Oefentoets
CAT B2.2.3 0809 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B2.2.3 0809 Ouder worden
Cursuscoördinator
Prof. dr. M.W. Ribbe / Drs. A.A. Meiboom
Oefentoets met 50 MC vragen MET antwoorden 1
Het sterftepercentage bij oudere patiënten (> 65 jaar) met een heupfractuur na 1 jaar is a. ca. 6,5% b. ca. 25% c. ca. 36% d. ca. 51%.
b
2
Hoe groot is ongeveer het deel van de totale sterfte dat door kanker wordt veroorzaakt, zowel in Nederland en in de Verenigde Staten? a. een paar procent b. een tiende c. een kwart d. de helft.
c
3
Een sarcoom is een tumor uitgaande van a. spierweefsel b. mesenchymaal weefsel c. stroma d. mesodermaal weefsel.
b
4
Resveratrol wordt vooral aangetroffen in a. witte wijn b. rode wijn c. zonnebloem-olie d. knoflook.
b
5
Welke uitspraak is JUIST? a. bij ouderen gaat kanker gepaard met minder lichamelijke beperkingen dan hartziekten b. na psychische aandoeningen is kanker de chronische ziekte met de hoogste prevalentie onder ouderen c. kanker bepaalt naar verhouding steeds minder de doodsoorzaak op hoge leeftijd d. kanker komt bij oude mannen vaker voor dan bij oude vrouwen.
c
6
Welke uitspraak is JUIST? a. van alle chronische ziekten brengt diabetes de hoogste kosten mee voor de samenleving b. de kosten van de medische zorg voor vrouwen zijn het hoogst tijdens de vruchtbare periode c. de kosten van de medische zorg nemen niet toe na het 80e jaar d. de kosten van langdurige verzorging zijn het grootst voor hart- en vaatziekten.
c
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
Pagina 1 van 9
7
Wanneer, ingeval van een stoornis in de water- en zouthuishouding, een patiënt lijdt aan hallucinaties en dorst, is er sprake van: a. natrium te weinig, water te weinig b. natrium te veel en water te veel c. natrium te veel en water te weinig d. natrium te weinig en water te veel.
c
8
Welke beweringen is NIET juist? a. een snelle en zwakke pols kan duiden op een naderende dood b. in geval van reutelen moet de trachea uitgezogen worden c. een wisselende doorbloeding van de ledematen kan duiden op een naderende dood d. wanneer de patiënt niet meer kan slikken, kunnen de orale bloedglucose verlagende middelen gestaakt worden.
b
9
Patiënten met een gevorderde dementie kunnen last hebben van rigiditeit en/of paratonie. Dit kan het beste behandeld worden met a. fysiotherapie b. spierverslappende medicatie als diazepam c. voorkómen van uitlokkende stimuli als harde geluiden of koude handen d. anti-epileptica.
c
10
De volgende symptomen passen bij een urineretentie, behalve a. incontinentie van kleine beetjes urine b. pijn in de onderbuik c. acute verwardheid d. pijn bij plassen.
d
11
a In onderstaande situatie heeft de arts JUIST gehandeld: een oude man a. is plotseling in de war. Bij aanvullend onderzoek is er een bacteriurie, maar geen leucocyturie. De arts geeft een antibioticum voor 14 dagen b. heeft een bacteriurie, maar geen leucocyturie. De patiënt heeft geen klachten. De arts geeft een antibioticum voor drie dagen c. met een verblijfscatheter (CAD) heeft een leukocyturie en een bacteriurie, maar geen klachten. De arts geeft een antibioticum voor 14 dagen d. met pijn bij plassen heeft een leukocyturie en bacteriurie. De arts geeft een antibioticum voor drie dagen.
12
Wat is het MINST van belang bij het vaststellen van het operatie risico? a. nierfunctie b. hart/long functie c. voedingstoestand d. leeftijd.
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
d
Pagina 2 van 9
13
Centrale cyanose, een van de alarmsymptomen bij een patiënt met dyspneu, is a. een gevolg van verminderde perifere circulatie b. een verminderde zuurstofsaturatie van arterieel bloed c. een verminderde zuurstofsaturatie van veneus en arterieel bloed d. een verhoogde CO2 concentratie van arterieel bloed.
b
14
De activiteiten die de ouder wordende mens zelfstandig kan uitvoeren, lopen in de loop der jaren terug. Voor welke activiteit blijft zelfstandigheid in de regel het langst behouden? a. zelf eten b. lopen c. naar de WC gaan d. uit bed komen.
a
15
Patiënt Claarover heeft een status na dynamische heupschroef. Bij opname in het revalidatiecentrum bepaalt een verpleegkundige het risicoprofiel op het krijgen van decubitus. De volgende aspecten van patiënt Claarover worden hiervoor beoordeeld, behalve a. voedingstoestand van patiënt b. mobiliteit in en buiten het bed c. incontinentie d. leeftijd en geslacht.
d
16
Het parathyroïd hormoon (PTH) a. stimuleert de osteoclasten b. wordt in de huid omgezet in zijn actieve vorm c. bindt aan een receptor op epitheelcellen in de darm d. leidt tot een hogere calciumuitscheiding met de urine.
a
17
Als gevolg van het verouderingsproces daalt a. het percentage vetweefsel in het lichaam b. de polsdruk c. het basaal metabolisme d. het totale longvolume.
c
18
Bij normale veroudering daalt procentueel het meest a. de doorsnede van de luchtwegen b. de glomerulaire filtratiesnelheid c. de geluidssnelheid van perifere zenuwen d. het vermogen lage tonen te horen.
b
19
Als bloedvaten stijver worden a. neemt de compliantie toe en de polsgolfsnelheid af b. nemen de compliantie en de polsgolfsnelheid toe c. neemt de compliantie af en de polsgolfsnelheid toe d. nemen de compliantie en de polsgolfsnelheid af.
c
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
Pagina 3 van 9
20
Ten gevolge van verouderingsveranderingen treden vaak compensaties op. Een voorbeeld hiervan is: a. hyperfunctie van nefronen ter compensatie van een dalend aantal nefronen b. toename van de functionele residuale capaciteit van de long ter compensatie van een afname van de alveolaire elasticiteit c. dunnere huid ter compensatie van een verminderde homeostase voor overmatige hitte d. ondieper worden van voorste oogkamer ter compensatie van het verlies aan elasticiteit van de ooglens.
a
21
Een man van 55 jaar krijgt geleidelijk problemen met plassen: het komt moeilijk op gang en er is een slappe straal. Hij moet ’s nachts 1-2x plassen. Er zijn geen tekenen van een infectie of blaasobstructie. Hij heeft geen pijnklachten of koorts. Een PSA-bepaling is a. noodzakelijk om een prostatitis uit te sluiten b. niet noodzakelijk omdat deze klachten op deze leeftijd fysiologisch zijn c. noodzakelijk om een prostaatcarcinoom uit te sluiten d. noodzakelijk om een prostaathypertrofie aan te tonen.
b
22
Een retentieblaas stelt men bij voorkeur vast door middel van a. rectaal toucher b. onderzoek van het urinesediment c. cystoscopie d. blaasecho na het plassen.
d
23
Een negentigjarige vrouw krijgt al 30 jaar levothyroxine 1 x daags 150 microgram. Veertig d jaar geleden is zij met radioactief jodium behandeld voor de ziekte van Graves. In de jaren daarna doofde haar eigen schildklierfunctie volledig uit. Bij een recent onderzoek in verband met vermoeidheid bleek het TSH sterk verlaagd te zijn. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak hiervan? a. reactivering van de ziekte van Graves b. prolactinoom in de hypofyse c. jodiumintoxicatie d. oversuppletie levothyroxine.
24
Symptomatische behandeling van de ziekte van Graves bestaat uit: a. bètablokker b. antihistaminicum c. benzodiazepine d. anticholinergicum.
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
a
Pagina 4 van 9
25
Bij de anamnese na een valincident wordt op basis van de beschrijving van de begeleidende symptomen “draaierigheid” en “licht in het hoofd” in grote lijnen een onderscheid gemaakt tussen de volgende mogelijke oorzaken: a. oculair en artrogeen b. auriculair en pulmonaal c. extern en intern d. vestibulair en cardiovasculair.
d
26
Sinus caroticus hypersensibiliteit veroorzaakt syncope met een kenmerkend klachtenpatroon. Een diagnostische test om deze aandoening aan te tonen is a. enkelzijdige sinus caroticus massage b. fietsergometrie met hartritmebewaking c. functionele MRI van het arteria carotis traject d. provocatie echocardiografie.
a
27
Farmacokinetische veranderingen bij ouderen hebben een sterk wisselende klinische relevantie. De volgende farmacokinetische verandering kan grote consequenties hebben: a. verminderde motiliteit van de slokdarm b. toename van zuurproductie in de maag c. verhoogde cholinerge gevoeligheid d. verlaagde bèta-adrenerge gevoeligheid.
a
28
Veel ouderen met slaapstoornissen worden symptomatisch behandeld met benzodiazepinen. Soms is echter een slaapapnoesyndroom de oorzaak van de slaapstoornissen. Welke van de volgende kenmerken vormt een risicofactor voor het slaapapnoesyndroom? a. overgewicht b. benzodiazepinegebruik c. "restless legs" syndroom d. "REM-sleep behaviour disorder".
a
29
Hypercalciaemie kan, naast hyperparathyreoïdie, veroorzaakt worden door a. calciumantagonisten en vitamine D deficiëntie b. bisfosfonaten en osteoporose c. thiazidediuretica en sarcoïdose d. Angiotensin Converting Enzyme (ACE) remmers en hypothyreoïdie.
c
30
Stap 3 bij medicamenteuze pijnbestrijding bij een patiënt met een maligniteit bestaat uit: a. alle opiaten b. zwakwerkende opiaten eventueel gecombineerd met perifere analgetica en adjuvante middelen c. intrathecale toediening of intraveneuze toediening van opiaten d. stap 1 gecombineerd met sterk werkende opioiden.
d
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
Pagina 5 van 9
31
Een patiënt met amyotrofische lateraal sclerose, die continu misselijk is en braakt, vraagt om palliatieve sedatie. De behandelend arts stelt dat de prognose langer zou kunnen zijn dan 4 weken. Kan dit verzoek ingewilligd worden? a. ja, want de patiënt vraagt dit uitdrukkelijk bij volle bewustzijn b. ja, er hoeft in deze situatie geen tweede arts geraadpleegd te worden c. nee, want de prognose is langer dan 14 dagen d. ja, want dit is de meest effectieve methode om het lijden te verlichten.
32
Welke stelling is juist? a a. diarree na een lange periode (een week) zonder defecatie wordt soms veroorzaakt door een te lage dosis laxantia bij opiaatgebruik b. uitdroging gaat meestal gepaard met ernstig lijden c. misselijkheid kan niet veroorzaakt worden door obstipatie d. opioid gebruik heeft een maximum.
33
De volgende uitspraken met betrekking tot het "informed decision making" gespreksmodel zijn juist, behalve a. dit model is geschikt bij het maken van moeilijke en emotioneel beladen keuzes b. de patiënt maakt gebruik van de mening en visie van de arts bij het maken van zijn keuze c. de patiënt is deskundig genoeg om een weloverwogen beslissing te nemen d. de patiënt kan, medisch gezien, een verkeerde beslissing nemen.
b
34
Welke lichaampjes zijn min of meer kenmerkend voor een vorm van frontotemporale dementie? a. Lewy lichaampjes b. Pick lichaampjes c. neurofibrillaire tangles d. Hirano lichaampjes.
b
35
Een frequente bijwerking van een cholinesterase remmer is a. misselijkheid b. orthostatische hypotensie c. droge mond d. verwardheid.
a
36
Welke bewering over wilsbekwaamheid van een patiënt ten opzichte van medische beslissingen is juist? a. wilsbekwaamheid is een algemeen begrip en niet afhankelijk van concrete beslissingen b. de beoordeling van wilsbekwaamheid is primair gericht op het besluitvormingsvermogen maar niet op de uitkomst van een beslissing c. bij de beoordeling van wilsbekwaamheid spelen de normen en waarden van patiënt en behandelend arts een gelijkwaardige rol d. episodes van wilsbekwaamheid en –onbekwaamheid kunnen elkaar binnen een korte tijdsperiode niet afwisselen.
b
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
c
Pagina 6 van 9
37
Welke bewering is juist? a. woordvindstoornissen in een vroeg stadium van dementie met geheugenstoornissen pleiten voor de ziekte van Alzheimer b. dementie gekenmerkt door visuele mispercepties of visuele hallucinaties pleit voor een frontotemporale dementie c. apraxie en afasie zijn kenmerken van een subcorticale vasculaire encephalopathie d. sterke afname van de spontane spraak in een vroeg stadium van dementie pleit tegen een frontotemporale dementie.
a
38
Voor de diagnose "major depression" is vereist dat tenminste vijf depressieve symptomen aanwezig zijn waaronder altijd één van de twee kernsymptomen. Depressieve stemming is één kernsymptoom, de andere bestaat uit a. gevoelens van insufficiëntie b. suïcidale gedachten c. anhedonie d. affectvervlakking.
c
39
Om te zorgen dat door een cumulatief effect van meerdere medicijnen, voorgeschreven voor verschillende aandoeningen, geen medicamenteus geïnduceerd delier ontstaat, dient men vooral te trachten geen medicijnen voor te schrijven met een a. cholinerg effect b. anticholinerg effect c. serotinerg effect d. antiserotinerg effect.
b
40
Geheugenstoornissen ontbreken bij een beginnende vorm van a. Lewy lichaampjesdementie b. vasculaire dementie c. frontotemporale dementie d. ziekte van Alzheimer.
c
41
Demente patiënten zijn erg gevoelig voor het krijgen van een delier. Welk symptoom is een indicatie voor een delier bij een patiënt bekend met de ziekte van Alzheimer? a. stoornissen in de inprenting b. gedesorganiseerd denken c. desoriëntatie d. bewustzijnsveranderingen.
d
42
Geheugenstoornissen passen niet bij een beginnende vorm van a. Lewy lichaampjesdementie b. vasculaire dementie c. frontotemporale dementie d. ziekte van Alzheimer.
c
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
Pagina 7 van 9
43
Welke bewering is van praktisch belang om een delier te onderscheiden van een depressie a of dementie van het Alzheimer type? a. de gedachtegang bij een delirante patiënt is gedesorganiseerd en bij een depressie traag b. een delier ontstaat meestal geleidelijk over een periode van weken tot maanden en een depressie binnen een periode van dagen c. verlies van sociale vaardigheden treedt bij het delier geleidelijk op en vindt pas laat in het ziekteproces plaats en bij een dementie vroeg en abrupt d. het bewustzijn is bij een delier en dementie gestoord en bij een depressie helder.
44
c Welke uitspraak is NIET juist? a. dorst bij een patiënt in de terminale fase met een isotone dehydratie kan het beste behandeld worden met mondverzorging b. bij een dementerende patiënt, die niet in de terminale fase is, en die curatief behandeld wordt voor een pneumonie met antibiotica en daarbij slecht drinkt, is het zinvol om vocht toe te dienen door middel van een infuus of hypodermoclyse c. adequate rehydratie in de terminale fase leidt altijd tot een afname van het dorstgevoel d. dorst bij een patiënt in de terminale fase met een hypertone dehydratie kan het best behandeld worden door middel van rehydratie met behulp van een infuus of hypodermoclyse.
45
Bij een met morfine behandelde patiënte met een mammacarcinoom en metastasen in hersenen en botten, die last heeft van misselijkheid, is de eerste stap: a. verminderen van morfine b. diagnostiek doen naar de oorzaak c. starten met metoclopramide d. starten met dormicum.
b
46
Een patiënt met dyspneu heeft de volgende verschijnselen bij lichamelijk onderzoek: gestuwde halsvenen, vesiculair ademgeruis, pitting oedeem aan de extremiteiten beiderzijds. Welk van de onderstaande aandoeningen zet u bovenaan in uw lijst met differentiaal diagnosen? a. longembolie b. rechts decompensatio cordis c. COPD d. pneumonie.
b
47
Een patiënt met een noso-agnosie a. herkent voorwerpen niet b. heeft een gestoorde links-rechts oriëntatie c. kan bepaalde voorwerpen niet hanteren bij intacte motoriek en sensibiliteit d. ontkent zijn ziekte.
d
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
Pagina 8 van 9
48
Welke uitspraak is JUIST? a. het doel van palliatieve sedatie is "het niet bewust meemaken van het overlijden" door de patiënt b. het doel van palliatieve sedatie is "het verlagen van het bewustzijn" van de patiënt c. het doel van palliatieve sedatie is "het verlichten van het lijden" van de patiënt d. het doel van palliatieve sedatie is "het bekorten van het leven" van de patiënt.
49
b Mevrouw Gerritsen revalideert voorspoedig in het verpleeghuis na een heupfractuur. Met betrekking tot de ADL is zij grotendeels zelfstandig, maar omdat zij haar heup nu niet meer dan 90 graden mag buigen, heeft zij hulp nodig bij het aantrekken van haar steunkousen. Zij wil hier toch graag zelfstandig in worden, want ze moet dit thuis ook alleen kunnen doen. Welke paramedische discipline schakelt de arts bij voorkeur hiervoor in? a. fysiotherapie b. ergotherapie c. logopedie d. maatschappelijk werk.
50
Wanneer een patiënt een neglect (ook wel hemi-inattentie genoemd) links heeft a. herkent de patiënt de visuele informatie van links niet b. hoort de patiënt links minder goed c. heeft de patiënt een verminderd besef van de ruimte links van zich d. herkent de patiënt met zijn linkerhand voorwerpen op de tast niet.
oefenCAT B223 0809 Ouder worden MET antw.
c
c
Pagina 9 van 9