VUmc-compas toetsing
Toets
CAT B1.1.1 0708 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B1.1.1 Huid en afweer
Cursuscoördinator
prof.dr. R.H.J. Beelen / Mw. dr. M. Wintzen
Toetscode
CATB111T/24-09-2007
Studiejaar/ fase
eerste jaar/ bachelor
Gelegenheid
1e (T)
Toetsdatum
24 september 2007
Tijd
12.00-14.30 uur
Toetsduur
2 ½ uur
Plaats
de TenT-hal (op het terrein van de VU)
Aantal en type vragen
50 vierkeuzevragen / een antwoord is correct
Aantal versies
1
Druk
eenzijdig bedrukt
Aantal pagina’s toets
9 inclusief dit voorblad
Toegestane hulpmiddelen
geen
Inleveren na afloop
antwoordformulier met naam en studentnummer
De toetsopgaven
na afloop mee te nemen
Antwoordsleutel
na afloop op Blackboard
Attentie:
• Mobiele telefoons uit • Tijdens het eerste uur en het laatste half uur géén toiletbezoek • Fraude wordt bestraft Succes met het tentamen !
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
Pagina 1 van 9
1
Wat is het equivalent van respectievelijk eiwitsynthese, RNA synthese en DNA synthese? a. replicatie, translatie, transcriptie b. replicatie, transcriptie, translatie c. translatie, transcriptie, replicatie d. transcriptie, translatie, replicatie.
d
2
Onder het cytosol wordt verstaan: a. de buitenomgeving van de cel b. alleen de celorganellen van de cel c. alles wat zich binnen in de cel bevindt d. de inhoud van de cel exclusief de celorganellen.
d
3
De vloeibaarheid van de lipiden dubbellaag is afhankelijk van de a. lengte en staat van saturatie van de koolwaterstofstaart en de inclusie van cholesterol b. inclusie van cholesterol, niet de lengte of saturatie van de koolstofstaart c. staat van saturatie van de koolwaterstofstaart, niet de lengte d. lengte van de koolwaterstofstaart, niet de saturatie.
a
4
Wat is de juiste volgorde, van klein naar groot? a. erythrocyt – thrombocyt - monocyt b. erythrocyt - monocyt - thrombocyt c. thrombocyt – erythrocyt - monocyt d. thrombocyt - monocyt - erythrocyt.
c
5
Welke bewering is juist? a. een vesikel bevat helder vocht b. een macula is een verheven, palpabele afwijking c. een bulla is één van de typische afwijkingen van psoriasis d. een pustel wordt gekenmerkt door het ontbreken van de epidermis.
a
6
Welke cellen zijn verantwoordelijk voor de fagocytose van bacteriën? a. T-cellen b. macrofagen c. epitheel cellen d. B-cellen.
b
7
De epitheel cellen in de huid zijn een verdediging tegen infecties omdat ze a. behoren tot de cellen van de aangeboren immuniteit b. een fysische barrière vormen c. verantwoordelijk zijn voor de activatie van de verworven immuniteit d. niet geïnfecteerd kunnen worden door pathogenen.
b
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
Pagina 2 van 9
8
In het functioneren van het zenuwstelsel kunnen een groot aantal reflexen worden onderscheiden. Voor reflexen geldt: a. de prikkel vanuit een sensor bereikt het centraal zenuwstelsel via een efferente zenuwbaan b. de snelle impulsoverdracht van neuron op neuron gebeurt met behulp van gapjunctions c. zij spelen een belangrijke rol bij feedforward regulatie d. zij zijn een voorbeeld van autocriene communicatie binnen het zenuwstelsel.
c
9
Het intracellulaire vochtcompartiment a. bevat meer kalium-ionen dan natrium-ionen b. maakt ongeveer 60% van het lichaamsgewicht uit c. wordt gerekend tot het milieu interieur d. wordt overal in het lichaam op een temperatuur van 37°C gehouden.
a
10
Welke kenmerken horen zowel bij constitutioneel eczeem als bij psoriasis? a. erytheem, schilfering en vesikels b. chronisch beloop met acute episoden c. dysbalans van T-helpercellen met overwicht van T-helper 1 (Th1) d. het klinisch beeld wordt uitsluitend bepaald door de genetische achtergrond.
b
11
Tot de kenmerken van chronisch eczeem behoort NIET a. lichenificatie b. roodheid c. galbulten d. schilfering.
c
12
Bij welke rol uit het VUmc profiel hoort het leerdoel "heeft kennis van juridische concepten in de gezondheidszorg"? a. academicus b. beroepsbeoefenaar c. communicator d. medisch expert.
b
13
Tot de verworven immuniteit (adaptive immunity) behoren a. T-lymfocyten en NK-cellen b. NK-cellen en B-lymfocyten c. T-lymfocyten en B-lymfocyten d. T-lymfocyten, B-lymfocyten en NK-cellen.
c
14
De aangeboren immuniteit heeft als kenmerk dat het a. snel optreedt (uren) b. tegen specifieke ziekteverwekkers optreedt c. langzaam optreedt (dagen) d. effectiever wordt na vaccinatie.
a
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
Pagina 3 van 9
15
Men spreekt van primaire wondheling (healing by first intention) als a. de wond het gevolg is van een onbekende oorzaak b. de wond spontaan geneest, zonder toedoen van medisch ingrijpen c. de wondranden schoon zijn en goed bijeengebracht worden d. de wond is ontstaan in tevoren normaal weefsel.
c
16
Vorming van veel granulatieweefsel is kenmerkend voor a. acute ontstekingsprocessen b. keloïdvorming of hypertrofische littekenvorming c. neutrofiele granulocyten d. secundaire wondheling (healing by secondary intention).
d
17
Plethysmografie wordt bij onderzoek van de huid gebruikt voor het meten van veranderingen in a. de kleur b. het bloedvolume c. de zweetsecretie d. de temperatuur.
b
18
De verbinding colcichine voorkomt microtubulivorming, waardoor er alleen vrije tubuline moleculen aanwezig zijn in de cel. Taxol stabiliseert microtubuli. Welke bewering is juist? a. taxol remt de celdeling, colchicine niet b. colchicine remt de celdeling, taxol niet c. zowel taxol als colchicine remmen de celdeling d. taxol noch colchicine remmen de celdeling.
c
19
Wat wordt langer bij spierrelaxatie? a. myosine b. actine c. het sarcomeer d. de Z-disc.
c
20
Een functie van het Golgi-apparaat is a. modificatie en sortering van eiwitten b. eiwitsynthese c. modificatie en sortering van lipiden d. lipiden synthese.
a
21
Welke bewering is volledig juist? Het steroid hormoon (cortisol) werkt in op: a. receptor van de cel b. intracellulaire enzymen c. intracellulaire receptoreiwitten zonder binding aan DNA d. intracellulaire receptoreiwitten gevolgd door binding aan DNA.
d
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
Pagina 4 van 9
22
Welke bewering is juist? a. T-lymfocyten gaan in apoptose in het follikelcentrum van de tonsil b. T-lymfocyten necrotiseren in het follikelcentrum van de tonsil c. B-lymfocyten gaan in apoptose in het follikelcentrum van de tonsil d. B-lymfocyten necrotiseren in het follikelcentrum van de tonsil.
c
23
Bij een brandwondlitteken bevindt de weefseltoename zich voor het grootste gedeelte in a. de epidermis b. de dermis c. de subcutis d. alle drie bovenstaande componenten.
b
24
Secundaire verdieping van een brandwond a. betekent een toename van de ernst van de verbranding b. kan niet worden voorkomen door te koelen c. maakt een chirurgische behandeling noodzakelijk d. wordt niet beïnvloed door de problemen met de circulatie (elektrolytenbalans) die bij een brandwond kunnen optreden.
a
25
In een familie hebben drie kinderen in hetzelfde gezin (twee jongens, een meisje) dezelfde erfelijke aandoening. Verder heeft niemand in de familie de aandoening. Welke overervingmodus ligt het meest voor de hand? a. autosomaal dominant b. autosomaal recessief c. geslachtsgebonden dominant d. geslachtsgebonden recessief.
b
26
Welke van de volgende factoren is verantwoordelijk voor het aantrekken van neutrofielen en b macrofagen naar de plek van een bacteriële infectie? a. bloed b. cytokines c. groeifactoren d. antilichamen.
27
Neutrofiele granulocyten maken contact met bacteriën via a. toll-like receptoren b. lysosomen c. chemokine-receptoren d. adhesie-receptoren.
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
a
Pagina 5 van 9
28
Voor endosomen en lysosomen geldt het volgende met betrekking tot de pH in het cytosol: a. de pH van het lysosoom is lager (zuurder) dan het cytosol, de pH van het endosoom is gelijk aan het cytosol b. zowel de pH van het endosoom als het lysosoom zijn lager (zuurder) dan het cytosol c. de pH van het endosoom is lager (zuurder) dan het cytosol, de pH van het lysosoom is gelijk aan het cytosol d. de pH van zowel endosoom als lysosoom zijn gelijk aan het cytosol.
b
29
Atherosclerose kan veroorzaakt worden door een puntmutatie in a. het cholesterol molecuul b. de cholesterol receptor c. het LDL molecuul d. de LDL receptor.
d
30
Keratine in epitheelcellen hoort tot de klasse van a. intermediaire filamenten b. de microtubuli c. de actine filamenten d. geen van bovenstaande structuren.
a
31
In een bloeduitstrijkje ("difje") a. kan een virale infectie herkend worden door een verhoogd aantal neutrofiele granulocyten b. kan een virale infectie herkend worden door een verhoogd aantal lymfocyten c. kan een parasitaire infectie herkend worden door een verhoogd aantal neutrofiele granulocyten d. kan een parasitaire infectie herkend worden door een verhoogd aantal lymfocyten.
b
32
Hoe wordt de repressor op het Lac-operon verwijderd? Doordat a. galactose aan de repressor bindt b. glucose aan de repressor bindt c. lactose aan de repressor bindt d. β-galactosidase geïnduceerd wordt.
c
33
Psychiaters in Amsterdam gaan Bureau Jeugdzorg voortaan direct alarmeren over ouders van wie het vermoeden bestaat dat zij hun kinderen iets aandoen. Mogen psychiaters deze afspraak maken? a. de psychiater mag alle informatie over zijn patiënt doorgeven aan Bureau Jeugdzorg b. de psychiater mag deze informatie niet zonder toestemming van de ouders doorgeven aan Bureau Jeugdzorg c. de psychiater mag deze informatie nooit doorgeven aan Bureau Jeugdzorg: de informatie valt onder zijn beroepsgeheim d. de psychiater kan een melding doen bij de politie.
b
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
Pagina 6 van 9
34
a Bij een eerste kind van een gezond echtpaar wordt een aandoening gediagnosticeerd die gewoonlijk autosomaal dominant overerft. Verder is er niemand in de familie bekend met deze aandoening. De ouders hebben geen minisymptomen en bij hen wordt geen mutatie aangetoond. Wat vertelt u over het risico bij een volgende zwangerschap van deze ouders? a. het gaat waarschijnlijk om een nieuwe mutatie, het herhalingsrisico is iets verhoogd b. de ouders zijn waarschijnlijk beide drager, het herhalingsrisico is 25% c. aangezien niemand in de familie de aandoening heeft, gaat het hier niet om een erfelijke variant, er is dus geen verhoogd herhalingsrisico d. er moet hier sprake zijn van non-paterniteit (de biologische vader is niet de echtgenoot).
35
Welke uitspraak over multifactorieel overervende aandoeningen is juist? a. de rol van veel van de genen betrokken bij deze groep aandoeningen is bekend b. de meeste gevallen worden veroorzaakt door high-risk genen c. de herhalingsrisico’s voor broers, zussen en kinderen zijn 25 tot 50% d. vanwege hun hoge frequentie zijn ze van groot belang voor de volksgezondheid.
d
36
Het Ehlers-Danlos syndroom (the elastic skin man) ontstaat door a. een gebrek aan secretie van collageen naar de extracellulaire matrix b. een mutatie waardoor de cross-linking van collageen verstoord wordt c. een gebrek aan collagenase waardoor collageen niet meer in procollageen wordt omgezet d. een verhoogde activiteit van proteases in de extracellulaire matrix.
b
37
Tijdens de cytokinese a. valt het cytoplasma van de gedeelde celkern uiteen in twee delen met een eigen kern b. wordt de celkern gedeeld c. wordt het gerepliceerde DNA naar de polen van beide dochtercellen getransporteerd d. wordt het DNA gerepliceerd.
a
38
Welke bewering ten aanzien van het ontstaan van psoriasis is NIET juist? Psoriasis a. verergert onder invloed van bepaalde medicijnen b. is een immuun-gemedieerde aandoening c. volgt een autosomaal overervingpatroon d. verdwijnt in de regel na de puberteit.
d
39
Tot de voorkeurslokalisaties van psoriasis vulgaris (chronisch plaque psoriasis) behoren a. knieholten, nagels en onderrug b. knieholten, elleboogsplooien en gezicht c. strekzijde knieën, nagels en onderrug d. strekzijde knieën, elleboogsplooien en gezicht.
c
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
Pagina 7 van 9
40
Tot de histologische afwijkingen van psoriasis behoort a. spongiose en intra-epidermale vesikelvorming b. verminderde vascularisatie van de epidermis c. spongiose en toename van het aantal dermale bloedvaatjes d. verbrede epidermis met verlengde retelijsten.
d
41
Een effect van UV-licht op gezonde huid is a. schade aan DNA van elastinevezels in de dermis b. ontstaan van rimpels door toename van collageen bindweefsel c. dunner worden van de epidermis d. toename van melanine in keratinocyten.
d
42
Bij een geslachtsgebonden recessieve ziekte is de moeder drager en is de vader niet ziek. Dan geldt: a. zonen zijn altijd ziek, dochters altijd drager b. zonen zijn altijd niet ziek, dochters 50% drager c. zonen 50% ziek, dochters altijd drager d. zonen 50% ziek, dochters 50% drager.
d
43
Psoriasis is een a. monogene multifactoriele aandoening b. monogene unifactoriele aandoening c. polygene multifactoriele aandoening d. polygene unifactoriele aandoening.
c
44
Een leerdoel van de academicus volgens VUmc profiel: a. kan beoordelen in hoeverre preventieadviezen evidence-based zijn b. kan concepten van klinisch redeneren toepassen c. kan hoofd- en bijzaken onderscheiden d. kan onderwijs verzorgen voor patiënten, studenten en zorgverleners.
d
45
Tijdens veel infecties daalt de ijzerconcentratie in het bloedplasma. Dit is een voorbeeld van a. resetting van het set-point voor het regelsysteem dat de bloedconcentratie van ijzer bewaakt b. het ongewenste verbruik van een waardevolle lichaamseigen stof door bacteriën c. positieve feedback d. phase-shift in het biologische ritme.
a
46
Voor ultraviolette (UV-) straling geldt dat a. UV-A dieper in de huid doordringt dan UV-B b. het de aanmaak van vitamine A in de huid bevordert c. het een stimulans vormt voor de collageen synthese in de dermis, waardoor deze dikker wordt en beter beschermt d. het goed door water en wolken wordt tegengehouden.
a
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
Pagina 8 van 9
47
Wat is de eerste fase in de mitose? a. anafase b. metafase c. profase d. telofase.
c
48
Een stuk humaan DNA bevat op molaire basis 5% adenines. Wat is het percentage van cytosines en thymidines op molaire basis in het humane DNA? a. 10% b. 45% c. 50% d. 90%.
c
49
Welke van de volgende beweringen is juist? c a. methyl-groen pyronine kleurt enkel de kern in een cel aan b. methyl-groen pyronine discrimineert tussen de zure en basische componenten in de cel c. methyl-groen pyronine maakt een onderscheid tussen RNA en DNA in de cel d. methyl-groen pyronine kleurt specifiek het Golgi systeem aan.
50
Bij verbranding door hete olie treedt beschadiging op door a. apoptose, niet necrose b. necrose, niet apoptose c. apoptose en necrose d. noch apoptose, noch necrose.
CAT B111 0708 Huid en afweer / akkoord R. Beelen dd 18-09-07 / afname maandag 24-09-07
b
Pagina 9 van 9