VUmc-compas toetsing
Toets
CAT 1.1.1 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
Cursus 1.1.1. Huid en afweer
Cursuscoördinator
Prof.dr. R.H.J. Beelen / mw. dr. M.Wintzen
Toetscode
CAT111T/26-09-2005
Studiejaar/ fase
Eerste jaar/ Bachelor
Gelegenheid
1e (T)
Toetsdatum
26 september 2005
Tijd
12.00-14.00 uur
Toetsduur
2 uur
Plaats
de TenT-hal (op het terrein van de VU)
Aantal en type vragen
50 vierkeuzevragen / één antwoord is correct
Aantal versies
1
Druk
tweezijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
10 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
geen
Kladpapier
apart uitgedeeld
Inleveren na afloop
antwoordformulier met naam en studentnummer
De toetsopgaven
na afloop wel meenemen
Antwoordsleutel
na afloop op Blackboard
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
1
01
Welke vaardigheden behoren volgens Rogers tot de basisattitude van een goede arts? a. de vaardigheden om instrumenteel communicatief gedrag te vertonen b. de vaardigheden om de communicatie efficiënt en effectief te laten verlopen c. de vaardigheden om respectvol, open en empathisch te zijn d. de vaardigheden om professioneel en zakelijk te blijven.
c
02
De centrale thermosensoren zijn gelegen in a. de grote slagaders in borst en hals b. het rectum c. de hypothalamus d. de hersenschors.
c
03
Eccriene zweetklieren a. liggen met hun klierlichaam vlak onder de epidermis b. produceren een hypotoon vocht c. zijn verantwoordelijk voor de sterke geur die door zweten kan ontstaan d. hebben de grootste dichtheid in de oksels.
b
04
Hematoxyline-eosine (HE) kleuring is een veel gebruikte vorm van organeldiscriminatie. Welke van de beweringen is juist? a. HE kleurt enkel de kern in de cel aan b. HE onderscheidt DNA en RNA in de cel c. HE discrimineert tussen de zure en basische componenten in de cel d. HE kleurt specifiek het Golgi-apparaat aan.
c
05
Wat is de functie van een desmosoom? a. speelt een belangrijke rol bij de overdracht van signalen b. vormt kanalen tussen 2 aaneengesloten cellen c. zorgt ervoor dat cellen stevig aan elkaar gekoppeld zijn d. sluit de intercellulaire ruimte tussen twee cellen volledig af.
c
06
Welke cel heeft GEEN kern? a. erythrocyt b. lymfocyt c. monocyt d. granulocyt.
a
07
Bij veel allergische reacties zien we een verhoging van a. monocyten b. neutrofiele granulocyten c. basofiele granulocyten d. eosinofiele granulocyten.
d
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
2
08
Een kind wordt erg ziek nadat het voor het eerst is geïnfecteerd met mazelen. Twee jaar later wordt het kind weer geïnfecteerd met mazelen door een klasgenootje. Echter nu wordt het kind niet ziek. Welke cellen van het immuunsysteem zijn verantwoordelijk voor deze snelle en effectieve immuunrespons tegen het mazelen virus bij de tweede keer? a. neutrofielen b. lymfocyten c. macrofagen d. monocyten.
b
09
Welk van onderstaande items is het meest betrokken bij het ontstaansmechanisme van constitutioneel eczeem a. allergisch astma en hooikoorts b. aanleg voor bepaalde ontstekingsreacties c. koemelkallergie d. ondraaglijke jeuk.
b
10
Een daling van de kerntemperatuur van het lichaam leidt tot vernauwing (constrictie) van bloedvaten in de huid. Dit is een voorbeeld van a. autoregulatie b. een regelsysteem met positieve feedback c. een regelsysteem met negatieve feedback d. een feed-forward regelsysteem.
c
11
Een paracriene signaalstof a. reist van cel naar cel via gap-junctions b. reist van cel naar cel via de interstitiële vloeistof c. bereikt andere cellen vooral via het bloed d. reist van cel naar cel via zenuwen.
b
12
Wat ziet men bij acuut eczeem? a. roodheid, papels en vesikels b. roodheid, schilfering en lichenificatie c. roodheid, schilfering en atrofie d. roodheid, oedeem en koorts.
a
13
Wat is de volgorde bij eiwitsynthese? a. replicatie-translatie-transcriptie b. replicatie-transcriptie-translatie c. translatie-transcriptie-replicatie d. transcriptie-translatie-replicatie.
b
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
3
14
Wat is de juiste volgorde (van klein naar groot)? a. cel-eiwit-kern-molecuul b. cel-kern-eiwit-molecuul c. molecuul-kern-eiwit-cel d. molecuul-eiwit-kern-cel.
d
15
Een vertraagd type overgevoeligheidsreactie zoals allergisch contacteczeem wordt gemedieerd door: a. B-cellen b. IgE c. mestcellen d. T-cellen.
d
16
Bij een vesikel (blaasje) bevindt de weefselverandering zich voor het grootste gedeelte in a. de epidermis b. de dermis c. de subcutis d. alle drie bovenstaande componenten.
a
17
Tastlichaampjes die aanraking (fijne tast) detecteren zijn in de huid aanwezig in a. stratum corneum b. stratum spinosum c. dermis d. subcutis.
c
18
De fasen van ongestoord wondherstel zijn in juiste volgorde a. ulceratie, wondcontractie, granulatieweefselvorming b. ontsteking, granulatieweefselvorming, wondcontractie c. wondcontractie, ontsteking, granulatieweefselvorming d. wondcontractie, ulceratie, granulatieweefselvorming.
b
19
Bij een bacteriële infectie in de huid wordt lokaal de huid rood (verandering in de doorbloeding van de huid) en kan verhoging van de lichaamstemperatuur optreden. Deze verhoging wordt veroorzaakt wordt door factoren (pro-inflammatoire cytokines) die uitgescheiden worden door specifieke cellen tijdens een infectie.
c
Welke cellen zijn hiervoor verantwoordelijk? a. melanocyten b. bloedplaatjes c. macrofagen d. fibroblasten. 20
Welke vaardigheid past een voorzitter expliciet toe tijdens brainstormen? a. samenvatten b. structureren c. besluiten d. vragen stellen.
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
d
4
21
De pH van een lysosoom a. is lager dan het cytosol, te weten ca 7 b. is hoger dan het cytosol, te weten ca 7 c. is lager dan het cytosol, te weten ca 5 d. is hoger dan het cytosol, te weten ca 5.
c
22
Atherosclerose kan veroorzaakt worden door a. een puntmutatie in de LDL receptor b. een puntmutatie in het LDL c. een puntmutatie in het cholesterol d. een puntmutatie in de cholesterolreceptor.
a
23
Cystic fibrosis resulteert in a. een verstoord membraantransport b. een verstoorde glycolcalyx c. een verstoorde kwaliteitscontrole in het ER d. een verstoring van de celcortex.
a
24
Het Lac-operon regelt de inductie van β-galactosidase dat lactose splitst in glucose en galactose. Bij een hoge lactoseconcentratie wordt de productie van β-galactosidase gestimuleerd en bij een lage concentratie wordt de productie geremd.
a
Welke van de onderstaande beweringen is juist als er veel lactose aanwezig is: a. transcriptie van het β-galactosidase-gen wordt gestimuleerd b. translatie van het eiwit β-galactosidase wordt gestimuleerd c. het enzym β-galactosidase wordt geactiveerd d. de DNA synthese van β-galactosidase wordt gestimuleerd. 25
Cellen moeten zich kunnen aanpassen aan de omgeving en daarom wordt ook de genexpressie d gereguleerd. Sommige genen in de cel kunnen aan- en uitgeschakeld worden. Welke eiwitten zorgen voor de regulatie van genexpressie? a. nucleotiden b. DNA polymerase c. RNA polymerase d. DNA bindende eiwitten.
26
Voor een optimale glucoseopname door het lichaam hebben darmepitheelcellen a. glucose –Na “symports” aan de apicale zijde en glucose “uniports” aan de basale zijde b. glucose “uniports” aan de apicale zijde en glucose-Na “symport” aan de basale zijde c. glucose “uniports” aan zowel de apicale als de basale zijde d. glucose-Na “symports” aan zowel de apicale als de basale zijde.
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
5
a
27
De celcortex van de cel is betrokken bij a. de stevigheid van de cel b. de regulatie van de cholesterolsynthese c. de herkenning en hechting van cellen van het immuun (afweer) systeem d. de sortering van fosfolipiden.
a
28
Mutaties in het Ras eiwit kunnen leiden tot a. cystic fibrosis b. atherosclerose c. kanker d. AIDS.
c
29
De verbinding Taxol heeft een tegenovergesteld effect van de verbinding colchicine. Taxol stabiliseert microtubuli waardoor er geen vrije tubuline moleculen meer aanwezig zijn in de cel. Colchicine voorkomt microtubuli vorming. Welke van de onderstaande bewering is juist: a. taxol remt de celdeling, colchicine niet b. colchicine remt de celdeling, taxol niet c. zowel Taxol als colchicine remmen de celdeling d. taxol noch colchicine remt de celdeling.
c
30
Lamellapodia behoren tot de klasse van a. intermediaire filamenten b. microtubuli c. actine d. kinesines.
c
31
Waardoor ontstaan bewegingsbeperkingen van gewrichten na brandwonden? a. alleen door directe schade aan pezen en gewrichten bij een diepe brandwond b. alleen door oedeemvorming, gevolgd door verlittekening van gewrichten en/of pezen c. alleen door contractie van getransplanteerde huid rondom gewrichten d. alle drie de bovenstaande antwoorden zijn van belang.
d
32
Bij de regel van 9, die gebruikt wordt voor het schatten hoeveel van het lichaamsoppervlak verbrand is, geldt voor de rug: a. 9% b. 18% c. 18% voor de bovenzijde van de rug en 9% voor de onderrug d. a, b en c zijn alle fout.
b
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
6
33
Welke bewering is ONJUIST? a. individuele niet-covalente interacties zijn veel sterker dan covalente interacties b. vele niet-covalente interacties zijn nodig om twee delen van een eiwitketen bij elkaar te houden c. hydrofobe zijketens van de aminozuren hebben de neiging zich naar de binnenkant van een eiwitstructuur te richten d. een gedenatureerd eiwit is een “ongevouwen” eiwit.
a
34
Welke bewering is juist? Fenylalanine, Leucine, Valine en Tryptofaan zijn a. polaire aminozuren b. hydrofobe aminozuren c. negatieve aminozuren d. positieve aminozuren.
b
35
Koelen met water na een brandwond a. is een volkswijsheid, maar eigenlijk niet van nut b. kan de dieptegraad van de verbranding gunstig beïnvloeden c. is alleen bij kinderen van belang d. heeft nooit nadelige gevolgen, dus baat het niet, het schaadt ook niet.
b
36
Bij een verwonding of infectie ondergaan cellen binnen ons lichaam veranderingen om hun specifieke functie te kunnen uitoefenen. Welke van de volgende veranderingen ondergaat een neutrofiele granulocyt wanneer deze geactiveerd wordt tijdens een infectie: a. differentiatie naar cellen die nodig zijn voor de vorming van de huid b. degranulatie van proteases voor het doden van bacteriën c. productie van factoren die wonddichting initiëren/bevorderen d. groeifactoren uitscheiden die nodig zijn voor wondhelingsproces.
b
37
Tijdens een beschadiging aan de huid kunnen ziekteverwekkers binnendringen en moeten cellen van het immuunsysteem geactiveerd worden. Welke van de volgende uitspraken is juist? a. receptoren binden ziekteverwekkers en dit leidt via signaleringsprocessen tot activatie b. ziekteverwekkers dringen de cel binnen en binden direct aan genen en dit zorgt voor activatie c. ziekteverwekkers binden direct aan de celmembraan van immuuncellen en dit zorgt voor activatie d. door beschadiging van de huid komt zuurstof (lucht) in de wond en dit activeert de cellen van het immuunsysteem.
a
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
7
38
Welke van de onderstaande beweringen is geheel juist? a. apoptose en necrose zijn beide altijd het gevolg van celschade b. necrose is altijd het gevolg van celschade, apoptose niet noodzakelijkerwijs c. apoptose is altijd het gevolg van celschade, necrose niet noodzakelijkerwijs d. noch apoptose noch necrose is altijd het gevolg van celschade.
b
39
Een patiënt van chirurg Jansen is onder verdachte omstandigheden overleden. De politie eist dat Jansen het dossier van de patiënt overhandigt. Wat moet Jansen doen? a. hij is verplicht het dossier aan de politie te geven b. hij mag het dossier onder geen enkele omstandigheid aan de politie geven c. hij kan besluiten het dossier aan de politie te geven, op grond van veronderstelde toestemming van de patiënt d. hij moet eerst toestemming vragen aan de levenspartner of kinderen van de patiënt.
c
40
Een SNP, single nucleotide polymorphism, is een plaats in het genoom waar de genetische
c
informatie op één nucleotide varieert tussen individuen. Vele miljoenen SNPs hebben geen effect op de celfuncties, maar sommige SNPs kunnen daarentegen een groot effect hebben op de celfuncties. De sequentie GACGC in de promotor van het presenilin 1 (PS-1) gen is geassocieerd met de vroege ontwikkeling van Alzheimer, terwijl GATGC dat niet is. De sequentie GACGC wordt eveneens herkend door het restrictie-enzym HgaI. Welke stappen moet je achtereenvolgens uitvoeren om te bekijken of een patiënt drager is van dit SNP? a. b. c. d.
fragment van de PS-1 promotor amplificeren met behulp van PCR, genomisch DNA isoleren, digestie met HgaI, restrictiepatroon op agarosegel beoordelen genomisch DNA isoleren, fragment van de PS-1 promotor amplificeren met behulp van PCR, restrictiepatroon op agarosegel beoordelen genomisch DNA isoleren, fragment van de PS-1 promotor amplificeren met behulp van PCR, digestie met HgaI, restrictiepatroon op agarosegel beoordelen fragment van de PS-1 promotor amplificeren met behulp van PCR, digestie met HgaI, restrictiepatroon op agarosegel beoordelen.
41
In welke fase van de mitose valt het cytoplasma van de cel uiteen in 2 delen met een eigen kern? a. prometafase b. anafase c. cytokinese d. telofase.
c
42
Wat is de eerste fase van de mitose? a. profase b. metafase c. anafase d. telofase.
a
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
8
43
De spoeldraden waarlangs chromosomen zich bewegen tijdens de mitose bestaan als cytoskeletstructuur uit a. actine b. microtubuli c. intermediaire filamenten d. myosine.
b
44
Welke stelling met betrekking tot ultraviolet (UV)-licht op de huid is onjuist? UV-licht a. heeft een remmend effect op de ontstekingsreactie bij psoriasis b. is een belangrijke oorzaak van huidkanker c. leidt tot een toename van melanine in keratinocyten d. leidt tot toename van het aantal melanocyten in de epidermis.
d
45
De voorkeurslokalisaties van chronische “ plaque” psoriasis zijn: a. ellebogen, knieën, behaarde hoofd b. ellebogen, handen, polsen c. ellebogen, knieën, gelaat d. ellebogen, handen, gelaat.
a
46
Welk antwoord is het MINST waarschijnlijk? Psoriasis kan uitgelokt worden door a. een keelinfectie b. medicijnen c. stress d. zonlicht.
d
47
Mevrouw A. heeft Ehlers-Danloss Syndroom (EDS) en is zwanger. Er is bepaald dat ze een defect heeft in het gen dat codeert voor collageen. Haar man is kerngezond. Wat is de kans dat de nieuwe baby ook de ziekte EDS heeft? a. 25 % b. 33% c. 50% d. 100%.
c
48
Een stuk humaan DNA bevat op molaire basis 20 % Cytosines. Wat is het percentage van Adenines op molaire basis in het humane DNA? a. 30 % b. 20 % c. 40 % d. 80 %.
a
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
9
49
Gen Y heeft bij een mutagenese-experiment een verandering opgelopen. Welk van de volgende veranderingen heeft in alle gevallen consequenties voor de functie van het gen en/of de productie van het genproduct? a. insertie van 3 aaneenliggende nucleotiden in het coderend gebied b. insertie van 3 aaneenliggende nucleotiden in het 3’ onvertaald gebied c. insertie van 1 nucleotide in het begin van het coderend gebied d. insertie van 1 nucleotide in het 3’ onvertaald gebied.
c
50
Patiënten met de ziekte Xeroderma pigmentosum hebben een defect in hun DNA repair systeem. Het defect in Xeroderma pigmentosum heeft gevolgen voor a. het repareren van gedeamineerde cytosinen b. het herstellen van thymidine dimeren c. het herstel van depurinatie d. al deze drie typen afwijkingen.
b
CAT 1.1.1 / 26-09-05 / versie Cuco/ fiat Rob Beelen 14-09-05
10