A VUmc-compas toetsing
Toets
CAT B3.1 13-14 / Cursus-afhankelijke toets
Cursus
B3.1 Circulatie en vasculaire stoornissen 13-14
Cursuscoördinator (vice-)
A. Thijs / G.P. van Nieuw Amerongen / m.m.v. A.D. Cornet
Gelegenheid
2e
Toetsdatum
Vrijdag 3 januari 2014
Tijd
15.15 – 17.15 uur (tot 17.45 uur voor extra-tijd studenten)
Plaats
TenT-hal VU campus
Aantal en type vragen
61 meerkeuzevragen: 19 tweekeuzevragen, 8 driekeuzevragen, 32 vierkeuzevragen, 2 zeskeuzevragen
Druk
tweezijdig bedrukt, kleurendruk
Toegestane hulpmiddelen
Normaalwaardenkaart (laatste pagina’s van de toets) en een rekenmachine zonder internettoegang!
Studentinstructie: MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord • • • • • • • • •
mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel alléén toetsbenodigdheden op tafel vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord commentaren na afloop naar de JVC van je cursus toiletbezoek NIET toegestaan fraude wordt bestraft.
Succes!
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 1 van 19
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 2 van 19
1
Granulomatosis met polyangiitis (GPA) staat ook bekend als de ziekte van Wegener. Welke serum-antilichaamtest wijst op het bestaan van GPA? a. Een positieve anti-nucleaire antistoffen (ANA) titer b. Een positieve anti-neutrofiele cytoplasmatische antistoffen (ANCA) titer
2
Een patiënt wordt behandeld met ongefractioneerde heparine, maar het lukt niet verlenging van de aPTT (geactiveerde partiële tromboplastinetijd) te bewerkstelligen. De patiënt heeft het meest waarschijnlijk een deficiëntie van a. antitrombine b. protrombine (ofwel Factor II) c.
3
Factor XI
Een vrouw van 80 jaar uit een verzorgingshuis wordt op de eerste hulp gepresenteerd met een parese links. Bij een computertomografisch onderzoek blijkt dit op een hersenbloeding te berusten. De aPTT (geactiveerde partiële tromboplastinetijd) is normaal, de PT (protrombinetijd) is verlengd tot 4 INR (normaal < 1,2 INR) en het trombocytenaantal is normaal. Zij gebruikt geen medicatie. Stelling: De verlenging van de PT is het meest waarschijnlijk het gevolg van vitamine Ktekort. a. Juist b. Onjuist
4
Setting: Vrije toegang tot een goed geoutilleerd ziekenhuis met alle moderne middelen om een aorta te herstellen. Wat is in deze setting ongeveer de kans om te overleven na ruptuur van een aneurysma van de aorta abdominalis? a. 30% b. 60% c.
80%
d. 90% 5
De positief voorspellende waarde van een testuitslag is mede afhankelijk van de prevalentie van de aandoening in de populatie waarin de test wordt gebruikt. Stelling: Bij een hoge prevalentie van de aandoening is de positief voorspellende waarde van een positieve testuitslag groter dan bij een lage prevalentie van die aandoening. a. Juist b. Onjuist
6
Stelling: bij hartfalen is er vrijwel altijd sprake van een verlaagde ejectiefractie van de linker ventrikel. a. Juist b. Onjuist
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 3 van 19
7
Waaruit bestaat een standaard ECG? a. Eindhoven I, II en III en 6 borstwandafleidingen b. 6 extremiteitsafleidingen en Eindhoven I, II en III c.
aVR, aVFen aVL en 6 borstwandafleidingen
d. 6 extremiteitsafleidingen en 6 borstwandafleidingen 8
Bij de diagnostiek van trombose wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde D-dimeer test. Wat is een D-dimeer? Een a. afbraakproduct van gecrosslinkt fibrine b. aanwijzing voor activiteit van factor XII c.
9
stof die onafhankelijk van het fibrinolytische systeem verhoogd kan zijn
Stelling: Kamerritmestoornissen zijn geassocieerd met ischemisch hartlijden. a. Juist b. Onjuist
10
Welke antihypertensieve medicatie heeft als direct aangrijpingspunt het renineangiotensine-aldosteron-systeem (RAAS)? a. Amlodipine b. Doxasosine c.
Ketanserine
d. Irbesartan 11
Om hypertensie te behandelen bestaan verschillende soorten geneesmiddelen. Welk geneesmiddel om hypertensie te behandelen behoort tot de calciumantagonisten? a. Hydrochloorthiazide b. Metoprolol c.
Nifedipine
d. Lisinopril 12
Atherosclerose is een proces dat het best gekarakteriseerd kan worden als een ‘inflammatoire vaatwand-respons’. Deze respons verloopt in verschillende fasen. Wat karakteriseert de eerste fase van die respons? a. Ophoping van monocyten b. Vorming van collageenvezels c.
Neo-intima vorming
d. Diapedese van lymfocyten
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 4 van 19
13
Bij de pathogenese van atherosclerose speelt cholesterol een grote rol. Het verlagen van de plasmacholesterolconcentratie kan op verschillende manieren bewerkstelligd worden, onder andere met behulp van ezetimibe. Waarop berust het voornaamste werkingsmechanisme van ezetimibe? Op a. vermindering van de cholesterolabsorptie in de darm (uit voedsel) b. het stimuleren van de verbranding van cholesterol in de lever c.
het remmen van de cholesterolsynthese in voornamelijk de lever
d. het stimuleren van het reverse-transport van cholesterol (met behulp van High Density Lipoprotein (HDL)) 14
Een patiënt heeft een aneurysma van de arteria poplitea met een doorsnede van 2,5 cm. Stelling: Een reden om dit aneurysma te opereren is het reduceren van de kans op het schieten van embolieën vanuit het aneurysma. a. Juist b. Onjuist
15
Welk laboratoriumonderzoek is het meest effectief in het opsporen van een oorzaak van atriumfibrilleren bij een patiënt die dat tevoren niet had? Een bepaling van de plasma-concentratie of -activiteit van: a. C-reactive protein (CRP) b. Lactaatdehydrogenase (LD of LDH) c.
Brain natriuretic peptide (BNP, ook wel NT-pro-BNP geheten)
d. Alanine amino transferase (ALAT) e. Thyreoid stimulerend hormoon (TSH) f. 16
Kreatine kinase
Een professor die van zijn emeritaat geniet, heeft sinds vanochtend last van pijn op de borst uitstralend naar de linkerschouder. Hij rookte gedurende zijn arbeidzame leven zo'n 10 sigaretten per dag. Hij is al jaren bekend met hypertensie en hypercholesterolemie. De co-assistent op de eerste harthulp wordt in de loop van de dag gevraagd het inmiddels vervaardigde ECG te beoordelen. Bij deze anamnese zijn de belangrijkste afwijkingen van het ECG te verwachten in het a. het ST-segment b. het QRS complex c.
de elektrische hartas
d. voltage R 17
Hypertensie is een risicofactor voor hart- en vaatziekten en wordt onderscheiden in primaire (ook wel idiopathische of essentiële hypertensie genoemd) en secundaire hypertensie. In welk percentage van de gevallen in de eerste lijn is de hypertensie secundair? a. 5 - 10 % b. 30 - 50 % c.
80 - 95%
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 5 van 19
18
Een 75-jarige man komt op het spreekuur met geleidelijk progressieve klachten van een moe gevoel in de linkerarm. Hij heeft verder geen klachten en voelt zich niet ziek. Bij lichamelijk onderzoek wordt een bloeddruk van 50/20 mmHg aan de linkerarm en een bloeddruk van 150/78 mmHg aan de rechterarm gemeten. Stelling: De meest waarschijnlijke oorzaak van zijn klachten is een aortadissectie. a. Juist b. Onjuist
19
Een 64-jarige vrouw met blanco voorgeschiedenis komt op het spreekuur van de huisarts. Patiënte heeft sinds 4 weken palpitatieklachten. Bij lichamelijk onderzoek vindt de huisarts een bloeddruk van 180/110 mmHg met een totaal irregulaire pols van 150/min. Verder geen afwijkingen Stelling: De meest waarschijnlijke ritmestoornis bij deze patiënte is atriumflutter. a. Juist b. Onjuist
20
Vitamine K antagonisten verhinderen de carboxylering van verscheidene stollingsfactoren. Stelling: Vitamine K antagonisten hebben geen effect op deze factoren wanneer de factoren reeds gecarboxyleerd zijn. a. Juist b. Onjuist
21
Bij ernstige vasculitiden (zoals granulomatosis met polyangiitis (voorheen de ziekte van Wegener) of polyarteriitis nodosa) is vaak een combinatie van immuunsuppressieve middelen noodzakelijk (bijvoorbeeld prednison en cyclofosfamide). Stelling: De combinatie van immuunsuppressieve middelen is noodzakelijk om de ziekte in remissie te brengen. a. Juist b. Onjuist
22
Stelling: Aan aortadissectie ligt in de meerderheid der gevallen een erfelijke bindweefselziekte ten grondslag. a. Juist b. Onjuist
23
Een vrouw van 75 jaar komt op de spoedeisende hulp met een dikke elleboog. Het blijkt een gewrichtsbloeding te zijn. Zij gebruikt geen acenocoumarol (vitamine K antagonist). Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. Ziekte van Von Willebrand b. Een verworven vorm van hemofilie A c.
Factor XII deficiëntie
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 6 van 19
24
Endotheelcellen spelen een rol in trombose en hemostase. In de fysiologische situatie overheersen de antihemostatische effecten van endotheel. Welk antihemostatisch mechanisme is onder normale omstandigheden het belangrijkst? a. Synthese van prostacycline b. Eliminatie van tromboxaan c.
Synthese van stikstofoxide
d. Secretie van ADP (adenosine difosfaat) 25
Op het spreekuur van de huisarts komt een patiënt met hypertensie. Hij wordt behandeld met een ACE-remmer, een beta-blokker, een calciumantagonist en een lisdiureticum. Zijn bloeddruk is nu goed gereguleerd, maar hij klaagt over initiatiefloosheid, somberheid en erectiestoornissen. De huisarts denkt dat een bijwerking van medicamenten de klachten veroorzaakt. Welk van de door patiënt gebruikte antihypertensiva is dan het meest waarschijnlijk de oorzaak van deze klachten? a. ACE-remmer b. Beta-blokker c.
Calciumantagonist
d. Lisdiureticum 26
Welke stollingsfactoren zijn voor hun werking afhankelijk van vitamine K? Naast factor II, a. factor VII, factor VIII, factor IX b. factor V, factor VII, factor VIII c.
factor VII, factor IX, factor X
d. factor V, factor IX, factor X 27
Als gevolg van een type-A aortadissectie kan het klinisch syndroom shock ontstaan. Er zijn verschillende oorzaken van shock. Welke vorm van shock kan in de acute fase (de eerste 24 uur na de dissectie) niet door de dissectie verklaard worden? a. Hypovolemische shock b. Cardiogene shock c.
Obstructieve shock
d. Distributieve shock 28
Bij het intercollegiaal consult is het goed om enkele gedragsregels in acht te nemen. Deze gedragsregels zijn genoemd in het college en de bijbehorende leerstof getiteld ‘het preoperatieve consult’. Hieronder staat een viertal adviezen uit een e-mail van een internist, in consult gevraagd door een neuroloog. Het gaat over een patiënt met myasthenia gravis, diabetes mellitus de novo (net gediagnosticeerd) en hypertensie. Bij deze patiënt zal gestart worden met prednisolon. Welk citaat is het meest in overeenstemming met de genoemde gedragsregels? a. “…gaarne onderzoek naar eindorgaanschade bij diabetes…” b. “…bepaal nuchter glucose, 30 minuten voor en 30 minuten na elke maaltijd…” c.
“…cave ontregeling hypertensie door corticosteroïden…”
d. “…doseer insuline aan de hand van glucose dagcurve…” herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 7 van 19
29
Welke chromosomale afwijking is geassocieerd met een compleet atrioventriculair septumdefect? a. Het syndroom van Turner (monosomie X0) b. Het syndroom van Down (trisomie 21) c.
Het DiGeorge syndroom (22q11.2 deletie)
d. Het Kleinefelter syndroom (XXY) 30
Stelling: Wanneer een hogere bloeddruk aan de armen dan aan de benen gemeten wordt, moet rekening gehouden worden met een coarctatio aortae. a. Juist b. Onjuist
31
Is inspanningsgebonden centrale cyanose een symptoom van coarctatio aortae? a. Ja b. Nee
32
Dhr. V., 68 jaar heeft op basis van eerdere doorgemaakte infarcten NYHA klasse III hartfalen. Hij gebruikt: carvedilol 1 dd 25mg lisinopril 1 dd 40mg acenocoumarol volgens voorschrift trombosedienst spironolacton 1 dd 50mg simvastatine 1 dd 40mg Welke elektrolytstoornis kan ontstaan door het gebruik van de combinatie lisinopril en spironolacton? a. Hyponatriemie b. Hypernatriemie c.
Hypokaliemie
d. Hyperkaliemie 33
Mw. V, 67 jaar heeft op basis van eerdere doorgemaakte infarcten NYHA klasse III hartfalen. Zij gebruikt: carvedilol 1 dd 25mg hydrochlorothiazide 1 dd 12,5 mg acenocoumarol volgens voorschrift trombosedienst furosemide 2x40mg simvastatine 1 dd 40mg digoxine 1 dd 0,25mg. Bij welke door de medicatie veroorzaakte electrolytstoornis loopt de patiënte extra kans op bijwerkingen van digoxine? a. Hyponatriemie b. Hypernatriemie c.
Hypokaliemie
d. Hyperkaliemie
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 8 van 19
34
Een 35-jarige patiënte van Surinaams-Creoolse afkomst met hypertensie dient behandeld te worden met een antihypertensivum. Wat is het beste geneesmiddel om mee te starten? a. Doxasozine b. Ketanserine c.
Amlodipine
d. Metoprolol 35
Een 87-jarige vrouw heeft last van hoofdpijn en spierkrachtvermindering. De hoofdpijn is niet-aanvalsgewijs, maar wel rechts meer dan links. Ze heeft nooit migraine gehad. Het komt haar voor dat het kammen van haar haar de hoofdpijn verergert. Ze heeft ook pijn in beide schouders. Ze is in de afgelopen maanden ongewild 3 kilogram afgevallen. Bij lichamelijk onderzoek valt onder andere op dat patiënte moeilijk uit de stoel opstaat en moeite heeft met het heffen van beide armen, maar dat het passieve gewrichtsonderzoek van beide schouders geen afwijkingen vertoont. Er wordt bij aanvullend onderzoek een sterk verhoogde bezinkingssnelheid van erytrocyten gevonden. De diagnose polymyalgia rheumatica wordt gesteld. Met welke vasculitis moet in dit geval ook rekening worden gehouden? a. Arteriitis temporalis b. Periarteriitis nodosa c.
De ziekte van Takayasu
d. Henoch Schönlein 36
Een 16-jarige vrouw heeft een kiesextractie ondergaan. Het lukt de tandarts niet gemakkelijk om de bloeding te stelpen, maar uiteindelijk is de wond toch ‘droog’. ’s Nachts belt zij de spoedeisende hulp (SEH) omdat ze weer onophoudelijk bloedverlies uit de wond heeft. Direct na de ingreep heeft ze ibuprofen in de dubbele dosis gebruikt en de laatste tablet een half uur geleden ingenomen. In de familie-anamnese komen geen duidelijke bloedingcomplicaties voor. Nooit had ze veel last van hevig menstrueel bloedverlies. Met het vermoeden van een (milde) hemostasestoornis laat de SEH-arts bloedonderzoek verrichten: PT
1,06 INR
aPTT
39 sec
Trombo’s
213.10 /l
9
De bloedingstijd kan ’s nachts op de SEH niet worden gemeten. Gesteld dat er een stoornis van de hemostase bij deze patiënte speelt; wat is dan in dit geval de meest waarschijnlijke oorzaak? a. Bijwerking van ibuprofen b. Hemofilie A c.
Idiopathische trombocytopenische purpura
d. De ziekte van Glanzmann
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 9 van 19
37
Een man van 28 jaar heeft al tweemaal een longembolie doorgemaakt, en heeft zodoende een indicatie voor levenslang antistolling-gebruik. Hij wordt behandeld met acenocoumarol. Hij wil een verre reis naar een onherbergzaam gebied maken en wil absoluut de PT-controle niet zelf verrichten. Het is verder een gezonde man zonder nierof leverinsufficiëntie. Wat zou een goed alternatief kunnen zijn voor acenocoumarol onder deze omstandigheden? a. Laagmoleculairgewichtsheparine b. Dabigatran c.
38
Hirudine
Een man van 48 jaar heeft sinds hij vanmorgen opstond een drukkend retrosternaal gevoel met uitstraling naar de linker- en rechterschouder en naar de onderkaak. Omdat hij bang voor een afwijking aan het hart is, gaat hij naar de Eerste Hart Hulp (EHH). Met het vermoeden van acuut coronair syndroom laat de EHH-arts een Troponine T bepaling verrichten. Welke aanvullende test moet nu direct worden ingezet om de diagnose acuut coronair syndroom aan te tonen of onwaarschijnlijk te maken? a. ECG b. Echocardiografie c.
X-thorax
d. Lactaatdehydrogenase Casus I Een man van 67 jaar heeft sinds enige uren hevige buikpijn. Hij is bekend met hypertensie en gebruikt daartegen 1 maal daags 10 mg lisinopril. Voor het overige gebruikt hij geen medicatie. Zijn vader is op 59-jarige leeftijd plotseling overleden na hevige buikpijn, maar verdere gegevens wat dat betreft ontbreken op dit moment. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat de patiënt een zeer nerveuze, bijna paniekerige indruk maakt, en dat hij een bloeddruk van 110/50 mmHg heeft en een pols van 72/minuut. Vraag 39 en 40 horen bij casus I. 39
Stelling: Het feit dat de pols 72/min is, pleit tegen de diagnose circulatoire shock. a. Juist b. Onjuist
40
Stelling: Het onderzoek van eerste keuze is nu MRI van de aorta. a. Juist b. Onjuist Einde casus I
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 10 van 19
41
Een man van 42 jaar heeft een dik warm gezwollen been. Er wordt een sterke verdenking uitgesproken op het bestaan van een trombosebeen. De klinische beslisregel van Wells laat een score van 5 zien. Wat is het aanvullend onderzoek van eerste keuze? a. Echo van het diepveneuze systeem b. Plasma D-dimeer bepaling c.
42
Flebografie van oppervlakkig en diepe systeem
Verschillende middelen grijpen in op het fibrinolytische systeem. Met welk middel kan de fibrinolyse worden geremd? a. Tirofiban b. Tranexaminezuur c.
Urokinase
d. Streptokinase Casus II Bij een patiënt met longafwijkingen, een actief urinesediment en recidiverende sinusitiden acht een arts de kans op het bestaan van Granulomatosis met polyangiitis (GPA) op ongeveer 60%. GPA kan met een serologische test worden aangetoond die een sensitiviteit van 90% en een specificiteit van 70% heeft. Vraag 43 en 44 horen bij casus II 43
De serologische test blijkt positief te zijn. Wat is met deze gegevens nu de achterafkans op GPA (afgerond op 10-tallen) bij deze patiënt? a. 60% b. 70% c.
80%
d. 90% 44
Nu blijkt de serologische test negatief bij overigens dezelfde patiënt. Wat is nu de kans op GPA bij deze patiënt (afgerond op 10-tallen)? a. 10% b. 20% c.
30%
d. 40% Einde casus II
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 11 van 19
45
Bij een patiënte van 48 jaar wordt de diagnose longembolie gesteld. Zij heeft een indrukwekkende medische voorgeschiedenis. Al tweemaal eerder maakte zij een veneuze trombose mee. Ze heeft daarnaast (vorig jaar) een myocardinfarct doorgemaakt (ze rookt niet, en heeft een voor hart- en vaatziekten negatieve familieanamnese). Daarnaast heeft ze al 3 keer een miskraam meegemaakt. Aan deze optelsom van gebeurtenissen zou één enkele oorzakelijke factor ten grondslag kunnen liggen. Welke is dan het meest waarschijnlijk? a. Antifosfolipidensyndroom b. Diffuse intravasale stolling (DIS) c.
Trombotische trombocytopenische purpura (TTP)
d. Heparine geïnduceerde trombopenie met trombose (HIT-T) 46
De plasma-D-dimeerconcentratie van een patiënt met diffuse intravasale stolling (DIS) verschilt van de plasma-D-dimeerconcentratie van een gezond persoon. Stelling: Bij een patiënt met diffuse intravasale stolling (DIS) is de plasma-D-dimeerconcentratie veelal verlaagd. a. Juist b. Onjuist Casus III Er zijn grofweg vier screenende hemostase-tests: de protrombinetijd (PT, uitgedrukt in INR), de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT, uitgedrukt in seconden) het trombocytenaantal (uitgedrukt in aantal per liter bloed), en de bloedingstijd (uitgedrukt in minuten) Vraag 47 en 48 horen bij casus III
47
Bij welke conditie passen de volgende uitslagen verkregen middels dergelijke hemostasetests? 9
PT 1,1; aPTT 65 sec; T 300.10 /l; bloedingstijd 3 minuten a. Gebruik van acenocoumarol b. Hemofilie A c.
Trombotische trombocytopenische purpura (TTP)
d. Diffuse intravasale stolling (DIS) 48
Bij welke afwijking in de hemostase passen de volgende uitslagen? 9
PT 1,0; aPTT 42 sec; T 280.10 /l; bloedingstijd 12 minuten a. De Ziekte van Von Willebrand b. Idiopatische trombocytopenische purpura (ITP) c.
Antifosfolipiden syndroom
d. Vitamine K tekort Einde casus III
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 12 van 19
49
Een patiënt van 38 jaar heeft in de loop van enkele dagen verergerende retrosternale pijn, die niet inspanningsgebonden optreedt. Wel neemt het in sommige houdingen toe. Het straalt een beetje uit richting de hals. In zijn medische voorgeschiedenis staat ‘reumatoïde artritis’. Bij lichamelijk onderzoek is de pijn niet opwekbaar door sternale druk uit te oefenen. De huisarts hoort geen diastolische souffle, evenmin is er koorts of een opvlamming van de artritis waarneembaar. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de klachten? a. Acuut coronair syndroom b. Stabiele angina pectoris c.
Endocarditis
d. Pericarditis 50
Lipiden zijn niet oplosbaar in water en worden daarom door het lichaam getransporteerd per lipoproteïne. Welke 3 lipoproteïnen dragen het sterkst bij aan het totaal cholesterolgehalte zoals gemeten in het plasma bij een nuchtere patiënt? LDL, HDL en a. chylomicronen b. VLDL c.
IDL
d. Triglyceriden 51
Het gesprek kaderen en kernpunten destilleren zijn gespreksvaardigheden die geschikt zijn in bepaalde gesprekken. In Recepten voor een goed gesprek, deel twee (Van Esch & Van de Kreeke, 2008) wordt benoemd dat dit in consult met een bepaald soort patiënt van belang is. Welke patiënt wordt door van Esch & van de Kreeke benoemd? De a. veeleisende of claimende patiënt b. breedsprakige patiënt c.
boze patiënt
d. onzekere patiënt 52
Artsen zullen de vaardigheid ‘nee zeggen’ nodig hebben. In Recepten voor een goed gesprek, deel twee (Van Esch & Van de Kreeke, 2008) wordt benoemd dat dit in consult met een bepaald soort patiënt van belang is. Welke patiënt wordt door van Esch & van de Kreeke benoemd? De: a. claimende patiënt b. boze patiënt c.
breedsprakige patiënt
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 13 van 19
53
Als een patiënt agressief gedrag op verbaal vlak vertoont kan de competente arts de patiënt eerst laten uitrazen. In Recepten voor een goed gesprek, deel twee (Van Esch & Van de Kreeke, 2008) wordt benoemd dat eerst laten uitrazen zinvol is bij een bepaalde vorm van agressie Welke vorm van agressie wordt door van Esch & van de Kreeke benoemd? a. Instrumentele agressie b. Emotionele agressie
54
Tijdens een preoperatieve beoordeling van een patiënt ziet de cardioloog het volgende ECG.
Bij navraag blijkt de patiënt opgenomen te zijn voor een electieve cholecystectomie. Hij is bekend met diabetes mellitus en voelde zich op de dag van opname (de dag waarop dit ECG is gemaakt) wat grieperig, maar besteedde daaraan niet zoveel aandacht De correcte handelwijze van de cardioloog is nu: a. geen actie – het ECG is normaal b. advies uitstellen van de operatie, en poliklinische evaluatie binnen een maand c.
advies: overplaatsen naar de Coronary care unit onder de verdenking van een acuut voorwand infarct
d. advies: zo snel mogelijk een inspanningsonderzoek ter evaluatie van angina pectoris
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 14 van 19
55
Inactiviteit, of gebrek aan lichaamsbeweging, is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Claudicatio intermittens, of “etalagebenen”, wordt gekarakteriseerd door verstoorde doorbloeding van de beenspieren. Er is nog geen goede therapie voor deze aandoening, maar lichaamsbeweging, zoals een dagelijkss wandeling, wordt wel voorgeschreven. In een experiment werd onderzocht of spiercontractie invloed heeft op de doorbloeding van spieren, waarbij de doorbloeding van spieren in de achterpoot van een gezonde muis werd gemeten met contrastechografie. Hierbij wordt een contrastmiddel (zichtbaar als oranje stippen in het omlijnde gebied hieronder) geïnfundeerd dat zichtbaar en meetbaar is met echo. Bij deze meting worden zogenaamde “inwas-curves” gemaakt, waarbij het contrastmiddel vernietigd wordt, waarna de vulling van de bloedvaten met nieuw contrastmiddel zichtbaar wordt. Voorbeelden van inwas-curves zijn hieronder weergegeven.
Contrastsignaal, dB
7.5
Echo van achterpoot muis; het beeld laat een dwarsdoorsnede van de achterpoot zien. De grafiek laat zien dat spiercontractie: a. het bloedvolume in spieren verhoogt b. het bloedvolume in spieren verlaagt c.
5.0
2.5
0.0
0
10 5 Tijd, seconden
Voor contractie Tijdens spiercontractie
de vaatweerstand in spieren verhoogt
d. het hematocriet verlaagt 56
De indicatie tot het starten van medicatie ter preventie van hart- en vaatziekten is afhankelijk van het geschatte risico op deze aandoeningen in de te behandelen populatie. Klinisch epidemiologische gegevens kunnen een rol spelen bij een therapie-keuze. Tot deze gegevens behoren risicoreductie en number-needed-to-treat. Gesteld dat al deze gegevens bekend zijn voor een bepaalde behandeling, welke van deze is dan het belangrijkst in deze afweging? a. De relatieve-risicoreductie b. Het absolute uitgangsrisico c.
Het number-needed-to-treat
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 15 van 19
15
57
Een 28-jarige man komt op het spreekuur van de huisarts wegens klachten van algemene malaise, vermoeidheid en koorts. Als kind is hij ooit onderzocht door een cardioloog in verband met een geruis dat als onschuldig werd geduid. Voornoemde klachten bestrijken een periode van enkele maanden, gingen gepaard met gewichtsverlies en ontstonden ná een tandextractie. Bij onderzoek is er een grote polsdruk en is de patiënt tachycard. De huisarts hoort een diastolisch geruis langs de linkersternaalrand dat hoogfrequent lijkt en decrescendo is. Er is hier sprake van een pathologisch geruis. Wat is de basis voor deze ruis? a. Mitralisklepstenose b. Aortaklepstenose c.
Mitralisklepinsufficiëntie
d. Aortaklepinsufficiëntie 58
Coronaire perfusie treedt vooral op in het systolische deel van de hartcyclus. Wanneer is de coronaire perfusie is maximaal? Als de druk in de aorta het a. hoogste is b. laagste is
59
Een man van 79 jaar heeft plotseling ontstane verschrikkelijke pijn op de thorax uitstralend naar de rug. Er lijkt geen aanleiding te zijn voor het ontstaan van deze pijn (patiënt was niet misselijk en braakte niet). De pijn zit niet vast aan de ademhaling, neemt niet toe bij inspanning, en vermindert niet in rust. Enkele uren later blijkt hij ook lager in de rug pijn te hebben gekregen. Hij vertrouwt het niet en gaat naar de Eerste Hart Hulp (EHH) van het ziekenhuis. Zijn broer is enkele jaren geleden op 65-jarige geleden plotseling overleden. Op de EHH bemerkt de cardioloog ook krachtsverlies in de linkerarm van de patiënt. Patiënt heeft geen koorts. Welke ziekte verklaart de klachten van de patiënt het beste? a. Pericarditis b. Acuut coronair syndroom c.
Longembolie
d. Mediastinitis e. Syndroom van Boerhaave f. 60
Aortadissectie
Het analyseren van een suboptimale gebeurtenis in het geneeskundig proces waarbij geen schade aan de patiënt is toegebracht, wordt gedaan met behulp van een zogenaamde PRISMA-analyse. Stelling: Bij deze analyse behoort het in kaart brengen van de herstelkant. a. Juist b. Onjuist
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 16 van 19
61
Een 42-jarige vrouw meldt zich op het spreekuur omdat zij zich zorgen maakt over haar cardiovasculaire risico. Haar vier jaar oudere broer is vorige week overleden aan een hartinfarct. Bij lichamelijk onderzoek valt een geel randje rondom haar iris op, alsmede bobbels op de achillespezen. Het verdere lichamelijk onderzoek is niet afwijkend. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. Chylomicronemie b. Familiaire hypertriglyceridemie c.
Polygenetische hypercholesterolemie
d. Familiaire hypercholesterolemie
herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afn. 3 januari 2014
Pagina 17 van 19
Ontsteking BSE ≤ 50jr BSE > 50 jr CRP Hematologie Hemoglobine Hematocriet Erytrocyten MCV Reticulocyten Reticulocyten Trombocyten Leukocyten
<15 <20 <20 <30 <8 8.5 7.5 0.40 0.35 4.5 4.0 80 30 21 150 4.0
Leukocyten differentiatie Eosinofiele granulocyten < 0.5 Basofiele granulocyten < 0.2 Neutrofiele gran. 1.5 Staafkernige gran. < 0.6 Segmentkernige gran. 1.5 Lymfocyten 1.0 Monocyten 0.1
-
11.0 10.0 0.50 0.45 5.5 5.0 100 110 98 400 10.0
- 7.5 - 6.8 - 3.5 - 1.0
mm/uur mm/uur mm/uur mm/uur mg/L
♂ ♀ ♂ ♀
mmol/L mmol/L
♂ ♀ ♂ ♀ ♂ ♀
x 1012/L x 1012/L fL x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L
♂ ♀
x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L
Stolling APTT ≤ 40 sec PT (INR) 0.8 - 1.2 voor streefwaarden bij preventieve orale antistollingstherapie zie: http://www.hematologie.nl/klapper/index.html. Vitamines Vitamine B12 150 - 700 pmol/L # Folaat >6 nmol/L # Vitamine B1 (Thiamine) 80 - 160 nmol/L Vitamine B6 13 - 80 nmol/L (Pyridoxaalfosfaat) Vitamine A 1.2 - 3.0 µmol/L Vitamine E 20 - 39 µmol/L Beta-caroteen 0.2 - 1.6 µmol/L # referentiewaarden zijn geen streefwaarden
Endocrinologie TSH Vrij T4 Vrij T3 Cortisol
0.3 - 4.5 mU/L 11 - 22 pmol/L 3.5 - 6.5 pmol/L 250 - 600 nmol/L 8-9 uur 150 - 500 nmol/L 16-17 uur < 50 nmol/L na overnacht 1 mg DXM > 550 nmol/L na synacthen beïnvloed door pil en/of prednison Vrij cortisol in urine 50 - 270 nmol/24u na prednison gebruik vals verhoogd LH FSH
Zie bijlage endocrinologie Zie bijlage endocrinologie
Prolactine
< 0.3 U/L ♂ < 0.6 U/L ♀ premenopausaal < 0.4 U/L ♀ postmenopausaal >8 nmol/L ♂ < 2.5 nmol/L ♀ Zie bijlage endocrinologie
Testosteron Estradiol
REFERENTIEWAARDENKAART KLINISCHE CHEMIE
VOLWASSENEN Afdeling Klinische Chemie VU medisch centrum Klinisch Chemisch Laboratorium Klinisch chemicus (algemeen) Klinisch chemicus (endocrinologie) Citolaboratorium Endocrinologisch Laboratorium Metabool Laboratorium Hematologie Laboratoria
PTH <7 pmol/L nuchter 25-OH vit D3 25 - 150 nmol/L seizoensvariatie Zie bijlage endocrinologie voor uitgebreider endocrinologie referentiewaarden Tumormarkers PSA totaal <2 < 2.5 < 3.5 < 4.5 < 6.5 F/T PSA ratio > 0.25 < 0.15 CEA <5 CA 125 < 35 < 25 CA 15.3 < 30 CA 19.9 < 37 AFP <5 βHCG + HCG <5 SCC < 2.3 β-2-microglob. 0.6 - 2.2 Thyreoglobuline 3 - 105 <1
µg/L tot 40 jaar µg/L 40 - 50 jaar µg/L 50 - 60 jaar µg/L 60 - 70 jaar µg/L > 70 jaar kans op BPH erg groot overweeg een biopsie µg/L rokers hoger U/mL premenopausaal U/mL postmenopausaal U/mL U/mL µg/L U/L µg/L mg/L pmol/L schildklier aanwezig schildklier afwezig
Versie juni 2011
43876 *986216 *987345 *986013 42617 42417 42628/42621
Chemie Plasma Natrium Kalium Chloride Calcium Magnesium Fosfaat Kreatinine1(enzymatisch) eGFR
136 3.6 98 2.20 0.70 0.70 64 49 >60 <30
-
146 4.8 108 2.60 1.00 1.40 104 90
mmol/L mmol/L mmol/L mmol/L bij 40g/L albumine mmol/L mmol/L µmol/L ♂ µmol/L ♀ ml/min/1.73m2 Volwassenen ml/min/1.73m2 Consult nefroloog
Ureum Urinezuur
3.0 - 7.5 mmol/L 200 - 450 µmol/L ♂ 180 - 380 µmol/L ♀ Albumine 35 - 52 g/L Totaal eiwit 60 - 80 g/L Glucose (ven. plasma) < 6.1 mmol/L nuchter < 7.8 mmol/L at random 3.9 - 10.0 mmol/L streefw. bij DM HbA1C 4.3 - 6.1 % 23 - 43 mmol/mol Laktaat < 2.2 mmol/L Osmolaliteit 280 - 300 mosmol/kg Bilirubine totaal < 20 µmol/L Bilirubine geconjugeerd 3 < 5 µmol/L Ammoniak < 50 µmol/L op ijs afnemen Cholesterol < 6.5 # mmol/L LDL Cholesterol < 5.0 # mmol/L nuchter HDL Cholesterol > 0.9 # mmol/L Triglyceriden < 2.0 # mmol/L nuchter # referentiewaarden zijn geen streefwaarden AF < 120 U/L > 18 jr γ-GT < 55 U/L ♂ > 6 mnd < 40 U/L ♀ > 6 mnd ASAT < 35 U/L ♂ > 2 jr < 30 U/L ♀ > 2 jr ALAT < 45 U/L ♂ 0 – 70 jr < 35 U/L ♀ 0 – 70 jr < 40 U/L 70 – 80 jr < 35 U/L > 80 jr LD(H) < 250 U/L >10 jr Amylase < 100 U/L Lipase < 70 U/L
1
Geldig vanaf 11-03-2008 Geldig vanaf 25-05-2010 4 Geldig vanaf 05-05-2011 3
Vervolg chemie plasma CK < 170 U/L ♂ > 1 wk < 145 U/L ♀ > 1 wk CKMBmassa < 5.0 µg/L 4 < 0.014 µg/L Troponine T Fe 11.0 - 32.0 µmol/L ♂ nuchter 11.0 - 27.0 µmol/L ♀ nuchter TYBC 45.0 - 90.0 µmol/L Transferrine verz. 20 - 50 % ♂ nuchter 15 - 50 % ♀ nuchter NB bij een patiënt met klachten passend bij een primaire hemochromatose, een nuchter gemeten transferrine verz. > 45% en een ferritine > 280 µg/L is genotypering geïndiceerd. Ferritine 2 25 - 375 µg/L ♂ ♀ premenopausaal 12 - 150 µg/L 20 - 250 µg/L ♀ postmenopausaal Methylmalonzuur 0.03 - 0.31 µmol/L Homocysteine < 12 µmol/L nuchter (dit is een streefwaarde, geen referentiewaarde)
Liquor Totaal eiwit Glucose LD(H) IgG index Leuco’s Ery’s
Chemie serum IgA IgG IgM IgE α1-Antitrypsine Haptoglobine Ceruloplasmine Transferrine
2
0.7 7.0 0.4 < 100 0.9 0.3 0.2 2.0 -
Bloedgassen pH pCO2 Act. bicarbonaat Base excess pO2 O2SAT CO-Hb 2 Met-Hb
2
< 0.5 g/L 60 - 80 % van de bloedwaarde < 35 U/L 0.30 - 0.60 <4 / µL 0 / µL 7.35 35 22.0 -2.0 75 0.92 < 1.5 < 10.0 < 1.5
7.45 45 26.0 +3.0 100 0.98
mm Hg mmol/L mmol/L mm Hg % Hb % Hb % Hb
niet-rokers rokers toxisch bij > 10% Hb
Geldig vanaf 19-06-2008
4.0 g/L 16.0 g/L 2.3 g/L kU/L 2.0 g/L 2.0 g/L 0.6 g/L 3.6 g/L
Urine Electrolyten Amylase
sterk afhankelijk van dieet < 460 U/L < 35 U/mmol kreat Totaal eiwit < 0.3 g/24u α-1-microglobuline < 12.5 mg/L β-2-microglobuline < 400 µg/L
meer informatie Voor actuele informatie, informatie over afnamecondities, andere procedures, referentiewaarden voor kinderen en andere hier niet beschreven bepalingen verwijzen wij u naar intranet http://internetextra.vumc.nl/referentiewaarden/default.asp. Wijzigingen worden doorgegeven in de nieuwskrant van de afdeling. klinische chemie, VUmc, juni 2011