Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
1
1
Waardoor onderscheidt Röntgenstraling zich van zichtbare straling (zichtbaar licht)?
c
a. de golflengte is langer b. de voortplantingssnelheid is hoger c.
de energie is hoger
d. de frequentie is lager. 2
Van welke factor is de Röntgen-absorptiecoëfficiënt van weefsel afhankelijk?
a
a. de samenstelling van het weefsel (zoals bijv. het calcium gehalte van bot) b. de intensiteit van de opvallende straling c.
de aanwezigheid van radioactieve tracers
d. de longitudinale relaxatietijd T1. 3
Wat is een voordeel van een MRI opname boven een CT opname?
d
a. MRI is meer gevoelig voor verschil in de Röntgen-absorptiecoëfficiënt b. MRI toont beter de opname van een radioactieve tracer. c.
MRI verschaft een contrast in de eenheid Sievert (geabsorbeerde stralingsenergie)
d. MRI levert contrast tussen zachte weefsels (bijv. kraakbeen versus ligamenten), als gevolg van verschillen in T1 en T2 relaxatietijden. 4
Wat is het belangrijkste principe van time- management?
b
a. je houden aan een korte en lange termijn planning b. het maken van keuzes c.
een balans vinden tussen studie en vrije tijd
d. afmaken waar je aan begint. 5
Welke van de genoemde structuren grenst aan het foramen intervertebrale?
d
a. de processus spinosus b. de crista iliaca c.
het acromion
d. het ligamentum flavum. 6
De tussenwervelschijf (discus intervertebralis) grenst aan
a
a. het wervellichaam b. de lamina van de wervelboog c.
de processus transversus van de wervels
d. de musculus erector spinae. 7
Bij een tennisarm is de oorsprongssplaats van de extensoren van de hand en onderarm zeer
d
pijnlijk. Waar hebben deze spieren hun oorsprong? a. het olecranon b. de radius c.
de ulna
d. de epicondylus lateralis humeri.
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
2
8
Supinatie van de onderarm
b
a. treedt op bij een rechtshandig persoon bij het los draaien van schroeven met een schroevendraaier b. wordt onder andere gegenereerd door de m. biceps brachii c.
is gestoord bij een uitval van de n radialis
d. komt tot stand doordat de ulna om de radius heen draait. 9
Welk bot/botdeel is het gemakkelijkst palpabel bij een gezonde persoon?
a
a. spina scapulae b. processus transversus van de lumbale wervels c.
het os capitatum in de handwortel
d. het collum femoris. 10
Een uitval van de nervus fibularis communis
a
a. leidt tot een uitval van de dorsaalflexoren van de enkel waardoor de patiënt gemakkelijk struikelt over kleine oneffenheden b. veroorzaakt paresthesiën in de voetzool c.
wordt vaak veroorzaakt door fracturen van de tibia
d. leidt tot verlamming van de kuitspieren. 11
Welke van de onderstaande bewegingen kan in geen enkel metacarpo-phalangeaal
d
gewricht optreden? a. ulnair abductie b. radiaal abductie c.
extensie
d. pronatie. 12
Het typische hyalien kraakbeen
d
a. wordt gekenmerkt door afwezigheid van collagene vezels b. komt alleen voor in het kraakbenige skelet c.
heeft een functie bij de endesmale verbening
d. is rijk aan chondroïtinesulfaat. 13
Gladde spiercellen contraheren min of meer synchroon als bundel doordat
a
a. de cellen verbonden zijn door gap junctions b. het endomysium de cellen verbindt c.
een uitgebreid T systeem de cellen prikkelt
d. alle cellen contact maken met een zenuwuitloper. 14
De botmatrix bestaat vooral uit
b
a. matrix blaasjes b. osteoidcollageen c.
hydroxyapathiet
d. glycosaminoglycanen
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
3
15
Bekijk de figuur. Denk hierbij aan het schieten op een schietschijf. Het cirkeltje in de
d
tekening geeft de roos van de schietschijf weer (datgene dat je wilt raken, c.q. meten). De puntjes zijn de schoten, ofwel de individuele metingen van de personen. Wat kun je zeggen over de betrouwbaarheid en validiteit van deze metingen? a. niet betrouwbaar, maar wel valide
A
b. betrouwbaar, maar niet valide c.
betrouwbaar en valide
d. niet betrouwbaar en niet valide.
16
X
Welke van de volgende stellingen is ONJUIST?
c
a. een meetinstrument kan betrouwbaar, maar niet valide zijn b. responsiviteit is een onderdeel van validiteit c.
systematische meetfouten leiden tot onbetrouwbare gegevens
d. validiteit bepaal je door hypotheses te toetsen. 17
Kenmerkend voor langzame skeletspiervezels (type I) ten opzichte van snelle
a
skeletspiervezels (type II) is: a. de volgorde van rekrutering van motorunits: type I motorunits worden volgens het “size principe” eerder aangezet dan type II motorunits b. de relatief snelle vermoeibaarheid van type I c.
de relatief hoge tetanische fusiefrequentie van type I
d. het relatief hoge ATP verbruik tijdens contractie van type I. 18
De kracht-snelheid relatie:
b
a. geeft de relatie tussen de verkortingssnelheid van de spier en de maximale isometrische kracht b. geeft aan dat de contractiesnelheid afneemt als de belasting toeneemt c.
is voor een actieve spier gelijk aan die van een niet-actieve spier
d. verandert tijdens vermoeidheid essentieel van vorm 19
Hoe groot is het deel van de Nederlandse bevolking dat naar schatting ooit in het leven
d
aspecifieke lage rugklachten zal krijgen? a. 0-15% b. 25% c.
30-60%
d. 60-90%.
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
4
20
Welke uitspraak is waar?
b
a. het lichamelijk onderzoek is voor veel patiënten een spannende of soms beladen gebeurtenis, om de sfeer wat meer ontspannen te laten worden is het gepast om daarover grapjes te maken b. de scheiding tussen anamnese en lichamelijk onderzoek is niet absoluut; tijdens de anamnese observeert de arts ook al en tijdens het onderzoek kunnen vragen worden gesteld c.
bij het uitvoeren van een lichamelijk onderzoek is het in de huisartsenpraktijk gebruikelijk om patiënten zich volledig te laten ontkleden
d. het is onjuist om “overbodig” lichamelijk onderzoek (de zogenaamde magische handelingen) uit te voeren. 21
Wat zijn risicogroepen voor het krijgen van een carpaal tunnelsyndroom?
d
a. zwangere vrouwen b. toetsenbordgebruikers c.
diabetespatiënten
d. alle drie genoemde groepen. 22
Welke van de volgende factoren bepaalt mede de beslissing om medische hulp te zoeken?
a
a. het ontbreken van sociale steun b. de aanwezigheid van een ‘self-limiting disease’ c.
het succesvol toegepast hebben van zelfzorg
d. het vertonen van ziektegedrag. 23
Welke van de onderstaande gewrichten worden het vaakst door artrose aangetast?
c
a. ellebogen b. polsen c.
knieën
d. enkels. 24
Een gesloten fractuur is
a
a. een fractuur waarbij de huid intact is b. een fractuur die weer genezen is c.
een fractuur waarbij de botuiteinden operatief tegen elkaar geplaatst zijn
d. een fractuur waarbij de botuiteinden door tractie en manipulatie tegen elkaar geplaatst zijn. 25
Bij langer bestaande rugpijn bij jonge mensen moet men bij een combinatie van nachtelijke
c
pijn en ochtendstijfheid denken aan a. overmatig sporten b. overbelasting op het werk c.
spondylitis ankylopoetica (ziekte van Bechterew)
d. artrose.
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
5
26
Waarop wijst een asymmetrische luchtfiguur (ruimte tussen armen en romp) bij het
c
lichamelijk onderzoek van de rug? a. op een versterkte kyfose b. op een versterkte lordose c.
op een scoliose
d. is niet afwijkend, maar variant van normaal. 27
Een jonge frisse studente met enig overgewicht is altijd gezond geweest maar struikelt de
d
laatste tijd over kleine oneffenheden. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar klachten? a. polyneuritis b. aandoening van de nervus femoralis door druk van de vetplooien in de lies c.
artrose van het kniegewricht
d. afknelling van de nervus fibularis door langdurig over elkaar zitten met de benen tijdens het studeren. 28
Een “saturday night palsy” is een aandoening van de nervus radialis klassiek ten gevolge
b
van dronken in slaap vallen met de arm over de rugleuning van de stoel. Bij deze patiënt vinden we: a. een doof gevoel in de handpalm b. een doof gevoel in de handrug c.
verlies van de knijpkracht in de vingers
d. uitval van de m. biceps brachii.
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
6
29
a
In bovenstaande figuur staat een voor-achterwaartse foto van het kniegewricht afgebeeld; er is duidelijk een spleet te zien tussen femur en de tibia. Deze spleet wordt veroorzaakt door a. gewrichtskraakbeen dat niet op de foto te zien is b. een luxatie van het kniegewricht c.
tractie (uit elkaar trekken van de beide botdelen)
d. slijtage van beide botdelen door artrose. 30
Het heupgewricht is een
c
a. condylair gewricht b. zadelgewricht c.
kogelgewricht
d. scharniergewricht.
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
7
31
stelling 1: Coxartrose kenmerkt zich oa door liespijn
c
stelling 2: Coxartose kenmerkt zich oa door rotatiebeperking Welke van onderstaande antwoorden is juist. a. alleen 1 is juist b. alleen 2 is juist c.
1 en 2 zijn juist
d. 1 en 2 zijn onjuist. 32
Welk bot vindt men proximaal van de tibia en distaal van het os ischii?
b
a. fibula b. femur c.
symphysis pubica
d. tibia. 33
Met welke radiologische techniek kan men het best beoordelen of men te maken heeft met
b
een instabiele fractuur van de wervelkolom? a. röntgen foto b. CT-scan c.
DEXA-scan
d. MRI. c
34
Welk bot (botstuk) in de nabijheid van de elleboog vertoont een fractuur? a. olecranon ulnae b. processus coracoideus ulnae c.
radiuskopje
d. radiushals
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
8
35
b
Welke wervel is gefractureerd? a. L2 b. L3 c.
L4
d. L5. 36
Ongemineraliseerd bot wordt ook wel ……….. genoemd:
b
a. kraakbeen b. osteoid c.
spongieus bot
d. osteocollageen. 37
Osteoblasten liggen
c
a. in botbalkjes b. in de canaliculi van het bot c.
langs botbalkjes
d. vrij in het beenmerg. 38
Een zgn. ‘pathologische botbreuk’ is een
a
a. botbreuk, ontstaan in een bot, verzwakt door een ziekteproces b. botbreuk ten gevolge van een ernstig mechanisch trauma c.
botbreuk gepaard gaand met een defect van de overliggende huid
d. geïnfecteerde botbreuk. 39
Welke van de onderstaande is géén risicofactor voor osteoporose?
b
a. postmenopause b. hypervitaminose D c.
type 1 diabetes
d. immobilisatie.
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
9
40
Osteogenesis imperfecta is primair een stoornis van
c
a. botmineralisatie b. osteopontine signalering c.
aanmaak van collageen I
d. de functie van FGFR3 (fibroblast growth receptor 3). 41
Artrose wordt vooral gekenmerkt door
a
a. degeneratieve veranderingen van gewrichtskraakbeen b. degeneratieve veranderingen van de synoviale gewrichtsbekleding c.
chronische ontsteking van het gewrichtskapsel
d. degeneratieve veranderingen van subchondraal botweefsel. 42
Een 7-jarig meisje heeft een na een obstetrisch plexus brachialisletsel een gedeeltelijk
d
verlamde rechter arm. Ze heeft moeite met het vangen van een bal en ze kan niet met alles meedoen bij de gymnastiekles op school. Volgens de ICF (International Classification of Functioning) is "het niet met alles kunnen meedoen op school" a. een aandoening b. een functiestoornis c.
een activiteitenbeperking
d. een participatieprobleem. 43
Gegeven: een rolstoelgebonden jonge man met een totale dwarslesie. Als hij meedoet aan
d
sportactiviteiten levert dat mogelijk bepaalde voordelen voor hem op. Op welk(e) domein(en) van de ICF (International Classification of Functioning) hebben deze voordelen betrekking? a. alleen functies b. alleen activiteiten c.
alleen participatie
d. alle drie domeinen. 44
Welke spieren zijn verlamd als gevolg van een complete dwarslaesie thoracale 6?
d
a. M trapezius b. M levator scapulae c.
M biceps brachii
d. M quadriceps femoris. 45
Een ingezakte wervel na een licht trauma wordt meestal veroorzaakt door:
b
a. gebrek aan botaanmakende cellen b. verstoorde bot-microarchitectuur c.
teveel aan botafbrekende cellen
d. te weing botmineraalmassa.
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland
10
46
Het is verstandig om een osteoporose patiënt te adviseren de volgende oefeningen te doen:
c
a. buigoefeningen van de rug b. buikspier oefeningen c.
strekoefeningen van de rug
d. rek- en strekoefeningen van benen. 47
Welk middenhandsbeentje ligt het meest ulnair
c
a. os trapezoideum b. os scaphoideum c.
os hamatum
d. os capitatum. 48
De relatie tussen het uitwendig vermogen (power: in Joule per seconde) geleverd door een
b
skeletspier en de snelheid van de verkorting (v: in cm per seconden): a. hangt niet af van de spiermassa (gewicht van de spier) b. is maximaal voor een snelheid v die ongeveer gelijk is aan 30% van de maximale verkortingssnelheid (vmax). c.
is voor een actieve spier gelijk aan die van een niet-actieve spier.
d. geen van bovengenoemde alternatieven is juist. 49
Welke factor(en) speelt (spelen) nauwelijks of géén rol bij het optreden van spiervermoeidheid:
a
a. het basale metabolisme b. beperkingen in het motorische zenuwstelsel c.
de prikkeloverdracht bij de motoreindplaat
d. intrinsieke spiereigenschappen. 50
De hoeveelheid creatinefosfaat (PCr) die in een spier opgeslagen ligt is voldoende voor een
b
maximale contractie van ongeveer: a. een seconde b. tien seconden c.
een minuut
d. een uur.
Hertoets CAT 1.1.2 / 16-01-06 / versie Cuco's/ fiat Rob Beelen en Piet Hoogland