Oefentoets
CAT B2.1.5 0708 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B2.1.5 Praktijkcursus gezondheidszorg
Cursuscoördinator
Dr. L. Henneman / Dr. M.B.M. Soethout
Oefentoets met 50 MC vragen MET antwoorden 1
Welke veronderstelling ligt ten grondslag aan de invoering van de no-claim bij de zorgverzekering? Dit is de veronderstelling dat financieel belang bij de verzekerde leidt tot a. meer verantwoordelijkheid voor eigen gezondheid b. bewustere zorgkeuzes c. betere keuzes voor een zorgverzekeraar d. meer kwaliteit van zorg.
b
2
Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg? a. toetsing van gegeven zorg van zorgaanbieders aan de wet b. toezicht houden op de kwaliteit van zorg c. toezicht houden op de marktwerking in de zorg d. afhandelen van klachten van patiënten.
b
3
Kenmerken van disease management zijn: a. geïntegreerde benadering, substitutie b. zelfmanagement, hanteren van evidenced based richtlijnen c. substitutie, samenwerking tussen zorgverleners d. zelfmanagement, zorgmanagement.
b
4
Patiënten met een chronische ziekte als COPD of diabetes mellitus worden in de huisartspraktijk steeds vaker door een praktijkondersteuner behandeld. Welke gevolgen heeft deze aanpak? a. de kwaliteit van zorg voor deze groep patiënten wordt lager b. patiënten worden evengoed of zelfs beter behandeld c. de werkdruk van de huisarts neemt direct af d. de zorg wordt goedkoper.
b
5
Kenmerken van de werkwijze van de huisarts zijn: a. systeembenadering van het gezin, afwegen van nut van geneeskundig handelen b. werken met evidence based richtlijnen, afwegen van nut van geneeskundig handelen c. visites afleggen bij patiënten thuis, werken met evidence based richtlijnen d. legitimeren van klachten en aandoeningen, bijhouden van het medicatiebeleid.
a
6
Hoofdfuncties van de praktijkassistent(e) zijn a. managementfunctie, patiëntvoorlichtende functie b. medisch-diagnostische functie, intake functie c. medisch-technische functie, poortwachterfunctie d. managementfunctie, medisch-diagnostische functie.
a
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
Pagina 1 van 9
7
In de huisartspraktijk wordt steeds meer volgens richtlijnen gewerkt. Welke uitspraak over richtlijnen is juist? a. een richtlijn is pas evidence based als er wetenschappelijk bewijs voor gevonden is b. een richtlijn is ook evidence based als er wel systematisch naar wetenschappelijk bewijs is gezocht maar niets is gevonden c. richtlijnen gelden als norm voor professioneel handelen en daar mag dus niet van afgeweken worden d. richtlijnen zijn bedoeld als procedurehandboek voor artsen over hoe te handelen in de dagelijkse praktijk.
b
8
Onder determinanten van gezondheid en ongezondheid in het determinantenschema valt/vallen NIET: a. sociale omgeving b. psychische factoren c. gender factoren d. fysieke omgeving.
c
9
De belangrijkste doodsoorzaak in Nederland voor mannen en vrouwen is a. kwaadaardige nieuwvormingen b. ziekten van de luchtwegen c. ziekten van hart en bloedvaten d. dementie.
c
10
De prevalentie van een bepaalde ziekte is: a. het aantal personen dat op een bepaald moment van de ziekte geneest b. het aantal personen dat op een bepaald moment de ziekte krijgt c. het aantal personen dat op een bepaald moment de ziekte heeft d. verhouding tussen het aantal personen met en zonder de ziekte.
c
11
Sociaal-economische gezondheidsverschillen worden NIET verklaard door a. psychosociale factoren b. materiële factoren c. gedragsfactoren d. gender factoren.
d
12
Onder de preventieve gemeentelijke gezondheidstaken valt conform de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid NIET a. de uitvoering jeugdgezondheidszorg b. de infectieziektebestrijding c. het ambulancevervoer d. het bevorderen van de openbare geestelijke gezondheidszorg.
c
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
Pagina 2 van 9
13
Vroegtijdige opsporing van ziekte, nog voordat deze klachten veroorzaakt, is een vorm van a. collectieve preventie b. primaire preventie c. secundaire preventie d. tertiaire preventie.
14
De sleutelorganisatie voor de uitvoering van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid b (WCPV) is a. de thuiszorg b. de GGD c. het Riagg d. de gemeente.
15
Huisartsencontact met hun patiënten wordt gekenmerkt door de volgende verschillen: a a. vrouwen komen vaker dan mannen, laag opgeleiden komen vaker dan hoog opgeleiden b. vrouwen komen minder vaak dan mannen, laag opgeleiden komen vaker dan hoog opgeleiden c. vrouwen komen vaker dan mannen, laag opgeleiden komen minder vaak dan hoog opgeleiden d. vrouwen komen minder vaak dan mannen, laag opgeleiden komen minder vaak dan hoog opgeleiden.
16
De Engelse term "need" wordt binnen de gezondheidszorg uitgelegd als a. de vraag naar gezondheidszorg b. de subjectieve of objectieve zorgbehoefte c. het aanbod van gezondheidszorg d. de relatie tussen vraag en aanbod in de gezondheidszorg.
b
17
Welke factoren zijn van invloed op de behoefte aan gezondheidszorg? a. legitimering van schoolverzuim door ziekte, ziektebeleving en klaaggedrag b. vertrouwen in de medische zorg, ziektebeleving en klaaggedrag c. legitimering van schoolverzuim door ziekte, afstand tot de voorzieningen d. vertrouwen in de medische zorg, verzekeringsdekking.
a
18
Met het begrip gezondheidszorg als "systeem" wordt bedoeld a. de afstemming van vraag en aanbod in de gezondheidszorg b. een georganiseerde verzameling van verschillende onderdelen van de gezondheidszorg die onderling samenhangen c. de relatie tussen zorgvrager, zorgaanbieder en bekostiger in de gezondheidszorg d. het financieringsstelsel in de zorg.
b
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
c
Pagina 3 van 9
19
De drie actoren die een driehoeksverhouding vormen in het stelsel van de gezondheidszorg c zijn a. de overheid, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder b. de overheid, de zorgaanbieder en de zorgvrager c. de zorgverzekeraar, de zorgaanbieder en de zorgvrager d. de zorgverzekeraar, de zorgaanbieder en de hulpverlener.
20
Ambulante zorg a. wordt zowel extramuraal als intramuraal verleend b. wordt alleen extramuraal verleend c. wordt alleen intramuraal verleend d. is zorg waarbij de patiënt continue thuis verblijft.
a
21
Thuiszorg is a. tweedelijnszorg b. eerstelijnszorg c. mantelzorg d. ambulante zorg.
b
22
Factoren die samenhangen met zorggebruik door patiënten worden beschreven in het Model van Andersen. Welke factoren horen NIET in dit model thuis? a. kenmerken van de ziekte b. opvattingen over de ziekte c. verzekeringsdekking en inkomen d. gezinssamenstelling van de patiënt.
d
23
Geneesmiddelen zijn niet weg te denken uit de gezondheidszorg in Nederland. Welke uitspraak is juist? a. in Nederland zijn op dit moment ongeveer 1700 geneesmiddelen geregistreerd b. geregistreerde geneesmiddelen zijn uitsluitend op doktersrecept verkrijgbaar c. geregistreerde geneesmiddelen zijn uitsluitend bij de apotheek verkrijgbaar d. geneesmiddelen beslaan ongeveer 10% van de totale kosten van de gezondheidszorg.
d
24
Een zorgpad a. wordt gekenmerkt door een keten van zorg over de muren van een instelling heen b. is een verzameling methoden en hulpmiddelen om een zorgteam op elkaar af te stemmen en taakafspraken te maken voor een algemene zorgpopulatie c. is een verbetering voor de kwaliteit van zorg voor patiënten met co-morbiditeit d. is per definitie multidisciplinair en dus afdeling- en beroepsoverstijgend.
d
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
Pagina 4 van 9
25
Welke uitspraak over kenmerken van verpleeghuiszorg is juist? a. verpleeghuiszorg is bestemd voor ouderen boven de 65 jaar met zodanige functiestoornissen dat ze niet meer thuis kunnen wonen b. verpleeghuizen bieden alleen plaats aan psychogeriatrische patiënten c. de gemiddelde verblijfsduur in verpleeghuizen is 3 maanden d. driekwart van de opgenomen patiënten in verpleeghuizen is vrouw.
d
26
Het Nederlandse Gezondheidszorgsysteem is onderverdeeld in care, cure, preventie en welzijn. Uit welke onderdelen bestaat care? a. thuiszorg, verpleeghuis, verzorgingshuis b. huisartsenzorg, medisch specialistische zorg, ziekenhuiszorg c. GGD, huisartsenzorg, thuiszorg d. huisartsenzorg, ziekenhuiszorg, verpleeghuiszorg.
a
27
Welke uitspraak over alternatieve behandelwijzen is juist? a. patiënten die gebruik maken van alternatieve behandelaars maken in het algemeen minder gebruik van reguliere behandelaars b. alternatieve behandelwijzen worden toegepast door niet-regulier opgeleide beroepsbeoefenaren c. het toepassen van alternatieve behandelwijzen door artsen is wettelijk toegestaan d. omdat alternatieve behandelwijzen wettelijk niet erkend zijn worden ze niet vergoed door ziektekostenverzekeraars.
c
28
Zorg aan cystic fibrosis (CF) patiënten gegeven door een multidisciplinair team binnen de muren van het ziekenhuis is een vorm van a. ketenzorg b. ambulante zorg c. een klinisch zorgpad d. transmurale zorg.
c
29
Thuiszorgorganisaties zorgen voor de uitvoering van de a. jeugdgezondheidszorg 4-19 jaar b. kraamzorg aan huis c. opvang van dak- en thuislozen d. bestrijding van infectieziekten.
b
30
Een patiënte met reuma geeft aan dat zij behoefte heeft aan huishoudelijke ondersteuning. Een adequate reactie van de behandelend arts is verwijzing naar: a. een zorgloket in het kader van de wet Maatschappelijke ondersteuning b. de GGD c. de thuiszorg d. het maatschappelijk werk.
a
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
Pagina 5 van 9
31
Bij de evaluatie van de gezondheidszorg in Nederland staan drie begrippen centraal: werkzaamheid, doeltreffendheid en doelmatigheid. Onder doelmatigheid van de gezondheidszorg wordt verstaan: a. de verhouding tussen werkzaamheid en kosten b. de verhouding tussen doeltreffendheid en kosten c. de verhouding tussen werkzaamheid en doeltreffendheid d. zo laag mogelijke kosten ongeacht het bereikte gezondheidseffect.
b
32
Welke uitspraak over de rol van de overheid in de organisatie van de gezondheidszorg in Nederland is juist? De overheid a. ziet toe op de kwaliteit van de uitvoering van de zorg b. verdeelt de financiële middelen van de gezondheidszorg c. behartigt de klachten van individuele patiënten over de gezondheidszorg d. heeft geen directe bemoeienis met de gezondheidszorg en laat dit over aan de actoren in de zorg zelf.
a
33
Om kosten beter te beheersen is in het nieuwe zorgstelsel a. marktwerking geïntroduceerd b. een vast tarief per verrichting vastgesteld c. het aantal geneesmiddelen dat mag worden vergoed door de verzekering beperkt d. een vooraf bepaald ziekenhuisbudget geïntroduceerd.
a
34
De kern van "veilig incident melden" is a. dat een melding niet gebruikt wordt om maatregelen tegen een hulpverlener te nemen b. dat de Inspectie alle meldingen geanonimiseerd onderzoekt c. dat het registratiesysteem extra wordt beveiligd d. dat alleen de patiënt de meldingen mag inzien.
a
35
Als het gaat om risico’s van een behandeling wordt de omvang van het recht van de patiënt d op informatie bepaald door a. de vraag hoeveel ervaring de hulpverlener heeft b. de ernst van het risico c. de vraag hoe vaak het risico zich werkelijk heeft voorgedaan d. de ernst van het risico in relatie tot de frequentie ervan.
36
Adverse events zijn onbedoelde uitkomsten die zijn ontstaan door het (niet) handelen van een zorgverlener en/of door het zorgsysteem en die door hun ernst schade, of tijdelijke dan wel permanente beperkingen veroorzaken voor de patiënt of leiden tot zijn dood. Een adverse event a. is per definitie vermijdbaar b. is per definitie verwijtbaar c. kan vermijdbaar maar ook niet-vermijdbaar zijn d. is per definitie niet-vermijdbaar.
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
c
Pagina 6 van 9
37
Patiëntveiligheid wordt gedefinieerd als: "het nagenoeg ontbreken van (de kans op) aan de patiënt toegebrachte lichamelijke of psychische schade ontstaan door het niet volgens de ... handelen van hulpverleners en/of tekortkomingen van het zorgsysteem". Vul de definitie aan: wat staat er op de stippellijn? a. richtlijnen b. professionele standaard c. wetgeving d. afspraken zoals vastgesteld met de patiënt (volgens de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst).
b
38
Bij het veelvuldig gebruik van Ibuprofen kunnen maagbloedingen optreden. Dit is een voorbeeld van a. een fout b. een calculated risk c. een adverse event d. een medische misser.
b
39
In de Nederlandse Wet op de kwaliteit van zorginstellingen wordt het begrip kwaliteit opgesplitst in a. interne en externe kwaliteitsbewaking b. patiënttevredenheid en patiëntveiligheid c. effectiviteit, efficiëntie en patiëntgerichtheid d. kwaliteitssystemen, richtlijnen en intercollegiale toetsing.
c
40
Certificatie is a. een externe kwaliteitsbeoordeling door een onafhankelijke instantie b. een externe kwaliteitsbeoordeling in opdracht van de instelling of sector zelf c. een vorm van interne kwaliteitsbeoordeling d. een vorm van formele visitatie, leidend tot een eindoordeel.
a
41
De factor die GEEN invloed heeft op de toegankelijkheid van zorggebruik is a. het vertrouwen in de medische zorg b. de afstand tot de voorzieningen c. de beschikbare tijd d. de verzekeringdekking.
a
42
Tot de top 5 van de belangrijkste ziekten en aandoeningen naar sterfte in Nederland behoort/behoren NIET: a. coronaire hartziekten b. longkanker c. darmkanker d. CARA
c
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
Pagina 7 van 9
43
Steeds vaker wordt de kwaliteit van de verleende zorg vergeleken, bijvoorbeeld tussen ziekenhuizen. Dit wordt beoordeeld aan de hand van a. prestatie-indicatoren b. intercollegiale toetsing c. hoeveelheid medische fouten d. aantal genezen patiënten.
a
44
Rookverbod in openbare ruimten is een voorbeeld van a. gezondheidsbevordering b. gezondheidsbescherming c. ziektepreventie d. gezondheidsvoorlichting.
b
45
Voorbehouden handelingen mogen alleen door geregistreerde en daartoe bevoegde zorgverleners worden uitgevoerd. In welke wet is dit vastgelegd? a. de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) b. de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) c. de Wet op het strafrecht d. de Kwaliteitswet Zorginstellingen.
a
46
De oorzaken van fouten kunnen in vier groepen factoren worden geclassificeerd. Welke factoren horen er NIET bij? a. menselijke factoren b. organisatiegebonden factoren c. patiëntgebonden factoren d. economische factoren.
d
47
Welke uitspraak over de frequentie van zorggebruik in Nederland is ONJUIST? a. het gemiddeld aantal huisartscontacten per jaar per persoon in de bevolking is ongeveer 4 b. ongeveer 16% van de populatie is verantwoordelijk voor ongeveer tweederde van het aantal consulten van de huisarts c. in een willekeurig jaar ziet de huisarts ongeveer een kwart van zijn patiënten geen enkele keer d. ongeveer 16% van de dagelijkse huisartscontacten wordt naar de specialist verwezen.
d
48
Exogene determinanten van gezondheid zijn a. leefstijl, persoonskenmerken b. fysieke omgeving, sociale omgeving c. sociale omgeving, persoonskenmerken d. leefstijl, verworven somatische factoren.
b
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
Pagina 8 van 9
49
Als er door een patiënt een klacht wordt ingediend bij de klachtencommissie dan a. kan de patiënt in hoger beroep gaan als hij het er niet mee eens is b. wordt er door de commissie eigen onderzoek gedaan c. is de uitspraak over het algemeen juridisch bindend d. kan de patiënt niet meer naar de tuchtrechter gaan.
b
50
Een medische fout is a. altijd verwijtbaar, soms vermijdbaar b. soms verwijtbaar, soms vermijdbaar c. soms verwijtbaar, altijd vermijdbaar d. altijd verwijtbaar, altijd vermijdbaar.
c
oefenCAT B215 0708 Praktijkcursus gezondheidszorg MET antw.
Pagina 9 van 9