A VUmc-compas toetsing
Toets
CAT B 3.1 14-15 / Cursus-afhankelijke toets
Cursus
B Circulatie en vasculaire stoornissen 14-15
Cursuscoördinator (vice-)
A. Thijs / G.P. van Nieuw Amerongen / m.m.v. A.D. Cornet
Gelegenheid
1
Toetsdatum
Vrijdag 21 november 2014
Tijd
15:15 - 17:15 uur (15:15 - 17:45 uur voor extra-tijd studenten)
Plaats
TenT-hal VU campus
Aantal en type vragen
50 meerkeuzevragen: 9 tweekeuzevragen, 12 driekeuzevragen,
e
26 vierkeuzevragen, 3 vijfkeuzevragen Druk
tweezijdig bedrukt, kleurendruk
Toegestane hulpmiddelen
Normaalwaardenkaart en een rekenmachine zonder internettoegang!
Studentinstructie: Dit tentamen mag niet door studenten worden meegenomen MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord • • • • • • • • • • •
mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel alléén toetsbenodigdheden op tafel vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord commentaren na afloop naar de JVC van je cursus drinken is toegestaan, eten NIET (opbergen in tas) toiletbezoek is toegestaan anderhalf uur na aanvang van de toets gedurende het laatste half uur van de toets mag de toetsruimte niet worden verlaten fraude wordt bestraft
Succes!
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 1 van 16
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 2 van 16
1
Op de polikliniek cardiologie klaagt een vrouw van 40 jaar over kortademigheid bij inspanning. Bij echocardiografie vertoont de linker kamer een diffuus afgenomen contractie, is het volume vergroot, en de wanddikte normaal. Aan de kleppen worden geen belangrijke afwijkingen gevonden. U stelt de diagnose cardiomyopathie. Welk type cardiomyopathie is het meest waarschijnlijk? a. Restrictieve cardiomyopathie b. Aritmogene rechter ventrikel cardiomyopathie c.
Dilaterende cardiomyopathie
d. Tako-tsubo cardiomyopathie 2
Een vrouw van 45 jaar heeft een afgenomen inspanningsvermogen en hartkloppingen. Zij rookt niet, heeft geen hypertensie, en bij lichamelijk onderzoek constateert de cardioloog een hartgeruis. Het ECG toont het beeld van linker kamerhypertrofie. Bij echocardiografie wordt een goede contractie van de linker kamer vastgesteld en linker kamerhypertrofie wordt bevestigd. De aortaklep opent slecht. Is diastolische dysfunctie van de linker kamer waarschijnlijk? a. Ja b. Nee
3
In welke fase van de hartcyclus bevindt zich de souffle die geassocieerd is met een gestenoseerde en goed sluitende aortaklep? a. Diastolische b. Systolische
4
De meest voorkomende oorzaak van belangrijk verminderde linker kamerfunctie is: a. doorgemaakte myocarditis b. medicijngebruik c.
coronarialijden
d. tachycardiomyopathie 5
Plotse hartdood wordt in het merendeel van de gevallen veroorzaakt door: a. kamerfibrilleren b. boezemfibrilleren c.
totaal AV-blok
d. sinusarrest 6
Hartfalen in de neonatale periode kent een totaal andere frequentieverdeling van oorzaken dan hartfalen op andere leeftijden. Welke oorzaak komt in de neonatale periode vooral voor? a. Hypoplastisch linker hart syndroom b. Cardiomyopathie c.
Eisenmenger syndroom
d. Reumatische hartziekte
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 3 van 16
7
Een patiënt van 72 jaar heeft in de loop van de ochtend pijn op de borst gekregen. Hij is bekend met angina pectoris en heeft nitraat sublinguaal geprobeerd, maar de pijn op de borst verdwijnt niet. Hij is misselijk en wat zweterig. Welke afwijkingen verwacht u op het ECG te zien? a. Toegenomen PQ-tijd b. Depressie van het PT(a) segment c.
Een U-golf
d. ST-segment depressie e. ST-segment elevatie 8
Wat geeft het QT interval weer op een ECG? a. De start van de atriale depolarisatie tot de start van het QRS complex b. De start van de ventriculaire systole tot de ventriculaire diastole c.
De tijd die nodig is voor de depolarisatie en repolarisatie van de ventrikels
d. De tijd die nodig is om van systole over te gaan in diastole 9
Het lange QT syndroom (aangeboren variant) ontstaat door: a. verlengd remmen van de actiepotentiaal in de AV knoop b. verlengde repolarisatieduur c.
verminderde geleiding in de Purkinje vezels
d. vertraagde depolarisatie van de SA knoop 10
Een te vroeg geboren meisje (30 weken) blijkt haar rechter beentje niet goed te kunnen bewegen, wat blijkt te berusten op een hersenbloeding. Bij het laboratoriumonderzoek is de PT sterk verlengd (INR > 6), de APTT is normaal. Wat is de meest voor de hand liggende diagnose? a. Hemofilie A b. Aangeboren fibrinogeen deficiëntie c.
11
Vitamine K tekort
Een 25-jarige vrouw komt op de eerste hulp omdat zij sinds 1 dag, in toenemende mate, puntbloedinkjes (petechiën) bemerkt op haar scheenbenen. Ze heeft geen spier-, gewrichts-, of huidbloedingen. Ze is altijd gezond geweest en gebruikt geen medicijnen. U verwacht bij specieel stollingsonderzoek: a. alleen een verlengde APTT b. alleen een verlengde PT c.
zowel een verlengde APTT als PT
d. een verlaagd trombocytenaantal 12
De internist stelt bij een patiënt een diepe veneuze trombose vast. Er is geen diepblauw verkleurde, bedreigde huid. Wat is nu het medicament dat hij direct en als eerste moet voorschrijven en toedienen? a. Een vitamine K antagonist (bijvoorbeeld acenocoumarol) b. Een vorm van heparine (bijvoorbeeld laag moleculair gewichtsheparine (LMWH)) c.
Een fibrinolyticum (bijvoorbeeld urokinase)
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 4 van 16
13
Een patiënt die vitamine K antagonist gebruikt moet met spoed geopereerd worden vanwege een appendicitis. De chirurg stelt een directe operatie-indicatie. Het anticoagulerende effect van vitamine K antagonisten moet gecoupeerd worden. Wat is de aangewezen handelswijze in deze omstandigheden? Toediening van: a. 4-factoren concentraat b. vitamine K c.
fresh frozen plasma
d. trombocytenconcentraat 14
Welke laboratoriumtest is in de regel afwijkend bij een patiënt met hemofilie A? a. Bloedingstijd b. Protrombinetijd (PT, weergegeven in INR) c.
Geactiveerde protrombine tijd (APTT in seconden)
d. Trombocytenaantal 15
Hoe kan de werking van een directe factor Xa-remmer gecoupeerd worden? a. Er is geen specifiek middel dat de werking kan couperen b. Met vitamine K kan ook bij deze orale anticoagulantia de werking gecoupeerd worden c.
Met 4-factoren concentraat kan ook bij deze orale anticoagulantia de werking gecoupeerd worden
16
Een man van 80 jaar uit een verzorgingshuis wordt op de eerste hulp gepresenteerd met een parese links die bij CT onderzoek op een hersenbloeding blijkt te berusten. De APTT is verlengd tot 120 seconden, de PT is normaal en het trombocytenaantal is normaal. Hij gebruikt geen medicatie. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. Verworven factor VIII deficiëntie b. Aangeboren factor VIII deficiëntie c.
Verworven factor XI deficiëntie
d. Aangeboren factor XI deficiëntie 17
Een jongetje van ruim 1 jaar komt op de eerste hulp omdat hij bij zijn eerste pasjes is gevallen en nu een dikke enkel heeft. Tevoren was hij gezond. In de familie komen geen aangeboren ziekten van de bloedstelping en bloedstolling voor. Bij het lichamelijk onderzoek is de enkel inderdaad dik en gezien enkele bevindingen bij het lichamelijk onderzoek denkt u dat er vocht in het enkelgewricht zit. De SEH-arts stelt de diagnose hemarthros (een bloeding in het gewricht). Welk ziektebeeld zou bij deze diagnose passen? a. Auto-immuun trombopenie b. Hemofilie A c.
Factor XII deficiëntie
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 5 van 16
18
Een vrouw van 50 jaar wordt met de ambulance naar de eerste hulp gebracht omdat zij in een dag toenemend verward werd. Er is geen familie mee en de anamnese is niet goed mogelijk. Bij lichamelijk onderzoek heeft zij geen koorts, is de bloeddruk normaal en ademt zij rustig. Onderzoek van hart, longen en de buik toont geen afwijkingen. Bij neurologisch onderzoek vindt u geen afwijkingen, behalve dat zij een omfloerst (dat wil zeggen: licht gedaald) bewustzijn heeft. Het laboratorium onderzoek toont een anemie en trombopenie. De nierfunctie is normaal. Het leukocytenaantal in normaal. In de perifere bloeduitstrijk worden behoudens fragmentocyten geen afwijkingen gezien. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk? a. Auto-immuun trombopenie b. Hemolytisch uremisch syndroom c.
19
Trombotische trombocytopenisch purpura
Er komt een voetbalster van 20 jaar op de eerste hulp met een dikke, pijnlijke kuit. De SEH-arts schat de kans op een trombose middels de Wells score laag in (score kleiner dan 2. Is het veilig om met behulp van een negatieve D-dimeer-uitslag de diagnose trombosebeen uit te sluiten? a. Ja b. Nee
20
Bij het gebruik van breedspectrum-antibiotica kunnen stollingsstoornissen optreden. Welke stoornis in de hemostase is hiervan het potentiële directe gevolg? a. Vitamine K deficiëntie b. Verminderde werking van de trombocyten c.
21
Vitamine C deficiëntie
Stelling: Een suboptimale gebeurtenis kan mede veroorzaakt worden door een patiëntgerelateerde factor. a. Juist b. Onjuist
22
Een 42-jarige vrouw meldt zich op de polikliniek interne geneeskunde omdat zij zich zorgen maakt over haar cardiovasculaire risico. Haar 4 jaar oudere broer is 6 maanden geleden overleden aan een hartinfarct. Bij lichamelijk onderzoek valt op een geel randje rondom haar iris op, evenals bobbels op de haar achillespezen. Het verdere lichamelijk onderzoek is niet afwijkend. De meest waarschijnlijke diagnose is: a. chylomicronemie b. familiaire hypertriglyceridemie c.
polygenetische hypercholesterolemie
d. familiaire hypercholesterolemie
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 6 van 16
23
Een 60-jarige man meldt zich op de polikliniek interne geneeskunde met een bij herhaling gemeten bloeddruk van rondom 154/88 mmHg. Hij rookt niet. Welk laboratoriumonderzoek dient nu verricht te worden om met behulp van de risicotabel een inschatting van zijn cardiovasculaire risico te maken? a. Niets b. Creatinekinase (CK) c.
Cholesterol
d. Triglyceriden 24
De internist controleert een patiënt i.v.m. zijn verhoogde bloeddruk. Ondanks behandeling met hydrochloorthiazide (een diureticum), later aangevuld met lisinopril (een ACE-inhibitor), is de bloeddruk onvoldoende onder controle (165/92 mmHg). Na 150 meter lopen heeft hij last van claudicatio intermittens. Welk antihypertensieve middel is nu als eerste geïndiceerd als toevoeging aan de reeds bestaande therapie? a. Doxasozine (alfablokker) b. Metoprolol (bètablokker) c.
25
Nifedipine (calciumantagonist)
Een 29-jarige vrouw komt op het spreekuur van de internist met hypertensie (160/100 mmHg). Verder heeft ze vaak last van zweten en valt op dat in staande positie de bloeddruk flink lager is. Ze heeft soms last van paniekaanvallen. Tijdens zo’n paniekaanval trekt ze opvallend bleek weg. De huisarts denkt aan een secundaire vorm van hypertensie. Wat is in die omstandigheid dan de meest waarschijnlijke diagnose? a. Hyperthyreoïdie b. Fibromusculaire dysplasie c.
Syndroom van Conn (primair hyperaldosteronisme)
d. Feochromocytoom 26
Een interniste besluit een patiënt van 50 jaar met diabetes mellitus type 2 in het kader van primaire preventie van hart en vaatziekten te behandelen. De patiënt heeft een verhoogde bloeddruk (150/90 mmHg), een LDL van 4,2 mmol/l, heeft overgewicht (BMI 31 kg/m2), en zijn HbA1c is 8%. Hij rookt niet en beweegt voldoende. Indien zij slechts één risicofactor zou mogen aanpakken, welke interventie zou het effectiefst zijn in het voorkomen van een hartinfarct? Een verlaging van: a. bloeddruk b. LDL-cholesterol c.
gewicht
d. HbA1c e. HDL-cholesterol
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 7 van 16
27
Stelling: Het renine-angiotensine-aldosteron systeem speelt een rol bij het op peil houden van de bloeddruk bij een verminderd effectief circulerend volume. a. Juist b. Onjuist
28
Stelling: Het number-needed-to-treat is van groter belang dan de relatieve risicoreductie bij de indicatiestelling tot het starten van medicatie. a. Juist b. Onjuist
29
Een 35-jarige vrouw komt bij u, huisarts in opleiding, op het spreekuur voor een reguliere "pilcontrole". U meet bij haar een bloeddruk van 160/100 mmHg, en ziet dat dit nu al de derde keer is dat ze een verhoogde bloeddruk heeft, als u terugkijkt in het dossier. U laat wat laboratoriumonderzoek bij haar verrichten. De plasmakreatinineconcentratie is 70 micromol/l, en de plasmakaliumconcentratie 3,0 mmol/l. U besluit geen nader onderzoek te doen naar de oorzaak van de hypertensie, maar haar een behandeling voor te stellen. Welk van onderstaande middelen is nu het minst geschikt als antihypertensivum op grond van bovenstaande gegevens? a. Angiotensine-receptor blokker (bijvoorbeeld losartan) b. ACE-remmer (bijvoorbeeld lisinopril) c.
Thiazide diureticum (bijvoorbeeld hydrochloorthiazide)
d. Calciumantagonist (bijvoorbeeld nifedipine) 30
Een patiënt van 45 jaar meldt zich op de polikliniek interne geneeskunde met perifere doorbloedingsstoornissen aan de voeten met ulcera. Hij rookt niet en heeft geen hypertensie. Perifere pulsaties zijn intact. Oriënterend laboratoriumonderzoek was door de huisarts al verricht en toonde een gering verhoogd trombocytenaantal van 630 x 10E9/L, geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT) van 28 sec. Welke diagnose is nu het meest waarschijnlijk? a. Antifosfolipiden syndroom b. Tromboangiitis obliterans (M. Buerger) c.
Een JAK2-mutatiegerelateerde ziekte
d. Atherosclerose
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 8 van 16
31
De LDL-cholesterolconcentratie kan niet routinematig worden gemeten. Onder bepaalde omstandigheden is een schatting mogelijk met de formule van Friedewald. Het ‘niet LDL’ is de som van HDL-cholesterol en 0,45 X triglyceridengehalte in mmol/l. U ziet een patiënt met een totaal cholesterol van 8.0 mmol/l, HDL-cholesterol 0,6 mmol/l, en triglyceriden van 12,0 mmol/l. Hoe hoog is de LDL-cholesterol concentratie? a. 4,0 mmol/l b. 5,1 mmol/l c.
niet te berekenen
d. 2,9 mmol/l Casus 1, behorende bij vraag 32 en 33 Inactiviteit, of gebrek aan lichaamsbeweging, is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Claudicatio intermittens, of “etalagebenen”, wordt gekarakteriseerd door verstoorde doorbloeding van de beenspieren. Er is nog geen goede therapie voor deze aandoening, maar lichaamsbeweging, zoals een dagelijkse wandeling, wordt wel voorgeschreven. In een experiment werd onderzocht of spiercontractie invloed heeft op de doorbloeding van spieren, waarbij de doorbloeding van spieren in de achterpoot van een gezonde muis werd gemeten met contrastechografie. Hierbij wordt een contrastmiddel (zichtbaar als oranje stippen in het omlijnde gebied hieronder) geïnfundeerd dat zichtbaar en meetbaar is met echo. Bij deze meting worden zogenaamde “inwas-curves” gemaakt, waarbij het contrastmiddel vernietigd wordt, waarna de vulling van de bloedvaten met nieuw contrastmiddel zichtbaar wordt. Voorbeelden van inwas-curves zijn hieronder weergegeven.
Contrastsignaal, dB
7.5
5.0
2.5
0.0
0
Echo van achterpoot muis; het beeld laat een dwarsdoorsnede van de achterpoot zien.
32
10 5 Tijd, seconden
15
Voor contractie Tijdens spiercontractie
Het maximale contrastsignaal tijdens de inwasprocedure wordt voornamelijk bepaald door: a. vaatweerstand b. bloeddruk c.
hematocriet
d. bloedvolume
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 9 van 16
33
De hellingshoek van de inwascurve op t=0 wordt vooral bepaald door: a. vaatweerstand b. hematocriet c.
bloedvolume
d. vaatpermeabiliteit Einde casus 1 34
De huisarts behandelt een 55 jarige patiënte die bekend is met type 2 diabetes mellitus waarvoor zij metformine (850 mg tweemaal daags) en tolbutamide (een sulfonylureum derivaat, 500 mg tweemaal daags) gebruikt. Daarnaast heeft zij hypertensie waarvoor zij eenmaal daags 12,5 mg hydrochloorthiazide (een diureticum) inneemt. Bij de driemaandelijkse controle blijkt patiënt voor de derde maal achtereen een te hoge bloeddruk te hebben, bovendien constateert hij bij het urineonderzoek dat er sprake is van micoalbuminurie. Hij besluit daarom de medicatie voor de hypertensie aan te passen. Onderzoek: RR 160/95mmHg (twee eerdere metingen in het afgelopen half jaar waren rond dezelfde waarden). BMI 31. Urineonderzoek: microalbuminurie. Wat is nu de eerste keus behandeling? a. Toevoegen van een ACE-remmer (bijvoorbeeld lisinopril) b. Ophogen van het thiazidediureticum (de hydrochloorthiazide) c.
Toevoegen van een bètablokker (bijvoorbeeld atenolol)
d. Toevoegen van een calciumantagonist (bijvoorbeeld amlodipine) 35
Een patiënt presenteert zich op de SEH met geleidelijk toenemende spierzwakte. Hij is bekend met nierfunctiestoornissen, diabetes mellitus type 2 en hartfalen. Hij gebruikt acetylsalicylzuur, simvastatine, metoprolol, enalapril en metformine. Het kalium is 6,4 mmol/l. Het ECG laat zeer spitse T-toppen zien. De SEH-arts denkt aan een hyperkaliëmie-geïnduceerde spierzwakte. Welk van zijn geneesmiddelen is de meest waarschijnlijke oorzaak van zijn hyperkaliëmie? a. Acetylsalicylzuur b. Simvastatine c.
Metoprolol
d. Enalapril e. Metformine
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 10 van 16
Casus 2, behorende bij vraag 36 en 37 “In een gerandomiseerd dubbelblind onderzoek is de effectiviteit van de toevoeging van clopidogrel (75 mg) aan acetylsalicylzuur onderzocht. In totaal werden 7554 patiënten met atriumfibrilleren en een contra-indicatie voor cumarinederivaten gerandomiseerd over 2 groepen: de ene groep kreeg acetylsalicylzuur/clopidogrel, de andere acetylsalicylzuur/placebo. De primaire uitkomstmaat was het optreden van CVA/TIA, myocardinfarct, een tromboembolie buiten het centrale zenuwstelsel of dood door een vasculaire oorzaak. Gedurende de follow-up werd dit primaire eindpunt waargenomen bij 832 patiënten (6,8% per jaar) in de clopidogrelgroep versus 924 patiënten (7,6% per jaar) in de placebogroep.” Bron: NHG-werkgroep Atriumfibrilleren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (tweede partiële herziening). Huisarts Wet 2013;56(8):392-401. 36
Wat is het relatieve risico (op de primaire uitkomstmaat) in de clopidogrel- ten opzichte van de placebogroep? a. 7,6% - 6,8% = 0,8 % b. 6,8% - 7,6% = - 0,8 % c.
6,8% / 7,6% = 0,9
d. (6,8% - 7,6%)/7,6 % = - 12 % 37
Wat is het Number-needed-to-treat voor clopidogrel in bovengenoemde casus? a. 1/ (7,6% - 6,8%) = 125 b. 1/ (6,8% / 7,6%) = 128 c.
1/ ((6,8% - 7,6%)/7,6 %) = 8,3
Einde casus 2 38
Een moeder en haar vierjarige dochter komen bij de huisarts op consult om de hevige maagklachten van de dochter te bespreken. De arts vraagt alleen aan de moeder een aantal zaken om een beter beeld van de klachten van de dochter te krijgen. Deze techniek noemen we een: a. driegesprek b. familieanamnese c.
heteroanamnese
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 11 van 16
39
Hierboven is een ECG afgebeeld. Welke tijd wordt weergegeven tussen de pijlen? a. PR tijd b. PT tijd c.
QRS tijd
d. QT tijd 40
U komt als huisarts bij een 56-jarige man die acuut pijn in de buik heeft gekregen. Hij ziet bleek en voelt klam aan. De bloeddruk bedraagt 90/55 mmHg. Zijn vader is op 60jarige leeftijd overleden aan een gebarsten aneurysma van de thoracale aorta. U moet er nu voor zorgen dat deze man: a. binnen 24 uur door een vasculair-internist gezien wordt op de polikliniek b. binnen 24 uur door een vaatchirurg gezien wordt op de polikliniek c.
41
met spoed per ambulance naar een ziekenhuis met vaatchirurg wordt vervoerd
Hypertrofie van de rechter ventrikel uit zich in het ECG onder andere door een draaiing van de elektrische hartas naar: a. rechts b. links
42
Er zijn verschillende maatregelen die beschermen tegen bias. Stratificatie beschermt tegen: a. confounding b. informatiebias c.
43
selectiebias
Wat is de meest frequent voorkomende elektrolytstoornis die kan optreden door gebruik van hydrochloorthiazide? a. Hypokaliëmie b. Hyponatriëmie c.
Hypocalciëmie
d. Hypomagnesiëmie
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 12 van 16
44
Stelling: Bij negroïde patiënten met hypertensie is het antihypertensivum van eerste keus een ACE-remmer. a. Juist b. Onjuist
45
Welke stollingsfactoren zijn voor hun werking afhankelijk van vitamine K? Naast factor II de factoren: a. VII, VIII, IX b. V, VII, VIII c.
VII, IX, X
d. V, IX, X 46
Stelling: De werking van vitamine K antagonisten wordt versterkt door alcoholgebruik. a. Juist b. Onjuist
47
De chirurg en cardioloog zien op de SEH een 64-jarige man met tijdens een tenniswedstrijd, acuut ontstane pijn op de borst en hypotensie (85/65 mmHg). Hij voelt zich benauwd, en is klam en zweterig. Zijn vader had een thoracaal aneurysma, en zijn beide broers hebben een myocardinfarct doorgemaakt. Welk onderzoek moet nu als eerst gebeuren? a. ECG b. Transthoracaal echocardiogram c.
48
CT scan van de aorta
Als gevolg van een type-A aortadissectie kan shock ontstaan. Er zijn verschillende oorzaken van shock. Welke vorm van shock kan in de acute fase (de eerste 24 uur na de dissectie) niet direct door de dissectie verklaard worden? a. Hypovolemische shock b. Cardiogene shock c.
Obstructieve shock
d. Distributieve shock 49
Bij het intercollegiaal consult is het goed om enkele gedragsregels in acht te nemen. Welk citaat uit een mogelijk antwoord van de consulent is het meest in overeenstemming met de deze regels? a. “…gaarne ontwateren op geleide van de kliniek…” b. “…start captopril 6,25 mg oraal, en herhaal bloeddrukmeting 1 uur later…” c.
“…cave ontregeling diabetes door corticosteroïden…”
d. “…instellen op hartfalenmedicatie volgens protocol, daarna poli…”
Let op: vraag 50 staat op het volgende blad! CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 13 van 16
50
De internist verdenkt een patiënt van het hebben van arteriitis temporalis (ook bekend onder de namen ‘reuscelvasculitis’ of ‘arteriitis gigantocellularis’). Hij realiseert zich dat een arteria temporalisbiopt een gevoeligheid van 80 % heeft, en een specificiteit van 99%. Voordat het biopt gedaan wordt schat hij de kans op deze aandoening ongeveer 50 % (pre test likelihood). Wat is de kans op deze aandoening bij een negatieve bioptuitslag (er zijn geen afwijkingen in het biopt gevonden)? a. Ongeveer 1% b. Ongeveer 17% c.
Ongeveer 25%
d. Ongeveer 80%
CAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 21 november 2014
Pagina 14 van 16
Ontsteking BSE ≤ 50jr BSE > 50 jr CRP Hematologie Hemoglobine Hematocriet Erytrocyten MCV Reticulocyten Reticulocyten Trombocyten Leukocyten
<15 <20 <20 <30 <8 8.5 7.5 0.40 0.35 4.5 4.0 80 30 21 150 4.0
Leukocyten differentiatie Eosinofiele granulocyten < 0.5 Basofiele granulocyten < 0.2 Neutrofiele gran. 1.5 Staafkernige gran. < 0.6 Segmentkernige gran. 1.5 Lymfocyten 1.0 Monocyten 0.1
-
11.0 10.0 0.50 0.45 5.5 5.0 100 110 98 400 10.0
- 7.5 - 6.8 - 3.5 - 1.0
mm/uur mm/uur mm/uur mm/uur mg/L
♂ ♀ ♂ ♀
mmol/L mmol/L
♂ ♀ ♂ ♀ ♂ ♀
x 1012/L x 1012/L fL x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L
♂ ♀
x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L
Stolling APTT ≤ 40 sec PT (INR) 0.8 - 1.2 voor streefwaarden bij preventieve orale antistollingstherapie zie: http://www.hematologie.nl/klapper/index.html. Vitamines Vitamine B12 150 - 700 pmol/L # Folaat >6 nmol/L # Vitamine B1 (Thiamine) 80 - 160 nmol/L Vitamine B6 13 - 80 nmol/L (Pyridoxaalfosfaat) Vitamine A 1.2 - 3.0 µmol/L Vitamine E 20 - 39 µmol/L Beta-caroteen 0.2 - 1.6 µmol/L # referentiewaarden zijn geen streefwaarden
Endocrinologie TSH Vrij T4 Vrij T3 Cortisol
0.3 - 4.5 mU/L 11 - 22 pmol/L 3.5 - 6.5 pmol/L 250 - 600 nmol/L 8-9 uur 150 - 500 nmol/L 16-17 uur < 50 nmol/L na overnacht 1 mg DXM > 550 nmol/L na synacthen beïnvloed door pil en/of prednison Vrij cortisol in urine 50 - 270 nmol/24u na prednison gebruik vals verhoogd LH FSH
Zie bijlage endocrinologie Zie bijlage endocrinologie
Prolactine
< 0.3 U/L ♂ < 0.6 U/L ♀ premenopausaal < 0.4 U/L ♀ postmenopausaal >8 nmol/L ♂ < 2.5 nmol/L ♀ Zie bijlage endocrinologie
Testosteron Estradiol
REFERENTIEWAARDENKAART KLINISCHE CHEMIE
VOLWASSENEN Afdeling Klinische Chemie VU medisch centrum Klinisch Chemisch Laboratorium Klinisch chemicus (algemeen) Klinisch chemicus (endocrinologie) Citolaboratorium Endocrinologisch Laboratorium Metabool Laboratorium Hematologie Laboratoria
PTH <7 pmol/L nuchter 25-OH vit D3 25 - 150 nmol/L seizoensvariatie Zie bijlage endocrinologie voor uitgebreider endocrinologie referentiewaarden Tumormarkers PSA totaal <2 < 2.5 < 3.5 < 4.5 < 6.5 F/T PSA ratio > 0.25 < 0.15 CEA <5 CA 125 < 35 < 25 CA 15.3 < 30 CA 19.9 < 37 AFP <5 βHCG + HCG <5 SCC < 2.3 β-2-microglob. 0.6 - 2.2 Thyreoglobuline 3 - 105 <1
µg/L tot 40 jaar µg/L 40 - 50 jaar µg/L 50 - 60 jaar µg/L 60 - 70 jaar µg/L > 70 jaar kans op BPH erg groot overweeg een biopsie µg/L rokers hoger U/mL premenopausaal U/mL postmenopausaal U/mL U/mL µg/L U/L µg/L mg/L pmol/L schildklier aanwezig schildklier afwezig
Versie juni 2011
43876 *986216 *987345 *986013 42617 42417 42628/42621
Chemie Plasma Natrium Kalium Chloride Calcium Magnesium Fosfaat Kreatinine1(enzymatisch) eGFR
136 3.6 98 2.20 0.70 0.70 64 49 >60 <30
-
146 4.8 108 2.60 1.00 1.40 104 90
mmol/L mmol/L mmol/L mmol/L bij 40g/L albumine mmol/L mmol/L µmol/L ♂ µmol/L ♀ ml/min/1.73m2 Volwassenen ml/min/1.73m2 Consult nefroloog
Ureum Urinezuur
3.0 - 7.5 mmol/L 200 - 450 µmol/L ♂ 180 - 380 µmol/L ♀ Albumine 35 - 52 g/L Totaal eiwit 60 - 80 g/L Glucose (ven. plasma) < 6.1 mmol/L nuchter < 7.8 mmol/L at random 3.9 - 10.0 mmol/L streefw. bij DM HbA1C 4.3 - 6.1 % 23 - 43 mmol/mol Laktaat < 2.2 mmol/L Osmolaliteit 280 - 300 mosmol/kg Bilirubine totaal < 20 µmol/L Bilirubine geconjugeerd 3 < 5 µmol/L Ammoniak < 50 µmol/L op ijs afnemen Cholesterol < 6.5 # mmol/L LDL Cholesterol < 5.0 # mmol/L nuchter HDL Cholesterol > 0.9 # mmol/L Triglyceriden < 2.0 # mmol/L nuchter # referentiewaarden zijn geen streefwaarden AF < 120 U/L > 18 jr γ-GT < 55 U/L ♂ > 6 mnd < 40 U/L ♀ > 6 mnd ASAT < 35 U/L ♂ > 2 jr < 30 U/L ♀ > 2 jr ALAT < 45 U/L ♂ 0 – 70 jr < 35 U/L ♀ 0 – 70 jr < 40 U/L 70 – 80 jr < 35 U/L > 80 jr LD(H) < 250 U/L >10 jr Amylase < 100 U/L Lipase < 70 U/L
1
Geldig vanaf 11-03-2008 Geldig vanaf 25-05-2010 4 Geldig vanaf 05-05-2011 3
Vervolg chemie plasma CK < 170 U/L ♂ > 1 wk < 145 U/L ♀ > 1 wk CKMBmassa < 5.0 µg/L 4 < 0.014 µg/L Troponine T Fe 11.0 - 32.0 µmol/L ♂ nuchter 11.0 - 27.0 µmol/L ♀ nuchter TYBC 45.0 - 90.0 µmol/L Transferrine verz. 20 - 50 % ♂ nuchter 15 - 50 % ♀ nuchter NB bij een patiënt met klachten passend bij een primaire hemochromatose, een nuchter gemeten transferrine verz. > 45% en een ferritine > 280 µg/L is genotypering geïndiceerd. Ferritine 2 25 - 375 µg/L ♂ ♀ premenopausaal 12 - 150 µg/L 20 - 250 µg/L ♀ postmenopausaal Methylmalonzuur 0.03 - 0.31 µmol/L Homocysteine < 12 µmol/L nuchter (dit is een streefwaarde, geen referentiewaarde)
Liquor Totaal eiwit Glucose LD(H) IgG index Leuco’s Ery’s
Chemie serum IgA IgG IgM IgE α1-Antitrypsine Haptoglobine Ceruloplasmine Transferrine
2
0.7 7.0 0.4 < 100 0.9 0.3 0.2 2.0 -
Bloedgassen pH pCO2 Act. bicarbonaat Base excess pO2 O2SAT CO-Hb 2 Met-Hb
2
< 0.5 g/L 60 - 80 % van de bloedwaarde < 35 U/L 0.30 - 0.60 <4 / µL 0 / µL 7.35 35 22.0 -2.0 75 0.92 < 1.5 < 10.0 < 1.5
7.45 45 26.0 +3.0 100 0.98
mm Hg mmol/L mmol/L mm Hg % Hb % Hb % Hb
niet-rokers rokers toxisch bij > 10% Hb
Geldig vanaf 19-06-2008
4.0 g/L 16.0 g/L 2.3 g/L kU/L 2.0 g/L 2.0 g/L 0.6 g/L 3.6 g/L
Urine Electrolyten Amylase
sterk afhankelijk van dieet < 460 U/L < 35 U/mmol kreat Totaal eiwit < 0.3 g/24u α-1-microglobuline < 12.5 mg/L β-2-microglobuline < 400 µg/L
meer informatie Voor actuele informatie, informatie over afnamecondities, andere procedures, referentiewaarden voor kinderen en andere hier niet beschreven bepalingen verwijzen wij u naar intranet http://internetextra.vumc.nl/referentiewaarden/default.asp. Wijzigingen worden doorgegeven in de nieuwskrant van de afdeling. klinische chemie, VUmc, juni 2011