Culemborg, 3 januari 2016 Tekst: Jesaja 46: 1-7 Thema: ‘Dragen en gedragen’ Voorganger: ds. Henri Veldhuis
Gemeente van onze Heer, Jezus Christus, Voor deze eerste zondag van het nieuwe jaar heb ik een tekst gekozen uit Jesaja 46, die is geschreven door Deutero-Jesaja, de tweede Jesaja. De eerste Jesaja profeteerde in de 8e eeuw voor Christus toen Assyrië de grootmacht was van het Midden-Oosten. De tweede Jesaja profeteerde twee eeuwen later, toen Babylonië de grootmacht was. Maar koning Kores van de Perzen was al in opkomst. Die nieuwe koning Kores zou het joodse volk uiteindelijk bevrijden uit de Babylonische ballingschap. Met andere woorden: de woorden van Jesaja 46 klinken nog tijdens de ballingschap, maar de ondergang van Babel tekent zich al af. Dat klinkt ook door in de woorden van de profeet, want hij spreekt woorden van troost en hoop. Het zijn woorden die volop de spot drijven met de Babylonische goden Bel en Nebo, maar ook emotionele woorden die het joodse volk verzekeren van Gods trouw en barmhartigheid. Het zou goed kunnen dat die eersten verzen over Bel en Nebo betrekking hebben op het Babylonische Nieuwjaarsfeest, het belangrijkste feest van Babel. Dan werden de godenbeelden uit hun tempels gedragen die stonden op hoge, piramide-achtige, tempeltorens met grote trappen. Zo’n toren wordt ook bedoeld met de Toren van Babel in Genesis 11. De top van zo’n toren, met daarop een tempel, raakte aan de hemel. Op het Nieuwjaarsfeest, dat in Babel werd gevierd aan het begin van de lente, werden de goden rondgedragen in grote processies, om tenslotte weer plechtig over de trappen naar boven gedragen te worden naar hun tempel. Verwijzend naar zulke processies drijft de God van Israël de spot met zulke heidense goden, die gedragen moeten worden door hun eigen mensen. Moet je zien: de Babyloniërs gaan gebukt onder hun eigen goden! Sterker nog: straks zullen die goden als gebroken trofeeën worden weggedragen op pakezels. Dan zijn ze niet meer dan oorlogsbuit van de vijand. Moet jij je geld en goud investeren in zulke goden, die als onwrikbare beelden op hun plaats blijven staan wanneer je om hulp roept? Moet jij je eigen god dragen, in plaats van gedragen te worden door hem? In onze tijd zouden we het misschien weinig respectvol vinden om het geloof en de goden van een andere godsdienst zo belachelijk te maken. Niet bepaald een goed voorbeeld van de interreligieuze dialoog. Maar laten we als christenen dan eerst maar eens kijken of we Bel en Nebo, zulke goden van geld, goud en macht, niet terugvinden in de welvaart van onze eigen cultuur, een westerse cultuur die volgens ons is voortgekomen uit de joods-christelijke traditie. Door wie en wat laten wij ons dragen in ons land? Waarom voelen we ons zo snel bedreigd door andere volken en godsdiensten? Vertrouwen we dan niet meer op onze eigen christelijke identiteit? Voelen we ons niet meer gedragen door ons eigen geloof?
Het is bijtende spot van Jesaja richting de goden van Babel, bijtend en daardoor ook wel riskant. Want het is taal van verzet tegen overheersers en hun afgoden die nog steeds aan de macht zijn. Even gevaarlijk als toen joden, christenen en anderen in de tijd van Hitler niet wilden buigen voor de god van Hitler, die hij de ‘Voorzienigheid’ noemde. In zulke omstandigheden, met zulke goden, is de luxe van de interreligieuze dialoog allang voorbij. Het is tijd voor verzet vanuit het diepste van je hart en geloof. Hoor en voel welke hartstocht en zorg doorklinkt in die bijtende woorden van Jesaja. En voel welke bewogenheid er schuilt achter die spot als de God van Israël het uitschreeuwt als een moeder. Hij is niet een stomme God die gedragen moet worden door zijn eigen mensen, die gebukt gaan onder lasten van dictators en afgoden. Hij is een meelijdende God die zèlf draagt, die ons draagt als zijn kind vanaf de moederschoot, - die ons blijft dragen tot in onze ouderdom. Zulke intense bewogenheid zindert in de woorden van Jesaja 46; zulke dragende liefde van een God die er voor ons wil zijn en blijven als een moeder. En daarom is er die vraag, die òns ook wordt gesteld op ons Nieuwjaarsfeest: Vereren wij in het nieuwe jaar de gouden goden die we zelf ronddragen in onze processies van westerse welvaart, goden die zwaar gaan drukken op onze schouders, totdat we eronder bezwijken? Of durven we ons te láten dragen, door een God die we zelf niet hebben verzonnen en gemaakt? Dat kan heerlijk zijn, je laten dragen, - maar dan moet jij jezelf wel eerst overgeven aan anderen, of aan die éne ander. Dan vertrouw je draagkracht van die ander, en niet alleen die van jezelf. Misschien ontbreekt het je aan enige kracht, en is er alleen nog maar die ander. Moet je dat wel doen, vertrouwen op God en de naaste? Die God van Jesaja kan wel zeggen dat Hij je draagt, van geboorte tot dood, maar is dat wel zo? Ook gelovige mensen gaan ten onder in oorlog, ballingschap, armoede, honger en ongeneselijke ziekte. Ook daarin blijven we allemaal zo kwetsbaar. Maar het is ook dáárom dat God zelf dieper en dieper afdaalt in die kwetsbaarheid van ons leven. De tweede Jesaja schrijft ook over ‘de lijdende knecht’, die deelgenoot wordt van ons lijden, die gaat dragen en meedragen, lijden en meelijden, op de bodem van ons leven, dragen in liefde de je daar in de diepte ervaart. Als God ons als een liefste moeder wil dragen, dan zoekt Hij ons op in onze diepste nood, om ons daar te dragen, om menselijk dáár te zijn waar wij zijn en lijden, - waar we ook lijden onder ons eigen kwaad en onze eigen schuld. Daar draagt Hij mee, draagt Hij ons, en draagt onze schuld weg. Zo wordt het dragen van God een kruisdragen in het dragen van Jezus, die herder is en lam, die draagt en lijdt. De Babyloniërs moeten hun eigen goden dragen, apathische goden die als gebroken beelden worden weggedragen op lastdieren van de vijand. De God van Israël wordt een lijdende knecht, een lijdend lastdier, een Lam Gods die onze zonden en ons lijden draagt, wegdraagt, ons leven redt als een dragende moeder.
2
Dat is het wezen van geloof zoals Jesaja het ons verkondigt, zoals Jezus het doorleeft. Vóór alles worden we gedragen, door Gods liefde, in lief en leed, in tijden van geluk en in tijden van nood. Als wij ons durven toevertrouwen aan die dragende liefde van God, leren we van harte ook zelf te dragen: het leven en leed van de naaste mens, dichtbij en veraf. We gaan anderen dragen als we eerst onszelf láten dragen, door God en anderen. We kunnen anderen helpen, als we eerst onszelf laten helpen. We kunnen anderen vragen zich aan jou over te geven, als we eerst onszelf hebben overgegeven. Goed om daarbij stil te staan aan het begin van een nieuw jaar. Goed om te beseffen wanneer je begint aan je nieuwe taak als pastoraal-ouderling of scriba, of als je verder gaat met ander kerkenwerk. Gemakkelijk gaan we denken, dat wij zèlf de kerk moeten dragen, misschien wel moeten redden, met ons eigen kerkenwerk. Want de kerk wordt steeds kleiner, en altijd moet er véél gebeuren. “Laten we samen de schouders eronder zetten en onze gemeente door het nieuwe jaar heen dragen.” Na verloop van tijd kun je daar goed moe van worden en verslijten aan het kerkenwerk. Want je bent er nooit mee klaar, en andere gemeenteleden bezorgen je nog wel eens een teleurstelling, als ze misschien weinig meedragen en weinig bijdragen. Maar dat is dan ook niet het kerkenwerk waartoe jij als ouderling of ander gemeentelid geroepen bent: om de kerk te redden. Ervaar eerst maar eens dat jij altijd eerst al door God en zijn Kerk gedragen wordt, voordat jij mag meedragen. De Kerk bestaat altijd al en blijft ook altijd, ook als die verdwijnt in Nederland. Die Kerk is gesticht door Christus zelf, door zijn dragende liefde, liefde die altijd beschikbaar blijft en waarop je altijd kunt terugvallen. Pas als jij met vreugde gelooft en beleeft dat je gedragen wordt, pas dan kun je met goede uitstraling je kerkenwerk doen, of je nu de kerk schoonmaakt of een pastoraal bezoek brengt. Laat die kerk dan onbezorgd maar kleiner worden, want Christus zorgt zelf wel voor zijn Kerk. Zijn dragende liefde is voor altijd en eeuwig aan het licht gekomen in zijn kruis en opstanding. Die liefde bestáát, die dragende liefde is over heel de wereld gegaan en blijft altijd beschikbaar als fundament van oude en nieuwe gemeenten. Voor de kruisdragende liefde van Jezus kennen we het woord ‘passie’, wat komt van het Griekse ‘paschein’. In dat ‘paschein’ gaat het om lijden dat kan dragen en verduren. Niet om lijden dat alles maar passief laat gebeuren, maar om lijden dat actief meedraagt, dat meelijdend in liefde uitziet naar genezing en bevrijding. Het is actief dragen en doorstaan op weg naar een nieuwe toekomst. Het is dragen zoals een goede herder dat doet, wanneer hij vol compassie een verloren schaap thuisbrengt. Het is dragen van een pastor die bewogen is met het wel en wee van zijn schapen. Maar een goede pastor kun je pas zijn, wanneer jij jezelf ook laat dragen door de grote Pastor Jezus, die ons draagt als een moeder. Ons pastoraat begint bij de passie van de God van Jesaja, de passie van de lijdende knecht, de passie van Jezus op zijn kruisweg.
3
Misschien zijn we graag actief in kerkenwerk en in bijdragen aan een betere wereld. “Ik doe m’n werk met passie”, zo luidt een moderne uitdrukking. Maar het begin van alle goede actie ligt in de passie die kan meevoelen met de ander, in meelijden en meedragen in het leven van een ander. Wie niet kan meevoelen en meedragen wordt een activist voor de afgod van zijn eigen idealen, een activist zonder mededogen. Actie begint in passie die kan dragen. En passie die kan dragen begint in het jezèlf laten dragen door de liefde van een ander. Wie niet gedragen wordt ontbreekt het aan liefde om zelf ook te dragen. En zo gaat al onze actie en passie terug op de actie en passie van God zèlf, op zijn draagkracht in de compassie van Jezus, het Lam Gods, die draagt en wegdraagt. Jorien, Ulbert en Dick, jullie beginnen aan een taak die soms veel van je kan vragen. Maar je mag er telkens aan beginnen in het besef, - en oefen ook dat besef -, dat je gedragen wordt, door Christus zelf en door zijn Kerk, ook door ons, zijn gemeente. Als je dat besef kwijtraakt, praat er dan over met ons in de pastoraatsgroep, of in het moderamen. Want daarin hebben we elkaar, om de lichtheid van ons geloof weer terug te vinden, de veerkracht om weer te kunnen dragen. Willy, Gert en Paul, jullie waren en blijven dragende gemeenteleden, ik heb dat zelf gezien en ervaren. In jullie zorg en betrokkenheid zagen we hoe goed het kan doen gemeente van Christus te zijn. Ik hoop dat jullie dat zelf ook blijven voelen, om te beginnen als iedereen straks voorbij komt om jullie te bedanken. Op deze eerste zondag van het nieuwe jaar horen we een oude vraag van de Tweede Jesaja die elk jaar weer nieuw en wezenlijk is: Gaan we alles weer zèlf dragen, ons eigen leven, onze gemeente, onze wereld? Of beginnen we met los te laten, onszelf láten dragen door de liefde van God en elkaar? Horen we nog een keer die bewogen oproep van God als moeder, uit Jesaja 46: “Luister, gemeente van Culemborg en al wat er nog van over is, van de moederschoot af door mij gedragen, door mij gekoesterd vanaf de geboorte: Tot in je ouderdom blijf ik dezelfde, tot in je grijsheid zal ik je steunen. Wat ik gedaan heb, zal ik blijven doen, ik zal je steunen en beschermen.” Amen
4
Gebed van de zondag God van steeds weer een nieuw begin, We danken U voor elkaar, voor deze gemeente waarin we in het komende jaar weer veel voor elkaar mogen betekenen. We wensen elkaar heil en zegen in uw Naam, want U wijst ons persoonlijk en als gemeente een goede weg om te gaan. U geeft ons mensen op wie we terug kunnen vallen, en ook mensen voor wie we iets kunnen doen, - binnen of buiten de kerk. God, laat dank voor zoveel goeds groeien in ons hart en in deze dienst waarin we afscheid nemen van kerkenraadsleden en nieuwe begroeten; waarin we vol goede moed beginnen aan een nieuw jaar. Amen
5