VUmc-compas
toetsing
Toets CAT 1.1.1 / Cursusafhankelijke toets
Cursus Cursus B1.1.1 0607 Huid en afweer Cursuscoördinator prof. dr. R.H.J. Beelen / mw. dr. M. Wintzen Toetscode CAT111T/25-09-2006 Studiejaar/ fase Eerste jaar/ Bachelor Gelegenheid 1e (T)
Toetsdatum 25 september 2006 Tijd 12.00-14.00 uur
Toetsduur 2 uur Plaats de TenT-hal (op het terrein van de VU) Aantal en type vragen 50 vierkeuzevragen / een antwoord is correct Aantal versies 1 Druk eenzijdig bedrukt Aantal pagina’s toets 9 inclusief dit voorblad Toegestane hulpmiddelen geen Inleveren na afloop antwoordformulier met naam en studentnummer De toetsopgaven na afloop mee te nemen Antwoordsleutel na afloop op Blackboard
1 Wat is de juiste volgorde (in toenemende omvang/grootte)? a. b. c. d.
eiwit-ribosoom-RER ribosoom-RER-eiwit eiwit-RER-ribosoom ribosoom-eiwit-RER.
A 2 Wat is de volgorde die hoort bij DNA synthese, RNA synthese en eiwit synthese? a. b. c. d.
replicatie replicatie translatie transcriptie
translatie transcriptie transcriptie - translatie
transcriptie - translatie - replicatie - replicatie.
B 3 In een mitochondrium bestaat er een protongradiënt over a. b. c. d.
de binnenste membraan de buitenste membraan geen van beide membranen de binnenste en de buitenste membraan.
A 4 De May Grünwald Giemsa (MGG) kleuring is een veel gebruikte histologische kleuring. Welke van de beweringen is juist? MGG a. b. c. d.
toont de kern in de cel aan onderscheidt DNA en RNA in de cel discrimineert tussen de zure en basische componenten in de cel kleurt specifiek de celmembraan aan.
C 5 Een desmosoom
a. b. c. d.
heeft vormt zorgt sluit
een functie in de overdracht van signalen tussen cellen kanalen tussen 2 aaneengesloten cellen ervoor dat cellen aan elkaar gekoppeld zijn de intercellulaire ruimte tussen twee cellen volledig af.
C 6 Tot de kenmerken van acuut eczeem behoort NIET: a. b. c. d.
blaasjes schilfering kloven roodheid.
C 7 Welk mechanisme wordt door macrofagen gebruikt om bacteriën te doden? a. b. c. d.
A
fagocytose antilichaam productie T cel stimulatie apoptose inductie.
8 Wat is verantwoordelijk voor het aantrekken van neutrofielen naar de plek van een bacteriële infectie? a. b. c. d.
bloed groeifactoren cytokines antilichamen.
C 9 Als endogeen pyrogeen functioneert a. b. c. d.
schildklierhormoon interleukine-1 epinephrine/adrenaline aldosteron.
B 10 Sorteer van diep naar oppervlakkig in de opbouw van de huid a. b. c. d.
str basale - collageen - str granulosum - str corneum collageen - str basale - str spinosum - str granulosum dermis - melanocyten - basaal membraan - str spinosum str. basale - str spinosum - melanocyten - str granulosum.
B 11 Welke cellen zijn betrokken bij de pathogenese (het ontstaan) van allergisch contact eczeem? a. b. c. d.
granulocyten T lymfocyten keratinocyten endotheelcellen.
B 12 Onderstaande aandoeningen behoren tot het atopisch syndroom, BEHALVE
a. b. c. d.
psoriasis vulgaris astmatische bronchitis hooikoorts constitutioneel eczeem.
A 13 In vergelijking met de algemene populatie, ziet men in families met psoriasis VAKER a. b. c. d.
verstoring van de Th1-Th2 balans keelinfecties met streptokokken atopisch eczeem allergische oogklachten.
A 14 Tijdens vaccinatie met hepatitis B worden cellen van het immuunsysteem geactiveerd wat leidt tot bescherming tegen dit specifieke virus. Welke cellen zorgen voor deze VIRUS SPECIFIEKE bescherming? a. b. c. d. B
granulocyten B cellen macrofagen endotheelcellen.
15 Bij een bacteriële infectie in de huid kan verhoging van de lichaamstemperatuur optreden. Dit wordt veroorzaakt door cytokines die uitgescheiden worden door specifieke cellen tijdens een infectie. Welke cellen zijn hiervoor onder andere verantwoordelijk? a. b. c. d.
melanocyten erythrocyten macrofagen B cellen.
C 16 Het mechanisme waarbij de cel zichzelf destrueert door activatie van specifieke enzymen die onder meer DNA en eiwitten afbreken, heet a. b. c. d.
apoptose necrose degeneratie ulceratie.
A 17 Granulatieweefsel wordt gevormd bij a. b. c. d.
een granulomateuze ontstekingsreactie elk ontstekingsproces wondherstel normale orgaanontwikkeling.
C 18 Er zijn 3 bewegingen mogelijk van fosfolipiden in de bilaag van de celmembraan, te weten 1. laterale diffusie, 2. rotatie, 3. flip-flop Wat is juist? a. b. c. d.
1 2 1 3
komt en 3 en 2 komt
veelvuldig voor, komen veelvuldig komen veelvuldig veelvuldig voor,
2 en 3 zelden voor, 1 zelden voor, 3 zelden 1 en 2 zelden
C 19 Voor een optimale glucoseopname door het lichaam hebben darmepitheelcellen a. glucose-Na “symports” aan de apicale zijde en glucose “uniports” aan de basale zijde b. glucose “uniports” aan de apicale zijde en glucose-Na “symport” aan de basale zijde c. glucose “uniports” aan zowel de apicale als aan de basale zijde d. glucose-Na “symports” aan zowel de apicale als de basale zijde. A 20 De glycocalyx van de cel is betrokken bij a. b. c. d.
D
de de de de
regulatie van de cholesterol synthese rangschikking van fosfolipiden in de membraan stevigheid van de cel herkenning van cellen van het immuun (afweer) systeem.
21 Welke stelling is waar? a. b. c. d.
de de de de
Na-K Na-K Na-K Na-K
pomp pomp pomp pomp
verzorgt verzorgt verzorgt verzorgt
transport transport transport transport
van van van van
Na Na Na Na
de de de de
cel cel cel cel
in en verbruikt ATP uit en verbruikt ATP uit en levert ATP in en levert ATP.
B 22 De celbeweging chemotaxis verloopt via a. b. c. d.
actine microtubuli intermediaire filamenten geen van bovenstaande structuren.
A 23 Voor een huidtransplantaat geldt het volgende: a. de donorsite van een split skin graft kan meestal primair gesloten worden b. een dik huidtransplantaat groeit gemakkelijker in dan een dun transplantaat c. een dun huidtransplantaat heeft een sterkere neiging tot contractie dan een dik transplantaat d. een huidtransplantaat is voor zijn overleving NIET afhankelijk van diffusie vanuit de onderlaag. C 24 Welke laag/lagen van de huid is/zijn beschadigd bij een tweede graad brandwond? a. b. c. d.
de epidermis, de oppervlakkige dermis en de adnexen (=haren en talgklieren) de epidermis alleen de epidermis en de oppervlakkige dermis alles behalve de adnexen (=haren en talgklieren).
C 25 Het Ehlers-Danlos syndroom kan zowel dominant als recessief overerven.
Hoe kan dat? a. dominante dan wel recessieve overerving is afhankelijk van de ernst van de mutatie van het Ehlers-Danlos-gen b. dominante dan wel recessieve overerving is afhankelijk van het feit, of slechts één of beide allelen van het Ehlers-Danlos-gen gemuteerd zijn c. verschillende vormen van het syndroom zijn het gevolg van defecten van verschillende genen d. dominante of recessieve overerving hangt af van leefomstandigheden, zoals voeding en lichamelijke activiteiten (sporten).
C
26 Macrofagen scheiden specifieke cytokines uit als ze in contact komen met bacteriën. Welke van de volgende beweringen is juist? a. ziekteverwekkers dringen de cel binnen, binden aan specifieke genen en dit leidt tot activatie van de macrofaag waardoor deze cytokines gaat uitscheiden b. receptoren binden ziekteverwekkers en dit leidt via signaleringsprocessen tot activatie van de macrofaag c. ziekteverwekkers binden direct aan de celmembraan van immuuncellen en dit zorgt voor activatie d. door beschadiging van de huid komt zuurstof (lucht) in de wond en dit activeert de cellen van het immuunsysteem. B 27 In ons lichaam is een biologische klok aanwezig die verantwoordelijk is voor ons ritme zoals slapen en waken. Welke signalen van buitenaf zijn verantwoordelijk voor de synchronisatie van deze klok? a. b. c. d.
licht geluid temperatuur cytokines.
A 28 Welke van de onderstaande beweringen is geheel juist? a. b. c. d.
apoptose en necrose zijn beide altijd het gevolg van celschade necrose is altijd het gevolg van celschade, apoptose niet noodzakelijkerwijs apoptose is altijd het gevolg van celschade, necrose niet noodzakelijkerwijs noch apoptose noch necrose is altijd het gevolg van celschade.
B 29 Wat hoort NIET bij empathie?
a. b. c. d.
inlevingsvermogen betrokkenheid tonen streven naar gelijkheid actief luisteren.
C 30 Wat wordt verstaan onder het mechanisme van receptor-gemedieerde endocytose? a. het transport van blaasjes van het Golgi apparaat naar het lysosoom b. de glycosylering van eiwitten in het Golgi apparaat c. de opname van bepaalde moleculen door cellen van buiten de cel in een hoge concentratie d. de afgifte van bepaalde moleculen door cellen in een hoge concentratie naar buiten. C 31 Welke stof bindt aan de repressor in het lac operon zodat de eiwitsynthese van het enzym beta-galactosidase wordt geactiveerd? a. b. c. d.
A
lactose promotor mRNA beta-galactosidase.
32 Nadat hun moeder is overleden in het verpleeghuis vragen dochter en zoon inzage in het dossier. De verpleeghuisarts weigert deze inzage. Zij beweert dat het dossier nu eigendom is van het verpleeghuis. Daarnaast beroept zij zich op haar beroepsgeheim, dat zich ook uitstrekt over de gegevens van de overleden moeder. Welk alternatief is juist? a. zowel de dochter als zoon kunnen het dossier van hun moeder niet meer inzien. Het dossier is na het overlijden eigendom van de verpleeghuisarts. b. het beroepsgeheim van de verpleeghuisarts werkt na het overlijden van een patiënt door waardoor geen enkele informatie mag worden medegedeeld aan de kinderen. c. de verpleeghuisarts moet, ondanks het overlijden van de moeder, inzage verlenen aan alle familieleden die een verzoek daartoe indienen. d. de kinderen kunnen het dossier inzien mits hun overleden moeder daartegen geen bezwaar zou hebben gehad. D 33 Tijdens de cytokinese a. wordt het DNA gerepliceerd b. wordt het gerepliceerde DNA naar de polen van beide dochter cellen getransporteerd c. wordt de celkern gedeeld d. valt het cytoplasma van de gedeelde celkern uiteen in 2 delen met een eigen kern. D 34 Tot de histologische en/of klinische kenmerken van psoriasis hoort a. b. c. d. B 35
versmalling van het str. spinosum en verdikking van het str. corneum toename van bloedvaatjes in de dermis toename Th2-activiteit roodschilferende plekken in de elleboogsplooien.
Welke bewering ten aanzien van psoriasis is ONJUIST? Psoriasis a. b. c. d.
is niet te genezen kan uitgelokt worden door een keelinfectie neemt in ernst toe o.i.v. bepaalde geneesmiddelen is een monogene aandoening.
D 36 Welke van de onderstaande combinaties van histologisch beeld en klinisch beeld, is JUIST? a. b. c. d.
parakeratose - zwelling vaatverwijding - vesikelvorming acanthose - verdikking opperhuid spongiose – schilfering.
C 37 Tot de effecten van UV-licht op een gezonde huid behoort NIET a. b. c. d. A
dikker worden van de epidermis door toename van het aantal melanocyten toename van melanine in keratinocyten aanmaak van actief vitamine D inductie van DNA-mutaties in de epidermis.
38 Betrokken bij de vroege opsporing van melanoom (secundaire preventie) is/zijn a. b. c. d.
het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie het Rijks Instituut voor de Volksgezondheid en Milieuhygiëne oncologen huisartsen.
D 39 Taxol blokkeert de celdeling omdat het ingrijpt op a. b. c. d.
actine intermediaire filamenten microtubuli DNA.
C 40 De G1, S, en G2 fase van de celdeling heet samen a. b. c. d.
interfase profase anafase cytokinese.
A 41 Een stuk humaan DNA bevat op molaire basis 15% adenines. Wat is het percentage van cytosines op molaire basis in het humane DNA? a. b. c. d.
15% 30% 35% 85%.
C 42 Een SNP (single nucleotide polymorphism) is een plaats in het genoom waar de genetische informatie op één nucleotide varieert tussen individuen. Zelden is een enkelvoudige SNP
verantwoordelijk voor een ziektebeeld. Bij welke van onderstaande ziektes is dat wel het geval? a. b. c. d.
longkanker cystic fibrosis psoriasis alzheimer.
B 43 Welke van de onderstaande combinaties van histologisch beeld en klinisch beeld, is JUIST? a. b. c. d.
parakeratose - schilfering vaatverwijding - vesikelvorming acanthose - erytheem oedeem - dikke schilfering.
A 44 Welke cel heeft geen kern? a. b. c. d. B
monocyt trombocyt lymfocyt keratinocyt.
45 Cystic fibrosis is een autosomaal recessief overervende ziekte. Als beide ouders drager zijn van het gen (maar niet ziek zijn) is de kans op een kind met cystic fibrosis a. b. c. d.
0% 25% 50% 100%.
B 46 Wat is de wijze van overerving van zowel psoriasis, constitutioneel eczeem als diabetes mellitus? a. b. c. d.
multifactoriële overerving autosomaal dominante overerving autosomaal recessieve overerving mitochondriële overerving.
A 47 Mevrouw A en meneer B willen graag kinderen. In de familie is Duchenne spierdystrofie aanwezig, een X chromosomaal recessief overervende aandoening. In welk van de volgende situaties treedt er een groot herhalingsrisico op Duchenne spierdystrofie op? a. b. c. d.
een een een een
zus van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie broer van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie broer van mevrouw A heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie zus van meneer B heeft een zoontje met Duchenne spierdystrofie.
A 48 Nu het menselijk genoom in kaart is gebracht a. zijn testen voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen b. is prenatale diagnostiek voor tienduizenden genetische aandoeningen beschikbaar gekomen
c. richt genomics onderzoek zich op de functie van tienduizenden genen d. is de functie van tienduizenden genen bekend geworden. C 49 De voor een cel direct bruikbare energie is afkomstig van a. b. c. d.
glucose creatinefosfaat glycogeen adenosine-trifosfaat (ATP).
D 50 Door een ontstekingsreactie in het lichaam wordt het set-point van de temperatuursregulatie abrupt verhoogd. Hierdoor a. b. c. d. A
treden koude rillingen op verwijden de bloedvaten (vasodilatatie) in de huid neemt de elektrische geleiding van de huid toe ontstaan huid efflorescenties.