Oefentoets
CAT B3.1.3 0708 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B3.1.3 Voeding en metabolisme
Cursuscoördinator
Dr. M.E. Craanen / Prof. dr. G. Kraal
50 vragen met antwoorden, vraag 10 t/m 14 ingev. dd. 07-01-08 1
De a.lienalis is een directe tak van de a. aorta b. truncus coeliacus c. a.mesenterica superior d. a.mesenterica inferior.
b
2
Wat is de juiste volgorde van onderstaande galwegen (van lever richting duodenum)? a. ductus choledochus, ductus hepatica sinistra, ductus pancreaticus b. ductus hepatica sinistra, ductus pancreaticus, ductus choledochus c. ductus hepatica sinistra, ductus hepatica communis, ductus choledochus d. ductus hepatica sinistra, ductus choledochus, ductus hepatica communis.
c
3
De volgende structuren zijn onderdelen van de maag behalve a. corpus b. fundus c. ampulla d. antrum.
c
4
Een chirurg schiet tijdens een pancreas operatie uit met zijn scalpel en gaat door het corpus b van de pancreas. Onderstaande structuur loopt het meeste risico geraakt te worden; de a. milt b. v. mesenterica superior c. rechter nier d. v. gastro-omentalis sinistra.
5
Splenomegalie wordt NIET gevonden bij a. onvoldoende erythropiese b. malaria infecties c. portale hypertensie d. reumatoide arthritis.
a
6
Onderstaande bewering is juist: a. monomeer IgA wordt door darmepitheelcellen in het darmlumen uitgescheiden b. M cellen spelen een belangrijke rol bij de opname van antigenen in platen van Peyer c. het lymfoiede weefsel in platen van Peyer bestaat uitsluitend uit kiemcentra d. platen van Peyer komen vooral voor in het colon.
b
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
Pagina 1 van 9
7
De volgende parameter voor het diagnosticeren van de voedingstoestand geeft informatie over de spiermassa: a. BMI b. handknijpkracht c. gewichtsbeloop d. serum albumine.
b
8
Onderstaande prikkel(s) in het duodenum stimuleert/stimuleren de secretie van cholecystokinine: a. aminozuren b. verhoogde osmolariteit c. rek d. H+ ionen.
v
9
Een belangrijke bedreiging voor een veilige anesthesie-inleiding bij een patiënt met een acute ileus wordt gevormd door a. hypovolemie b. aspiratie c. koorts d. alle antwoorden zijn juist.
b
10
De therapeutische werking van NSIAD’s (non-steroidal anti-inflammatory drugs) in geval van menorragie is te verklaren doordat NSAID’s invloed hebben op a. de oestrogeenreceptoren in het endometrium b. de aanmaak van prostacycline en de functie van trombocyten c. het fibrinolytische proces d. stollingsfactoren VIII en IX.
b
11
Tot de symptomen van een genitale verzakking rekent men NIET a. een balgevoel b. lage rugpijn c. diarree d. urine retentie.
c
12
Urine stress incontinentie wordt NIET behandeld met a. bekkenbodem fysiotherapie b. een urethrosuspensie c. een pessarium d. een parasympathicolyticum.
d
13
Een van de symptomen van een EUG is a. hoge koorts b. een sterk verhoogde BSE c. loze defecatie drang d. pijn in de leverstreek.
c
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
Pagina 2 van 9
14
Tot de gevolgen van een salpingitis wordt NIET gerekend a. een hogere kans op EUG b. een hydrosalpinx c. een hogere kans op endometriosis d. infertiliteit.
c
15
Iemand met terminale nierinsufficiënte komt bij u eten. Bij het samenstellen van de maaltijd is het verstandig het volgende te beperken: a. groenten b. aardappelen c. vlees d. vitaminen.
c
16
Tot welke leeftijd moet een coeliakiepatiëntje zich aan zijn dieet houden? a. levenslang b. tot de volwassen leeftijd c. tot de basisschoolleeftijd d. tot de middelbare schoolleeftijd.
a
17
Mallory-Weiss syndroom is a. chronisch bloedverlies uit maagslijmvlieserosies thv het diafragma b. hematemesis uit een laesie, die ontstaat na heftig braken, ter hoogte van de cardiooesofageale overgang c. bloeding uit kleine vasculaire afwijking in tractus digestivus d. perforatie van de oesofagus als gevolg van heftig braken.
b
18
De zogenaamde "rapid ureasetest" voor de diagnose van Helicobacter pylori is een methode om: a. IgG antilichamen in het serum te meten b. 13CO2 in de adem te meten na inname van 13C ureum. c. de ureaseactiviteit in maagbiopten te meten d. snel Helicobacter pylori te kweken.
c
19
De diagnose refluxziekte stelt men voornamelijk door a. typische klachten b. endoscopie c. een röntgenfoto van de oesofagus d. 24 uurs pH meting.
a
20
Helderrood bloedverlies duidt NIET op a. rectumcarcinoom b. coecumtumor c. haemorrhoiden d. proctitis.
b
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
Pagina 3 van 9
21
Welke van de volgende uitspraken past NIET bij non-alcoholic fatty liver disease a. leidt bij 1 % van de patiënten tot cirrose b. risicofactoren zijn obesitas, hypertensie, diabetes mellitus type 2 en metabool syndroom c. is de belangrijkste oorzaak van cryptogene cirrose d. histologisch duidelijk te onderscheiden van alcoholische cirrose.
d
22
Transmissie bij hepatitis C is op de volgende manieren mogelijk, behalve door a. sexueel contact b. besmet water waarmee groenten zijn gewassen c. instrumentarium bij het aanbrengen van tatoeages d. een scheerbeurt bij een kapper.
b
23
De volgende stellingen zijn juist, behalve a. hepatitis B moet altijd behandeld worden b. hoe lager de HBV DNA concentratie des te beter de respons op therapie c. HBs en HBc worden in het leverbiopt aangetroffen bij actieve ziekte d. hepatocellulair carcinoom bij hepatitis B kan zonder cirrose ontstaan.
a
24
Bacillaire dysenterie a. veroorzaakt "rijstewater" diarree b. reageert niet op antibiotica c. wordt veroorzaakt door bacteriën behorende tot het genus Shigella d. kan ontstaan na ingestie van bacteriële toxines aanwezig in besmet voedsel.
c
25
Onderstaande beweringen over salmonellosis zijn waar, behalve a. elke patiënt met een salmonella infectie dient met antibiotica behandeld te worden b. schildpadden zijn frequent drager van salmonella c. de bacterie invadeert de darmmucosa en kan zich makkelijk in macrofagen vermenigvuldigen d. salmonella wordt overgedragen via besmette kip, eieren en ander voedsel.
a
26
Onderstaande ziekte wordt veroorzaakt door een protozo a. trichuriasis b. enterobiasis c. amoebiasis d. schistosomiasis.
c
27
Maatregelen voor contactisolatie (dwz éénpersoonskamer, gebruik handschoenen en jasschort) zijn nodig bij een aantal darminfecties. Bij onderstaande verwekker is dat bij een volwassen, niet-incontinente patiënt het geval. a. Salmonella typhi b. Clostridium difficile c. enterohemorrhagische E.coli type O157 d. Vibrio cholera.
b
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
Pagina 4 van 9
28
De meest voorkomende oorzaak van een acute appendicitis: a. adenocarcinoom b. carcinoid c. fecolith d. ziekte van Crohn.
c
29
Bij histopathologisch onderzoek van een duodenumbiopt worden granulomen aangetroffen. Onderliggend ziektebeeld is het MINST waarschijnlijk: a. tuberculose b. M. Crohn c. coeliakie d. sarcoidose.
c
30
Onderstaande uitspraken met betrekking tot pseudomembraneuze colitis zijn juist, behalve a. wordt veroorzaakt door Clostridium dificile b. kan voorkomen na antibiotica gebruik c. bij histologisch onderzoek wordt debris aan het oppervlak van de mucosa gezien d. wordt gekenmerkt door granulomen.
d
31
De volgende bewering m.b.t. divertikels van het colon is waar. a. divertikels ontstaan door uitstulping van de gehele colonwand (zgn. "waar" divertikel) b. darmresectie is geïndiceerd vanwege de kans op maligne ontaarding c. komen vooral voor in het proximale colon d. een doorgemaakte diverticulitis kan aanleiding geven tot een stenose van het colon.
d
32
Onderstaande beweringen met betrekking tot het coloncarcinoom zijn juist, behalve a. meestal gaat het om adenocarcinomen b. de prognose is afhankelijk van het stadium c. komt overwegend familiair voor d. metastaseert hematogeen naar de lever.
c
33
De juiste behandeling van een acute ongecompliceerde niersteenkoliek: a. ruime (>2liter/24 uur) vochtinname b. pijnstilling met een NSAID en Buscopan c. 2 dagen bedrust d. antibiotica intraveneus.
b
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
Pagina 5 van 9
34
Een 80 jarige alleenstaande man bezoekt uw spreekuur met als klachten frequent kleine beetjes plassen en stinkende urine. Recent zegt hij ook hematurie te hebben gehad. In zijn voorgeschiedenis heeft hij diabetes mellitus type 2 (DM.). Bij onderzoek ziet u een wat morsige man. Hij heeft een fimosis en een vergrote prostaat. Urineonderzoek: een stick is positief voor leukocyten en bloed. De meest waarschijnlijke oorzaken van een urineweginfectie bij deze man zijn: a. een blaastumor en ontregelde DM. b. urineresidu bij een goedaardig vergrote prostaat en peniscarcinoom. c. slechte hygiëne, onvoldoende uitplassen. d. Een blaastumor en urineresidu bij een goedaardig vergrote prostaat.
d
35
Het volgende symptoom komt het meeste voor bij blaastumoren: a. hematurie b. hardnekkige urineweginfecties c. flankpijn d. toegenomen mictiefrequentie.
a
36
Het volgende urinemonster is nodig voor onderzoek op de aanwezigheid van dysmorfe erytrocyten? a. een random portie urine, mits ± < 4 uur oud b. een random portie urine, mits ± < 4 uur oud (bewaard bij kamertemperatuur) of minder dan 24 uur oud (bewaard bij 4-8° C.) c. een portie urine, bij voorkeur ochtend urine (2e lozing), direct naar het lab gebracht d. een random portie urine, mits ± < 4 uur oud (bewaard bij 4-8° C.)
c
37
Hematurie betekent: a. 4 erytrocyten pgv in urine b. positieve erytrocyten op teststrip c. hemoglobine in urine d. myoglobine in urine.
a
38
Een vrouw van 55 jaar heeft diffuse botpijn en spierzwakte. Zij is mager, heeft een anemie en is bekend met coeliakie. De calciumspiegel is laag en de parathyroidhormoonspiegel is hoog. De diagnose is: a. osteomalacie en secundaire hyperparathyreoidie b. primaire hyperparathyreoïdie en osteïtis fibrosa c. spierzwakte t.g.v. ijzergebreksanemie d. pseudohypoparathyreoïdie.
a
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
Pagina 6 van 9
39
Een man van 80 jaar had recent in het rechterbeen een embolie die verwijderd is. Hij is gejaagd, heeft hartkloppingen, transpireert en heeft trillende handen. Er zijn geen oogverschijnselen. In zijn familie komen geen schildklierziekten voor. De differrentiaaldiagnose bevat in ieder geval: a. subacute thyreoiditis van De Quervain b. HCG-geïnduceerde hyperthyreoidie c. thyreotoxicosis factitia (verzwegen inname T4-tabletten) d. morbus Plummer.
40
Een vrouw van 55 jaar komt op uw spreekuur voor controle van de bloeddruk. Bij onderzoek d valt u een flink diffuus struma op in de hals. Bij navraag geeft patiënte aan daarvan geen last te ervaren. Bij bloedonderzoek blijkt zij euthyreood. U handelt als volgt: a. stelt patiënte een operatieve strumectomie voor vanwege het risico op maligne ontaarding b. start een behandeling met thyroxine om groei van het struma te voorkomen c. u verricht een echo van de hals om de kans op maligniteit in te kunnen schatten d. doet niets en wacht af.
41
De volgende bevinding pleit tegen de diagnose diabetes mellitus type 1: a. positieve antistoffen tegen glutamaat decarboxylase b. afwezigheid microvasculaire complicaties bij eerste presentatie c. overgewicht d. diabetische ketoacidose.
c
42
Bij mevrouw A. wordt een hypofyseadenoom gediagnosticeerd dat groeihormoon produceert. Het adenoom is 1,2 cm groot en heeft zich recent suprasellair uitgebreid. De eerste keus behandeling Is: a. radiotherapie b. transsphenoidale resectie c. groeihormoonreceptorantagonist d. somatostatine-analoog
b
43
Welke van de hieronder beschreven kenmerken past niet bij Multipele endocriene neoplasie? a. gelijktijdig bestaan van adenomen in meer dan één endocriene klier b. vaak voorkomende diagnose c. verhoogde kans op maligniteit d. aanwezigheid van erfelijke aanleg.
b
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
d
Pagina 7 van 9
44
Bij de behandeling van een ulcus pepticum worden mucuslaagbeschermende/versterkende geneesmiddelen gebruikt. De volgende (sub)groep(en) van geneesmiddelen heeft/hebben als belangrijkste werkingsmechanisme het beschermen/versterken van de mucuslaag: a. bismuthcitraat b. antacida c. H2 antagonisten d. prostaglandinen.
a
45
Alle middelen voor de behandeling van ulcus pepticum kunnen bijwerkingen veroorzaken. Onderstaande bijwerking(en) kan/kunnen veroorzaakt worden door prostaglandinen a. hypermagnesiaemie b. interacties met andere geneesmiddelen door het remmen van cytochroom P450 c. huiduitslag d. menstruatiestoornissen.
d
46
Een triple therapie bij de behandeling van een ulcus pepticum bestaat uit de volgende combinaties: a. 1 antibioticum, een protonpompremmer en een prostaglandine b. 3 antibiotica c. een protonpompremmer en 2 antibiotica d. 2 antibiotica en bismuthcitraat.
d
47
Voor het vaststellen van activiteit van microscopische colitis dient: a. C-Reactief Proteïne in het bloed worden bepaald b. histologisch onderzoek van een darmbiopt worden gedaan c. endoscopie (sigmoidoscopie) worden verricht d. te worden gevraagd naar bloed bij de ontlasting.
b
48
Inflammatory bowel disease (IBD) ontstaat vaak op jeugdige leeftijd. De mortaliteit van IBD-patiënten: a. is veranderd bij alle patiënten met IBD b. is alleen veranderd bij die patiënten die colitis ulcerosa hebben c. is alleen veranderd bij patiënten met de ziekte van Crohn d. is voor de meeste patiënten niet veranderd.
d
49
Bij de behandeling van de ziekte van Crohn is er verschil tussen 1. een inductie van remissie behandeling en 2. een onderhoudsbehandeling. Welke bewering is juist? a. prednison is een goed middel voor onderhoudsbehandeling b. infliximab is een goed middel voor inductiebehandeling c. mesalazine is een goed onderhoudsmiddel d. azathioprine is een goed middel voor inductiebehandeling.
b
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
Pagina 8 van 9
50
De oorzaak van IBD is onbekend. Toch beschermen verschillende factoren tegen IBD, de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. Welke bewering is juist? a. roken beschermt tegen colitis ulcerosa b. een appendectomie beschermt tegen de ziekte van Crohn c. hygiënische omstandigheden beschermen tegen IBD d. ontsteking van gewrichten (RA) of ogen (uveïtis) beschermt tegen IBD.
oefenCAT B313 0708 MET antwoorden-vrg 10-14 ingev.
a
Pagina 9 van 9