Culemborg, 8 november 2015 - Doopdienst Tekst: Marcus 12: 28-34 Thema: ‘God liefhebben’ Voorganger: ds. Henri Veldhuis
Gemeente van onze Heer, Jezus Christus, De meesten van ons zijn wel vertrouwd met de tekst van deze morgen, althans met de kern daarvan, over ‘God liefhebben en de naaste als jezelf’ als het hart van alle geboden. Daarom dacht ik in eerste instantie: Wat moet ik daar nog van zeggen? Die woorden hebben verder toch geen uitleg meer nodig. Die moet je gewoon dóen. Hoe kan ik daar nog een zinnige preek van maken? Maar bij langer nadenken kwam ik op een weg van veel vragen en een paar antwoorden die mij bracht in het allerbinnenste van mijn geloof en ons geloof, bij - zo kun je wel zeggen - de mystieke kern daarvan, op die plek in je hart en geloof waar je misschien graag wilt zijn, maar waar je ook wel onzeker bent, waar je komt bij verwondering maar ook bij vragen en twijfels. Dat is die kwetsbare plaats van het ‘liefhebben van God’. Op weg naar dat centrum van ons geloof wil ik jullie graag meenemen, in een paar rustige stappen. Beginnen we bij de Tien Geboden, want de inkeer naar de kern van ons geloof gaat vanmorgen over de weg van de geboden en de essentie daarvan; daarover gaat de tekst. Het meest bekend zijn we met de Tien Geboden. Ook mensen die weinig of niets meer hebben met het christelijk geloof vinden de tien geboden vaak nog wel belangrijk, want we kunnen nu eenmaal niet zonder normen en waarden. Dat besef is wel weer sterker geworden: Geen geloof, okay, - maar zonder normen en waarden kunnen we niet. Anders valt onze samenleving uit elkaar. Toch is dat beroep op de Tien Geboden nogal halfslachtig en misschien wel hypocriet. Want meestal wordt dan alleen het tweede deel bedoeld, de tweede stenen tafel van Mozes, waarop het gaat over onze relatie tot de naaste: Heb respect voor je ouders, je mag niet moorden, geen overspel plegen, niet stelen, niet liegen en je zinnen niet zetten op het bezit of de partner van een ander. Op zich al een opgave om je goed aan te houden aan die zes geboden. Maar de eerste vier van de Tien Geboden gaan allemaal over God, over het eren van zijn Naam, zonder andere goden; zonder Hem vast te leggen in onze ‘gesneden beelden’; en over het houden van de sabbat. Die geboden worden meestal niet meer bedoeld als we in morele discussies en opvoeding nog met instemming verwijzen naar de Tien Geboden. Dat typeert eigenlijk ons proces van secularisatie en ontkerkelijking: We blijven zoeken naar houvast in normen en waarden, ook die van de Tien Geboden, maar dan zonder de religieuze basis en bron daarvan. De eerste tafel van Mozes raakt vergeten, terwijl we nog proberen vast te houden aan de tweede. Wat is de basis van alle ethiek, van alle normen? Dat is ook de vraag van een schriftgeleerde aan Jezus, een vraag die de joodse rabbijnen door de eeuwen heen steeds weer heeft bezig
gehouden. Het Oude Testament, de Tenach, geeft ons talloos veel geboden en richtlijnen, en de joodse traditie heeft er nog veel aan toegevoegd. Maar wat is de kern daarvan, het centrum vanwaaruit we ze allemaal kunnen begrijpen en navolgen? Wat lezen we op de eerste tafel? Met die cruciale vraag komt een schriftgeleerde bij Jezus, deze keer niet voor een strijdgesprek, niet om Jezus klem te zetten of te provoceren. Het is een oprechte vraag van iemand die Jezus respecteert als een wijze rabbi, en die benieuwd is naar zijn mening. Jezus antwoordt helemaal in de lijn van de vraag en de vragensteller. Kort en bondig brengt Hij de kern van alle geloof en ethiek onder woorden door het citeren van twee bijbelteksten. De eerste tekst is voor alle joden de belangrijkste uit de bijbel: "Hoor, Israël!, sjema Jisraël!, de Heer, onze God, is de enige; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht." En de tweede tekst is uit Leviticus 19: “Heb je naaste lief als jezelf.” Vervolgens, zo kun je opmaken uit de grondtekst, typeert Jezus deze twee geboden, - die de tweeledige kern vormen van alle geloof -, samen als één gebod. Kortom: God liefhebben kan niet zonder het liefhebben van de naaste. Maar het omgekeerde geldt ook: Het liefhebben van de naaste kan niet zonder het liefhebben van God. Met andere woorden: goede normen en waarden voor de samenleving en voor het liefhebben van de naaste kunnen niet zonder het liefhebben van God. Geen tweede tafel van Mozes zonder de eerste. “Ja maar”, zo zullen we al gauw zeggen, ter verdediging van onszelf, van anderen, bijvoorbeeld van onze kinderen: Niet-gelovige mensen kunnen hun naaste toch ook liefhebben, kunnen toch ook goed doen?” Dat zal ik graag beamen, maar waarom dan die gezaghebbende woorden van Jezus, dat we onze naaste niet kunnen liefhebben zonder het liefhebben van God? Die kunnen we niet zomaar naast ons neerleggen. Laten we maar eens beginnen bij onszelf, en onszèlf als christen de vraag stellen: Dat eerste gebod, van ‘God liefhebben bovenal, met heel ons denken, doen en voelen, met heel ons bestaan’, doen we dat? Kunnen we dat? Die vraag raakt de kern van ons geloof, van onze geloofsbeleving, of het daarin tenslotte gaat om God, - om God zèlf. Door de eeuwen heen is dat de mystieke kern geweest van alle geloof en mystiek: het liefhebben van God, in gebed en meditatie, in klooster en liturgie, in afzondering of met elkaar als gemeente. Als we zoeken naar het hart van ons geloof, waarin we belangeloos en helemaal zijn gericht op God, dan volgen we misschien een diep verlangen, om zó te zijn, vol van liefde die ons uittilt boven onszelf, ons richt op God als bron van licht en liefde. Of we voelen verlegenheid? Want God liefhebben, kan dat? Kan ik dat? Wie hebben we dan lief? Bij liefhebben denk je aan een persoon, een ander, aan ‘iemand’ liefhebben. Maar bij velen van ons is dat beeld van God als een ‘persoon’ verloren gegaan, verbrokkeld, vervaagd of verdwenen.
2
Natuurlijk, we weten allemaal wel dat God niet een persoon is als wij mensen, een man met een baard op een wolk, een mens met handen en voeten. En ook grijpt Hij niet overal en altijd direct in, anders zouden we wel vlot genezen van kanker. Maar als God niet zó persoon is, kunnen we dan nog wel in Hem geloven als een - laat ik maar zeggen - ‘persoonachtig’ wezen, een persoonlijke werkelijkheid die we kunnen liefhebben? In het doopgesprek hebben we daarover met elkaar gepraat, en daarbij aansluitend wil ik proberen iets aan te duiden over het persoon-zijn van God. Als een kindje geboren is, dan begint een lange weg van groei en opvoeding, waarin dat kindje een persoon kan worden, een persoon met zelfvertrouwen, innerlijke vrijheid en bovenal het vermogen om liefde te geven en te ontvangen. Niet vanzelfsprekend dat je zo wordt: een liefhebbend en zelfstandig persoon. Dat kan alleen als er vanaf het begin liefhebbende personen in je leven zijn, je ouders, grootouders en nog zoveel anderen in je leven, - personen waaraan jij je kunt spiegelen, waaraan jij in liefde kunt groeien en persoon wordt. Met andere woorden, wij worden alleen persoon door andere personen, door te leven voor hun liefdevolle aangezicht, zodat wij bevestiging, liefde en vertrouwen vinden, en leren die te geven en te delen. Wat geldt voor elk individueel mens geldt ook voor de mensheid als geheel. Op de eeuwenlange weg van menselijke evolutie worden we niet vanzelf menselijk en liefdevol voor elkaar. Elk dag zien we het tegendeel. Liefde gaat ook vaak in tegen onze evolutie die een strijd is om te overleven, een strijd om het recht van de sterkste. Daarom is de Schepper er in die menselijke geschiedenis als een Geest van persoonlijke groei en aanwezigheid, - een liefdevolle maar ook vaak tegendraadse Geest die ons probeert om te vormen tot mensen, tot liefdevolle personen. Wij leven - om het klassiek te zeggen - voor het aangezicht van God, zoals Thijs [de dopeling] mag leven voor het aangezicht van zijn liefhebbende ouders. We beleven dat aangezicht van God meestal via mensen, maar het overstijgt ook mensen en hun geschiedenis. Want God zelf schept die persoonlijke omgeving of horizon, waarin we mens kunnen worden in liefde voor elkaar. God is die persoonlijke werkelijkheid die onze wereld en ons leven persoonlijk maakt, vooral via mensen, maar ook mensen die hij verre te boven gaat. Gelovige mensen beseffen dat, vermoeden dat . . . Zoals een kind geen persoon wordt zonder liefde van ouders of andere verzorgers, zo worden wij geen liefdevolle mensheid zonder God. Als gelovig mens mag je dat ook zeggen van nietgelovige mensen: dat ze alleen een liefhebbend persoon worden door de Geest van God, die waait waarheen Hij wil en overal probeert om mensen persoonlijk te maken, en liefdevol, ook naar God toe . . . Laat ik het nog anders verwoorden. Als we dankbaar zijn voor een kindje dat ons geboren is, of dankbaar voor zoveel andere mensen en dingen in ons leven, beseffen we dan niet éven, dat het leven ons ten diepste gegéven is? Dat we leven uit een bron en oorsprong die ons persoonlijk, dankbaar en liefdevol maakt. “Niemand weet wat leven is, alleen dat het gegeven is”, zo zingt straks de cantorij. 3
Als die bron ons persoonlijk en dankbaar maakt, dan is die bron zelf ook persoonlijk, heel anders dan wij mensen, maar toch. Zo voelt de traditie van christelijke spiritualiteit dat. En als wij dan toch blijven worstelen met onze godsbeelden, persoonlijk of niet, geeft God zichzelf zoveel mogelijk bloot gegeven als een persoonlijk ‘iemand’, in een persoonlijk mens: Jezus van Nazareth. Liefde is gericht op personen en komt van een Persoon. Dàt is de missie van Jezus. God als eeuwige Schepper gaat de mens Jezus verre te boven, maar in Jezus laat Hij zien wat zijn diepste persoonlijke intenties voor ons zijn: “Jij mag er zijn, jij krijgt een naam.“ Dan roepen mensen jij jij jij woon hier bij ons, woon hier bij mij, de wereld wordt een huis voor jou en liefde maakt een mens van jou. (Oosterhuis/Löwenthal; gezongen door de cantorij)
Als we dat zeggen en zingen, leven we uit Gods liefde die altijd persoonlijk is. Dan groeit er in dankbaarheid misschien ook iets van onze liefde vóór God, - liefdevol en dankbaar gericht zijn op onze Schepper en redder. Liturgie en spiritualiteit waarin we leven en liefhebben voor Gods aangezicht, waarin we onszelf loslaten en toevertrouwen aan Hem. Er is nog één aspect van Jezus’ antwoord aan de schriftgeleerde, dat ik nu pas noem, omdat we dat vaak moeilijk vinden. Jezus spreekt over het liefhebben van God en de naaste als gebod. Het gaat dus niet alleen om spirituele gevoelens die ons aan komen waaien, maar om liefhebben als opdracht en daad. Zelfs in het liefhebben van God gaat het om discipline, levensstijl, trouw, gewoonte en volhouden - ook als we niet zoveel voelen. Het liefhebben van de naaste kan evenals het opvoeden van kinderen een moeilijke taak zijn die vraagt om lange adem. Als je dat accepteert kunnen er ook telkens momenten zijn van spontane liefde en dankbaarheid. Zo is het ook met ons liefhebben van God in liturgie, gebed en bewust leven. Ook zulk liefhebben vraagt om trouw en regelmaat. Dan groeit een levensstijl waarbinnen geloofservaring en mystieke momenten hun kans krijgen, momenten van vrede, liefde en dankbaarheid voor Gods aangezicht. Jozien en Robert, tijdens het doopgesprek noemden jullie ‘vertrouwen’ als het belangrijkste dat jullie wensen voor jullie kinderen, nu en later: vertrouwen in jezelf, in het leven, in mensen en in God. Het anker van dat vertrouwen ligt bij God in de hemel, en daarom brengen jullie Thijs vandaag bij het doopvont. Want daar mogen ik en de gemeente namens God zeggen of zingen: “Thijs, goed dat jij er bent. Je mag vertrouwen op God en ons allemaal.” In deze kerkdienst krijgen jullie de belangrijkste woorden van Jezus mee, die we van Hem kunnen krijgen als richtlijn voor ons leven: “God liefhebben met heel ons bestaan, en de naaste als onszelf.” Die twee geboden vormen voor Jezus één gebod en één belofte van de liefde. Want in al onze liefde leven we uit God. Zoals Stijn en Thijs leven voor jullie aangezicht, leven wij allemaal voor Gods aangezicht, soms in mystieke verwondering en dankbaarheid. Amen 4
Gebed van de zondag God onze Vader en Schepper, Als mensen van alledag zijn we hier weer bij elkaar gekomen of luisteren we thuis mee. Temidden van al dat menselijke en alledaagse zoeken en verlangen we naar U, naar woorden van U die ons leven richting geven, naar troost van U die ons vrede geeft, naar kracht van U die ons moed geeft, naar ruimte van U zodat we oog krijgen voor elkaar. Goede God, als U ons hart niet openlegt blijven we kleinzerig en angstvallig. Daarom bidden wij: Richt ons op, en richt ons op U. Amen
5
Kyriegebed God van ontferming, Vele duizenden mensen zijn dagelijks op zoek naar een veilig heenkomen. Maar het is zo moeilijk om dat te vinden. Daarom bidden wij . . . God van ontferming, Zoveel mensen zijn op zoek naar een ander, of ze hebben een ander, maar weten elkaar toch niet te vinden. Daarom bidden wij . . . God van ontferming, Alle mensen van heel de wereld zijn op zoek naar U, of we nu willen of niet. Maar zo lang en zwaar zijn de wegen waarop we telkens weer verdwalen. Daarom bidden wij . . .
6