Concept prestatieafspraken Platform Bèta Techniek 2009-2010 Universiteit van Amsterdam
_____________________________________________________________________ Aan: Cc:
Hans Corstjens, Annemarie Knottnerus Karel Gaemers, Kees de Groot, Cor de Beurs, Luusi Hendriks, Thea van Schoot, Eric Sennema Van: Chris van Weert Datum: 25-03-2009 _____________________________________________________________________ Deze notitie bevat een concept voor de prestatieafspraken van de Universiteit van Amsterdam met het PBT voor de periode 2009-2010. De indeling volgt de brief van het PBT d.d. 27-02-2009 met daarin de procedure voor toekenning van de stimuleringsbijdrage Sprint 2009-2010. Deze prestatieafspraken hebben betrekking op het Sprint-programma en de toekenning Sectorplan Natuur- en Scheikunde 2009.
1.
Instroomgroei 2009/2010
1.1. Sprint programma In de afgelopen WO-Sprint periode (2006 – 2008) heeft de faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica (FNWI) van de UvA tal van initiatieven genomen die tot doel hebben de instroom van studenten te vergroten. De volgende (deel)projecten zijn met financiële steun van het PBT hiertoe opgezet: Bètapartners: scholennetwerken VO<>HO<>Bedrijven - uitwisselen en inspireren, - ontwikkelen voor onderbouw: o science center op school: klas 1 t/m 3, o modulen klas 3, - uitvoeren: palet aan activiteiten. Regionale steunpunten: vakvernieuwing in netwerken VO&HO-docenten - ontwikkeling van lesmodulen voor Informatica, Wiskunde D en NLT, - ondersteuning bij uitvoering, - deskundigheidsbevordering docenten. Its labs: buitenschoolse leer/werkplaatsen voor talentontwikkeling - masterklassen, - onderzoekslabs, - ontwerplabs, - afstandsexperimenten - didactische proeftuin voor VO-docenten. Its academy: uitvoering op school door samenwerkende VO&HO-docenten - gezamenlijk aanbieden van de vakken Informatica, Wiskunde D en NLT in clusters van samenwerkende scholen, - HO-docenten voor de klas. - VO-docenten detacheren op HO.
1
Bètabrugtraject: wegwerken van deficiënties voor instroom in een bètaopleiding - Studenten met een vakkenpakket dat niet voldoet aan de instroomeisen of die niet de juiste vooropleiding hebben kunnen in het Bètabrugtraject de bètadeficiënties wegwerken. De deelnemers aan het traject worden al als bètastudenten aangesproken om de instroom in één van de opleidingen zo soepel mogelijk te laten verlopen. Bèta 1 op 1: via studentmentoren vwo-ers persoonlijk kennis laten maken met het bètadomein PALs: inzetten van studenten bij ondersteuning van onderwijs op school. - De studenten volgen ter voorbereiding hiervan onderdelen van de educatieve minor met een studielast van 6 EC. •
De bovenstaande projecten zijn succesvol gebleken. Ook gezien de ervaringen elders lijkt een zeker verband te bestaan tussen de gerealiseerde instroom en de inspanningen in outreach. De FNWI zal daarom deze projecten gedurende de periode 20092010 voortzetten. Het bètabrug traject zal in de planperiode worden ‘ingeweven’ in het College of Science.
1.2. Marketing en voorlichting bachelors
Op het gebied van marketing en voorlichting werkt de faculteit intensief samen met bureau Communicatie en de andere UvA-faculteiten. Gezamenlijk is op basis van het Instellingsplan en gesprekken met onderwijsdirecteuren een UvA Marketingplan voor de periode 2009-2012 opgesteld, waarin voor de bachelormarkt de volgende strategische voorstellen zijn opgenomen: -
-
-
-
Differentiëren naar doelgroep: om een voldoende en kwalitatief goede instroom te waarborgen wordt het in toenemende mate van belang om in te spelen op de behoeften van verschillende doelgroepen. Gelet op het belang van ouders als secundaire doelgroep zal ook voor deze groep een specifieke strategie ontwikkeld moeten worden. Vinden van een optimum tussen regionale en buitenregionale werving. Doordat studiekiezers zich veelal richten op de universiteit(en) in hun eigen regio is intensieve werving binnen de kernregio essentieel. Maar gezien de landelijke aantrekkingskracht van Amsterdam en de wens om talent aan te trekken moet de regionale intensieve werving worden gecombineerd met een strategie voor buitenregionale werving. Met betrekking tot internationale werving van nieuwe bachelorstudenten zullen gecoordineerde activiteiten van CvB en FNWI met name gericht worden op de bestaande vaste buitenlandse universitaire partners van de UvA. Met deze partners moeten ook de mogelijkheden voor Nederlandse studenten bevorderd worden om een deel van hun bachelorstudie in het buitenland te volgen. Het Amsterdam University College start september 2009 (in een samenwerking UvAVU). Het onderwijsprogramma bevat een sterke bèta component. Betere positionering studiekeuzebegeleiding. De studiekeuzebegeleiding die de UvA biedt moet duidelijker en meer gestructureerd onder de aandacht gebracht worden hetgeen zal bijdragen aan het kwaliteitsimago van de UvA.
Naast de activiteiten binnen het brede UvA-kader zal de FNWI ook een aantal eigen initiatieven op het gebied van voorlichting en werving ontwikkelen. Voor de komende jaren ligt de nadruk op:
2
-
-
Continueren van de UvA Bètacampagne die in het studiejaar 2007-2008 is ingezet met als doel om meer scholieren bekend te maken met bètaopleidingen en -onderzoek in het algemeen, en aan de UvA in het bijzonder. Middelen: UvA Bètagids, UvA Bètasite, UvA Bètamaand en digitale Bètanieuwsbrief. Verbetering en uitbreiding van de voorlichting over beroepsmogelijkheden na een bètaopleiding Middelen: Digitale posters op UvA Bètasite en webpagina’s opleidingen Activiteiten gericht op het inspireren van bètavakdocenten op het vwo. Middelen: o.a. mastercourses en docentencongressen zoals Viva Fysica en Leve de Wiskunde Intensivering van de digitale informatievoorziening en online marketing.
1.3. Marketing en voorlichting masters Het onderwijs in de masterfase wordt momenteel georganiseerd vanuit vier onderwijsonderwijsinstituten: Master School of Sciences, Master School of Life and Earth Sciences, Master School of Informatics, Amsterdam Professional School of Science. Vanaf 1 september 2009 zal het volledige aanbod aan masteropleidingen worden ondergebracht binnen de Amsterdam Graduate School of Science (AGSS) die samen met de VU is opgericht. De verwachting is dat in de komende jaren, vooral in het masteronderwijs, studenten zich in toenemende mate internationaal zullen oriënteren op opleidingen die goed aansluiten bij hun interesses en carrièreambities. Instellingen voor hoger onderwijs ondernemen daarnaast initiatieven om zich te profileren ten aanzien van potentiële buitenlandse studenten wat betreft de inhoud van cursussen én aanvullende voorzieningen zoals studiebegeleiding, transferable skills en aansluiting op de arbeidsmarkt. Voor de mastermarkt worden in het UvA Marketingplan 2009-2012 vier strategieën voorgesteld voor de periode 2009-2012: 1. Groeiend strategisch belang van de mastermarkt doorvertalen in beleid en uitvoering: om de marktpositie van de UvA op de mastermarkt te verstevigen moet er meer wervingsactiviteit worden ingezet voor de mastermarkt. Deze notie moet worden doorvertaald worden in de keuzes omtrent de Jaarplannen en de begrotingen. 2. Retentie van talent in combinatie met stimuleren van internationale mobiliteit: op nationaal niveau zal worden gestreefd naar retentie van talent (binden van talentvolle bachelorstudenten) terwijl op internationaal niveau de mobiliteit gestimuleerd zal worden in het kader van de internationaliseringsdoelstellingen. 3. Versterken van kansrijke nationale stromen: door het ontwikkelen van gerichte campagnes kunnen de bestaande kansrijke stromen in de mastermarkt (toestroom vanuit Utrecht, Leiden, VU, HvA en andere HBO instellingen) versterkt worden. 4. Zichtbaarheid wetenschappers verhogen: voor marketing van de masteropleidingen is de zichtbaarheid van de wetenschappers en de kwaliteit van het onderzoek cruciaal. Ook vanuit het onderwijs klinkt de roep dat de UvA veel meer kan en moet doen om de masteropleidingen een meer persoonlijk gezicht en academische uitstraling te geven. Middelen: Masterbrochures, website, voorlichtingsevenementen en persoonlijke gesprekken. Binnen de FNWI heeft zowel het werven van studenten voor de masteropleidingen (zie hierboven) als het informeren van de bachelorstudenten over de mogelijkheden na de bachelor de aandacht. In het voorstel ‘Oriëntatie tijdens de bachelorfase’ zijn concrete actiepunten geformuleerd voor het vormgeven van adequate voorlichting, zodat studenten een weloverwogen studiekeuze kunnen maken.
3
1.4. Kritische Prestatie Indicatoren instroom De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden gevolgd door middel van onderstaande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s). Nulmeting
KPI
1 2 3
Instroom cluster 1-opleidingen Instroom cluster 2-opleidingen Totaal
Resultaat 2006
Resultaat 2007
1 oktober EOI-UvA 2008
Doel 2009
Doel 2010
581
576
662
684
684
168
149
135
140
140
749
725
797
824
824
De instroomcijfers zijn de EOI UvA. De groei waarnaar gestreefd wordt in cluster 1 opleidingen is 10% in 2 jaar. In cluster 2 bestaat de voornaamste instroom uit studenten voor de opleiding Biomedische Wetenschappen. De verwachting daarvoor is min of meer constant. In cluster 2 wordt daarom gerekend op ongeveer 5% groei.
2. Uitval na 1 jaar 2.1. Studiesucces bachelor De FNWI zal zich inspannen om ten aanzien van de bachelorfase de volgende ambities die in landelijk verband tussen VSNU en de Minister overeengekomen zijn, te realiseren: - versterking van de oriënterende, verwijzende en selecterende functie van het eerste studiejaar; - halvering van de studie-uitval in tweede en derde jaar van de bachelor (bij de herinschrijvers na het eerste bachelorjaar); - meer studenten de bachelor laten afronden in vier jaar (bij de herinschrijvers na het eerste bachelorjaar). •
Concreet: in 2014 rondt meer dan 70% van de herinschrijvers de bacheloropleiding in vier jaar af. Binnen de planperiode is het doel dat 65% van de herinschrijvers de bacheloropleiding in vier jaar succesvol afrondt.
De volgende concrete maatregelen zullen (verder) worden ingevoerd om genoemde ambities te bereiken: - Bij elke bacheloropleiding vindt een intake plaats. Bij de grote opleidingen gebeurt dit schriftelijk, bij de kleinere mondeling (doel: van twee kanten duidelijk maken wat de verwachtingen zijn). - In het eerste semester van de bachelors wordt binnen elke opleiding een tutor of mentor toegewezen aan elke (groep) student(en). De rol van de tutorgroepen is om studenten wegwijs te maken in de studie, ondersteuning te bieden bij het verder ontwikkelen van studeervaardigheden en groepsvorming te stimuleren. Bij enkele bacheloropleidingen vervult de tutor in het eerste jaar een dubbelrol. Niet alleen is hij/zij begeleider van studenten maar vooral practicumdocent. Nagegaan zal worden of deze combinatie van taken bij een tutor voor alle opleidingen ingevoerd kan worden. - Versterken Academische Vaardigheden is een onderdeel van het tutoraat. In het tutoraat worden de academische basisvaardigheden (schrijven, presenteren, literatuurstudie, redeneren en debatteren, samenwerken en communiceren) getraind. Deze vaardigheden training is gekoppeld aan de vakken in het curriculum, zodat de inbedding gewaarborgd is.
4
-
-
Bij alle bacheloropleidingen krijgen alle studenten in het eerste jaar een tussentijds studieadvies (A, B, C of D). Aan het eind van het eerste jaar wordt dit een definitief (niet bindend) studieadvies. Alle opleidingen binnen het CoS zullen worden geëvalueerd, op zowel opleidings-, studiejaar als moduleniveau (zie het evaluatieplan CoS mei 2008). Bachelorstudenten zullen gedurende de opleiding worden begeleid bij de beantwoording van de vraag: ‘Wat te doen na mijn bachelordiploma?’. Op grond van ervaringen tot nog toe en de opmerkingen bij studenttevredenheidsonderzoeken meent de faculteit dat studenten gebaat zijn bij het begeleiden van de keuzes waarvoor zij staan. Het gaat daarbij ook om het maken van keuzes binnen de bachelors (voor bijvoorbeeld een bepaalde minor) met het oog op de vervolgkeuze. Uit een recente inventarisatie van het CoS blijkt dat er per opleiding verschillende redenen zijn voor achterblijvende studierendementen. Bij alle opleidingen zal in overleg met opleidingsdirecteur en opleidingscommissie een specifieke aanpak worden vastgesteld voor het verbeteren van de rendementen.
Het is de intentie de aantrekkelijkheid van het bacheloronderwijs voor (aanstaande) studenten te verhogen door meer mogelijkheden voor keuzeruimte en verbreding in de bachelor te bieden, en meer aandacht te besteden aan maatschappelijk relevante thema’s en het bètaonderzoek dat daarmee verbonden is. Een van de zaken die hieraan bijdragen is de ontwikkeling en invoering van 6 verbredende en/of verdiepende minoren en een educatieve minor in samenwerking met de VU voor de opleidingen in de exacte wetenschappen. De volgende minoren worden ontwikkeld en zullen vanaf september 2009 fasegewijs worden ingevoerd 1 : Verbredende minoren:
◦ o o
Verdiepende Minoren:
◦ o o o o o o
Educatief (UvA -VU) Science Business Innovation (VU) Medische Natuurwetenschappen (VU) (Duurzame) Energie (N+S, VU-UvA) Photonics (N+S, VU-UvA) Chemistry of Life (FW, vooral VU) Katalyse (vooral UvA) Sterrenkunde (vooral UvA) Astroparticle Physics (UvA-VU, gecentreerd) Physics of Life (VU)
2.2. Studiesucces masters Hoewel het rendement van de masteropleidingen beduidend hoger is dan het rendement van de bacheloropleidingen valt ook hier veel te doen ter bevordering van het studiesucces. Concrete acties zijn: - Met de invoering van de harde knip en de naar verwachting toenemende instroom van studenten van buiten de UvA (zowel nationaal als internationaal) ligt het steeds meer in de rede om, bij die opleidingen waarvan het curriculum de mogelijkheid biedt, uit te gaan van één of twee instroommomenten, nl. bij aanvang van het eerste en het tweede semester. Mede hierdoor kan actief bevorderd worden dat studenten in cohortverband studeren en kan meer worden ingezet op een stimulerende werking die studenten onderling kunnen hebben. In de éénjarige masters van de faculteit blijkt dit zeer goed te werken. - Een belangrijk deel van de studie in de tweejarige masteropleidingen wordt gevormd door individuele onderzoeksstages en scripties. Het blijkt dat studenten bij deze onderdelen nogal wat tijd verliezen doordat er onvoldoende bewaking is van de voortgang en feedback op tussentijdse resultaten. Het is ook niet ongebruikelijk dat studen1
Voorlopige werktitels
5
ten, gedreven door de inhoud van het onderwerp, zelf steeds hogere eisen gaan stellen aan wat ze willen presteren. Ook hierbij is betere monitoring nodig op de voortgang in relatie tot de eisen die gesteld worden. In de planperiode zal deze monitoring strakker ter hand worden genomen en zal bezien worden of tijdwinst geboekt kan worden bij het aanleren van basale onderzoeksvaardigheden. 2.3 Kritische Prestatie Indicatoren rendement bachelors De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onderstaande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).
KPI
1 2 3
Herinschrijving cluster 1 Herinschrijving cluster 2 Numeriek rendement opleidingen
Resultaat 2006
Resultaat 2007
Nulmeting Cohort 2007
Doel 2009
Doel 2010
72%
66%
70%
72%
72%
55%
47%
49%
57%
57%
54% (2003)
56% (2004)
58%
60%
x
Voor cluster 1 opleidingen is het doel dat binnen de planperiode 65% van de herinschrijvers de bacheloropleiding in vier jaar succesvol afrondt. De inspanningen zijn er vooral op gericht op de herinschrijvers goed te begeleiden. In cluster 2 zit de biomedische opleiding, waar veel uitvallers zijn die geneeskunde gaan doen. Hieraan wil de opleiding iets doen, met als doel een herinschrijfpercentage van 57% in 2010.
3.
Netwerken
3.1 Bètapartners en its academy De afgelopen drie jaar is succesvol geïnvesteerd in het bètapartner netwerk, de its academy, en het its lab. De its academy richt zich op de ontwikkeling en uitvoering van een regionaal onderwijsaanbod in de vakken Informatica, NLT en Wiskunde D voor leerlingen van havo en vwo in samenwerking tussen hoger onderwijs en scholen in de regio Noord Holland / Flevoland. Met dit initiatief wordt beoogd een kwaliteitsimpuls te geven aan het bètaonderwijs in de regio en de mobiliteit van docenten in het hoger onderwijs naar het voortgezet onderwijs en omgekeerd te bevorderen. Bij de uitwerking van dit plan worden clusters gevormd van nabijgelegen scholen. Het onderwijs wordt uitgevoerd op de scholen in het cluster en op nabije HO-instellingen. Om het onderwijs op scholen inhoudelijk te ondersteunen wordt samen met scholen op grote schaal e-learning ontwikkeld. Sinds september 2008 worden ook UvA-studenten ingezet voor de ondersteuning van lessen op school en bij e-learning. Deze activiteiten zijn mede bedoeld om een antwoord te vinden op het groeiende lerarentekort. Het streven is kwalitatief hoogwaardig bètaonderwijs te kunnen blijven bieden door het onderwijs anders te organiseren. Daarnaast en aanvullend zijn op de HO-instellingen in de regio its-labs ingericht als leer/werkplaatsen voor talentontwikkeling. De its labs maken deel uit van de its academy. Op lablocaties in het hoger onderwijs voeren leerlingen gedurende een dagdeel praktisch werk uit dat de in de its academy aangeboden lesstof verdiept. Gekoppeld hieraan worden ook masterklassen voor leerlingen aangeboden. Dit gebeurt enerzijds vanwege de meer specialistische kennis die de instellingen in huis hebben, anderzijds om practica uit te voeren die scholen zelf niet kunnen bekostigen. In de projectperiode hebben 114 klassen voor tenminste een dagdeel its labs op UvA en VU uitgevoerd.
6
3.2 Regionale steunpunten Het Bètapartner netwerk biedt naast labs en masterklassen voor leerlingen ook een centrale ontmoetingsplaats voor vakdocenten uit voortgezet- en hoger onderwijs. In een formele maar ook in een informele ambiance worden plannen en afspraken gemaakt over onderwijsactiviteiten in VO en HO. Voor de vakken Informatica, NLT en Wiskunde D zijn daartoe regionale steunpunten ingesteld. (Deze steunpunten worden uit Sprintgelden bekostigd.) Dit zijn netwerken van vakdocenten uit VO en HO, waarin ervaringen worden uitgewisseld en ook afspraken gemaakt over professionaliseringstrajecten in de vorm van nascholing. In het kader van het sectorplan natuur en scheikunde zullen in de periode 2009-2010 deze de bestaande regionale docentennetwerken (regionale steunpunten) voor NLT, wiskunde en informatica, uitgebreid worden naar de vakken natuurkunde en scheikunde. De vorming van steunpunten is geïnitieerd door de recente vernieuwing van het bètaonderwijs op scholen. In regionale netwerken wordt in teamverband lesmateriaal ontwikkeld, wordt nieuw lesmateriaal gezamenlijk getest en worden de ervaringen ermee in de klas besproken. De steunpunten organiseren de vorming van "leergemeenschappen" tussen HO en VO docenten in afstemming met de vernieuwingscommissies: - De professionalisering wordt gericht op de ontwikkeling en het gebruik van lesmateriaal voor nieuwe en vernieuwde vakken.. - Al ontwikkelde lesmaterialen worden beschouwd als halfproducten die aangepast moeten worden voor gebruik in de eigen klas. Deze halfproducten worden in samenwerking met de vernieuwingscommissies ontwikkeld. - In de leergemeenschap nemen de docenten kennis van de inhoud en voorgestelde didactiek van de lesmaterialen, bereiden zich voor op de lessen o.a. door het aanpassen aan de eigen behoeften en omstandigheden, en rapporteren aan elkaar over de ervaringen - Inspirerende hoogleraren van UvA en VU verzorgen mastercourses voor docenten en masterklassen voor leerlingen. Door de steunpunten wordt in afstemming met netwerkpartners de inhoudelijke participatie van staf vanuit het hoger onderwijs en andere vormen van ondersteuning georganiseerd. 3.3 Kritische Prestatie Indicatoren netwerken De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onderstaande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).
KPI
1 2 4 5 6 7
Bètapartnerscholen Leerlingen its academy Leerlingen its labs (UvA) Docentennetwerk Informatica (aantal docenten) Docentennetwerk NLT(aantal docenten) Docentennetwerk Wiskunde D (aantal
Resultaat 2006
Resultaat 2007
Nulmeting 2008
Doel 2009
Doel 2010
12
16
22
25
28
312
740
1200
1500
258
473
770
1000
1500
8
11
15
20
25
16
20
25
30
16
18
25
30
12
7
8 9 10
4.
docenten) Docentennetwerk natuurkunde (aantal docenten) Docentennetwerk scheikunde (aantal docenten) Aantal UvA studenten PALs (dagdeel/week)
0
10
20
0
10
20
3
20
30
Streefcijfers vrouwelijke studenten
Het aandeel van vrouwelijke studenten in de bachelorinstroom is in vergelijking met veel andere universiteiten hoog. Dat geldt zeker voor de cluster 1 opleidingen. Meer dan 40% van de studenten die in 2007 in de cluster 1 opleidingen instroomden is vrouw. Voor de faculteit als geheel het percentage vrouwelijke studenten 47% is. De instroom bij Bèta-gamma (IIS) bestaat voor 50% uit meisjes. Van de Bèta-gamma studenten kiest 80% een bètamajor; de zijinstroom bij de harde bèta vanuit Bèta-gamma bestaat voor 50 % uit meisjes. Wel is in de hardere bètaopleidingen sprake van een duidelijke ondervertegenwoordiging van vrouwelijke studenten. De FNWI kiest er voor om waar mogelijk in de bestaande activiteiten (Bèta 1op1, PALs, voorlichting) meisjes als rolmodellen naar voren te halen. Ook wordt samengewerkt met VHTO om activiteiten te ontwikkelen die leiden tot een hogere instroom van meisjes. Dit leidt tot een langzame maar gestage groei van het aantal vrouwelijke studenten in de exacte opleidingen. Nulmeting
KPI
1 2 3
Vrouw cluster 1-opleidingen Vrouw cluster 2-opleidingen Vrouw totaal FNWI en IIS
Resultaat 2006
Resultaat 2007
1 oktober CFI-cijfers 2008
Doel 2009
Doel 2010
39%
43%
43%
44%
44%
58%
63%
61%
44%
48%
46%
48%
48%
8
Aanvullende prestatieafspraken
5. Lerarenopleiding 5.1 Educatieve minor en 1-jarige master De FNWI heeft in samenwerking met het Instituut voor de Lerarenopleiding (ILO) in 2008 een start gemaakt met de ontwikkeling van - een educatieve minor in de bachelor (30 ECTS), die afhankelijk van besluitvorming van de Staatssecretaris tot een beperkte bevoegdheid zal leiden, - en een 1-jarige master die opleidt tot de eerstegraadsbevoegdheid in één van de bètavakken. In combinatie maken deze nieuwe opleidingen het mogelijk in 4 jaar een universitaire eerstegraadsbevoegdheid te halen. De verwachting is dat dit een aantrekkende kracht op studenten zal hebben. De educatieve minor dient ook om de PALs die aan het werk gaan op de scholen in het bètapartner netwerk een educatieve basisopleiding te geven. PALs moeten minimaal onderdelen van de educatieve minor volgen met een studielast van 6 EC. In aanvulling op deze nieuwe opleidingen worden ook de bestaande trajecten tot leraar onder de loep genomen. Bijvoorbeeld, er zal binnen de tweejarige master Mathematics and Science Education ook de mogelijkheid worden geboden de volledige lerarenopleiding in te bouwen. Doel van deze initiatieven is de aantallen studenten met een universitaire eerstegraads bevoegdheid aanmerkelijk te verhogen. Deze nieuwe opleidingen worden in nauwe samenwerking en afstemming met de VU ontworpen. •
De educatieve minor wordt vanaf het studiejaar 2009 – 2010 aangeboden, de 1-jarige master vanaf 2010-2011.
5.2 Kritische Prestatie Indicatoren lerarenopleiding De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onderstaande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).
1 2
KPI
Nulmeting 2008
Doel 2009
Doel 2010
Studenten met educatieve minor in bachelor Studenten in de 1-jarige master
-
20
30
-
-
15
6. Excellentieprogramma voor allochtone leerlingen 6.1 Cosmicus Montessori Lyceum UvA en VU werken samen met het Cosmicus Montessori Lyceum (CML). Het CML in Amsterdam is een nieuwe havo/vwo school die zich profileert op onderwijs voor zeer goede al-
9
lochtone leerlingen. De school is dit jaar gestart met drie eerste klassen (65 leerlingen). Uitgangspunt is een onderwijsconcept dat succesvol is voor high potentials in een omgeving waarin diversiteit de norm is. Dat wil het CML samen met het hoger onderwijs ontwikkelen. Daarnaast wil de school ook een ‘open huis’ zijn voor basisschoolleerlingen in de buurt, onder andere door het organiseren van weekendscholen Doel van de samenwerking is de ontwikkeling van een aantrekkelijk beta/techniek curriculum op de school, inspireren van leerlingen en professionaliseren van docenten. We verwachten daarmee ook de aantrekkelijkheid van de bètastudies voor allochtone leerlingen te vergroten. 6.2 Samenwerking met intermediairs Om kennis en expertise op te doen over diversiteit en om kennis te delen, participeert de UvA in diverse landelijke en regionale samenwerkingsverbanden en organisaties: - De UvA werkt samen met ECHO landelijk expertise centrum diversiteit in hoger onderwijs en voert in het kader daarvan projecten uit. Voor de ECHO-award worden studenten geworven en voorgedragen. - De UvA participeert in de landelijke werkgroep diversiteit voor hoger onderwijs waarin alle universiteiten en hogescholen vertegenwoordigd zijn. - Via VHTO gaat de UvA een samenwerking aan met de Witte Tulp, een welzijnsorganisatie die zich inzet voor betere scholing en carrière voor allochtone leerlingen. - Verder wordt er samengewerkt met de Weekendschool Amsterdam. Studenten en docenten van de UvA participeren in de weekendschool en vanaf 2008 is er een samenwerking gestart met de Weekendschool Alumni in de vorm van structurele huiswerkbegeleiding voor alumni van de Weekendschool in klas 5 en 6 van het voortgezet onderwijs. In 2009 -2010 zullen de contacten met de Stichting Giving Back geïntensiveerd worden en zal de UvA een bijdrage leveren aan de uitvoering van de nieuwe plannen van deze stichting. Het streven is dat in 2009 – 2010 drie mentoren vanuit de FNWI studenten in Giving Back begeleiden. 6.3 Kritische Prestatie Indicatoren diversiteit
De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onderstaande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).
KPI
1
Resultaat 2006
Aantal leerlingen in klas 1
Resultaat 2007
Nulmeting 2008
Doel 2009
Doel 2010
65
75
100
7. E-learning 7.1 E-klassen Modules (40 slu) van Informatica, NLT, Wiskunde D en Nieuwe Natuurkunde worden in samenwerking VO<>HO omgebouwd naar e-klassen. Een e-klas is een manier om online lessen te volgen in een van de nieuwe vakken. Het is een rijk gevulde elektronisch leeromgeving, ingericht met studiewijzers, lesmateriaal, software, video-instructies, animaties, toetsen, chatfuncties voor leerlingen en docenten, streaming video's, enz. Het onderwijs wordt zoveel mogelijk blended aangeboden: afstandsleren, klassikale lessen, werkcolleges, practica en buitenschoolse verdieping. Een e-klas moet de mogelijkheid bieden op een uitdagende manier met een van de nieuwe vakken bezig te zijn. Dit kan gebonden zijn aan een les maar ook plaats en tijdsonafhankelijk
10
worden ingezet. Binnen een e-klas worden koppelingen gemaakt met het hoger onderwijs, ontwerp- en onderzoeksactiviteiten en masterklassen. 7.2 Kritische Prestatie Indicatoren e-learning De resultaten van het beleid zoals hierboven beschreven worden onder meer gevolgd door middel van onderstaande Kritische Prestatie-indicatoren (KPI’s).
KPI
1 2
Resultaat 2006
Aantal e-klassen van 40 slu Aantal leerlingen in e-klassen
Resultaat 2007
Nulmeting 2008
Doel 2009
Doel 2010
1
3
10
17
300
150
500
1500
8. Landelijke outreach De afgelopen jaren zijn vanuit de beroepsverenigingen en de universiteiten een aantal landelijke activiteiten opgezet om de jeugd meer te interesseren voor technisch en bètageoriënteerde carrières. De projecten bestrijken de gehele onderwijsketen, van basisschool tot VO. De projecten zijn landelijk van aard, en daarmee aanvullend ten opzichte van de regionale projecten die rondom universiteiten worden georganiseerd. In veel van de projecten is het beeldmerk bèta-techniek, en wordt samengewerkt tussen bètavakken. Met deze projecten worden jaarlijks duizenden leerlingen en honderden docenten bereikt. De projecten worden georganiseerd door speciaal voor dat doel opgerichte stichtingen of commissies, en staan onder auspiciën van professionele organisaties zoals de NNV en de stichting C3. Het bètadecanenoverleg is overtuigd van het belang van dergelijke projecten en zal hiervoor de komende twee jaar 75 kE per instelling voor beschikbaar stellen. Voorwaarde is dat de NNV en C3 een plan opstellen voor duurzame samenwerking met een transparante resultaatverantwoording. Het bètadecanenoverleg zal toezicht houden op de besteding van de middelen.
11