — mag zijn opvatting daaromtrent in het vakblad der katholieke journalisten niet onweersproken blijven en daarom willen wij er hier nog een korte beschouwing aan wijden, waarbij wij op den voorgrond stellen, dat het onderwerp daarmede zeker niet is uitgeput. W a n t zij is o.i. niet juist, de bewering van collega Weterings, dat de wijze, waarop tot nu toe de plaatselijke Katholieke pers werd verzorgd, verouderd is en herzien dient te worden in den door hem aangegeven gedachtengang. Wij behoeven ons, om dat aan te toonen, niet te beroepen op de bij verschillende gelegenheden uitgesproken meening van het Doorluchtig Episcopaat, want ieder katholiek journalist weet dat. Door bijzondere omstandigheden — ondernemingsgeest van katholieke uitgevers, het groote saamhoorigheidsgevoel der verdrukte katholieken in h u n strijd om h u n politieke en maatschappelijke vrijheid te heroveren e.a. — heeft de ontwikkeling der katholieke plaatselijke Pers in de laatste vijftig J a a r e e n geweldige vlucht genomen. En unaniem zijn alle katholieken, van hoog tot laag, er over accoord, dat die plaatselijke Pers de innerlijke kracht der katholieken heeft gevestigd op een bed van beton. Dat is zóó waar, dat de andere partijen ons dat krachtig aanvals- en verdedigingswapen benijden. Met name is dat herhaaldelijk door de sociaal-democraten duidelijk uitgesproken. En op het voorbeeld der katholieken is door hen gestreefd naar het uitspreiden van een net van plaatselijke organen over heel Nederland. Winstbejag, afgekeken van de door h u n mond en pen verfoeide kapitalisten, heeft hen echter weerhouden de uiterste consequenties van hun mooie voornemen te aanvaarden en overal behoorlijke plaatselijke bladen op te richten. Zij hebben zich tevreden gesteld met van een centraal punt uit zoogenaamde kopbladen te distribueeren, die de vergelijking met de plaatselijke concurreerende bladen in de verte niet kunnen doorstaan, hoe technisch goed geoutilleerd deze bladen ook zijn. Een bres in de plaatselijke en gewestelijke neutrale pers heeft de Arbeiderspers met dit systeem niet k u n n e n schieten, hetgeen bewezen wordt door de oplagecijfers van de Arbeiderspers, in „De Vooruit" van 4 Maart gepubliceerd. Collega Weterings, in klaarblijkelijke eerbiedige bewondering voor de prestatie van het socialistisch consortium, noemt een getal van 180.000 lezers (maar volgens de cijfers van den heer Van Veen in „De Vooruit" van 4 Februari zijn het er 155.000), dat de roode arbeiderspers zou hebben, maar als hij hiermede bedoelt 180.000 betalende abonné's op „Het Volk" met bijbladen, dan weet men nu, na 4 Maart, dat dit getal ver en ver overdreven is. De herhaaldelijk met veel
ADVERTENTIEPRIJS: f 4.— per V12 pagina
MS3^3S 0fr^
tam-tam en lokkende cadeaux verzamelde abonné's smelten telkens als sneeuw voor de zon weg, omdat de eertijds op de plaatselijke neutrale pers geabonneerden weeivnaar h u n oude liefde terugkeeren. In Groningen, Twente en Den Haag is dit heel sterk het geval. Het aantal abonné's op de roode pers zou dan ook veel grooter zijn, dit staat vast, ais de leiding overal behoorlijk verzorgde plaatselijke en gewestelijke organen uitgaf. Wat tevens aan de gevarieerdheid in samenstelling ten goede zou komen. Er wordt nu veel te weinig met de plaatselijke behoeften en mentaliteit rekening gehouden. Op de wijze van thans komt men er nooit. Heldere koppen in de socialistische beweging zien dat ook wel in en dringen aan op strengere navolging van het oude voorbeeld der katholieke pers, dat zijn deugdelijkheid in jarenlange beproeving aangetoond heeft, wat nu echter na de royale en kapitaal verspillende concentratie heel moeilijk is. De sterk gedecentraliseerde en zoo goed mogelijk met plaatselijk nieuws verzorgde katholieke Pers is immer geweest en is nog de groote kracht der katholieken, zooals ook de Aartsbisschop in zijn schrijven van 6 Dec. in het O. D. en in de „Gooische Post" uitdrukkelijk constateerde. Collega Weterings sprak ietwat smalend over „politiek van den kerktoren" en bedoelt daarmede waarschijnlijk het wel eens ongemotiveerd aanwakkeren van plaatselijk chauvinisme. Maar men kan deze „politiek van den kerktoren" ook vriendelijker en juister formuleeren door te schrijven: het plaatselijk aankweeken van de eensgezindheid der katholieken, het opwekken van h u n intense en intensieve belangstelling voor de plaatselijke katholieke zaak, om uiteindelijk al dat plaatselijke en gewestelijke enthousiasme te doen uitlaaien in die machtige landelijke uiting van kracht, élan en discipline, die de trots van het huidige katholieke Nederland uitmaakt. Collega Weterings geeft een caricatuur van de taak van den katholieken journalist, wanneer hij hem beschrijft als den man, die „de wijze woorden van een wethouder of raadslid in een gemeenteraad op zeer uitvoerige wijze, liefst nog verbeterd, in het plaatselijk orgaan moet laten vastleggen." De katholieke journalist, die zóó zijn taak opvat, kent zijn roeping niet. Wel moet hij medehelpen om het respect voor en het vertrouwen in de leiders van de katholieke beweging te vergrooten, als het moet zelfs door de daden en de woorden van die leiders, voor zoover oirbaar,, iets mooier voor te stellen dan de werkelijkheid was. Maar dat sluit de hem door collega Weterings toegedichte serviliteit niet noodzakelijk in. De katholieke journalist, vooral hij, die op de vooruitgeschoven post in de provincie staat, moet helpen om leiding te geven en het is de taak der directie hem daartoe in de gelegenheid te stellen en hem zijn taak in volkomen onafhankelijkheid te laten vervullen zonder dat hij daarbij rekening behoeft te houden b.v. met de belangen van een aandeelhouder of adverteerder. De onafhankelijkheid en objectiviteit van de redactie van plaatselijke en gewestelijke bladen tegenover autoriteitjes als wethouder,
^ ^ /
22
DE KATHOLIEKE PERS No. 83
raadsleden en zelfs aandeelhouders is, naar onze ervaring, niet minder juist dan die van redacties van groote bladen. Het is beter, dat een redacteur van een plaatselijk katholiek blad zich hoofdzakelijk met de leiding van het katholiek leven in zijn omgeving bezig houdt, dan dat hij dagelijks in zijn blad raadgevingen lanceert aan het adres van Hitler, Sovjets, Mussolini, Bolivia en Peru. Dat is belachelijke en nuttelooze pagina-vulling, die door zijn lezers allerminst op prijs wordt gesteld. Ook is niet juist de bewering van collega Weterings, dat het jonge geslacht de belangstelling voor de politiek verliest. Onze collega laat zich ten dezen bedriegen door het gejengel van enkele menschen. En al zou het waar zijn, dat een dergelijk verschijnsel momenteel in ons landje is waar te nemen, dan heeft men slechts aan de politieke woelingen in Duitschland, Italië, Spanje, Rusland e.a. landen te zien om overtuigd te worden, dat zoo'n verschijnsel slechts van zeer voorbijgaanden aard is. God beware ons, dat het toekomstige geslacht de belangstelling voor de politiek verliest. Het zou de dure plicht zijn van de katholieke pers om die belangstelling terug te brengen. Het systeem van den heer Weterings is daartoe al zeer ongeschikt. Maar het is niet waar, want vooral op het platteland is het goede en uitgebreide raadsverslag een der aantrekkelijkheden van de krant. Doch ook als de stelling van collega Weterings juist zou zijn, ook als de jonge menschen lak zouden hebben aan raadsleden en vergaderingen van kiesverenigingen, dan is daarmede de overbodigheid van goed verzorgd plaatselijk nieuws niet aangetoond. De jonge man zonder belangstelling voor zijn aandeel in den bouw van een betere samenleving, juist die jonge man stelt er prijs op in zijn k r a n t een verslag, liefst goed en uitvoerig, te vinden van zijn voetbalclub, ingedeeld in klas 7, af deeling 5, district Lutjebroek, de uitslagen van zijn biljartclub, kaartvereeniging, uitvoering van de zang- en tooneelvereenigingen, waar zijn meisje lid van is en zijn moeder vraagt om den Burgerlijken stand en naar de oorzaak van het relletje, waar zij op een afstand getuige van is geweest. Collega Weterings zal hierop antwoorden, dat het krantenlezend publiek dan maar moet worden opgevoed om het zonder dit soort nieuws te doen. Maar de massa heeft maling aan die opvoeding en abonneert zich op het neutrale dagblad, dat zijn nieuwsgierigheid beter bevredigt en daardoor veel abonné's en dus veel advertenties heeft. En aannemend, dat deze menschen dan, naast het abonnement op h u n neutraal blad, ook het katholieke orgaan aanhouden, dan krijgen zij eiken dag door het neutrale blad de onverschilligheid voor den godsdienst, de vervlakking van den katholieken sensus ingefilterd. Langzaam aan komt bij hen de in Frankrijk zoo bekende, maar ook zoo verschrikkelijke onverschilligheid in godsdienstzaken. Collega Weterings verklaart zich bereid over de toekomstige ontwikkeling van de katholieke dagbladpers in Nederland van gedachten te wisselen, maar stelt den eisch, dat men het ideaal van de katholieke Pers los ziet van persoonlijke belangen. Wij hebben sterk den indruk, dat de door collega Weterings ontwikkelde theorie uitsluitend beheerscht wordt door de technische mogelijkheden van het Spaarnestad-concern. Het zal o.i. op deze wijze zeer moeilijk zijn goede gewestelijke kranten, die op dien naam aanspraak mogen maken, te leveren. En zoo is dan de concentratie van De Spaarnestad in h a a r tegenwoordigen vorm _ w i j zeggen dit met alle waardeering voor dit geweldig initiatief — nog afgezien van de betreurenswaardige beperking der arbeidsgelegenheid voor katholieke journalisten, naar onze stellige overtuiging, een reëel gevaar voor het behoud der katholiciteit van de bevolking in een groot deel van Nederland, namelijk in een deel van Zuid-Holland, in geheel Noord-Holland, in een deel van Utrecht, van Gel-
15 Maart 1933
derland en Twente. Ook dit belang mag collega Weterings niet te veel uit het oog verliezen, al is hier natuurlijk van opzet geen sprake. Maar hoe grooter de financieele opzet van een concern is en hoe meer financieele belangen er bij betrokken zijn, hoe grooter het gevaar, dat het financieel element het geestelijk overheerscht. Ook bij de meest ernstige bedoelingen het geestelijk belang voorop te stellen. Van de Spaarnestad mag worden gevraagd, dat zij een besluit neme. Zij moet kiezen tusschen het uitgeven van goede plaatselijke en gewestelijke kranten of een volksuitgave naar het voorbeeld van De Courant. Doet zij dit laatste, dan staat o.i. een financieele mislukking vast, om redenen, die wij hier niet verder behoeven te ontvouwen. W a t zij nu doet, „Het Volk" immiteeren, is weinig minder dan de goede organisatie onzer Katholieke Pers in de wielen rijden, het leven aan veel katholieke plaatselijke kranten noodeloos zuur maken, de oprichting van weer nieuwe bladen in streken, die door De Spaarnestad onvoldoende worden voorzien stimuleeren, die dan zelf een noodlijdend bestaan zullen voeren en ook De Spaarnestad een doodelijke concurrentie zullen aandoen. Wij verheugen ons intusschen, dat collega Weterings bereid is mede te werken aan het verkrijgen van goede arbeidsvoorwaarden voor de katholieke journalisten. Hij kan overtuigd zijn, dat elke poging, die hij daartoe doet, met dankbare waardeering door alle katholieke en nietkatholieke journalisten zal worden vernomen.
„Niet te weerspreken feiten". In het nummer van „De Katholieke P e r s " van den 15en Februari j.1. is aan den heer L. M. Weterings, „op grond van zijn lidmaatschap uwer Vereeniging", zooals hij vroeg, de gelegenheid gegeven „enkele niet te weerspreken feiten te stellen tegenover insinuaties en verdachtmakingen". Mij, die tegen een paar van die enkele „feiten" nogal ernstige bedenking heb, zal als eerend uwer Vereeniging, hoop ik, niet worden geweigerd, deze bedenking, althans ten deele, in uw vakblad in het daglicht te brengen, nu ik, haast met geweld, uit mijn tent ben gelokt. De heer Weterings schrijft: „In het j a a r 1929 wendden eenige vooraanstaande Katholieken van Amsterdam zich tot Mgr. Aengenent met het verzoek te willen bevorderen, dat er in de hoofdstad een beter plaatselijk katholiek orgaan zou komen, in staat om tegen de neutrale „Courant" en „Het Volk" te concurreeren. De vurige, nieuw benoemde Bisschop van het Haarlemsche diocees, doordrongen van de groote waarde van een goede Katholieke Pers in een stad als Amsterdam, verzocht de toenmalige directie van „De Tijd" dringend, de bestaande „Amstelbode" tot een modern volksblad met ochtend- en avondeditie om te bouwen". Het moet wel een sterken indruk maken, als men leest, dat eenige vooraanstaande Katholieke Amsterdammers zich, als in wanhoop, tot h u n Bisschop hebben gewend om toch maar van dezen een betere plaatselijke Katholieke courant te verkrijgen. Feit is, dat den 22en October 1928 een pas opgerichte vereeniging „Katholiek Amsterdam", opvolgster van de ten grave gedaalde afdeeling der „Katholieke Sociale Actie", een openingspropaganda-vergadering gehouden heeft, die werd bijgewoond door Z.H.E. den Bisschop van Haarlem; dat daar een pastoor, een goed redenaar, in een geestdriftige feestrede, — zonder in het algemeen op de plaatselijke Katholieke Pers aanmerking te maken, — den wensch te kennen gegeven heeft, dat ooit te Amsterdam, in concurrentie met T.Courant" en „Volk", een Katholiek ochtenblad zou verschijnen, en dat Monseigneur zeer krachtig zich heeft aan-
15 Maart 1933
DE KATHOLIEKE PERS No. 83
gesloten bij dezen wensch, verklarende, dat Z. H. E. dien reeds gedurende vijf en twintig jaar had gekoesterd. Noch het bestuur der Vereeniging, noch de pastoor, noch Mgr. de Bisschop had te voren zich verstaan met de directie van de Katholieke dagbladen, die te Amsterdam verschenen. Deze directie had reeds korten tijd tevoren, met veel ondernemingslust en met allen ernst, in eenige vergaderingen met haar Commissarissen, zonder aansporing van anderen, zich ijverig bezig gehouden met haar eigen wensch, te geraken tot de uitgifte van een ochtendblad bij „De Tijd", waaruit er een voor „De Amstelbode" zou kunnen voortgroeien. Bij het beschouwen van dit feit is het van veel belang te achten, dat thans in uw blad de heer Weterings openlijk verklaard heeft, dat naar het oordeel van „het geheele Spaarnestad-bestuur" bij het voldoen aan den wensch, „Amsterdam aan een goed Katholiek volksdagblad te helpen", — dit is een met ochtendblad — „op den duur van winst nimmer sprake zou kunnen zijn"; nog eens: „dat van winst maken bij deze breed opgezette exploitatie geen sprake kan zijn", en nog eens: „dat ook in de toekomst in deze dagbladen geen winstgevend object wordt gezien", door de N.V. „De Spaarnestad". Zoo had de directie van de twee Amsterdamsche Katholieke dagbladen, die in de uitgifte van het „volksdagblad" tot dan toe wèl een winstgevend object had bezeten — wat toch niet verboden is — met haar Commissarissen den 6en October 1928 besloten, voor de belangrijke en zoo kostbare uitbreiding nog eenige jaren lang verder aan te kweeken een aangelegde speciale reserve, die in 1929 uit ƒ 105.000 heeft bestaan, met nog f 100.000 andere reserves. Op succes bij dat aankweeken was een ruim uitzicht aanwezig; een zeer belangrijke uitbreiding van gebouw en machinerieën en het grondkapitaal van ƒ 260.000 voor een pensioenfonds waren tevoren uit de winsten betaald. Feit is verder, dat het bestuur van „Katholiek Amsterdam", na de boven vermelde vergadering tweemaal met ons een onderhoud heeft gehad, waarbij wij onzen goeden wil hebben te kennen gegeven tegelijk met onze financieele bezwaren tegen dadelijke zoo groote uitbreiding van zaken als werd gevraagd. Feit is ook, dat, inderdaad, onze directie bij Mgr. den Bisschop is ontboden en zich met onzen president-commissaris tot Z. H. E. begeven heeft; dat zij van dezen terstond, bij het opperen van financieele bezwaren, vernomen heeft, kort en krachtig, dat, indien wij niet aan het zoo langen tijd reeds door Monseigneur zoo zeer geliefde verlangen zouden voldoen, de N.V. „De Spaarnestad", — die als zeer vermogend door Mgr. geroemd werd, — gereed stond om dien wensch wèl te vervullen; dat die N.V. ook bereid was met ons samen te werken. Monseigneur had, zoo zeide Z. H. E., „De Spaarnestad" voorloopig tegengehouden, omdat, hetgeen te Amsterdam bestond, niet onnoodig mocht worden omver geloopen. Den 14en October 1929 waren wij bij Mgr. den Bisschop geweest, den 29en daaropvolgende heeft een onderhoud van de directiën der twee vennootschappen plaats gehad. De twee toenmalige directeuren van „De Spaarnestad" hebben hierbij h u n bereidwilligheid tot samenwerken ontkend, wat wij ook zeer begrijpelijk vonden, doch positief verklaard, zich in staat te achten, zelfstandig te Amsterdam een afzonderlijke zaak te vestigen voor een volksdagblad met ochtendblad, grond, machines en al het overige te koopen, en overtuigd te zijn, dat dan een gezonde onderneming zou worden gesticht, al zouden, — volgens de door hen reeds ervoor gemaakte berekeningen, — zes a zeven ton met de oprichting zijn gemoeid. Het is thans niet de eerste maal, dat ik deze niet te weerspreken feiten laat zetten en drukken. Bekend is, dat wij voor den Bisschoppelijken aandrang en voor de bedreiging
23
van „De Spaarnestad" zijn bezweken; dat wij, met hoop op mogelijk welslagen, dadelijk zijn begonnen te doen wat wij liever zouden hebben uitgesteld. Ik heb toen een overzicht geschreven van de gebeurtenissen, die tot de onderneming hebben geleid, als Bijlage bij mijn jaarlijksch rapport aan mijn Commissarissen. Een exemplaar van dit overzicht is in het bezit gesteld o.a. van Mgr. den Bisschop en van ieder deidrie directeuren, die later de directie van „De Spaarnestad" vormden. Wat ik hierboven beschreven heb, staat in dat overzicht. Nooit is mij eenige aanmerking gemaakt op mijn beschrijving van de geschiedenis, wat dan ook niet mogelijk is. Lees nu wat de heer Weterings schrijft in uw blad: „Ook voor de gevraagde hulp in Amsterdam voelde De Spaarnestad weinig of niets. Zij had haar eigen taak in Haarlem met twee katholieke dagbladen, de Katholieke Illustratie en vele andere uitgaven, en meende, dat anderen eerder dan zij aangewezen waren om de katholieke pers in de hoofdstad te verbeteren. Nochtans ontwierp de directie een schema, dat eventueel zou zijn uit te voeren, wanneer de daartoe aangewezenen in Amsterdam niet zouden slagen." Ook lezen wij bij den heer Weterings: „Het mag als bekend worden verondersteld, dat in den zomer van 1931 aan de aandeelhouders van „De Tijd" werd medegedeeld, dat de opzet om de Amsterdamsche dagbladen met een ochtendblad uit te bouwen, als mislukt moest worden beschouwd. Het dagblad „De Tijd" zou worden verkocht en opgeheven; de „Amstelbode" redactioneel tot een minimum worden ingekrompen. Bij dezen stand van zaken nam een der leden van het bestuur der Spaarnestad het voor het behoud van „De Tijd" op. Met duizenden in den lande was hij van oordeel, dat het oudste katholieke dagblad niet moest ondergaan." Voor den inhoud van den hierboven onderstreepten zin ben ik dankbaar. Ik heb altijd gemeend, dat eenigen onzer aandeelhouders, die onze zaak aan „De Spaarnestad" hebben verkocht, of iemand, die nauw aan onze zaak was verbonden, in 1931 „De Spaarnestad" op ons erf hadden gelokt, toen wij een oplossing" gezocht hadden en meenden te hebben gevonden, om onze onderneming, die vóór het uitgeven van ochtendbladen twaalf jaar lang jaarlijks tusschen ƒ 125.000 en ƒ 175.000 bruto-winst had gemaakt, binnen korten tijd weder geheel op de been te brengen, namelijk opheffen van „De Tijd". Thans weten wij, dat de N.V. „De Spaarnestad", — gedreven door liefde voor 's lands oudste Katholieke dagblad, —• uit eigen beweging, zich in de zaken onzer vennootschap heeft gemengd en, ongevraagd, aan de geestdriftelingen onder ons de hand heeft gereikt. Lees nu nog eens wat de heer Weterings heeft geschreven: „Immers, uit het voorgaande is zeker wel gebleken, dat De Spaarnestad absoluut geen behoefte aan dagbladen had, dat zij zich tegen het bezit ervan zoo lang mogelijk heeft verzet, dat de directie ten slotte voor sterkere motieven dan zuiver geldelijke is geweken en dat ook in de toekomst in deze dagbladen geen winstgevend object wordt gezien." W a t hierboven volgt achter den door mij onderstreepten zin, heb ik bij mijn aanhaling niet willen voorbijgaan om niet den schijn te wekken, als zou ik door onvolledigheid niet juist citeeren. Ik heb zelfs niet willen vermijden, dat ik een zin een tweeden keer aanhaal. Ieder ziet wel, dat dat „zoo lang mogelijke verzet" in verband met den loop der historie een eigenaardige uitdrukking is. Wij hadden, waarlijk, gemeend, aan het bestaan van „De Tijd" een einde te moeten maken. Voor den inhoud van het blad hadden wij altijd groote offers gebracht. Steeds
24
DE KATHOLIEKE PERS No. 83
had het verliezen opgeleverd. Het was in stand gehouden, steunend op de inkomsten uit andere onderdeelen van ons bedrijf. Met liefde hebben wij dit gedragen, zoo lang wij ertoe in staat waren, zoo lang wij geen ochtendbladen hadden uitgegeven. Ik heb het blad haast nooit anders gekend dan noodlijdend. Het kon, meenden wij, niet „De Tijd" zijn, indien het niet aan inhoud en omvang was zooals het was, indien het niet aan hooge eischen voldeed. Opheffen, met hoeveel leedwezen ook, was beter dan doen verkwijnen. De zwaar drukkende kosten zouden wij gaan besparen, om ons, ten bate van ons geheele ondernemen, sterker te maken. Hoe nu de heer Weterings er aan komt, dat wij aan onze aandeelhouders in 1931 zouden hebben medegedeeld, voornemens te zijn „De Amstelbode" redactioneel tot een minimum in te krimpen, zou ik wel gaarne eens willen vernemen. Wie mag hem dat wel verteld hebben? Het is volstrekt onjuist! Het tegenovergestelde is feit! Het blad zou met ochtendblad zijn blijven bestaan, redactioneel nog worden verbeterd, aan inhoud en omvang worden uitgebreid. W a t aan „De Tijd" zou zijn uitgespaard, zou voornamelijk aan „De Amstelbode" zijn ten goede gekomen. Met den heer Hugo van den Broeck, die hoofdredacteur zou zijn geworden, was heel anders afgesproken dan de heer Weterings nu meent te mogen verhalen. Deze ontkentenis vooral heeft mij bewogen, verlof te vragen, hier, in dit vakorgaan te mogen spreken. Ik geloof meer en meer, dat het noodig en goed zou zijn, dat ook ik eens, wat meer uitvoerig dan hier gebeuren kan, geschiedenis zal gaan schrijven. Intusschen bekruipt mij, onweerstaanbaar, de lust in te gaan op de beweringen van den heer Weterings over oude en nieuwe denkbeelden ten opzichte van de methode, die het best is te volgen voor nuttig bestaan van de Katholieke P e r s ; eenerzijds het zoeken van kracht in het exploiteeren van zooveel mogelijk gezonde werkelijk plaatselijke bladen of anderzijds van „dezen tijd", zooals de heer W. onderstreept, de nieuwe methode van de couranten-fabriek in het groot, de centrale confectie, a la maniere de Jamin, waarbij, zeer klaarblijkelijk, zooals ik dagelijks moet zien, de vlugge berichtgeving en de vlugge bezorging schromelijk moeten lijden. U, geachte heer redacteur, wekt uw leden-lezers op, een belangwekkende bespreking te gaan voeren over de stellingen van den heer Weterings. In het begin van dit stuk heb ik beloofd, slechts ten deele mijn bedenkingen te zullen uiten tegen eenige „feit e n " van den heer Weterings. Over zijn beschouwingen mag ik ook wel een paar opmerkingen maken. Ik bepaal mij tot twee. Onjuist is, dat de grondslag voor het bestaan van plaatselijke bladen zou zijn de pret, die wethouders en raadsleden en „organisatie-bestuurders" van middelbaren of hoogeren leeftijd" erin vinden, als iets over hen in een courant wordt geschreven, zooals de heer W., —• die terecht verdachtmaking zoo zeer verfoeit, — tot tweemaal toe meent te moeten getuigen. Neen, de plaatselijke kiezers wenschen te lezen wat h u n raadsleden en wethouders doen, hoe dezen den plicht van h u n ambt vervullen, en de leden der organisatiën wenschen te worden ingelicht omtrent hetgeen op het gebied van de werkzaamheid hunner plaatselijke organisatie geschiedt. Bij gelegenheden als plaatselijke verkiezingen is er behoefte aan voorlichting en opwekking, die het best plaatselijk kunnen gegeven worden. Ten tweede. De heer W . z i e t een bewijs voor zijn beweren, dat de plaatselijke Katholieke Pers hier en daar wel zoo wat k a n worden verwaarloosd, in de getallen deioplagen van „De Courant" en „Het Volk" met zijn, let wel, plaatselijke, bijbladen. Heeft de heer Weterings ooit de oplagen geteld, k u n n e n tellen, die onze Katholieke plaatselijke bladen tezamen k u n n e n becijferen? Dit getal zal, zon-
15 Maart 1933
der twijfel, nog grooter zijn dan die, welke de heer W. noemt als de oplagen dier twee andere dagbladen. De oplaag van „De Courant" is zoo groot, omdat andersdenkenden dan de Katholieken geen plaatselijke Pers van belang hebben in menige gemeente. „De Courant" brengt het onder de Katholieken niet ver in die plaatsen, waar een goed Katholiek plaatselijk blad bestaat. Buiten de Katholieken valt dan nog een flinke oplaag voor dat blad te maken. Voornamelijk voor het eerste gedeelte van dit artikel heb ik hier toegang gezocht. Indien dat en ook het tweede gedeelte zullen zijn geplaatst, zal ik zeer dankbaar wezen. Amsterdam, den 22sten Februari 1933. FERD. WIERDELS.
De verschijningen te Beauraing en de Katholieke Pers. In het n u m m e r van ons orgaan van 15 Februari 11. heeft de hoofdredacteur van de „Eindhovensche en Meijersche Courant" een zeer uitvoerig stuk geschreven ter verdediging van zijn standpunt, dat de katholieke pers geen melding had moeten maken van de verschijningen te Beauraing. (Tusschen haakjes, ik schrijf het woord: verschijningen niet tusschen aanhalingsteekens; ik vind dat een beetje mal, aangezien geen enkel katholiek journalist op de uiteindelijke beslissing der Kerk, te zijner tijd — indien die althans komt — zal vooruitloopen. Dit spreekt zóó van zelf, dat het volmaakt overbodig is dat aan te duiden door het gebruik van een paar letterteekens, die in de practijk de beteekenis hebben gekregen het daarmede voorziene woord te beteekenen als een afwijking, een vervalsching, een valsche pretentie van het juiste begip — en dat is toch zeker niet de bedoeling ten aanzien van de feiten te Beauraing). Ik weet niet welken indruk dat betoog op andere lezers heeft gemaakt; ik voor mij kan er alleen maar over zeggen, dat het mij in het minst niet heeft kunnen overtuigen. De heer Vervoort schrijft breedvoerig over punten, die in het geheel niet in het geding zijn. Of het wetenschappelijk onderzoek der kinderen te Beauraing al dan niet voldoende streng is geschied, heeft ook in de verte niets te maken met de vraag of onze couranten — en couranten zijn nieuwsbladen — melding behooren te maken van feiten, die zich in een Ardennendorp afspelen, zooals: verklaringen van kinderen, dat de H. Maagd h u n verschijnt; ondervragingen dier kinderen; de houding der kerkelijke Overheid; het toestroomen van duizenden of tienduizenden menschen etc. Het is niet de taak der pers, dit alles te taxeeren; daartoe is zij niet geroepen en niet bevoegd en zelfs niet in staat. Het is eenvoudig haar taak als nieuwsblad die feiten objectief te registreeren ten bate van haar lezers. Een oordeel wordt van haar niet gevraagd; tot mededeeling echter is zij uit den aard van haar taak geroepen. Voor zijn standpunt, dat de katholieke pers over de feiten van Beauraing zelfs niets zou behooren te vermelden, voert de heer Vervoort niet één argument aan. Dat de katholieke pers zulke zaken met voorzichtigheid moet behandelen; dat zij niet bevoegd is op het terrein der Kerk te komen en te oordeelen over den natuurlijken of bovennatuurlijken aard der beweerde gebeurtenissen; dat zij niet op eigen gezag en voorbarig moet gaan spreken over wonderen — dat weten wij allen. Als de heer Vervoort dus schrijft, dat praemature mededeelingen en ondoordachte publicaties aan de zaak der Kerk schade kunnen doen, zegt hij iets wat niemand heeft ontkend. Blijkbaar echter is hij van meening, dat iedere mededeeling over de gebeurtenissen te Beauraing praematuur is en dat elke publicatie daarover ondoordacht is. Maar dat is nu juist wat hij moet aantoonen! Zijn verwachting, dat het hem toch geenszins zou
15 Maart 1933
DE KATHOLIEKE PERS No. 83
verwonderen als de kerkelijke Overheid een meenïng zou uitspreken, welke vrijwel klopte met de zijne, is heel prettig voor hem, maar kan moeilijk als een argument tegenover anderen worden aangemerkt. De heer Vervoort schijnt uit het oog te hebben verloren, dat de katholieke pers zulke feiten objectief, onder alle reserve, zonder in het minst op de uitspraak der Kerk vooruit te loopen, kan vermelden, zooals ook niet-katholieke bladen dat hebben gedaan. Hij onderscheidt niet voldoende tusschen zakelijke vermelding van feiten en de critische taxatie dier feiten. Hij vergeet, zooals de redacteur van het orgaan in zijn kort onderschrift terecht zegt, de publiciteitszaak der pers. Laat hij zich eens de situatie voorstellen, wanneer de katholieke pers naar zijn standpunt zou handelen. Te Beauraing verklaren een aantal kinderen, dat de H. Maagd h u n herhaaldelijk verschijnt; zij geven allerlei bijzonderheden van de verschijningen; bidden in 't openbaar met allerlei teekenen van ontroering en tijdelijke losmaking van h u n aardsche omgeving; het bericht doet de ronde; van heinde en verre komen scharen van menschen toestroomen; men spreekt in het heele land en in het buitenland daarover; de illustratiepers brengt foto's van de kinderen, de plek der verschijningen, de neergeknielde volksmenigte e t c ; de niet-katholieke bladen zenden redacteuren erheen en brengen lange berichten over de verklaringen der kinderen, over hun ondervragingen, over alles wat met de zaak samenhangt. En dan zou de katholieke pers, d.w.z. het katholieke nieuwsblad dat. alles moeten doodzwijgen — wie weet hoe lang. Hoe lang heeft het geduurd voordat de Kerk zich over Lourdes definitief heeft uitgelaten? Hoe lang heeft het geduurd voordat de Kerk de enorme bedevaarten naar Fatima, in Portugal, informeel heeft gesanctioneerd? En zijn er niet gevallen, waarin een formeele uitspraak der Kerk in het geheel niet komt? Jarenlang zou de katholieke pers niets moeten publiceeren van al datgene wat de niet-katholieke pers al lang wereldkundig heeft gemaakt! Het zou een vrij dwaze situatie zijn, uitermate geschikt om bij andersdenkenden de overtuiging te wekken, dat de katholieke pers blijkbaar weinig waarde hecht aan zulke dingen en dat alleen het domme volk nog gelooft in dergelijke „mysterieuze gebeurtenissen". De katholieke pers heeft een taak van publiciteit, evenals elke andere pers. Zij heeft die taak tegenover hare lezers in het bijzonder ten aanzien van gebeurtenissen en beweringen, welke voor den katholiek van bijzonder belang zijn. Zij kan zich van die taak kwijten op volkomen objectieve wijze, zónder p r a e m a t u u r of ondoordacht te zijn, en zónder schade te doen aan de zaak der Kerk. Zij kan daardoor integendeel wellicht medewerken aan de verzameling van het complex van gegevens, dat op een gegeven oogenblik noodig k a n zijn voor de Kerk, om een oordeel uit te spreken of althans een bepaalde houding aan te nemen tegenover een meestal reeds gegroeide devotie. Een opzettelijk stilzwijgen der katholieke pers, wellicht jaren lang, over gebeurtenissen en beweringen, waarover de niet-katholieke pers wèl berichten zou brengen, zou een dwaze situatie scheppen en den katholieken rechtmatigen grond geven voor klachten over tekortschieten der katholieke pers in de uitvoering van hare taak. De heer Vervoort heeft geen deugdelijke argumenten aangevoerd voor zijn standpunt, dat de katholieke pers zich ook van een objectieve, voorzichtige berichtgeving over gebeurtenissen als te Beauraing zou moeten onthouden. Helmond. E. G. H. BORNEWASSER.
25
Perskritiek en Dramatische Kunst. De voordracht van den priester-kunstenaar Jean Adams voor de leden van onzen Limburgschen Kring heeft me er toe gebracht, enkele richtlijnen te poneeren. Daarmede geloof ik tevens te komen aan de zijde van hen, die hebben deelgenomen aan de vruchtbare gedachtenwisseling. Ik meen, dat eens Willem Nieuwenhuis de kunst van de journalistiek heeft vergeleken met de kunst van het tooneel; ze is een „Zeittheater" op haar manier. Er zijn hier trouwens meer parallellen te trekken; want vooral in den tijd, waarin de pers niet of nauwelijks bestond, was het tooneel eigenlijk de tribune, vanwaar de openbare kritiek werd uitgeoefend. Het verschil tusschen tooneel en pers — die beide een ideëel doel willen bereiken in een zakelijk bedrijf — is, dat bij het tooneel meestentijds ook de kunstenaar zich dringt op den zetel der commercieele leiding, terwijl hij, die de kunst der journalistiek beoefent, naast zijn vele domheden de boekhoudkundige en aanverwante wetenschappen liefst ontvlucht. Vandaar, dat eenerzijds de tooneel, opera- en bioskoopdirekties nog al eens gemakkelijk heenzien over den dramatischen tekst, en een bepaald kasstuk als voornaamsten graadmeter beschouwen. Aan den anderen kant staat de kritikus, die vóór alles heeft te letten op de moreele waarden en vervolgens op de aesthetische beteekenis van hetgeen ten tooneele wordt gebracht. Omdat er verwarring heerscht in kultureel levensinzicht, en de waardebepaling der dingen scheef is, dreigt ook de tooneelkunst menigmaal te worden beoordeeld naar de uiterlijke bijkomstigheden. De oogen zijn dan afgeleid van het eenige heldere Licht en dreigen te worden verblind. Valt het daarom te verwonderen, dat — al is het nog slechts 'n kleine 20 jaar — de Katholieken zich gingen bemoeien met het tooneel en zich opwierpen met moreelkritische voorlichting in hun eigen pers? Gelukkig zijn we nu reeds zoover gevorderd, dat wel de meeste theaterbezoekers die beoordeeling zijn gaan beschouwen als een verplichting, welke h u n blad heeft na te komen. Niet hier is het zwijgen goud, maar wel het spreken. Voor dit spreken is noodig voldoende inzicht in de levensverhoudingen en artisticiteit. W a t het volk niet mooi vindt, k a n toch werkelijk schoon zijn om de kunst die in een bepaald theaterstuk schuilt. Maar de artistieke overweging mag geen hoofdzaak zijn; want de journalistiek is een vak, dat den beoefenaar niet den tijd laat, zich volledig op te houden met kunst en wat daarmee samenvalt. De journalist als kritiekschrijver kan nu eenmaal niet beantwoorden aan alle eischen; zijn taak is vrijwel heterogeen met die van den kunstenaar. De beginselbeschrijving voor het Jesuietendrama heeft hier de juiste mótiveering gevonden: de kunst is niet autonoom; de schoonheid is het w7el, omdat —• in den grond beschouwd — wat waar is, ook schoon is. Getoetst aan de praktijk, kan worden gezegd, dat er waarden zijn, welke hooger dienen te worden aangeslagen dan de aesthetische. De recensent moet nu in de kunst nieuwe waarden trachten te ontdekken, óók voor het Katholicisme. Boven alle letterkunde en dramatische kunst uit staat z'jn taak, iets hoogers, het meest waardevolle aan de samenleving te brengen, en daarmede den krantenlezer te versterken. De beoordeeling van muziek-drama, tooneel en bioskoop heeft intusschen minder tot taak, de menschen van eenig theaterbezoek af te schrikken, dan de wondeplekken aan te wijzen. Maar de recensie dient vooral te zeggen, of het publiek in eenig stuk wordt beleedigd door bepaalde tendenzen, kleedwijze, enz. Het maken van voorbehoud zonder meer, jaagt de men-
26
DE KATHOLIEKE PERS No. 83
schen dikwijls juist naar een bepaald stuk toe, dat minder geschikt is. Doch wanneer in de recensie een beroep wordt gedaan op het eergevoel A'an het publiek, dan zal het gros hoogstaand genoeg zijn, eigener beweging af te zien van bepaald amusement. Het groote verschil in beoordeeling schijnt niet verklaarbaar door het verschil in subjektieve opvatting (omdat iedereen enkele algemeene regelen aanneemt), maar in het dikwijls vage der recensies. Het pers-oordeel —- met name in de katholieke bladen — is als een quarantaine-station, praeventief tegen ziekelijke geestelijke afwijkingen, welke van de Bühne en het witte doek zoo gemakkelijk overwaaien. De moeilijkheid zit menigmaal in de moreele toelaatbaarheid. Niet alles verdient aanstonds afkeuring, wanneer kinderen en onontwikkelder., psychisch of moreel-zwakken van bepaalde voorstellingen worden verwijderd gehouden. Wel niet in die mate als ten aanzien van de bioskoop, geldt toch ook voor tooneel en opera de bemerking, dat goed worde toegezien, wie men er heen brengt. Is een bepaald stuk werkelijk te genieten voor een bepaald persoon, dan kan daaruit niet anders voortkomen dan een verheffing van den geest, een verfijning van het kunstgevoel. We houden intusschen van kritieken, waarvan de schrijvers niet zijn verstrikt in overeenkomsten, van kritieken, die het kwaad inderdaad als kwaad en de zonde als zonde durven te brandmerken, die met klare duidellijkheid en felle hardheid van stem uitsluiten elke mogelijkheid te worden misverstaan of niet gehoord, die strijden voor het recht van opvoering van alleen verheffende dramatische kunst. Het is jammer, dat nog al te vaak „beoordeelaars" — die van het theater niet voldoende op de hoogte moeten worden geacht, op zwaarwichtige stukken worden losgelaten. Ze geven dan een kritiek, welke met kunst al heel weinig uitstaande heeft, en bewijzen niet te bezitten de elementaire kennis, die voor het beheer van een kunstrubriek noodig is. In het Stadion komt toch ook niet een dagblad-kritikus, die van sport weinig notie heeft? De kritiek van een niet terzake kundigen recensent moet welhaast vanzelf een slechte wisselwerking uitoefenen op het tooneel- of operastuk. De pers is niet verantwoord naar de dramatische kunstvoorstellingen iemand heen te zenden, die wèl liefhebberij bezit en zelf bestudeerd is, m a a r die buiten alle theatergebeuren staat. Aan den eenen kant valt dan menigmaal 'n deels eenzijdige gelegenheidsopkammerij waar te nemen, aan den anderen kant een finaal afbrekend oordeel — en dat niet zelden over een en dezelfde première. Verschil van oordeel kan natuurlijk altijd voorkomen; m a a r het is onrechtvaardig, wanneer de kritiek in verkeerde handen wordt gelegd, wanneer anderer meening wordt gekopieerd, of een reeks van gemeenwoorden wordt geëtaleerd, welke even goed had kunnen slaan op de vertolking van eenig ander stuk. Met recensies, als die we hier bedoelen, bedriegen de krantenredacties zich zelf. Men beseffe, dat het uitgaand publiek een verbluffend eerlijk oordeel over stuk, spel en spelers pleegt te bezitten. Terwille van de ontwikkeling der dramatische kunst, terwille ook van het prestige der bladen, dient de journalistiek het tooneel niet prijs te geven aan de winden van het toeval, moet er zijn een degelijke en ter zake kundige voorlichting. Echter behoeft in de kritiek het informatorische verslag niet verloren te gaan.
15 Maart 1933
Onnoodig te zeggen, dat de kunstkritiek even uitdrukkelijk moet zijn,ook wanneer aan de commercieele zijde van het krantenbedrijf eenig advertentie-nadeel te boeken mocht vallen. En even onnoodig is het er op te wijzen, dat een recensent de gelegenheid moet laten aan den scenarioschrijver of den uitbeelder, tegen een minder gunstige kritiek zich te verweren. Dat is toch wèl mogelijk in elke andere rubriek van de k r a n t ? Als tenslotte de Katholieke pers, op gezag van de Kerk, opkomt tegen de uitwassen van de kunst, dan is het haar doel te laken wat inderdaad afkeurenswaard is, zonder nochtans den indruk te vestigen, dat bijvoorbeeld het tooneel en de bioscoop als zoodanig uit den booze zijn. W a n t „Ie theatre honnête a sa place dans la société bien ordonnée". Kerkrade. VAN OORSCHOT.
UIT DE VEREENIGÏNG. Nieuwe leden: Hetzler, redacteur „Het Centrum"; voorgedragen door de heeren Dieges en Agazi.
R. K. J.V. „Noord Holland". De R.K. Journalisten-vereeniging „Noord-Holland" hield Zaterdag 11 Maart j.1. haar vierde algemeene vergadering, tevens jaarvergadering. Het eerste vereenigingsjaar was nl. al weer voltooid, zoowel juridisch als practisch, daar de stichting geschiedde op 27 Maart 1932. Collega v. Lamsweerde verwelkomde de aanwezigen, wier aantal geleidelijk groeide tot 18 leden en 2 gasten; verschillende collega's waren wegens ambtsbezigheden verhinderd. Twee nieuwe leden meldden zich aan, zoodat het aantal thans 34 bedraagt. Het jaarverslag van collega Putman was zeer opgewekt en niemand kon vermoeden, dat dit eerste verslag tevens zijn zwanenzang was. Dit bleek eerst later, toen na goedkeuring van het financieel verslag (ontv. ƒ 60.75, uitgaven ƒ 54.59) de periodieke bestuursverkiezing aan de orde was. Collega van Oosten werd bij arclamatie herkozen, collega Putman had, zooals de voorzitter zei, motieven om zijn mandaat ter beschikking te stellen. De voorzitter luidde hem kort en bondig uit: zijn werkzaamheid was kort maar voortreffelijk. In de vacature werd voorzien door de verkiezing van den heer L. Hanekroot van de „Maasbode". Intusschen hadden de collega's Andriesma en Ahaus de bescheiden van den penningmeester in orde bevonden. In verband met de algemeene vergadering te den Bosch (die men verzocht niet op 7 Mei te houden in verband met den voetbalwedstrijd Holland—België), spoorde de voorzitter tot een flink bezoek aan, niet het minst in verband met de bestuursverkiezing, welke een flinke bespreking uitlokte. Daarin kwam tot uiting, dat men deze niet als een formaliteit beschouwd wenschte te zien. De contributie werd weer vastgesteld op 1/4 van de hoofdcontributie. Collega W. Asselbergs (Anton van Duinkerken) hield vervolgens een inleiding over „de medezeggenschap van de journalisten." Aanleiding tot deze causerie was een debat in de vorige vergadering, waar het prestige van den journalist besproken werd. Een zekere moeilijkheid bleek gelegen in de verhouding van den journalist tot zijn directie, een andere in de verhouding van den journalist tot zijn hoofdredactie. Beide verhoudingen wilde spr. nader beschouwen. Een dagblad is een meening. En een dagblad is een bedrijf. Er moet niet alleen gelijkwilligheid zijn in het produceeren van dit artikel, er moet eenstemmigheid zijn over den aard van dit artikel. Daarom is er voor den journalist een dubbel belang,
15 Maart 1933
DE
laten wij duidelijkheidshalve onderscheiden: een stoffelijk belang en een geestelijk belang. Het stoffelijk belang betreft dan meer de verhouding van den journalist tot zijn directie. Ditzelfde belang heeft ook de technicus in het bedrijf, de opmaker, de corrector, de zetter, het gansche technische, administratieve en expedieereude personeel. Over dit belang waakt: lo. indien het aanwezig is, het individueele contract; 2o. de collectieve overeenkomst, verzekerd door de vakvereeniging; 3o. in den idealen toestand een bedrij f sraad met ten minste adviseerende bevoegdheid. Het geestelijk belang van den journalist kan op velerlei wijzen worden geschaad, voornamelijk echter door het onmogelijk maken zijner vrije meeningsuiting. Hier heeft allereerst de hoofdredacteur te waken. Bij een botsing der commercieele en ideëele belangen is hij de natuurlijke verdediger van het ideëele belang. Al is hij aangesteld door de directie, hij blijft het hoofd der redactie en als zoodanig haar natuurlijke beschermer tegen eventueele willekeur. Nu kan het echter gebeuren, dat over onderdeelen de voor openbaarheid in aanmerking' komende meeningen van journalisten verschillen. Dit geldt niet slechts voor de politieke redacteurs, de kunst-critici en de economische redacteuren, maar Ook voor de verslaggevers. Zij hebben immers telkens te schatten, welk belang een gebeurtenis heeft. In zulke meeningsverschillen is de hoofdredacteur de natuurlijke scheidsrechter. Er kunnen echter meeningsverschillen zijn tusschen den hoofdredacteur en een of meerdere journalisten. Voorkeur verdient daarom, het instituut van een redactieraad, waarin vrij kan worden beslist over zulke meeningsverschillen. Deze raad samen te stellen uit oordeelkundigen, die het vertrouwen der collega's genieten, verhoudt zich tot de hoofdredactie, zooals de bedrijfsraad zich verhoudt tot de directie. Er ontstond een interessante gedachtenwisseling, waarin voor de eenheid van de krant naar buiten gepleit werd; gewezen werd op de financieele situatie van den journalist en de machtspositie van de directie; de beteekenis van den redactieraad werd omschreven mits deze juist is samengesteld, en betuigd werd, dat de journalisten niet in den bedrijfsraad moeten worden opgenomen en zich niet met de commercieele leiding moeten inlaten, wat de inleider meende van wel. Collega Van Duinkerken beval het houden van een inleiding over de filmkeuring aan en de voorzitter stelde een gezellige bijeenkomst in uitzicht. H. N. SMITS, 2e Secretaris.
Brabantsche R. K. Journalistenkring. Onder leiding van zijn voorzitter den heer J a n Bruna hield de Kring Brabant van de Nederl. R.K. Journalistenvereeniging Zaterdagnamiddag zijn jaarvergadering in café „Modern" te Tilburg. Uit het jaarverslag van den secretaris, den heer van Rijthoven, bleek, dat het ledental der afdeeling in 't afgeloopen j a a r was gestegen met 8 en alzoo thans 50 bedraagt. De periodiek aftredende bestuursleden, de heeren W. van Eijck en H. van Rijthoven, werden bij acclamatie herkozen. De heer Chr. van den Dries, voorzitter van den Nederl. R.K. Grafischen Bond te Utrecht, hield een inleiding over het onderwerp „De mogelijkheid van de opneming van de journalisten in de „bedrijfsgemeenschap" der typografie", welke inleiding uiteraard een geanimeerde gedachtenwisseling uitlokte. Nadat voorts eenige interne vereenigingsaangelegenheden waren afgehandeld werd de officieele vergadering besloten en bleven de journalisten nog eenigen tijd in onderlingen kout bijeen. G r o e p Zuid=Hoïland. Zaterdag 25 Maart oprichtingsvergadering. Reeds herhaaldelijk is gevraagd hoe het staat met de vorming van een groep Zuid-Holland.
PERS No. 83
27
Eindelijk zijn we zoover, dat een ernstige poging k a n worden gedaan. Alle leden onzer vereeniging, wonende in Rotterdam, Den Haag, Leiden, Gouda, Delft, Dordrecht en verdere plaatsen, worden dringend uitgenoodigd tot een bijeenkomst op Zaterdag 25 Maart a.s. des n.m. 3 u u r in gebouw „Amicitia", Westeinde 15, Den Haag, te bereiken van het station H.S.M, met lijn 2 en station S.S. met lijn 3. Collega Bon heeft zich bereid verklaard deze eerste bijeenkomst te leiden. Laten nu alle leden in Zuid-Holland dien middag even naar Den Haag komen, zoodat tot de oprichting van een groep kan worden overgegaan. Wie beslist verhinderd is, sture een kaartje naar collega Bon, Weimarstraat 140, Den Haag, waaruit geconcludeerd wordt, dat men met de oprichting van deze groep sympathiseert en er aan mee doet.
JOURNALISTIEK
NIEUWS
M g r . D r . I n n i t z e r bij d e K a t h o l i e k e P e r s . De Aartsbisschop van Weenen, Mgr. Dr. Innitzer, heeft, alvorens naar Rome te vertrekken, een bezoek gebracht aan het Herold-Huis, waar het Weensche Katholieke Dagblad „Reichspost" wordt uitgegeven. Aan den ingang van het gebouw werd de Aartsbisschop door den Chef-Redacteur Dr. Funder en de directeuren deiverschillende afdeelingen ontvangen. In de vergaderzaal van den Redactieraad werd de Bisschop toegesproken door verschillende leden van dit modern krantenbedrijf. In zijn antwoord zei de Bisschop o.m.: „als de Bisschop tot het Katholieke volk behoort dan behoort hij ook aan de Katholieke Pers. De Reichspost is een blad dat steeds haar „standing" heeft weten te handhaven, en dat is een zeer groote verdienste; zij zal goed doen om dit peil te handhaven, ook al moeten daartoe zeer veel moeilijkheden overwonnen worden. We mogen hier wel memoreeren, dat de Reichspost haar innerlijke onafhankelijkheid en haar onomwonden oordeel steeds heeft hooggehouden. Ik ben U daar dankbaar voor en ik hoop dat U in dien geest zult verder werken."
Een Rome-Reis van Kath. Journalisten. In de „Libre Belgique" schrijft Joseph A. Georges: „Het Algemeen Congres van de Katholieke Pers, dat in Brussel zoo'n schitterend succes is geworden, roept om een vervolg. Voor het „Bureau International des Journalistes Catholiques" in het H. Jaar een welkome gelegenheid om voor de Pinkstervacantie te Rome een grootsche betooging te organiseeren, die een aanvulling bedoelt te zijn van het Congres te Brussel. W a n t het betreft hier feitelijk geen congres maar een pelgrimstocht, een gezamenlijk gebed van de Katholieke Pers en een daad van trouw en hulde aan den H. Vader. Het is duidelijk dat een dergelijke gebeurtenis van zeer groot belang zou zijn. In Brussel waren 37 naties vertegenwoordigd door meer dan 240 afgevaardigden. Heeft een van onze collega's uit het niet-katholieke k a m p me niet gezegd: „Dit is veruit de meest indrukwekkende internationale betooging van de Pers die ik mijn loopbaan als journalist ooit heb aanschouwd. Men k a n gerust zeggen, dat de bedevaart naar Rome het Congres van Brussel nog in belangrijkheid verre zal overtreffen. Thans nu een samenwerking der Christelijke naties meer dan ooit van belang is, zou nu een dergelijke bijeenkomst van katholieke journalisten uit alle windstreken der we-
28
DE KATHOLIEKE PERS No. 83
reld niet buifengewoon geschikt zijn, om deze zoo dringend wenschelijke internationale verstandhouding te bevorderen? De dagbladen publiceeren herhaaldelijk allerlei berichten over het oprichten van internationale organisaties, programma's van Rome-reizen enz., maar deze zijn niet zoo belangrijk als hetgeen hierboven wordt voorgesteld. En toch mogen we niet vergeten, dat Z. H. de Paus met een vaderlijke belangstelling en aandacht de organisatie volgt der Katholieke Pers over de geheele wereld en dat Hij de journalisten aanmoedigt om in Rome troost en sterkte te zoeken en te erlangen."
De heer Nijgh over Dagblad-Concentratie. „Mededeelingen", het orgaan der Dagblad-directeuren, van 1 Februari neemt uit het Indische dagblad „De Locomotief" een in briefvorm weergegeven vraaggesprek over, dat een redacteur van dat blad met den heer Nijgh, directeur van de „N. Rott. Crt.", voerde. Wij ontleenen er op onze beurt aan, hetgeen daarin over het concentratie-verschijnsel wordt gezegd Ook in verband met hetgeen over dit probleem in dit en het vorig nummer is opgemerkt. Ik stelde vervolgens een vraag waarop het antwoord, speciaal van U, mij hoogst interesseerde. Ze betrof de concentratie in het dagbladbedrijf. Dit is namelijk een verschijnsel dat al eenige jaren oud is doch dat onder de crisis een scherper accentueering en grootere frequentie gekregen schijnt te hebben. Er zijn tijden geweest waarin nu en dan een groot dagblad een ander belangrijk blad aankocht, zooals destijds de Telegraaf het oude Nieuws van den Dag overnam en later de Nieuwe Courant en het Vaderland in Uwe handen overgingen. W a t men echter den laatsten tijd ziet is een nog sterker concentratie in den vorm van efficient gedrukte bladen, waardoor b.v. uit een centrum als Haarlem of Amsterdam tal van bladen, elk verschijnend onder een anderen localen naam met vrijwel uniformen inhoud aan de diverse plaatselijke markten worden gebracht. Het springt in het oog dat het voordeel van zulk een exploitatie en masse aanzienlijk is en het is ook begrijpelijk dat de crisis op de verscherping er van invloed heeft. — Acht u, vroeg ik daarom, nog verdere concentratie van het dagbladbedrijf onvermijdelijk? U hebt me daarop uiteengezet, dat men die concentratie, voor zoover die in Nederland heeft plaats gevonden, en waarover reeds zooveel gezegd en geschreven is, niet overschatten moet. — Die concentratie, zeide u mij, is geen concentratie in den waren zin des woords. Daar is bijvoorbeeld het geval geweest van een blad als de Nieuwe Courant. Dat was niet anders dan een poging tot redding van een orgaan dat ten doode was opgeschreven. Dan is er het geval met het Vaderland geweest. Dit betrof een eenvoudige aankoop, omdat tengevolge van de tijdsomstandigheden de eigenaar zich van het bezit moest ontdoen. De overname van het Amsterdamsche Nieuws van den Dag was een verkoop en liquidatie omdat de eigenaren voelden dat het blad uit den tijd was en op den duur geen reden van bestaan zou hebben. Dat nu die bladen, voor zooverre niet opgeheven, profiteeren van de samenwerking met een grooter en machtiger lichaam spreekt vanzelf. Daardoor is dan ook gered k u n n e n worden wat te redden was. Min of meer geldt hetzelfde voor de Katholieke concentratie waarin nu De Tijd met de Nieuwe Dag, het Centrum en nog andere bladen en periodieken vereenigd zijn. Ook daar ontfermde zich een machtig Haarlemsen concern over zwakkere broeders te Amsterdam en Utrecht om ze bestaansmogelijkheid te bieden waar ze anders wellicht deze moeilijke tijden niet waren doorgekomen. Men kan dit echter alles nauwelijks
15 Maart 1933
fusie of concentratie noemen zooals men die in het buitenland, speciaal in Engeland heeft gezien. Hier te lande betrof het namelijk geen samensmelting van min of meer gelijkwaardige objecten, die zich vereenigen om tezamen een min of meer monopolistisch concern te vormen uit drang naar macht of winst. Ik geloof dan ook niet dat ik uw vraag, of verdere concentratie onvermijdelijk is, bevestigend behoef te beantwoorden. Er zullen zich nog wel sporadisch gevallen voordoen waarbij in verband met moeilijkheden of bezuinigingen bladen tot samenwerking komen, maar dat dit op groote schaal in de naaste toekomst zal geschieden meen ik te moeten betwijfelen.
De Katholieke „Amigoe" jubileert. De „Amigoe di Curacao" verscheen voor het eerst op 1 J a n u a r i 1884. Dat beteekent, dat met het laatste nummer van dit jaar het blad haar 49sten jaargang afsluit en over een j a a r 50 j a a r wordt en dus haar gouden jubilé viert. Wanneer alles meeloopt en naar wensch gaat, hoopt de Redactie het volgend jaar bij het vieren van dat gouden jubilé een mooi feestnummer uit te geven. De stichter van de „Amigoe di Curacao" was Mgr. H. van Ewijk, de eerste Dominikaansche Apostolische Vicaris van Curacao (1870—1886). De eerste redacteur was de Eerw. Pater E. J. Onderwater, die den 13en October ïw^-i overleed als pastoor van St. Martin.
D e D u i t s c h e P e r s in R u s l a n d . De Duitsche Pers in Rusland ontwikkelt zich in een angstwekkende snelheid. Op 1 Mei 1932 verschenen er in Sovjet Rusland 9 Duitsche kranten en 7 tijdschriften met een totaal oplage van 61.000 exemplaren.. Op 1 J a n u a r i 1933 waren er reeds 15 Duitsche kranten en 8 tijdschriften met een totale oplaag van 900.000 exemplaren; hierbij zijn ook gerekend de organen van collectivistische bedrijven, fabriekskranten en organen der Stootbrigaden.
Brusselsche bladen in Fransche h a n d e n ? Zeer onlangs werd gemeld, zooals men zich herinnert, dat de wapenfabrieken Creusot-Schneider het Geneefsche blad, het „Journal de Genève, hadden opgekocht met doeleinden, welke al heel weinig goeds voor de bevordering der vredesgedachte en het verloop der Ontwapeningsconferentie voorspelden. Het bericht werd nadrukkelijk tegengesproken. Thans meldt de „Bredasche Courant" in een bericht uit Brussel, waarvoor wij de verantwoordelijkheid geheel aan het blad overlaten, dat vijf, in het Fransch verschijnende Brusselsche bladen, o.a. „La Gazette" en „La Neptune", welke gefinancierd werden door Léon Dens, reeder te Antwerpen, oud-minister van defensie, zijn opgekocht door het concern Creusot-Schneider, dat beoogt de vernieuwing van het militair Fransch-Belgisch verbond te propageeren. INHOUD: De toekomstige ontwikkeling der Kath. Dagbladpers. — Dh. Wierdels over „Niet te weerspreken feiten". — De verschijningen te Beauraing en de Kath. Pers. — Perscritiek en Dramatische Kunst. Uit de Vereeniging: Oprichting van een groep Zuid-Holland. — De R.-K. J. V. Noord-Holland. — De Brabantsche R.K. Journalisten Kring. Journalistiek nieuws: Mgr. Dr. Innitzer bij de Kath. Pers. — Een Rome-reis van Kath. Journalisten. — De heer Nijgh over Dagblad-Concentratie. — Jubileum Amigoe di Curacao. — Brusselsche bladen in Fransche handen.