A VUmc-compas toetsing
Toets
CAT B 3.1 14-15 / Cursus-afhankelijke toets
Cursus
B Circulatie en vasculaire stoornissen 14-15
Cursuscoördinator (vice-)
A. Thijs / G.P. van Nieuw Amerongen / m.m.v. A.D. Cornet
Gelegenheid
2
Toetsdatum
Woensdag 29 april 2015
Tijd
15:15 - 17:15 uur (15:15 - 17:45 uur voor extra-tijd studenten)
Plaats
TenT-hal VU campus
Aantal en type vragen
54 meerkeuzevragen: 16 tweekeuzevragen, 6 driekeuzevragen,
e
24 vierkeuzevragen, 5 vijfkeuzevragen, 3 zeskeuzevragen Druk
tweezijdig bedrukt, kleurendruk
Toegestane hulpmiddelen
Normaalwaardenkaart en een rekenmachine zonder internettoegang!
Studentinstructie: Dit tentamen mag niet door studenten worden meegenomen MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord • • • • • • • • • • •
mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel alléén toetsbenodigdheden op tafel vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord commentaren na afloop naar de JVC van je cursus drinken is toegestaan, eten NIET (opbergen in tas) toiletbezoek is toegestaan anderhalf uur na aanvang van de toets gedurende het laatste half uur van de toets mag de toetsruimte niet worden verlaten fraude wordt bestraft
Succes!
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 1 van 16
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 2 van 16
1
Een 37-jarige man meldt zich op het spreekuur van de internist omdat hij zich zorgen maakt over zijn cardiovasculaire risico. Zijn 4 jaar oudere broer is namelijk een half jaar geleden overleden aan een hartinfarct. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat hij een geel randje rondom zijn iris heeft, alsmede bobbels op de strekpezen van zijn handen. Het verdere lichamelijk onderzoek is niet afwijkend. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk? a. Familiaire hypertriglyceridemie b. Abetalipoproteinemie c.
Familiaire hypercholesterolemie
d. Chylomicronemie 2
De internist controleert een patiënt met hypertensie. Ondanks behandeling met lisinopril/hydrochloorthiazide is de bloeddruk onvoldoende onder controle (155/96 mmHg). Welk middel dient nu toegevoegd te worden? a. Eplerenon (aldosteron-receptor blokker) b. Amlodipine (calcium-antagonist) c.
Labetalol (alfa- en beta-blokker)
d. Doxazosine (alfa-blokker) 3
Welke 3 lipoproteïnen dragen het sterkst bij aan het totaal cholesterolgehalte zoals gemeten in het plasma? Naast LDL: a. chylomicronen en IDL b. VLDL en HDL c.
IDL en triglyceriden
d. IDL en HDL 4
Life-style-maatregelen kunnen de bloeddruk verlagen. Welke van de hierna genoemde maatregelen is gemiddeld genomen het meest effectief? a. afvallen b. zoutbeperking c.
transcendente meditatie
d. kalium-rijk dieet 5
De arteriële drukgolf is een optelsom van de voorwaartse drukgolf en de teruggekaatste drukgolven. Dit wordt augmentatie genoemd. Stelling: Augmentatie is een verklaring voor de toegenomen polsdruk op hogere leeftijd. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 3 van 16
6
Stelling: Een bloeddruk van 170/70 mmHg geeft een groter risico op hart- en vaatziekten dan een bloeddruk van 170/100 mmHg. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
7
De huisarts ziet op de polikliniek een 48-jarige vrouw met een bij herhaling gemeten bloeddruk van rondom 155/88 mmHg. Haar vader heeft op 54-jarige leeftijd een hartinfarct doorgemaakt en daarom is zij bezorgd over haar cardiovasculaire risico. Welk laboratoriumonderzoek dient verricht te worden om een inschatting te maken van haar cardiovasculair risicoprofiel bij het gebruik van de daarvoor ontworpen risicotabel? a. Kreatinine concentratie b. Microalbuminurie c.
Kaliumconcentratie
d. Triglycerideconcentratie e. Creatinekinase (CK) f. 8
Glucoseconcentratie
Stelling: De belangrijkste reden dat statines (HMG-CoA reductase remmers) een gunstig effect hebben op morbiditeit en mortaliteit wordt verklaard door een reductie van triglyceriden en verhoging van HDL cholesterol. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
9
Tussen arts-assistent en verpleegkundige ontstaat tijdens een spoedsituatie een conflict over de behandelwijze van een patiënt. Als de arts-assistent vooral belang hecht aan zijn relatie met de verpleegkundige en weinig belang hecht aan de inhoudelijke kwestie dan kiest de arts-assistent bij voorkeur voor de volgende stijl van conflicthantering: a. opgeven b. opleggen c.
overleggen
d. toegeven 10
Tijdens een consult krijgt een huisarts te maken met een dominerende gesprekspartner; de partner van de patiënt probeert alle vragen die de arts de patiënt stelt voor de patiënt te beantwoorden. Om dit gedrag zo effectief mogelijk tegen te gaan zal de arts bij voorkeur als eerst de partner van de patiënt: a. laten merken dat deze hem gehoord heeft b. negeren c.
begrenzen
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 4 van 16
11
Bij welke stollingsafwijking is de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT) normaal? a. Hemofilie A b. Hemofilie B c.
Factor VII deficiëntie
d. Fibrinogeendeficiëntie 12
Binnen de hemostase worden secundaire hemostase en fibrinolyseremming onderscheiden. Deze twee zijn echter in vivo niet los van elkaar te zien. Welke factor speelt in beide processen een rol? a. Factor X b. Trombine c.
Urokinase
d. Tranexaminezuur 13
Stelling: Intraveneus toegediende immuunglobuline (IVIG) is een effectieve behandeling van autoimmuun trombocytopenische trombopenie. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
14
Een jonge patiënt met een ernstige vorm van hemofilie B komt op de eerste hulp nadat hij ongewild een hockeybal tegen zijn hoofd heeft gekregen. Hij is niet echt buiten bewustzijn geweest, maar heeft wel even op de grond moeten gaan zitten en heeft nu hoofdpijn. Wat is de correctie initiële strategie? a. Bepalen van de stollingsfactor IX activiteit b. Toedienen van factor IX concentraat c.
Verrichten van een CT scan van het hoofd
d. Bepalen van de aPTT 15
Een 91-jarige vrouw komt op de eerste hulp en zij blijkt een hersenbloeding te hebben. Haar buurman die meegekomen is, vertelt dat zij weliswaar nog zelfstandig thuis woont, maar dat zij de laatste tijd verward aan het raken is en nagenoeg niets eet. Het laboratoriumonderzoek toont een normale geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT), een sterk verlengde protrombinetijd (PT) (international normalised ratio (INR > 6) en een bloedplaatjesaantal van 150x10E9/l. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak voor de bloeding? a. Vitamine K tekort b. Verworven vorm van hemofilie A c.
Trombopenie
d. Diffuse intravasale stolling 16
Stelling: Weefselfactor speelt in de secundaire hemostase een belangrijke rol. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 5 van 16
17
De nefroloog moet een electieve nierbiopsie verrichten in verband met preterminale nierinsufficiëntie. Het blijkt dat de patiënt vanwege hoofdpijn de avond tevoren en de ochtend van de operatie aspirine heeft geslikt. De bloedingstijd wordt gebruikt om het risico op bloedingscomplicaties na een nierbiopt in kaart te brengen. Welke uitslag verwacht u, 10 uur na de inname van de aspirine? De bloedingstijd is: a. verlengd b. normaal c.
18
verkort
Welke laboratoriumtest verwacht u afwijkend te zijn bij een patiënt met hemofilie A? a. De bloedingstijd (weergegeven in minuten) b. De protrombinetijd (PT, weergegeven in international normalised ratio (INR)) c.
De geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT weergegeven in seconden)
d. De factor II activiteit (weergegeven in percentage activiteit) 19
Stelling: Een factor XII deficiëntie is geassocieerd met bloedingen. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
20
Voor suboptimale gebeurtenissen kunnen verschillende oorzaken worden aangeduid. Stelling: Latente oorzaken zijn meestal menselijke oorzaken. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
21
De actiepotentiaal van een hartspiercel bestaat uit drie stappen. Wat is de goede volgorde van deze stappen? a. Plateau – snelle depolarisatie – repolarisatie b. Snelle depolarisatie – repolarisatie– plateau c.
Repolarisatie – plateau – snelle depolarisatie
d. Snelle depolarisatie – plateau – repolarisatie 22
Een patiënte van 28 jaar is bekend met een spina bifida. Zij heeft een gevoelsstoornis van beide heupen en onderbenen. Inmiddels is vastgesteld dat er naast een mictieprobleem (door de dwarslesie), ook een artritis van de linker heup is ontstaan. De infectioloog, orthopeed, uroloog en neurochirurg zijn alle bij de behandeling van patiënte betrokken. De orthopeed is de hoofdbehandelaar en heeft de overige specialismen in consult gevraagd. Met betrekking tot het vergaren van informatie door infectioloog, neurochirurg en uroloog geldt dat het optimaal is dat zij a. alle ruwe data zelf verzamelen b. afgaan op de informatie van hun voorganger c.
afgaan op de informatie van de orthopeed
d. alleen informatie die betrekking heeft op hun eigen vakgebied beschouwen Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 6 van 16
23
De huisarts hoort bij een man van 75 jaar bij auscultatie een systolische souffle over de derde intercostaal ruimte parasternaal rechts met uitstraling naar de tweede intercostaalruimte rechts en naar de carotis links. De bloeddruk van de patiënt is 110/94 mmHg. Zij vermoedt een klepafwijking. Welke oorzaak van deze klepafwijking is nu het meest waarschijnlijk? a. Een ruptuur van een van de papillairspieren b. Een degeneratief verkalkingsproces van de klep c.
Een endocarditis
d. Een aangeboren klepafwijking 24
Een harttamponade ontstaat als het hart zich niet kan vullen tijdens diastole door een ophoping van vocht in de pericardholte. Stelling: Bij een langzaam ontstane ophoping kan er meer dan een liter pericardvocht zijn voordat er symptomen van harttamponade ontstaan. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
25
Bij een kaukasische man van 35 jaar verwezen voor vaatonderzoek naar de vaatchirurg is de bloeddruk aan beide bovenbenen opvallend veel lager dan aan beide armen. De patiënt is bekend met een congenitale klepafwijking van de aortaklep: een bicuspide klep. Een verklaring voor het grote verschil in bloeddruk aan armen en benen is nu waarschijnlijk: a. ernstige arteriosclerose van de beide aa. poplitiae b. coarctatio aortae c.
de ziekte van Takayashu
d. een aneurysma van het ascenderende deel van de aorta e. een aneurysma van de abdominale aorta 26
Bij het verrichten van ingrepen in de mond en keelholte door tandarts of kaakchirurg bestaat er een verhoogd risico op het krijgen van een infectieuze endocarditis. Ter voorkoming van deze complicatie wordt wel antibioticaprofylaxe voorgeschreven. Stelling: Het klinische bewijs dat deze antibioticaprofylaxe tot minder gevallen van infectieuze endocarditis leidt is zeer groot. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 7 van 16
27
Hieronder is een ECG afgebeeld. Het ritme dat hier wordt getoond is afwijkend. Wat is de beste beschrijving van het ritme?
a. Een sinustachycardie b. Een sinusbradycardie c.
Atriumfibrilleren
d. Een derdegraads AV-blok met een ventriculair escaperitme 28
Bij een patiënt met diabetes mellitus en een myocardinfarct wordt cholesterolverlagende therapie voorgesteld. Welke therapie is nu als eerste geïndiceerd? a. Ezetimibe b. Simvastatine (een ‘statine’) c.
Gemfibrozil (een ‘fibraat’)
d. Torcetrapib 29
Bij de behandeling van hypertensie worden vaak antihypertensiva met elkaar gecombineerd. Soms versterken de middelen ook elkaars bijwerkingen. Eén van de bijwerkingen van antihypertensiva kan hyperkaliemie zijn. Bij welk van onderstaande combinaties is de kans daarop het grootst? a. Atenolol (een betabloker) en nifedipine (een calciumantagonist) b. Lisinopril (een ace-remmer) en hydrochloortiazide (een diureticum) c.
Valsartan (een angiotensine receptor antagonist) en spironolacton (een diureticum)
d. Doxazozine (een alfablokker) en verapamil (een calciumantagonist)
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 8 van 16
Casus 1, behorende bij de vragen 30 en 31 In een dubbelblinde, gerandomiseerde trial werden 5599 patiënten met atriumfibrilleren geïncludeerd voor wie behandeling met cumarinederivaten ongeschikt was. De deelnemers werden gerandomiseerd naar behandeling met apixaban (n = 2808) of acetylsalicylzuur (n = 2791). De primaire effectiviteitsuitkomst was het optreden van een bloedig CVA of een ischemisch CVA of andere trombo-embolie; In deze periode trad het primaire eindpunt 51 keer op in de apixabangroep (1,6% per jaar), en 113 keer in de acetylsalicylzuurgroep (3,7% per jaar). Bron: NHG-werkgroep Atriumfibrilleren. NHG-Standaard Atriumfibrilleren (tweede partiële herziening). Huisarts Wet 2013;56(8):392-401.
30
Wat is het relatieve risico (op de primaire uitkomstmaat) in de apixaban ten opzichte van de acetylsalicylzuur groep? a. 3,7% - 1,6% = 2,1 % b. 1,6% - 3,7% = - 2,1 % c.
1,6 % / 3,7 % = 0,43
d. (1,6% - 3,7%)/3,7 % = - 0,57 31
Wat is het Number needed to treat voor apixaban in bovengenoemde casus? a. 1/ (1,6% - 3,7%) = 48 b. 1/ (1,6 % / 3,7%) = 23 c.
1/ ((6,8% - 7,6%)/7,6 %) = 8,3
Einde casus 1 32
Stelling: De behandeling van een type B aortadissectie is in principe niet-chirurgisch en gericht op het snel behandelen van hypertensie. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
33
Een 55-jarige, slanke man komt op het spreekuur van de chirurg met buikklachten. Hij heeft al weken lang zeurende pijn in zijn buik, vooral direct na de maaltijd waardoor hij kleinere porties is gaan eten. Hij is afgevallen, zijn ontlastingspatroon is niet veranderd. Bij lichamelijk onderzoek ruikt de chirurg een sterke nicotinegeur en meet een bloeddruk van 156/89 mmHg. Wat is nu de meest waarschijnlijke diagnose? a. Aneurysma abdominalis aortae b. Niet-occlusieve mesenteriale ischemie c.
Angina abdominalis
d. Mesenteriaal vene trombose
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 9 van 16
34
Bij een patiënt met een warm dik been acht de eerstehulparts de kans op het bestaan van een trombosebeen op 10%. De D-dimeer (met als afkapwaarde 0,5 g/L) heeft een sensitiviteit van 98% en een specificiteit van 70%. Wat is nu de kans dat de patiënt geen trombose heeft bij een positieve D-dimeer-uitslag? a. 2% b. 10% c.
25%
d. 75% e. 90% f. 35
98%
Captopril en enalapril zijn beide ACE(angiotensine converting enzyme)-remmers. Ze hebben een verschillende halfwaardetijd. Stelling: De halfwaardetijd van captopril is korter dan die van enalapril. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
36
Het endotheel kan onder bepaalde omstandigheden (bij voorbeeld door beschadiging) bijdragen aan de stimulering van de hemostase. Welke factoren, afkomstig uit endotheel, dragen bij aan de vorming van een stevig fibrinestolsel? a. Adenosine difosfaat (ADP) b. Von Willebrand Factor (VWF) c.
Heparine-achtige stoffen
d. Trombomoduline 37
Atherosclerose is een proces dat in fasen kan worden verdeeld. Cholesterol (en andere lipiden) maakt onderdeel uit van de atherosclerotische plaque, en wordt onder andere opgeslagen in schuimcellen (foam cells). Schuimcellen zijn afkomstig van een bepaald celtype. Welk celtype is de bron van schuimcellen? a. Macrofagen b. Gladde spiercellen c.
Endotheelcellen
d. T-lymfocyten e. B-lymfocyten 38
Cor pulmonale manifesteert zich klinisch pathologisch als hypertrofie en dilatatie van de rechter ventrikel van het hart. Welke van onderstaande ziekten kan een cor pulmonale veroorzaken? a. Diffuse interstitiële longfibrose b. Hypertrofie van de linker ventrikel c.
Stenose van de pulmonaalklep
d. Insufficiëntie van de tricuspidaalklep
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 10 van 16
39
Stelling: Bij hartfalen is er in het merendeel van de gevallen (>90 %) sprake van een verminderde systolische functie van de linker ventrikel. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
40
Een myocarditis ontstaat als gevolg van een inflammatoir proces in de hartspier als respons op een infectie of een immuunreactie. Welke oorzaak voor myocarditis komt het meeste voor? a. Virale infectie b. Parasitaire infectie c.
Systemische lupus erythematosus (SLE)
d. Sarcoidose e. Een streptokokkeninfectie (acuut reuma) 41
Welk deel van het ECG is afwijkend bij boezemfibrilleren? a. QRS complex b. P top c.
T top
d. AV geleidingstijd 42
Een patiënt met hemofilie heeft een verhoogde kans op: a. intracerebrale bloedingen b. gewrichtsbloedingen c.
43
bloedingen na kiesextractie
Er zijn verschillende maatregelen die beschermen tegen bias. Een intention-to-treat analyse beschermt tegen: a. confounding b. informatiebias c.
44
selectiebias
Om de effectiviteit van antistolling met ongefractioneerde heparine te bepalen, wordt gebruik gemaakt van: a. bloedingstijd uitgedrukt in minuten b. geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT), uitgedrukt in seconden c.
protrombinetijd (PT), uitgedrukt in international normalised ratio (INR)
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 11 van 16
45
Inactiviteit, of gebrek aan lichaamsbeweging, is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Claudicatio intermittens, of “etalagebenen”, wordt gekarakteriseerd door verstoorde doorbloeding van de beenspieren. Er is nog geen goede therapie voor deze aandoening, maar lichaamsbeweging, zoals een dagelijks wandeling, wordt wel voorgeschreven. In een experiment werd onderzocht of spiercontractie invloed heeft op de doorbloeding van spieren, waarbij de doorbloeding van spieren in de achterpoot van een gezonde muis werd gemeten met contrastechografie. Hierbij wordt een contrastmiddel (zichtbaar als oranje stippen in het omlijnde gebied hieronder) geïnfuseerd dat zichtbaar en meetbaar is met echo.
Bij deze meting worden zogenaamde “inwas-curves” gemaakt, waarbij het contrastmiddel vernietigd wordt, waarna de vulling van de bloedvaten met nieuw contrastmiddel zichtbaar wordt. Voorbeelden van inwas-curves zijn hieronder weergegeven.
De grafiek laat zien dat spiercontractie: a. het bloedvolume in spieren verhoogt b. het bloedvolume in spieren verlaagt c.
de vaatweerstand in spieren verhoogt
d. het hematocriet verlaagt Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 12 van 16
46
Vasculitiden worden veelal met corticosteroïden behandeld, maar deze hebben bijwerkingen. Wat is geen bijwerking van corticosteroïden? a. Osteoporose b. Orthostatische hypotensie c.
Diabetes mellitus
d. Glaucoom e. Cataract f. 47
Striae
In welke fase van de hartcyclus bevindt zich de souffle die veroorzaakt wordt door mitralisklepinsufficiëntie? a. Systolische b. Diastolische
48
U ziet op straat een patiënt (een man van een jaar of 70) in elkaar zakken. Bij lichamelijk onderzoek ziet u geen ademhaling, en u voelt geen pols. Bij de beide oogleden vallen uitgebreide xanthelasmata op, en u ruikt een sigarettengeur. De halsvenen lijken niet opvallend gestuwd. Zo is er dus een indicatie voor ‘basic life support’. Wat is de meest voor de hand liggende oorzaak van deze medische noodsituatie? a. Gebarsten aneurysma b. Pneumothorax c.
Ventrikelfibrilleren
d. Ventrikelseptumruptuur e. Massale longembolie 49
Een patiënte van 28 jaar heeft last van pijn op de borst die voortdurend aanwezig is. Bij liggende houding wordt de pijn iets erger. Bij lichamelijk onderzoek vindt de huisarts een bloeddruk van 108/60 mmHg (links is rechts), en een pols van 120 regulair en equaal. De centraal veneuze druk lijkt iets verhoogd. De pijn is bij compressie van de thorax niet opwekbaar. Bij auscultatie hoort zij een ter hoogte van het hart knisperend geluid dat varieert met de hartcyclus. In de familie komen geen hart- en vaatziekten voor, patiënte rookt niet, en gebruikt sporadisch alcohol. Welke aandoening is nu het meest waarschijnlijk bij patiënte? a. Instabiele angina pectoris b. Stabiele angina pectoris c.
Pericarditis
d. Aneurysma dissecans e. Oesofagusspasmen 50
Op een conventionele achtervoorwaartse thoraxfoto is een contour van het hart te zien. Stelling: Onder normale omstandigheden is het grootste deel van de die hartcontour ingenomen door een projectie van het linker hartoor (Engels: left atrial appendage) Deze stelling is: a. juist b. onjuist
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 13 van 16
51
Stelling: Kerley-lijntjes (Engels: Kerley lines) op een conventionele, achtervoorwaartse thoraxfoto zijn een teken van hartfalen. Deze stelling is: a. juist b. onjuist
52
Stelling: Een ruiterembolus in de truncus pulmonalis is op een ventilatie-perfusie scan in de regel beter te zien dan op een CT(a) van de thorax Deze stelling is: a. juist b. onjuist
53
Een man van 37 jaar heeft een indrukwekkende ziektegeschiedenis. Op jonge leeftijd moesten zijn beide ooglenzen worden vervangen omdat beide lenzen geluxeerd waren. Daarnaast bleek er een voor de leeftijd ongebruikelijke osteoporose, met een duidelijke toename van de thoracale kyfose. Zijn vader overleed op 45-jarige leeftijd aan een ruptuur van de thoracale aorta. Bij screenend onderzoek bleek bij patiënt zelf ook een aneurysma van zowel de thoracale als abdominale aorta. Inmiddels wordt zijn (geringe) hypertensie met losartan (een angiotensine receptor blokker) behandeld. De verschijnselen van deze patiënt passen bij een syndroom/ziektebeeld. Welk syndroom past het best? a. Hyperhomocysteïnemie b. Syndroom van Marfan c.
Syndroom van Cowden
d. Familiare thoracale aorta aneurysma en dissectie (Engels: familial TAAD) – syndroom 54
Bij linkerventrikelhypertrofie (LVH) zijn soms wijzigingen op het elektrocardiogram (ECG) te zien die daarvoor kenmerkend zijn. De meest voor LVH kenmerkende verandering is: a. toegenomen QTc-tijd b. toegenomen voltage van het QRS-complex c.
ST-elevatie
d. ST-depressie
Cucovs herCAT Circulatie en vasculaire stoornissen / afname 29 april 2015
Pagina 14 van 16
Ontsteking BSE ≤ 50jr BSE > 50 jr CRP Hematologie Hemoglobine Hematocriet Erytrocyten MCV Reticulocyten Reticulocyten Trombocyten Leukocyten
<15 <20 <20 <30 <8 8.5 7.5 0.40 0.35 4.5 4.0 80 30 21 150 4.0
Leukocyten differentiatie Eosinofiele granulocyten < 0.5 Basofiele granulocyten < 0.2 Neutrofiele gran. 1.5 Staafkernige gran. < 0.6 Segmentkernige gran. 1.5 Lymfocyten 1.0 Monocyten 0.1
-
11.0 10.0 0.50 0.45 5.5 5.0 100 110 98 400 10.0
- 7.5 - 6.8 - 3.5 - 1.0
mm/uur mm/uur mm/uur mm/uur mg/L
♂ ♀ ♂ ♀
mmol/L mmol/L
♂ ♀ ♂ ♀ ♂ ♀
x 1012/L x 1012/L fL x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L
♂ ♀
x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L x 109/L
Stolling APTT ≤ 40 sec PT (INR) 0.8 - 1.2 voor streefwaarden bij preventieve orale antistollingstherapie zie: http://www.hematologie.nl/klapper/index.html. Vitamines Vitamine B12 150 - 700 pmol/L # Folaat >6 nmol/L # Vitamine B1 (Thiamine) 80 - 160 nmol/L Vitamine B6 13 - 80 nmol/L (Pyridoxaalfosfaat) Vitamine A 1.2 - 3.0 µmol/L Vitamine E 20 - 39 µmol/L Beta-caroteen 0.2 - 1.6 µmol/L # referentiewaarden zijn geen streefwaarden
Endocrinologie TSH Vrij T4 Vrij T3 Cortisol
0.3 - 4.5 mU/L 11 - 22 pmol/L 3.5 - 6.5 pmol/L 250 - 600 nmol/L 8-9 uur 150 - 500 nmol/L 16-17 uur < 50 nmol/L na overnacht 1 mg DXM > 550 nmol/L na synacthen beïnvloed door pil en/of prednison Vrij cortisol in urine 50 - 270 nmol/24u na prednison gebruik vals verhoogd LH FSH
Zie bijlage endocrinologie Zie bijlage endocrinologie
Prolactine
< 0.3 U/L ♂ < 0.6 U/L ♀ premenopausaal < 0.4 U/L ♀ postmenopausaal >8 nmol/L ♂ < 2.5 nmol/L ♀ Zie bijlage endocrinologie
Testosteron Estradiol
REFERENTIEWAARDENKAART KLINISCHE CHEMIE
VOLWASSENEN Afdeling Klinische Chemie VU medisch centrum Klinisch Chemisch Laboratorium Klinisch chemicus (algemeen) Klinisch chemicus (endocrinologie) Citolaboratorium Endocrinologisch Laboratorium Metabool Laboratorium Hematologie Laboratoria
PTH <7 pmol/L nuchter 25-OH vit D3 25 - 150 nmol/L seizoensvariatie Zie bijlage endocrinologie voor uitgebreider endocrinologie referentiewaarden Tumormarkers PSA totaal <2 < 2.5 < 3.5 < 4.5 < 6.5 F/T PSA ratio > 0.25 < 0.15 CEA <5 CA 125 < 35 < 25 CA 15.3 < 30 CA 19.9 < 37 AFP <5 βHCG + HCG <5 SCC < 2.3 β-2-microglob. 0.6 - 2.2 Thyreoglobuline 3 - 105 <1
µg/L tot 40 jaar µg/L 40 - 50 jaar µg/L 50 - 60 jaar µg/L 60 - 70 jaar µg/L > 70 jaar kans op BPH erg groot overweeg een biopsie µg/L rokers hoger U/mL premenopausaal U/mL postmenopausaal U/mL U/mL µg/L U/L µg/L mg/L pmol/L schildklier aanwezig schildklier afwezig
Versie juni 2011
43876 *986216 *987345 *986013 42617 42417 42628/42621
Chemie Plasma Natrium Kalium Chloride Calcium Magnesium Fosfaat Kreatinine1(enzymatisch) eGFR
136 3.6 98 2.20 0.70 0.70 64 49 >60 <30
-
146 4.8 108 2.60 1.00 1.40 104 90
mmol/L mmol/L mmol/L mmol/L bij 40g/L albumine mmol/L mmol/L µmol/L ♂ µmol/L ♀ ml/min/1.73m2 Volwassenen ml/min/1.73m2 Consult nefroloog
Ureum Urinezuur
3.0 - 7.5 mmol/L 200 - 450 µmol/L ♂ 180 - 380 µmol/L ♀ Albumine 35 - 52 g/L Totaal eiwit 60 - 80 g/L Glucose (ven. plasma) < 6.1 mmol/L nuchter < 7.8 mmol/L at random 3.9 - 10.0 mmol/L streefw. bij DM HbA1C 4.3 - 6.1 % 23 - 43 mmol/mol Laktaat < 2.2 mmol/L Osmolaliteit 280 - 300 mosmol/kg Bilirubine totaal < 20 µmol/L Bilirubine geconjugeerd 3 < 5 µmol/L Ammoniak < 50 µmol/L op ijs afnemen Cholesterol < 6.5 # mmol/L LDL Cholesterol < 5.0 # mmol/L nuchter HDL Cholesterol > 0.9 # mmol/L Triglyceriden < 2.0 # mmol/L nuchter # referentiewaarden zijn geen streefwaarden AF < 120 U/L > 18 jr γ-GT < 55 U/L ♂ > 6 mnd < 40 U/L ♀ > 6 mnd ASAT < 35 U/L ♂ > 2 jr < 30 U/L ♀ > 2 jr ALAT < 45 U/L ♂ 0 – 70 jr < 35 U/L ♀ 0 – 70 jr < 40 U/L 70 – 80 jr < 35 U/L > 80 jr LD(H) < 250 U/L >10 jr Amylase < 100 U/L Lipase < 70 U/L
1
Geldig vanaf 11-03-2008 Geldig vanaf 25-05-2010 4 Geldig vanaf 05-05-2011 3
Vervolg chemie plasma CK < 170 U/L ♂ > 1 wk < 145 U/L ♀ > 1 wk CKMBmassa < 5.0 µg/L 4 < 0.014 µg/L Troponine T Fe 11.0 - 32.0 µmol/L ♂ nuchter 11.0 - 27.0 µmol/L ♀ nuchter TYBC 45.0 - 90.0 µmol/L Transferrine verz. 20 - 50 % ♂ nuchter 15 - 50 % ♀ nuchter NB bij een patiënt met klachten passend bij een primaire hemochromatose, een nuchter gemeten transferrine verz. > 45% en een ferritine > 280 µg/L is genotypering geïndiceerd. Ferritine 2 25 - 375 µg/L ♂ ♀ premenopausaal 12 - 150 µg/L 20 - 250 µg/L ♀ postmenopausaal Methylmalonzuur 0.03 - 0.31 µmol/L Homocysteine < 12 µmol/L nuchter (dit is een streefwaarde, geen referentiewaarde)
Liquor Totaal eiwit Glucose LD(H) IgG index Leuco’s Ery’s
Chemie serum IgA IgG IgM IgE α1-Antitrypsine Haptoglobine Ceruloplasmine Transferrine
2
0.7 7.0 0.4 < 100 0.9 0.3 0.2 2.0 -
Bloedgassen pH pCO2 Act. bicarbonaat Base excess pO2 O2SAT CO-Hb 2 Met-Hb
2
< 0.5 g/L 60 - 80 % van de bloedwaarde < 35 U/L 0.30 - 0.60 <4 / µL 0 / µL 7.35 35 22.0 -2.0 75 0.92 < 1.5 < 10.0 < 1.5
7.45 45 26.0 +3.0 100 0.98
mm Hg mmol/L mmol/L mm Hg % Hb % Hb % Hb
niet-rokers rokers toxisch bij > 10% Hb
Geldig vanaf 19-06-2008
4.0 g/L 16.0 g/L 2.3 g/L kU/L 2.0 g/L 2.0 g/L 0.6 g/L 3.6 g/L
Urine Electrolyten Amylase
sterk afhankelijk van dieet < 460 U/L < 35 U/mmol kreat Totaal eiwit < 0.3 g/24u α-1-microglobuline < 12.5 mg/L β-2-microglobuline < 400 µg/L
meer informatie Voor actuele informatie, informatie over afnamecondities, andere procedures, referentiewaarden voor kinderen en andere hier niet beschreven bepalingen verwijzen wij u naar intranet http://internetextra.vumc.nl/referentiewaarden/default.asp. Wijzigingen worden doorgegeven in de nieuwskrant van de afdeling. klinische chemie, VUmc, juni 2011