Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving t.a.v. mw. mr. P.L.J. van Delft Postbus 90801 2509 LV 'S-GRAVEIMHAGE
Amsterdam, 30 juni 2015
Betreft: Aanvraag tot wijziging verplichtstelling Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven
Geachte mevrouw Van Delft, Hierbij treft u de aanvraag tot wijziging van de huidige verplichtstelling aan welke gevraagd wordt door het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven namens de volgende representatieve organisaties: . van werkgeverszijde: • Vereniging het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, gevestigd te Amstelveen, • Koninklijke Vereniging van Nederlandse Fabrikanten van Kartonnages en Flexibele Verpakkingen Kartoflex, gevestigd te Den Haag, • Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (WVF), gevestigd te Leidschendam, • Vereniging De Nederlandse Dagbladpers, gevestigd te Amsterdam, • Vereniging Zeefdruk en Sign Ondernemingen, gevestigd te Amstelveen, • Vereniging Repro IMederland, gevestigd te Amsterdam, • De Redersvereniging voor de Zeevisserij, gevestigd te Den Haag, en • De Bond van Haringhandelaren, gevestigd te Den Haag en van werknemerszijde: • FNV Kunsten Informatie en Media (FNV KiEM), gevestigd te Amsterdam, • FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht, • CNV Dienstenbond h.o.d.n. CNV Media, gevestigd te Hoofddorp, • CNV Vakmensen, gevestigd te Utrecht, en • De Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening, gevestigd te Culemborg, hierna gezamenlijk ook te noemen: 'sociale partners', geven het volgende te kennen: Het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven is een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds bij besluit van 29 september 1955, nr. 3273, Stcrt. 1955, nr. 193, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 maart 2015, Stcrt. 2015, nr. 34407-n2 (zie bijlage). In de beschikking is de verplichtstelling vastgesteld tot deelname in het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 voor de benoemde groepen van personen in de bedrijfstak Grafimediabedrijven, het Reprografisch Bedrijf, hèt Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf ende Bereide Verf- en Drukinktindustrie.
Bovenvermelde organisaties achten het gewenst dat de verplichting tot deelname in het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven wordt gewijzigd door uitbreiding daarvan met de werkingssfeer van de bedrijfstak Zeevisserij. Sociale partners in de bedrijfstak Zeevisserij hebben zich beraden op de toekomst van de uitvoering van de voor de bedrijfstak geldende pensioenregeling. Sociale partners in de bedrijfstak Zeevisserij zijn na rijp beraad tot de conclusie gekomen, dat het voor de bedrijfstak niet langer opportuun is een eigen bedrijfstakpensioenfonds in stand te houden. De redenen voor sociale partners in de bedrijfstak Zeevisserij voor de onderbrenging van de pensioenregeling bij het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven zijn gelegen in de toegenomen eisen die door de wetgever en toezichthouders worden gesteld aan pensioenfondsen en de hiermee gepaard gaande toename aan kosten. Wel hechten sociale partners aan het bestaan en behoud van een collectief verplichtgestelde pensioenregeling voor de bedrijfstak Zeevisserij. Sociale partners in de bedrijfstak Zeevisserij hebben de oplossing voor dit vraagstuk gevonden in een aanpassing van de pensioenregeling in combinatie met een wijziging van uitvoering. Hierbij wordt de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Zeevisserij geliquideerd en blijven de opgebouwde pensioenrechten en bestaande aanspraken achter bij de huidige herverzekeraar, die rechten en aanspraken levenslang garandeert. Het pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven zal, naast de bestaande werkingssfeer, voor alle betrokkenen binnen de bedrijfstak Zeevisserij een pensioenregeling gaan uitvoeren die het karakter heeft van een premieovereenkomst. In dat verband wordt hierbij door bovengenoemde sociale partners een verzoek tot wijziging van haar verplichtstellingsbeschikking ingediend. Van belang is voor alle betrokken partijen, dat wordt voorkomen dat er een periode ontstaat waarin er geen verplichtstelling van toepassing is. In verband hiermee hebben sociale partners in de bedrijfstak u verzocht om de verplichtstelling tot deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Zeevisserij in overeenstemming met vorenstaande wens in te trekken. Wij verzoeken u deze intrekking in te laten gaan op hetzelfde moment dat de gewijzigde verplichtstelling van het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven met de uitbreiding van de bedrijfstak Zeevisserij in werking zal treden, zijnde 1 januari 2016. Doordat de pensioenaanspraken voor de werknemers binnen de bedrijfstak Zeevisserij vanaf 1 januari 2016 via een premieovereenkomst zullen worden verworven, is er geen effect op de doorsneepremie en op de kostendekkende premie voor de overige deelnemers binnen de verplichte werkingssfeer van PGB die via een uitkeringsovereenkomst pensioenaanspraken opbouwen. Als bijlagen zijn de bij de aanvraag behorende bescheiden bijgevoegd zoals onderaan deze briefis vermeld. Mocht u naar aanleiding van het bovenstaande nog vragen en/of opmerkingen hebben, dan kunt u contact met ons opnamen (
[email protected] / tel.nr.: 06-42742058). Met vriendelijke groet, Sti-'-*i"T Pon<:inenfo.rf^s voor
R. Degenhardt voorzitter, werkgeverszijde
Grafische Bedrijven,
_
F. de Haan plv. voorzitter, werknemerszijde
Bijlagen: 1) Tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling na wijziging met in track changes aangeven van de wijzigingen; 2) Tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling na wijziging met geaccepteerde track changes; 3) De ABTN; 4) Concept wijziging statuten met aangeven van de wijzigingen; 5) Representativiteitsgegevens bedrijfstakpensioenfonds Zeevisserij.
Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven VERPLICIITSTELLING VAN DEELNEMING IN HET PENSIOENFONDS VOOR DE GR.\riSCriE BEDRIJVEN Bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van xx-xx-xxxx, nr. UAW/CAV/xxxxx is op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 september 1955, nr. 3272, Stcrt. 1955, nr. 193 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 maart 2015, Stcrt. 2015, nr. 34407-n2) zodanig gewijzigd, dat de deelneming in de Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven zoals in dat besluit is bepaald onder I. en II. is verplicht gesteld voor: iedere man of vrouw vanaf de eerste dag van indiensttreding bij de werkgever tot de eerste dag van de maand waarin hij of zij recht krijgt op een AOW-uitkering, a. die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht bij de werkgever met één of meer werknemers in dienst, die activiteiten verricht die worden gerekend tot grafische bedrijven, zoals omschreven in de hiema genoemde onderdelen A tot en met K; b. die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht bij de werkgever, die deel uitmaakt van in een groep verbonden ondememingen waartoe ook grafische bedrijven behoren zoals omschreven in de hiema genoemde onderdelen A tot en met K en die één of meer werknemers in dienst heeft, wier gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in often behoeve van één of meer van deze tot de groep behorende grafische bedrijven. Het gestelde onder sub b is niet van toepassing op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht bij werkgevers die lid zijn van de Vereniging Repro Nederland, c. die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht bij de werkgever die een ondememing drijft in het Kartonnage- en het Flexibele Verpakkingenbedrijf zoals omschreven in het hiema genoemde onderdeel L en waarvan de functie is opgenornen, of gezien de aard van de werkzaamheden behoort te worden opgenomen, in defiinctierangschikkingslijsten waarvan de functie niet zwaarder wordt gewaardeerd dan 170 ORBA-punten (zie bijlage 1), d. die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht bij een werkgever die een onderneming drijft in de bereide verf- en drukinktindustrie zoals omschreven in het hiema genoemde onderdeel M, e. die werknemer is van een werkgever in de zeevisserij als omschreven in het hiema genoemde onderdeel N. een en ander met uitzondering van degenen die werkzaam zijn als: I. voor zover het betreft het grafimediabedrijf genoemd onder B, C, D, I en J: a. directeuren, adjunct-directeuren of onderdirecteuren; b. leden Groep Management en bedrijfsleiders; c. leden van het managementteam; d. buitendienstmedewerkers gericht op commercie en acquisitie, zoals vertegenwoordigers en accountmanagers; e. volontairs (ieder wiens loon uitsluitend bestaat uit onderricht); f zij, die in het kader van een school- of vakopleiding een stage volgen om vakbekwaamheid te verwerven; g. scholieren en studenten, die een opleiding of studie in dagonderwijs volgen en die gedurende de periode van de reguliere vakantie van het betreffende dagonderwijs, tijdelijk werkzaam zijn; h. werknemers, werkzaam in huisdrukkerijen, zijnde niet eigen rechtspersoonlijkheid bezittende afdelingen of nevenbedrijven van een niet-grafisch hoofdbedrijf, waarin geen ander drukwerk wordt vervaardigd dan dat, hetwelk uitsluitend dient ten behoeve van de inteme dienst van het hoofdbedrijf of één of meer niet grafische nevenbedrijven daarvan, voor zover dit hoofd- of nevenbedrijf zijn werkzaamheden niet uitoefent in het uitgeversbedrijf; i. degenen, die in dienst van één werkgever afwisselend ten behoeve van een grafisch en een niet-grafisch bedrijfsonderdeel werkzaam zijn en als regel minder dan 17 uren per week ten behoeve van een grafisch bedrijfsonderdeel werkzaam zijn; II. voorzover het betreft het zeefdmkbedrijf a. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g; b. werknemers, werkzaam in zeefdrukinrichtingen, zijnde niet eigen rechtspersoonlijkheid bezittende afdelingen of nevenbedrijven van een andersoortig niet-grafisch bedrijf waarin geen ander zeefdrukbedrijf werk wordt vervaardigd dan dat, hetwelk uitsluitend dient ten behoeve van de inteme dienst van het hoofdbedrijf (de zgn. 'huis' zeefdrukinrichtingen); III. voor zover het betreft het signbedrijf a. werknemers, vallend onder de categorieën Ia t/m c en e t/m g; b. werknemers, werkzaam in sign-inrichtingen, waarvan de voorwaarden genoemd onder Ilb zoveel mogelijk dienovereenkomstig van toepassing zijn; IV. voor zover het betreft het dagbladbedrijf 1. met betrekking tot werknemers in technische, administratieve en leidinggevende functies, gericht op de samenstelling en/of productie en/of het verzend gereedmaken en/of de expeditie van dagbladen, daaronder mede begrepen correctoren en chauffeurs: a. werknemers vallend onder de werkingssfeer als genoemd onder 2; b. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
2. met betrekking tot werknemers, werkzaam bij ondememingen die zijn aangesloten bij de Vereniging NDP Nieuwsmedia, en die als hoofdtaak administratieve arbeid verrichten (daaronder begrepen werkzaamheden van correctoren, van personeel voor dc marketing en van verkoop binnendienst, van computerpersoneel in dc administratief-organisatorische sector en van personeel in de buitendienst, die inspectie-, acquisitie-, colportage- eniof incassowerkzaamheden verrichten): alle werknemers, die onder deze werkingssfeer vallen; V. voor zover het betreft het reprografisch bedrijf a. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g; b. werknemers, werkzaam in reprografie-inrichtingen, waarvan de voorwaarden genoemd onder Ilb zoveel mogelijk dienovereenkomstig van toepassing zijn; VI. voor zover het betreft het stencildmkbedrijf a. werknemers, werkzaam in een leidinggevende functie (anders dan als voorman); b. werknemers, werkzaam in een administratieve functie; c. werknemers, vallend onder de categorieën ld tot en met g; d. werknemers, werkzaam in stencildrukinrichtingen, waarvan de voorwaarden genoemd onder lib zoveel mogelijk dienovereenkomstig van toepassing zijn; VII. voor zover het betreft het kartonnage- enfiexibeleverpakkingenbedrijf - werknemers waarvan de functie is opgenomen, of gezien de aard van de werkzaamheden behoort te worden opgenomen, in de fiinctiereingschikkingslijst en waarvan de fimctie zwaarder wordt gewaardeerd dan 170 ORBA-punten (zie bijlage 1); VIII. voor zover het betreft de bereide verf- eniof drukinktindustrie: - werknemers die lid zijn van de directie van een ondememing. IX voor zover het betreft de zeevisserij: - vakantiekrachten; - stagiairs. wordende ten deze verstaan onder: A. de Grafische Bedrijven, waarbij de werkingssfeer zich uitstrekt tot de ondememingen en onderdelen van ondememingen, waarin de grafische bedrijven worden uitgeoefend. (1) Tot de grafische bedrijven behoren het grafimediabedrijf en het stencildmkbedrijf (2) Tot het grafimediabedrijf behoren de ondememingen, die zich toeleggen op een of meer van de volgende activiteiten: - het vervaardigen, bewerken eniof beheren van data met het doel deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst eniof afbeeldingen, te verveelvoudigen, tot eindproduct te verwerken en te verspreiden of openbaar te maken middels gedmkte, geprinte en/of elektronische vorm, dan wel deze hiervoor geschikt te maken; - het vermenigvuldigen, tot eindproduct verwerken en verspreiden of openbaar maken van data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst eniof afbeeldingen, middels gedrukte, geprinte eniof elektronische vorm. (3) Tot het grafimediabedrijf behoren in ieder geval: - het Grafisch bedrijf; - het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepress bedrijf - het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf - het Zeefdmkbedrijf; - het Signbedrijf; - het Dagbladbedrijf - het Reprografisch bedrijf - het Digitaal printbedrijf; - overige grafimediabedrijven. B. Grafisch bedrijf (1) Tot het grafisch bedrijf behoren ondememingen die zich toeleggen op hoogdmk, diepdruk, vlakdmk, ongeacht het te bedmkken materiaal. (2) Tot het Hoogdmk bedrijf worden gerekend die ondememingen die de hoogdmk techniek toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit dmkproces en de op het dmkproces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Boekdmkkerijen, Flexodmkkerijen en Foliedmkkerijèn. (3) Tot het Diepdmk bedrijf worden gerekend die ondememingen die de diepdmktechniek toepassen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Rasterdiepdmkkerijen en Tampondmkkerijen. (4) Tot het Vlakdrukbedrijf worden gerekend die ondememingen die de vlakdmktechniek, al dan niet met behulp van vocht, toepassen, zowel rotatief als in vellen, de voorbereiding ten behoeve van deze dmkproeessen en de op deze dmkproeessen volgende nabewerking en deze eventueel aanvullen met printtechnieken, die digitaal worden aangestuurd. Hiertoe behoren in ieder geval Offsetdrukkerijen, Steendmkkerijen, Blikdmkkerijen, Glasdrukkerijen en ondememingen waar dmkwerk wordt vervaardigd, (deels) via fotodmk, dan wel plaatdmk. Voor wat betreft het onderdeel printtechnieken die digitaal worden aangestuurd is deze bepaling niet van toepassing op bedrijven die digitaal printen en die lid zijn van de Vereniging Repro Nederland.
(5) Niet tot het Vlakdrukbedrijf worden geacht te behoren vlakdrukafdelingen die onderdeel uitmaken van een ondememing in de metaalindustrie. C. (Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepress bedrijf (1) Tot het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf worden gerekend die ondememingen, die geheel ofin overwegende mate voorbereidende werkzaamheden verrichten ten behoeve van drukprocessen in de bedrijven, genoemd onder B, E en F. Het betreft ondememingen waar beelddragers eniof dmkvormen, zoals bijvoorbeeld zetmateriaal, stypen, galvano's, staalstempels, stempels uit mbber of vervangend materiaal, geheel of gedeeltelijk kleurgecorrigeerde deelnegatieven en -positieven en beelddragers voor zeefdruk, worden vervaardigd voor het hoog-, diep-, vlaken zeefdrukproces, alsmede digitale bestanden, voorzien van grafische parameters ter aansturing van deze of andere vermenigvuldigingsprocessen. Daartoe worden teksten en/of afbeeldingen bewerkt langs mechanische, optische, elektronische of digitale weg tot eindproducten. De werkzaamheden zijn eventueel aangevuld met printtechnieken, die digitaal worden aangestuurd. De levering van deze eindproducten vindt plaats op (fotografisch) papier eniof film (analoog), of digitaal middels andersoortige dragers als magnetische en optische opslagmiddelen, dan wel rechtstreeks onder meer via kabel- of satellietverbindingen. (2) Tot het (Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepress bedrijf worden tevens gerekend afdelingen van uitgeverijen met (fotozet-) en/of beeldvervaardigingsapparatuur. '
D. (Grafisch) Nabewerkingsbedrijf (1) Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren ondememingen die geheel of in overwegende mate grafische producten bewerken tot eindproduct alsmede de daarbij behorende diensten in de productielijn verlenen. Hiertoe worden onder meer gerekend: - het Boekbindbedrijf Tot het Boekbindbedrijf worden geacht te behoren de ondernemingen, waarin de (hand-)boekbinderij, brocheerderij, linieerderij, kantoorboekenfabricage, stalenboekenfabricage of persvergulderij wordt uitgeoefend. Tot het stalenboeken bedrijf worden geacht te behoren ondememingen, die zijn ingericht voor de vervaardiging van stalenboeken, waaronder ook te verstaan zowel zogenoemde stalenwaaiers en stalenhangers en alle andere collecties van stalen van papier en karton, textiel en kunststof en andere materialen en stoffen in de vorm van vellen, bladen, platen of folies e.d., als alle onderdelen voor dergelijke collecties zoals bijvoorbeeld stalen, staalkaarten, zogenoemde banden, hangers, koffers, ruggen en klemmen en waar gebmik wordt gemaakt van een of meer van de volgende technieken: dmkken (in offset, zeefdruk, foliedmk etc), snijden en/of knippen in alle verschillende vormen (waaronder derhalve ook te verstaan boren, stansen, rondhoeken, perforeren etc), verzamelen eniof vergaren, vouwen, binden en/of hechten (waaronder derhalve ook tè verstaan nieten, lijmen, brocheren, naaien, lassen etc). - het Papierwaren bedrijf Tot het Papierwaren bedrijf worden geacht te behoren de ondememingen, welke zijn ingericht voor de verwerking van papier ter vervaardiging van: schriften, notitieboekjes, cahiers in papieren omslag met of zonder linnen mg, alle soorten blocnotes, alsmede voor de vervaardiging van mappen en soortgelijke artikelen; labels, briefkaarten en soortgelijke producten. - het Enveloppen bedrijf; Tot het Enveloppen bedrijf worden geacht te behoren de ondememingen, welke speciaal zijn ingericht voor de vervaardiging van enveloppen in de meest brede zin. Hiertoe wordt ook gerekend het samenstellen en gereed maken van dozen post, mappen en dergelijke. (2) Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren mede de onderdelen van ondememingen, waarin werkzaamheden plaats vinden, die als regel verricht worden in de ondememingen, bedoeld in lid 1 van dit onderdeel D, waaronder mede worden verstaan de werkzaamheden ter vervaardiging van: ordners (met inachtneming van het bepaalde in lid 4 van dit onderdeel D), banden, boekomslagen, agenda's, notitieblocs, onderleggers, portefeuilles, mappen en soortgelijke artikelen uit leder, kunststof of andere stoffen. (3) Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren mede bedrijven die de onder de leden 1 en 2 genoemde bewerkingen combineren met printtechnieken, die digitaal worden aangestuurd. (4) Niet tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf worden geacht te behoren ondememingen of onderdelen van ondememingen, waarin de volgende werkzaamheden plaats vinden: - het vervaardigen van ordners, die bestaan uit één stuk basismateriaal, voorzien van een ordnermechanisme, behoudens wanneer dit geschiedt in een ondememing, die in hoofdzaeik artikelen vervaardigt als overigens genoemd in de leden 1 en 2 van dit onderdeel D; - het vervaardigen van ordners, die bestaan uit meer dan één stuk basismateriaal, voorzien van een ordnermechanisme, indien dit geschiedt in een ondememing, die in hoofdzaak kartonnageproducten vervaardigt; - het verpakken en expediëren van niet opgemaakt papier in de papiergroothandel en in de papierfabrieken; - het vervaardigen van papierenzakken en (flexibele) verpakkingen, met inachtneming van het bepaalde in onderdeel J, sub c
E. Zeefdrukbedrijf (1) Tot het Zeefdrukbedrijf behoren ondememingen die de zeefdruktechniek, eventueel gecombineerd met activiteiten zoals tampondrukken, digitaal plotten, digitaal graveren cn printtcchnickcn dic digitaal worden aangestuurd, toepassen, ongeacht het te bedmkken substraat. Onder zeefdruktechniek kan ook flockprinten en dergelijke worden begrepen. Onder digitaal plotten kan ook snijplotten, snijflocken, snijplastisol en dergelijke worden begrepen. (2) Niet hiertoe worden geacht te behoren: - onderdelen van ondememingen, die geacht worden te behoren tot het grafisch bedrijf; - onderdelen van ondememingen, die niet als hoofdactiviteit het zeefdmkprocédé ten behoeve van derden toepassen en waarvan de werknemers vallen onder de werkingssfeer van een bedrijfstak-cao, anders dan die zich uitstrekt tot de grafische bedrijven, zoals vermeld onder sub A, of onder die van een eigen bedrijfs-cao. F. Signbedrijf (1) Signbedrijven zijn bedrijven die zich bezig houden met het (laten) realiseren van signproducten. Deze bedrijven geven met hun materiaal- en constmctiekennis op vakkundige wijze invulling aan de realisatie van signproducten en de daarbij noodzakelijke voorlichting. Zij dragen ook verantwoordelijkheid voor de montage/plaatsing van het product. Signproducten zijn producten die als doel hebben, door middel van een beeld, beeldmerk eniof (korte) tekst, een promotionele eniof verwijzende boodschap over te brengen. De uitvoering van deze producten kan plaatsvinden in analoge eniof digitale vorm. Onder signproducten vallen onder meer: • alle vormen van buitenreclame (bord-, voertuig-, licht- en gevelreclame, billboards, affiches e.d.) • alle vormen van binnenreclame (ruitreclame, posters en affiches, prijs- en schapaanduidingen e.d.) • huisstijluitingen • banners, vlaggen (inclusief evt. bijgeleverde masten) • producten voor markering, codering, bewegwijzering, aanduidingen e.d. Met '(korte) tekst', zoals hiervoor genoemd, wordt bedoeld een tekst van hooguit enkele regels zoals een tekst in combinatie met en/of ondersteunend naar een beeld of beeldmerk of een bij een sign-afbeelding behorende toelichting (zoals bijvoorbeeld bij veiligheidsplattegronden). De daarbij al dan niet gecombineerde toepasbare technieken kunnen zijn: - computertechniek met behulp van grafische pixels of vector gebaseerde software; - CAD/CAM gebaseerde software; - elektrotechniek; - zeefdmktechniek; - printtechnieken die digitaal worden aangestuurd; - sublimatietechnieken; - transfertechnieken; - snijden; - frezen; - graveren; - verven; - spuiten; - schilderen; - monteren; - het bewerken van metaal, kunststof hout, glas, steen, keramiek en textiel. (2) Niet hiertoe geacht worden te behoren: ondememingen of onderdelen van ondememingen waarvan de werknemers vallen onder de werkingssfeer van een andere door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde of algemeen verbindend verklaarde cao. G. Dagbladbedrijf Tot het dagbladbedrijf behoren ondememingen, die zich toeleggen op het samenstellen eniof produceren eniof expediëren van dagbladen, alsmede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten. H. Reprografisch bedrijf (1) Tot het reprografisch bedrijf worden gerekend die ondememingen of delen van ondememingen - namurlijke en rechtspersonen - die diensten verrichten op het gebied van reprografie. Onder reprografie wordt verstaan het maken van afdmkken of kopieën van originelen. Voorbeelden van reprografische technieken zijn lichtdmkken (diazotypie), (foto)kopiëren ('elektrofotografie'), scannen en (digitaal) printen, (digitaal) printen, scannen en vectoriseren, plotten, reproductiefotografie, microfilmen, afwerking van reprografische producten (binden van rapporten e.d., lamineren etc) en faxen. Onder origineel wordt verstaan al datgene dat door middel van reprografische technieken kan worden gereproduceerd. Voorbeelden zijn tekeningen, documenten, rapporten en foto's e.d. op papieren en vergelijkbare andere dragers en in de vorm van digitale informatie op diskettes e.d. Onder afdmk of kopie wordt verstaan elke reprografisch vervaardigde reproductie.
Voorbeelden zijn lichtdrukken, zogenoemde (foto)kopieën, prints en plots, fotografisch vervaardigde reproducties, microfilms, al of niet verkleind of vergroot, in zwart-wit of kleur, al dan niet gemuteerd, op papier of andere informatiedragers. (2) Niet tot het reprografisch bedrijf worden gerekend: - ondememingen of delen van ondememingen die behoren tot het grafisch reproductiebedrijf - ondememingen of delen van ondememingen die uitsluitend faciliteiten aanbieden op het gebied van de reprografie. (3) Tevens worden niet tot het reprografisch bedrijf gerekend: - werkgevers die vanwege bedrijfsactiviteiten in de Informatie-, Communicatie- en Kantoortechnologie ICK)-branche lid zijn van de Werkgeversvereniging ICT; - werkgevers met bedrijfsactiviteiten in de Foto-finishingbranche die lid zijn van de Werkgeversvereniging Foto-finishing Bedrijven en hun werknemers. (4) Tot het reprografisch bedrijf behoren tevens werkgevers die lid zijn van de Vereniging Repro Nederland en die reprografische werkzaamheden uitoefenen als bedoeld in lid 1. I. Digitaal printbedrijf (1) Tot het digitaal printbedrijf worden gerekend die ondememingen die in bedrijfsmafige zin en ten behoeve van derden één van de printtechnieken die digitaal worden aangestuurd toepassen, zoals gedefinieerd in lid 2 van dit artikel, ongeacht het te bedmkken substraat met uitzondering van fotochemisch papier. Deze bepaling is niet van toepassing op bedrijven die lid zijn van de Vereniging Repro Nederland en die reprografische activiteiten uitoefenen als bedoeld onder H, lid 1. (2) Definitie printtechnieken die digitaal worden aangestuurd: vermenigvuldigingsprocessen waarbij data in elektronische vorm, veelal bestaande uit tekst en afbeeldingen, met behulp van een aan de specifieke printteehniek aangepaste elektronische wijze van bewerken van die data, door middel van inkt en/of toner zichtbaar op of in een substraat of medium gemaakt wordt. Deze printteehnieken kunnen zijn: - elektrofotografisch printen; - elektrostatisch printen; - magnetografisch printen; - thermografisch printen; - inkjet printen (drop on demand, continuous en spray/airbrush); - thermal transfer printen; - laser fotografisch printen. J. Overige grafimediabedrijven Tot de overige grafimediabedrijven behoren de volgende ondememingen: a. typebureaus en computer-servicebureaus of onderdelen daarvan, die diensten verlenen aan de grafimediaondememingen en wel als volgt: - indien zij overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia-ondememingen: geheel; - indien zij niet overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia-ondememingen: uitsluitend voor die afdelingen waarin hoofdzakelijk zetselvervaEirdiging plaats vindt als duidelijk herkenbare activiteit; b. ondememingen, waarin etiketten worden vervaardigd, daaronder mede zelfklevende etiketten begrepen; c. ondememingen, waarin het kartonnage- offlexibeleverpakkingsbedrijf wordt uitgeoefend voor wat betreft de (vaktechnische) productiemedewerkers in de afdelingen voorbereiding en drukkerij. K. Stencildrukbedrijf Tot het stencildmkbedrijf behoren de ondernemingen of onderdelen van ondememingen, waarin door middel van stencildrukmachines stencilwerk wordt vervaardigd voor derden. L. Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf Tot het kartonnage- enflexibeleverpakkingenbedrijf behoren de ondememingen of afdelingen van ondememingen die uitsluitend ofin hoofdzaak het kartonnage- eniofflexibeleverpakkingenbedrijf uitoefenen. Hiertoe behoren tevens ondememingen of afdelingen van ondernemingen die uitsluitend of in hoofdzaak papier ver- en bewerken tot verpakkingen, cadeaupapier en behang. Onder in hoofdzaak wordt verstaan: tenminste vijftig procent (50%) van de fulltime-equivalenten (fte's).
.
Kartonnagebedrijf Het ver- en bewerken van karton (massief-, golf-, vouw-, honingraadkarton en rondkartonnage) tot eindproducten en halffabricaten, waaronder verpakkingen displays, mappen en ordners en andere gebmiks- en verbmiksgoederen. Flexibele Verpakkingenbedrijf Het ver- en bewerken vanflexibelekunststoffilm (thermoplasten), aluminiumfolie en biologisch afbreekbare kunststoffen (kunststoffilm) tot verpakkingen, dit in de mimste zin van het woord.
De volgende proeessen, echter niet uitsluitend, worden toegepast: Flexodmk, diepdruk, offset en digitale druk. Snijden, buigen, stansen cn (bc)plakkcn. M. De bereide verf- eniof drukinktindustrie: Tot de verf- eniof dmkinktindustrie behoren: de natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die: 1. in een ondememing uitsluitend of in hoofdzaak bereide verf eniof drukinkt fabriceert; 2. niet vallende onder 1, in een afdeling van een ondememing uitsluitend of in hoofdzaak bereide verf en/of dmkinkt fabriceert, met uitzondering van: - Akzo Nobel Coatings B.V. te Sassenheim voor haar vestigingen te Sassenheim, Groot Ammers en Wapenveld; - Frencken Fabrieken B.V. te Weert; - PPG Coatings B.V. te Uithoom voor haar vestigingen te Amsterdam, 's-Hertogenbosch, Rotterdam, Uithoorn en Waddinxveen. alles met dien verstande, dat werknemers, in dienst van een werkgever als bedoeld onder sub 2 alleen dan verplicht zijn tot deelneming, indien zij in de regel uitsluitend of in hoofdzaak voor de daar bedoelde afdeling werkzaam zijn en mits zij niet krachtens de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet van 21 december 2000, Staatsblad 2000, 628) verplicht zijn tot deelneming in een ander bedrijfstakpensioenfonds; De bereide verf- en/of dmkinktindustrie is de industrie die zich bezighoudt met het vervaardigen van: verf organische deklagen (coatings), verven, vemissen, lakken, pastaverven, plamuren, stopverven, weipasta's, afdichtingsmaterialen (kitten)kunststof gebonden pleisters, waterverven in poedervorm, meercomponenten verven, verfverharders, spuitpoeders c.q. poedercoatings, siccatieven, wegenmarkeringsprodukten, pigmentpreparaten, bewerkte plantaardige oliën, verfverdunningsmiddelen, beitsen, verfafbijtmiddelen en vulmassa's, zowel op één - als meer componenten-basis; dmkinkt: vemissen, drukinkten en aanverwante produkten, waaronder mede worden verstaan hulpmiddelen zoals droogstoffen, verdunningsmiddelen en pasta's die de eigenschappen van inkt beïnvloeden. N. De zeevisserij: Werknemer van een werkgever in de zeevisserij is: a. met uitzondering van degene die op grond van artikel 1, lid 2, van de Wet zeevarenden zoals deze op 1 mei 2014 luidt (Staatsblad, 25-4-2014, nr. 161); niet als zeevarende wordt aangemerkt, degene die, door middel van zijn zee-arbeidsovereenkomst met een scheepsbeheerder of een rechtspersoon die tot hetzelfde concem behoort als waartoe de scheepsbeheerder behoort, verbonden is arbeid te verrichten aan boord van een vissersvaartuig en die naar de omstandigheden beoordeeld, 1° in de Europese Economische Ruimte woonachtig is en onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving valt, of 2° in een land woont waarmee Nederland een verdrag of overeenkomst heeft gesloten inzake sociale zekerheid op grond waarvan de zeevisser onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving valt, waarbij wordt verstaan onder: vissersvaartuig, elk zeevisserssehip in de zin van Boek 8,1, Titel 1, artikel 2, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek zoals deze bepaling op 1 Januari 2016 luidt dat op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden te voeren; scheepsbeheerder, de scheepsbeheerder van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel I , lid 1, onderdeel /, van de Wet zeevarenden zoals deze op 1 mei 2014 luidt (Staatsblad, 25-4-2014, nr 161); zee-arbeidsovereenkomst, de arbeidsovereenkomst in de zeevisserij als bedoeld in Boek 7, Titel 10, Afdeling I2A, artikel 739, aanhef en onderdeel c, van het Burgerlijk Wetboek zoals deze bepaling op 1 Januari 2016 luidt; b. de in Nederland woonachtige persoon die in loondienst van een in Nederland woonachtige of gevestigde natuurlijke of rechtspersoon als lid van de bemanning arbeid verricht aan boord van een zeevissersschip dat een vreemde vlag voert en op wie de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is; c. degene die werkzaam is in de schuur, op het erf en in de technische werkplaatsen van de werkgever, alsmede het kantoor,toezichthoudend- en leidinggevend personeel;;
d. degene die in loondienst is van een in Nederland gevestigde werkgever, die het verhandelen in hct groot van haring als bedrijfsactiviteit hccft, Indien de zeevisserij en/of de haringgroothandel wordt uitgeoefend in één of meer afdelingen van een ondememing, de verplichting tot deelneming slechts geldt voor de werknemers, die in de ondememing in de regel, naar de relevante loonsom gemeten, voor ten minste 70% voor die afdeling of voor de afdelingen werkzaam zijn
Bijlage 1 Funcfiegroep
Funcfie
1
Inpakker Kartonette
2
3
4
5
6
7
8
Handhechter Transporteur Algemeen Produktiemedewerker Heftruckchauffeur Bediener guillotinesnijmachine Bediener stansdegel Bediener rollensnijmachine Bediener hechtmachine Bediener vellensnijmachine Medewerker huishoudelijke dienst Medewerker expeditie Medewerker tekstverwerking Magazijnbeheerder Bediener stansmachine Bediener koudlijmplakmachine Bediener (2-kleuren) natte offsetdrukmachine Bediener rechte zakkenmachine Bediener boekdrukmachine Medewerker administratie Telefoniste/receptioniste Chauffeur Bediener lak-en lamineermachine Bediener langsnaadplakmachine Bediener stansdrukmachine Stansvormmaker Ordervoorbereider Drukker offset (6-kleuren offset) Onderhoudsmonteur Electromonteur Beheerder technisch magazijn Kwaliteitscontroleur Afdelingssecretaresse Inkoopassistent Ploegbaas kartonnage E&l-monteur Produktieplanner Chef magazijn/expeditie Crediteuren/debiteurenadministratie Verpakkingsontwerper -Ploegbaas/monteur Administrateur medewerker automatisering Medewerker verkoop binnendienst Medewerker personeelsbeheer
Punfen ORBA 0-35 35-50
50-70
70-90
90-110
110-130
130-150
150-170
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
FORMULIER REPRESENTATIVITEITSGEGEVENS
(bedoeld In artikel 2, onderdeel h, artikel 3, onderdeel f, artikel 4, eerste lld, onderdeel d van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming In een bedrijfstakpensioenfonds 2000)
Bij een a a n v r a a g om verplichtstelling dienen de r e p r e s e n t a t i v i t e i t s g e g e v e n s , de gebruikte bronnen en de g e h a n t e e r d e onderzoeksmethodiek te w o r d e n opgegeven. Deze opgave kan w o r d e n ingediend a a n de hand v a n dit formulier. Gebruikmaking v a n dit formulier is v e r e i s t bij een percentage representativiteit onder de 6 0 % en ingeval b e a r g u m e n t e e r d e z i e n s w i j z e n tegen de representativiteit daartoe aanleiding g e v e n .
INHOUD 1
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
•
Werkqeversqeqevens O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkgevers O Werkgevers gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer
•
Geqevens werkzame personen O Direct aan het bedrijfstakpensioenfonds gebonden werkzame personen O Werkzame personen gebonden door de verplichtgestelde werkingssfeer
TOELICHTING Gehanteerde onderzoeksmethode Gebruikte bronnen Wijze van meting Relatie tot de werkingssfeer Actualiteit van de cijfers
Ministerie v a n Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Uitvoeringstaken A r b e i d s v o o r w a a r d e n w e t g e v i n g
De Minister v a n Sociale Z a k e n en W e r k g e l e g e n h e i d ,
H.G.J. K a m p
Pagina l van 12
REPRESENTATIVITEITSOPGAVE
Het verplichtstellen van de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds (bpf) vereist dat, naar het oordeel van de minister, het georganiseerde bedrijfsleven dat de aanvraag om (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling indient een belangrijke meerderheid van de in de betreffende bedrijfstak(ken) werkzame personen vertegenwoordigt. Het meerderheidsvereiste wordt aan de hand van de representativiteitsgegevens bepaald. De mate van representativiteit wordt als volgt berekend: •
•
het aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers direct betrokken bij het bpf (indien van toepassing incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (teller), gedeeld door: het totale aantal werknemers in de betreffende bedrijfstak(ken) in dienst van werkgevers vallend onder de werkingssfeer (indien van toepassing incl. personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak) (noemer).
De in de verplichtstelling van het bpf gedefinieerde werkingssfeer dient als uitgangspunt voor het bepalen van de aantallen personen in zowel de teller als de noemer. Tot het aantal personen kunnen naast werknemers ook zelfstandigen worden gerekend, indien in de werkingssfeer bepaald is dat deze ook op hen van toepassing is. Zelfstandigen dienen in voorkomend geval in de totaaltelling te worden meegenomen. Daarenboven dient in voorkomend geval in de representativiteitsopgave apart melding te worden gemaakt van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen. Wanneer het bij de aanvraag slechts om een deel van de werkingssfeer gaat of om één of meer van de bedrijfstakken in het geval van een bpf dat volgens de opgave van partijen meerdere afgebakende bedrijfstakken omvat, dan dient de representativiteitsopgave betrekking te hebben op de werkingssfeer van het deel van de bedrijfstak of de bedrijfstak(ken) waarop de aanvraag zich richt. In het geval van meerdere bedrijfstakken impliceert dit dat voor elke afzonderlijke bedrijfstak waarop de aanvraag betrekking heeft separaat de vereiste representativiteitsopgave dient te worden gegeven. Gezien de verstrekkende consequenties van het verplichtstellen van de deelname in een bpf is het noodzakelijk dat de representativiteitsopgave voldoet aan de eisen van: reproduceerbaarheid validiteit interne consistentie onderzoekstechnische kwaliteit, en actualiteit Het is een vereiste voor de beoordeling van het representativiteitscijfer dat dit reproduceerbaar is. Brongegevens, gebruikte enquête, uitgevoerde berekeningen, analyses en extrapolatie moeten beschikbaar zijn, zodat desgevraagd een accountant, dan wel het Ministerie van SZW op basis hiervan het cijfer zelfstandig kan reproduceren. Het begrip validiteit heeft betrekking op de vraag of daadwerkelijk is gemeten wat beoogd was. Is het te meten begrip, werkzame personen, op de juiste wijze gedefinieerd én zijn vervolgens de werkzame personen ook conform de operationalisering gemeten. Voor het begrip werkzame personen bijvoorbeeld speelt dan de werkingssfeer een rol en of op een juiste wijze is gecorrigeerd voor werkzame personen die in de werkingssfeer worden uitgesloten.
Pagina 2 van 12
Bij de interne consistentie gaat het om gebrüikte meeteenheden. De eenheid in de teller moet overeenstemmen met de gehanteerde eenheid in de noemer. In teller én noemer moeten standcijfers (gemeten op een bepaald moment) of ' stroomcijfers (gemeten over een periode) worden gebruikt. De definitie van werkzame personen moet in beide gelijk zijn. En ook de peildatum of de peilperiode moeten in teller en noemer vergelijkbaar zijn. Bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderzoek wordt nagegaan of voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid. Het gaat hierbij om zaken als de gebruikte methode om de gegevens te verzamelen, de omvang van de enquête, de hoogte van de non-respons, de gebruikte weging, gehanteerde analyses en uitgevoerde berekeningen. De gegevens waarop het representativiteitscijfer is gebaseerd, mogen in principe niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen vanaf de indiening van de aanvraag. Om te kunnen beoordelen of aan deze criteria wordt voldaan, dient een toelichting te worden gegeven op de verstrekte werkgeversgegevens en gegevens over het aantal werkzame personen.
Pagina 3 van 12
WERKGEVERSGEGEVENS
Direct aan het bpf gebonden werkgevers Hoeveel werkgevers vallen direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf^? 16 Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. 18-06-2015
Werkgevers gebonden door de werkingssfeer van de verplichtstelling Wat is het totale aantal werkgevers dat valt onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf? 29 Geef aan op welke peildatum dan wei over welke periode de gegevens verzameld zijn. 18-06-2015 De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkgevers dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het bpf valt moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3 methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5).
'
Een werkgever valt direct onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf als hij lld Is van een werkgeversorganisatie dle betrokken Is blj de aanvraag om verplichtstelling. Pagina 4 van 12
Bestaande bronnen/bestanden Geef voor het uitgevoerde onderzoek naar de bij vraag 1 en 2 opgegeven aantallen een beschrijving van: • de gebruikte bronnen (ad. 2) • de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) • de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) De werkgevers die aangesloten zijn bij Bedrijfspensioenfonds voor de Zeevisserij (peildatum 18-062015) zijn vergeleken met de ledenbestanden van de Redersvereniging voor de Zeevisserij en de Bond van Haringhandelaren (peildatum 18-06-2015). Hierdoor zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct" gebonden zijn aan de verplichtstelling. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van 1 vrijwillig aangesloten onderneming en het eventueel meetellen van vrijgestelde ondernemingen (niet van toepassing). Alle bijbehorende werknemers van de betreffende ondernemingen, vallen onder de werkingssfeer van de verplichtstelling. Hierdoor zijn er geen correcties achteraf noodzakelijk.
•
Er is gebruik gemaakt van meerdere bestanden. Geef onderstaand een beschrijving van: • de representativiteit van de bestanden (ad. 2) • uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) • de wijze van 'matching' van de bestanden (ad. 1)
n.v.t.
•
De bronnen sluiten niet volledig aan bij de werkingssfeer, Geefeen beschrijving van: • de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4)
n.v.t.
Onderzoek •
Er is (aanvullend) steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête. Geefeen beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: • de gehanteerde methodiek (ad. 1) • het steekproefkadèr in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) • de respons (ad. 1) Pagina 5 van 12
de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1) toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1)
n.v.t.
Extrapolatie •
Onderzoeksgegevens zijn middels andere bronnen geëxtrapoleerd. Geef een beschrijving met cijfermatige onderbouwing van: • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) • de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) • de verschillen tussen de bronnen (ad. 2)) • eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4)
n.v.t.
Peildatum •
Er zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Geefeen beschrijving van: • de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5)
n.v.t.
Overiq •
Overige opmerkingen
n.v.t.
Pagina 6 van 12
GEGEVENS WERKZAME PERSONEN
Direct aan het bpf gebonden werknemers^ Hoeveel werknemers worden direct aan het bpf gebonden (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken)zoals zzp-ers)? 702 In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en direct aan het bpf gebonden is?
n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. 18-06^2015
Werknemers gebonden door de verplichtstelling Wat is het totale aantal werknemers dat valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling (in voorkomend geval inclusief personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak(ken) zoals zzp-ers) ? 856 In voorkomend geval: het aantal personen dat in een andere hoedanigheid werkzaam is in de bedrijfstak(ken) en waarop de verplichtstellingsaanvraag betrekking heeft?
n.v.t. Geef aan op welke peildatum dan wel over welke periode de gegevens verzameld zijn. 18-06-2015
De wijze waarop de gegevens zijn verkregen over het aantal werkzame personen, dat direct en in totaal onder de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf valt, moet worden toegelicht. Daarvoor is onderstaand een aantal aandachtspunten opgenomen. Afhankelijk van de gehanteerde methode kunnen de aandachtspunten al dan niet relevant zijn. Indien een van de genoemde methoden van toepassing is, dienen de vragen waarvoor een is opgenomen te worden aangekruist en te worden beantwoord. De toelichting kunt u Een werknemer valt direct onder de werkingssfeer van het bpf als hij werkzaam is blj een werkgever die lld Is van een werkgeversorganisatie betrokken bij het bpf. Pagina 7 van 12
opnemen in het daarvoor opgenomen tekstvak. Als u meer ruimte in het tekstvlak nodig heeft, klikt u op de rand van het tekstvlak en kunt u door te slepen het tekstvak vergroten. De eerste vraag dient altijd te worden beantwoord. Er zijn globaal 3, methoden, die elkaar overigens niet uitsluiten: gebruik maken van bestaande bronnen/bestanden, onderzoek, en extrapolatie. Daarnaast moet zonodig een toelichting worden gegeven op de actualiteit van de gebruikte gegevens. Achter de genoemde aandachtspunten is een verwijzing opgenomen naar een uitgebreidere toelichting in deel 2 van dit formulier. Dat deel gaat in op de gehanteerde onderzoeksmethode (ad. 1); de gebruikte bronnen (ad. 2); de wijze van meting (ad. 3); de relatie tot de werkingssfeer (ad. 4); en de actualiteit van de gegevens (ad. 5).
Bestaande bronnen/bestanden Voor het uitgevoerde onderzoek, geef een beschrijving van: • de gebruikte bronnen (ad. 2) • de bronnen in relatie tot de werkingssfeer (ad. 4) • de uitgevoerde correctie in de bronbestanden (ad. 4) • de gehanteerde meeteenheid (ad. 3) De werkgevers die aangesloten zijn bij Bedrijfspensioenfonds voor de Zeevisserij (peildatum 18-062015) zijn vergeleken met de ledenbestanden van de Redersvereniging voor de Zeevisserij en bij de Bond van Haringhandelaren (peildatum 18-06-2015). Hierdoor zijn alle werkgevers die minimaal 1 werknemer in dienst hebben die onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt, getoetst op het al dan niet "direct" gebonden zijn aan de verplichtstelling. Daarbij is rekening gehouden met het uitsluiten van 1 vrijwillig aangesloten onderneming en het eventueel meetellen van vrijgestelde ondernemingen (niet van toepassing). Alle bijbehorende werknemers van de betreffende ondernemingen, vallen onder de werkingssfeer van de verplichtstelling. Hierdoor zijn er geen correcties achteraf noodzakelijk.
•
Indien gebruik is gemaakt van meerdere bestanden, geef een beschrijving van: • de representativiteit van de bestanden (ad. 2) • uitgevoerde correcties voor dubbeltellingen (ad. 2) • de wijze van matching van bestanden (ad. 1)
n.v.t.
•
Sluiten de bronnen niet volledig aan bij de werkingssfeer, geef een beschrijving van:
Pagina 8 van 12
de correcties die zijn uitgevoerd (ad. 4) n.v.t.
Onderzoek n
I Is er aanvullend steekproefonderzoek uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van een enquête, geef een beschrijving van: de gehanteerde methodiek (ad. 1) het steekproefkadèr in relatie tot de werkingssfeer (ad. 1) de respons (ad. 1) de representativiteit van de steekproef (ad. 1) eventueel gebruik van aanvullende informatie (ad. 1). toegepaste berekeningen en schattingen (ad. 1 ) n.v.t.
Extrapolatie •
Indien onderzoeksgegevens middels andere bronnen zijn geëxtrapoleerd, geef een beschrijving van: • de hiervoor gebruikte bronnen (ad. 2) • de representativiteit van het verkregen bestand (ad. 2) • de verschillen tussen de bronnen (ad. 2) • eventueel uitgevoerde correcties (ad. 4) n.v.t.
Peildatum •
Zijn gegevens gebruikt ouder dan een jaar, (terug)gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag, geef een beschrijving van: • de reden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (ad. 5) • de aannemelijkheid dat sindsdien binnen de bedrijfstak geen grote fluctuaties in de genoemde aantallen zijn opgetreden. Indien wel sprake is van grote fluctuaties is aanvullend onderzoek of extrapolatie nodig (ad. 5) n.v.t.
Overiq •
Overige opmerkingen
n.v.t.
Pagina 9 van 12
TOELICHTING De door partijen bij een aanvraag tot (wijziging/intrekking van de) verplichtstelling van de deelname in een bpf aangeleverde representativiteitsgegevens dienen, ten behoeve van de beoordelingscriteria, te worden voorzien van een toelichting op de volgende punten: 1.
De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd a. populatieonderzoëk b. steekproefonderzoek c. extrapolatie
2.
De gebruikte bronnen voor het onderzoek a. uitgevoerde correcties
3.
De wijze van meting a. aard van de gegevens
4.
De relatie tot de werkingssfeer van de verplichtstelling a. uitgesloten werkzame personen b. vrijwillige aansluiting c. vrijgestelden d. deelnameleeftijd
5.
De peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben
ad 1
Gehanteerde onderzoel<smethode
Het is noodzakelijk dat een beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode wordt gegeven. Het gaat om de vraag hoe de gegevens zijn verzameld. Idealiter wordt er gebruik gemaakt van populatiebestanden, zowel voor werkgeversaantallen als aantallen werkzame personen. Indien geen populatiegegevens beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van steekproefonderzoek. Het gebruik van steel<proefgegevens vereist dat een toelichting wordt gegeven op de uitvoering van de enquête, de respons, de representativiteit, verzamelde aanvullende informatie, uitgevoerde berekeningen en schattingen. Aandachtspunten: Beschrijving van de gehanteerde onderzoeksmethode. Een beschrijving van de hierbij gebruikte bestanden. De manier waarop de steekproef is getrokken (waaronder het gebruikte steekproefkadèr). De respons van de steekproef. De representativiteit van het steekproefonderzoek. Op bestanden toegepaste correcties ten opzichte van de populatie; Het gebruik van aanvullende informatie. De manier waarop berekeningen, schattingen en eventuele extrapolaties zijn uitgevoerd. Het is niet zorgvuldig om het aantal werkzame personen van nietresponderende bedrijven op nul te schatten. Streef altijd naar de verkrijging van gegevens uit één bronbestand. Dit doet u door het bestand, waarin de gegevens van de bij het bpf betrokken werkgevers zijn opgenomen, te matchen met het bestand waarin de totale aantallen werkgevers en werkzame personen zijn opgenomen. Een nadere uitleg over de uitvoering van het matchen van bestanden is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv-verzoeken. Pagina 10 van 12
stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 20 (zie de website http://cao.szw.nl, onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008). ad 2
Gebruil
Een representativiteitsopgave moet een beschrijving bevatten van de gebruikte bronnen. Niet alle bt-onnen zijn even betrouwbaar. Ook zijn niet alle bronnen even volledig gegeven de werkingssfeer van de verplichtstelling. Inherent hieraan is het gebruik van meerdere bronnen. Van belang is dat de gebruikte bronnen en de daarbij gehanteerde berekeningen goed worden beschreven. Aandachtspunten: • Het is aan te bevelen zo min mogelijk bronnen te gebruiken. • Worden gegevens uit verschillende bronnen gebruikt, dan vereist dit een toelichting op onderlinge vergelijkbaarheid waarbij aandacht nodig is voor dubbeltellingen, uitgesloten groepen werkzame personen en verschillen in meetmomenten. • Gebruik van branche- of sectoronderzoek vereist een toelichting op de representativiteit van de gegevens. Aandacht vereist de periode waarin het onderzoek is gehouden, de onderzoeksmethode en de relatie tot de werkingssfeer. • Ten aanzien van de gebruikte bronnen wordt aandacht gevraagd voor de vrijwillig aangesloten werkgevers, (gedeeltelijk) vrijgestelde werkgevers en de actualiteit van de gegevens. ad 3
Wijze van meting
Uitgangspunt bij het berekenen van het representativiteitscijfer is dat de teller en de noemer worden uitgedrukt in dezelfde eenheid. Idealiter worden de teller en de noemer uitgedrukt in aantallen personen. Andere meeteenheden worden in principe afgeraden. Andere maatstaven die worden gebruikt om tot een berekening te komen van het aantal personen zijn de loonsom, aantal fte's of omzetgegevens. U dient dan wel aannemelijk te maken dat de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal personen zodat geen sprake is van een systematische, eenzijdige vertekening van de representativiteitsgegevens. In geval van fte als meeteenheid moet aannemelijk worden gemaakt dat de parttimefactor van bij het bpf betrokken werkgevers ten opzichte van door de verplichtstelling gebonden werkgevers vergelijkbaar is. Dit betreft de eis van interne consistentie. Teller en noemer moeten in dezelfde eenheid worden uitgedrukt en de peildata moeten Vergelijkbaar zijn. Aandachtspunten: • De wijze van meting moet dezelfde zijn voor teller en noemer. De eenheid moet gelijk zijn. Gegevens moeten ofwel standcijfers óf stroomcijfers zijn. • De gegevens moeten zijn uitgedrukt in dezelfde eenheid. In de teller aantallen personen dan ook in de noemer aantallen personen gebruiken. • Het gebruik van een andere meeteenheid dan aantallen personen vereist een gedegen toelichting op het gebruikte bestand en in hoeverre de gebruikte maatstaf een goede afspiegeling is van het aantal werkzame personen. ad 4
Relatie tot de werl
De representativiteitsopgave dient gerelateerd te zijn aan de werkingssfeer van het verplichtgestelde bpf. In de werkingssfeer uitgesloten categorieën werkzame personen moeten dan ook in de tellingen voor de representativiteitsopgave buiten beschouwing worden gelaten. Het is van belang dat daadwerkelijk gemeten wordt wat beoogd was. Het gaat hier om de validiteit van de gegevens. Aandachtspunten:
Pagina 11 van 12
• • • •
ad 5
Aandacht voor vrijwillig aangesloten werkgevers die in de representativiteitsopgave niet mogen worden meegenomen. De bronnen mogen niet vervuild zijn met werkzame personen die niet onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld hoger personeel. In de tellingen moeten van de verplichte deelname in het bpf vrijgestelde werkgevers en hun werknemers wel worden meegerekend. Bestanden dienen -indien van toepassing- gecorrigeerd te worden voor jongeren die niet onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallen vanwege een ondergrens in de deelnameleeftijd. Actualiteit van de cijfers
Voor de representativiteitsopgave dient de datum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben te worden vermeld. Als regel geldt dat gegevens, om te voldoen aan de eis van actualiteit, in beginsel niet ouder dan één jaar mogen zijn gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Tevens geldt dat de verschillende peildata niet te ver uit elkaar moeten liggen, omdat anders de interne consistentie van de representativiteitsopgave in het geding is. Als uitgangspunt hierbij geldt dat de peildata niet meer dan één jaar uiteen mogen liggen. In geval de peildata te ver in het verleden liggen kunnen de gegevensbestanden op basis van de werkgelegenheidsontwikkeling in de branche worden geactualiseerd, oftewel geëxtrapoleerd. De marktontwikkelingen in het verleden vormen de basis om de huidige waarden met een zekere onzekerheidsmarge te voorspellen. Het is dan wel van belang om expliciet te vermelden op welke gegevens deze extrapolatie is gebaseerd en hoe die is uitgevoerd. De bestanden die hiervoor gebruikt worden moeten vergelijkbaar zijn naar bijvoorbeeld verhouding voltijders-deeltijders of de verhouding grote-kleine bedrijven. Aandachtspunten: • De actualiteit van de gebruikte gegevens. Deze mogen gerekend vanaf de datum van indiening van de aanvraag in beginsel niet ouder zijn dan 1 jaar. Indien de gebruikte gegevens ouder zijn, dient vermeld te worden waarom het niet mogelijk is om gegevens van recenter datum te leveren (zie ook aanvulling bij de vraag over actualiteit). • Het toepassen van extrapolatie. Indien op basis van andere gegevensbronnen de gegevens vpor de representativiteitsopgave zijn geactualiseerd dient aangegeven te worden welke bronnen gebruikt zijn en op welke wijze voor onderlinge afwijkingen tussen de bronnen is gecorrigeerd. Een nadere uitleg over de wijze van extrapoleren is te vinden in het rapport Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avvverzoeken, stand van Zaken 2008, eindrapport, p. 21 (zie de website http://cao.szw.nl. onder achtereenvolgens: Actueel; Archief; 2008; Kwaliteit representativiteitsgegevens bij avv verzoeken 2008 ). • De peildatum dan wel de periode waarop de gegevens betrekking hebben.
Pagina 12 van 12
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
versie d.d. 21/24-7-2015 KK/CG/MT/IT Afschriften\af2015\74692631 .bstwspgb
AKTE VAN STATUTENWIJZIGING VAN STICHTING PENSIOENFONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
Op zevenentwintig juli tweeduizendvijftien verschijnt voor mij, mr. Martinus Wilhelmus Tinnemans, kandidaat-notaris, hierna te noemen "notaris", als waarnemer van de met verlof afwezige mr. drs. • Cornelis Johannes Groffen, notaris met plaats van vestiging te Amsterdam: mr. Cornelis Jan Kraaiveld, kandidaat-notaris, werkzaam ten kantore van de naamloze vennootschap: De Brauw Blackstone Westbroek N.V., statutair gevestigd te Amsterdam, met adres: 1082 MD Amsterdam, Claude Debussylaan 80, geboren te Haaften op zeventien oktober— negentienhonderdzestig, te dezen handelend als schriftelijk gemachtigde van na te noemen stichting. : De comparant, handelend als gemeld, verklaart, zulks ter uitvoering van een besluit van zestien juli tweeduizendvijftien van het bestuur van de stichting: Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven, statutair gevestigd te Amsterdam, met adres: 1082 LD Amsterdam, Arent Janszoon — Ernststraat 595H, nummer handelsregister 41198535, welk besluit werd genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel 24 van de statuten, bij welk besluit hij tevens werd gemachtigd om deze akte te verlijden, de statuten van de stichting zodanig te wijzigen, dat zij met ingang van een januari tweeduizendzestien in haar geheel luiden als volgt: -. STATUTEN: — Artikel 1 Naam, zetel — (1) De naam van de stichting is 'Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven'. — Zij wordt in deze statuten aangeduid als 'het pensioenfonds'. ^ (2) Het pensioenfonds heeft zijn zetel in de gemeente Amsterdam. ^ Artikel 2 Doel, middelen(1) Het pensioenfonds heeft ten doel werknemers, gewezen werknemers en hun (gewezen)betrekkingen tegen de financiële gevolgen van ouderdom, invaliditeit en overlijden te beschermen, conform het bepaalde in deze statuten en de daarop berustende reglementen. (2) De middelen voor het bereiken van het doel van het pensioenfonds bestaan uit: a. het bij de oprichting van het pensioenfonds afgezonderde stichtingskapitaal en het •
(3)
sedertdien verkregen vermogen; b. premies of bijdragen van werknemers en werkgevers; c. inkomsten uit beleggingen. De middelen zijn bestemd om het doel te bereiken. Het pensioenfonds stelt een actuariële en bedrijfstechnische nota vast waarin in elk geval een omschrijving is opgenomen van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het — bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet. • De actuariële en bedrijfstechnische nota bevat voorts een verklaring inzake
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
(4)
beiëggingsbeginselen en een beschrijving van de sturingsmiddelen. De verklaring inzake beleggingsbeginselen wordt om de drie jaar en voorts onvenwijld na iedere belangrijke wijziging van het beleggingsbeleid herzien. Het pensioenfonds zendt een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de actuariële en bedrijfstechnische nota binnen twee weken na totstandkoming van die — wijziging aan De Nederlandsche Bank. De bezittingen van het pensioenfonds moeten, tezamen met de te venwachten inkomsten toereikend zijn ter dekking van de uit de statuten en reglementen voortvloeiende
pensioenverplichtingen. — Artikel 3 Werkingssfeer (1) Voor de toepassing van deze statuten wordt onder bedrijfstak verstaan een groep bedrijven of instellingen die dezelfde economische activiteiten beoefenen. De classificatie naar de — afzonderlijke bedrijfstakken geschiedt op basis van de Standaard Bedrijfsindeling 2008 — (versie 2012), hierna te noemen "SBI", van het Centraal Bureau voor de Statistiek. (2) Tot de werkingssfeer van het pensioenfonds behoren de ondernemingen en onderdelen van ondernemingen die bedrijfsactiviteiten uitoefenen welke kunnen worden gerekend tot de — hierna bedoelde bedrijfstakken, dan wel groep of afdeling van een bedrijfstak: a. de industrie als bedoeld in de SBI, sector 0, waaronder mede begrepen, doch niet beperkt tot grafische bedrijven, het kartonnage- en flexibele verpakkingenbedrijf, het karton- en papierproducerend en -venwerkend bedrijf, bedrijven die tabaksproducten vervaardigen, bedrijven in de chemische industrie waaronder mede begrepen, doch niet beperkt tot de bereide verf- en drukinktindustrie, bedrijven die farmaceutische — grondstoffen en producten vervaardigen en de bedrijven die producten van rubber- en kunststof produceren; b. de groothandel als bedoeld in de SBI, sector G, afdeling 46; — c. de informatie- en communicatie-industrie als bedoeld in de SBI, sector J, waaronder mede begrepen doch niet beperkt tot de creatieve industrie alsmede het
(3)
d.
uitgeverijbedrijf; ^ ~~ de financiële en zakelijke dienstverlening als bedoeld in de SBI, sectoren K, L, M, N en
e.
S; de maritieme aannemerij en dienstverlening als bedoeld in de SBI, sector F,
afdelingen 41 en 42, groep 9; f. de zeevisserij als bedoeld in de SBI, sector A, afdeling 3, groep 11. De hierboven onder a. tot en met f. genoemde bedrijfstakken, dan wel groep of afdeling van een bedrijfstak zijn voor een deel verder omschreven in de leden 4 tot en met 14. Daarbij geldt dat ook andere niet in de leden 4 tot en met 14 omschreven maar wel onder de hierboven genoemde onderdelen a. tot en met f. vallende ondernemingen tot de werkingssfeer van het pensioenfonds behoren. Tot de werkingssfeer behoren niet de in lid 2 bedoelde ondernemingen of onderdelen van ondernemingen die als gevolg van een verplichtstelling in de zin van de 'Wet verplichte — deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000' verplicht zijn tot toetreding tot een ander bedrijfstakpensioenfonds dan het pensioenfonds en die niet van dat bedrijfstakpensioenfonds krachtens artikel 13 van de 'Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000' zijn vrijgesteld.
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
(4)
Onder grafische bedrijven worden in ieder geval begrepen: a. de tot het grafisch bedrijf behorende ondernemingen die zich toeleggen op hoogdruk, diepdruk, vlakdruk, ongeacht het te bedrukken materiaal;b. de tot het (grafisch) Voorbereidings- casu quo Prepressbedrijf behorende — ondernemingen, die geheel of gedeeltelijk voorbereidende werkzaamheden verrichten ten behoeve van drukprocessen; de tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behorende ondernemingen die geheel of gedeeltelijk grafische producten bewerken tot eindproduct alsmede de daarbij behorende diensten in de productielijn verlenen; • d. de tot het Zeefdrukbedrijf behorende ondernemingen die de zeefdruktechniek, eventueel gecombineerd met activiteiten zoals tampondrukken, digitaal plotten, digitaal graveren en printtechnieken die digitaal worden aangestuurd, toepassen, ongeacht het te bedrukken substraat. Onder zeefdruktechniek wordt ook flockprinten • en dergelijke begrepen. Onder digitaal plotten kan ook snijplotten, snijflocken, e.
g.
(5)
(6)
(7)
snijplastisol en dergelijke worden begrepen; de Signbedrijven zijnde bedrijven die zich bezig houden met het (laten) realiseren van signproducten waaronder mede wordt verstaan het dragen van verantwoordelijkheidvoor de montage/plaatsing van het product;de tot het dagbladbedrijf behorende ondernemingen, die zich toeleggen op het samenstellen en/of produceren en/of expediëren van dagbladen, alsmede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten; de tot het reprografisch bedrijf behorende ondernemingen of delen van ondernemingen - natuurlijke en rechtspersonen - die diensten verrichten op het
gebied van de reprografie; ^—de tot het digitaal printbedrijf behorende ondernemingen die in bedrijfsmatige zin en ten behoeve van derden één van de printtechnieken die digitaal worden aangestuurdtoepassen, ongeacht het te bedrukken substraat met uitzondering van fotochemischpapier; • de overige grafimedia-bedrijven, waaronder mede begrepen typebureaus en — computer-servicebureaus of onderdelen daarvan, die diensten verlenen aan de grafimedia-ondernemingen. Onder Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf wordt in ieder geval begrepen: de tot het kartonnage- en flexibele verpakkingenbedrijf behorende ondernemingen of afdelingen van ondernemingen die uitsluitend of in hoofdzaak, verpakkingen, ge- en verbruiksgoederen, displays en behangselpapier en/of halffabricaten - alles in de ruimste zin des woords - maken door het be- of venwerken van één en/of meer van de volgende materialen: karton, papier, aluminiumfolie, cellulosefilm en flexibele kunststoffilm.Onder Karton- en papierproducerend en -venwerkend bedrijf wordt in ieder geval begrepen: de tot het karton- en papierproducerend en -venwerkend bedrijf behorende ondernemingen • of onderdelen van ondernemingen waarin in ovenwegende mate het bedrijf van het produceren of venwerken van karton en papier en/of een aanvenwant bedrijf wordt uitgeoefend. Onder chemische industrie wordt in ieder geval begrepen: de tot de chemische industrie behorende ondernemingen of onderdelen van ondernemingen, —
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
\^ C JJ die zich toeleggen op vervaardigen van chemische producten, alsmede de rechtstreeks-
(8)
(9)
hiermee verband houdende aetiviteiten. Hieronder wordt mede begrepen de rubber- en kunststofbranche, zijnde ondememingen — waarin in ovenwegende mate het bedrijfvan het venwerken van kunststof en rubber en/of een aanvenwant bedrijf wordt uitgeoefend. Alsmede de bereide verf- en drukinktindustrie, waartoe behoort: — a. de onderneming die uitsluitend of in hoofdzaak bereide verf en/of drukinkt fabriceert;b. niet vallende onder sub a, een afdeling van een onderneming waarin uitsluitend of in hoofdzaak bereide verf en/of drukinkt wordt gefabriceerd. Onder farmaceutische industrie wordt in ieder geval begrepen: de tot de farmaceutische industrie behorende ondernemingen of onderdelen van ondernemingen, die zich toeleggen op het vervaardigen van farmaceutische producten,alsmede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten.— ^—Onder rubber- en kunststofbranche wordt in ieder geval begrepen: de tot de rubber- en kunststofbranche behorende ondernemingen of onderdelen van ondememingen waarin in ovenwegende mate het bedrijfvan het venwerken van kunststof en
rubber en/of een aanvenwant bedrijf wordt uitgeoefend. (10) Onder groothandel wordt in ieder geval begrepen de tot de (technische) groothandel behorende ondernemingen die bedrijfsmatig goederen kopen, in voorraad hebben en verkopen, alsmede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten. (11) Onder de informatie- en communicatie-industrie wordt in ieder geval begrepen:de ondernemingen of afdelingen van ondernemingen die het uitgeverijbedrijf uitoefenen, — films en televisieprogramma's produceren en/of en distribueren dan wel geluidsopnamen — maken en/of uitgeven, dan wel dienstverlenende bedrijfsactiviteiten verrichten op het gebied van informatie en/of informatietechnologie. (12) Onder dienstverlening als bedoeld in de SBI, sectoren K, L, M, N en S wordt in ieder geval -
(13)
(14)
begrepen: ^ ~ ^ de tot de financiële en zakelijke dienstverlening behorende ondernemingen of afdelingen van ondememingen die zich bezig houden met adviseren over, en de levering van, financiële — producten en of (zakelijke) diensten, alsmede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten. ~ Onder dienstverlening als bedoeld in de SBI, sector F, afdelingen 41 en 42, groep 9 wordt in ieder geval begrepen ondernemingen of afdelingen van de ondernemingen die projecten— aannemen en uitvoeren en diensten uitvoeren op en rond het water, diensten verlenen ten behoeve van projecten op en aan het water, maritieme transport-, logistieke en installatiediensten verlenen, alsmede rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten Onder zeevisserij als bedoel in de SBI, sector A, afdeling 3, groep 11 wordt in ieder geval begrepen: ondernemingen of afdelingen van ondernemingen die uitsluitend of in hoofdzaak de haringgroothandel uitoefenen, dan wel het vissersbedrijf uitoefenen met een zeevissersschip in de zin van Boek 8,1, Titel 1, artikel 2, lid 3, van het Burgerlijk Wetboekdat op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk der Nederlanden te
voeren. Artikel 4 Aangesloten Werkgever-
~
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
Aangesloten werkgever is de werkgever die: (1) Krachtens een verplichtstelling in de zin van de 'Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000' verplicht is tot naleving van het bij of krachtens deze statuten (2)
(3)
en pensioenregiementen bepaalde. — ~" Een onderneming of onderdeel van een onderneming drijft waarvan de bedrijfsactiviteitenonder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen en die een aansluitingsovereenkomstmet het pensioenfonds heeft gesloten. Een onderneming of onderdeel van een onderneming drijft waarvan de bedrijfsactiviteiten niet onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen, maar die een (vrijwillige) aansluitingsovereenkomst met het pensioenfonds heeft gesloten. De (vrijwillige) aansluitingsovereenkomst bevat ten minste de navolgende voonwaarden a. de loonontwikkeling bij de verzoekende werkgever moet ten minste gelijk zijn aan die in een bedrijfstak waarin het pensioenfonds werkzaam is en de verzoekende wérkgever moet deelnemen in de sociale fondsen van dezelfde bedrijfstak;er is sprake van een groepsverhouding tussen de werkgever die zich vrijwiliig wil aansluiten en een andere werkgever die onder de werkingssfeer van het c.
pensioenfonds valt; of de aansluiting gebeurt aansluitend aan een periode waarin de werkgever wel onder de werkingssfeer van het pensioenfonds viel. ;
Artikel 5 Werknemer Werknemer is degene die: a. verplicht is tot deelneming in het pensioenfonds krachtens een verplichtstelling in de zin van de 'Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000', of b. op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is bij een aangesloten werkgever als bedoeld in artikel 4, leden 2 en 3; en die op door het bestuur te stellen voonwaarden als deelnemer is toegelaten. Artikel 6 Verplichtingen van werkgevers(1) De werkgevers zijn verplicht te bevorderen, dat hun werknemers de op hen betrekkinghebbende bepalingen in de statuten en reglementen nakomen. (2) De werkgevers staan jegens het pensioenfonds in voor de nakoming door hun werknemersvan de statuten en reglementen met name voor de betaling van de door de werknemers— verschuldigde premie. Artikel 7 Bestuur(1) Het pensioenfonds heeft een paritair bestuur bestaande uit tien leden, van wie: — a. vier werkgeversleden worden voorgedragen door de Werkgeversraad PGB; vier werknemersleden worden voorgedragen door de werknemersorganisaties, te weten: :—— ' drie door FNV Kunsten, Informatie en Media en de Nederlandse Vereniging van — Journalisten gezamenlijk,en één door CNV Media; twee vertegenwoordigers van pensioengerechtigden welke worden verkozen doorpensioengerechtigden. Het bestuur benoemt het onder a, b of c genoemde bestuurslid na toetsing door het bestuur aan het functieprofiel en onder de opschortende voonwaarde zoals venwoord in artikel 11, lid 8. De raad van toezicht kan de benoeming van een kandidaat-bestuurslid beletten indien —
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK \
1
I
•
deze niet voldoet aan het functieprofiel. ^ Werkgeversleden en werknemersleden worden voor een periode van vier jaar benoemd en kunnen na afloop van die periode maximaal twee maal, na voordracht van de betreffendeorganisatie, worden herbenoemd.Bestuursleden namens de pensioengerechtigden worden voor een periode van vier jaarbenoemd en treden vervolgens af, waarna zij maximaal twee maal kunnen worden
(2)
(3)
(4)
(5) (6)
herbenoemd. — ^ ~ Het bestuur stelt het rooster van aftreden vast. • Het lidmaatschap van het bestuur eindigt: a. door bedanken; • b. door overlijden;c. door een besluit van het bestuur volgend op het verzoek van een organisatie welke het betrokken bestuurslid heeft voorgedragen;^ d. door een bestuit van het bestuur op grond van het disfunctioneren van het bestuurslid; e. na afloop van de periode van (her-)benoeming. Indien naar het oordeel van het bestuur sprake is van een disfunctionerend bestuurslid kan het bestuur besluiten het betreffende bestuurslid te schorsen. Het bestuur is gehouden om, binnen een redelijke termijn na melding van het besluit tot schorsing aan het betreffende— bestuurslid en De Nederlandsche Bank, aan het betreffende bestuurslid mee te delen: dat de schorsing van het betreffende bestuurslid wordt opgeheven; of dat de schorsing van het betreffende bestuurslid wordt omgezet in ontslag van het — betreffende bestuurslid.Indien naar het oordeel van de raad van toezicht sprake is van disfunctioneren van het • bestuur heeft de raad van toezicht de bevoegdheid om het bestuur te schorsen of te — ontslaan. a. In geval van ontslag neemt de raad van toezicht de taken van het bestuur van het — fonds tijdelijk waar. De raad van toezicht verzoekt de organisaties genoemd in lid lom op de kortst mogelijke termijn, na mededeling aan het bestuur en De NederlandscheBank van het ontslagbesluit, ten minste twee nieuwe bestuursleden voor te dragen. — De bestuursleden worden ven/olgens tijdelijk benoemd door de raad van toezicht. Met de benoeming van de nieuwe bestuursleden eindigt de waarneming van het bestuurdoor de raad van toezicht. De tijdelijk nieuw benoemde bestuursleden dragén er binnen een redelijke termijn zorg voor dat het bestuur weer volledig samengesteld en benoemd wordt op basis van het bepaalde in lid 1 van dit artikel.In geval van schorsing neemt de raad van toezicht de taken van het bestuur waar voor de duur van de schorsing. De raad van toezicht is gehouden om binnen een redelijke termijn na mededeling van het besluit tot schorsing aan het bestuur en De Nederlandsche Bank aan het bestuur mee te delen: • dat de schorsing van het bestuur wordt opgeheven; of dat de schorsing van het bestuur wordt omgezet in ontslag van het bestuur. In deze situatie handelt de raad van toezicht vervolgens op de wijze ais beschreven in onderdeel a van dit lid. — — — ^ Indien in het bestuur een vacature ontstaat, wordt daarin zo spoedig mogelijk voorzien. Het bestuurslidmaatschap is onverenigbaar met: iedere functie bij de uitvoeringsorganisatie, —
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
of lidmaatschap van de raad van toezicht en/of het verantwoordingsorgaan van het (7)
pensioenfonds. Periodiek vindt een evaluatie plaats van zowel het collectieve bestuur als de individuele
(8)
bestuursleden. — ~ De leden van het bestuur ontvangen een vergoeding op basis van een door het bestuur vast
te stellen vergoedingsregeling. Artikel 8 Voorzitters (1) Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. (2) De voorzitter heeft de leiding van de bestuursvergaderingen. Bij ontstentenis van de -
• •
voorzitter treedt de plaatsven/angend voorzitter als zodanig op. Artikel 9 Vertegenwoordiging(1) Het bestuur vertegenwoordigt het pensioenfonds in en buiten rechte. (2) Het pensioenfonds wordt in en buiten rechte bovendien vertegenwoordigd door twee bestuursleden gezamenlijk, elk van een andere geleding als in artikel 7, lid 1 bedoeld, ook voor de toegestane rechtshandelingen als bedoeld in artikel 11, lid 1, tweede zm van de statuten. • ^ ' ^ Artikel 10 Bestuursvergaderingen ~ ~ ~ (1) Het bestuur vergadert ten minste eenmaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter dit nodig acht of ten minste twee bestuursleden zulks wensen. In dat laatste geval is de voorzitter verplicht een bestuursvergadering uit te schrijven binnen veertien dagen nadat een desbetreffend schriftelijk verzoek door hem is ontvangen. (2) Ter vergadering brengt elk aanwezig bestuurslid één stem uit. Een bestuurslid kan een ander bestuurslid aanwijzen om hem ter vergadering te vertegen woordigen. Die aanwijzing moet schriftelijk en met redenen omkleed vóór de aanvang van de — vergadering kenbaar zijn gemaakt Een bestuurslid kan ter vergadering maximaal drie andere bestuursleden vertegenwoordigen. Ingeval een bestuurslid gebruik maakt van d e z e — machtiging/machtigingen, wordt/worden voor het uitbrengen van stemmen het afwezige bestuurslid/de afwezige bestuursleden geacht ter vergadering aanwezig te zijn. ls ten tijde van de stemming ter vergadering sprake van afwezigheid van een bestuurslid binnen een geleding van het bestuur, zonder kennisgeving vooraf, of is er sprake van een vacature binnen een geleding van het bestuur, dan brengt elk der aanwezige bestuursleden — van de betrokken geleding een stem uit met een zodanig gewicht als overeenkomt met de weging als ware geen sprake van afwezigheid of een vacature binnen de betrokken geleding. — Het bestuur is slechts bevoegd tot het nemen van beslissingen, wanneer ten minste zeven (3) van de bestuursleden ter vergadering aanwezig - en/of vertegenwoordigd zijn. In geval t e r vergadering niet het voor het nemen van een beslissing vereiste aantal bestuursleden aanwezig en/of vertegenwoordigd - is, wordt het bestuur binnen een maand opnieuw in vergadering bijeen geroepen. In die vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige - en/of — vertegenwoordigde bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen, waarover in de eerste uitgeschreven vergadering wegens onvoltalligheid van de aanwezige — en/of vertegenwoordigde bestuursleden geen besluit kon worden genomen. en/OT vei iwyeiiwuuiuiyuc wGJiuui
»
ln spoedeisende gevallen, zulks ter beoordeling van de voorzitter, kan het bestuur langs de weg van schriftelijke besluitvorming een besluit nemen. Hiertoe zal schriftelijk aan de bestuursleden een voorstel worden gedaan. Een bestuurslid heeft veertien dagen nadien de
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
tll
O
mogelijkheid om te kennen te geven zich niet met het voorstel te kunnen verenigen. Indien een of meer van de bestuursleden zich niet met het voorstel kan verenigen, wordt het (4)
(5)
voorstel op een bestuursvergadering behandeld. leder der bestuursleden is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde der bestuursleden zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan. Het bestuur beslist bij gewone meerderheid van stemmen, voor zover in de statuten niet anders is bepaald.
(6)
—
Voor de volgende besluiten is een meerderheid van twee/derde van de ter vergadering-
uitgebrachte stemmen noodzakelijk:a. wijziging in de samenstelling van het bestuur; b. benoeming, ontslag of schorsing van een bestuurslid;c. benoeming van een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter; d. financiering van de pensioenregeling; • e. wijziging van de statuten;f. liquidatie van het pensioenfonds. Artikel 11 Taak van het bestuur(1) Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en reglementen en is verantwoordelijk voor het beleggen van de beschikbare middelen, voor het beheer van het belegde vermogen en het risicomanagement van het pensioenfonds. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van registergoederen; het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten waarbij het pensioenfonds zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar— verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt. (2) Het bestuur brengt jaarlijks verslag uit aan het verantwoordingsorgaan en verstrektinformatie over de gang van zaken aan de raad van toezicht.(3) Het bestuur kan bepaalde hem toekomende bevoegdheden delegeren aan twee bestuursleden die het betreffende ondenwerp als aandachtgebied in hun portefeuille hebben, de directeur van het bestuursbureau, de Klachtencommissie en de uitvoeringsorganisatie.(4) De bestuursleden zijn deskundig in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds. Het bestuur stelt een deskundigheidsplan op dat voldoet aan de eisen gesteld bij of (5)
(6) (7)
krachtens de Pensioenwet De bestuursleden richten zich bij de ven/ulling van hun taak naar de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere • aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en werkgevers en zorgen ervoor dat deze zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het bestuur draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen buiten twijfel staat.Het bestuur meldt elke wijziging in de samenstelling van personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan De Nederlandsche Bank. Voorafgaande aan de benoeming zendt het pensioenfonds zo spoedig mogelijk de bij of — krachtens de Pensioenwet vereiste stukken inzake de betrouwbaarheid en deskundigheid
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
(8)
(9) (10) •
naar De Nederlandsche Bank. • Een wijziging als bedoeld in het vorige lid wordt niet doorgevoerd indien De Nederlandsche Bank binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het pensioenfonds — bekend maakt dat het niet met de voorgenomen wijziging instemt; of, indien De Nederlandsche Bank om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht, en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het pensioenfonds bekend maakt dat het niet met de voorgenomen wijziging instemt.Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten, die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen, bedoeld in het zevende lid, stelt het pensioenfonds De Nederlandsche Bank daarvan onvenwijld schriftelijk in kennis. Het pensioenfonds verstrekt informatie tijdig en in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen in gevallen als door de Pensioenwet bepaald. Deze informatie wordt schriftelijk verstrekt, tenzij — de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met
elektronische verstrekking. Artikel 12 Uitvoeringsorganisatie (1) (2)
~
Het bestuur draagt de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer op aan een
-
uitvoeringsorganisatie. '• De met de opdracht verband houdende activiteiten, zoals in het vorige lid omschreven,worden in een uitbestedingsovereenkomst en daarmee samenhangende overeenkomstenen sen/ice level agreements tussen het pensioenfonds en de uitvoeringsorganisatie
vastgelegd.^ ^ ^ ' Artikel 13 Commissies Ter ondersteuning van het bestuur kan het bestuur commissies instellen. Artikel 14 Verantwoordingsorgaan Er is een verantwoordingsorgaan bestaande uit achttien leden, verdeeld over drie groepen. (1) De onderlinge zetelverdeling tussen de groepen 'werknemers', 'pensioengerechtigden' en (2) 'werkgevers' vindt plaats door benoeming vanuit organisaties en wel als volgt: groep werkgevers: zes leden namens de Werkgeversraad PGB;
-
groep werknemers: vijf leden namens FNV Kunsten. Informatie en Media en de Nederlandse — Vereniging van Journalisten gezamenlijk; één lid namens CNV Media; groep pensioengerechtigden: drie leden namens FNV Kunsten, Informatie en Media; één lid — namens CNV Media; twee leden namens de Vereniging van Gepensioneerden PGB. Een lid van het verantwoordingsorgaan kan maximaal twee keer worden herbenoemd. Het lidmaatschap van het verantwoordingsorgaan is niet verenigbaar met het lidmaatschap (3)
van het bestuur of de raad van toezicht.Het lidmaatschap van het verantwoordingsorgaan eindigt a. b.
door bedanken; —^ door overlijden; door een besluit van de organisatie die het betreffende lid benoemde inhoudende het •
ontslag van het lid; ~ " d. door ontslag door het verantwoordingsorgaan; • ~~ e. na afloop van de periode van (her-)benoeming. Ontslag door het verantwoordingsorgaan is alleen mogelijk wanneer de betrokkene, naar de mening van ten minste tien leden, emstig in gebreke blijft in de uitoefening van zijn functie. -
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
(4)
Het verantwoordingsorgaan heeft rechten en bevoegdheden die de Pensioenwet aan verantwoordingsorganen bij bedrijfstakpensioenfondsen toekent. • (5) De bevoegdheden, samenstelling en werkwijze van het verantwoordingsorgaan, alsmedeandere ondenwerpen die naar het oordeel van het bestuur voor reglementering in aanmerking komen, worden geregeld in het Reglement Verantwoordingsorgaan. De bevoegdheid tot vaststelling en wijziging van dat reglement berust bij het bestuur. (6) Het verantwoordingsorgaan en het bestuur komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen voor overleg over aangelegenheden waarover het bestuur of het verantwoordingsorgaan dat wenselijk achten. Voorts vergadert het verantwoordingsorgaan zo dikwijls als de voorzitter van het verantwoordingsorgaan dit nodig acht of ten minste zes leden van het verantwoordingsorgaan dit wensen. De voorzitter is bevoegd om niet tot het verantwoordingsorgaan behorende personen tot de vergadering toe te laten. (7) De leden van het verantwoordingsorgaan ontvangen een vergoeding op basis van een door het bestuur, na advies van het verantwoordingsorgaan, vastgestelde vergoedingsregeling.— Artikel 15 Raad van Toezicht— — (1) Het intern toezicht bij het pensioenfonds wordt vervuld door middel van een raad van toezicht, bestaande uit ten minste drie externe onafhankelijke leden. (2) De leden worden voor een periode van vier jaar benoemd door het bestuur, na bindende • voordracht van het verantwoordingsorgaan. Als het bestuur van mening is dat de voorgedragen persoon wezenlijk afwijkt van het functieprofiel, zal betrokkene niet worden — benoemd en zal het verantwoordingsorgaan gevraagd worden met een nieuwe voordracht te komen. Een lid van de raad van toezicht kan maximaal één keer worden herbenoemd. (3) Het lidmaatschap van de raad van toezicht eindigt: — a. door bedanken; — -. b. door overlijden;c. door een ontslagbesluit van het bestuur, nadat het betreffende lid en de raad van — toezicht zijn gehoord, na bindend advies van het verantwoordingsorgaan; d. na afloop van de periode van (her-)benoeming. (4) De raad van toezicht heeft rechten en bevoegdheden die de Pensioenwet aan raden van toezicht bij bedrijfstakpensioenfondsen toekent. • (5) De bevoegdheden, samenstelling en werkwijze van de raad van toezicht, alsmede andere • ondenwerpen die naar het oordeel van het bestuur voor reglementering in aanmerking komen, worden geregeld in het Reglement Raad van Toezicht. De bevoegdheid tot vaststelling en wijziging van het reglement berust bij het bestuur na advies van het verantwoordingsorgaan. (6) In geval van een geschil in zake een aan de goedkeuring van de raad van toezicht ondenworpen besluit van het bestuur, zullen het bestuur en de raad van toezicht gezamenlijk een geschillencommissie benoemen. De geschillencommissie benoemt een onafhankelijke voorzitter. De geschillencommissie kan het bestuur adviseren het in geschil zijnde bestuursbesluit te herovenwegen, in te trekken dan wel te bevestigen.(7) De leden van de raad van toezicht ontvangen een vergoeding op basis van een door het bestuur vastgestelde vergoedingsregeling.
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
11
3 '
Artikel 16 Geschillen en klachten ^—-—^ (1) In geval van een geschil dat verband houdt met de toepassing van de statuten of reglementen kan een belanghebbende tegen een bestuursbesluit bezwaar maken bij een (2)
(3)
Commissie van bezwaar. — In geval van een klacht door een belanghebbende over een vermeende incorrecte wijze van uitvoering door of namens het pensioenfonds, kan daarover worden beslist door een • klachtencommissie. — De bevoegdheden, samenstelling en werkwijze van deze commissies worden geregeld in afzonderlijke reglementen. De bevoegdheid tot vaststelling en wijziging van deze reglementen berust bij het bestuur na advies van het verantwoordingsorgaan.
'
Artikel 17 Externe actuaris — (1) Het bestuur benoemt en ontslaat een externe certificerende en adviserende actuaris. (2) De certificerende actuaris is onafhankelijk van het pensioenfonds en yerricht geen andere • werkzaamheden voor het pensioenfonds, dan die genoemd in het volgende lid. (3) De certificerende actuaris heeft tot taak een verklaring af te geven over de juistheid van de op de balans en rekening van baten en lasten voorkomende actuariële posten en een bevestiging te geven dat het pensioenfonds heeft voldaan aan hetgeen in de Pensioenwet is bepaald ter zake van het financieel toetsingskader. Ten bewijze hiervan waarmerkt de actuaris het actuarieel verslag. De certificerende actuaris brengt jaarlijks een actuarieel rapport uit aan het bestuur. Taak en bevoegdheden van de certificerende actuaris worden voor het overige geregeld in een door het bestuur vast te stellen service level agreement.— (4) De adviserende actuaris heeft met name tot taak bestuur en uitvoeringsorganisatie te adviseren over de financiële opzet van het pensioenfonds en de grondslagen waarop het — (5)
rust. Het bepaalde in artikel 18, lid 3 is ten aanzien van de certificerende actuaris van overeenkomstige toepassing en heeft mede betrekking op de interne actuaris.
Artikel 18 Externe accountant(1) Het bestuur benoemt en ontslaat een externe registeraccountant en draagt de controle van dejaarrekening van het pensioenfonds op aan deze accountant. Taak en bevoegdheden van de externe accountant worden voor het overige geregeld in een door het bestuur vast te — stellen opdrachtbrief.(2) De accountant brengt jaarlijks een rapport uit over zijn bevindingen. • (3) De accountant is verplicht desgevraagd aan De Nederlandsche Bank inzicht te bieden in zijn controlewerkzaamheden alsmede haar alle overige inlichtingen te verstrekken die redelijkenwijze geacht kunnen worden nodig te zijn voor de vervulling van de haar bij of krachtens de Pensioenwet opgelegde taak. De Nederlandsche Bank stelt het bestuur in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van inlichtingen door de accountant in de gevallen als bedoeld in de Pensioenwet. Dit artikellid is mede van toepassing op de interneaccountant. '• ~ Artikel 19 Boekjaar • ~ Het boekjaar van het pensioenfonds valt samen met het kalenderjaar. Artikel 20 Verslagen — (1) Het versiag bevat een balans, weergevende de financiële toestand aan het einde van het boekjaar en een rekening van baten en lasten over dat boekjaar.
pl
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
(
/
^2
1.
(2)
Het pensioenfonds legt aan De Nedertandsche Bank jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening, een jaarverslag en overige gegevens over het verstreken boekjaar over, waann een volledig beeld van de financiële toestand van het pensioenfonds gegeven wordt en waaruit ten genoegen van genoemde instelling blijkt dat wordt voldaan — aan het bepaalde bij en krachtens de Pensioenwet en dat de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden voldoende • gewaarborgd geacht kunnen worden. (3) Het pensioenfonds legt aan De Nederlandsche Bank bovendien jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een actuarieel verslag betreffende het pensioenfonds • over, voorzien van de verklaring van de externe certificerende actuaris. (4) De jaarrekening moet zijn voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, ondertekend door de externe accountant. Artikel 21 GedragscodeHet pensioenfonds beschikt over een gedragscode die voor bestuurders en medewerkers van het • pensioenfonds voorschriften geeft ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij het pensioenfonds aanwezige informatie. Artikel 22 BeleggingenHet pensioenfonds voert een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de 'prudent person' regel (voorzichtigheidsbeginsel) en dat met name is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: — de activa worden belegd in het belang van aanspraak- en pensioengerechtigden;het behalen casu quo verhogen van rendement geschiedt bij een aanvaardbaar nsico; • de beleggingen worden gewaardeerd op basis van marktwaarde; de activa worden zodanig belegd dat de veiligheid, de kwaliteit en de liquiditeit van de • portefeuille als geheel wordt gewaarborgd; een deskundig en zorgvuldig vermogensbeheer; een goede organisatie met deskundige leiding, adequaat toezicht en controlemechanismen, een transparant beleggingsproces en aflegging van verantwoording. Om aan deze voonwaarden te voldoen zal het risico- en rendementsprofiel van de totale portefeuille steeds moeten aansluiten bij de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds en moeten de beleggingen voldoende zijn gespreid. ^ — Artikel 23 Reglementen(1) Het bestuur stelt een Pensioenreglement, een Uitvoeringsreglement en zo nodig andere reglementen vast en is bevoegd deze reglementen te wijzigen of in te trekken. (2) Het Pensioenreglement regelt de verhouding tussen het pensioenfonds en de deelnemers.Het Uitvoeringsreglement regelt de verhouding tussen het pensioenfonds en de werkgevers. (3) De inhoud van het Pensioenreglement en het Uitvoeringsreglement voldoet ten minste aan de eisen die de Pensioenwet stelt. — Artikel 24 Statutenwijziging(1) Tot wijziging der statuten kan door het bestuur worden besloten in een bijzonderlijk daartoeuitgeschreven vergadering, met inachtneming van het in artikel 10, lid 6 sub e bepaalde.— (2) Elke wijziging der statuten moet bij notariële akte worden vastgelegd. (3) Wijzigingen in de statuten treden niet in werking vóór de dag waarop de in het voorgaande lid bedoelde notariële akte is verleden. —— (4) Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging en van de gewijzigde -
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
^3
.hi .Sl
statuten neer te leggen ten kantore van het in artikel 289 van Boek 2 van het BurgertijkWetboek bedoelde register. '• Artikel 25 Intrekking van de verplichtstelling — (1) In geval een verplichting tot deelneming ingevolge de 'Wet verplichte deelneming in een — bedrijfstakpensioenfonds 2000' ten aanzien van het pensioenfonds wordt ingetrokken en niet binnen zes maanden daarna een besluit tot liquidatie van het pensioenfonds in werking treedt, zullen aan degenen, wier verzekering als gevolg van die intrekking komt te vervallen, dezelfde aanspraken worden toegekend, die bij het eindigen der verzekering op andere wijze ingevolge het pensioenreglement aan de betrokkenen toekomen.(2) Treedt bij de intrekking der verplichtstelling als in het voorgaande lid bedoeld, binnen zes — maanden daarna een besluit tot liquidatie van het pensioenfonds in werking, dan zullen aan degenen wier verzekering als gevolg van die intrekking komt te vervallen, premievrije aanspraken worden toegekend. • —— Artikel 26 Overeenkomsten met andere pensioenfondsen(1) Het bestuur is bevoegd met een ander pensioenfonds een overeenkomst aan te gaan die ten doel heeft: • a. alle aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden van het pensioenfonds onder de werkingssfeer van dat andere pensioenfonds dan wel van een gezamenlijk eventueel nieuw op te nchten pensioenfonds te brengen, en b. aanspraken op pensioen van deze aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigdenover de periode van deelneming in het pensioenfonds te verlenen volgens de pensioenreglementen van het andere pensioenfonds dan wel van het gezamentijkeventueel op te nchten nieuwe pensioenfonds. (2) Het bestuur kan in verband met het in het vorige lid bepaalde ten aanzien van de betrokken aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden van de bepalingen van de statuten, het — Pensioenreglement en het Uitvoenngsreglement afwijken, mits niet ten nadele van de gezamenlijke aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden. (3) Het bepaalde in artikel 27, eerste lid, sub 1 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 27 Liquidatie •— (1) Het pensioenfonds wordt geliquideerd: a. bij besluit van het bestuur, in een daartoe bijzonderlijk uitgeschreven vergadering genomen, met inachtneming van de goedkeunng van de raad van toezicht en het advies van het verantwoordingsorgaan en met inachtneming van het in artikel 10 lid 6 sub f bepaalde; • b. door insolventie nadat het in staat van faillissement is verklaard, of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel; c. door de rechter in de gevallen in de wet bepaald. — (2) Bij het nemen van een besluit tot liquidatie benoemt het bestuur een of meerdere personen die met de vereffening worden belast. —• Het bestuur treedt daarna af, tenzij het zichzelf met de vereffening belast. • (3) Na het besluit tot liquidatie, wordt in stukken en aankondigingen die van het pensioenfonds uitgaan, aan de naam toegevoegd: 'in liquidatie'. (4) Gedurende de vereffening treden de vereffenaars in de bevoegdheden en verplichtingen van het bestuur en behoudt het verantwoordingsorgaan zijn bevoegdheden, met dien verstande-
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
14
1^
\
^ /
1
jfc j - ' x
dat na het in werking treden van het besluit tot liquidatie: a. door de werkgevers en de werknemers geen premies verschuldigd zijn over daarna gelegen perioden, en b. geen wijzigingen in de statuten en reglementen van het pensioenfonds mogen worden aangebracht. — (5) Het bestuur zal bij de liquidatie de belangen van de aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden overeenkomstig het advies van de actuaris naar evenredigheidbepalen met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenwet. Tenzij het bestuur van zijn in het eerste lid van artikel 26 bedoelde bevoegdheid gebruik • maakt, worden door de vereffenaars lijfrenteverzekeringen aangegaan bij één of meer— instellingen, welke in het bezit zijn van een vergunning, als bedoeld in de Wet financieel • toezicht. — Zodra de lijfrenteverzekeringen gesloten zijn, zullen de aanspraken jegens de verzekeringsinstelling uit hoofde van de door de verzekeringsinstelling afte geven polis in de plaats treden van de aanspraken jegens het pensioenfonds. (6) De vereffenaars brengen zo spoedig mogelijk - doch in elk geval binnen zes maanden na het tijdstip waarop de vereffeningswerkzaamheden het definitief afleggen van rekening en verantwoording mogelijk maken - schriftelijk verslag uit van de vereffening aan het verantwoordingsorgaan onder overiegging van een rekening van ontvangsten en uitgaven — over de periode gelegen tussen het einde van het boekjaar waarover zij laatstelijk verslag — hebben uitgebracht en het einde der vereffeningswerkzaamheden. (7) Nadat het verantwoordingsorgaan het verslag betreffende de vereffening heeft goedgekeurd en aan de vereffenaars ter zake decharge heeft verieend, benoemt het een bewaarder. onder wie de zakelijke gegevens en bescheiden van het pensioenfonds gedurende zeven (7) jaar blijven berusten. ^ Artikel 28 Vrijwaringsclausule— (1) Het pensioenfonds vrijwaart ieder (voormalig) bestuurslid, (voormalig) lid van andere organen van het pensioenfonds, (voormalig) directeur en (voormalig) medewerkers van het bestuursbureau (ieder van hen, alleen voor de toepassing van dit artikel 28, de 'bestuurder') en stelt deze schadeloos, voor elke aansprakelijkheid en alle claims, uitspraken, boetes en schade (de 'claims') die de bestuurder heeft moeten dragen in verband met een op handen • zijnde, aanhangige of beëindigde actie, onderzoek of andere procedure van civielrechtelijke, strafrechtelijke of administratieve aard (de 'actie'), aanhangig gemaakt door een derde, hetzij een medebestuurder, hetzij door het pensioenfonds zelf, als gevolg van handelen of nalatigheid in zijn hoedanigheid van bestuurder of een daaraan gerelateerde hoedanigheid. Onder claims wordt mede verstaan een afgeleide actie tegen de bestuurder, aanhangig gemaakt namens het pensioenfonds of haar groepsmaatschappijen en vorderingen van het pensioenfonds (of van haar groepsmaatschappijen) tot vergoeding van claims van derden. ontstaan doordat de bestuurder naast het pensioenfonds hoofdelijk aansprakelijk was jegens • (2)
een derde partij. —^ De bestuurder wordt niet gevrijwaard voor claims voor zover deze betrekking hebben op het • behalen van persoonlijke winst, voordeel of beloning waartoe hij juridisch niet was gerechtigd, of als de aansprakelijkheid van de bestuurder wegens opzet of bewuste roekeloosheid in recht is vastgesteld. Met in achtneming van het voorgaande, omvat het •
DE BRAUW BLACKSTONE WESTBROEK
eerste lid een vrijtekening (exoneratie) van de bestuurder door het pensioenfonds. Alle kosten (redelijke advocatenhonoraria en proceskosten inbegrepen) (samen de 'kosten') die de bestuurder heeft moeten dragen in verband met een actie zullen door het pensioenfonds worden vergoed, maar slechts na ontvangst van een schriftelijke toezegging van de bestuurder dat hij zodanige kosten zal terugbetalen als een bevoegde rechter vaststelt dat hij niet gerechtigd is om aldus schadeloos gesteld te worden. Onder kosten — wordt mede verstaan de door de bestuurder eventueel verschuldigde belasting op grond van de aan hem gegeven vrijwaring. (4) Ook ingeval van een actie tegen de bestuurder die aanhangig is gemaakt door het pensioenfonds of haar groepsmaatschappijen zal het pensioenfonds redelijke advocatenhonoraria en proceskosten aan de bestuurder vergoeden, maar slechts na ontvangst van een schriftelijke toezegging van de bestuurder dat hij zodanige honoraria en kosten zal terugbetalen als een bevoegde rechter de actie beslist in het voordeel van het — pensioenfonds of zijn groepsmaatschappijen. (5) De bestuurder zal geen persoonlijke financiële aansprakelijkheid jegens derden aanvaarden en geen vaststellingsovereenkomst in dat opzicht aangaan, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het pensioenfonds. Het pensioenfonds en de bestuurder zullen zich in redelijkheid inspannen om samen te werken teneinde overeenstemming te bereiken over de wijze van verdediging terzake van enige claim. Indien echter het pensioenfonds en de bestuurder geen overeenstemming bereiken zal de bestuurder alle, door het pensioenfonds naar eigen inzicht gegeven, instructies opvolgen. (6) De vrijwaring als bedoeld in dit artikel 28 geldt niet voor claims en kosten voor zover deze door verzekeraars worden vergoed.(7) Wanneer dit artikel 28 wordt gewijzigd, zal de hierin gegeven vrijwaring niettemin haar gelding behouden ten aanzien van claims en/of kosten die zijn ontstaan uit handelingen of • nalatigheid van de bestuurder in de periode waarin deze bepaling van kracht was. Artikel 29 Slotbepaling ^ In alle gevallen waarin niet door deze statuten of de wet is voorzien, beslist het bestuur. Van het in de aanhef van deze akte bedoelde bestuursbesluit blijkt uit een aan deze akte gehecht • uittreksel uit de notulen van de bestuursvergadering waarin tot de wijziging is besloten. Waarvan deze akte in minuut wordt verieden te Amsterdam, op de datum in het hoofd van deze akte vermeld. • Na mededeling van de zakelijke inhoud van de akte, het geven van een toelichting daarop en na de verklaring van de comparant van de inhoud van de akte te hebben kennisgenomen en met beperkte — vooriezing in te stemmen, wordt deze akte onmiddellijk na vooriezing van die gedeelten van de akte, waan/an de wet vooriezing voorschrijft, door de comparant, die aan mij, notaris, bekend is, en mij, notaris, ondertekend. (get.): C.J. Kraaiveld, M.W. Tinnemans. i.^ UITGEGEVEN VOOR AFSCHRIFT door mij, mr. Martinus Wilhelmus Tinnemans, kandidaat-notaris, als waarnemer van mr. drs. Cornelis Johannes Groffen, notaris met plaats van vestiging te Amsterdam, op 27 juli 2015. -
(3)
stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven (PGB)
Actuariële en bedrijfstechnische nota ABTN 2015 4 juni 2015
INHOUDSOPGAVE 1
STRATEGIE EN INLEIDING
4
2
PENSIOENREGELINGEN
6
3
4
5
2.1
Werkingssfeer
6
2.2
Hoofdlijnen uitvoeringsreglement/uitvoeringsovereenkomst
6
2.3
Aangesloten onderneming
6
2.4
Deelnemerschap
6
2.5
Vrijstelling
7
2.6
De inhoud van de basispensioenregeling
7
2.7
De inhoud van de pensioenregeling Grafimedia
9
2.8
De inhoud van de pensioenregeling Kartonnage & Flexibele Verpakkingenbedrijf
10
2.9
De inhoud van de pensioenregeling Verf- en Drukinktindustrie
10
2.10
Communicatie over pensioenen
11
ORGANISATIE EN INTEGRAAL RISICOMANAGEMENT
13
3.1
Inrichting van de PGB organisatie
13
3.2
Integraal
3.3
Risicobeheersing van de integriteit
20
3.4
Risicobeheersing van de uitbestedingen
21
3.5
Risicobeheersing van de aansluitingen
22
3.6
Risicobeheersing van de informatie(beveiliging)
23
risicomanagement
VOORZIENINGEN EN RESERVES
17
24
4.1
Verzekering van de
4.2
Voorzieningen
24
4.3
Reserves
26
4.4
Grondslagenonderzoek
27
BALANSBEHEER
risico's
24
28
5.1
Inleiding
28
5.2
Ambities, doelen, maatstaven
28
5.3
Risicohouding t.a.v. het geambieerde pensioen
29
5.4
Beleggingsovertuigingen
32
5.5
Balanssturing
34
5.6
Prudent person
36
5.7
Maatschappelijk verantwoord beleggen
37
5.8
Beheerst beloningsbeleid
38
5.9
Herbalanceringsbeleid
38
5.10
Renterisicobeleid
39
5.11
Valutarisicobeleid
40
5.12
Liquiditeitsrisicobeleid
40
5.13
Derivatenbeleid
41
5.14
Tegenpartijrisicobeleid
41
5.15
Securities lending beleid
44
5.16
Uitvoering balansbeheer
44
5.17
Risicometing en risicobeheersing
48
5.18
Resultaatsevaluatie
49
5.19
Waarderingsgrondslag
50
PREMIEBELEID
51
6.1
Premies
51
6.2
Doorsneepremie
52
6.3
Verhoging of veriaging van de premie om andere reden
52
6.4
Aanvullende premies
52
FINANCIËLE STURINGSMIDDELEN
54
7.1
Algemeen beleidskader
54
7.2
Premiebeleid
54
7.3
Beleggingsbeleid
54
7.4
Toeslag- en kortingsbeleid
54
7.5
Herstelplan
56
7.6
Haalbaarheidstoets
56
7.7
Evenwichtige belangenafweging
57
7.8
Financieel Crisisplan
58
VASTSTELLING BIJLAGEN Bijlage 1 Verklaring inzake beleggingsbeginselen (in dit document). Bijlage 2 Normportefeuille, benchmarks, -beleggingsrichtlijnen PGB 2015 (in dit document). Bijlage 3 Ervaringssterfte en Partnerfrequenties (in dit document). Bijlage 3 Financieel crisisplan (in apart bijgaand document). Bijlage 4 Noodprocedure (in apart bijgaand document).
59
1
STRATEGIE EN INLEIDING
stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven (hierna: PGB) is een bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet (hierna: PW). PGB heeft ten doel werknemers, gewezen werknemers en hun (gewezen) betrekkingen van de aangesloten werkgevers tegen de financiële gevolgen van ouderdom, invaliditeit en overlijden te beschermen conform het bepaalde in de statuten en de daarop berustende reglementen. Context De ambitie van PGB is om een koopkrachtbestendig pensioen te betalen aan zijn deelnemers. Het realiseren van de benodigde dekkingsgraad daarvoor is de belangrijkste maatstaf van succes voor PGB; Het pensioenfonds moet voldoen aan de wettelijk vereiste solvabiliteitseisen. Bij hogere solvabiliteit kan de koopkrachtdoelstelling van het pensioenfonds makkelijker bereikt worden; Het pensioenfonds werkt met een toeslag- en kortingsbeleid waarvan de evenwichtige belangenafweging is onderzocht; De pensioenregeling moet betaalbaar zijn; een bepaald niveau van het pensioen wordt bereikt door premie en een deel van de pensioendoelstelling zal worden gefinancierd uit beleggingsrendementen; De lange termijn beleggingshorizon van PGB brengt voordelen met zich mee; Het uitgangspunt van PGB is te streven naar een stabiele premie; het is in het belang van werkgevers en deelnemers niet van het ene op het andere jaar te worden verrast door grote schommelingen in de premie; Het pensioenfonds werkt met fiduciaire middelen die pensioendeelnemers gedurende hun werkzame leven bij elkaar sparen en wil prudent met de gespaarde en belegde gelden omgaan. Het pensioenfonds spant zich in om het fonds van goede kwaliteit in bestuur, interne beheersing en (vermogens)management te verzekeren; Het pensioenfonds is in wezen een financiële instelling die haar balans zo effectief mogelijk wil beheren met veel aandacht voor het risicomanagement. De risicohouding van de deelnemers is bepalend voor de hoeveelheid risico die het fonds kan accepteren. Het pensioenfonds heeft begin deze eeuw het beleid ingezet om de basis van actieve deelnemers voldoende groot te houden en niet te laten eroderen door de inkrimpende Grafimedia-industrie. Om het draagvlak voor het fonds te verbreden stelt het fonds zich open voor aansluiting van de pensioenregelingen van (delen van) bedrijfstakken en bedrijven waarvan de activiteiten vallen onder de statutaire werkingssfeer. De deelnemers van de aansluitende regelingen hebben daardoor toegang tot goede pensioenproducten tegen aanvaardbare kosten. Het pensioenfonds heeft in overleg met sociale partners de gekozen risicohouding expliciet gemaakt en vastgelegd in deze ABTN. De risicohouding betreft de met sociale partners gedeelde visie van het samenspel van: De geambieerde pensioenen waarbij het nominale niveau en de toeslagambitie is uitgedrukt in de ambitie om met een horizon van 15 jaar tenminste 90% koopkracht te realiseren; zie de uitwerking in hoofdstuk Balansbeheer; De ambitie ten aanzien van de deelnemerstevredenheid en de uitstraling van het fonds; zie de uitwerking in het hoofdstuk Organisatie en integraal risicomanagement. Het daarvoor te voeren premiebeleid met zo min mogelijk volatiliteit van een op zichzelf kostendekkende premie binnen de randvoorwaarden van het wettelijk kader daarvoor, zie hoofdstuk Premiebeleid. Het gekozen beleggingsbeleid waaronder de mix van beleggingscategorieën en de mate van renteafdekking van de beleggingen versus de verplichtingen; zie de uitwerking in het hoofdstuk dat het beheer van de balansrisico's, de overige financiële risico's en het vermogensbeheer beschrijft; De wijze waarop wordt omgegaan met evenwichtige belangenafweging tussen de verschillende groepen deelnemers en de verschillende generaties; in het hoofdstuk met Financiële sturingsmiddelen wordt toegelicht:
ABTN 20150604.def
•
•
dat tekorten worden goed gemaakt door middel van desnoods en uiteindelijk het korten van nominale rechten. Een eventuele korting zal eerst ongedaan worden gemaakt, alvorens extra toeslagen worden verieend; op welke wijze de revenuen van het gevoerde beleid worden verdeeld in de vorm van een toekomstbestendige toeslagverlening. Het fonds verleent geen inhaal-toeslag, maar verieent wel extra toeslag bij hoge dekkingsgraden.
Met deze actuariële en bedrijfstechnische nota (hierna: ABTN) wordt invulling gegeven aan artikel 145 van de Pensioenwet. Dit document beschrijft de stand van zaken per l j u l i 2015, tenzij anders is vermeld. Deze ABTN is in de bestuursvergadering van 4 juni vastgesteld.
ABTN 20150604.def
MHSIOIHIOWIS MOR D t C U H B O S «1
2
PENSIOENREGELINGEN
2.1 Werkingssfeer Voor de toepassing van de statuten wordt onder bedrijfstak verstaan een groep bedrijven of instellingen die dezelfde economische activiteiten beoefenen. Bij de classificatie naar de afzonderlijke bedrijfstakken gaat PGB uit van de Standaard Bedrijfsindeling 2008 (versie 2012) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. PGB rekent zijn werkingssfeer ondernemingen en onderdelen van ondernemingen die bedrijfsactiviteiten uitoefenen welke kunnen worden gerekend tot volgende bedrijfstakken, dan wel groep of afdeling van een bedrijfstak: a. de industrie als bedoeld in de SBI, sector C, waaronder mede begrepen, doch niet beperkt tot grafische bedrijven, het kartonnage- en flexibele verpakkingenbedrijf, het karton- en papierproducerend en verwerkend bedrijf, bedrijven die tabaksproducten vervaardigen, bedrijven in de chemische industrie waaronder mede begrepen, doch niet beperkt tot de bereide verf- en drukinktindustrie, bedrijven die farmaceutische grondstoffen en producten vervaardigen en de bedrijven die producten van rubber- en kunststof produceren; b. de groothandel als bedoeld in de SBI, sector G, afdeling 46; c. de informatie- en communicatie-industrie als bedoeld in de SBI, sector J, waaronder mede begrepen doch niet beperkt tot de creatieve industrie alsmede het uitgeverijbedrijf; d. de financiële en zakelijke dienstveriening als bedoeld in de SBI, sectoren K,L,M,N en S; e. de maritieme aannemerij en dienstveriening als bedoeld in de SBI, sector F, afdelingen 41 en 42, groep 9. De hierboven onder a. tot en met e. genoemde bedrijfstakken, dan wel groep of afdeling van een bedrijfstak zijn voor een deel verder omschreven in de leden 4 tot en met 13. Daarbij geldt dat ook andere niet in de leden 4 tot en met 13 omschreven maar wel onder de hierboven genoemde onderdelen a. tot en met e. vallende ondernemingen tot de werkingssfeer van het pensioenfonds behoren. Ondernemingen of onderdelen van ondernemingen die onder een verplichtstelling van een pensioenregeling vallen die niet bij PGB wordt uitgevoerd, worden niet tot de werkingssfeer gerekend. 2.2 Hoofdlijnen uitvoeringsreglement / uitvoeringsovereenkomst Voor zowel verplicht- als vrijwillig aangesloten ondernemingen geldt een uitvoeringsreglement. In dit reglement is, conform het bepaalde in artikel 25 van de Pensioenwet, onder andere bepaald hoe de premie wordt vastgesteld en afgedragen aan PGB, welk toeslagbeleid PGB hanteert, welke informatie de aangesloten ondernemingen aan PGB moeten verstrekken teneinde uitvoering van de pensioenregeling mogelijk te maken en welke vrijwillige pensioenvoorzieningen PGB kent. In de uitvoeringsovereenkomsten met de vrijwillig aangesloten ondernemingen zijn daarnaast nog specifieke afspraken in het kader van de aansluiting geregeld. 2.3 Aangesloten onderneming Aangesloten ondernemingen bij PGB zijn de ondernemingen die hiertoe verplicht zijn op grond van een verplichtstelling voor de bedrijfstakken Grafimedia, Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf en de Bereide Verf- en Drukinktindustrie. Vrijwillige aansluiting bij PGB is mogelijk voor ondernemingen die geen activiteiten verrichten behorend tot de verplicht aangesloten bedrijfstakken, maar waarvan de activiteiten wel vallen onder de statutaire werkingssfeer van PGB.. 2.4 Deelnemerschap Verplichte deelneming De meeste werknemers in het Grafimediabedrijf, het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf en de Bereide Verf- en Drukinktindustrie nemen op grond van de voor die bedrijfstakken geldende verplichtstelling verplicht deel aan de pensioenregeling die betreffende sociale partners bij PGB hebben ondergebracht.
ABTN 201506O4.def
Vrilwillige deelneming Werkgevers kunnen voor hun werknemers, die niet onder de verplichtstelling van PGB vallen maar wel onder de statutaire werkingssfeer, een uitvoeringsovereenkomst met PGB sluiten. Dat kan op bepaalde voorwaarden op basis van een collectief contract of een promotiecontract. Bij een collectief contract zullen alle huidige en toekomstige niet-deelnemingsplichtige werknemers deelnemen aan de pensioenregeling van PGB. Bij een promotiecontract zullen alle werknemers in het bedrijf die door functieverandering of verandering van werkgever binnen de Grafimediasector niet meer op verplichte basis kunnen deelnemen, op vrijwillige basis deelnemen. 2.5 Vrijstelling Het vrijstellingenbeleld is gebaseerd op het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000. In dat besluit zijn onder andere maximumtermijnen opgenomen voor de verschillende stappen die bij een vrijstellingsverzoek doorlopen moeten worden. Onder meer is een bedrijfstakpensioenfonds verplicht op verzoek van een werkgever vrijstelling te verienen, als er in totaal over een aantal jaren onvoldoende beleggingsrendement is behaald. Dat is het geval als de uitkomst van de berekening van de performancetoets ('z-score'), nadat bij die uitkomst 1,28 is opgeteld, negatief is. 2.6
De inhoud van de basispensioenregeling
2.6.1 Algemeen Doordat meerdere sectoren (waaronder de verplichtgestelde bedrijfstakken Grafimedia, Kartonnage en Flexibele verpakkingen en bereide Verf-en Drukinktindustrie) PGB vallen, kent PGB meerdere basispensioenregelingen. De inhoud van de basispensioenregelingen zijn allemaal gebaseerd op en afgeleid van de verplichtgestelde regeling voor de Grafimedia. Hierbij hebben de sectoren de mogelijkheid om een aantal parameters van de voor hun sector geldende basispensioenregeling zelf te bepalen. 2.6.2 Flexibele elementen uitvoeringsmodel basispensioenregelingen PGB biedt ondernemingen en (verplichtgestelde) bedrijfstakken zoals de hierna genoemde bedrijfstakken Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf en Bereide Verf- en Drukinktindustrie die onder de werkingssfeer vallen, dan wel op grond van de voorwaarden van artikel 121 Pensioenwet bij PGB zijn aangesloten, de mogelijkheid om hun eigen basispensioenregeling bij PGB onder te brengen. Voorwaarde hiervoor is dat de eigen basispensioenregeling binnen de fiscaal toegestane grenzen blijft en is gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als de basispensioenregeling voor de Grafimedia. . Op de hierna genoemde onderdelen (variabele parameters) kan de eigen basispensioenregeling afwijken van de basispensioenregeling van de Grafimedia: Verzekering van het ouderdomspensioen. Naar keuze: Een andere franchise; Een ander loonbegrip; Een andere maximumpensioengrondslag, dan wel geen maximumpensioengrondslag; Een ander opbouwpercentage; Een ander maximum loon tot maximaal € 100.000,-; Een WIA-excedent pensioen. Verzekering van het partnerpensioen. Naar keuze: Partnerpensioen is 70% van het ouderdomspensioen op kapitaalbasis; Partnerpensioen is 35% van het ouderdomspensioen op kapitaalbasis en 35% op risicobasis Partnerpensioen is volledig (70% van het ouderdomspensioen) op risicobasis verzekerd;
ABTN 20150604.def
Een aanvullend nettopartnerpensioen op risicobasis voor het salarisdeel boven de € 100.000,-. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid, Naar keuze: Premievrijstelling is gemaximeerd op 70% bij volledige arbeidsongeschiktheid; Premievrijstelling wordt verhoogd naar maximaal 100%. Toeslagveriening: de toeslagveriening die uitgaat boven de toeslagveriening in de basispensioenregeling kan extra worden ingekocht tegen een koopsom, gebaseerd op sekseneutrale leeftijdsafhankelijke tarieven. Premie: PGB berekent de premie voor de uitvoering van de pensioenregeling naar rato van een vastgestelde prijs per eenheid pensioen. Die premie wordt afgeleid van de doorsneepremie in de basispensioenregeling van de Grafimedia. Indien de demografische opbouw van een niet verplicht aangesloten onderneming afwijkt van de populatie van de verplicht gestelde deelnemers kan er sprake zijn van een correctie van de premie wegens het verzekeringstechnische na- of voordeel. Verder dienen alle basispensioenregelingen nog de volgende elementen te bevatten: Pensioendatum l e dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer recht krijgt op een AOW uitkering. Pensioenrichtleeftijd De leeftijd van 67 waarop met ingang van 2013 de pensioenopbouw is gericht. Aanvang deelnemerschap l e dag van indiensttreding bij een werkgever. Partner Weduwen/weduwnaars/partners (wettelijk geregistreerd of die voldoen aan de voorwaarden). Ouderschapsverlof Gedurende het wettelijk ouderschapsveriof vindt ten laste van PGB een aanvulling plaats van de pensioenrechten van de werknemer tot 100%. Keuzemogeliikheden PGB biedt deelnemer en partner diverse keuzemogelijkheden, zowel in de opbouwfase van het pensioen als vlak voor pensionering. In de opbouwfase kan extra ouderdomspensioen en extra partnerpensioen verzekerd worden. Vlak voor pensionering kan gekozen worden uit diverse varianten: het standaardpensioen vanaf het moment waarop de AOW ingaat, vervroegd pensioen, uitgesteld pensioen, deeltijdpensioen, pensioenuitruil van levenslang pensioen voor een tijdelijke uitkering voor ingang AOW, uitruil van ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen, uitruil van partnerpensioen voor extra ouderdomspensioen, getrapt pensioen, gelijk overlevingspensioen of een toegestane combinatie. Toeslagveriening Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaariijks een toeslag verieend van maximaal 2%. Het bestuur beslist jaariijks uiteriijk in december, aan de hand van de beleidsdekkingsgraad^ per 30 september van dat Jaar, of en in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Als de beleidsdekkingsgraad het toelaat kan het bestuur besluiten, in aanvulling op de toeslag als bedoeld in lid 1 van dit artikel, een extra toeslag te verlenen van ^ De beleidsdekkingsgraad geldt per 1 januari 2015 en Is het voortschrijdend gemiddelde van de afgelopen twaalf maanden.
ABTN 20150604.def
maximaal 1%. Verder verwijzen wij naar het van toepassing zijnde Toeslagbeleid, dat in paragraaf 7.4 is opgenomen. Afkoop Wanneer de deelneming eindigt en ergeen waardeoverdracht plaatsvindt, koopt PGB het pensioen, als het om kleine bedragen gaat, na twee jaar af. Jaariijks wordt de wettelijke afkoopgrens aangepast aan het door de overheid vastgestelde bedrag. Zodra een pensioen onder de wettelijke afkoopgrens valt, wordt dit pensioen, bij geen bezwaar van de deelnemer, afgekocht. Vriistelling deelneming Ónder bepaalde voorwaarden kan vrijstelling van verplichte deelneming en premiebetaling of vrijstelling wegens gemoedsbezwaren worden verleend. Vriiwillige verzekeringen ln aanvulling op de collectieve pensioenregeling kan men als individuele verzekerde gebruik maken van de mogelijkheid tot pensioensparen en partnerpensioen plus (aanvulling partnerpensioen tot 70% ouderdomspensioen) of kan men een ANW plus-verzekering afsluiten ten behoeve van de partner. Pensioensparen kent de volgende garantiebepaling: als de deelnemer vijfjaar of langer heeft deelgenomen, dan komt voor de deelnemer of de nabestaanden bij pensionering of overiijden minimaal de som van de stortingen ter beschikking voor inkoop van pensioen. Vriiwillige voortzetting Bij beëindiging van de dienstbetrekking kan de deelnemer onder voorwaarden de deelneming ongewijzigd voor eigen rekening voortzetten, gedurende drie Jaar Afdracht van de premie De door de werkgever en werknemer (samen) verschuldigde premie wordt door PGB, bij wijze van voorschot in 12 maandelijkse termijnen aan de werkgever in rekening gebracht. Bij de Jaarafrekening vindt een verrekening plaats van de voorlopige premieheffing met de vastgestelde definitieve premie voor dat jaar. Voor de aanlevering van de jaargegevens is een procedure vastgesteld. Bij niet tijdig aanleveren van deze gegevens door de werkgever heeft PGB de mogelijkheid om de deelnemers en/of de ondernemingsraad te informeren of een boete aan de werkgever op te leggen. 2.7 De inhoud van de pensioenregeling Grafimedia Grafimedia De pensioenregeling voor de grafimedia is per 1 januari 1993 van kracht geworden en nadien een aantal keren gewijzigd. De regeling is een uitkeringsovereenkomst op basis van een flexibele middelloonregeling. De onderdelen van alle basispensioenregelingen zijn vastgelegd in het Pensioenreglement. De verplichtgestelde basispensioenregeling voor de Grafimediasector kent de volgende elementen: Een jaarlijkse opbouw van een ouderdomspensioen op kapitaalbasis van 1,75% van de pensioengrondslag; Een jaariijkse opbouw van een nabestaandenpensioen van 35% op kapitaalbasis en 35% op risicobasis; Een wezenpensioen van 14% van het (te bereiken) ouderdomspensioen per kind, met een maximum van 70% bij meerdere kinderen; Een pensioenopbouw die in de eerste twee jaar bij ziekte doorioopt voor 100% met de gebruikelijke premieverdeling tussen werkgever en werknemer. Bij arbeidsongeschiktheid na die periode is er onder bepaalde voorwaarden recht op premievrije opbouw van pensioen. De premievrije opbouw staat in verhouding tot het percentage arbeidsongeschiktheid en bedraagt maximaal 70%; Een jaariijks vastgestelde franchise; Een maximum pensioengrondslag; Een maximum premieloon als bedoeld in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen;
ABTN 20150604.def
Pensioen dat wordt opgebouwd over het verdiende loon, inclusief alle vaste en variabele loonbestanddelen tot het maximum premieloon. De basispremie voor het bovenstaande is 19,5% van de pensioengrondslag en leidt tot een prijs per eenheid pensioen, die de basis vormt voor de premie voor andere pensioenregelingen. 2.8 De inhoud van de pensioenregeling Kartonnage & Flexibele Verpakkingenbedrijf De verplichtgestelde basispensioenregeling voor de sector Kartonnage en Flexibele Verpakkingen bedrijf kent de volgende elementen: Een Jaariijkse opbouw van een ouderdomspensioen van 1,875% van de pensioengrondslag voor deelnemers aan Regeling I; Een Jaariijkse opbouw van een ouderdomspensioen van 1,75% van de pensioengrondslag voor deelnemers aan Regeling il; Een Jaariijkse opbouw van een partnerpensioen van 70% op kapitaalbasis; Een wezenpensioen van 14% van het (te bereiken) ouderdomspensioen per kind, met een maximum van 70% bij meerdere kinderen; Een pensioenopbouw die in de eerste twee jaar bij ziekte doorioopt voor 100% met de gebruikelijke premieverdeling tussen werkgever en werknemer. Bij arbeidsongeschiktheid na die periode is er onder bepaalde voorwaarden recht op premievrije opbouw van pensioen. De premievrije opbouw staat in verhouding tot het percentage arbeidsongeschiktheid en bedraagt maximaal 100%; Een jaarlijks vastgestelde franchise; Pensioen dat wordt opgebouwd over het verdiende loon, inclusief alle vaste en variabele loonbestanddelen tot een maximum van € 100.000,-; Een prepensioenregeling voor deelnemers geboren voor 1 Januari 1950 en in dienst op 31 december 2005; Een overgangsregeling ongehuwd ouderdomspensioen; Een overgangsregeling tijdelijk nabestaandenpensioen. De basispremie voor het bovenstaande is 23,40% van de pensioengrondslag voor de deelnemers aan Regeling I en 21,80% van de pensioengrondslag voor de deelnemers aan Regeling II. Regeling I: deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 of die, indien geboren voor 1 Januari 1950, pas op of na 1 Januari 2006 bij de werkgever in dienst zijn getreden. Regeling II: deelnemers geboren voor 1 januari 1950. 2.9 De inhoud van de pensioenregeling Verf- en Drukinktindustrie De verplichtgestelde basispensioenregeling voor de sector Bereide Verf- en Drukinktindustrie kent de volgende elementen: Een Jaariijkse opbouw van een ouderdomspensioen op kapitaalbasis van 1,875% van de pensioengrondslag voor deelnemers; Een jaariijkse opbouw van een partnerpensioen van 70% op kapitaalbasis; Een wezenpensioen van 14% van het (te bereiken) ouderdomspensioen per kind, met een maximum van 70% bij meerdere kinderen; Een pensioenopbouw die in de eerste twee jaar bij ziekte doorioopt Voor 100% met de gebruikelijke premieverdeling tussen werkgever en werknemer Bij arbeidsongeschiktheid na die periode is er onder bepaalde voorwaarden recht op premievrije opbouw van pensioen. De premievrije opbouw staat in verhouding tot het percentage arbeidsongeschiktheid en bedraagt maximaal 100%; Een Jaarlijks vastgestelde franchise Een maximum pensioengrondslag; Een maximum premieloon als bedoeld in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen; Pensioen dat wordt opgebouwd over het verdiende loon, inclusief alle vaste loonbestanddelen tot 1,25 maal het maximum premieloon. De basispremie voor het bovenstaande is 29,0% van de pensioengrondslag.
ABTN 20150604.def
10
2.10 Communicatie over pensioenen Communicatie is één van de beleidsinstrumenten die het fonds ter beschikking staat om op een planmatige manier zijn doelen te bereiken. Communicatie wordt opgevat als een proces waarbij PGB opdrachtgevers, werkgevers en deelnemers inlicht, aan de hand van vooraf vastgestelde doelen. Communicatiedoelen Het communicatiebeleid kan worden afgeleid uit de beschreven doelstellingen, de voorgestane methodiek en inzet van communicatiemiddelen. PGB hanteert de volgende communicatiedoelstellingen: Het juist, tijdig, en begrijpelijk inlichten van (gewezen) deelnemers, (gewezen) partners en pensioengerechtigden over de ontwikkeling van hun opgebouwde aanspraken, te bereiken aanspraken, pensioenrechten en de voorwaardelijke toeslagverlening en de risico's daarbij (bieden van overzicht); Het tijdig inlichten van belanghebbenden over actuele pensioenontwikkelingen en de rechten en plichten die voortvloeien uit deelname aan de pensioenregeling (bieden van overzicht); (gewezen) deelnemers, aanstaand pensioengerechtigden en werkgevers in staat stellen afgewogen beslissingen te nemen (b/eden mz/c/7f en oct/e); Het bevorderen van een goede relatie tussen het fonds en de belanghebbenden met het oog op het in het fonds gestelde vertrouwen (bijdragen aan een goede reputatie van het fonds); Het verhogen van de naamsbekendheid van het fonds en het positioneren van PGB als 'multisectoraal fonds geclusterd rond de Grafimedia, K&FV en VDI' om het draagvlak verder te verbreden (bijdragen aan bekendheid van het fonds). Communicatiemethodiek en middelen In de pensioencommunicatie wordt een onderscheid gemaakt naar massacommunicatie en persoonlijke communicatie. Massacommunicatie is een vorm van informatieoverdracht waarbij het fonds zich richt op een groot aantal ontvangers. De boodschap kan niet of nauwelijks op de ontvanger worden afgestemd en de mogelijkheden van feedback zijn minimaal. Voorbeelden zijn de pensioenbrochures, het pensioenmagazine en de teksten op de open website. Bij persoonlijke communicatie vindt informatie-uitwisseling plaats tussen het fonds en een beperkte doelgroep, waarbij interactie en directe feedback in de regel kenmerkend zijn. Voorbeelden hiervan zijn groepspresentaties zoals pensioenworkshops, persoonlijke pensioengesprekken, telefonische gesprekken, besloten website (mijnpgbpensioen.nl), online desks. PGB zet een evenwichtige mix van massacommunicatie en persoonlijke communicatie in. Het fonds streeft ernaar om (rekening houdend met de behoefte aan persoonlijk contact) het digitale contact met deelnemers en werkgevers te optimaliseren. Het wil daarvoor in toenemende mate pensioentransacties automatiseren en online aanbieden. Communicatie vervult in dit proces twee belangrijke rollen: het zorgt er in eerste instantie voor dat pensioen op de agenda van de deelnemer staat en het zorgt er in tweede instantie voor dat als de deelnemer de moeite neemt om zich in zijn pensioensituatie te verdiepen, de uitkomst van dat proces als een 'beloning' wordt ervaren. Communicatiedoelgroepen De PW onderscheidt vier doelgroepen: de (nieuwe) deelnemer, de gewezen deelnemer, gewezen partner en de gepensioneerde. Naast deze doelgroepen ziet het fonds werkgevers, sociale partners en andere opdrachtgevers als belangrijke 'stakeholders'. Inrichting communicatie Communicatiebeleid en het communicatiejaarplan worden door PGB opgesteld en in overieg met het Verantwoordingsorgaan vastgesteld. Aan de hand van het communicatie-uitvoeringsprogramma (een jaarkalender) worden met de uitvoeringsorganisatie afspraken gemaakt over de uitvoering van de communicatie en het niveau van dienstveriening. Jaarlijks vindt een klanttevredenheidsonderzoek en communicatie-
ABTN 20150604.def
•
11
evaluatieonderzoek plaats onder deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Daarnaast fungeert een klantenpanel dat de begrijpelijkheid van de communicatie beoordeelt.
ABTN 20150604.def
12
3
ORGANISATIE EN INTEGRAAL RISICOMANAGEMENT
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de pensioenregelingen worden uitgevoerd. Bij de pensioenuitvoering maakt het pensioenfonds gebruik van een eigen uitvoeringsorganisatie en andere uitbestedingsrelaties. De organisatie-inrichting en de taakverdeling van de PGB organisatie wordt op hoofdlijnen toegelicht. Vervolgens komt de uitvoering van het integraal risicomanagement aan de orde. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de risicobeheersing van een aantal specifieke niet-financiële risico's die voor PGB belangrijk zijn. (De financiële risicobeheersing komt in hoofdstuk 5 aan de orde.) 3.1 Inrichting van de PGB organisatie Bestuursmodel Het bestuur van het pensioenfonds is paritair samengesteld en bestaat uit maximaal tien leden. Bestuur Het bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregelingen die sociale partners en andere opdrachtgevers bij PGB hebben ondergebracht. Het bestuur zorgt voor een evenwichtige belangenafweging van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers. Tegelijk is het bestuur verantwoordelijk voor het behalen van de financiële doelstellingen en voor goed beheer van het belegde vermogen. Bestuurders handelen volgens de in de Pensioenwet en de Code Pensioenfondsen vastgelegde normen voor goed pensioenfondsbestuur. Het bestuur zorgt ervoor dat de pensioenregelingen worden uitgevoerd zoals vastgelegd in de statuten en reglementen. Bestuurders worden op basis van functieprofielen voorgedragen door de verschillende geledingen die binnen het bestuur vertegenwoordigd zijn. De werkgeversraad PGB draagt bestuurders namens werkgevers voor. De werknemersorganisaties FNV KIEM/NVJ en CNV Media dragen bestuurders namens werknemers voor. De vertegenwoordigers namens pensioengerechtigden worden verkozen door pensioengerechtigden. Kandidaatbestuurders voor de zetels namens pensioengerechtigden kunnen worden voorgedragen door de Vereniging Van Gepensioneerden (VVG) of namens werknemersorganisaties. Kandidaatstelling staat ook open voor een pensioengerechtigde ofeen door een pensioengerechtigde aangewezen kandidaat, mits deze kan aantonen dat hij minimaal 500 pensioengerechtigden vertegenwoordig Er vinden alleen verkiezingen plaats indien er meerdere geschikte kandidaten zijn voor een functie . Bestuursleden worden, na akkoord van De Nederlandsche Bank en toetsing door de Raad van toezicht of voldaan is aan het functieprofiel, benoemd door het bestuur voor een periode van vier Jaar. Bestuursleden kunnen maximaal twee keer worden herbenoemd voor telkens een periode van vier Jaar. Het bestuur werkt volgens een model waarbij de leden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de besturing van PGB. leder bestuurslid is portefeuillehouder van een eigen aandachtsgebied naast de verantwoordelijkheid voor de overige bestuuriijke aandachtsgebieden, om de continuïteit en de kwaliteit van de besluitvorming te waarborgen. Bij de portefeuille indeling is rekening gehouden met de randvoorwaarden van 'in control zijn' en beschikken over voldoende kritisch tegenwicht ('countervailing power'). De portefeuilles zijn grotendeels ontleend aan de Pensioenwet, te weten: bestuuriijke zaken, Juridische zaken/compliance, pensioeninhoudelijke zaken, vermogensbeheer, financiële & actuariële zaken, uitbesteding, communicatie, relatiebeheer/medezeggenschap, informatietechnologie en integraal risicomanagement. Het bestuurslid met integraal risicomanagement in portefeuille richt zich op het functioneren van de risico-en beheersingssystemen van het pensioenfonds en haar omgeving. Daarenboven hebben de andei'e bestuursleden vanuit hun specifieke bestuursportefeuille een rislcobeheersende verantwoordelijkheid op hun eigen aandachtsgebied. Het bestuurslid voor integraal risicomanagement is lid van zowel de balansmanagement- als de risk- en audit commissie. Vanuit deze rol zal gevraagd en ongevraagd advies worden gegeven.
ABTN 20150604.def
13
Bestuursleden dienen te beschikken over de vereiste kennis en aantoonbare expertise op hun aandachtsgebied. Er is een deskundigheidsplan. Hierin staat aan welke eisen individuele bestuursleden moeten voldoen en over welke kwalificaties het bestuur als collectief moet beschikken. Jaariijks spreken de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter met alle individuele bestuursleden over hun functioneren; het functioneren van de voorzitters wordt met hen besproken door twee bestuursleden. Hierbij wordt ook de opleidingsbehoefte in kaart gebracht^. Bestuursleden verrichten gedurende 1,5 tot 3 dagen per week werkzaamheden voor het fonds en ontvangen hiervoor een passende beloning. De bestuursvergaderingen worden voorgezeten door een uit het bestuur gekozen voorzitter; tevens kiest het bestuur een plaatsvervangend voorzitter. Bestuursbureau Het bestuur wordt ondersteund door een bestuursbureau. Het bureau verzorgt het bestuurssecretariaat, de bestuursagenda, de beleidsvoorbereiding, de monitoring van de uitvoeringsorganisatie, de nieuwe aansluitingen van werkgevers en de strategische communicatie. Om het bestuur op het gebied van beheersing en risicomanagement te ondersteunen, kent het bestuursbureau een risicocontrolfunctie. De risicocontroller verricht werkzaamheden voor bestuur, adviescommissie Risk & Audit en adviescommissie Balansmanagement. De risicocontrolfunctie richt zich op het toetsen van beleidsvoorstellen en beleggingsvoorstellen aan.het vigerende beleidskader van PGB. Daarnaast wordt de administratieve organisatie en bijbehorende risico-controlmatrix van het bestuur bijgehouden, wordt het incidentenmanagement uitgevoerd en worden risico-assessments en controlassessments opgesteld. De risicocontroller adviseert het bestuur Raad van toezicht PGB kent een Raad van toezicht, bestaande uit drie externe onafhankelijke leden. De Raad van toezicht heeft als taak om toezicht te houden op het beleid van het bestuur, op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds, een adequate risicobeheersing en op evenwichtige belangenafweging. De Raad van toezicht heeft daarnaast de mogelijkheid om bestuurders te schorsen ofte ontslaan wegens disfunctioneren en de mogelijkheid om een voorgenomen benoeming van een kandidaat-bestuurder te beletten. Aan de goedkeuring van de Raad van toezicht zijn onderworpen de bestuursbesluiten tot vaststelling van: het jaarverslag en de jaarrekening; het functieprofiel voor bestuurders, het beloningsbeleid (met uitzondering van de beloning van de leden van de Raad van toezicht), de gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of overname van verplichtingen door het pensioenfonds, liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds en het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 2:18 van het Burgeriijk Wetboek. Verantwoordingsorgaan Naast de Raad van toezicht is er een Verantwoordingsorgaan ingesteld. Dit orgaan van PGB bestaat uit achttien leden, verdeeld over drie groepen. In het Verantwoordingsorgaan zijn de werkgevers, werknemers en pensioengerechtigden in gelijke getalsverhoudingen vertegenwoordigd, waarbij gewezen deelnemers deel kunnen uitmaken van elk van deze drie groepen. Het Verantwoordingsorgaan is bevoegd jaarlijks een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, dejaarrekening en andere relevante informatie. Ook kan het Verantwoordingsorgaan zich uitspreken over de door het bestuur uitgevoerde beleid en de beleidskeuzes van het bestuur die op de toekomst betrekking hebben. Het Verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur daarnaast over het vaststellen en wijzigen van het beloningsbeleid voor bestuursleden en leden van de Raad van toezicht, het disfunctioneren van het bestuur, de vorm en inrichting van de Raad van toezicht, het functieprofiel van de Raad van toezicht, het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure, het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en vooriichtingsbeleid, de gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of 2 In 2014 hebben bestuursleden onder meer deelgenomen aan een opleidingsdag vermogensbeheer en een workshop Financieel toetsingskader en Asset Liability Management.
ABTN 20150604.def
14
de overname van verplichtingen door het fonds, liquidatie, fusie of splitsing van het fonds, het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst, het omzetten van het fonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 2:18 van het Burgeriijk Wetboek alsmede over de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten. Klachtencommissie Er is een klachtencommissie bestaande uit twee bestuursleden. Deze commissie behandelt klachten over de wijze van uitvoering door de uitvoeringsorganisatie. Commissie van bezwaar Verder kent PGB een onafhankelijke Commissie van bezwaar Belanghebbenden die het niet eens zijn met een beslissing van het bestuur over de toepassing van de pensioenregeling kunnen zich tot die commissie wenden. De bevoegdheden van Raad van toezicht. Verantwoordingsorgaan, Klachtencommissie en Commissie van bezwaar zijn vastgelegd in afzonderlijke reglementen. Adviescommissie Risk & Audit (RAC) De adviescommissie Risk & Audit (RAC) heeft een adviserende taak ten aanzien van de opzet en werking van het risicobeheersingsraamwerk van PGB. In dat kader wordt tevens gelet op de afspraken met partijen aan wie het fonds en Timeos bepaalde taken heeft uitbesteed en het toezicht op de naleving daarvan. De commissie heeft voorts een toezichthoudende en adviserende taak ten aanzien van de externe financiële verslaggeving van het pensioenfonds PGB. De commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van het bestuur die de portefeuilles financiële en actuariële zaken, balansbeheer en risicomanagement beheren. Naast de bestuurders nemen medewerkers van de uitvoeringsorganisatie, het bestuursbureau en waar nodig of gewenst externe adviseurs deel aan de vergaderingen. Het bestuur kan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid, taken met betrekking tot de financiële verantwoording en werking van de risico- en controlesystemen, delegeren aan deze adviescommissie. De bevoegdheden van deze adviescommissie zijn vastgelegd in een afzonderiijk reglement. Adviescommissie Balansbeheer (BAC) De adviescommissie Balansbeheer (BAC) heeft als taak het faciliteren van discussie en besluitvorming in het bestuur over beleid en uitvoering van balansmanagement en vermogensbeheer. De commissie houdt zich in dat verband bezig met de ALM-studie, de policy beliefs, het herstelplan en de haalbaarheidstoets. De BAC beheert de actief en passief beheerde beleggingsportefeuilles, de overiaystrategieën en alle bijbehorende rapportages. Het bestuur heeft aan de commissie, voor zover het bestaande beleggingsproducten en beleggingsmandaten respectievelijk fondsen betreft, de bevoegdheid gedelegeerd om binnen de bandbreedtes van het geldende strategisch beleggingsplan besluiten te nemen. Het bestuur kan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid, naast algemene taken met betrekking tot balansmanagement ook specifieke of aan balansmanagement gelieerde taken delegeren aan de commissie. Het bestuur is en blijft integraal verantwoordelijk. De commissie is samengesteld uit de bestuursleden die de portefeuilles balansmanagement en vermogensbeheer en risicomanagement beheren. Naast de bestuursleden nemen medewerkers van de uitvoeringsorganisatie en het bestuursbureau, en waar nodig of gewenst, externe adviseurs deel aan de vergaderingen. De bevoegdheden van deze adviescommissie zijn vastgelegd in een afzonderiijk reglement. Adviescommissie Juridische Zaken en Compliance (JZC) De taken van de adviescommissie juridische zaken en compliance (JZC) betreffen het beoordelen en actueel houden van juridische documenten van het fonds zoals statuten, pensioen-, uitvoeringsreglement en overeenkomsten, alsmede de contracten op het gebied van uitbesteding en vermogensbeheer. Tevens draagt de commissie er zorg voor dat het bestuur PGB beleid voert op het gebied van compliance (gedragscode en integriteitsbeleid) en toetst zij de compliance monitoring bij de belangrijkste uitbestedingspartijen.
ABTN 20150604.def
15
De commissie bestaat uit leden van het bestuur, bestuursbureau, vertegenwoordigers van de uitvoeringsorganisatie en waar nodig externe adviseurs. Het bestuur kan, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid, de voorbereiding van Juridische zaken en monitoring van het compliancebeleid delegeren aan deze commissie. Naast voornoemde drie adviescommissies met een permanent karakter, kan het bestuur ook (advies)commissies met een tijdelijk karakter instellen. Sectorcommissies PGB biedt sectoren waarvoor het de pensioenregeling verzorgt, de mogelijkheid tot het instellen van een sectorcommissie. .Deze sectorcommissies bestaan uit vertegenwoordigers van de sociale partners betrokken bij het arbeidsvoorwaardenoverleg in de specifieke bedrijfstakken. In de vergaderingen van de sectorcommissies wordt alleen gesproken over de pensioenregeling van de specifieke sector zoals die door PGB wordt uitgevoerd. Gehele bestuursorganisatie De totale organisatie van PGB en de besturing is hierna schematisch weergegeven:
Uitvoeringsorganisatie
Raad van Toezicht
Adviescommissie Balansmanagement
Bestuurst)ureau
Adviescommissie Juridische Zaken
Bestuur
Adviescommissie Audit & Risk
Verantwoordingsorgaan
De Nederlandsche Bank Commissie van Bezwaar Pensioenontvangers
Pensioenfonds PGB
Autoriteit Rnanciële IVIarkten —I
Klachtencommissie
Deelnemers
Actuaris Accountant
Werkgevers
Sectorcommissies r
Klantenpanel
Werkgeversraad PGB
j
Vakbonden
j
Vereniging Van Gepensioneerden P G B j
De relaties tussen het fonds en externe organisaties zijn in het overzicht weergegeven met een stippellijn. De relaties binnen het fonds, interne commissies en organen zijn weergegeven door middel van een ononderbroken lijn.
Uitvoeringsorganisatie PGB heeft de uitvoering van het pensioenbeheer, het vermogensbeheer en voor een deel ook de beleidsondersteuning uitbesteed aan Timeos B.V. PGB is enig aandeelhouder van Timeos B.V. Op het terrein van balansmanagement en vermogensbeheer opereert Timeos als fiduciair manager; Timeos beheert een deel van het vermogen zelf, en voor het overige deel voert zij de selectie en monitoring uit van externe vermogensbeheerders. Bij de uitbesteding van het beheer van het belegd vermogen van PGB aan externe vermogensbeheerders resp. de uitbesteding van de beleggingsadministratie aan KasBank worden de uitbestedingsrichtlijnen van PGB in acht genomen.
ABTN 20150604.def
16
De taken en verantwoordelijkheden van de uitvoeringsorganisatie zijn vastgelegd in een uitbestedingsovereenkomst (de UBO). In de UBO zijn afspraken op hoofdlijnen gemaakt over de wijze waarop de dienstveriening plaatsvindt. Voor het fiduciair beheer en de pensioenadministratie zijn separate overeenkomsten opgesteld. De serviceniveaus en vergoedingen zijn vastgelegd in enkele serviceovereenkomsten (SLA's). Over de naleving van de UBO en de SLA's wordt door de uitvoeringsorganisatie periodiek aan het bestuur verantwoording afgelegd. Het bestuur toetst in welke mate de uitvoeringsorganisatie aan de prestatieafspraken voldoet en of bijstelling nodig is. De uitvoeringsorganisatie verstrekt op kwartaalbasis specifieke rapportages betreffende de toetsing van interne beheersmaatregelen. De uitvoeringsorganisatie kent een brede risicomanagementafdeling die zich zowel richt op de financiële als nietfinanciële risico's. De taken en taakafbakening tussen de risicomanagement functie van PGB en de uitvoerder zijn vastgelegd in een zogenaamde RACI-tabel. Binnen Timeos is het risico- en beheersingsraamwerk ingericht vrij naar het 'three lines of defence' model: Eerste lijn
Afdelingen
Tweede lijn
Toezicht
Derde lijn
Onafhankelijk oordeel
De afdelingen zljn verantwoordelijk voor het inrichten van adequate risicobeheersing In de (uitvoering van de) operationele processen, de beheerste uitvoering van de processen en het afleggen van verantwoording. De afdeling Risk management is verantwoordelijk voor het objectief monitoren van de risicobeheersing en de rapportage, o.a. aan het Risico Committee van Timeos. Waar nodig adviseert en ondersteunt Risk management de eerste lijn. Voor een onafhankelijk oordeel gebruikt Timeos de diensten van een externe accountant. Timeos beschikt niet over een interne auditfunctie.
Het controleplan van de tweede en derde lijn binnen de uitvoeringsorganisatie wordt minimaal jaariijks afgestemd met het RAC van PGB. 3.2 Integraal risicomanagement Het pensioenfonds werkt volgens de principes van integraal risicomanagement en beoordeelt de risico's en beheersmaatregelen op gestructureerde wijze. Het fonds beschikt over instrumenten om risico's te signaleren en te identificeren, ook in onderiinge samenhang, en neemt corrigerende maatregelen om ongewenste risico's te vermijden. Het proces van risicomanagement vanuit perspectief van het bestuur bestaat uit de volgende stappen (gebaseerd op de plan-do-check-act cyclus): a. Het opstellen van de strategie en hieraan gekoppeld de risicohouding; b. Het identificeren van risico's en het implementeren van beleid voor risicobeheersing; c. De monitoring en rapportage over beheersmaatregelen; d. Het bijsturen van de risicobeheersing. Dit proces wordt continu dooriopen, zodat op het gebied van risicomanagement een zelflerende en zelfsturende organisatie ontstaat, die zich bewust is van de impact van de verschillende risico's en de onderlinge samenhang, alsook van de opties voor beheersing en de verschillende consequenties hiervan. 3.2.1 Strategie en risicohouding Het verkrijgen van inzicht en eventueel bijsturen van de risicohouding is een terugkerend proces. Het bestuur consulteert hiervoor de deelnemers, sociale partners en de uitvoeringsorganisatie over onder meer de gewenste uitruil tussen inzet van beleggingsrisico en de consequenties daarvan voor het pensioen en de uitgangspunten betreffende de belangrijkste niet-financiële risico's zoals draagvlak, duurzaamheid, reputatie organisatie.
ABTN 20150604.def
17
In het najaar van 2013 is een onderzoek verricht onder de deelnemers van PGB, dat zich richtte op de pensioenambitie in samenhang met de financiële positie van het pensioenfonds. Onder meer de volgende vraag werd gesteld: "Wilt u liever een lager maar dan zekerder pensioen of neemt u enige onzekerheid voor lief voor een hoger pensioen". Uit de 4 voorgelegde varianten op het pensioenresultaat kozen de deelnemers uit alle leeftijdscohorten duidelijk (> 40%) voor een beleggingsmix met meer risico en variatie in het uiteindelijke pensioenresultaat. De meerderheid (>70%) van zowel de actieve deelnemers, de gepensioneerden als de slapers zijn het eens met het feit dat PGB belegt in aandelen. Deelnemers hechten voorts aan verzekering van het partnerpensioen, een aparte buffer voor langlevenrisico en het uitsmeren van eventuele kortingen over een periode van 10 Jaar. (Bron: resultaten onderzoek risicobereidheid, najaar 2013).
De resultaten van dit onderzoek hebben geleid tot de volgende risicohouding ten aanzien van de pensioenambitie: 1. De deelnemers zljn bereid met hun pensioen risico te lopen in het belang van een grotere kans op indexering. 2. De deelnemers vinden het belangrijk dat er een bodem is waar de uitkering in het slechtste geval nlet onder mag komen. 3. De deelnemers zien graag dat grote schokken in de pensioenen vermeden worden. Zlj prefereren een grotere kans op een kleine veriaging boven een kleinere kans op een grote korting van pensioenen. 4. PGB houdt blj het opstellen van ambities, doelen en maatstaven voor het fonds rekening met de risicobereldheid van de deelnemers. 5. PGB toetst regelmatig de risicobereldheid van de deelnemers. (Bron; poliCY beliefs PGB, 11 december 2014)
De strategie van het pensioenfonds is erop gericht om de koopkracht-doelstelling te bevorderen en daarbij op prudente wijze te opereren. De deelnemers hebben echter niet alleen belang bij een adequaat pensioen, maar ook bij een kwalitatief goede pensioenuitvoering en bij een goede uitstraling van hun pensioenfonds. Het pensioenfonds kent daarmee zowel financiële- als kwalitatieve pensioendoelstellingen. Financiële pensioendoelstellingen van PGB De risicohouding ten aanzien van de pensioenambitie is uitgewerkt in financiële doelstellingen die leidend zijn voor het balans- en beleggingsbeheer van het pensioenfonds (zie ook hoofdstuk Balansmanagement): A.
De ambitie van PGB op de lange termijn is om zoveel mogelijk koopkracht te behouden voor zijn deelnemers 1. Het pensioenresultaat^ moet naar verwachting over een toekomstige periode van 15 jaar minimaal 90% zijn. 2. De kans dat pensioenen in enig jaar gekort worden, moet beperkt en acceptabel zijn. 3. De kans dat pensioenen in enig jaar meer dan 1% gekort worden, moet beperkt en acceptabel zijn. 4. Het pensioenresultaat in enig Jaar moet naar verwachting in de 5% slechtste gevallen minimaal 80% zijn. 5. Op het moment dat het verwachte pensioenresultaat over een toekomstige periode van 15 Jaar lager is dan 90% accepteert PGB dat de kans op korten en de kans op kortingen van meer dan 1% kunnen oplopen en het pensioenresultaat in enig Jaar in de 5% slechtste gevallen kan dalen.
B.
De ambitie van PGB op de korte termijn is om de mogelijke impact van negatieve schokken op de dekkingsgraad te beperken. Het balans- en beleggingsbeleid is gericht op het voorkomen dat de dekkingsgraad onder de 80% zakt; dit is echter gezien de koopkrachtambitie geen harde ondergrens.
Aan de hand van deze pensioendoelstellingen is een risicobudget voor het pensioenfonds bepaald en uitgewerkt in een beleidsmatrix voor balansmanagement (zie verder hoofdstuk 5). Kwalitatieve pensioendoelstellingen De kwalitatieve doelstellingen van PGB zijn onderverdeeld naar doelgebieden 'tevredenheid' en 'reputatie': 3 Het pensioenresultaat is de som van de verwachte reële'uitkeringen conform het pensloenfondsbeleid van PGB gedeeld door de som van de verwachte reële uitkeringen zonder korten en altijd prijs geïndexeerd.
ABTN 20150604.def
18
1.
2.
Het deelnemers-tevredenheidsonderzoek richt zich op het behalen van een score van 7,5 op een schaal van 10. De uitkomst zou voor alle te onderscheiden groepen deelnemers in dezelfde orde van grootte moeten liggen en niet lager dan een 6 mogen zijn. Tegelijkertijd zou het aantal gegronde klachten niet groter dan circa 3 per maand mogen zijn. PGB heeft hiervoor een klachtenregeling en een klachtenadministratie ingericht. Het reputatierisico wordt beoordeeld aan de hand van kritische en negatieve media-aandacht voor PGB en haar uitvoeringsorganisatie en andere uitbestedingsrelaties. Geen kritische en negatieve berichtgeving impliceert een beperkte sociale of politieke gevoeligheid.
(Bron; Risk Policy, 12 februari 2015)
Het vaststellen van de risicohouding en de uitwerking van de risicohouding gebeurt door het bestuur in overieg met het Verantwoordingsorgaan en de Raad van toezicht. 3.2.2 Identificeren van risico's en implementeren van risicomanagementbeleid Het bestuur doorioopt eens per jaar een proces voor de identificatie van de belangrijke risico's die het behalen van de strategische doelstellingen kunnen hinderen. Het fonds voert per kwartaal een risicobeoordeling uit waarbij het bestuur ook vaststelt of de bestaande beheersmaatregelen afdoende zijn. PGB hanteert hierbij onder meer de volgende hulpmiddelen: 1. Risico-controlematrix met daarin opgenomen een beschrijving van de belangrijke risico's en bijbehorende maatregelen; 2. Scenario-analyses voor de haalbaarheid van de strategische koopkrachtambitie; 3. Beleidsmatrix voor balansrisico's bij lage dekkingsgraden; 4. Risicowaarderingsschalen om de financiële en niet-financiële risico's met elkaar te kunnen vergelijken waarbij operationele risicosituaties worden gerelateerd aan mogelijke impact op het balanstotaal, de kosten van vermogensbeheer ofde pensioenuitvoeringskosten, reputatierisico's en kwaliteit/klachten; 5. Risicoanalyses voor nieuwe beleggingscategorieën of nieuwe pensioenproducten; 6. Objectieve toetsing van nieuwe beleggingsvoorstellen door de afdeling risicomanagement bij de uitvoeringsorganisatie. Het pensioenfonds werkt met een risico-control framework dat is gebaseerd op het gedachtengoed van COSO en ISO 31000. Voor het concreet inventariseren en uitwerken van de risico's wordt gebruik gemaakt van het FIRM / Focus! model van de toezichthouder. In het risicobeleid is vastgelegd hoe het pensioenfonds is ingericht en welke resources en rapportages beschikbaar zijn voor de uitvoering van de risicobeheersing. Uitgangspunten zijn een organisatorische opzet met voldoende kwaliteit, functiescheiding en checks and balances op ieder niveau van het pensioenfonds en haar uitbestedingsrelaties. Het vier-ogenprincipe wordt gehanteerd bij de beschikking over waarden van het pensioenfonds. De bevoegdheden van het bestuur ten aanzien van financiële transacties zijn vastgelegd in statuten, een procuratie-besluit en tekenings- en paraferingsbevoegdheden. De uitvoeringsorganisatie kent binnen de door PGB afgegeven kaders een eigen tekenings- en paraferingsbevoegdheid op operationeel niveau. Het financieel risicobeleid is uitgewerkt in het balans- en beleggingsbeleid; de beheersing van uitbestedingsrisico's en integriteitsrisico's zijn vastgelegd in respectievelijk een uitbestedingsbeleid en een integriteitsbeleid. PGB beschikt tevens over een informatiebeveiligingsbeleid. De risicobeheersing met betrekking tot aansluitingen is uitgewerkt in een specifiek aanslultingenbeleid. Enkele specifieke risicogebieden worden aan het eind van deze paragraaf toegelicht. 3.2.3 Monitoring en rapportage over risico's en beheersmaatregelen Voor de monitoring van het behalen van de pensioendoelstelling en de beheersing van de financiële risico's is een set met stuurinformatie ingericht. Voorbeelden zijn de Balansmonitor (overkoepelende balansrisico's), de rendement- en risicoanalyses in de maandrapportages beleggingen, de toetsing van beleggingsrichtlijnen, kwartaalrevlews op de beleggingen, de dekkingsgraadrapportage, de rapportage over de behaalde z-score/ performancetoets en kwartaalanalyses betreffende de actuariële parameters. Het bestuur ontvangt tevens
ABTN 201506O4.def
analyses op de voortgang van het herstelplan, de solvabiliteit en de premie. Jaarlijks wordt ook het gevoerde beleggingsbeleid ten opzichte van het beleggingsplan geëvalueerd. De bewaking van de kwaliteit van de uitvoering van de operationele processen wordt door PGB op verschillende manieren vastgesteld. Het bestuur ontvangt SLA-rapportages van de uitvoerder, incidentenrapportages en specifieke rapportages in het kader van projecten. In de kwartaalbijeenkomst bij de uitvoerder worden de resultaten doorgenomen. De werking van de beheersmaatregelen in de diverse processen bij de uitvoerder ('controls') wordt op kwartaalbasis getoetst door de risicomanagementafdeling van de uitvoerder en gerapporteerd aan PGB. Het bestuursbureau voert eveneens een 'controlassessment' uit waarbij de opzet en werking van de beheersmaatregelen bij het bestuur(sbureau) worden getoetst en gerapporteerd aan de adviescommissie Audit en Risk. 3.2.4 Biisturing van de risicobeheersing Het pensioenfonds heeft een externe accountant aangesteld. Deze accountant voert de volgende diensten uit: Controle jaarrekening PGB en assurance bij de basisgegevens, jaarstaten, vrijstellingsbesluit Wet BPF 2000 Controle jaarrekening Timeos De certificerende actuaris brengt Jaariijks een actuarieel verslag en een actuariële verklaring uit. Zowel de risico- en controlassessments van het pensioenfonds zelf, als de controlebevindingen van accountant en actuaris, kunnen aanleiding zijn om de interne beheersing aan te scherpen. In de volgende paragrafen wordt een toelichting gegeven op de specifieke risicobeheersing van enkele belangrijke aandachtgebieden. 3.3 Risicobeheersing van de integriteit Een pensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt waarbij de reputatie van een fonds of het vermogen niet wordt geschaad. Hiertoe is door PGB een integriteitbeleid opgesteld. Tevens is een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten, misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij PGB aanwezige informatie. Deze code geldt voor de aan PGB verbonden personen, te weten bestuursleden, adviseurs en medewerkers van het bestuursbureau, alsmede de leden van het Verantwoordingsorgaan en de Raad van toezicht. De integriteit van uitbestedingspartners is geborgd in de uitbestedingscontracten en de monitoring hierop. In het uitbestedingsbeleid zijn nadere bepalingen opgenomen o.a. op het gebied van witwassen, terrorismefinanciering en Sanctiewetgeving. Basis voor het bijwerken van het integriteitbeleid, vormen de risicoanalyses die zijn opgesteld op het gebied van integriteit en belangenverstrengeling. PGB heeft een externe compliance officer aangesteld om toe te zien op de gedragsregels en de naleving daarvan. Jaariijks rapporteert de externe compliance officer hierover aan het bestuur. Ook de uitvoeringsorganisatie kent onder meer een integriteitbeleid en gedragscode en een interne- en externe compliance officer. PGB beoordeelt de opzet van dit beleid en de gedragscode en ontvangt minimaal op Jaarbasis van de uitvoeringsorganisatie een rapportage over de naleving van de gedragscode. Het pensioenfonds beschikt voorts over een integriteits-incidentenregeling. PGB beschouwt als incident: a. een gebeurtenis die een gevaar vormt voor de integere bedrijfsuitoefening van PGB, en/of b. een gebeurtenis waarbij directe of indirecte financiële schade kan ontstaan door ontoereikende of falende interne processen, verbonden personen of systemen of door externe gebeurtenissen, en/of c. fraude, misleiding, bedrog, verduistering of diefstal door een pf meer personen in zijn/hun hoedanigheid van verbonden persoon. Het beleid onderscheidt 'normale' en 'zware' incidenten en incidenten op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Integriteitsincidenten worden afhankelijk van de zwaarte rechtstreeks gemeld bij de voorzitter van het PGB bestuur. Indien nodig raadpleegt het bestuur de compliance officer en wordt de toezichthouder geïnformeerd over een (zwaar) incident.
ABTN 20150604.def
20
Daarnaast worden de operationele incidenten bij PGB door de Risk Controller geregistreerd in een incidentenregister: incidenten worden gekwalificeerd naar zwaarte en de follow-up wordt bewaakt. Op kwartaalbasis ontvangt de RAC de incidentenrapportages van PGB en de uitvoeringsorganisatie. Behandeling daarvan is gericht op het voorkomen van vergelijkbare incidenten in de toekomst. 3.4 Risicobeheersing van de uitbestedingen Voordat PGB tot uitbesteding van bedrijfsprocessen overgaat, zal het zeker stellen dat het voldoende waarborgen krijgt voor het handhaven van een beheerste en integere bedrijfsvoering alsmede dat de uitbestedingsrelatie noodzakelijke maatregelen treft inzake fraudepreventie. De belangen van PGB en door het fonds gebruikte externe partijen dienen zoveel als mogelijk parallel te lopen. Het uitbestedingsbeleid van PGB bevat naast bepalingen die betrekking hebben op dejuridische relatie met de uitbestedingspartners ook bepalingen die te maken hebben met de wijze waarop PGB met haar relaties om wil gaan, bijvoorbeeld op terrein van beheersing en integriteit. PGB zal uitsluitend tot uitbesteding overgaan indien naar het oordeel van het bestuur voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1. De prijs van de aangeboden diensten staat in een redelijke verhouding tot de kwaliteit en is marktconform; 2. De continuïteit van de dienstveriening is in voldoende mate gewaarborgd; 3. De uitvoerder heeft aantoonbare ervaring in de uitvoering van de uit te besteden diensten aan organisaties die qua aard en omvang met het pensioenfonds vergelijkbaar zijn; 4. De financiële soliditeit, reputatie en het land van vestiging van de uitvoerder vormen geen beletsel voor de uitbesteding, er is voldoende deskundig personeel beschikbaar bij de uitvoerder en de uitvoerder heeft adequate maatregelen getroffen voor het waarborgen van de vertrouwelijkheid van aan de uitvoerder verstrekte informatie en voor het continueren van de dienstverlening ingeval van calamiteiten (waaronder uitwijkfaciliteiten en back-up procedures); 5. De uitbesteding leidt niet tot een ondermijning van de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds voor de organisatie en beheersing van de bedrijfsprocessen en het toezicht daarop; 6. De overeenkomst met de uitvoerder bevat de noodzakelijke bepalingen met het oog op de eisen van de Beleidsregel Uitbesteding; 7. Van de uitvoerder zijn voldoende waarborgen verkregen voor het handhaven van een beheerste en integere bedrijfsvoering en fraudepreventie, hiertoe worden een aantal eisen gesteld aan de uitvoerder. In de contracten moeten specifieke bepalingen worden opgenomen en integriteitsrapportages moeten overlegd worden. 8. Bij het beoordelen van de risico's die samenhangen met een uitbesteding moeten de navolgende onderwerpen geadresseerd worden. De kwaliteit van de dienstveriening; De prijs van de dienstveriening; De continuïteit van de dienstverlening; De mate van afhankelijkheid van de uitvoerder; De controle op de uitvoerder. Het fonds hecht belang aan concrete maatregelen om het integriteitrisico te beheersen; deze zijn onderdeel van het (externe) integriteitsbeleid van PGB. Periodiek moet bij de uitbestedingspartner nagegaan worden hoe zij invulling geven aan de beheersing van het integriteitsrisico. Het gaat onder meer om de volgende concrete maatregelen: 1. 4-ogen principe en functiescheiding: bij het overmaken van geldbedragen dient tenminste een akkoord van 2 (niet tot dezelfde afdeling behorende)personen aanwezig te zijn; 2. Witwassen en terrorismefinanciering: de uitbestedingspartner moet voldoen aan de bepalingen uit de Sanctiewet en jaarlijks de naleving bevestigen inclusief de activiteiten die zij in dit kader hebben verricht; 3. Aan- en verkoop van niet-liquide beleggingen: identiteits- en integriteitsonderzoek van potentiële aan- en verkopers;
ABTM 20150604.def
. 21
4. 5.
Incentive risk: vaststellen dat een uitbestedingspartner een beheerst en zorgvuldig beloningsbeleid hanteert; Toezicht: de invloed op het aanwezige integriteitsrisico bij de uitbestedingspartner dient te worden bepaald alsmede de mitigerende invloed van de eventuele toezichthouder; 6. Integriteitsincidenten: PGB dient direct geïnformeerd te worden indien integriteitsincidenten hebben plaatsgevonden en/of overtreding van de gedragscode en/of een melding in het kader van de klokkenluidersregeling is opgetreden die direct gerelateerd zijn aan de dienstverlening aan PGB. 7. Assurance: beoordelen van de 'integriteits'scope van het 1SAE3402 rapport van elke uitbestedingsrelatie en jaariijkse analyse van de bijbehorende verklaring; 8. Participaties in (genoteerde en niet-genoteerde) beleggingsfondsen: gestreefd wordt van de beheerders van deze beleggingen jaarlijks ook een ISAE3402 verklaring te ontvangen en moet een integriteitsonderzoek plaatsvinden op de beheerder. Mede vanwege integriteitsaspecten is het van belang dat inzicht is in alle onderiiggende beleggingen ('look through'). 9. Periodiek dient PGB (of diens fiduciair manager) informatie te ontvangen over tenminste: a. General business principles b. De gedragscode zoals gehanteerd bij de uitbestedingspartner c. Permanente educatie op het gebied van integriteit d. Pre- en in-employment screening e. De door de uitbestedingspartner gehanteerde klokkenluidersregeling f. De gehanteerde functiescheiding en het 4-ogenprincipe g. De getroffen maatregelen in het kader van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering h. De aanpak ter voorkoming van incentive risk in het beloningsbeleid 10. Elke uitbestedingspartner moet jaarlijks de volgende verklaring overleggen: a. Dat de bedrijfsvoering op integere wijze heeft plaatsgevonden; b. Dat er geen fraudegevallen zijn geweest of, indien dit wel het geval is, een korte beschrijving van de fraude en de invloed op de dienstveriening aan PGB (of diens fiduciair manager); c. De uitbestedingspartner geen banden heeft met personen of organisaties die genoemd staan op de 'watch list' van de Sanctiewet; d. Welke integriteitgerelateerde kwesties tot gewijzigd (integriteit)beleid hebben geleid.
De uitvoeringsorganisatie beschikt over een document waarin de borging van het PGB uitbestedingsbeleid bij de selectie en monitoring van vermogensbeheerders is uitgewerkt. De relevante uitbestedingsbepalingen voor extern vermogensbeheer zijn opgenomen in de standaardbepalingen die voor iedere nieuwe Investment Management Agreement van toepassing zijn en de zogenaamde 'Dutch appendix' die ingaat op de specifieke Nederiandsé regelgeving ter zake van uitbesteding. Bij de toepassing en uitleg van de voorwaarden voor uitbesteding dient te worden opgemerkt, dat er soms beperkingen zijn aan het verkrijgen van waarborgen en zekerheden die niet kunnen worden opgelost door voor een andere uitvoerder te kiezen, terwijl afzien van uitbesteden ook geen optie is. In dergelijke gevallen is er voor het Bestuur geen andere keus dan genoegen te nemen met de waarborgen en zekerheden die redelijkerwijs verkrijgbaar zijn. ledere relevante uitbesteding wordt Jaarlijks geëvalueerd aan de hand van een certificeringsrapport over de bedrijfsprocessen van de uitbestedingsrelatie. Dit kunnen ISAE 3402 (of soortgelijke) verklaringen zijn of ISO certificaten (in geval van ICT uitbestedingen). Dit leidt mede tot aanpassing van de risicoanalyse op de uitbesteding. 3.5 Risicobeheersing van de aansluitingen De Grafimedia is een krimpende sector. Om het draagvlak voor het fonds te verbreden stelt het fonds zich open voor aansluiting van de pensioenregelingen van (delen van) bedrijfstakken en bedrijven waarvan de activiteiten vallen onder de statutaire werkingssfeer. De deelnemers van de aansluitende regelingen hebben daardoor toegang tot goede pensioenproducten tegen aanvaardbare kosten.
ABTN 20150604.def
22
De uitgangspunten en de procedurele uitwerking van het aansluitingsbeleid zijn nader uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Aansluitingen'. Hierin is vastgelegd hoe PGB pensioenregelingen kan aansluiten op een wijze die een evenwichtige behandeling geeft van alle belanghebbenden bij het fonds. Die evenwichtige behandeling ziet op diverse aspecten, waaronder: In beginsel premiebetaling op basis van het doorsneepremiesysteem; a. Met verwerking van een eventueel verschil in gemiddelde leeftijd en /of levensverwachting; b. Op basis van een door vijf parameters gestuurde regeling om onnodige verschillen en daarmee complexiteit te vermijden; \ Dit vergt inbreng van opgebouwde aanspraken op zodanige wijze dat geen verwatering optreedt van de dekkingsgraad of de indexatieruimte; a. Waarbij zo nodig gecorrigeerd wordt voor verschillen in levensverwachting; b. En gewaardeerd wordt op marktwaarde (economische waarde), dit impliceert dat geabstraheerd wordt van de (als tijdelijk veronderstelde) effecten van de UFR. De risico's rondom aansluitingen zijn door het bestuur en de uitvoeringsorganisatie in kaart gebracht. Op basis van deze analyses zijn o.a. de volgende beheersmaatregelen geïmplementeerd: Het inschatten en goedkeuren van de administratieve uitvoerbaarheid van de aansluiting door de uitvoerder van PGB; Gestandaardiseerde dossiervorming en checklists rondom het aangaan en goedkeuren van een aansluiting; Goedkeuren van iedere aansluiting door o.a. het bestuur van PGB en de medezeggenschapsraad (OR) van de aansluitende partij; Bevestiging van basisgegevens van aanspraken door de overdragende partij inclusief accountantsverklaring. Tenslotte maakt de uitvoeringsorganisatie inregelverslagen voor de verantwoording van de verwerking van de ontvangen beleggingen, aanspraken, pensioenuitkeringen en.voor- en nacalculaties over de ontvangen aanspraken en bijbehorende koopsommen. Deze rapportages worden in de RAC besproken waarmee de aansluiting is afgerond. 3.6 Risicobeheersing van de informatie(beveiliging) De borging van de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van (digitale) informatie is van groot belang voor een goede uitvoering van de pensioenregeling. Hiertoe heeft PGB een informatiebeveiligingsbeleid vastgesteld. Kern van het beleid is dat verwacht wordt dat uitbestedingsrelaties aantonen dat zij voldoen aan market practice op het gebied van informatiebeveiliging met een ISO27001- of soortgelijke certificatien. In dit kader voert de Information Security Officer (ISO) van de uitvoerder toetsen uit op het gebied van informatiebeveiliging met het normatieve kader van de toezichthouder. Resultaten van de metingen worden besproken en bewaakt in het RAC van PGB.
ABTN 20150604.def
23
4
VOORZIENINGEN EN RESERVES
4.1 Verzekering van de risico's Gezien de omvang en het draagvlak van PGB worden vrijwel alle risico's voortvloeiende uit de aangegane pensioenverplichtingen in eigen beheer gehouden. De verplichtingen uit hoofde van het (op werkgevers- en/of werknemersniveau) vrijwillige WIA-excedent en het Netto Partnerpensioen Plus zijn herverzekerd. In beide gevallen zijn de volledige uitkeringen herverzekerd. Bij het Netto Partnerpensioen Plus is de door de herverzekeraar aan PGB te verstrekken uitkering verhoogd met 2% voor excassokosten. 4.2
Voorzieningen
4.2.1 Pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen is de actuarieel bepaalde gekapitaliseerde waarde van de tot de berekeningsdatum verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten inclusief, indien van toepassing, de toeslag op de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten per Ijanuari van het volgende Jaar. Bij de voorziening voor pensioenverplichtingen worden de volgende verzekeringstechnische grondslagen in acht genomen: Overlevingstafel: Prognosetafel AG2014. Factoren met fondsspecifieke ervaringssterfte (zie de bijlage) ter correctie van de overlevingstafel, toegepast op de sterftekansen van de hoofdverzekerde variërend naar geslacht en leeftijd. Voor de medeverzekerden wordt, ook bij de ingegane partnerpensioenen, geen rekening gehouden met de fondsspecifieke ervaringssterfte. Bij collectieve waardeovemames (CWO's) wordt eveneens een populatiespecifieke ervaringssterfte afgeleid. Aan de hand van deze populatiespecifieke ervaringssterfte wordt de koopsom gecorrigeerd met een langlevencorrectie. De ontvangen langlevenopslagen worden aangehouden in de langlevenvoorziening. Op het moment dat de fondsspecifieke ervaringssterfte wordt herijkt kan deze langlevenvoorziening (ten dele) vrijvallen tegen de (eventuele) verzwaring van de voorziening voor pensioenverplichtingen. Daarnaast valt er maandelijks een risicopremie vrij uit de langlevenvoorziening. Alle mannen zijn drie Jaar ouder verondersteld dan hun echtgenote, respectievelijk partner^ Toepassing van partnerfrequenties (zie de bijlage). Voor niet-gepensioneerde deelnemers wordt er een factor toegepast die enerzijds de kans weergeeft dat de hoofdverzekerde een partner heeft en er daarom na overlijden een partnerpensioen op de medeverzekerde ingaat. Anderzijds is er een aanpassing van deze factor om te bereiken dat er voldoende voorziening voor partnerpensioen is aangelegd indien de hoofdverzekerde besluit tot uitruil of andere vormen van flexibilisering conform het Pensioenreglement. Voor gepensioneerde deelnemers wordt uitgegaan van de feitelijke burgerlijke staat. Voor alle actieve verzekerden is een latent nabestaandenpensioen verzekerd. Rente: marktrentes volgens de rentetermijnstructuur (RTS) van de DNB. Financiering van de op te bouwen aanspraken tot de pensioendatum van verzekerden die arbeidsongeschikt zijn: bij de bepaling van de voorziening voor pensioenverplichtingen voor arbeidsongeschikte deelnemers is geen rekening gehouden met een revalidatiekans. Administratiekosten: ter dekking van toekomstige administratiekosten van ingegane pensioenen is in de voorziening pensioenverplichtingen een opslag van 2% opgenomen. Voor overige kosten zijn geen extra opslagen in de voorziening opgenomen. De 2% is voldoende om de kosten van de uitvoering te betalen indien er geen premieontvangsten meer zijn. IBNR: dit is een voorziening voor deelnemers die in enig jaar ziek zijn en als gevolg daarvan binnen twee Jaar arbeidsongeschikt worden en dan in aanmerking komen voor premievrijstelling voor toekomstige pensioenopbouw. De voorziening IBNR wordt vastgesteld als de twee keer de opslag die door het
ABTN 20150604.def
24
pensioenfonds voor premievrijstelling in de premie is opgenomen in de afgelopen twee jaren. Daarnaast worden IBNR-opslagen vanuit CWO's aan de IBNR toegevoegd. Alle afwijkingen van de basispensioenregeling zijn vastgelegd in excedentcontracten en worden meegenomen bij de bepaling van de voorziening voor pensioenverplichtingen. Voorziening voor risico deelnemers: deze voorziening wordt bepaald door de waarde van de tegenover deze , voorziening aangehouden beleggingen. De deelnemer belegt voor eigen rekening en risico, maar heeft een inleggarantie, waarvoor een risicopremie en kosten voor in rekening worden gebracht. De verwachtingswaarde (optiewaarde) van de toekomstig te verienen garantie is in de voorziening voor pensioenverplichtingen opgenomen. 4.2.2 Toeslagveriening en vermindering van pensioenaanspraken en -rechten De toekomstige toeslagveriening vormt geen onderdeel van de voorziening pensioenverplichtingen, aangezien dit een voorwaardelijke toeslag betreft. Met vermindering van de pensioenaanspraken en -rechten als gevolg van herstelmaatregelen wordt bij de bepaling van de voorziening voor pensioenverplichtingen alleen rekening gehouden als deze vermindering onvoorwaardelijk is. Dat is het geval als de vermindering plaatsvindt omdat de beleidsdekkingsgraad vijfjaren achtereen niet voldoet aan de eisen van het MVEV of als blijkt dat het niveau van het vereist eigen vermogen niet binnen de wettelijke termijn kan worden behaald. 4.2.3 Kosten Voor de actieven wordt een opslag in de kostendekkende premie gehanteerd; zie hoofdstuk 6. Daarnaast wordt (zoals gemeld in.paragraaf 4.2.1) een kostenvoorziening van 2% van de voorziening pensioenverplichtingen aangehouden waaruit de kosten van de uitvoering van de regeling kunnen worden betaald indien er geen premiebetalingen meer worden ontvangen. 4.2.4 VPL Voor een aantal opdrachtgevers, waaronder de Grafimedia, Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf en Verfen Drukinktindustrie , voert PGB een zogenaamde VPL- regeling 'voorwaardelijk extra pensioen' uit. Hiervoor geldt dat deelnemers aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen om een verhoogde pensioenopbouw te krijgen. Het beleid van sociale partners in de sector Grafimedia was erop gericht om ieder kalenderjaar het voorwaardelijk pensioen van minimaal een geboortejaar onvoorwaardelijk te maken. Vanaf 2013 is er geen premie meer geheven. Per 1 januari 2015 kon uit de bestaande, daarvoor bestemde middelen het geboortejaar 1957 worden toegekend. De werknemers- en werkgeversorganisaties in de sector Grafimedia hebben besloten de regeling niet voort te zetten. Per 1 januari 2016 kan, afhankelijk van de hoogte van de bestemde middelen, de aanspraken van geboortejaar 1958 deels worden toegekend. In de sector Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf wordt voor de VPL-regeling een premie geheven van 1,8 procent van de pensioengrondslag. Volgens de wet moeten deze aanspraken voor 2021 afgefinancierd zijn. Het beleid van sociale partners is erop gericht om per jaar te beoordelen of er middelen vrijgemaakt kunnen wörden voor het toekennen van extra aanspraken over het verleden. In de Verf- en Drukinktindustrie wordt voor de VPL-regeling een premie geheven van 4 procent van het loon. De extra aanspraken moeten voor 2021 afgefinancierd zijn. De extra aanspraken worden jaariijks toegekend aan diegenen die met pensioen gaan voor zover de financiële middelen aanwezig zijn. 4.2.5 Premiedepotregelingen PGB heeft in een aantal uitvoeringsovereenkomsten aanvullende afspraken gemaakt met werkgevers over de uitvoering van de pensioenregeling, zoals over het binnen de fiscale grenzen verlenen van een extra toeslag. De daarvoor beschikbaar gestelde premies en koopsommen worden in een apart premiedepot beheerd. Aan de depotrekening wordt in overieg met de werkgevers geld onttrokken voor uitvoering van de afspraken.
ABTN 20150604.def
25
4.3
Reserves
4.3.1 Inleiding Conform de Pensioenwet dient het fonds te voldoen aan reserve-eisen. Als er onvoldoende middelen zijn om het Vereist Eigen Vermogen zoals omschreven in 4.3.2.2 aan te houden, dient er een herstelplan ingediend te worden bij de toezichthouder. Ultimo 2014 lag de beleidsdekkingsgraad onder het niveau van het Vereist Eigen Vermogen , zodoende moet uiterlijk 1 juli 2015 een herstelplan worden ingediend. Doel is om binnen de voorgeschreven termijnen weer voldoende middelen te verkrijgen door een pakket van maatregelen te nemen. Hiervoor zijn de volgende sturingsmiddelen in beginsel beschikbaar: Aanpassen van het beleggingsbeleid; Het niet toekennen van toeslagen volgens het toeslagbeleid; Korting op aanspraken en uitkeringen. 4.3.2 Solvabiliteitsbuffer De totale buffer is de combinatie van de twee volgende onderdelen: 4.3.2.1 Minimaai Vereist Eigen Vermogen (MVEV) Het aan te houden bedrag door PGB wordt vastgesteld op basis van de wettelijke bepalingen (artikel 11: Minimaal vereist eigen vermogen van het Besluit Financieel Toetsingskader pensioenfondsen). De uitkomst van deze voorgeschreven berekeningsmethodiek wordt afgerond op de dichtstbijzijnde 0,1%. Per 31 december 2014 is het MVEV vastgesteld op 104,1% van de nominale technische voorziening. Per 1 januari 2015 is het MVEV vastgesteld op basis van de beleidsdekkingsgraad en kwam uit op 105,7%. 4.3.2.2 Vereist Eigen Vermogen (VEV) PGB hanteert voor de berekening van het VEV het standaardmodel van DNB, waarin door middel van risicofactoren voor de gehele balans van activa en passiva rekening wordt gehouden met een solvabiliteitsbuffer voor risico's. Voor PGB gelden de solvabiliteitsvereisten zoals bedoeld in de Pensioenwet en richtlijnen van DNB (Sl tot en met SlO). Het gaat daarbij om de handhaving van de nominale solvabiliteit en het creëren van buffers om schokken in de financiële markten en het verzekeringstechnische risico op te vangen. Voor het liquiditeitsrisico (S7), het concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9) houdt het fonds geen financiële buffers aan, maarde betreffende risico's worden wel beoordeeld door het bestuur. Voor het liquiditeitsrisico wordt gewerkt met zowel een liquiditeitsnorm en een liquiditeits-stresstest als een liquiditeitsplanning. Het concentratierisico wordt met name bestreden door diversificatie in de portefeuille. Daarnaast beheerst het fonds dit risico,door gebruik te maken van concentratie- en exposurelimieten. Operationeel risico wordt beheerst met marktconforme maatregelen voor de inrichting van de primaire processen en met control assessment- en incidenten rapportages die verslag doen van de toetsing van beheersmaatregelen bij de uitvoeringsorganisatie en het bestuur(sbureau). De berekening van de solvabiliteitsbuffer en het Vereist Eigen Vermogen wordt op kwartaalbasis uitgevoerd en besproken met het bestuur. 4.3.3 Vriie reserve ^ Onder de vrije reserve wordt verstaan: het ter vrije besteding van het bestuur blijvende gedeelte van de middelen, dat uitgaat boven de verplichtingen en de solvabiliteitsbuffer. De vrije reserve wordt, voor zover de middelen daarvoor aanwezig zijn, onder meer aangehouden om eventuele (extra) toeslagen van pensioenrechten en pensioenaanspraken te kunnen financieren. 4.3.4 Systematiek vaststelling parameters De toeslagdekkingsgraad is de dekkingsgraad waarbij wordt voldaan aan de eis dat naar verwachting de volledige toeslag van 2% (zie 7.4 Toeslagbeleid) in de toekomst gerealiseerd kan worden. Dit wordt onder het financiële
ABTN 20150604.def
26
1 -' i r
toetsingskader dat vanaf 2015 geldt toekomstbestendig indexeren genoemd. Als in een Jaar de beleidsdekkingsgraad aan deze eis voldoet, mag het pensioenfonds dat Jaar de volledige toeslag van 2% verienen. Voor de bepaling vari de toeslagdekkingsgraad wordt gebruik gemaakt van de parameters zoals verwoord in artikel 23 a van het Besluit Financieel Toetsingskader: de kosten van de fictieve, toekomstige toeslagen worden bepaald door de indexatiekasstroom contant te maken tegen een discontovoet die gelijk is aan het verwachte bruto rendement op aandelen, zoals vastgesteld door de Commissie parameters, (7%) verminderd met de uniforme kostenafslag voor beleggingskosten (0,25%-punt). Voor het herstelplan wordt rekening gehouden met de maximale parameters voor vaststelling van het verwacht rendement. 4.4 Grondslagenonderzoek De grondslagen die worden gebruikt bij de bepaling van de voorzieningen en premies worden regelmatig getoetst met een minder of meer uitgebreid grondslagenonderzoek. Onderwerpen van onderzoek kunnen onder meer zijn: De overievingsgrondslagen (ervaringssterfte en langlevenopslag); De gehuwdheidsfrequenties; Het leeftijdsverschil tussen de partners; De reserveringsgrondslagen voor het ingegaan wezenpensioen; De excassokostenopslag; De voorziening premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid; De IBNR-voorziening; De garantievoorziening pensioensparen; De administratiekostenopslag; De aandelen van de mannen en vrouwen in de pensioenopbouw en de ANW-hiaatverzekering. In 2013 is een uitgebreid grondslagonderzoek gedaan waarbij vrijwel al deze aspecten aan bod zijn gekomen. Het bestuur heeft op basis hiervan besloten de grondslagen voor het overgrote deel ongewijzigd te laten. In 2014 is de ervaringssterfte weer getoetst. In 2015 wordt er weer een uitgebreid grondslagenonderzoek uitgevoerd. (
ABTN 20150604.def
27
5
BALANSBEHEER
5.1 Inleiding Teneinde de ambities van het fonds waar te maken is het beheren van de toevertrouwde middelen essentieel. De keuzes die daarbij gemaakt worden, worden beschreven in het proces balanssturing (zie paragraaf 5.5). Balanssturing is richtinggevend voor het strategisch beleggingsbeleid van het fonds. De beleidskeuzes van PGB hangen als volgt samen. 1. 2. 3.
4.
5.
Aan de basis van het strategisch beleggingsbeleid ligt de pensioenregeling (zie hoofdstuk 2) en risicobereidheid van en voor de deelnemers (zie paragraaf 5.3). Dit is door het bestuur vertaald in ambities, doelen, maatstaven (zie paragraaf 5.2), risicohouding PGB (zie paragraaf 5.3), beleggingsovertuigingen (zie paragraaf 5.4) en het proces balanssturing (zie paragraaf 5.5). Het bestuur toetst ten minste driejaariijks door middel van een ALM-studie. De ALM-studie verschaft, mede door de verschillende, vooraf gedefinieerde scenario's die worden doorgerekend (onder meer basis-, inflatie-, stagflatle- en deflatie-) inzicht in welke mate de ambitie gegeven de risicohouding kan worden waargemaakt. De uitkomst is ook de beleidsmatrix (zie paragraaf 5.3) waarin wordt weergegeven wat de invloed is van de financiële positie van het fonds (nominale marktwaarde dekkingsgraad) en de waarderingen op financiële markten op het verwachte, gemiddeld te bereiken pensioenresultaat en de maximale hoogte van het nog acceptabele risicobudget. Dit mondt uit in een opdrachtformulering voor portefeuilleconstructie voor het strategische beleggingsplan waarin de rendementsdoelstelling, policy beliefs en beleidsmatrix als input dienen, met een horizon van drie Jaar en een jaarlijkse update. Het strategisch beleggingsplan dient te voldoen aan de beleidskeuzes van het bestuur, zoals beschreven in de onderstaande paragrafen van dit hoofdstuk:
a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. k. I. m. n. o.
Ambities, doelen, maatstaven Risicohouding PGB Beleggingsovertuigingen Balanssturing Prudent person Maatschappelijk verantwoord beleggen Beheerst beloningsbeleid Herbalanceringsbeleid Renterisicobeleid Valutarisicobeleid üquiditeitsrisicobeleid Derivatenbeleid Tegenpartijrisicobeleid Securities lending beleid Uitvoering van balansbeheer
paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf
5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.11 5.12 5.13 5.14 5.15 5.16
p. q. r.
- Uitvoering balansbeheer extern - Uitvoering balansbeheer door uitvoeringsorganisatie Risicometing en risicobeheersing Resultaatsevaluatie Waarderingsgrondslag
paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf paragraaf
5.16.1 5.16.1 5.17 5.18 5.19
5.2 Ambities, doelen, maatstaven Het bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenregelingen die sociale partners en andere opdrachtgevers bij PGB hebben ondergebracht. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een evenwichtige belangenafweging van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers. Ambities, doelen en maatstaven beschrijven gezamenlijk de doelstellingen van PGB en de wijze waarop deze meetbaar en stuurbaar worden gemaakt. PGB tracht deze doelstellingen te realiseren middels zijn balans- en beleggingsbeleid. De
ABTN 20150604.def
randvoorwaarden hiervoor worden beschreven in risicohouding PGB in paragraaf 5.3 en beleggingsovertuigingen in paragraaf 5.4. A.
De ambitie van PGB op de lange termijn is om zoveel mogelijk koopkracht te behouden voor zijn deelnemers (het inflatiebeleld van het fonds maakt integraal onderdeel uit van deze ambitie) 1. Het pensioenresultaat" moet naar verwachting over een toekomstige periode van 15 Jaar minimaal 90% zijn. 2. De kans dat pensioenen in enig jaar gekort worden, moet beperkt en acceptabel zijn (voor 2015 is deze kans 20%). 3. De kans dat pensioenen in enig Jaar meer dan 1% gekort worden, moet beperkt en acceptabel zijn (voor 2015 is deze kans 5%). 4. Het pensioenresultaat in enig jaar moet naar verwachting in de 5% slechtste gevallen minimaal 80% zijn (dit is verder toegelicht in de paragraaf over de haalbaarheidstoets). 5. Op het moment dat het verwachte pensioenresultaat over een toekomstige periode van 15 jaar lager is dan 90% accepteert PGB dat de kans op korten en de kans op kortingen van meer dan 1% kunnen oplopen en het pensioenresultaat in enig jaar in de 5% slechtste gevallen kan dalen.
B.
De ambitie van PGB op de korte termijn is om de mogelijke impact van negatieve schokken op de dekkingsgraad te beperken. 1. PGB analyseert de impact van negatieve schokken aan de hand van een beperkt aantal, vooraf gedefinieerde, scenario's. 2. De kans dat de impact van deze scenario's, niet zijnde het basisscenario, leidt tot korten van meer dan 1% in tien opeenvolgende Jaren, moet beperkt en acceptabel zijn (voor 2015 is deze kans 10%; voor 2015 is de kans in het basisscenario 5%. 3. Het balans- en beleggingsbeleid is gericht op het voorkomen dat de dekkingsgraad onder de 80% zakt; dit is echter gezien de koopkrachtambitie geen harde ondergrens.
5.3 Risicohouding t.a.v. het geambieerde pensioen' PGB wil zijn balans- en beleggingsbeleid zodanig inrichten dat de door het fonds overeengekomen pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. Het balans- en beleggingsbeleid en bijbehorende processen zijn cruciaal om dit te bereiken. Het bestuur is zich ervan bewust dat door het nemen van meer beleggingsrisico het verwachte pensioenresultaat hoger kan uitvallen, maar dat het pensioenresultaat (vooral op kortere termijn) ook onder druk kan komen te staan. Dan bestaat het risico dat het fonds zijn pensioenverplichtingen niet volledig kan nakomen. Anderzijds kan het nemen van een te laag beleggingsrisico daar ook toe leiden. De wijze waarop het bestuur wenst om te gaan met de verschillende korte- en lange termijn risicoafwegingen is geformuleerd in deze paragraaf A. 1. 2. 3. 4. 5. B.
Risicobereidheid van de deelnemers De deelnemers van PGB zijn bereid met hun pensioen risico te lopen in het belang van een grotere kans op indexering. De deelnemers van PGB vinden het belangrijk dat er een bodem is waar de uitkering in het slechtste geval niet onder mag komen. De deelnemers van PGB zien graag dat grote schokken in de pensioenen vermeden worden. Zij prefereren een grotere kans op een kleine verlaging boven een kleinere kans op een grote veriaging. PGB houdt bij het opstellen van ambities, doelen en maatstaven voor het fonds rekening met de risicobereidheid van de deelnemers. PGB toetst minimaal één keer in de drie Jaar de risicobereidheid van de deelnemers. Balanssturing (zie ook paragraaf 5.5)
4 Het pensioenresultaat is de som van de verwachte reële uitkeringen conform het pensloenfondsbeleid van PGB gedeeld door de som van de verwachte reële uitkeringen zonder korten en altijd prijs geïndexeerd. Dit Is de DNB-definitie.
ABTN 20150604.def
-
29
1. 2.
3. 4. 5.
Op basis van overeengekomen pensioenregelingen, ambities, doelen en maatstaven, beleggingsovertuigingen en risicohouding PGB stelt PGB zijn balans- en beleggingsbeleid vast. Het bestuur toetst zijn ambitie op twee manieren aan de huidige situatie. Zij kijkt naar verwachte koopkracht op basis van de huidige dekkingsgraad en naar de stand van de financiële markten weergegeven door verwachte vergoedingen voor risico's. Dit wordt vastgelegd in de beleidsmatrix (zie onderstaande figuur). Op basis van de beleidsmatrix stelt het bestuur de (over)rendementsdoelstelling en het risicobudget vast. Het bestuur stelt een beperkt aantal scenario's vast die het fonds (hard) kunnen raken. Bijsturing vindt plaats op grond van de impact van deze scenario's op de dekkingsgraad. Bij de inrichting van zowel lange termijn als korte termijn sturing accepteert het bestuur dat het fonds altijd een bepaalde mate van balans- en beleggingsrisico loopt. Dit betekent dat zich omstandigheden (financieel-economische, geopolitieke e.d.) kunnen voordoen waarin beheersing van verdere nadelige consequenties ondergeschikt wordt gemaakt aan de herstelkracht.
Beleidsmatrix PGB algemeen: richting van het risicobudget Minimaal Vereist Vermoqen ( D G = 1 0 5 )
Risicopremies & renteniveau hoger dan basisscenario
Risicopremies & renteniveau op basis van basisscenario
• Als basisscenario, maar schokken lager bij hoge risicopremies
• Als basisscenario, maar schokken lager bij hoge risicopremies
• Als basisscenario, maar schokken lager blj hoge risicopremies
• risicobudget zoveel mogelijk aansluitend op behoud koopkracht van 90
• risicobudget aansluitend op behoud koopkracht van 90 oplopend naar 100
• risicobudget aansluitend op behoud koopkracht van 100, eventueel oplopend naar 105
• risicobudget daalt door streven boven ondergrens van dekkingsgraad 80 (nominaal) te blijven
• risicobudget daalt door streven boven ondergrens van dekkingsgraad 80 (nominaal), oplopend naar dekkingsgraad 90 (reëel), te blijven
• risicobudget daalt door streven boven ondergrens van dekkingsgraad 90 (reëel) te blijven, eventueel oplopend naar 95 (reëel), te blijven
• risicobudget daalt niet verder dan minimum risicobudget (om uit de solvency trap te kunnen blijven)
• risicobudget daalt niet verder dan minimum risicobudget (om risico's zoals langleven op te kunnen vangen)
• risicobudget wordt gecorrigeerd voor herstelplan vereisten Risicopremies & renteniveau lager dan basisscenario
• Als basisscenario, maar schokken hoger bij lage risicopremies
• Als basisscenario, maar schokken hoger bij lage risicopremies
• Als basisscenario, maar schokken hoger bij lage risicopremies
Figuur: Beleidsmatrix PGB aigemeen (nominale dekkingsgraden op basis van marl
ABTN 201506O4.def
30
Beleidsmatrix PGB specifiek: vaststellen van het risicobudget
Figuur: Beleidsmatrix PGB (op basis van marktwaarde) voor zover niet conflicterend met het maximum VEV in het herstelplan; het VEV-budget per 1 januariis leidend als maximum risicobudget en vvordt penodiek herberekend.
C.
Risicobeheersing (zie ook paragraaf 5.17) en risicobudget 1. Het balans- en beleggingsbeleid is zodanig geformuleerd dat het uitvoerbaar, communiceerbaar en (bij)stuurbaar is. 2. PGB werkt met een set van vaste spelregels en procedures die aangeven hoe te reageren in een periode van crisis. Dit is vastgelegd in het crisisplan. 3. Geen enkel model ondervangt alle balans- en beleggingsrisico's die het fonds beïnvloeden. Het gebruik van meerdere modellen, heldere rapportagelijnen en een goed werkende risicofunctie zijn cruciaal. 4. Het aanpassen van het risicoprofiel gebeurt op balansniveau, niet op het niveau van beleggingsfondsen en -mandaten. De beleggingsfondsen en -mandaten van PGB krijgen dejuiste prikkels (voor zover mogelijk is in tracking error termen) om het aan hen toebedeelde (deel van het) risicobudget te benutten. 5. De toezichthouder heeft een financieel toetsingskader (FTK) ontwikkeld voor pensioenfondsen, waarbij een vereist eigen vermogen (VEV) wordt berekend aan de hand van het beleggings- en rentebeleid. PGB kiest ervoor het maximum vereist eigen vermogen expliciet als maximum risicobudget (d.i., 22,4%) te gaan hanterenS (zie figuur x op de vorige pagina, laatste kolom, met de hoogte van dit risicobudget bij lagere dekkingsgraden). Hieraan moet het fonds ook wettelijk voldoen. Het fonds kiest er ook voor om bij het wegen van risico's aan te sluiten bij de VEV-methodiek. 6. Voor de lange termijn risicobeheersing hanteert PGB de voorgeschreven zogenaamde 'haalbaarheidstoets' als toets voor zijn balanssturingsproces. De ondergrenzen van deze toets moeten passend zijn bij de risicohouding PGB.
D.
Govemance 1. De afdeling balansbeheer van de uitvoeringsorganisatie is verantwoordelijk voor (bijsturen van) balans- en beleggingsrisico's en rapporteert hierover aan de balansbeheer adviescommissie van PGB ('BAC') (zie 'Reglement BAC', zoals door het bestuur van PGB vastgesteld in de vergadering van 23 april 2015).
In voorgaande jaren werd de volatiliteit van het dekkingsgraadrendement als risicobudget gebruikt. Het nadeel van deze maatstaf is dat het (te) sterk reageert op de volatiliteit op de financiële markten (het VEV-model werkt met vaste schokken). PGB blijft de VOLDGR, inclusief de daarvoor ontwikkelde bandbreedtes, wel monitoren.
ABTN 20150604.def
31
E.
2.
De afdeling risicomanagement van de uitvoeringsorganisatie is verantwoordelijk om de (ontwikkeling van) balans- en beleggingsrisico's te bewaken. De afdeling rapporteert hierover aan de risk- en auditcommissie van PGB ('RAC').
3.
BAC en RAC rapporteren over balans- en beleggingsrisico's aan het bestuur.
Proces
Toetsing van de risicohouding is een terugkerend proces. Het bestuur consulteert hiervoor de volgende stakeholders over de hiernavolgende vragen: 1. Deelnemers a. Wat is de gewenste uitruil tussen inzet van beleggingsrisico en de consequenties daarvan voor het pensioen? b. Welke wensen zijn er met betrekking tot de nominale ondergrens? c. Wat zijn de uitgangspunten betreffende de belangrijkste niet-financiële risico's (duurzaamheid, reputatie organisatie)? 2. Sociale partners a. Wat is een duurzame pensioenregeling en welke premie hoort daarbij? b. Wat zijn de uitgangspunten betreffende de belangrijkste niet-financiële risico's (draagvlak, duurzaamheid, reputatie organisatie)? 3. Uitvoeringsorganisatie a. Welke onderdelen moeten worden geëxpliciteerd in de risicohouding, zodat de uitvoeringsorganisatie een effectieve vertaling van risicohouding naar uitvoering kan maken en er geen ruis is tussen beleid en uitvoering? b. Hoe groot is de financiële capaciteit van het fonds, gegeven de nominale dekkingsgraad, om risico's in te zetten? Het vaststellen van de risicohouding en de uiteindelijke vastlegging van de risicohouding gebeurt door het bestuur in overleg met het Verantwoordingsorgaan en de Raad van toezicht van het fonds. 5.4 Beleggingsovertuigingen Beleggingsovertuigingen zijn de overtuigingen of uitgangspunten die het bestuur toepast op zijn balans- en beleggingsbeleid. Deze overtuigingen zijn leidend in het besluitvormingsproces, zoals bij het opstellen van het strategisch beleggingsplan, het inbrengen van beleggingsvoorstellen of het verantwoorden van beleid. A.
Ambitie, risicohouding en vergoedingen voor risico's zijn leidend voor het bepalen van de strategische asset allocatie 1. De ambitie van PGB is om een koopkrachtbestendig pensioen te betalen aan zijn deelnemers. Het realiseren van de benodigde dekkingsgraad daarvoor is de belangrijkste maatstaf van succes voor PGB. 2. De risicohouding van de deelnemers is bepalend voor de hoeveelheid risico die het fonds kan accepteren. 3. Risicohouding en ambitie zijn niet statisch, maar afhankelijk van de huidige dekkingsgraad, verwachte koopkracht en verwachte vergoedingen voor risico's. De hoogte van de dekkingsgraad en de verwachte koopkracht leiden tot het ontstaan van verschillende regimes voor het risicobudget. 4. Verwachte vergoedingen voor te lopen risico's (risicopremies) zijn bepalend voor de hoeveelheid risico die het fonds wil nemen binnen het risicobudget. 5. Scenario's worden gebruikt om de robuustheid van de strategische asset allocatie te toetsen.
B.
PGB neemt alleen risico indien zij daarvoor voldoende wordt beloond 1. Beleggingen fluctueren doordat de achterliggende risicofactoren fluctueren. PGB wil alleen beleggen in deze risicofactoren indien daar naar verwachting voldoende rendement tegenover staat. Doel is het verwachte rendement te maximaliseren gegeven het totale risicobudget. 2. Sturen op risicofactoren loont, het geeft beter inzicht in de te beheersen risico's en de bijdrage aan realisatie van de ambitie. Focus op minder efficiënte (delen van) markten vergroot de kans om voldoende beloond te worden voor risicofactoren.
ABTN 20150604.def
32
3.
4.
De lat voor actief beheer ligt hoog: op consistente wijze de markt verslaan is moeilijk en kosten voor actief beheer zijn vaak hoger. Indien wordt gekozen voor actief beheer dan is de minimaal nagestreefde zogenaamde information ratio na kosten 0,25. Indien overtuiging of aantoonbaar bewijs ontbreekt voor actief beheer dan worden passieve strategieën gebruikt. Spreiding over beperkt gecorreleerde risicofactoren is een betere vorm van diversificatie dan over alleen beleggingscategorieën.
PGB heeft een lange termijn beleggingshorizon en dat brengt voordelen met zich mee 1. De lange termijn beleggingshorizon stelt PGB in staat in illiquide categorieën te beleggen, als daarvoor een adequate premie wordt ontvangen en de liquiditeit van het fonds adequaat wordt beheerst. 2. De lange termijn beleggingshorizon stelt PGB in staat om te beleggen in risicofactoren die zich op de langere termijn manifesteren. 3. Eventuele bijsturing op korte termijn bij marktveranderingen moet passen binnen het lange termijn strategische beleggings-en risicobeleid. 4. Er is enige tolerantie voor korte termijn volatiliteit in de dekkingsgraad. Het fonds kiest voor de meest efficiënte en kostenbewuste manier om de portefeuille in te richten 1. Bij het selecteren en evalueren van beleggingsstrategieën en vermogensbeheerders streeft PGB naar de beste combinatie van risico, rendement en kosten. ^ 2. Heldere doelen, benchmarks en risicomaatstaven maken een consistente beoordeling van rendement en risico mogelijk. 3. PGB kiest voor veel gebruikte, liquide benchmarks van gerenommeerde providers die zo goed als mogelijk aansluiten bij ALM-aannames of neemt deze (lange termijn) aannames uit de ALM als basis voor de benchmarks; mogelijke betrokkenheid bij door het fonds gekozen benchmarks wordt Jaariijks geëvalueerd. 4. Inzicht en transparantie (uitlegbaarheid) in de totale kosten om de portefeuille van PGB te beheren wordt geëist van de uitvoeringsorganisatie, externe partijen en PGB zelf Heldere processen, duidelijke govemance en kennis van zaken zijn noodzakelijk om PGB's ambitie waar te maken 1. PGB kiest de strategieën en beleggingscategorieën die binnen de bestuurscapaciteit van PGB en de uitvoeringsorganisatie te beheren zijn. Niet de beleggingscategorie, maar de kwaliteit van de besturing is bepalend. 2. Besluitvormings- en beleggingsprocessen worden zo ingericht dat ze het maken van keuzes ondersteunen en optimaliseren. Hiertoe worden scenario's geanalyseerd en belangrijke grenzen vooraf gedefinieerd. 3. Het sturen en bewaken van de balans richt zich op mogelijke impact en niet op kansen. Scenario's worden gebruikt om de aannames achter het beleid te toetsen en bij te sturen op de impact. 4. Diversiteit in talent (waaronder opleiding, ervaring, perspectief, kennis, competenties en capaciteit) op alle niveaus (bestuur, medewerkers, vermogensbeheerders, etc.) is belangrijk. 5. De belangen van PGB en door het fonds gebruikte externe partijen dienen parallel te lopen. Maatschappelijk verantwoord beleggen vormt een integraal onderdeel van het totale beleid 1. Maatschappelijk verantwoord gedrag van ondernemingen en vermogensbeheerders vergroot de kans op performance op de lange termijn en maakt risicomanagement meer effectief 2. Vermogensbeheerders die maatschappelijk verantwoord beleggen genieten de voorkeur. Indien passend binnen het beleid worden duurzaamheidsinvesteringen gestimuleerd. 3. PGB laat zijn stem horen op aandeelhoudersvergaderingen en door actief in gesprek te gaan met ondernemingen. Indien noodzakelijk worden ondernemingen uitgesloten voor de beleggingsportefeuille van PGB. 4. Maatschappelijke argumenten spelen een rol bij beleggingsbeslissingen voor zover deze consistent zijn met de fiduciaire plicht van PGB jegens zijn deelnemers.
ABTN 20150604.def
33
5.5 Balanssturing Het proces balanssturing van PGB bestaat uit zes stappen en twee feedbackloops. Dit wordt weergegeven in onderstaand figuur. wijzigingen buiten kader
IS
BELEIDSKADER
Risico bereidheid Rendement doetsteliinq Ambitie
Premiebeleid Indexatie/ korting beleid Policy beliefs
Dekkings ar aad
Tiends en markten
- --* - I r-^n I ^
Beleids matrix
| i
Risico premies
|
I I
Scenario's
MONITORING
Bijsturen binnen kader
FORMULERING
Opdracht - Rendement doelstellmg - Risicobudget + bandbreedtes - Maximale spijt rlsicoscenariü's - Monitoring & evaluatiecriteria - Vastleggen door bestuur in: strategisch beleggingsplan
Opdracht
Verantwoording
Monitoring & evaluatie - balans (kaders) - aannames, o.a. risicopreinies - scenario's - portefeuille
OPDRACHT
strategische asset allocatie - gegeven doel, beleidskader, opdracht ' gegeven mari
implementatie - Intern - extern
IMPLEMENTATIE
BI
PORTEFEUILLE CONSTRUCTIE
Figuur: Processchema balanssturing PGB
A.
Stappen
1. Doel Hierin legt het bestuur zijn ambitie vast bij de uitvoering van de pensioenregeling. De ambitie onderbouwt het bestuur met drie keuzes die samenhangen: derisicobereidheidvan de deelnemers, premiebeleid, indexatle/kortingsbeleid, en de beleggingsdoelstelling in de vorm van een (over)rendementsdoelstelling. Verder legt het bestuur de aannames van het basisscenario vast en zijn policy beliefs (ambities, doelen, maatstaven, risicohouding PGB en beleggingsovertuigingen) waarmee de ambitie onderbouwd wordt. 2. Beleidskader Het bestuur toetst vervolgens de ambities aan de huidige situatie op twee manieren, die PGB in een beleidsmatrix heeft uitgewerkt. Het bestuur kijkt naar verwachte koopkracht op basis van de huidige dekkingsgraad, en naar de stand van de financiële markten, weergegeven door de waarderingen en verwachte risicopremies. Op basis hiervan stelt het bestuur de (over)rendementsdoelstelling en hetrisicobudgetvast. Het bestuur stelt verder vast
ABTN 20150604.def
34
welke scenario's het fonds (hard) kunnen raken en benoemt deze, inclusief de achterliggende aannames en veronderstellingen, om concreet op te sturen. 3. Opdrachtformulering De BAC van PGB vertaalt de beleidsmatrix naar een opdrachtformulering voor de uitvoeringsorganisatie. In de opdrachtformulering wordt geregeld: de (over)rendements-doelstelling, risicobudget, risicogrens en het geven van advies door de uitvoeringsorganisatie over het door het bestuur vast te stellen strategisch beleggingsplan. De risicogrens is de maximale spijt in dekkingsgraad die het fonds kan en wil lopen bij scenario's. Verder staat in de opdrachtformulering de manier van bijsturing op het risicobudget, de horizon waarvoor dit van toepassing is (drie tot vijfjaar), de beleggingsovertuigingen op basis waarvan de portefeuille wordt ingevuld en de belangrijkste risicofactoren en beleggingscategorieën die moeten worden opgenomen ('normportefeuille'). Zie voor normportefeuille, benchmarks en - beleggingsrichtlijnen PGB 2015 bijlage 3. 4. Portefeuilleconstructie De uitvoeringsorganisatie adviseert het bestuur op basis van de opdrachtformulering over de strategische asset allocatie, gegeven de (over)rendementsdoelstelling en risicobudget. De uitvoeringsorganisatie toetst de portefeuille aan de verschillende scenario's en adviseert op basis hiervan de beste portefeuille voor het beleggingsplan ('normportefeuille'). Het bestuur stelt het strategisch beleggingsplan vast. 5. Implementatie De uitvoeringsorganisatie implementeert de portefeuille. Bij de inrichting en uitvoering zijn de door PGB opgestelde beleggingsovertuigingen leidend, zodat keuzes, adviezen voor intern/extern, actief/passief, liquide/illiquide beleggingen etc. voor bestuur terug te voeren zijn op, en vallen binnen, de kaders van de beleggingsovertuigingen. 6. Monitoring. evaluatie en biisturing De balans en de beleggingen worden gemonitord op de vooraf bepaalde kaders op drie manieren: a. Bij de balanssturing wordt gestuurd op het risicobudget. De mate vari risico wordt bijgestuurd door de schokken van scenario's toe te passen; b. Bij de beleggingen wordt gemonitord op bandbreedtes en vooraf bepaalde evaluatiecriteria; c. De onderiiggende aannames worden gemonitord. B.
Feedbackloops
Als gevolg van de monitoring kunnen een of twee feedbackloops worden geïnitieerd: bijsturen binnen het kader, en wijzigingen van het kader. 1. Bijsturen binnen kader (de'onder'kant van het proces): Als de balans en beleggingsportefeuille veranderen maar de aannames zijn niet gewijzigd, dan zal de uitvoeringsorganisatie binnen de vooraf bepaalde grenzen bijsturen. 2. Wijzigingen buiten kader (de 'boven'kant van het proces): Als in de monitoring blijkt dat de aannames veranderen, dan zal bekeken moeten worden of dit valt binnen de beleidsmatrix (stap 2), waarmee het kader/normen worden bijgesteld. De aannames kunnen ook sterk veranderen, waardoor de beleidsmatrix opnieuw moet worden opgesteld, in dat geval zullen de doelen herijkt worden (stap 1). De uitvoeringsorganisatie en de BAC van PGB leggen de verantwoording af aan het bestuur op basis van de bovenbeschreven stappen.
ABTN 20150604.def
35
5.6 Prudent person De soliditeit, zorgvuldigheid en transparantie die dooriopen wordt door het pensioenfonds bij het vaststellen van de ambitie, doelen en maatstaven, risicohouding PGB, beleggingsovertuigingen en balanssturing leidt tot een zorgvuldig proces. A.
Soliditeit, zorgvuldigheid en transparantie zijn belangrijke principes voor de vastlegging, invulling en naleving van het beleggingsbeleid:
1. Vastlegging beleggingsbeleid Het dient voor eenieder (van deelnemers van het fonds tot de certificerend actuaris) duidelijk te zijn op welke wijze het bestuur, rekening houdend met de specifieke verplichtingen van het fonds, tot het vastgestelde beleid is gekomen. Hiervoor is een zorgvuldige onderbouwing vereist. Een ALM-studie is het geëigende instrument om tot deze onderbouwing te komen (zie paragraaf 5.2 tot en met 5.5). 2. Invulling beleggingsbeleid De daadwerkelijke invulling van het beleggingsbeleid is van groot belang. De vertaling van het strategisch beleid naar implementatie in de beleggingsportefeuille kan bij onvoldoende soliditeit, zorgvuldigheid en transparantie leiden tot ongewenste risico's. Belangrijk onderdeel daarbij is de opzet van de rente-afdekking, vooral omdat het renterisico voor pensioenfondsen het duidelijkst aanwezige risico is (zie paragraaf 5.6 tot en met 5.19). 3. Naleving beleggingsbeleid De naleving van het beleggingsbeleid raakt twee belangrijke aspecten van prudent-person. Ten eerste is het belangrijk dat het beleggingsbeleid is uitgevoerd binnen het geformuleerde risicokader, zodat het bestuur voldoende grip heeft gehouden op het risicoprofiel van het fonds. Daarnaast is de naleving van het beleggingsbeleid noodzakelijk voor de verantwoording naar de deelnemers van de behaalde rendementen. Een gedegen verantwoording van het beleggingsbeleid is alleen mogelijk indien het besluitvormings- en beleggingsproces eenduidig is vormgegeven en zorgvuldig is vastgelegd (zie paragraaf 5.2 tot en met 5.19). B.
De certificerend actuaris onderzoekt jaariijks voor het afgeven van een actuariële verklaring of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. Het bestuur is zich bewust dat prudent person wetgeving in ontwikkeling is en dat lagere wetgeving onderweg is.
Artikel 135 van de Pensioenwet beschrijft de eisen ten aanzien van de beleggingen. In dit kader dient het bestuur een beleid te voeren dat in overeenstemming is met de zogenaamde 'prudent-person regel'. In artikel 135 wordt eveneens verwezen naar het Besluit Financieel Toetsingskader (FTK) waarin nadere regels gesteld worden aan het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Bij de bepaling of het bestuur zich heeft gehouden aan de prudentperson regel wordt aangesloten bij de beschrijving in Artikel 135 van de Pensioenwet en Artikel 13 van het Besluit FTK Pensioenfondsen. Deze toetsing houdt in grote lijnen in dat: a. De waarden worden belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden; b. De activa zodanig worden belegd dat de kwaliteit, veiligheid, liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd; c. De activa die ter dekking van de pensioenverplichtingen worden aangehouden, worden belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen; d. De activa hoofdzakelijk worden belegd op gereglementeerde markten; e. Beleggingen in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het beleggingsrisico (-en risicoprofiel) ofeen doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Een bovenmatig risico m.b.t. een en dezelfde tegenpartij en andere derivatenverrichtingen wordt vermeden; f De activa naar behoren worden gediversifieerd over waarden en emittenten. Risicoaccumulatie in de portefeuille wordt vermeden en beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste
ABTN 201506O4.def
36
g.
5% van de portefeuille. Beleggingen in ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, worden beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille; De beleggingen gewaardeerd zijn op basis van marktwaardering (en waartegen ze künnen worden verhandeld).
5.7 Maatschappelijk verantwoord beleggen Maatschappelijk verantwoord beleggen (MVB) is beleggen op grond van financiële, sociale, bestuurlijke en milieuoverwegingen. PGB streeft er in zijn strategisch beleggingsbeleid naar om de premie en de pensioenen van deelnemers en pensioengerechtigden maatschappelijk verantwoord te beleggen. Naast het behalen van een zo hoog en zo stabiel mogelijk rendement is ook van belang waarin wordt belegd. Deze maatschappelijke verantwoordelijkheid is bij PGB uitgewerkt in uitsluitingsbeleid, duurzaamheidsinvesteringen en via het stemgedrag op aandeelhoudersvergaderingen en het actief in gesprek gaan met ondernemingen. Het MVB-beleid wordt op alle beleggingscategorieën toegepast. Beleggingsfondsen en de portefeuilles voor afdekking van de rente- en valutarisico's (voornamelijk derivateninstrumenten) zijn uitgezonderd, omdat het fonds daar geen invloed op kan uitoefenen. Bij de selectie van beleggingsfondsen genieten vermogensbeheerders die voldoen aan het MVB-beleid van PGB de voorkeur. A.
Uitsluitingsbeleid
1.
In het kader van uitsluitingsbeleid, worden ondernemingen geweerd als zij niet voldoen aan de door het fonds gehanteerde duurzaamheidscriteria. Dit beleid is gebaseerd op de tien Principes van de Verenigde Naties aangevuld met het verbod op beleggingen in controversiële wapens. De principes van de VN hebben betrekking op de naleving van internationaal erkende mensenrechten, de ondersteuning van arbeldsstandaarden, de aandacht voor het milieu en de bestrijding van corruptie. Bij de controversiële wapens gaat het om wapens die veel slachtoffers maken, zoals anti-persoonsmijnen, clusterbommen en chemische- en biologische wapens. De beleggingsportefeuille wordt ex ante en ex post nagelopen op grond van de uitgangspunten. Per kwartaal wordt een lijst van ondernemingen opgesteld die uitgesloten worden van belegging. Bij het opstellen van de lijst maakt PGB gebruik van de input van een externe specialist. Mocht uit de periodieke toetsing of nader onderzoek blijken dat ondernemingen niet voldoen aan de gestelde criteria dan worden ze geweerd uit het beleggingsuniversum van PGB. Nucleaire wapens zijn in het huidige uitsluitingsbeleid van het fonds niet opgenomen. Het fonds volgt in deze de lijn van de nationale wetgeving en internationale verdragen. Kernwapens worden daarin vooralsnog als noodzakelijke middelen gezien om de stabiliteit en de vrede te kunnen handhaven. PGB evalueert jaarlijks zijn uitsluitingsbeleid. Het bestuur volgt de ontwikkelingen op het gebied van MVB bij zijn deelnemers en de maatschappij. De ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn om het uitsluitingsbeleid verder aan te scherpen.
2.
3.
B.
Best-in-class en duurzaamheidsinvesteringen
Ondernemingen die goed scoren op de duurzaamheidscriteria (best-in-class) zullen naar verwachting op de langere termijn beter presteren dan ondernemingen die dat niet doen. Duurzaamheidsinvesteringen zijn themabeleggingen, zoals in wind- en zonne-energie, technologieën voor optimale energiebenutting of energiebesparing en beleggingen met een sterke maatschappelijke focus zoals investeringen in ouderenwoningen of micro-financiering. PGB belegt ca. 2% van het vermogen in duurzaamheidsinvesteringen. C.
Actief in gesprek en stemmen
PGB heeft als belegger met lange termijn verplichtingen naar zijn deelnemers behoefte aan een stabiele en betrouwbare omgeving. Ondernemingen moeten de belangen van de beleggers duurzaam kunnen waarborgen. PGB hecht bij de selectie van haar beleggingen veel waarde aan deugdelijk ondememingsbestuur en naleving van wet- en regelgeving door de ondernemingen. Voor uitvoering van dit beleid heeft PGB aansluiting gezocht bij
ABTN 20150604.def
37
verschillende belangenbehartigers. Zo is het fonds betrokken bij Eumedion, dat de belangen van institutionele ~ beleggers behartigt op het gebied van goed ondememingsbestuur. Verder heeft het fonds voor het actiefin gesprek gaan met ondernemingen, ook wel engagement genoemd, vermogensbeheerders opdracht gegeven dat in naam van PGB uit te voeren. Ook stemt het fonds op aandeelhoudersvergaderingen van beursgenoteerde ondernemingen. Op de eerste plaats door persoonlijke deelname aan de vergadering. Op de tweede plaats door bij volmacht de stem uit te laten brengen. PGB geeft zijn stemgedrag tijdens algemene aandeelhoudersvergaderingen (AVA's) bij Nederlandse en Europese ondernemingen en zijn activiteiten in het kader van engagement weer via zijn website. D.
Verantwoording
Het fonds legt verantwoording af over het gevoerde beleid, de samenstelling van de beleggingsportefeuille en de behaalde resultaten in kwartaalberichten en in het Jaarverslag. De samenstelling van de beursgenoteerde aandelenbeleggingen en de obligatieportefeuille worden periodiek op de website gepubliceerd. 5.8 Beheerst beloningsbeleid PGB streeft een acceptabel en marktconform kostenniveau na voor het uitvoeren van zijn beleggingsbeleid dat past binnen de internationale standaarden over beloningsbeleid (inclusief wetgeving). 1.
2.
Op hoofdlijnen moet een beloningsstructuur zorgen voor een goede'alignment of interest'en moet deze maatschappelijk verantwoord zijn. Voor passief beheerde beleggingen is de vergoeding vast. Bij actief beheerde beleggingen is dit ook het uitgangspunt, maar kan een variabele vergoeding optimaal zijn. Bij het aanstellen en het beoordelen van externe vermogensbeheerders zal PGB de beloningsstructuur kiezen die het best past. Hierbij wordt rekening gehouden met de hoogte ervan, de context van de betreffende beleggingscategorie en belegginsstrategie. Per casus wordt afgewogen wat de best passende beloningsstructuur is. Van belang is de Juiste en passende combinatie van mogelijk verschillende beloningscomponenten die zorgt voor een goede 'alignment', de beste kosten-batenafweging en maatschappelijke acceptatie.
5.9 Herbalanceringsbeleid Het herbalanceringsbeleid van PGB kent als uitgangspunt dat zolang beleggingscategorieën en derivaten binnen de respectievelijke bandbreedtes blijven niet tot herbalancering wordt overgegaan. De bandbreedtes van PGB zijn dusdanig vastgesteld dat het handelen binnen deze bandbreedtes in ieder geval tot additionele kosten leidt, maar naar verwachting niet leidt tot systematisch hogere rendementen. Het tijdselement, zoals bijvoorbeeld 'standaard per kwartaal herbalanceren', speelt derhalve geen rol in het beleid van het fonds (zie bijlage 3 voor herbalanceringsbeleid derivaten). A.
Bevoegdheid tot herbalancering
1.
Het bestuur heeft een balansbeheer adviescommissie (BAC) benoemd die gevormd wordt door bestuursleden, vertegenwoordigers van de uitvoeringsorganisatie en externe adviseurs (zie ook het reglement van de BAC). Het bestuur heeft aan deze BAC voor zover het bestaande producten en mandaten respectievelijk fondsen betreft, de bevoegdheid gedelegeerd om binnen de bandbreedtes van het geldende strategisch beleggingsplan en binnen het risicoprofiel van het fonds besluiten te nemen en zo nodig te herbalanceren. Deze bandbreedtes staan ook beschreven in het geldende strategisch beleggingsplan (zie ook bijlage 2). De invulling van deze bevoegdheid geschiedt in eerste instantie op basis van minimalisatie van transactiekosten, in de tweede plaats op basis van onder- respectievelijk overwegingen elders in de beleggingsportefeuille en in de derde plaats op basis van verwachte vergoedingen voor te lopen risico's (risicopremies). Voorts worden meegewogen liquiditeitsprognoses, collectieve waardeoverdrachten en nieuwe wet- en regelgeving. Op het moment dat bandbreedtes in het geldende strategisch beleggingsplan door ontwikkelingen in de markt worden over- of onderschreden moet de portefeuille(s) binnen veertien dagen (tien werkdagen) na constatering door de compliance afdeling van de uitvoeringsorganisatie, die op dagbasis de bandbreedtes
2.
ABTN 20150604,def
38
3.
monitort, weer in balans - binnen de bandbreedtes - worden gebracht. Deze bevoegdheid is aan de BAC gedelegeerd. Ingeval de BAC oordeelt dat meer tijd nodig is om de juiste herallocatie aan te gaan en/of om bij het bestuur een gefundeerd verzoek ter besluitvorming te kunnen neerieggen kan de BAC deze periode van veertien dagen (tien werkdagen) gemotiveerd en vastgelegd in de notulen van de BAC eenmalig veriengen. De bevoegdheid om buiten de bandbreedtes gepositioneerd te blijven na over- of onderschrijdlng door ontwikkelingen in de markt en/of actief voor een positie buiten de bandbreedtes te kiezen, ligt nadrukkelijk bij het bestuur. In de regel zal de uitvoeringsorganisatie de BAC adviseren en vervolgens de BAC het bestuur om buiten de bandbreedtes gepositioneerd te blijven of te zijn.
5.10 Renterisicobeleid Het beheersen van het renterisico en curverisico dat PGB loopt, neemt een belangrijke plaats in het strategisch beleggingsbeleid van het fonds in. Ingeval PGB namelijk geen maatregelen zou nemen om het renterisico van het fonds te beheersen, dan zou elke mutatie in de rente® van 1% leiden tot een mutatie van de nominale dekkingsgraad van ca. 18%. Het doel van het rente-afdekkingsbeleid is om het genoemde renterisico dusdanig te beheersen dat het resterende renterisico na rente-afdekking zo goed als mogelijk aansluit bij het ambitie en risicoprofiel van het fonds. De centrale vraag bij het rente-afdekkingsbeleid is voor hoeveel procent het fonds het renterisico wil afdekken; het rente-afdekkingspercentage. Voor het invullen van het rente-afdekkingsbeleid is de matching portefeuille. Het doel van de matching portefeuille is het zodanig vormgeven van de portefeuille dat het rente-afdekkingsbeleid zo optimaal mogelijk wordt ingevuld. De matching portefeuille bestaat uit beleggingscategorieën die passen bij het doel van deze portefeuille. A.
Definities
1.
Renterisico: Het risico dat als gevolg van rentebeweging de op actuele curves berekende reserve van het fonds beweegt. Rente-afdekkingsbeleid: Het geheel van maatregelen waarmee het saldo van renterisico van de beleggingen en verplichtingen beheerd wordt. Rente-afdekkingspercentage: Het renterisico van de beleggingen uitgedrukt als percentage van het renterisico van de verplichtingen, eventueel uitgesplitst naar looptijd-buckets. Rentegevoeligheid: De rentegevoeligheid wordt gemeten als het bedrag in euro's waarmee beleggingen en verplichtingen bewegen als gevolg van een beweging van 0,01% (een honderdste procent) van de op de actuele zesmaands Euribor swapcurve gebaseerde zeroswaprente-curve.
2. 3. 4.
B.
Rente-afdekkingsbeleid
1.
Het rente-afdekkingsbeleid van PGB is gericht op het matchen van de kasstromen van de nominale pensioenverplichtingen, de toekomstige nominale pensioenuitkeringen, waarbij ook het zogenaamde 'basisrisico' zoveel als mogelijk is gemitigeerd wordt. Om dit te realiseren dient de matching portefeuille dusdanig samengesteld te zijn dat de coupons en aflossingen van de matching portefeuille per gedefinieerd tijdvak de omvang en de kredietwaardigheid (gewogen gemiddeld) heeft van het gekozen renteafdekkingspercentage per gedefinieerd tijdvak vermenigvuldigd met de nominale pensioenverplichtingen. In dat geval is het fonds in elk tijdvak (bucket) gematcht en is de curvepositionering neutraal. De beleggingscategorieën die opgenomen zijn in de matching portefeuille dienen voor die benodigde kasstromen te zorgen. PGB heeft een curve-positioneringsbeleid, omdat het forids enerzijds kiest voor een rente-afdekkingsbeleid wat gebaseerd is op marktrentes, maar anderzijds te maken heeft met het feit dat de nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd dienen te worden met een voorgeschreven rente (DNB-UFR-curve). Deze curve bestaat tot jaar 20 uit de marktrente, maar wordt door de voorgeschreven zogenaamde 'UFRmethodiek' hoe verder de looptijd reikt minder gevoelig voor de daadwerkelijke marktrente.
2.
6 Dit is de rente waartegen de nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd dienen te worden.
ABTN 20150604.def
39
3.
De gekozen maatstaf om te meten of het rente-afdekkingsbeleid effectief is, is de 'Present Value of 1 basispoint' (PVOl). Deze maatstaf voor de rentegevoeligheid meet hoe gevoelig een bucket is in euro's voor de verandering van de rente met één basispunt. Door aan elke bucket een maximale PVOl-limiet te koppelen wordt het renterisico van de nominale pensioenverplichtingen beheerst. De (ex post) uitkomsten worden op maandbasis in de BAC besproken.
5.11 Valutarisicobeleid Het uitgangspunt van PGB is dat het lopen van valutarisico niet beloond wordt. Het levert op lange termijn geen risicopremie op. Dit pleit er in principe voor om valutarisico volledig af te dekken. Wetenschappelijk onderzoek geeft een genuanceerder beeld. Een algemeen inzicht is dat valutarisico van obligaties afgedekt moet worden en dat valutarisico van aandelen niet volledig afgedekt moet worden. Wat 'niet volledig' precies betekent, daar is geen gedeeld beeld over. De meeste studies wijzen op 'ergens tussen de 50 en 100%'. A.
PGB kiest ervoor om valuta's van opkomende landen niet af te dekken, vreemde valuta's van aandelen ontwikkelde landen voor 75% afte dekken en alle overige vreemde valuta's wel afte dekken; infrastructuur en vastgoed worden qua beleggingskarakteristieken onder obligaties geschaard en worden dus ook volledig afgedekt.
B.
De redenen voor PGB om valuta's van opkomende landen niet af te dekken, zijn:
1.
Relatief hoge kosten van afdekken (en het soms ontbreken van afdekkingsmogelijkheden); Diversificatievoordelen door 'zwakke valuta, hogere aandelenkoersen', (vooral voor de op export georiënteerde ondernemingen), en vice versa; Hogere productiviteitsgroei (zoals in de opkomende landen) leidt tot hogere lonen en hogere lonen leiden tot een hogere, reële valutakoers.
2. 3.
C.
De redenen voor PGB om vreemde valuta's van aandelen ontwikkelde landen voor 75% af te dekken, met als bandbreedte 70%-100%, zijn:
1.
Diversificatievoordelen door 'zwakke valuta, hogere aandelenkoersen', (vooral voor de op export georiënteerde ondernemingen), en vice versa; En, in praktische zin invulling geven aan wat in de wetenschappelijk onderzoek als optimum wordt gezien ('ergens tussen de 50% en 100%').
2.
5.12 Liquiditeitsrisicobeleid Het liquiditeitsrisicobeleid is gesplitst in een korte - en een lange termijn liquiditeitsbeleid. 1.
2.
3.
Mogelijke bronnen van liquiditeitsbehoefte zijn vooral het doen van pensioenuitkeringen, het doorrollen van valutatermijncontracten, het betalen van (korte) rente op de eurorenteswaps, het opgevraagd worden van commitments voor onroerend goed, infrastructuur en private equity en herbalanceringsbeleid (zie paragraaf 5.9). Het korte termijn liquiditeitsbeleid stelt normen aan cash, deposito's en andere korte geldmarktinstrumenten om te kunnen voldoen aan de liquiditeitsbehoefte in een normaal en in een stress-scenario voor de komende vijf weken (kasmanagement). Het lange termijn liquiditeitsbeleid stelt maxima aan illiquide beleggingen in de matching - en return portefeuille voor het kunnen opvangen van liquiditeitsbehoefte in een lange termijn stress-scenario en het waarborgen van herbalanceringsvereisten.
ABTN 20150604.def
40
4. 5. 1. 2.
Het maximum aan illiquide beleggingen in de matching portefeuille bedraagt 40% van de portefeuille na schok7 en na de liquiditeitsvereiste voor derivaten en rebalancing. Het maximum aan illiquide beleggingen in de return portefeuille bedraagt 30% van de portefeuille na schok en na de liquiditeitsvereiste voor derivaten en rebalancing. PGB gaat conform artikel 136 van de Pensioenwet geen leningen aan en treedt niet namens derde partijen op als garant. Het liquiditeitsrisicobeleid van PGB wordt halfjaariijks geëvalueerd en, indien nodig, aangepast op basis van onder meer stress-scenario's, balanssturings- en derivatenbeleid.
5.13 Derivatenbeleid Derivaten zijn afgeleide financiële instrumenten diegebruikt worden om risico's afte dekken en/of voor efficiënt portefeuillebeheer, maar inherent ook risico's met zich meebrengen. Het derivatenbeleid van PGB is erop gericht om derivaten alleen in te zetten voor de reductie van risico's die het fonds loopt. De derivaten die PGB op structurele wijze inzet, zijn eurorenteswaps (in de matching portefeuille ten behoeven van het renterisicobeleid) en valutatermijncontracten (in de return portefeuille ten behoeven van het valutarisicobeleid). Voordat een nieuw derivateninstrument in gebruik wordt genomen, wordt het derivateninstrument opgenomen in het productenboek, voert de uitvoeringsorganisatie.een adequate risicoanalyse van het product uit, waarin onder meer de zogenaamde 'FIRM-risico's behandeld worden, schakelt het waar nodig externe expertise in en brengt het onder meer de bijbehorende contracten en administratieve systemen op orde. A.
Maximum aan derivaten
De maximale marktwaarde van eurorenteswaps en valutatermijncontracten is 10% van de waarde van de totale beleggingsportefeuille van PGB. Dit impliceert, gegeven de waarde van de totale beleggingsportefeuille van ca. 20 miljard euro, dat bij een maximale waarde van ca. 2 miljard euro, positief of negatief, de uitvoeringsorganisatie de BAC en de BAC vervolgens het bestuur zal inlichten dat herbalanceren nodig is. De BAC brengt kort daarop een advies uit aan het bestuur dat gericht zal zijn op de zogenaamde 'reset' van derivatenposities, waarbij een deel van de opgelopen waarde wordt gerealiseerd (ontvangen of betalen van gelden). B.
Liquiditeitsrisico
Met het afdekken van risico's met behulp van derivaten wordt liquiditeitsrisico geïntroduceerd. Vooral bij extreme uitslagen op de financiële markten kan dit problemen opleveren. Het fonds heeft een liquiditeitsrisicobeleid (zie paragraaf 5.12) dat erop is gericht te voorkomen dat er onvoldoende geld beschikbaar is doordat de inkomende en uitgaande geldstromen van welke onderiiggende aard dan ook niet goed genoeg op elkaar zijn afgestemd qua timing en/of omvang. C.
Tegenpartilrisico
Een transactie in derivaten kan onderpand vereisen als de positie (tussentijds) veriies oplevert. Derivaten worden vaak niet op de beurs verhandeld, maar 'over the counter ('OTC'). OTC-derivaten zijn soms minder goed verhandelbaar dan beursgenoteerde derivaten. Bovendien creëert een onderhandse transactie tegenpartijrisico (zie paragraaf 5.14). Alle valutatermijncontracten van het fonds worden met zogenaamde 'continuous linked settlement' ('CLS') afgewikkeld. 5.14 Tegenpartijrisicobeleid Het doel van tegenpartijrisicobeleid is het voorkomen dan wel beperken van veriies als tegenpartijen hun verplichtingen niet of deels niet kunnen nakomen. Dit risico is van belang bij het afsluiten van deposito's, maar ook bij OTC-transacties (transacties die buiten de beurs om plaatsvinden). 7 De renteschok is plus 2%, de aandelenschok is min 40%, de schok voor de overige beleggingscategorieën van de return portfolio is min 20% en de valutaschok is min 20%.
ABTN 20150604.def
41
Deze risico's worden via de volgende maatregelen beheerst: A. B.
Tegenpartijrisicobeleid algemeen Juridische voorwaarden OTC-transacties
A. Tegenpartijrisicobeleid algemeen Het tegenpartijrisicobeleid bestaat uit de volgende elementen: 1. Kredietwaardigheid tegenpartijen; 2. Tegenpartijlijst derivaten en geldmarktlimietenlijst; 3. Tegenpartij risicolimieten; 4. Cumulatielimieten. 1. Kredietwaardigheid tegenpartijen: Beleggingsrichtlijnen voor tegenpartijen (minimum kredietwaardigheid/credit rating): a. Ze moeten beschikken over een minimale credit rating van A-; b. Het land dat het (hoofd)toezicht houdt op de tegenpartij moet beschikken over een minimale credit rating van AA (dit is nader gespecificeerd tot: Australië, Canada, Duitsland, Nèderiand, Nieuw-Zeeland, VK, VS, Scandinavië (exclusief IJsland) en Zwitseriand). Indien de tegenpartij of het land van (hoofd)toezicht niet (meer) beschikt over de vereiste kredietwaardigheid, kunnen geen nieuwe OTC-transacties en deposito's worden aangegaan met die tegenpartij. Het bestuur zal alle bestaande contracten opnieuw beoordelen en daarover een besluit nemen. Het vaststellen van de kredietwaardigheid gebeurt volgens de methodiek dat de (lange termijn) middelste credit rating wordt gehanteerd van S&P, Moody's en Fitch. Tot slot, wordt van elke tegenpartij maandelijks over de zogenaamde '5 jaars CDSspread' gerapporteerd. Een CDS-spread van boven de 300 basispunten is een vroege waarschuwing dat de desbetreffende tegenpartij mogelijk haar status als kredietwaardige tegenpartij aan het verliezen is. Ingeval van een 5 Jaars CDS-spread van boven de 400 basispunten zal het bestuur alle bestaande contracten opnieuw beoordelen en daarover een besluit nemen. 2. Tegenpartijlijst derivaten en geldmarktlimietenlijst Voor derivaten wordt uit de banken die voldoen aan de eisen voor kredietwaardigheid een tegenpartijlijst samengesteld. Voor de tegenpartijlijst worden banken, naast de dagelijkse toets op kredietwaardigheid, getoetst op zaken als goede prijsstelling, aanwezigheid in de markt en onderzoek. De lijst wordt per kwartaal opnieuw bekeken door de uitvoeringsorganisatie, waarna eventuele wijzigingen aan de BAC worden voorgelegd. Voor geldmarkttransacties is een vergelijkbare lijst samengesteld van partijen waarmee geldmarkttransacties verricht mogen worden ('de geldmarktlimietenlijst'). Voor de geldmarktlimietenlijst gelden dezelfde criteria als voor de tegenpartijlijst, met uitzondering van de eis dat met deze partijen een zogenaamde 'ISDA' en 'CSA' is aangegaan. Ook deze lijst wordt per kwartaal opnieuw bekeken, waarna eventuele wijzigingen aan de BAC worden voorgelegd. 3. Tegenpartij risicolimieten Voor partijen die op de tegenpartijlijst derivaten of op de geldmarktlimieten lijst staan worden de volgende grenzen aan de exposure gesteld (zie ook bijlage 3): Xegenpahu^icSlirïiWtrn
'v
Kredietwaardigheid tegenpartij Kredietwaardigheid land hoofdtoezicht tegenpartij
Minimaal AMlnimaal AA (Australië, Canada, Duitsland, Nederland, NieuwZeeland, VK, VS, Scandinavië (exclusief IJsland) en Zwitserland)
Specifiek voor deposito's Specifiek voor deposito's
Maximaal per tegenpartij: 150 miljoen euro Maximale duur uitzetting: vijf weken
Specifiek voor eurorenteswaps en -swaptions
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro
ABTN 20150604.def
42
Specifiek voor eurorenteswaps en -swaptions
Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor credit default swaps Specifiek voor credit default swaps
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 500 miljoen euro Maximale marktwaarde per tegenpartij; 125 miljoen euro
Specifiek voor Inflatie swaps Specifiek voor inflatie swaps
Maximale initiële hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor aandelenopties Specifiek voor aandelenopties
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor commodity swaps Specifiek voor commodity swaps
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor valutatermijncontracten en valutaopties Specifiek voor valutatermijncontracten en valutaopties
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor repo's Specifiek voor repo's
Maximale hoofdsom: 500 miljoen euro Maximale looptijd: 6 maanden
Figuur: Tegenpartij risicolimieten
Specifiek voor repurchasetransacties (repo's) geldt dat naast de twee genoemde risicolimieten het bestuur dan wel de voorzitter van de BAC, tevens bestuurslid, vooraf toestemming moet geven voor de inzet van dit instrument door de uitvoeringsorganisatie. Deze inzet kan alleen plaatsvinden in verband met een tijdelijke liquiditeitsbehoefte op korte termijn of in verband met voorfinanciering van beleggingen naar aanleidingen van collectieve waardeoverdrachten aan het fonds. 4. Cumulatielimieten Om te voorkomen dat de totale blootstelling aan een tegenpartij, door het afsluiten van verschillende producten, te hoog wordt, bestaan de volgende cumulatielimieten: a. Voor alle transacties samen is de maximale marktwaarde per tegenpartij 500 miljoen euro; b. Voor alle transacties samen is de maximale (initiële) hoofdsom per tegenpartij twee miljard euro. In geval van valutatermijncontracten wordt, waar mogelijk, gewerkt met 'continuous linked settlement' ('CLS'), waardoor bedragen niet eenmaal per dag, maar lopend gedurende de dag geboekt worden. Hiermee wordt het zogenaamde 'intraday' risico op tegenpartijen beperkt. Voor effectentransacties streeft PGB, via de custodian, naar afwikkeling op 'delivery versus payment' basis. B. Juridische voorwaarden OTC-transacties Het juridisch beleid voor OTC-transacties heeft als doel: a. Controle hebben op het moment van contracteren en beëindigen van de transacties; b. Voorkomen van contractbreuk naar Angelsaksisch recht; c. Voorkomen dat door eenzijdigheid van de bepalingen in de zogenaamde 'schedules' bij de zogenaamde 'master agreements' een onnodig extra risico wordt gelopen of dat bepalingen geaccepteerd worden die louter nuttig zijn voor de wederpartij van PGB; en d. Beperken van verliezen indien een tegenpartij in gebreke blijft. OTC-transacties worden uitsluitend afgesloten als met de betreffende bank een ISDA/CSA overeenkomst getekend is. De ISDA/CSA is de grondslag voor de juridische verhouding tussen twee partijen die buiten de beurs een transactie met elkaar willen aangaan. Deze overeenkomst bestaat uit drie delen, (i) een algemeen deel; de ISDA master agreement, (ii) een deel met specifieke Juridische voorwaarden; de schedule bij de master agreement
ABTN 20150604.def
43
('schedule') en (iii) een overeenkomst voor het stellen van onderpand; de Credit Support Annex ('CSA'). De ISDA master agreement is een vaststaand document van de International Swaps and Derivatives Association ('ISDA'). Voor de Schedule en CSA heeft de uitvoeringsorganisatie beleid opgesteld waaraan de afgesloten overeenkomsten moeten voldoen. Afwijkingen van dit beleid worden per geval door de afdeling juridische zaken van de uitvoeringsorganisatie beoordeeld en gedocumenteerd. Een keer per jaar, in het vierde kwartaal, vindt evaluatie van het beleid plaats. De schedule en CSA zijn onderdeel van het beleid voor juridisch tegenpartijrisico. De andere elementen zijn tegenpartijlijst, tegenpartij risicolimieten en CLS. Het beleid voor de Juridische voorwaarden van de Schedule borgt dat aan bovengenoemde punten twee en drie van het juridisch beleid voldaan wordt. De CSA gaat specifiek in op het tegenpartijrisico dat over en weer ontstaat bij het stellen van en verkrijgen van onderpand (collateral) op de onderiiggende derivatenpositie. Door het stellen van collateral, veelal kwalitatief hoogwaardige staatsobligaties en/of liquiditeiten, wordt het tegenpartijrisico sterk gemitigeerd. De uitwisseling van collateral gebeurt dagelijks over en weer en is afhankelijk van de onderliggende waarde van het OTC-derivaat. Hiermee wordt punt vier van het juridisch beleid gerealiseerd. Het juridisch beleid verbetert de prijsstelling van de onderliggende OTC-transactie en mitigeert het tegenpartijrisico. 5.15 Securities lending beleid Securities lending is een vorm van dienstveriening waarbij in dit geval PGB aandelen en/of obligaties uitleent aan een andere financiële instelling en hiervoor een vergoeding krijgt. PGB heeft in 2014 een beleids- en toetsingskader voor securities lending geformuleerd (voor tegenpartijrisico, collateral risico, cash collateral risico, operationeel risico. Juridisch risico, reputatierisico en overige risico's). PGB heeft sinds 2008 niet meer geparticipeerd in uitleenprogramma's, met uitzondering van beleggingsfondsen van het fonds waarvan op grond van de prospectus de mogelijkheid bestaat om hieraan deel te nemen. Deze beleggingsfondsen zijn getoetst volgens het beleids- en toetsingskader en akkoord bevonden om te participeren in uitleenprogramma's. 5.16 Uitvoering balansbeheer Het strategisch beleggingsplan is opgesteld in lijn met het 'matching' en 'return' concept. De matching portefeuille heeft voornamelijk ten doel om het renterisico en curverisico afte dekken tot het nagestreefde percentage. De return portefeuille is bedoeld om rendement te genereren hoger dan het rendement van de verplichtingen, binnen het risicoprofiel dat PGB kan dragen. De return portefeuille genereert de middelen om de deelnemers een waardevast pensioen te bieden waarbij de kans op korten wordt geminimaliseerd en uitvoering plaatsvindt tegen relatief lage kosten. In de matching portefeuille word naast fysieke vastrentende waarden ook gebruik gemaakt van eurorenteswaps om de gewenste renterisico-afdekking te verkrijgen, rekening houdend met de looptijdsegmenten van de verplichtingen. In de return portefeuille wordt gebruik gemaakt van valutatermijncontracten om het vreemde valutarisico te beheersen en om effectieve exposure naar deelmarkten te verkrijgen binnen liquiditeitskaders. Bij het beheer van de beleggingscategorieën zijn en worden in ieder geval de volgende afwegingen gemaakt: a. Of de risicobeheersing op prudente manier kan plaatsvinden; b. Of de benodigde beheerkosten acceptabel zijn in relatie tot de toegevoegde waarde van de beleggingscategorie; c. Of er voldoende expertise en capaciteit binnen het fonds en de uitvoeringsorganisatie aanwezig is; d. Of de beloningsstructuur gepast is. Hiertoe werkt PGB onder meer met een productenboek, waarin de financiële instrumenten worden beschreven waarin het fonds direct belegt.
ABTN 20150604.def
44
Dagelijkse uitvoering Strategisch beleggingsplan 1.
2. 3.
De dagelijkse uitvoering van het strategisch beleggingsplan is door het bestuur uitbesteed aan de uitvoeringsorganisatie (zie ook stap 3 opdrachtformulering in paragraaf 5.5 balanssturing). De koppeling tussen de feitelijke beleggingsportefeuille en de normportefeuille van het strategisch beleggingsplan wordt verantwoord in de rapportagestructuur, die is overeengekomen en in de zogenaamde 'Service Level Agreement' ('SLA') is vastgelegd. De ruimte die is toegestaan tussen de feitelijke en de normportefeuille is in het ALM-proces getoetst en in het strategisch beleggingsplan vastgelegd. De belangrijkste beleggingsrichtlijnen betreffen de allocatie naar beleggingscategorieën met toegestane bandbreedtes, rente-, valuta-, tegenpartij- en liquiditeitsbeleid, herbalanceringsbeleid voor derivaten, regioverdelingen, tracking errors, ratings en exposures (zie bijlage 3). Het dagelijks beheer van de portefeuilles door de uitvoeringsorganisatie vindt zowel extern (zie paragraaf 5.16.1) als intern (zie paragraaf 5.16.2) plaats. De effecten zijn door het bestuur in bewaring gegeven bij een onafhankelijke custodian, waarmee afspraken zijn gemaakt over de gewenste informatieverschaffing. De beleggingsadministratie is in opdracht van de uitvoeringsorganisatie uitbesteed aan de custodian, waarbij de invoer van transacties geschiedt door de verschillende vermogensbeheerders. De mid-office van de uitvoeringsorganisatie voert (onder meer) controlewerkzaamheden uit en stelt rapportages op en is functioneel gescheiden van de front office. Benchmarkgegevens worden door de uitvoeringsorganisatie betrokken van externe partijen of volgen direct uit de ALM-studie. Het beheer van de onderpandportefeuille ('collateral') voor de derivatenposities is door de uitvoeringsorganisatie uitbesteed aan de custodian.
5.16.1
Uitvoering balansbeheer extern
Een groot deel van de beleggingsportefeuille is door de uitvoeringsorganisatie uitbesteed en daarvoor zijn externe vermogensbeheerders aangesteld. Het bestuur stelt aan respectievelijk ontslaat externe vermogensbeheerders. Indien er een nieuw fonds of mandaat dient te worden geselecteerd, worden diverse stappen in het investeringsvoorstel dooriopen. In dit investeringsvoorstel worden onder meer doel(stellingen) en voorwaarden benoemd en de noodzakelijke due diligence. A.
Investeringsvoorstel
1.
De uitvoeringsorganisatie maakt met behulp van de in een projectplan vastgelegde selectiecriteria en de opgestelde long list, een keuze voor een short list van potentiële externe vermogensbeheerders welke de uitvoeringsorganisatie het meest geschikt acht om het nieuwe fonds of mandaat te beheren. De uitvoeringsorganisatie legt deze keuze en afweging vast in het investeringsvoorstel. De vermogensbeheerders op de shortlist worden intensief gescreend op basis van de in het investeringsvoorstel vastgelegde selectiecriteria, de mate waarin zij voldoen aan het PGB uitbestedingsbeleid en maatschappelijk verantwoord beleggen beleid en passen binnen het strategisch beleggingsplan, hun prestaties en de kwaliteit waarmee de externe vermogensbeheerder het mandaat geacht wordt te kunnen invullen resp. het fonds kan beheren. Tevens wordt een onafhankelijke risicoanalyse gemaakt door de afdeling risicomanagement van de uitvoeringsorganisatie. De benodigde informatie van externe vermogensbeheerders wordt verkregen via een zogenaamde 'request for information' (RFI), of door op dit moment al de zogenaamde 'investment and operational due diligence questionnaire' te laten invullen. Tenslotte worden alle vermogensbeheerders op de short list beoordeeld en eventueel bezocht. De afweging, het oordeel en de uiteindelijke keuze worden vastgelegd in het investeringsvoorstel. Het investeringsvoorstel wordt aangeboden aan de ClO en Manager FRA van de uitvoeringsorganisatie, vervolgens aan de BAC en tot slot met een advies voorgelegd aan het bestuur. Indien het investeringsvoorstel wordt goedgekeurd door het bestuur, worden, indien nodig, de tot dan toe gemaakte afspraken vastgelegd in een zogenaamde 'letter of intent'. Dit document wordt getekend conform de goedgekeurde teken- en bevoegdheden matrix. Deze dient tevens als basis voor verdere contractonderhandelingen.
2.
3.
4.
ABTN 20150604.def
45
B.
Investeringsbesluit
1.
Na goedkeuring van het investeringsvoorstel wordt ook gestart met due diligence en verdere contractonderhandelingen. Na positief afronden van het due diligence onderzoek en de onderhandelingen 5.16.2worden de resultaten en bevindingen vastgelegd in een investeringsbesluit. Hierin wordt tevens vastgelegd hoe implementatie van het besluit zal plaatsvinden en de criteria waartegen monitoring zal plaatsvinden. De risk controller van het bestuursbureau van PGB doet een check op basis van het bestaande PGB beleid. Het investeringsbesluit wordt aangeboden aan de ClO en manager FRA van de uitvoeringsorganisatie en vervolgens ter goedkeuring aan de BAC. Indien nieuwe of aanvullende due diligence noodzakelijk is, wordt een aanvullende 'investment and operational due diligence questionnaire' aan de externe vermogensbeheerder opgestuurd. Deze door de externe vermogensbeheerder ingevulde questionnaire wordt door de uitvoeringsorganisatie beoordeeld tegen de doelstellingen en de verwachtingen, zoals beschreven in het investeringsvoorstel, alsmede tegen het interne beleid(kaders), daaronder begrepen relevante wet- en regelgeving. Indien er onduidelijkheden zijn volgt een tweede ronde van vragen en antwoorden. Het due diligence onderzoek wordt afgerond met een verificatiebezoek aan de betreffende externe vermogensbeheerder. Het geheel wordt vastgelegd in een zogenaamde'due diligence verslag'. Parallel aan het due diligence onderzoek treedt de uitvoeringsorganisatie in onderhandeling met de externe vermogensbeheerder betreffende doel(stellingen) en voorwaarden voor het betreffende fonds of mandaat. Hiertoe behoort ook de eventuele mogelijkheid (indien zinvol) om controle en zeggenschap uit te oefenen via zogenaamde 'advisory board seats'. Het due diligence verslag en alle in het kader van de due diligence verzamelde relevante documenten worden toegevoegd aan het dossier van de betreffende externe vermogensbeheerder. Tenslotte wordt ervoor gezorgd dat de gemaakte afspraken correct en volledig worden vastgelegd in de contracten, voldoen aan de daarvoor beheerde juridische kaders, alsook dat deze contracten voldoen aan het PGB uitbestedingsbeleid. Deze documenten worden voorzien van een voorlegger en vervolgens getekend conform de goedgekeurde teken- en bevoegdheden matrix. Het investeringsvoorstel, de eventuele request for information en letter of intent, het investeringsbesluit, de contracten met de externe vermogensbeheerder, alsmede alle in het kader van de selectie relevante documenten worden toegevoegd aan het dossier van de betreffende externe vermogensbeheerder.
2.
3.
4.
Er is tevens een periodiek evaluatieproces op de verschillende onderdelen wat nauwkeurig gedocumenteerd wordt. Deze onderdelen zijn: C.
Jaariiikse review
Gedurende het Jaar is er geregeld contact tussen de uitvoeringsorganisatie en de externe vermogensbeheerder; periodiek komt de externe vermogensbeheerder ook op bezoek en wordt de externe vermogensbeheerder bezocht. Hiertoe behoren ook bezoeken in verband met eventuele advisory board seats en aandeelhoudersvergaderingen. Van al deze contactmomenten maakt de uitvoeringsorganisatie een verslag. Daarnaast worden compliance, performance, risico en kostengegevens regelmatig geproduceerd. Tenslotte wordt regelmatig een inschatting van de markt gemaakt. Deze informatie tezamen is de input voor de jaariijkse zogenaamde 'review externe vermogensbeheerder', waarbij het mandaat wordt beoordeeld tegen doelstelling en voorwaarden, zoals vastgelegd in het investeringsbesluit. Eventuele aanpassingen in de monitoringscriteria op grond van voortschrijdend inzicht wordt eveneens besproken. Op grond van de review externe vermogensbeheerder kan door het bestuur worden besloten om een bestaand fonds of mandaat te continueren, te wijzigen of op te zeggen. D. Ad hoe review/due diligence Incidenteel kan, bijvoorbeeld op grond van vragen uit BAC, RAC, commissie juridische zaken & compliance of bestuur, een specifiek onderwerp aanleiding geven tot een ad hoe due diligence onderzoek. De
ABTN 201S0604.def
46
uitvoeringsorganisatie voert dit onderzoek en ligt dit vast in een due diligence verslag. Op grond van dit verslag kan door het bestuur worden besloten om een bestaand fonds of mandaat te continueren, te wijzigen of op te zeggen. E.
Versus contractvoorwaarden en strategisch beleggingsplan
Externe vermogensbeheerders verschaffen aan de uitvoeringsorganisatie eens per halfjaar een overzicht van de door hun verrichte compliance checks. Timeos rapporteert hierover in het kwartaalrapport, alsook in de jaariijkse review externe vermogensbeheerders. Het kwartaalrapport wordt beoordeeld door de afdeling risicomanagement van de uitvoeringsorganisatie. Externe vermogensbeheerders verschaffen assurance over de interne beheersing, zoals een ISAE3402 verklaring, waarvan de reikwijdte en bevindingen worden geanalyseerd door de uitvoeringsorganisatie. De uitvoeringsorganisatie rapporteert hierover in het kwartaalrapport, alsook in de jaarlijkse review externe vermogensbeheerders. Dagelijks ontvangt de front office van de uitvoeringsorganisatie een e-mail met de resultaten van de compliance check op de beleggingsfondsen/mandaten door de mid-office van de uitvoeringsorganisatie. Na beoordeling hiervan en indien sprake is van overschrijdingen, reageert de front office met een verklaring en worden eventueel maatregelen genomen. Op grond van compliance overschrijdingen kan door het bestuur worden besloten om een bestaand fonds of mandaat te continueren, te wijzigen of op te zeggen. Waardering, performance, risico en kosten 1.
2.
3.
De reële waarde van het beleggingsfonds of mandaat wordt onafhankelijk van de externe vermogensbeheerder vastgesteld en door de mid-office van de uitvoeringsorganisatie vergeleken met de opgave van de externe vermogensbeheerder. Eventuele verschillen worden geanalyseerd door de uitvoeringsorganisatie en van toelichting voorzien in het kwartaalrapport, alsook in de jaarlijkse review externe vermogensbeheerders. De waardering, alsmede het taxatieproces van de niet-liquide beleggingen wordt jaariijks behandeld in de RAC. Performance- en risicocijfers worden maandelijks, per kwartaal en op jaarbasis gegenereerd door de midoffice van de uitvoeringsorganisatie. De wijze waarop deze cijfers wordt bepaald, is gedocumenteerd. Deze cijfers worden geanalyseerd door de uitvoeringsorganisatie en van toelichting voorzien in het kwartaalrapport, alsook in de jaariijkse review externe vermogensbeheerders. De kosten van beheer van een fonds of mandaat worden jaariijks beoordeeld en getoetst aan een externe benchmark (de zogenaamde 'CEM-benchmark'). Deze cijfers worden geanalyseerd door de uitvoeringsorganisatie en gerapporteerd in dejaarlijkse review externe vermogensbeheerders.
5.16.2
Uitvoering balansbeheer door uitvoeringsorganisatie
Een belangrijke taak voor de uitvoeringsorganisatie is het uitvoeren van het rente-afdekkingsbeleid van PGB. Het rente-afdekkingsbeleid heeft als doel het risico van verandering van renteniveaus, verandering van de vorm van de rentecurve en de kasstromen van de verplichtingen te beheersen binnen de doelstelling van het beleid. Voor het invullen van het rente-afdekkingsbeleid is de matching portefeuille. Het doel van de matching portefeuille is het zodanig vormgeven van de portefeuille dat het rente-afdekkingsbeleid zo optimaal mogelijk wordt ingevuld. De beleggingscategorieën worden zodanig ingezet dat effectief en kosten efficiënt beheer plaatsvindt. Hiertoe wordt het niveau van de rente-afdekking gemeten over de gehele rentecurve. Door de verschillende instrumenten te hanteren wordt gezocht naar een optimalisatie in het gebruik van derivaten versus fysieke obligaties. Enerzijds is dit efficiënter vanuit kostenbeheersing oogpunt, anderzijds moet gewaakt worden voor swapspread risico c.q. basisrisico ten opzichte van de verplichtingen. 1.
De matching portefeuille bestaat uit beleggingscategorieën die passen bij het doel van deze portefeuille. De uitvoeringsorganisatie beheert deze beleggingscategorieën integraal tegen het gewenste beleid ten aanzien van de rente-afdekking. De beleggingscategorieën die onderdeel uitmaken van de matching portefeuille zijn: eurostaatsobligaties, eurobedrijfsobllgaties, Nederiandsé woninghypotheken (in euro's), euro-inflation-linked bonds, eurorenteswaps en euroliquiditeiten.
ABTN 20150604.def
47
2.
Het risicomanagement is intensief vanwege de diverse risico-aspecten, onder meer renterisico, curverisico, debiteurenrisico's, swapspreadrisico en exposurelimieten. Eerstelijns risicomanagement vindt plaats door de front office van de uitvoeringsorganisatie met ondersteuning van interne systemen (Dimension) en externe systemen (Barclays Point, Bloomberg). Tweedelijns risicomanagement behelst vooral ex-post controle van onder meer de beleggingsrichtlijnen door andere afdelingen binnen de uitvoeringsorganisatie (risicomanagement en mid pffice). De uitvoeringsorganisatie heeft dagelijks inzicht in de verschillende aspecten van de rente-afdekking bij de uitvoering van het matching beleid van PGB.
Het afdekken van valutarisico en het liquiditeitenbeheer wordt eveneens door de uitvoeringsorganisatie uitgevoerd. Het valutarisicobeleid van PGB (zie paragraaf 5.11) wordt uitgevoerd door middel van valutatermijncontracten. Voor het liquiditeitenbeheer kunnen zowel kortlopende deposito's, kortlopende eurostaatsobligaties en geldmarktfondsen gebruikt worden. Het liquiditeitenbeheer is ondersteunend aan de andere beleggingscategorieën. Zo kan liquiditeit onder meer nodig zijn als collateral, voor het doorrollen van valutatermijncontracten en/of opgevraagde commitments. Het pensioenfonds heeft beleggingsrichtlijnen voor uitvoering en risicobeheersing opgesteld waarover het iedere maand een verantwoordingsrapportage ontvangt. Het directe vastgoed van de onroerendgoedportefeuille wordt eveneens door de uitvoeringsorganisatie beheerd tot het moment waarop de portefeuille is afgebouwd. 5.17 Risicometing en risicobeheersing Risicometing en risicobeheersing kent twee onderdelen: A. B.
Bij het inrichten/aanpassen van de portefeuille: als onderdeel van beleggingsvoorstellen, en in de operationele fase: bij het invoeren en beheren van een goedgekeurd beleggingsvoorstel.
A.
Beleggingsvoorstellen
Beleggingsbeslissingen worden door het bestuur genomen, gebaseerd op beleggingsvoorstellen die in de uitvoeringsorganisatie worden voorbereid. Hiervoor werkt de uitvoeringsorganisatie in een multidisciplinair dealteam samen, om alle vereiste kennis bijeen te brengen en om ook een afgewogen advies aan het bestuur te kunnen geven. De portefeuillemanager treedt op als projectleider, legal, mid office en risicomanagement werken proactief mee aan de totstandkoming van het voorstel. In het voorstel is een objectief oordeel/advies opgenomen over de risico's binnen en rond het beleggingsvoorstel, gebaseerd op de het risicobeleid van PGB. De besluitvorming over het beleggingsvoorstel vindt, voorzover het binnen de bandbreedtes van het strategisch beleggingsplan valt, in de BAC plaats en anders door het bestuur. B.
Realisatie en operationele fase
1.
De uitvoeringsorganisatie voert goedgekeurde beleggingsbeslissingen uit. De afdeling risicomanagement heeft daarbij als taak om de uitvoering 'objectief te monitoren en hierover te rapporteren'. Het monitoren heeft betrekking op de realisatie en op de operationele fase van de belegging. Afdeling risicomanagement bewaakt onder meer de financiële risicobeheersing door de afdeling balansmanagement en rapporteert daarover aan het risk committee van de uitvoeringsorganisatie. Daarenboven wordt de overkoepelende risicorapportage vanuit de uitvoeringsorganisatie besproken in de RAC en zo nodig door de RAC bij het bestuur geagendeerd. De basis voor risicometing ligt in het risicobeleid van het fonds en de vertaling daarvan naar de individuele beleggingscategorieën in het productenboek. Dit beschrijft de risico's per beleggingsinstrumenten de wijze waarop de risico's beheerst worden. Het FIRM model van DNB vormt de basis om te bewaken dat alle risico's de vereiste aandacht krijgen. Het beleggingsvoorstel besteedt aandacht aan deze aspecten, eventueel aangevuld met additionele risico-overwegingen. De uitvoeringsorganisatie rapporteert periodiek over de stand van zaken rond de beheersing van de risico's van de beleggingscategorie (of vermogensbeheerder). Risicobeheersing is een breed begrip, (zie ook hoofdstuk 3). De basis voor de algehele financiële risicobeheersing ligt in de balanssturing, waarin de beleggingsrisico's over de totale portefeuille worden
2.
3.
ABTN 20150604. def
'
48
4. a. b. c. d. e. f
bewaakt vanuit de visie op en verwachte ontwikkelingen in de markt, gerelateerd aan die van de verplichtingen, in relatie tot de doelstellingen van het fonds. Met betrekking tot de beheersing van de beleggingsrisico's bevatten de door het bestuur vastgestelde beleggingsrichtlijnen yoor de beleggingen in het strategisch beleggingsplan bepalingen omtrent: Risicobudget (zie paragraaf 5.3); Balanssturing (zie paragraaf 5.5); Herbalanceringsbeleid (zie paragraaf 5.9;) Renterisicobeleid (zie paragraaf 5.10); Valutarisicobeleid (zie paragraaf 5.11); üquiditeitsrisicobeleid (zie paragraaf 5.12);
g.
Derivatenbeleid (zie paragraaf 5.13);
h.
Tegenpartijrisicobeleid (zie paragraaf 5.14);
i. j. k. I. m. n. O. p. q. r. s. t. u. V.
Securities lending beleid (zie paragraaf 5.15); Normgewichten met bandbreedtes; Tracking errors; Benchmarks; Maxima per land en/of regio's (concentratierisico); Tegenpartijen waarmee ISDA en CSA afgesloten zijn; Minimum kredietwaardigheid tegenpartij (voor derivaten en deposito's); Minimum kredietwaardigheid land hoofdtoezicht tegenpartij (voor derivaten en deposito's); Maximum exposure per tegenpartij (ingeval van derivaten en deposito's); Maximum marktwaarde per tegenpartij (ingeval van derivaten en deposito's); Gemiddelde kredietwaardigheid (ingeval van vastrentende waarden); Minimum kredietwaardigheid (ingeval van vastrentende waarden); Maximum per constituent; Maximum voor niet-benchmark constituents.
Voor zover niet reeds beschreven in deze ABTN wordt voor een nadere specificatie van de genoemde beleggingsrichtlijnen verwezen naar het geldende strategisch beleggingsplan PGB. Op regelmatige basis ontvangt het bestuur risicometingen en -rapportages, zoals maand- en kwartaalrapportages beleggingen, de balansmonitor en de dekkingsgraadrapportage. Het opstellen van die rapportages geschiedt op onafhankelijke wijze door de afdelingen mid-office en risicomanagement van de uitvoeringsorganisatie. 5.18 Resultaatsevaluatie Met de zogenaamde 'balansmonitor' wordt op kwartaalbasis een overzicht van de portefeuille op fondsniveau gemaakt; met deze analyse wordt de koppeling gelegd met de pensioenverplichtingen van PGB en de ontwikkelingen daarin. Op basis van de ultimo standen van elk kwartaal wordt een vooruitblik gegeven op de stand van zaken met betrekking tot de strategische doelstellingen van PGB en gevoeligheid voor stress-scenario's. Op tweewekelijkse, maandelijkse en op kwartaalbasis wordt inzicht gegeven in: a. De ontwikkeling van de dekkingsgraad; b. De rente- en valutagevoeligheid en -afdekking; c. De ontwikkeling van de portefeuilles op hoofdlijnen, een gedetailleerde performanceattributie en -analyse op portefeuille-, mandaat- en fondsniveau (zie paragraaf 5.17 lid 4); d. Balansrisico's; e. Historische trends; f Marktontwikkelingen. Voorts wordt ieder kwartaal een review gehouden op de mandaten aan de vermogensbeheerders (met een zogenaamde 'stoplichtrapportage') en de samenstelling van de beleggingen in de illiquide portefeuilles.
ABTN 20150604.def
'49
5.19 Waarderingsgrondslag De beleggingen worden, conform het waarderingsbeleid van PGB, gewaardeerd door Kas Bank en gecontroleerd door de uitvoeringsorganisatie. De waardering vindt plaats op basis van actuele waarde. De actuele waarde wordt gedreven door beurskoersen, waarderingen op basis van marktgerelateerde modellen (bijvoorbeeld derivaten en hypotheken), netto vermogenswaardes voor beleggingsfondsen zonder beurskoers en taxaties voor direct vastgoed. De waardering van niet-beursgenoteerde beleggingen is gebaseerd op de rapportage door de beheerder van een beleggingsfonds ofeen externe taxateur. De waarderingsprocessen van de custodian zijn onderdeel van hun ISAE3402-verklaring en worden bewaakt door de mid-office van de uitvoeringsorganisatie. De jaareinde waardering van niet-beursgenoteerde beleggingen wordt vastgesteld op basis van schattingen door de fondsmanagers, aangevuld met cijfers uit de Jaarrekeningen zodra die beschikbaar komen. Deze waardering wordt jaariijks beoordeeld door de externe accountant van PGB. Met behulp van 'backtesting' met de defmitieve jaarrekeningen wordt de kwaliteit van de schattingsmethodieken gevalideerd. De risk- en auditcommissie van PGB (RAC) behandelt tenminste één nhaal per jaar de waardering van alle posities die niet op een liquide markt verhandeld worden. Al dan niet met behulp van externe taxaties wordt de waarde van deze beleggingen geschat aan de hand van transacties in vergelijkbare producten of op vergelijkbare markten.
ABTN 20150604.def
50
6
PREMIEBELEID 6.1
Premies
PGB bepaalt de prijs per eenheid pensioen van de basisregeling (dit is de verplichtgestelde pensioenregeling voor de Grafimedia). Voor sectoren die niet deze basispensioenregeling hanteren wordt de prijs per eenheid afgeleid ,yoor zover het afwijkingen betreft van het opbouwpercentage. Voor extra pensioenopbouw van het partnerpensioen en een hogere premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid zijn afzonderiijke tarieven vastgesteld. Het bestuur bepaalt Jaariijks de kostendekkende premie. Op basis van het door DNB voorgeschreven model voor het bepalen van de kostendekkende premie is de 'kale' premie voor de opbouw van pensioenen in lijn met de te vormen voorzieningen. Uitgangspunt is dat de kostendekkende premie voldoende is om alle benodigde voorzieningen te kunnen vormen. ( 6.1.1 Kostendekkende premie De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds in rekening brengt. Conform artikel 128 van de Pensioenwet bestaat de kostendekkende premie uit: a.
De premie die actuarieel benodigd is in verband met de aangroei van de pensioenverplichtingen. De inkoop is gebaseerd op de overlevingstafel AG prognosetafel 2014, rekening houdend met de ervaringssterfte. In de premie zijn 2% excassokosten; een wezenopslag van 1% op het partnerpensioentarief en een opslag voor de premievrije opbouw voor arbeidsongeschiktheid en ouderschapsverlof inbegrepen. b. De opslag die nodig is voor het bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behórènde vereist eigen vermogen (VEV) als bedoeld in artikel 132 van de Pensioenwet. c. De opslag die nodig is voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten van het pensioenfonds. Voor de uitvoeringskosten in de premie zijn de structurele kosten ïn enig Jaar opgenomen, verminderd met een vrijval van de excassokosten als gevolg van het doen van uitkeringen. De kosten vermogensbeheer worden buiten beschouwing gelaten. d. De premie die actuarieel benodigd is ten behoeve van toeslagveriening indien gekozen is voor financiering op de wijze, bedoeld in artikel 137, onderdeel a, b of d, van de Pensioenwet. De toeslagveriening vindt niet plaats uit de premie, derhalve wordt hier geen opslag voor te worden opgenomen. Werkgevers kunnen additionele koopsommen storten voor het geven van toeslagen indién PGB geen toeslag verieent. Een eventuele opslag in verband met het herstelplan is niet opgenomen in de premie. 6.1.2 Gedempte kostendekkende premie Ten behoeve van stabiliteit wordt de kostendekkende premie gedempt, zoals dat mogelijk is conform Artikel 128 van de Pensioenwet. De premie wordt niet als sturingsinstrument gebruikt in geval van een tekort. De premie voor de basisregeling^ van PGB is voor 2015 vastgesteld op 19,5%. Deze premie is gebaseerd op een voortschrijdend gemiddelde rente (over 120 maanden) tot 30 september van het Jaar voorafgaand aan het Jaar waarvoor de premie wordt vastgesteld. De rentes die in de middeling worden meegenomen zijn de rentes waarbij de contante waarde van de verwachte kasstroom uit de pensioenopbouw gelijk is aan de contante waarde op basis van de RTS van de betreffende maand. Voor boekjaar 2015 (evenals 2013 en 2014) bedraagt de gedempte rente 3,25%. Het uitgangspunt van PGB is te streven naar een stabiele premie. Dit gebeurt door toepassing van een vaste rentevoet die getoetst wordt aan het langjarig gemiddelde van de toe te passen rentetermijnstructuur. Aangezien het nieuwe Financieel Toetsingskader geen grote wijzigingen aanbrengt in het premiesysteem, is er geen dwingende reden het bestaande beleid van een stabiele premie te wijzigen. Het nFTK kan wel aanleiding zijn het beleid te actualiseren. Voor boekjaar 2016 is besloten het huidige beleid te handhaven.
g
De basisregeling gaat uit van 1,75% opbouw ouderdomspensioen, 35% opbouw partnerpensioen, 35% partnerpensioen op risicobasis, 14% wezenpensioen en 70% premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
ABTN 20150604,def
51
6.2 Doorsneepremie De doorsneepremie zoals die voor boekjaar 2015 door het bestuur is vastgesteld op 19,5%, geldt voor de basisregeling van de Grafimedia. Voor andere door het pensioenfonds uitgevoerde pensioenregelingen wordt de premie naar rato van het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen verhoogd of veriaagd. Als deze regelingen op andere punten afwijken, kan dat ook leiden tot aanpassing van de premie (zie 6.4.1 en 6.4.2). De doorsneepremie wordt minimaal één keer per Jaar (in oktober) voor het opvolgende jaar getoetst op kostendekkendheid en vervolgens vastgesteld. Deze toets vindt plaats op basis van de kostendekkende premie zoals omschreven in 6.1.1. 6.3 Verhoging of verlaging van de premie om andere reden Jaariijks wordt in oktober op basis van de RTS per 30 september voorafgaande aan een boekjaar door de actuaris aan de hand van de technische analyse bezien of de diverse premiecomponenten voor een boekjaar kostendekkend zijn. Zo nodig adviseert de actuaris het bestuur om tot (extra) aanpassing over te gaan. Er is geen sprake van premiekorting of premieterugstorting. 6.4
Aanvullende premies
6.4.1 Aanvullend partnerpensioen Bij de collectieve contracten kan bij veriaging van het partnerpensioen van 35% naar 0% een korting (afslag) van 1,8% punt op de basispremie van 19,5% plaatsvinden. Indien ervoor wordt gekozen om het partnerpensioen aan te vullen van 35% naar 70%, wordt de basispremie met 2,1%-punt verhoogd worden. De percentages van 2,1% en 1,8% zijn gebaseerd op een opbouwpercentage van het ouderdomspensioen van 1,75%. Bij een afwijkend opbouwpercentage wijzigen de percentages pro rata. De percentages worden jaarlijks getoetst en vastgesteld. 6.4.2 Verruiming premievrilstelling Indien wordt gekozen voor een uitbreiding van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid van 70% naar 100% kost dit 0,2% van de pensioengrondslag. Het percentage wordt Jaarlijks getoetst en vastgesteld. Het percentage is gebaseerd op een opbouwpercentage van het ouderdomspensioen van 1,75%. Bij een afwijkend opbouwpercentage worden de kosten pro rata aangepast. 6.4.3 Vriiwillige verzekeringen Deelnemers kunnen op vrijwillige basis extra verzekeringen afsluiten. Het gaat hierbij om de vrijwillige voortzetting, de ANW Plus verzekering, het Partnerpensioen Plus en PGB Pensioen Plus. Voor het salarisdeel boven het fiscale maximum (2015: € 100.000) kan een aanvullende verzekering Netto Partnerpensioen Plus worden afgesloten. Voor vrijwillige voortzetting geldt de doorsneepremie. Voor de ANW Plus verzekering worden jaariijks tarieven vastgesteld die afhankelijk zijn van de leeftijd van de deelnemer en zijn of haar partner, de eventuele duur tot de start van de uitkering (18e verjaardag van het jongste kind) en de eindleeftijd (de AOW-leeftijd van de partner). Het tarief wordt toegepast op het te verzekeren pensioen. De tarieven worden gebaseerd op de uitgangspunten bij de bepaling van de kostendekkende premie inclusief de gedempte rentevoet. De tarieven worden geslachtsonafhankelijk vastgesteld doordat een gewogen gemiddelde wordt van het tarief voor mannen en het tarief voor vrouwen, op basis van de relatieve deelname van mannen (2015:93%) en vrouwen in de ANW- Plus verzekering. Het netto tarief (inclusief excassokostenopslag) wordt vermenigvuldigd met (1,2 / 0,98) in verband met administratiekosten (2%) en solvabiliteit (20%). Het bestuur stelt jaariijks de premie voor Partnerpensioen Plus vast. Verzekerden kunnen vrijwillig de opbouw van het partnerpensioen aanvullen van 35% naar 70%. Basis voor de premie is de kostendekkende premie voor de extra verzekering. Het bestuur kan bij de vaststelling rekening houden met het antiselectierisico. In 2015 bedraagt de premie 2,1% van de pensioengrondslag.
ABTN 20150604.def
52
Bij PGB Pensioen Plus betaalt de deelnemer een zelf te bepalen premie (binnen de fiscale mogelijkheden). Deze premie wordt gebruikt voor de opbouw van een kapitaal. Jaarlijks wordt het opgebouwde kapitaal verhoogd met het fondsrendement, nadat dit mét 1 procentpunt is veriaagd ten behoeve van de dekking van kosten. Bij beëindiging van de deelneming, pensionering en overiijden wordt het pensioenkapitaal aangewend voor de aankoop van pensioen. Hiervoor gelden de inkooptarieven (zie 6.4.4). Het Netto Partnerpensioen Plus bedraagt 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer zou opbouwen over het salaris boven € 100.000 (2015) als deze salarisgrens niet van toepassing zou zijn. Het Netto Partnerpensioen Plus wordt veriaagd met 52% omdat de uitkering netto wordt uitbetaald. Het product is een collectieve werkgeversverzekering (de deelnemer kan alleen vrijwillig deelnemen als de werkgever deelneemt). De werkgever betaalt daarvoor per werknemer (tevens deelnemer aan de basisregeling), die meer verdient dan € 100.000 een doorsneepremie van 1,0% van het brutosalaris boven de €100.000 (ongeacht of deze een partner heeft). Deze doorsneepremie bestaat uit een verzekeringstechnische risicopremie, een kostenopslag en een risicomarge. 6.4.4 Inkooptarieven en flexibiliseringstarieven Bij inkoop van extra pensioen, zoals uit het spaarkapitaal uit PGB Pensioen Plus gelden de inkooptarieven. Deze worden Jaariijks vastgesteld op basis van dezelfde grondslagen als de kostendekkende premie, inclusief de gedempte rentevoet. De tarieven worden gelachtsonafhankelijk vastgesteld doordat een gewogen gemiddelde wordt van het tarief voor mannen en het tarief voor vrouwen, op basis van de relatieve deelname van mannen (2015:75%) en vrouwen. Het netto tarief (inclusief excassokostenopslag) wordt vermenigvuldigd met (1,2 / 0,98) in verband met administratiekosten (2%) en solvabiliteit (20%). Daarnaast kan een marktrentetoeslag gelden als de marktrente (op basis van swap) lager is dan de gedempte rentevoet. De marktrentetoeslag wordt eenmaal per kwartaal, een maand voor de afloop, bepaald als 25 maal het verschil tussen 2,4% en de actuele gemiddelde rentevoet, afgerond naar boven op het kleinste veelvoud van 5% boven de onafgeronde marktrentetoeslag, en geldt voor het daaropvolgende kwartaal. Bij de diverse flexibiliseringsmogelijkheden, zoals uitruil, uitstel, vervroeging en hoog-laagconstructies worden tarieven gebruikt die jaarlijks worden vastgesteld op basis van dezelfde grondslagen als de kostendekkende premie, inclusief de gedempte rentevoet. De tarieven worden geslachtsonafhankelijk vastgesteld doordat een gewogen gemiddelde wordt van het tarief voor mannen en het tarief voor vrouwen, op basis van de relatieve deelname van mannen (2015:75%) en vrouwen. Er worden geen kostenopslagen gehanteerd.
ABTN 20150604.def
53
7
FINANCIËLE STURINGSMIDDELEN 7.1
Algemeen beleidskader
Er is een samenhang tussen het premie-, toeslag-, beleggings- en risicobeleid in de gehele sturing van PGB. Leidend daarbij is de financiële positie van het PGB en het uitgangspunt van evenwichtige belangenafweging. Het beleggingsbeleid en de andere sturingsmiddelen samen met de buffers / voorzieningen zijn er op gericht om met een waarschijnlijkheid van 97,5% te voorkomen dat PGB binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de technische voorzieningen. 7.2 Premiebeleid PGB streeft er naar om de premiehoogte niet sterk te laten fluctueren. Daartoe vindt demping van de premie plaats, door de rekenrente te baseren op de gemiddelde rentevoet over de afgelopen 120 maanden. Deze premieberekening wordt jaariijks in oktober gedaan. Het premiebeleid wordt niet als sturingsmiddel ingezet. Indien uit gewijzigde inzichten inzake lange termijn verwachtingen blijkt dat de premie niet meer van voldoende niveau is, zal het bestuur adequate maatregelen nemen. Deze lange termijn verwachtingen kunnen betrekking hebben op toekomstige toeslag- en bestands-ontwikkelingen, of algemene (economische) lange termijn verwachtingen, die in een ALM-studie uitgewerkt kunnen worden. Indien niet aan de eis van kostendekkendheid wordt voldaan en de premie niet aangepast kan worden, dan kan de opbouw van de aanspraken zodanig beperkt worden, dat wel wordt voldaan aan de eis betreffende de wettelijke kostendekkende premie. 7.3 Beleggingsbeleid PGB laat periodiek een ALM-studie uitvoeren. Bij de laatste ALM-studie, daterend van eind 2014, zijn de uitgangspunten van de Pensioenwet en het FTK zoals die gelden per 1 Januari 2015 gehanteerd voor een nader onderzoek naar de gevolgen van een aantal beleidsalternatieven. Een en ander heeft geresulteerd in het balansen beleggingsbeleid. Het vervolg van de ALM-studie zal via monitoring van de uitgangspunten op regelmatige basis vorm krijgen. De beleggings- eri risicorapportages geven invulling aan deze monitoring. Op basis hiervan en de adviezen van de uitvoeringsorganisatie zal PGB het balansmanagement uitvoeren. De ambitie voor toeslagveriening dient in belangrijke mate te worden gerealiseerd door de beleggingsopbrengsten, die naar verwachting bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de dekkingsgraad. Door de toekomstige ontwikkeling van PGB zal het beleggingsrendement een steeds grotere rol gaan spelen. Om voldoende rendement te genereren is het noodzakelijk om (bewust en gestuurd) afte wijken van een beleggingsportefeuille die zo nauwkeurig mogelijk de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten weerspiegelt (de matchingsportefeuille). De mate waarin de beoogde strategische beleggingsportefeuille kan afwijken van de matchingsportefeuille wordt bepaald door de hoeveelheid risico die genomen mag worden, het risicobudget. 7.4 Toeslag- en kortingsbeleid Het streven van het bestuur is toeslagen te verlenen op de pensioenaanspraken en pensioenrechten. De voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit overrendementen. De premie bevat geen opslag voor toeslagverlening. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagen.
ABTN 20150604.def
54
Het toeslagbeleid is in principe gekoppeld aan de nominale dekkingsgraad door een richtlijn. Bij deze 'Richtlijn dekkingsgraad en ontwikkeling pensioen' zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: de ondergrens van de dekkingsgraad is gelijk aan (afgerond) 110%; bij een dekkingsgraad tussen de ondergrens en de grens van circa 127% (de toeslagdekkingsgraad) wordt gedeeltelijk toeslag van 2% verieend; deze toeslag vindt op basis van toekomstbestendig indexeren plaats; dat betekent dat slechts die toeslag gegeven wordt die ook in de toekomst gegeven kan worden. Bij een dekkingsgraad van meer dan circa 127% wordt de volledige toeslag van 2% verieend en zal vervolgens in eerste Instantie gekeken worden naar in te halen kortingen en daarna naar een extra toeslagverlening van maximaal 1%. Er zal geen premiekorting of terugstorting van de premie worden verieend. De Richtlijn dekkingsgraad en ontwikkeling pensioen is geen dwingend keurslijf Het bestuur kan besluiten om in positieve of negatieve zin af te wijken indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Door publicatie van deze richtlijn krijgen werkgevers en werknemers/deelnemers meer inzicht in de mogelijke ontwikkelingen. In onderstaande tabel staat het toeslagenbeleid zoals dat geldt per 1 januari 2015: Bij een lieleidsdekkingsgraad van:
Kunnen de pensioenen zich als volgt ontwikkelen:
Onder het MVEV'
geen toeslag, korting mogelijk
geen toeslag
110 tot 1271°%
pro rata toeslag (percentage van een vaste 2%)
>127%
100% toeslag (een vaste 2%) plus: 1.
ongedaan maken korting en/of;
2.
extra toeslag tot maximaal 1%
Om te voldoen aan alle doelstellingen van PGB, de Pensioenwet en de regels van de toezichthouders, kent PGB een beleid om pensioenrechten en pensioenaanspraken te korten indien dat noodzakelijk is. Deze situatie kan zich voordoen indien het herstel van een reservetekort volgens het herstelplan niet binnen de hersteltermijn gehaald wordt. Indien de overige sturingsmiddelen geen uitkomst bieden zal het bestuur genoodzaakt zijn om de pensioenrechten en pensioenaanspraken van alle aanspraak- en pensioengerechtigden te korten, zodanig dat aan het einde van het herstelplan het niveau van het Vereist Eigen Vermogen wordt behaald. De korting wordt daarbij gespreid over tien Jaar toegepast, waarbij de korting in het eerste Jaar onvoorwaardelijk is. De korting in de daarop volgende jaren wordt als voorwaardelijke korting bijgehouden. Al naar gelang de situatie van het herstelpad in het jaar daarna zal de korting in dat jaar wel of niet onvoorwaardelijk worden gemaakt of worden aangepast. Als de beleidsdekkingsgraad vijfjaar onder het MVEV ligt én de actuele dekkingsgraad op dat moment ook onder het MVEV ligt, dan is het aannemelijk dat PGB direct een korting moet doorvoeren, bij gebrek aan andere herstelmaatregelen. Deze korting moet zodanig zijn dat de actuele dekkingsgraad weer boven het MVEV uitkomt. De korting zal over tien jaar gespreid worden en is onvoorwaardelijk Als de beleidsdekkingsgraad driejaar onder het MVEV ligt heeft het bestuur de beleidsvrijheid om op dat moment te beoordelen of het verstandig is om vrijwillig een korting door te voeren. Het kortingsbeleid voorziet in alle gevallen in een korting in gelijke mate voor alle bestaande (opgebouwde) pensioenrechten en pensioenaanspraken.
Per 31 december 2014 bedraagt het MVEV 104,1%. Dit percentage Is afhankelijk van de toeslagdekkingsgraad per 30 september van hetjaar waarin het besluit tot toeslagverlening wordt genomen.
ABTN 20150604.def
55
Als de beleidsdekkingsgraad het toelaat is zal eerst een doorgevoerde korting ongedaan worden gemaakt en pas als dat is gebeurd, een extra toeslag boven de 2% worden verleend. De prijsinflatie ter bepaling van de toeslagverlening is vastgesteld op een vaste toeslag van 2%. Er zal geen inhaaltoeslag worden verieend. Daarvoor in de plaats kunnen er extra toeslagen worden toegekend. 7.5 Herstelplan Per 1 januari 2015 is het herstelplan dat eind 2008 was ingediend, vervallen. PGB per 1 januari 2015 een reservetekort (het vermogen is lager dan het Vereist Eigen Vermogen) en zal een nieuw herstelplan indienen. In het herstelplan worden de maatregelen beschreven waarmee het pensioenfonds bewerkstelligt dat naar verwachting de beleidsdekkingsgraad in maximaal tien jaar" herstelt tot het vereist eigen vermogen. De wijze waarop dit wordt uitgevoerd is beschreven in het herstelplan dat voor 1 Juli 2015 wordt ingediend bij de toezichthouder. Na ieder jaar wordt het herstelplan geëvalueerd en vindt er een update plaats. Op dat moment wordt opnieuw bezien of het fonds binnen maximaal tien jaar aan het niveau van het Vereist Eigen Vermogen kan voldoen of dat andere maatregelen nodig/voldoende zijn. Er wordt bezien ofeen korting noodzakelijk is en zoja, hoe hoog deze korting moet zijn. De korting wordt gespreid over tien Jaar en is in het eerste jaar onvoorwaardelijk. Een eventueel in een eerder jaar vastgestelde voorwaardelijke korting vervalt op dat moment. 7.6 Haalbaarheidstoets In de haalbaarheidstoets wordt getoetst of de verwachte realisatie van het pensioenresultaat overeenkomt met de gewekte verwachtingen (ambitie). De uitkomsten van deze toets vormen de basis voor de communicatie met deelnemers. Het pensioenfonds voert periodiek een haalbaarheidstoets uit die op basis van een stochastische analyse inzicht geeft in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico's die daarbij gelden. Er is een aanvangshaalbaarheidstoets en een jaariijkse haalbaarheidstoets. De aanvangshaalbaarheidstoets laat zien: a. Dat het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau in voldoende mate aansluit bij de door het fonds gekozen ondergrens; b. Dat het premiebeleid over de gehele berekeningshorizon voldoende realistisch en haalbaar is; c. Dat het fonds voldoende herstelcapaciteit heeft om naar verwachting vanuit de situatie dat aan de vereisten voor het MVEV wordt voldaan, binnen de looptijd van het herstelplan aan de vereisten voor het vereist eigen vermogen te voldoen; d. Dat het pensioenresultaat op fondsniveau in het slechtweerscenario niet teveel afwijkt van het verwachte pensioenresultaat op fondsniveau. De Jaariijkse haalbaarheidstoets laat de onderdelen b en d zien. De (aanvangs)haalbaarheidstoets is een stochastische toets op basis van een uniforme scenarioset, die wordt uitgevoerd over een periode van zestig prognosejaren. Het doel van deze toets is om de ontwikkeling van de koopkracht van het pensioen inzichtelijk te maken in de vorm van het pensioenresultaat. De haalbaarheidstoets geeft het verwachte pensioenresultaat (50% percentiel) en het pensioenresultaat in het 'slecht weer scenario' (5% percentiel) weer, uitgaande van een financiële positie gelijk aan het vereist eigen vermogen en uitgaande van de feitelijke financiële positie. Een aanvangshaalbaarheidstoets dient uitgevoerd te worden bij invoering van een nieuwe pensioenregeling of andere significante wijzigingen (nieuwe Financieel Toetsingskader). De uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets dienen aan te sluiten bij de risicohouding van het fonds en de opdracht van de sociale partners. Indien dit niet het geval is, dient het fondsbestuur de opdracht terug te geven aan sociale partners.
In 2015 en 2016 geldt een aangepaste hersteltermijn van respectievelijk twaalf en elf jaar.
ABTN 20150604.def
56
I
De aanvangshaalbaarheidstoetst zal voor 1 oktober 2015 uitgevoerd worden op basis van de door het pensioenfonds aangegeven kwantitatieve normen. Deze zullen in de volgende Actuariële en Bedrijfs-Technische Nota worden opgenomen.
•\ 7.7 Evenwichtige belangenafweging Het bestuur heeft tot taak alle belangen binnen het pensioenfonds op een evenwichtige manier af te wegen. Dat komt tot uiting in de afwegingen bij de financiële sturingsmiddelen van het pensioenfonds. Beleggingsbeleid Het risicobereidheidsonderzoek onder de deelnemers van PGB had als uitkomst onder meer dat de deelnemers bereid zijn met hun pensioen een beperkt risico te lopen om daarmee een grotere kans op toeslagveriening te krijgen. Mede op basis hiervan is het beleggingsbeleid voor 2015 tot stand gekomen. Dit beleid is evenwichtig omdat de koopkracht van alle groepen deelnemers er naar verwachting op vooruit gaat tegen acceptabele kansen op slechtere resultaten in minder gunstige scenario's. PGB toetst minimaal één keer in de drie Jaar de risicobereidheid van de deelnemers. Premiebeleid PGB kiest voor een stabiel en een beheerst premiebeleid. Dat is zowel van werkgevers als deelnemers een uitgesproken wens. De niettemin voorziene premiestijging wordt met name veroorzaakt door de rentedaling van de afgelopen jaren. Om een te grote premiestijging binnen één jaar te dempen, is voor 2016 uitgegaan van een stijging van 2%-punt voor de basispremie. Ondanks deze ingecalculeerde premieverhoging zal in 2016 het doel - een premiedekkingsgraad van minimaal 100% - niet worden gehaald. Als de premie vanaf 2017 met weer een 2%-punt omhoog gaat, zal de premiedekkingsgraad naar verwachting wel hoger zijn dan de 100%. De premiedekkingsgraad loopt gedurende de herstelperiode van het pensioenfonds verder op tot circa 115%. De gewenste stijging van de solvabiliteit zal in de herstelfase waarschijnlijk niet geheel worden opgebracht via de opslag op de pensioenpremie. Daarmee treedt een geringe verwatering van de dekkingsgraad op. Het pensioenfonds heeft niettemin bewust een beleid met een beheerst premieniveau gekozen: zowel op basis van de uitgesproken wens van deelnemers en werkgevers, als vanuit de wetenschap dat het negatieve effect op eventuele toeslagen minimaal zal zijn. , Voor 2017 en verder zal het bestuur beoordelen hoe de dekkingsgraad en de premiedekkingsgraad zich tot elkaar verhouden en welk effect dit moet hebben op de premiestelling. Het premiebeleid in samenhang met de evenwichtige belangenafweging wordt periodiek bewaakt. Toeslagen- en kortingsbeleid Bij het vaststellen van het toeslagen- en kortingsbeleid is uitgegaan van de maximale kaders die het nFTK biedt, zodat er maximaal toeslag aan alle deelnemers kan worden verieend. Dit is voor alle deelnemers gunstig. Bovendien is de toeslagveriening voor alle groepen deelnemers gelijk. Daarbinnen geldt het toekomstbestendig indexeren, waarbij alleen een toeslag wordt gegeven als die ook in de toekomst mogelijk blijft volgens de huidige gegevens. Hierdoor komt er meer continuïteit in de toeslagveriening, hetgeen ook voor toekomstige generaties positief is. Het gekozen toeslagbeleid kent daarnaast ook punten die eerder voor pensioengerechtigden positief uitpakken, zoals het indexeren vanaf een dekkingsgraad van 110% in plaats vanll5%. Tot slot, de pensioenuitkeringen zorgen voor een verhogend effect op de dekkingsgraad, omdat de buffer (het vermogen boven een dekkingsgraad van 100%) vrijvalt. De vrijvallende solvabiliteitsopslag van het pensioenfonds komt daarmee ten goede van alle groepen deelnemers waarmee er eerder toeslag kan worden verieend. Alle maatregelen afwegend, beschouwt het pensioenfonds het beleid als evenwichtig ten opzichte van de verschillende generaties.
ABTN 20150604.def
'
57
7.8 Financieel crisisplan Ter voldoening aan de op 16 december 2011 van kracht geworden Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen (hierna: Beleidsregel) is in bijlage 3 van deze ABTN het financiële crisisplan van PGB opgenomen. Volgens de Beleidsregel is een financieel crisisplan een beschrijving van maatregelen, die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. In dit kader onderscheidt PGB de volgende crisissituaties: 1. Als PGB zonder aanvullende maatregelen niet kan voldoen aan de wettelijke hersteltermijn voor het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (hierna: MVEV) en het Vereist Eigen Vermogen (hierna: VEV) van het fonds. 2. Als door zodanige (forse en/of in een korte tijdspanne ontstane) bewegingen van de dekkingsgraad het bestuur gerede twijfel krijgt over solvabiliteit (zie ad. 1) en/of liquiditeit van het fonds op korte en/of lange termijn. 3.
Een (internationale) gebeurtenis die aanzienlijke impact op de (financiële) positie van PGB kan hebben.
PGB maakt onderscheid in de werkwijze en handeling in een crisissituatie: A.
B.
Voor crisissituaties waar beleid voor is, kent PGB een aantal middelen om bij te kunnen sturen: in geval van een lage dekkingsgraad kan PGB een aantal sturingsmiddelen inzetten ten behoeve van herstel van de dekkingsgraad. Deze sturingsmiddelen worden hieronder nader toegelicht. Er kan ook sprake zijn van een crisissituatie waarvoor het bestaande beleid niet (meer) afdoende is en/of waar geen beleid voor (geformuleerd) is. Dit kan bijvoorbeeld zijn in het geval van zeer lage dekkingsgraden in zeer korte tijdspanne als gevolg van extreem gespannen financiële markten en/of extreme situaties, binnen of buiten Nèderiand, die op korte termijn kunnen leiden tot grote financiële gevolgen.
Voor de werkwijze in financiële crisissituaties die niet worden afgedekt door het uitvoeren van het bestaande beleid, dit betreft financiële crisissituaties zoals beschreven bij 'ad. B', wordt verwezen naar de Noodprocedure PGB. In het herstelplan zijn maatregelen opgenomen, die ertoe moeten leiden dat de dekkingsgraad van PGB niet langdurig onder de kritische dekkingsgraad zit. De kritische dekkingsgraad is de minimale actuele dekkingsgraad die het fonds nodig heeft om binnen de (resterende) herstelperiode het niveau te bereiken waarbij niet gekort hoeft te worden. Het financiële crisisplan beschrijft de sturingsmiddelen die het bestuur heeft om de dekkingsgraad te verhogen en/of om te voorkomen dat de dekkingsgraad tot onder de kritische dekkingsgraad daalt, dan wel binnen een bepaalde periode snel wegzakt. Per sturingsmiddel wordt ingegaan op het juridisch kader, de inzetbaarheid en het financiële effect van het sturingsmiddel, alsmede op de gevolgen voor de evenwichtige belangenafweging. De conclusie is dat de voor PGB beschikbare effectieve sturingsmiddelen met name bestaan uit het toeslag- en kortingsbeleid. Tot slot wordt in het financiële crisisplan nog ingegaan op de inzet van communicatiemiddelen bij een crisis.
ABTN 20150604.def
8
VASTSTELLING
Deze actuariële en bedrijfstechnische nota is vastgesteld in de vergadering van het bestuur op 4 Juni 2015. Amsterdam, 4 juni 2015
Het bestuur
Voorzitter
ABTN 20150604.dcf
Plaatsvervangend voorzitter
59
BIJLAGE 1 VERKLARING INZAKE DE BELEGGINGSBEGINSELEN Verklaring inzake de beleggingsbeginselen van Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven (PGB), (vastgesteld door het bestuur op 1 juli 2015) 1.
Doelstelling en basis voor dit document
1.1 Doelstelling Deze 'verklaring inzake de beleggingsbeginselen' beschrijft de uitgangspunten van het beleggingsbeleid van PGB. De uitgangspunten zijn door het bestuur vastgesteld. 1.2 Basis voor dit document In de Pensioenwet (PW) is opgenomen dat het fonds een Actuariële- en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) opstelt. Als bijlage bij de ABTN moeten pensioenfondsen een 'Verklaring inzake de beleggingsbeginselen' opstellen en actueel houden. Dit document wordt op de website van PGB gepubliceerd; tevens wordt dit aan belanghebbenden op verzoek verstrekt. 1.3 Bijwerken van de verklaring De verklaring moet minimaal om de drie jaar worden herzien. Daarnaast moet dit document worden herzien als er tussentijds belangrijke wijzigingen van het beleggingsbeleid optreden. 2.
Doelstelling pensioenfonds en organisatie
2.1 Doelstelling pensioenfonds Doel en kerntaken Het pensioenfonds heeft ten doel werknemers, gewezen werknemers en hun (gewezen) betrekkingen van de aangesloten werkgevers tegen de financiële gevolgen van ouderdom, invaliditeit en overlijden te beschermen conform het bepaalde in de statuten en de daarop berustende reglementen. De kerntaken van PGB zijn het verstrekken van pensioenuitkeringen, het beleggen van de pensioengelden en werkzaamheden die daarmee rechtstreeks verband houden. PGB beoogt niet het maken van winst. 2.2 Organisatie Verantwoordelijkheden PGB wordt bestuurd door een bestuur, dat momenteel uit 10 leden bestaat. Het bestuur is eindverantwoordelijk voor alle activiteiten van PGB. Aan het bestuur zijn alle belangrijke beleidsbeslissingen voorbehouden, waaronder de vaststelling van het beleggingsplan, jaarverslag en premie- en toeslagbeleid. PGB kent een Verantwoordingsorgaan. Dit college adviseert het bestuur over het vaststellen en wijzigingen van het beloningsbeleid voor bestuursleden en leden van de Raad van toezicht, het disfunctioneren van het bestuur, de vorm en inrichting van de Raad van toezicht, het vaststellen en wijzigingen van een interne klachten- en geschillenprocedure, het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en vooriichtingsbeleid, de gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen va het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds, liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds, het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; en het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm. Daarnaast heeft PGB een Raad van toezicht ingesteld, bestaande uit drie externe onafhankelijke leden. De Raad van toezicht heeft als taak om toezicht te houden op het beleid van het bestuur, op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds, adequate risicobeheersing en op evenwichtige belangenafweging.
ABTN 201S0604.def
60
De risk- en auditcommissie van PGB (RAC) heeft een adviserende taak ten aanzien van de opzet en werking van het control framework en de externe financiële verslaggeving van PGB. Zij voert een integrale beoordeling uit van de beheersing van alle belarigrijke risico's van het pensioenfonds en verzorgt de voorbereiding van de financiële verslaglegging van het fonds. De balansbeheer adviescommissie (BAC) adviseert het bestuur bij het balansbeheer. Ze bereidt de besluitvorming voor over onder meer beleggingsstrategieën, actief en passief beheerde mandaten en het strategisch beleggingsplan. In het verslagjaar heeft het bestuur de adviescommissie gemandateerd, om binnen de afgesproken bandbreedte van het strategisch beleggingsplan en binnen het risicoprofiel van het fonds, ook beleggingsbesluiten nemen voor zover het bestaande beleggingscategorieën en bestaande mandaten betreft. Het bestuur heeft een commissie voor Juridische Zaken en Compliance ingesteld. De commissie adviseert het ^ bestuur bij de voorbereiding van Juridische zal<en en bewaakt of het beleid in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. Tot de taken behoren onder meer het beoordelen en actueel houden van Juridische documentatie zoals de statuten, het pensioen-, uitvoeringsreglement en de overeenkomsten en contracten op het gebied van uitbesteding en vermogensbeheer. Tevens zorgt de commissie ervoor dat het bestuur werkt volgens een gedragscode en een integriteitsbeleid. De uitvoeringsorganisatie monitort of de belangrijkste uitbestedingspartijen van PGB aan het beleid voldoen. Naast voornoemde drie (advies)commissies met een permanent karakter, kan het bestuur ook commissies met een tijdelijk karakter instellen. Ook voor die commissies geldt dat deze vooral adviserend zijn. Uitbesteding Het bestuur heeft een uitbestedingsbeleid opgesteld. Alle uitbestedingsrelaties van PGB, waaronder de uitvoeringsorganisatie, alsmede overige uitbestedingsrelaties moeten, waar mogelijk, aan dit beleid voldoen. De administratie, het vermogensbeheer en voor een deel ook de beleid van PGB zijn opgedragen aan de uitvoeringsorganisatie. In het 'Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling' is vastgelegd dat het pensioenfonds verantwoordelijk is voor de vaststelling van het beleid met betrekking tot de beheersing van risico's die samenhangen met de uitbesteding van bedrijfsprocessen. Om dit nader vorm te geven zijn tussen de uitvoeringsorganisatie en PGB een uitbestedingsovereenkomst en service level agreement (SLA) afgesloten.
ABTN 20150604.def
61
3. Balansr en beleggingsbeleid 3.1 Het strategisch beleggingsbeleid De beleggingsovertuigingen van PGB heeft de volgende zes uitgangspunten. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Ambitie, risicohouding en vergoedingen voor risico's zijn leidend voor het bepalen van de strategische asset allocatie. PGB neemt alleen risico indien zij daarvoor voldoende wordt beloond. PGB heeft een lange termijn beleggingshorizon en dat brengt voordelen met zich mee. Het fonds kiest voor de meest efficiënte en kostenbewuste manier om de portefeuille in te richten. Heldere processen, duidelijke govemance en kennis van zaken zijn noodzakelijk om PGB's ambitie waar te maken. Maatschappelijk verantwoord beleggen vormt een integraal onderdeel van het totale beleid.
Het bestuur hecht veel waarde aan de prudent-person regel, zoals onder meer blijkt uit de soliditeit, zorgvuldigheid en transparantie die dooriopen is door het bestuur bij het vaststellen van de ambitie, doelen en maatstaven, risicohouding PGB, beleggingsovertuigingen en balanssturing. Bij de bepaling of het bestuur zich heeft gehouden aan de prudent-person regel wordt aangesloten bij de beschrijving in Artikel 135 van de Pensioenwet en Artikel 13 van het Besluit FTK Pensioenfondsen. Deze toetsing houdt in grote lijnen in dat: 1. 2. 3. 4. 5.
6.
7.
De waarden worden belegd in het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden; De activa zodanig worden belegd dat de kwaliteit, veiligheid, liquiditeit en het rendement van de portefeuille als geheel zijn gewaarborgd; De activa die ter dekking van de TV worden aangehouden, worden belegd op een wijze die strookt met de aard en de duur van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen; De activa hoofdzakelijk worden belegd op gereglementeerde markten; Beleggingén in derivaten zijn toegestaan voor zover deze bijdragen aan een vermindering van het beleggingsrisico (-en risicoprofiel) ofeen doeltreffend portefeuillebeheer vergemakkelijken. Een bovenmatig risico m.b.t. een en dezelfde tegenpartij en andere derivatenverrichtingen wordt vermeden; De activa naar behoren worden gediversifieerd over waarden en emittenten. Risicoaccumulatie in de portefeuille wordt vermeden en beleggingen in de bijdragende onderneming worden beperkt tot ten hoogste 5% van de portefeuille. Beleggingen in ondernemingen die tot dezelfde groep als de bijdragende onderneming behoren, worden beperkt tot ten hoogste 10% van de portefeuille; De beleggingen gewaardeerd zijn op basis van marktwaardering (en waartegen ze kunnen worden verhandeld).
Het bestuur hecht eraan dat bij nieuw beleid en nieuwe beleggingsvoorstellen voldoende kritisch tegenwicht wordt geboden. Deze 'countervailing power' wordt onder meer vormgegeven in objectieve toetsing van beleggingsvoorstellen en kwartaalrevlews op (segmenten van) de bestaande beleggingsportefeuille. Hierbij kan ook gebruik gemaakt worden van externe adviseurs. Specifiek voor de BAC geldt dat externe adviseurs lid zijn van de BAC. PGB streeft ernaar om het risico- en rendementsprofiel van de totale portefeuille van beleggingen aan te sluiten bij de verplichfingenstructuur van PGB. De totale structuur van de portefeuille sluit aan bij de doelstelling en ambitie van PGB. Om deze doelstelling te bereiken is het van het grootste belang dat de (beleggings)opbrengsten van PGB op korte en lange termijn binnen de gestelde risicobepalingen zo optimaal mogelijk zijn. Het bestuur heeft hiertoe een (ALM-)onderzoek en aanvullende studies uitgevoerd en op basis daarvan het strategisch beleggingsbeleid vastgesteld.
ABTN 20150604.def
De strategische pensioenambitie is dat de pensioenen moeten naar verwachting over een toekomstige periode van 15 jaar minimaal 90% van hun koopkracht behouden. De ambitie is vastgelegd ten opzichte van de nominale pensioentoezegging, gecorrigeerd voor de opgetreden prijsinflatie (het reële pensioen). Dit geldt als doelstelling op langere termijn, maar is wel afhankelijk van korte termijn ontwikkelingen. In de ALM-studie zijn duizenden economische scenario's doorgerekend, waarvan sommige pessimistische tot heel slechte pensioenuitkomsten leiden. De kans daarop wil het bestuur tot een minimum beperken. Daarom heeft het d'e volgende financiële maatstaven geformuleerd, gegeven de gehanteerde nominale dekkingsgraad in de ALMstudie uit 2014, die het ambitie en risicoprofiel van het fonds het beste vertalen: 1. 2. 3. 4. 5.
Het pensioenresultaat" moet naar verwachting over een toekomstige periode van 15 Jaar minimaal 90% zijn. De kans dat pensioenen in enig jaar gekort worden, moet beperkt en acceptabel zijn (voor 2015 is deze kans 20%). De kans dat pensioenen in enig jaar meer dan 1% gekort worden, moet beperkt en acceptabel zijn (voor 2015 is deze kans 5%). Het pensioenresultaat in enig Jaar moet naar verwachting in de 5% slechtste gevallen minimaal 80% zijn. Op het moment dat het verwachte pensioenresultaat over een toekomstige periode van 15 Jaar lager is dan 90% accepteert PGB dat de kans op korten en de kans op korten van meer dan 1% kunnen oplopen en het pensioenresultaat in enig jaar in de 5% slechtste gevallen kan dalen.
In het beleid is opgenomen dat de pensioenrechten en -aanspraken in principe zodanig verminderd kunnen worden ('korten') dat de nominale dekkingsgraad na korten, waarbij de korting voor zover mogelijk maximaal uitgesmeerd wordt, zich weer op het niveau van het MVEV dan wel VEV bevindt. De strategische pensioenambitie wordt ingevuld met feitelijk beleid en de ontwikkelingen van PGB worden gevolgd ('monitoring') op een zodanige wijze dat er voldoende controle op het proces is en adequate rapportages naar het bestuur voorhanden zijn. Normportefeuille PGB 2015 IMorniportéfeüilie
;
Matching portefeuille:
Norm 2014 50%
45%
04
,v:;;,:.:j,ö2/:;:••,.;-:
Norm 2015. 52,5%
45%
47,5%
50%
32%
24%
30,5%
27,5%
25%
24%
17,5%
11%
14,5%
14%
13%
11%
Nederlandse woninghypotheken
0%
3%
0,5%
1,5%
2,5%
3%
Euro-inflation-linked bonds
0%
6%
6%
6%
6%
6%
0,5%
1%
1%
1%
1%
1%
Eurostaatsobligaties Eurobedrijfsobllgaties
Euroliquiditeiten Return portefeuille:
50%
55%
52,5%
50%
47,5%
55%
Aandelen
30%
35%
33,5%
34,5%
35%
35%
Alternatieve beleggingen
20%
20%
14%
15,5%
17,5%
20%
Vastgoed
6%
5%
5%
5%
5%
5%
Infrastructuur
5%
5%
5%
5%
5%
5%
Private equity
0%
0,3%
0,3%
0,3%
0,3%
0,3%
Alternatieve vastrentende waarden
3%
9,7%
3,7%
5,2%
7,2%
9,7%
Euro-inflation-linked bonds
6%
0%
Alternatieve beleggingen:
12 Het pensioenresultaat Is de som van de verwachte reële uitkeringen conform het pensloenfondsbeleid van PGB gedeeld door de som van de verwachte reële uitkeringen zonder korten en altijd prijs geïndexeerd. Dit is de DNB-definitie.
ABTN 20150604.def
53
Rente-afdekkingsbeleid Valuta-afdekkingsbeleid
50% >90%
45% >80%
i-iguur; Nomiportefeuiile 2014, 2015 en de k'.vartalen van 2015 (de percentages gaarr in per de 1-'" dag van het l<wartaai)
3.2 Uitvoering van het balans- en vermogensbeheer Het strategisch beleggingsplan is opgesteld in lijn met het 'matching' en 'return' concept. Voor het invullen van het rente-afdekkingsbeleid is de matching portefeuille. Het doel van de matching portefeuille is het zodanig vormgeven van de portefeuille dat het rente-afdekkingsbeleid zo optimaal mogelijk wordt ingevuld. De return portefeuille heeft als doel om de deelnemers een waardevast pensioen te garanderen waarbij de kans op korten wordt geminimaliseerd en uitvoering plaatsvindt tegen relatief lage kosten. In de matching portefeuille wordt naast fysieke vastrentende waarden gebruik gemaakt van eurorenteswaps om de gewenste renterisico-afdekking te verkrijgen, rekening houdend met de looptijdsegmenten van de verplichtingen. In de return portefeuille wordt gebruik gemaakt van valutatermijncontracten om het vreemde valutarisico te beheersen en om effectieve exposure naar deelmarkten te verkrijgen binnen liquiditeitskaders. De dagelijkse uitvoering van het strategisch beleggingsplan ligt in handen van de uitvoeringsorganisatie. De koppeling tussen de feitelijke beleggingsportefeuilles en de normportefeuille wordt verantwoord in de rapportagestructuur, die is overeengekomen en in de 'Service Level Agreement' is vastgelegd. De ruimte die is toegestaan tussen de feitelijke en de normportefeuille is in het ALM-proces getoetst en in het strategisch beleggingsplan vastgelegd. De belangrijkste beleggingsrichtlijnen betreffen de allocatie naar beleggingscategorieën met toegestane bandbreedtes, rente-, valuta-, tegenpartij- en liquiditeitsbeleid, herbalanceringsbeleid voor derivaten, regioverdelingen, tracking errors, ratings en exposures. 3.3 Uitvoering balansbeheer extern Een groot deel van de beleggingsportefeuille is door de uitvoeringsorganisatie uitbesteed en daarvoor zijn externe vermogensbeheerders aangesteld. Het bestuur stelt externe vermogensbeheerders aan resp. ontslaat externe vermogensbeheerders. De monitoring van de prestaties van de vermogensbeheerders vindt plaats door de uitvoeringsorganisatie die daarover periodiek (ad hoe, maandelijks en uitgebreid per kwartaal en jaareinde) rapporteert aan de BAC en het bestuur. 3.4 Uitvoering balansbeheer door uitvoeringsorganisatie Een belangrijke taak voor de uitvoeringsorganisatie is het uitvoeren van het rente-afdekkingsbeleid van PGB. Voor het invullen van het rente-afdekkingsbeleid is de matching portefeuille. Het doel van de matching portefeuille is het zodanig vormgeven van de portefeuille dat het rente-afdekkingsbeleid zo optimaal mogelijk wordt ingevuld. Het afdekken van valutarisico en het liquiditeitenmanagement wordt eveneens door de uitvoeringsorganisatie uitgevoerd. Het bestuur heeft beleggingsrichtlijnen voor uitvoering en risicobeheersing opgesteld waarover het ledere maand een verantwoordingsrapportage ontvangt. 3.5 Risicometing en risicobeheersing Op regelmatige basis ontvangt het bestuur risicometingen en -rapportages, zoals maand- en kwartaalrapportages beleggingen, de balansmonitor en de dekkingsgraadrapportage. Het opstellen van die rapportages geschiedt op onafhankelijke wijze door de afdelingen mid office en risicomanagement van de uitvoeringsorganisatie. 3.6 Resultaatsevaluatie Met de zogenaamde 'balansmonitor' wordt op kwartaalbasis een overzicht van de portefeuille op fondsniveau gemaakt; met deze analyse wordt de koppeling gelegd met de pensioenverplichtingen van PGB en de ontwikkelingen daarin. Op basis van de ultimo standen van elk kwartaal wordt een vooruitblik gegeven op de stand van zaken met betrekking tot de strategische doelstellingen van PGB en gevoeligheid voor stress-scenario's. Op tweewekelijkse, maandelijkse en op kwartaalbasis wordt inzicht gegeven in: 1. De ontwikkeling van de dekkingsgraad; 2. De rente- en valuta gevoeligheid en -afdekking;
ABTN 20150604.def
64
3. 4. 5. 6.
De ontwikkeling van de portefeuilles op hoofdlijnen en een gedetailleerde performanceattributie en -analyse op portefeuille-, mandaat- en fondsniveau; Balansrisico's; Historische trends; Marktontwikkelingen.
Voorts wordt ieder kwartaal een review gegeven middels een zogenaamde 'stoplichtrapportage' op de mandaten aan de vermogensbeheerders en de samenstelling van de beleggingén in de illiquide portefeuilles. 3.7 Waarderingsgrondslag De beleggingen worden, conform het waarderingsbeleid van PGB, gewaardeerd door Kas Bank en gecontroleerd door de uitvoeringsorganisatie. De waardering vindt plaats op basis van actuele waarde. De actuele waarde wordt gedreven door beurskoersen, waarderingen op basis van mark 2 model (bijvoorbeeld derivaten en hypotheken), NAV's voor fondsen zonder beurskoers en taxaties voor direct vastgoed. De waardering van niet-beursgenoteerde beleggingen is gebaseerd op de rapportage door de beheerder van een beleggingsfonds of een externe taxateur. De waarderingsprocessen van de custodian zijn onderdeel van hun ISAE3402-verklaring en worden gemonitord door de midoffice van de uitvoeringsorganisatie. De Jaareinde waardering van niet-beursgenoteerde beleggingen wordt verantwoord op basis van schattingen door de fondsmanagers. Deze waardering wordt Jaarlijks beoordeeld door de externe accountant van PGB, middels 'backtesting' met definitieve jaarrekeningen wordt de kwaliteit van de schattingsmethodieken gevalideerd. De risk- en auditcommissie van PGB (RAC) behandelt tenminste één maal per jaar de waardering van alle posities die niet op een liquide markt verhandeld worden. Al dan niet met behulp van externe taxaties wordt de waarde van deze beleggingen geschat aan de hand van vergelijkbare producten of markten. 3.8 Verantwoord beleggen en corporate govemance Bij het uitvoeren van het beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de volgende beleidsthema's: 1. Duurzaamheid; 2. Maatschappelijk verantwoord beleggen; 3. Corporate govemance richtlijnen; 4. Compliance met wet- en regelgeving. Maatschappelijk verantwoord beleggen (MVB) is beleggen op grond van financiële, sociale, bestuuriijke en milieuoverwegingen. PGB streeft er in zijn beleggingsbeleid naar om de premie en de pensioenen van deelnemers en pensioengerechtigden maatschappelijk verantwoord te beleggen. Naast het behalen van een zo hoog en zo stabiel mogelijk rendement is ook van belang waarin wordt belegd. Deze maatschappelijke verantwoordelijkheid is bij PGB uitgewerkt in uitsluitingsbeleid, duurzaamheidsinvesteringen en via het stemgedrag op aandeelhoudersvergaderingen en het actief in gesprek gaan met ondernemingen. Het MVB-beleid wordt op alle beleggingscategorieën toegepast. Beleggingsfondsen en de portefeuilles voor afdekking van de rente- en valutarisico's (voornamelijk derivateninstrumenten) zijn uitgezonderd, omdat het fonds daar geen invloed op kan uitoefenen. Bij de selectie van beleggingsfondsen genieten beleggers die voldoen aan het MVB-beleid van PGB de voorkeur. 3.9 Waarderingsgrondslag De beleggingen worden gewaardeerd op basis van actuele waarde, volgens de richtlijnen van het waarderingsbeleid. De custodian waardeert de liquide beleggingsposities op onafhankelijke wijze van de uitvoeringsorganisatie. De waardering van relatief illiquide beleggingen is gebaseerd op de rapportage door de beheerder van een beleggingsfonds of een externe taxateur. De waarderingsprocessen van de custodian zijn onderdeel van hun ISAE 3402 verklaring. De waardering van niet liquide beleggingen wordt Jaariijks beoordeeld door de externe accountant van PGB.
ABTN 20150604.def
Het bestuur behandelt tenminste één maal per jaar de waardering van alle posities die nlet op een liquide markt verhandeld worden. Al dan niet met behulp van externe taxaties wordt de waarde van deze beleggingen geschat aan de hand van vergelijkbare producten of markten. 3.10 Verantwoord beleggen en corporate govemance Bij het uitvoeren van het beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de volgende beleidsthema's: Duurzaamheid Maatschappelijk verantwoord beleggen Corporate govemance richtlijnen Compliance met wet - en regelgeving Naast het behalen van een zo hoog en zo stabiel mogelijk rendement (financiële verantwoordelijkheid) is ook van belang waarin wordt belegd. Deze maatschappelijke verantwoordelijkheid is bij PGB uitgewerkt in uitsluitingsbeleid, best-in-classbeleid, duurzaamheidsinvesteringen en via het stemgedrag op aandeelhoudersvergaderingen en het actief in gesprek gaan met ondernemingen. In het kader van uitsluitingsbeleid, worden ondernemingen geweerd als zij niet voldoen aan de door hét fonds gehanteerde duurzaamheidscriteria. Dit beleid is gebaseerd op de tien Principes van de Verenigde Naties aangevuld met het verbod op beleggingen in controversiële wapens.
ABTN 20150604.def
66
BIJLAGE 2 NORMPORTEFEUILLE, BENCHMARKS, -BELEGGINGSRICHTLIJNEN PGB 2015. Normportefeuille PGB 2015 .Norrnportéfeüille Matching portefeuille:
Norm'2014
Norm 2015
50%
45%
04
03 52,5%
47,5%
50%
45%
32%
24%
30,5%
27,5%
25%
24%
17,5%
11%
14,5%
14%
13%
11%
Nederiandsé woninghypotheken
0%
3%
0,5%
1,5%
2,5%
3%
Euro-inflation-linked bonds
0%
6%
6%
6%
6%
6%
0,5%
1%
1%
1%
1%
1%
Eurostaatsobligaties Eurobedrijfsobllgaties
Euroliquiditeiten Return portefeuille:
50%
55%
50%
47,5%
55%
52,5%
Aandelen
30%
35%
33,5%
34,5%
35%
35%
Alternatieve beleggingen
20%
20%
14%
15,5%
17,5%
20%
Vastgoed
6%
5%
5%
5%
5%
5%
Infrastructuur
5%
5%
5%
5%
5%
5%
Private equity
0%
0,3%
0,3%
0,3%
0,3%
0,3%
Alternatieve vastrentende waarden
3%
9,7%
3,7%
5,2%
7,2%
9,7%
Euro-inflation-linked bonds
6%
0%
Alternatieve beleggingen:
Rente-afdekkingsbeleid
50%
45%
Valuta-afdekkingsbeleid
>90%
>80%
Figuur: Normportefeuille 2014, 2015 en de kwartalen van 2015 (de percentages gaan in per de 1ste dag van het kwartaal)
Norm matching portefeuille PGB 2015, met bandbreedtes Matching portefeuille Matching portefeuille, bestaande uit: Eurostaatsobligaties Eurobedrijfsobllgaties Euro-inflation-linked bonds Nederiandsé woninghypotheken (in euro's) Euroliquiditeiten
Norm 2014
Norm 2015
'-';:bahdbreiedte ;:'k^.i':i:•r•';-'
50% 32%
45% 24%
40%-50% 21,5%-32%
17,5%
11% 6% 3% 1%
8,5%-17,5% 0%-8,5% 0%-5% 0%-5%
0,5%
Figuur: Norm matching portefeuille, met bandbreedtes
Norm return portefeuille PGB 2015, met bandbreedtes Return portefeuille Return portefeuille, bestaande uit: Aandelen Vastgoed Infrastructuur Private equity
Norm 2014
Nbrm2015
50%
55%
30% 6% 5% 0% Alternatieve vastrentende waarden 3% Figuur; Norm return portefeuille PGB 2015, met bandbreedtes.
35% 5%
ABTN 20150604.def
5% 0,3% 9,7%
/.bsiidbrieiBdfe--' ..V J.;.^ 50%-60% 30%-40% 2,5%-7,5% 2,5%-7,5% 0%-5% 2,5%-12,5%
67
Norm eurostaatsobligaties PGB 2015
Strategisch normgewicht Benchmark Bucket Bucket Bucket Bucket Bucket NedeHand Duitsland Oostenrijk Finland Periferie eurolanden
24% Citigroup Customised WGBI Euro Government Bond index > 10 jaar ca. 17%-punt 10 tot 15 jaar ca. 23%-punt 15 tot 20 jaar ca. 25%-punt 20 tot 25 jaar ca. 23%-punt 25 tot 30 jaar ca. 12%-punt 30 jaar en langer 45% (40%-50%) 35% (30%-40%) 15% (10%-20%) 5% (0-10%) Maximaal 10% AA Buy-and-watch
Minimale kredietwaardigheid Beheer Tracking error (ex ante) Figuur: Norm eurostaatsobligaties
0,4%
Norm eurobédrijfsobligatles PGB 2015 }«üi^öbiiiij^iieii^ié^^ strategisch normgewicht Benchmark
11% Barclays Customised MVB-proof bedrijfsobligaties index ca. 50% 0 tot 5 jaar
Bucket Bucket
ca. 50% 5 tot 10 jaar A (sturingsmechanisme) 1,65% (1,5% voor de benchmark)
Gemiddelde kredietwaardigheid Maximaal gewicht per debiteur Maximaal gewicht niet-benchmark leningen Minimale kredietwaardigheid Maximaai gewicht financiële instellingen Beheer Tracking error (ex ante) Figuur: Norm eurobedrijfsobllgaties
10% BBB (maximale looptijd 2 jaar) 25% (bandbreedte 22,5% - 27,5%) Buy-and-watch 0,4%
Norm Nederlandse eurohypotheken PGB 2015 Eurohypotheke.D,
^.
^ t i . è ' - ^ ^ ^ - r i ''«f
Strategisch normgewicht Benchmark Gemiddelde kredietwaardigheid Beheer Tracking error (ex ante) Figuur: Norm Nederlandse woninghypotheken
3% Rendement euroswaprente plus 100 basispunten (75% 10 jaar, 15% 20 jaar en 10% 30 jaar) AA (sturingsmechanisme) Buy-and-watch n.v.t.
Norm euro-inflation-linked bonds PGB 2015 ^öiÉaï^SÏIMiHi^cirBSiïÉis;^ strategisch normgewicht Benchmark Minimale kredietwaardigheid Maximaal gewicht per debiteur Tracking error (ex ante) Figuur: Norm euro-inflation-linked bonds
ABTN 20150604.def
6% Barclays Customised Euro Government Inflation-linked index >5 jaar (alleen Frankrijk) AA n.v.t. 0,4%
Norm euroliquiditeiten PGB 2015 Euroliquiditeiten
i
Strategisch normgewicht Benchmark Kredietwaardigheid tegenpartij Kredietwaardigheid land hoofdtoezicht tegenpartij Specifiek voor deposito's (incl. callable) Specifiek voor callable deposito's Specifiek voor deposito's (incl. callable) Specifiek voor deposito's (excl. callable) Specifiek voor callable deposito's Figuur: Norm euroliquiditeiten
•
•
'
- - M - ; '.V-V, ^;:-;
;-'^-v,ir::" '-^-ii: ?0;:- ;'i -,i- ;:;^: •;^Ï5: i^::;fti^;--:-
1% EONIA Minimaal AMinimaal AA Maximaal per tegenpartij: 150 miljoen euro Maximaal Maximaal Maximale Maximale
aan callable deposito's: 150 miljoen euro aan deposito's: 5% van totale beleggingsportefeuille duur uitzetting: vijf weken duur uitzetting: zes maanden
Norm aandelen PGB 2015 Norm 2014
Aandëieri
Ontwikkelde landen:
: Norm ' 2015
Tactische : bandbreedten
TE ex ante
Benchmark
MSG World IMI MVB NTR
i
75%
75%
72,5%-77,5%
ca. 3%
Noord-Amerika
20%
20%
17,5%-22,5%
2%
MSCI North America IMI MVB NTR
Europa
20%
20%
17,5%-22,5%
2%
MSCI Europe IMI MVB NTR
Pacific
10%
10%
7,5-12,5%
4%
MSCI Pacific IMI MVB NTR
Factorstrategieën
25%
25%
22,5%-27,5%
4%
MSCI Developed Worid MVB NTR
Opkomende landen
25%
25%
22,5%-27,5% •:ff;rv;'4;'Ty .ft •;;
4%
MSCI EM MVB NTR
Totaai
100%
100%
^..•ca.:2%^-^:^
^;-;;>.\^::j:.};^..;:;;-;.:c.;^v':^.v--V^^
'••'/-^r[-^-l^\:
Figuur: Norm aandelen
Norm private equity PGB 2015 Private equity
;
• ;
;... ;.••. :;Norm^015
Nonnn2014
Private equity Benchmarkrendement Figuur; Norm private equity
.•;:•./
0,3% Portefeuille rendement
0%
Norm vastgoed PGB 2015 Vastgoed;::--i.V '.;-"',i\:.
.;;;;;r:i;-'Ndrim.2014-
Vastgoed Benchmarkrendement 'Leveragë bèiéid vastgoed
'Norm 2015
;k;v'':i,S:-''W';
5% 6%
6% 6% .
^
,
« i
.-
Vreemd vermogen als percentage van totaal vermogen voor de beleggingscategorie
maximaal 40%
Vreemd vermogen als percentage van totaal vermogen voor een fonds
maximaal 50%
Figuur: Norm vastgoed
ABTN 20150604.def
69
Norm infrastructuur . ''^^#>Norm-2014 Infrastructuur Benchmarkrendement
'-fa>#^ 5% 6%
5% 6%
Vreemd vermogen als percentage van totaai vermogen voor de beleggingscategorie
maximaal 50%
Figuur: Norm infrastructuur
Norm alternatieve vastrentende waarden PGB 2015 ïAKëjffpIVf^sïténtè^^ Normgewicht Benchmarkrendement
9,7% Rendement op 5 jaars euroswaprente plus 200 basispunten
Figuur: Norm alternatieve vastrentende waarden
Rente-afdekkingsbeleid PGB 2015
Rente-afdekkingspercentage Bandbreedte
45% afdekken Minimaal 40% en maximaal 50%
• eiïhlftgSS^Ilehing-V. *« PVOl doelstelling
Bucket/cluster
PVOl afwijking per bucket/cluster
2015 tot 2060 Vanaf 2060 Cluster A ( 1 " ' vier buckets) Cluster B (5"' en 6"^ bucket) Cluster C {7"' bucket e.v.)
één per vijf jaar één 0-20 voor 50% afdekken 20-30 voor 50% afdekken 30 e.v. voor 35% afdekken
maximaal 400.000 euro maximaal 400.000 euro maximaal 875.000 euro maximaal 675.000 euro maximaal 675.000 euro
Figuur: Rente-afdekkingsbeleid en cashflow-matching
Valutarisicobeleid PGB 2015
Totale beleggingsportefeuille Opkomende landen Aandelen ontwikkelde landen Overige beleggingscategorieën DKK (is gelinkt aan de euro) Figuur: Valutarisicobeleid
Maximaal 20% aan vreemde valuta exposure (na afdekken) Niet afdekken Minimaal 70% en maximaal 100% afdekken Minimaal 95% en maximaal 105% afdekken Niet afdekken
Eurorenteswaps PGB 2015
Kredietwaardigheid tegenpartij Kredietwaardigheid land hoofdtoezicht tegenpartij Specifiek voor eurorenteswaps Specifiek voor eurorenteswaps Looptijd korte kant eurorenteswaps Figuur: Eurorenteswaps
ABTN 20150604. def
Minimaal AMinimaal AA Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro Maximaal zes maanden
70
Herbalanceringsbeleid derivaten PGB 2015 Rebaiancingsbeieid derivaten Maximale marktwaarde van de derivatenexposures
Maximaal 10% van de totale beleggingsportefeuille
Figuur: Herbalanceringsbeleid derivaten
Liquiditeitsrisicobeleid PGB 2015 Üquiditeitsrisicobeleid
,
'r 20% 15%
Maximaal percentage van de totale beleggingsportefeuille aan illiquide matching portefeuille beleggingen Maximaal percentage van de totale beleggingsportefeuille aan illiquide return portefeuille beleggingen Figuur: Liquiditeitsrisicobeleid
Tegenpartijlijst met ISDA en CSA PGB 2015: Tegenpartijen! met ISDA ën CSA :
Optegérijjiartijlijst'• V. ::':-:^\^
ABN ING Rabobank
r,';:-:':;;i;:;;v Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Credit Suisse Barclays Goldman Sachs JP Morgan Morgan Stanley RBS Deutsche Bank Figuur: Tegenpartijen met ISDA en CSA
Tegenpartij- met ISDA en CSA en geldmarktlimieten PGB 2015 Tegenpartij risicolimieten Kredietwaardigheid tegenpartij Kredietwaardigheid land hoofdtoezicht tegenpartij
Minimaal AMinimaal AA (Australië, Canada, Duitsland, Nederland, Nieuw-Zeeland, VK, VS, Scandinavië (exclusief IJsland) en Zwitserland)
Specifiek voor deposito's Specifiek voor deposito's
Maximaal per tegenpartij: 150 miljoen euro Maximale duur uitzetting: vijf weken
Specifiek voor eurorenteswaps en -swaptions Specifiek voor eurorenteswaps en -swaptions
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor credit default swaps Specifiek voor credit default swaps
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 500 miljoen euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 125 miljoen euro
Specifiek voor inflatie swaps Specifiek voor inflatie swaps
Maximale initiële hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor aandelenopties Specifiek voor aandelenopties
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor commodity swaps Specifiek voor commodity swaps
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor valutatermijncontracten en valutaopties
Maximale hoofdsom per tegenpartij: 1 miljard euro Maximale marktwaarde per tegenpartij: 250 miljoen euro
Specifiek voor valutatermijncontracten en valutaopties
ABTN 20150604.def
71
Specifiek voor repo's Specifiek voor repo's Figuur: Tegenpartij- met ISDA en CSA en geldmarktlimieten
ABTN 20150604.def
Maximale hoofdsom: 500 miljoen euro Maximale looptijd: 6 maanden
72
.1 ;\'
BIJLAGE 3 ERVARINGSSTERFTE EN PARTNERFREQUENTIES. Bijlage 3.1 - Ervaringssterfte Ervaringssterfte Hoofdverzekerde
Ervaringssterfte Medeverzekerde
Leeftijd
ex
ey
Leeftij'd
ex
ey
0 1
0,51
0,58
0
1,00
1,00
0,51
1
1,00
1,00
2
0,51
0,58 0,58
2
1,00
3 4
0,51
0,58
3
1,00 1,00
0,51
0,58
4
1,00
1,00 1,00
5 6
0,51
0,58 0,58
5
1,00
1,00
6 7
1,00
1,00
1,00 1,00 1,00
1,00 1,00
1,00
1,00
0,51 0,51
7 8 9
0,51
0,58 0,58
8
0,51 0,51
0,58 0,58
9 10
0,51
0,58
11
1,00
1,00
12
0,51 0,51
0,58 0,58
12
13 14
13
1,00 1,00
1,00 1,00
14
1,00
1,00
15 16 17
0,51
0,58 0,58
15
1,00
1,00
0,58
16 17
1,00 1,00
1,00 1,00
18
0,51 0,51
18
1,00 1,00
1,00
10 11
.
19
0,51 0,51 0,51
0,58 0,58 . 0,58
19 20
1,00.
1,00 1,00
20 21
0,51
0,58
0,51
1,00
0,51
0,58 0,58
21
22
22
1,00
1,00 1,00
23
0,51
0,58
23
1,00
1,00
24 25
• 0,51
0,58
24
1,00
1,00
0,51 0,53
0,58
25
1,00
0,59 0,62
26 27
1,00 1,00
0,65
28 29
26 27 28
0,56 0,59
29
0,62
0,68
30
0,65 0,68
0,71 0,74
0,71
33 34
0,75
35
31 32
ABTN 20150604.def
1,00
1,00 1,00
1,00 1,00
1,00
1,00 1,00
30
1,00
1,00
1,00 1,00
1,00
0,77
31 32
0,80
33
1,00
0,78
0,83
34
1,00 1,00
0,81
0,86
35
,1,00 1,00
1,00
1,00
73
Leeftij'd
ex
ey
Leeftijd
ex
ey
36 37
0,83 0,84
0,89 0,92
36 37
1,00 1,00
1,00
38
0,85 0,86
0,94
38
1,00
1,00 1,00
0,97
39
1,00
1,00
40 41
1,00
1,00
1,00
1,00
42
1,00
1,00
43 44
1,00 1,00 1,00
1,00 1,00
39 40
0,87
0,99
41
0,88
1,02
42
0,89
43 44
0,90 0,92 0,93
1,04 1,07
45 46 47
0,93
1,14
0,93
1,15 1,17
48
0,93
49
0,93 0,93
50
1,09 1,12
1,19
45 46 47
1,00
1,00 1,00
1,00
1,00,
48
1,00
1,00
49 50
1,00 1,00
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00 1,00
. 51 52
0,93
1,20 1,22
0,93
1,24
51 52
53 54
0,93 0,93
1,25 1,27
53 54
1,00 1,00
55
0,93
1,29
55
1,00
56 57
0,93 0,93
1,31
56 57
1,00 1,00
58
0,93
58
1,00
1,00 1,00
59
59
1,00
1,00
60
0,93 0,93
1,35 1,37 1,39
60
1,00
1,00
61 62
0,93 0,93
1,40
61 62
1,00 1,00
1,00
63 64
0,93 0,94 0,94
63 64
1,00 1,00
65 66
1,00 1,00
67
1,00
1,00 1,00
65 66
0,95
1,33
1,40 1,40 1,40 1,40 1,40 1,40
1,00
1,00 1,00 1,00
1,00 1,00 1,00 1,00
67
0,95
68
0,95 0,95
1,40
68
1,00
1,00
1,40
69
1,00
1,00
0,95
1,38 1,35 1,33 1,30 1,27
70 71
1,00
1,00 1,00
74 75 76 77
69 70 71 72 73 74
0,95 0,95 0,95 0,95
75
0,95
76 77
0,95
1,25 1,22
0,95
1,21
ABTN 20150604.def
72 73
1,00 1,00 1,00
1,00 1,00
1,00 1,00
1,00
1,00 1,00
1,00
1,00 1,00
74
Leeftijd
ex
78
0,95
79
0,95
80
0,95
81 82
0,95
ey
Leeftijd
ex
ey
1,19 1,17 -
78
1,00 . 1,00
79
1,00
1,16 1,14
80
1,00
1,00
1,00
1,00 1,00
1,00
1,12
83
0,96 0,96
81 82
1,11
83
1,00 1,00
84
. 0,96
1,09
84
1,00
1,00
85 86 87
0,96 0,96
1,07
85
1,00
1,05 1,03
86
1,00 1,00
87 88
1,00 1,00
1,00
89
1,00
1,00
1,00
1,00 1,00
89
0,96 0,97 0,97
90
0,97
1,00
90
1,00
91 92
0,97 0,97
1,00
91 92
1,00
1,00 1,00
1,00
1,00
93 94
0,97
93
1,00
1,00
94
0,98 0,98 0,98
1,00 1,00
95 96 97
1,00 1,00
1,00
95 96 97
1,00 1,00
98
0,98
1,00
98
99
0,99 1,00
1,00
99 100
88
100
0,98
1,01
1,00 1,00
1,00
1,00
1,00 1,00
1,00 1,00
1,00
1,00
1,00 1,00
1,00
101 102
1,00
1,00 1,00
101
1,00 1,00
1,00
1,00
102
1,00
1,00
103
1,00
1,00"
1,00
1,00
104
1,00
1,00
105
1,00 1,00
103 104
106 107
1,00 1,00
108^
1,00
1,00 1,00
109
1,00
110 111
1,00
105 106 107
1,00
. 1,00 1,00
1,00 1,00
1,00 1,00
108
1,00
1,00
109
1,00
1,00
110
1,00 1,00
1,00 , 1,00
1,00
1,00
111
1,00
1,00
112
1,00
1,00
112
1,00
1,00
113 114
1,00
1,00
1,00
1,00
1,00 1,00
1,00 1,00
113 .114 115
1,00 1,00
1,00 1,00
• 1,00 1,00
1,00 1,00
116 117
1,00 1,00
1,00 1,00
1,00
1,00
118
1,00
1,00
1,00
1,00
119
1,00
1,00
115 116 117 118 119
ABTN 20150604.def
1,00 1,00
1,00
75
Leeftijd
ex
ey
120
1,00
1,00
Leeftijd 120
ex
ey
1,00
1,00
Bijlage 3.2 - Partnerfrequenties Partnerfrequenties t/m pensioenleeftijd
ABTN 20150604.def
Leeftijd
hx
hy
0
0,00
0,00
1
0,00
0,00
2
0,00
0,00
3
0,00
0,00
4
0,00
0,00
5
0,00
0,00
6
0,00
0,00
7
0,00
0,00
8
0,00
0,00
9
0,00
0,00
10
0,00
0,00
11
0,00
0,00
12
0,00
0,00
13
0,00
0,00
14
0,00
0,00
15
0,00
0,00
16
0,00
0,00
17
0,00
0,00
18
0,01
0,05
19
0,08
0,15
20
0,15
0,25
21
0,22
0,35
22
0,29
0,45
23
0,36
0,55
24
0,43
0,65
25
0,50
0,75
26
0,54
0,77
27
0,58
0,79
28
0,62
0,81
29
0,66
0,83
30
0,70
0,85
31
0,74
0,85
32
0,78
0,85
33
0,82
0,85
34
0,86
0,85
35
0,90
0,85
76
Leeftijd
hx
hy
36 37
0,90
0,85
0,90
0,85
38 39 40 41
0,90 0,90
0,85 0,85
0,90 •0,90
0,85 0,85
42
0,90
0,85
43 44
0,90
0,85
0,90
45
0,90
0,85 0,85
46 47
0,90 0,90
0,85
48 49
0,90
0,85 0,85
50 51
0,90
0,85 0,84
0,90 0,90
0,83 0,82
0,90
0,81
55
0,90
0,80
56 57
0,90
0,79
58 59
0,90 0,90 0,90
0,78 0,77
60
0,90
0,90
61 62
0,90
0,90
0,90
63
0,90 0,90
64
0,90 0,90
65
0,90
0,90
66 67 .
0,90
0,90
1,00
1,00
52 53 54
ABTN 20150604.def
0,90 0,90
0,85
0,76
0,90
77