COLOFON COLOFON
VERENIGING VOOR VERPLEEGKUNDIGEN RADIOTHERAPIE EN ONCOLOGIE
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
DOELSTELLINGEN Organiseert wetenschappelijke bijscholingen en voordrachten. Bevordert de groei en de belangstelling van de oncologieverpleging. Organiseert de naschoolse opleidingen van verpleegkundigen die werkzaam zijn in de oncologie. Bevordert de uitwisseling van kennis, zowel nationaal als internationaal, betreffende optimale verpleging van kankerpatiënten. Bevordert de erkenning van dit specialisme. Geeft 4x per jaar het oncologisch tijdschrift uit. Werkt internationaal samen met de E.O.N.S.
Driemaandelijks tijdschrift Tweeëntwintigste Jaargang September 2005 - Nummer 3
BESTUUR Voorzitter Sven D’haese
Eindredakteur Myriam Spinnoy Radiotherapie AZ-VUB
Redaktie Sabine Goethals Marie-Thérèse Bate Geert Pustjens Verantwoordelijke uitgever VVRO Radiotherapie Vrije Universiteit Brussel 1090 Brussel Lay-out en typografie Orga-Med Congress Office, Ria Maes Opalfeneweg 3, 1740 Ternat
[email protected] De redaktie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de onder auteursnaam opgenomen artikels. Bovendien is het overnemen van de artikels alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de verantwoordelijke uitgever. Dit tijdschrift wordt geïndexeerd in INVERT
Penningmeester Sven D’haese BESTUURSLEDEN Marie-Thérèse Bate (Gent) Stany Gabriels (Turnhout) Gerrit Ponnet (Brussel) Geert Pustjens (Antwerpen) SECRETARIAAT Anne Maes AZ-VUB Dienst 34 Laarbeeklaan 101 1090 Brussel Tel.: 02/477 83 87 Fax: 02/477 83 86 E-mail:
[email protected] Maandag en donderdag: 9:00 - 12:00 en 13:00 - 16:00 Werkgroepen Werkgroep Radiotherapie: Paul Bijdekerke Werkgroep Chemotherapie: Jan Van Gaver Werkgroep Kinderoncologie: Johan De Porre Werkgroep Website: Mark Vos Voortgezette opleidingen in de Oncologieverpleging: Guy Vandevelde Nationaal - Vlaamse Verpleegunie (VVU) Internationaal - European Oncology Nursing Society (EONS): Myriam Spinnoy
www.vvro.be
- European Society for Therapeutic Radiology and Oncology (ESTRO): Radiotherapy Technologist’s (RTT) Committee Guy Vandevelde
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
V.V.R.O.
1
INHOUD INHOUD
EDITORIAAL
3
Identiteit en plaats van de verpleegkundige anno 2005 L. Van Gorp
V.V.R.O. VERENIGINGSNIEUWS
4
20
Als de spiegel barst. Slecht nieuws: rol van de verpleegkundige A. De Muyt
30
Kan psyco-sociale screening bijdragen tot een betere patiëntenzorg? M. Vos
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
INTERNATIONALE CONGRESAGENDA
2
40
EDITORIAAL EDITORIAAL
IDENTITEIT EN PLAATS VAN DE VERPLEEGKUNDIGE ANNO 2005 De samenwerking tussen hogescholen en universiteiten is reeds enkele jaren een feit. Deze samenwerking kwam tot stand als gevolg van de Bolognaverklaring in 1999. Een belangrijke intentie van deze verklaring is om het onderwijs in Europa beter op mekaar af te stemmen. Om te komen tot een kwaliteitsvol Europees onderwijslandschap is een samenwerking binnen en tussen de diverse associatiepartners aangewezen. Deze samenwerking is binnen de associatie KU Leuven en in het bijzonder binnen de opleidingen verpleegkunde en vroedkunde zich verregaand aan het uitbouwen. De implementatie van de BaMa-structuur binnen o.a. de opleidingen verpleegkunde en vroedkunde werd gerealiseerd in het academiejaar 2004-2005. De opleidingen verpleegkunde en vroedkunde realiseren via diverse deelwerkgroepen bijzonder vernieuwend werk. Innovaties zijn o.a. gerealiseerd (en worden verder gerealiseerd) met betrekking tot het hanteren van een gemeenschappelijk competentieprofiel. Het schrijven van een gemeenschappelijk competentieprofiel voor de 8 opleidingen ‘bachelor in de verpleegkunde’ vraagt teamwork waar de confrontatie met de realiteit van het werkveld en de snel evoluerende samenleving niet uit de weg wordt gegaan. Wie is de verpleegkundige anno 2005? Welk competenties worden verwacht in de praktijk en hoe kaderen we dit binnen de ruimere maatschappelijke context? Deze en meerdere discussievragen omtrent de opleiding en het beroep van verpleegkundige zorgden voor uitermate boeiend materiaal dat heeft geleid tot de discussietekst ‘Identiteit en plaats van de verpleegkundige anno 2005’.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Sabine Goethals
3
IDENTITEIT EN PLAATS VAN DE VERPLEEGKUNDIGE ANNO 2005 L. Van Gorp, Werkgroep Vroedkunde - verpleegkunde, Associatie K.U.Leuven
Ter verantwoording
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Op geregelde tijdstippen is het goed om de vraag te stellen wat de zin van onze professie is: “Wat is de zin van onze verpleegkundige zorg?”1 Het stellen van deze vraag is noodzakelijk en fundamenteel voor elke beroepsgroep die zichzelf wil respecteren. Dit geldt in belangrijke mate voor het beroep van verpleegkundige. Nooit eerder is het domein van de gezondheidszorg zo aan veranderingen onderhevig en wordt de sector geconfronteerd met belangrijke evoluties binnen de gezondheidszorg en zorgverlening. Nooit eerder stonden meer technische hulpmiddelen de verschillende beroepen in de gezondheidszorg (geneeskunde, kinesitherapie, ergotherapie, verpleegkunde, vroedkunde,…) ter beschikking. De vertechnisering van de zorg lijkt zelfs het verpleegkundig beroep van uitzicht te doen veranderen. Toch hebben deze vele mogelijkheden in de gezondheidszorg de zorgcomponent op zich in al die jaren niet fundamenteel doen afnemen, integendeel.
4
Het ideaal: ‘hoogdeskundige zorg aanbieden verwikkeld in een warme mantel van zorgzaamheid’ is lang niet gerealiseerd. Dit bewijst ondermeer het onderzoek bij ongeveer 10.000 Belgische ziekenhuisverpleegk undigen (Belimage, 2002) waarbij er dan wel een grote professionele fierheid is bij verpleegkundigen (87%); anderzijds slagen diezelfde verpleegkundigen er onvoldoende in om het geschetste zorgideaal te realiseren, waarbij een gebrek aan noodzakelijke voorwaarden om goede zorg te verlenen volgens de ondervraagden de grote boosdoener is: zorgzaamheid als waarde vormt geen prioriteit. Prioriteit vandaag wordt gegeven (al dan niet terecht) aan medischtechnische en diagnostisch-therapeutische aspecten
van de zorg. De attente en liefdevolle zorg en onderliggende bekommernis voor de medemens lijken eerder secundair. Hierbij speelt een gebrek aan tijd en autonomie, waarbij verpleegkundigen onvoldoende vrijheid krijgen om beslissingen in de zorg zelf te nemen, gemist worden.2 Dit zijn vaststellingen die ons moeten aanzetten om hierover fundamenteel na te denken. Deze vaststellingen roepen onmiddellijk enkele vragen op: “Hoe gaan we hiermee om?” “Komen deze veranderingen zorgvragers ten goede?” Het is belangrijk om over deze vragen van gedachten te wisselen, samen te zoeken naar argumenten om met deze veranderingen om te gaan. Ook opleidingen tot verpleegkunde hebben een verantwoordelijkheid om de juiste manier te zoeken om nieuwe en reeds werkzame verpleegkundigen op een competente manier op te leiden en (verder) te professionaliseren. Dit gebeurt het best vanuit waarden die van fundamenteel belang zijn voor de mens als zorgverlener, voor de mens als zorgvrager. Het is vooral in het licht van zorgvragers dat deze bedenkingen neergeschreven werden. Deze discussienota wil een aanzet vormen om vanuit de stuurgroep BaMa Verpleegkunde en Vroedkunde van de associatie KULeuven en de werkgroep curriculum verpleegkunde na te denken over het ‘het beroep van verpleegkundige’: “Wat is de identiteit en de plaats van de verpleegkundige anno 2005?” Dit schrijven wil wat ‘richtingwijzers’ meegeven die behulpzaam kunnen zijn om het beroep van verpleegkunde annex opleiding te funderen. Inspiratie hiervoor werd gehaald bij C. Gastmans, B. Dierckx de Casterlé, B. Cusveller, B. Pattyn, C.E. Betts, A. L. Kitson, collega’s departementshoofden, opleidingsverantwoordelijken, hoofdverpleegkundigen, directies verpleging, verpleegkundigen, studenten in opleiding en vooral zorgvragers.
EN PLAATS VAN DE VERPLEEGKUNDIGE ANNO
1. Inleiding Er is vandaag heel wat te doen rond de identiteit van het verpleegkundig beroep. Geschiedenis leert dat het verpleegkundig beroep een grondige revolutie heeft doorgemaakt: van moederfiguur over een gehoorzame houding aan de arts tot idealiter een autonome professional in een multidisciplinaire zorgsetting. Dit laatste lijkt vandaag nog niet in alle zorgsettings verwezenlijkt. Het vechten voor een verpleegkundige identiteit als autonome professional vertaalt zich vandaag in een eigen professionele zorgexpertise van de verpleegkundige als ‘skilled companion’ waarbij ‘zorg’ en ‘techniciteit’ op de juiste wijze hand in hand gaan. Het ontwikkelde competentieprofiel van de bachelor in de verpleegkunde mag dan in theorie verpleegkundige professionals opleveren; op de werkvloer worden we daar onvoldoende mee geconfronteerd. Onderzoek (Belimage 2002) toont aan dat de vertechnisering tot op heden plaatsvond los van de ‘zorg-component’ gefundeerd vanuit een holistische mensvisie.3 De verpleegkundige als ‘skilled companion’ zal zijn competenties nog veel meer moeten vertalen in aspecten van zorgzaamheid.4 Tot op vandaag wordt die zorgzaamheid zowel door het verpleegkundig beroep als de samenleving te weinig gevaloriseerd. Valorisatie is maar mogelijk als ook wij als verpleegkundigen in ‘fundamentele zorg’ willen investeren. Je zou het als volgt kunnen omschrijven: het beroep heeft in het verleden te weinig in ethiek geïnvesteerd. Onderzoek mag dan wel uitwijzen dat verpleegkundigen in eerste instantie – mede door invloed van de media – aangetrokken worden door high-tech, adrenaline en kicks; de confrontatie met het echte werk van de verpleegkundige op de werkvloer, confronteert hen nog met andere meer fundamentele zaken, waarbij de zorgvrager en zijn omgeving aangeeft waar het fundamenteel op aankomt: het verlenen van goede zorg met de noodzakelijke integratie van competenties (expert) en zorgzaamheid. Tegelijk ‘capabele’ mensen die zich kunnen aanpassen aan veranderingen (capability).
2005
Het is belangrijk dat er vanuit de basisopleiding – samen met het werkveld – nagedacht wordt over de plaats en identiteit van de verpleegkundige in de zorgverlening. Hierbij vormt het formuleren van een opleidingsprofiel voor de verpleegkundige bachelor vanuit de Associatie KU Leuven een belangrijke bijdrage. De opleiding tot (bachelor in de verpleegkunde) is er fundamenteel op gericht ‘tools’ aan te bieden om te leren reflecteren op de praktijk. Daarbij is het van enorm belang dat toekomstige verpleegkundigen op bachelorniveau “leren leren” (vanuit de aandacht voor algemene competenties die van elke professionele bachelor verwacht mogen worden). Nog te veel gaat het werkveld ervan uit dat elke afgestudeerde verpleegkundige direct inzetbaar moet zijn.5 Volgens Grypdonck is het belangrijkste criterium voor de efficiëntie van onderwijs juist de mate waarin studenten geleerd hebben te leren leren. Het ontwikkelde competentieprofiel wil vooral nadruk leggen op competenties die het mogelijk maken dat studenten die opgeleid worden ook nog in 2040 als deskundige inzetbaar zijn en opdrachten kunnen vervullen die dan van hen verwacht worden. Als afgestudeerde verpleegkundigen direct inzetbaar zijn, dan is dat goed meegenomen, maar het mag geen voorwaarde zijn om te kunnen afstuderen. Dan ligt de nadruk veel te veel op competenties die NU van belang zijn maar die het niet lang zullen uithouden, op praktische vaardigheden die men veel sneller en selectiever kan leren in het werkveld, op actuele antwoorden op vragen die straks heel andere antwoorden moeten krijgen of als vraag niet meer gesteld zullen worden. De nadruk zal veel meer moeten liggen op kennis die niet vergaat, op “leren leren” en op basale competenties die in specifieke situaties verder ontwikkeld kunnen worden. Het ontwikkelde competentieprofiel bevat competenties die blijvend zijn, maar wel voortdurend van inhoud zullen veranderen. Dit heeft te maken met het feit dat de zorg in beweging is. Het is niet verstandig om als onderwijs veel tijd te steken in vaardigheden die veel sneller geleerd worden in het werkveld. Wel moet de opleiding zich concentreren op inzichten die ervoor zorgen dat vaardigheden snel geleerd worden en op de
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
IDENTITEIT
5 5
A R T I K E L S
vaardigheid om vaardigheden te leren. Studenten moeten geleerd worden principes te zoeken, de principes te identificeren, en te leren hoe men vanuit de principes nieuwe toepassingen kan bedenken.6 De opleiding tot verpleegkundige moet er vooral in slagen om de verpleegkundige als competente zorgverlener een centrale plaats te geven, waar elke verpleegkundige erin slaagt aandacht te geven aan de morele persoonlijkheid van elke zorgvrager. Het beeld dat de samenleving van de verpleegkundige met zich meedraagt wordt in zekere mate bepaald door de verpleegkundige zelf! Haar maatschappelijke positie heeft ze enigszins – door haar eigen functioneren - zelf in de hand. Naarmate ze zichzelf positieve identiteit toekent zal de samenleving de verpleegkundige anders percipiëren. Dit kan bijvoorbeeld door de methode van ‘critical companionship’. Op deze manier kan het eerder negatieve imago van de sector en haar verpleegkundigen omgebogen worden tot een positieve identiteit van het verpleegkundig beroep.7 Het Belimageonderzoek8 - een studie die peilt naar het professionele zelfbeeld van verpleegkundigen – somt een aantal spanningsvelden op: “een meerderheid van verpleegkundigen (79,6%) geeft aan dat de maatschappij geen juist beeld heeft van wat zij (als verpleegkundige) doen. Meer dan 1 op 2 verpleegkundigen vindt dit storend (28%) of frustrerend (26%).”
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
De laatste jaren merken we dat verpleegkundigen op problemen die zich stellen zelf antwoorden gaan formuleren. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van een eigen verpleegkundige identiteit. Die verpleegkundige identiteit krijgt binnen de huidige opleiding tot (bachelor in) verpleegkunde ruimere aandacht.
6 6
2. Situatieschets van onze hedendaagse samenleving Alvorens ons te verdiepen op de specifieke verpleegkundige identiteit doen we er goed aan om kort het hedendaags levensgevoel in onze westerse
samenleving te situeren. In 2005 worden we nog steeds geconfronteerd met de erfenis van de ‘fin de siècle-mentaliteit’. We spreken van het zogenaamde postmoderne levensgevoel.9 Daar waar de jaren ’60 een tijd was waarin men in de overtuiging leefde dat men tegen heersende normen, waarden, tradities, vastgeroeste patronen moest ingaan, werden we in diezelfde periode geconfronteerd met een enorme vooruitgang op alle domeinen van de wetenschap, welvaart, technologie, democratie, emancipatie, seksualiteit… alles kon alleen nog maar beter worden. Het was halfweg de jaren ’70 dat we te maken kregen met een ander levensklimaat: geen strijden meer voor meer rechtvaardigheid en vrede; neen, we kregen een opstoot van het materialisme mee: geld werd de maat van alle dingen. Daar waar de jaren ’60 en ’70 nog gekenmerkt werden door de sterke gerichtheid op politieke en sociale thema’s zoals vrede, gerechtigheid, solidariteit met de Derde Wereld, is dit de laatste 25 jaar een andere richting uitgegaan. In de loop van de laatste 25 jaar zijn allerlei structuren verdwenen, structuren die ons leven ordenden, alle regels rond macht, seks en religie, maar sindsdien is ons ‘ik’ buitengewoon zwaar belast geraakt, juist omdat er geen houvast meer is. De vaste rolpatronen, normen en gezagsverhoudingen, die een zekere rust en stabiliteit gaven aan de menselijke relaties, maar ook onderdrukkend konden werken, zijn veelal verdwenen. De jaren ’90 deden ons tot besef komen dat een welvaartsdroom moeilijk te verwezenlijken is. Meer dan ooit waren we ons er van bewust dat elke mogelijke droom, elke ideologie kan falen. Ondersteuning en verbondenheid met de familie, buurt, dorp of parochie is weggevallen, ook de sociale organisaties als vakbonden, ziekenfondsen en cultuurbewegingen zijn nu louter dienstverlenend geworden en bieden alleen maar service. Er wordt geleefd in een stroom van steeds verdere individualisering van de maatschappij. Het is eerder ‘eigenaardig’ dat in dat opzicht de Kerk nog het best overeind gebleven is van alle ordenende structuren.
EN PLAATS VAN DE VERPLEEGKUNDIGE ANNO
Vandaag is er vooral een gerichtheid op het komen tot zelfontplooiing en zelfkennis. De vormingscentra worden overspoeld door cursisten die eender wat kunnen volgen in avond- of afstandsonderwijs. Mensen streven niet langer naar verandering van bestaande structuren, wel zijn ze op zoek naar een persoonlijke gemoedsrust. De mens mag dan wel vrij zijn – wat zijn voordelen heeft – anderzijds komen door die vrijheid veel mensen met zichzelf in problemen. Ondanks dat we in een enorm ontwikkelde welzijnssector leven met alle mogelijke communicatie- en ontmoetingsmogelijkheden, “sluipt de vereenzaming door de westerse wereld en slaat vele mensen met ziekte en depressie”, zeggen vele artsen en psychiaters. Om dan nog te zwijgen van zelfmoord(pogingen). De consumptie van antidepressiva stijgt de laatste jaren met 15% per jaar. In België zijn er ongeveer 3000 zelfdodingen per jaar. De Weense psychiater Viktor Frankl zegt dat we tegenwoordig niet meer – zoals in de tijd van Freud, begin deze eeuw, - geconfronteerd worden met een seksuele, maar met een existentiële frustratie. De doorsnee cliënt in de psychiatrie lijdt niet langer aan een minderwaardigheidscomplex, wel ervaart zij een bodemloos gevoel van zinloosheid, gepaard gaande met een gevoel van leegte. Frankl spreekt van een existentieel vacuüm. Het wegvallen van het geloof in het hiernamaals, in een leven na de dood, heeft de menselijke heilsverwachtingen binnenwerelds gemaakt, een jacht naar ervaringen en kicks, de cultuur van de roes. Het zoeken naar zin heeft in onze tijd iets rusteloos gekregen, een jacht op, een grijpen naar, een honger naar ervaringen en een angst voor het lijden.10 Begin 2000 vinden we ons terug in een samenleving die enerzijds alle aandacht richt op externe waarden zoals macht en geld terwijl we anderzijds tot het besef komen dat er voor mogelijke zingeving (interne waarden) geen bestaansrecht meer is. Dit levensgevoel11 waarmee we op alle mogelijke echelons in aanraking komen, beheerst ons leven. Het
2005
lijkt wel of verpleegkundigen en vroedvrouwen die een keuze maken voor deze studie, een keuze maken die regelrecht ingaat tegen de heersende tendens.
3. De verpleegkundige binnen de hedendaagse samenleving Als de verpleegkundige geplaatst wordt in de hedendaagse samenleving, moet eerst teruggekeken worden naar haar historische context. Het imago van het verpleegkundig beroep hangt nauw samen met maatschappelijke, culturele, juridische, politieke, religieuze, ethische en wetenschappelijke denkbeelden die het imago van die verpleegkundige mee gestalte geven.12 Doorheen de geschetste evolutie valt één constante op, namelijk dat de verpleegkundige in haar taak en functie te maken heeft met meerdere personen en instanties: zorgvragers, collega’s, artsen, instellingen en de samenleving. Al deze betrokkenen hebben verwachtingen naar de verpleegkundige. Dat die verwachtingen binnen een maatschappelijke context doorheen de geschiedenis anders werden ingevuld moge duidelijk zijn. De verpleegkundige heeft een onwaarschijnlijke evolutie doorgemaakt. Zowel op het einde van vorige eeuw als tijdens de hele 20ste eeuw weerspiegelt een visie op verpleegkunde de dominante waarden in de samenleving. Tot 1890 was elke verpleegkundige een moederfiguur die haar uiterste best deed om vanuit een zekere deugdzaamheid dienstbaar te zijn. Hieraan kwam in de twintigste eeuw verandering. Tot het eind van de jaren zestig was er een roep tot professionalisering waarbij diezelfde verpleegkundige gehoorzaamheid verschuldigd was aan haar overste, de arts. Het was pas van begin jaren ‘70 dat de verpleegkundige een zekere autonomie verwierf waarbij zij de belangenbehartiger werd van de zorgvrager. Hierdoor
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
IDENTITEIT
7 7
A R T I K E L S
was er minder aandacht voor de persoonlijkheid en het karakter van de verpleegkundige. Uit dit alles mag besloten worden dat indien de identiteit van de verpleegkundige vandaag bepaald wordt, dat nooit losgekoppeld mag worden van haar maatschappelijke context. Ze zal rekening moeten houden met haar eigen ontstaan- en ontwikkelingsgeschiedenis.
4. De verpleegkundige als skilled companion In de associatie KULeuven werd binnen de deelwerkgroep curriculum verpleegkunde – een groep van opl eidingsverantwoordelijken van een 11-tal opleidingen (8 hogescholen) - een gemeenschappelijke visie op verpleegkunde vanuit de opleidingen ver-pleegkunde annex competentieprofiel ontwikkeld en begin 2005 goedgekeurd door de raad van Bestuur van de Associatie KULeuven. “De verpleegkunde vormt een afzonderlijke pijler in het brede domein van de gezondheids- en welzijnszorg. De beoefenaar van de verpleegkunde verwerft via opleiding de nodige beroepsbekwaamheid en ontwikkelt daarbij een ingesteldheid tot levenslang leren.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Vanuit zijn specifieke deskundigheid zal de verpleegkundige eigen accenten aanbrengen bij het aanbieden van professionele zorg. Hij engageert zich in het bijzonder om op emancipatorische wijze mensen bij te staan die kampen met actuele of dreigende gezondheidsproblemen. Hij verleent daartoe kwaliteitsvolle zorg afgestemd op de specifieke noden en behoeften van elke individuele cliënt, om zo bij te dragen aan de verbetering van de levenskwaliteit van de cliënt.
8 8
Deze zorgverlening stoelt op respect voor de totale mens en leidt tot een vertrouwensrelatie tussen verpleegkundige en zorgvrager/betekenisvolle andere(n) waarin problemen in een intieme kwetsbaarheid bespreekbaar kunnen worden gemaakt.
Binnen de diversiteit van de samenleving fungeert de verpleegkundige als pleitbezorger voor elke cliënt die op hem een beroep doet. De zorgverlening situeert zich op het vlak van preventie, detectie, behandeling en palliatie van gezondheidsproblemen in alle fasen van het leven. De verpleegkundige realiseert dit in inter- en intraprofessionele samenwerkingsverbanden. Bij de preventie van gezondheidsproblemen en bij de ondersteuning van het normale leefpatroon van de individuele cliënt handelt hij autonoom. Medische voorschriften voert hij uit met inzicht en nauwgezetheid en hij organiseert en coördineert de zorg- en begeleidingsplannen. Hij tracht hierbij steeds een positieve invloed uit te oefenen op de beleving, het gedrag en de omgeving van de cliënt en de betekenisvolle andere(n). Uiteraard gaat hij methodisch en verantwoord te werk en steunt daarbij op literatuur, resultaten van wetenschappelijk onderzoek, eigen ervaring en informatie er ervaring van experten. Hij levert aldus een fundamentele bijdrage tot de verbetering van de algehele kwaliteit van de gezondheidszorg.” Het gemeenschappelijke opleidingsprofiel dat vanuit de gepresenteerde visie ontwikkeld werd, wil duidelijk aangeven waar verpleegkunde voor staat. Het verpleegkundig beroep bevindt zich op het snijpunt van een beroep en levenskeuze. De keuze voor het beroep is niet los te koppelen met het individu dat deze keuze wil waarmaken. Het heeft te maken met ‘zin’. Zin treedt op als je bezig ben met dingen, mensen… met de wereld om je heen. Het opnemen van taken, het zich inzetten voor de realisatie van belangrijke waarden, het zich inlaten met het lot van medemensen kunnen uw leven zinvol maken. Het voor iemand zorgen is dus zinvol. Een dergelijke zin kan nooit gezocht worden omwille van zichzelf, maar is het resultaat van onze zorg voor de ontplooiing van de medemens.13 Zorg heeft immers essentieel te maken met zingeving (zie Frankl)14. Het is hier waar we ons in een contradictorische positie bevinden.
9
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
A R T I K E L S
verpleegkundig beroep tot zijn recht kan komen. Wat elke opleiding – los van de specifieke afstudeerrichting - tot professionele bachelor gemeen heeft, is dat elke bachelor in haar basisvorming zo ruim en breed mogelijk het beroep en functioneren aangeleerd krijgt in al haar aspecten. Dit vertaalt zich in algemene, beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties: de verpleegkundige krijgt de noodzakelijke algemene, beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties aangeleerd. Of je nu geriatrie, ziekenhuis, sociale, psychiatrie of pediatrie of welke afstudeerrichting dan ook kiest: elk van deze afgestudeerde bachelors zijn autonome zorgprofessionals die op een zelfstandige wijze in multidisciplinair werkverband hun verantwoordelijkheid ten volle kunnen waarmaken.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
In de associatie KULeuven was er binnen het studiegebied gezondheidszorg afgesproken om tot nader orde de aandacht toe te spitsen op het ontwikkelen van een gemeenschappelijk competentie/ opleidingsprofiel voor de opleiding van bachelor in de verpleegkunde. Deze oefening is zo fundamenteel – een bijdrage tot het funderen van de verpleegkundige als autonome professional – dat nieuwe afstudeerrichtingen binnen de bachelor tot op heden niet aan de orde waren. Deze keuze werd ondermeer gestaafd vanuit de overtuiging dat elke bachelor in de verpleegkunde na het behalen van zijn basisdiploma in het werkveld verder opgeleid dient te worden in functie van het specifieke werkterrein waarin men als bachelor in de verpleegkunde tewerkgesteld is. Of de huidige afstudeerrichtingen een voldoende antwoord vormen zal in de toekomst verder uitgeklaard moeten worden. Het NVKVV meent echter wel dat de huidige afstudeerrichtingen een voldoende antwoord geven op de vragen uit het werkveld (visie van ondermeer het NVKVV mei 2005). Wat de specifieke plaats is van de specialisatieopleidingen – die zich vertalen in verschillende banaba’s opleidingen – moet verder onderzocht worden.
10 10
De vraag of verpleegkundigen zich al dan niet vanuit de basisopleiding in een gespecialiseerd domein verder moeten bekwamen, lijkt op zich niet de meest fundamentele vraag. Op zich is deze vraag natuurlijk
interessant waarbij het belangrijk is dat de verschillende hogescholen met een opleiding tot bachelor in de verpleegkunde van de Associatie KULeuven samen het gesprek aangaan over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van het verder aanbieden van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe gespecialiseerde opleidingen na de basisopleiding tot verpleegkundige. Dit geldt trouwens ook voor de huidige en mogelijk nieuwe afstudeerrichtingen. De huidige verschillende afstudeerrichtingen - als smaakmakers naar het toekomstige werkveld toe - dienen op zich niet ter discussie te staan op voorwaarde dat elke afstudeerrichting erin slaagt het competentieniveau van een professionele bachelor te bereiken; het aanbieden van gespecialiseerde vervolgopleidingen is maar zinvol als ze voortkomen vanuit een gedegen basisopleiding. In combinatie met de nodige werkervaring kan een verdere specialisatie bijdragen tot verdere professionalisering van elke verpleegkundige. Voorbeelden in het buitenland tonen aan dat een degelijke basisopleiding verpleegkunde onontbeerlijk is om in combinatie met relevante verpleegkundige ervaring zich als verpleegkundige verder in een bepaald domein van de gezondheidszorg te specialiseren en te vervolmaken. In het stadium van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk opleidingsprofiel – wat heel veel inzet en doorzettingsvermogen vraagt van de verschillende meewerkende leden - voor de bachelor in de verpleegkunde – huiswerk dat nog niet voltooid is – is het daarom niet verstandig om overhaast nieuwe afstudeerrichtingen uit te werken. Ook al vragen specifieke werkvelddomeinen onmiddellijk inzetbare krachten, telkens opnieuw zal vanuit het ontwikkelde opleidingsprofiel gekeken moeten worden of die nieuwe afstudeerrichting intrinsiek bijdraagt tot gestelde doelstellingen van de bachelor in de verpleegkunde. Of de huidige afstudeerrichtingen voldoen aan het ontwikkelde profiel, zal bij het bezoek van de respectievelijke visitatiecommissies duidelijk worden. In het aanbieden van nieuwe afstudeerrichtingen willen we omzichtig tewerk gaan. Wat zeker niet mag meespelen in het aanbieden van nieuwe
EN PLAATS VAN DE VERPLEEGKUNDIGE ANNO
afstudeerrichtingen is de overtuiging dat het ‘nieuwe doelgroepen‘ zal aantrekken los van de identiteit van het beroep waartoe wordt opgeleid. Bart Pattyn geeft het voorbeeld van een decaan die aanspoort om een nieuwe masteropleiding te organiseren; niet omdat die opleiding intrinsiek zou bijdragen tot het onderwijsaanbod, wel omdat die master de broodnodige studenten zal aantrekken.18 Intellectuele vermogens verplichten ons om ondoordachte keuzes voor (nieuwe) afstudeerrichtingen in het daglicht te stellen vanuit de geschetste geschiedenis van de verpleegkundige alsook het fundament van het verpleegkundig beroep. Verpleegkundigen moeten vanuit hun ontwikkelde competenties ernaar streven om als autonome professional werkzaam te zijn. Doen ze dat niet dan geeft men toe dat verpleegkundigen geen autonome professionals hoeven te zijn – of kunnen zijn – een visie die ook vandaag nog genoegzaam verdedigd wordt vanuit de overtuiging dat verpleegkundigen niet in staat zijn om daadwerkelijk als autonome professional te fungeren door een gebrek aan inzicht en visie. Natuurlijk moeten verpleegkundigen het respect dat ze vragen, zelf verdienen. Op de vloer maken verpleegkundigen zich als professional binnen een multidisciplinaire zorgsetting onvoldoende waar. Probleem dat bijvoorbeeld blijvend meegedragen wordt, is de aanwezige discrepantie tussen datgene wat studenten (inhoudelijk) meegegeven wordt in de opleiding en datgene wat ze ervaren binnen hun verschillende stage-ervaringen, dit ondanks de vele inspanningen die mentoren en gemotiveerde verpleegkundigen zich getroosten om het tij te keren. Willen verpleegkundigen gerespecteerd en ingezet worden als autonome professionals, dan is er nood aan degelijk opgeleide bachelors (annex masters) waarbij zeker de algemene competenties differentiëren t.o.v. het competentieniveau van gediplomeerde verpleegkundigen. Juist hierin zal de bachelor verpleegkundige het onderscheid moeten tonen. Werkveld, opleidingen en beroepsverenigingen moeten
2005
erin slagen om samen het tij te keren. Dit is mogelijk door het fundament van het verpleegkundig beroep vanuit de gepresenteerde identiteit te funderen. Wil de verpleegkundige zich anno 2005 een stimulerende en dragende positieve identiteit toemeten, dan zal ze naast het bezitten van de nodige competenties (kennis, vaardigheden en attitudes) inherent een keuze moeten maken voor een professional die zich laat dragen door een deugdenethiek.19 Deze keuze is zo fundamenteel – ook al gaat het in tegen de heersende tendensen in de samenleving – dat het voortbestaan van het verpleegkundig beroep als professional er van afhangt. In de volgende paragraaf wordt gezocht naar de specifieke verpleegkundige identiteit.
6. De praktijk van zorgzaamheid 6.1 Zorg doordenken20 Willen we tot een verpleegkundige identiteit en hieraan gekoppeld een verpleegkundig imago komen, dan zal dit slechts mogelijk zijn vanuit de ons omringende samenleving. Die samenleving verdedigt een aantal normen en waarden. De vraag moet gesteld worden welke waarden en normen vandaag van belang zijn en of dit inderdaad consequenties heeft voor de verpleegkundige, een verpleegkundige die binnen het werkveld geconfronteerd wordt met eigen normen en waarden. De vraag die gesteld dient te worden, is of de waarden die de maatschappij naar buiten draagt, overeenstemming vertonen met de waarden en normen die verpleegkundigen verdedigen in hun taak als zorgverlener. Zorg verlenen is fundamenteel te zien binnen een relatie van zorgzaamheid tussen mensen. Het zorgzaam-zijn is een constituerend element van het mede mens zijn. (Milton Mayeroff)21 Het zorg verlenen aan anderen maakt de specifieke identiteit van de verpleegkundige. Het verwerven van een unieke zorgidentiteit maakt dat elke verpleegkundige in de mogelijkheid verkeert zijn eigen leven als zinvol te ervaren.22 Zorgend-medemens-zijn betekent voor elke verpleegkundige een mogelijke invulling van een identiteitsverkennend project dat heel zijn leven overspant. Dit kader vormt
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
IDENTITEIT
11 11
A R T I K E L S
de enige mogelijkheid waarin verpleegkundigen hun specifieke identiteit kunnen ontwikkelen. Hun poging om zowel interne als externe waarden in een bepaald evenwicht eigen te maken is het kader om tot een waarachtige en integrale ontplooiing te komen van de verpleegkundige als professional en als mens. Dit evenwicht kan enkel tot stand komen indien verpleegkundige opleidingen en verpleegtechnische vaardigheden in plaats van een overheersende, een ondersteunende functie hebben ten aanzien van het uiteindelijk doel van de verpleegkunde, namelijk het cultiveren van een houding van zorgzaamheid als basis van ‘goede zorg’.23 6.2 Interne versus externe waarden van de verpleegkundige
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
We spraken in vorige paragraaf over externe en interne waarden. Daar waar externe waarden voornamelijk van buitenaf ingegeven zijn om verpleegkunde te gaan studeren, zijn interne waarden, waarden die de verpleegkundige huldigt omwille van het verpleegkundig handelen op zich.
12 12
Zonder te willen hervallen tot een exclusieve gerichtheid op de interne waarden van de verpleegkunde zou het ook niet correct zijn om uitsluitend de externe waarden van de verpleegkundige in het daglicht te stellen. Die externe waarden zoals inkomen, prestige, macht en professionele autonomie worden steeds meer bedreigd door het immer fabrieksmatiger en bureaucratische karakter van het gezondheidszorgsysteem enerzijds en door het interne streven naar meer professionalisering van het verpleegkundig beroep anderzijds.24 Wat studenten oproept verpleegkunde te gaan studeren is vooral ingegeven vanuit een mengsel van interne en externe waarden. Het is de taak van de verpleegkunde dat er tussen beide een evenwicht bestaat. Zo zou een te sterke nadruk op interne waarden de verpleegkunde tot een reservaat maken van een elitaire groep van verpleegkundigen en anderzijds zou je bij een te grote nadruk van louter externe waarden het eigen karakter van de verpleegkunde ontnemen waar bij dan louter geld, prestige en macht zouden nagestreefd worden.25
6.3 Care versus cure… op zoek naar een verpleegkundige identiteit Cure en care zijn begrippen die enerzijds naar de technische- en anderzijds naar de zorgende beroepspraktijk verwijzen. Cure en Care zijn niet van elkaar te scheiden in de zorgverlening; het zijn als het ware partners in het zorgproces. Ze raken als het ware de identiteit van elk zorgberoep. Het mooie is dat in principe artsen, verpleegkundigen en andere gezondheidswerkers zich in die praktijk door dezelfde waarden en normen laten inspireren. In principe werken alle zorgende beroepen mee aan de bevordering van menselijk welzijn. De verpleegkundige identiteit mag vandaag niet louter ontleend worden aan de rol die de verpleegkundige speelt in het medisch-technisch gebeuren. Dat zou maken dat de verpleegkundige identiteit als het ware afgeleid zou zijn vanuit de positie van de arts als medicus-technicus. In het verleden bezaten verpleegkundigen voornamelijk geroutineerde kennis, meestal ontleend aan en toegepast op gezag vanuit de geneeskunde. De ruimte voor autonoom-professionele beslissingen was eerder beperkt.26,27 Wil de verpleegkundige een specifieke identiteit ontwikkelen, dan mag ze niet blijven steken in het zich alleen maar afzetten tegen alle factoren die een slaafse afhankelijkheid ten opzichte van de geneeskunde in de hand werken. ‘Zorgen’ (care) en ‘Genezen’ (cure) zijn niet louter tegengestelden. Beide zijn evenwaardige dimensies binnen de gezondheidszorg en niet van elkaar te onderscheiden. Artsen en verpleegkundigen hebben van elkaar te leren waarbij zowel het cure- als het care-proces bijdraagt tot het herstel van de cliënt. Natuurlijk vormt bij verpleegkundigen het verschijnsel zorg (integratie van cure/care) de grondslag van het beroepsbeeld dat ook op een wetenschappelijke manier uitgediept moeten worden.28 Hierbij spelen de ontwikkeling van zorgtheorieën en –modellen een belangrijke rol. Wat ook belangrijk is dat de verpleegkundige in haar identiteitsbepaling belang hecht aan de relationele
IDENTITEIT
EN PLAATS VAN DE VERPLEEGKUNDIGE ANNO
context waarin de verpleegkundige professionele zorgverlening moet plaatsvinden. Verpleegkundigen staan in de zorgrelatie niet alleen, wel zijn ze ingeschakeld in een netwerk waarbij samengewerkt moet worden met andere gezondheidswerkers. De verpleegkundige zal de spil vormen voor een goede zorgverlening. Bij dit alles moeten verpleegkundigen een integrale opvatting van zorg hanteren. Geen onderwaardering van het lichamelijke, wel een holistische benadering van ons mens zijn.29
2005
identiteitsbepaling te komen met een fundamentele aandacht voor het aspect van ‘zorgzaamheid’.31 De verpleegkundige profileert zich hier uitermate als ‘zorgdeskundige’ (skilled companion). Het komt erop aan als verpleegkundige de technische zorgcompetentie te combineren met zorgzaamheid.32 Verpleegkundigen ervaren hun werk als zinvol wanneer zij in staat zijn hun technische zorgcompetentie uit te voeren vanuit een moreel deugdzame houding.33 7.2 De verpleegkundig als deskundige in zorgzame praktijk
7. De verpleegkundige anno 2005
De verpleegkundige beroepsgroep bevindt zich op een belangrijk kruispunt. Het moge duidelijk zijn dat elke verpleegkundige praktijk rekening zal moeten houden met de sociaal-economische en maatschappelijke context van de verpleging.30 De verpleegkundige bevindt zich net zoals alle andere gezondheidszorgberoepen op het kruispunt van ‘carende cure’ of ‘curende care’. De verpleegkundige mag niet kiezen om zich louter te blijven koesteren in de schaduw van het vertrouwde medische domein (care als ondergeschikte van de cure) of omgekeerd. De verpleegkundige mag (cure als ondergeschikt aan care) de ‘zorgzaamheid’ op zich niet monopoliseren waarbij andere gezondheidswerkers geen uitstaans mee zouden hebben. Het polariseren van het aspect care ten overstaan van cure is achterhaald en intellectueel niet correct. De verpleegkundige moet zich de mogelijkheid getroosten om zich via het ontwikkelen van zorgtheorieën als verpleegkundige te legitimeren. Hierbij moet de afstand tussen andere gezondheidswerkers niet kunstmatig in stand gehouden worden. Samen met andere gezondheidswerkers zal de verpleegkunde resoluut de weg bewandelen om vanuit een ethisch perspectief tot een positieve
7.3 Een positief imago werkt uitnodigend voor toekomstige verpleegkundigen… Toekomstige verpleegkundigen die vanuit een samenleving een keuze voor het beroep maken, worden nooit verpleegkundige vanuit een onbeschreven blad. Reeds in hun opvoeding thuis en tijdens de opleiding tot verpleegkundige krijgen ze inzicht in het hebben/ aanleren van een zorgzame houding. Deze inhoudelijke opvatting over zorgzaamheid vormt een onderdeel van de persoonlijke identiteit van elke verpleegkundige. Het is de samenleving zelf die mensen moet inspireren om hen aan te spreken «zorgzaam om te gaan met…» Dit alles maakt dat de samenleving een beleid moet voeren voor een menswaardige zorgverlening. Zeker als je ziet dat die samenleving steeds meer
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
7.1 De verpleegkundige met een eigen zorgidentiteit
De verpleegkundige identiteit zal pas aan inhoud winnen als de geschetste grondhouding van het verpleegkundig beroep ernstig in overweging genomen wordt. Een zorgzame houding is een wederkerige relatie die gedragen wordt door een levende samenleving. Het is die samenleving die ervoor zorgt dat wij als zorgverlener aan de slag kunnen. Dit zorg verlenen heeft slechts zin zo elke zorgverlener naast haar kennis en vaardigheden ook morele kwaliteiten en deugden bezit en bereid is deze deugden te beoefenen.34 Deze deugden kunnen maar ten volle worden waargemaakt indien elke zorgverlener zich gedragen weet door een gemeenschap van mensen die hierover een verantwoordelijkheid dragen.35
13 13
A R T I K E L S
geconfronteerd wordt met een groeiend onevenwicht tussen een verminderende zorgcapaciteit en een stijgende zorgbehoefte zodat het moeilijker wordt om op een verantwoorde manier aan zorgverlening te doen. Als verpleegkundige moeten we er onophoudelijk naar streven om ons karakter van zorgzaamheid concreet te blijven waarmaken naar elke zorgvrager toe.36 Hier ligt een belangrijke taak voor zowel opleiding, werkveld en beroepsverenigingen.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Een positieve beeldvorming is een noodzakelijke voorwaarde om mensen ervoor te laten kiezen verpleegkundige te worden. Goede zorg – een keuze die we in deze uiteenzetting gemaakt hebben – kan pas gerealiseerd worden in de mate dat er in elke generatie voldoende verpleegkundigen zijn die dit ideaal in hun levenswerk belichamen, het aanleren aan hun studenten, en het verdedigen tegen de persoonlijke en maatschappelijke krachten die het ondergraven.
14 14
Als we nieuwe kandidaat verpleegkundigen willen aanspreken voor het beroep van verpleegkundige mag van elke verpleegkundige verwacht worden dat zij dit doet via het levendig houden van de herinnering aan voorbeeldige verpleegkundigen. Dit draagt bij tot een positieve identiteit van het verpleegkundig beroep! De ervaringen van studenten verpleegkunde verplichten ons binnen de opleiding kritisch te blijven kijken. De eerder klassieke traditionele houding van “het werkveld heeft studenten nodig” maakt plaats voor een visie waarbij duidelijk wordt dat we elkaar nodig hebben. Het werkveld heeft vandaag vooral nood aan degelijk opgeleide verpleegkundigen die zowel op verpleegkundig, psychosociaal en existentieel vlak fundamenteel gevormd zijn. Hiervoor wil het nieuwe opleidingsprofiel op termijn vertaald in een competentiegericht curriculum en gedragen door enthousiaste korpsen van lectoren en docenten in de verschillende hogescholen van onze Associatie KULeuven garant staan.
De mogelijkheid vanaf 2005-2006 om via een vijfjarige structuur een traject af te leggen tot Master in de verpleegkunde (via een professionele bacheloropleiding) vormt een belangrijke meerwaarde om de geschetste identiteit mee vorm te geven. Het is belangrijk dat we door deze nieuwe structuur erin slagen een traject aan te bieden met een duidelijk profiel van het verpleegkundig beroep. Op deze wijze ontstaat de mogelijkheid en de overtuiging dat het verpleegkundig beroep wel degelijk een eigen identiteit bezit en toekomst heeft!
Voetnoten 1 Zie bijvoorbeeld het schrijven van ondermeer B. Dierckx
de Casterlé ‘Verpleegkundigen, vroedvrouwen: hoe zinvol zijn we bezig in de gezondheidszorg? Zin als richting… Welke richting gaan wij als zorgverleners uit?’, 2005 of de doctoraatsverhandeling van Bart Cusveller uitgegeven onder de titel: ‘Met zorg verbonden. Een filosofische studie naar de zindimensie van verpleegkundige zorgverlening, Amsterdam, 2004. 2 Dierckx de Casterlé, B., K. Milisen, e.a., Het Professioneel beroep in crisis? Een onderzoek naar het professioneel zelfbeeld van verpleegkundigen, project in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (2001-2003). 3 Betts, C.E., Progress, epistemology and human health and welfare: what nurses need to know and why, 2005, p. 183. Zie ook Dierckx de Casterlé, B., K. Milisen, e.a., Het Professioneel beroep in crisis? Een onderzoek naar het professioneel zelfbeeld van verpleegkundigen, project in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (2001-2003). 4 Kitson, A.L., Proffessional Associations. Does nursing
EN PLAATS VAN DE VERPLEEGKUNDIGE ANNO
have a future?, 1996. 5 Grypdonck, M., Algemeen inzetbaar: realiteit, ideaal of
fictie, p. 19. 6 O.C., p. 3-6. 7 Er is dringend nood aan verpleegkundige identiteit.
8
9
10
11
12 13
14 15 16
We verkiezen te spreken over identiteit dan over ‘imago’: willen we het imago van verpleegkunde een positieve inhoud geven, dan zullen we op zoek moeten gaan naar de identiteit van het verpleegkundig beroep en moeten we de relationele, sociale, institutionele en politieke context waar binnen de verpleegkundige praktijk-voering plaatsvindt grondig onderzoeken. Dit heeft in het verleden C. Gastmans op een voortreffelijke wijze gedaan. Dierckx de Casterlé, B., K. Milisen , e.a., Het Professioneel beroep in crisis? Een onderzoek naar het professioneel zelfbeeld van verpleegkundigen, project in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (2001-2003), p.3. Dit wordt treffelijk verwoord door J. Vranckx, Het postmoderne levensgevoel en religiositeit, in Met Zorg, 5, (1999) 2, pp.26 – 34. Dit verklaart het succes van sekten. Mensen die verlangen naar een zin in hun leven, liefde en geborgenheid, staan in een context van onzekerheid, verwarring en psychologische druk aan zeer grote verleidingen bloot. Mensen die zich zwak voelen, gebrek hebben aan liefde, bevestiging aan affectie, klampen zich vast aan de eerste de beste die genezing belooft. We leven in een consumptiecultuur die er alles aan doet om de diepere existentiële vragen te verdoven of weg te duwen en zelf vormen van parareligiositeit te produceren, die tegemoet komen aan de behoefte aan emotie,bewustzijnsveranderingen, gemeenschapservaring via de massasport, lichaamscultus, de vrijetijdsindustrie, de popcultuur en housetempels, en zeker ook via de TV. Neem bijvoorbeeld de fameuze slagzin van VTM: VTM kleurt je dag?! In feite wil men hiermee bedoelen dat VTM zorgt voor de diepere zin van je leven, waarbij de zogenaamde BV’s, de ‘bekende Vlamingen’, hun licht mogen laten schijnen op alle mogelijke onderwerpen… Gastmans, C., o.c., p. 126. Gastmans, C., o.c., p 220. Gastmans haalt dit gegeven bij Frankl, V.E., o.c., p 19 en bij M. Mayeroff, On Caring, pp. 45 – 47; Gastmans, C., o.c., p. 215 – 218. Gastmans, C., o.c., p. 212. Dierckx de Casterlé, B., o.c., p. 5.
2005
17 Dierckx de Casterlé, B., o.c., p. 8 18 Pattyn B., De plaats van ethiek in onderwijs- en
onderzoeksinstellingen, 2005, in Ethische perspectieven, 15 (2005) 2 p. 111. 19 Gastmans, C., o.c., pp. 126 – 129. 20 Gastmans, C., o.c., p.125. 21 Mayeroff, M., On caring. 22 Gastmans, C., o.c., p. 396 – 397. 23 Gastmans, C., o.c., p. 397. 24 Gastmans, C., o.c., p. 376 – 377. 25 Gastmans, C., o.c., p. 378 – 379. 26 Gastmans, o.c., p 238. Zie Van der Arend, A., p. 44 – 57. 27 Hier zou ik Chris Gastmans willen citeren : «De ondergeschikte positie die de verpleegkundige bekleedt ten aanzien van de arts, en het hardnekkige voortbestaan van die onderschikking in de alledaagse beeldvorming omtrent de gezondheidszorg, heeft ons inziens onder meer te maken met het feit dat zorgfuncties nog altijd geassocieerd worden met het alledaagse leven, dat in tegenstelling tot genezingsfuncties. Hieruit wordt al te vaak afgeleid dat de verpleegkunde over geen eigen kennisdomein zou beschikken. Het beeld van de verpleegkunde dat men voor ogen heeft bij de uittekening van de verpleegkundige identiteit, is gebaseerd op de ‘traditionele’ verpleegkundige die in dienst van de arts een aantal huishoudelijk taken uitvoert. Dit beeld is evenwel moeilijk in overeenstemming te brengen met de huidige tendens binnen de verpleegkunde om via wetenschappelijk onderzoek een eigen kennisdomein op te bouwen. De verpleging heeft de opdracht het karikaturale beeld van de verpleegster-moeder radicaal te ontkrachten. Ze zal dan ook duidelijk moeten aangeven, waarin haar kennis en competentie zich onderscheiden van die van het alledaagse leven. » 28 Gastmans, C., o.c., p 239 – 240. 29 Gastmans, o.c., p 243. 30 Gastmans, C., o.c., p. 288. 31 Gastmans, o.c., p. 382. 32 Gastmans, C., o.c., p. 391. 33 Bishop, A.H., - J.R. Scudder, The Practical, Moral end Personal Sense of Nursing, A Phenomenological Philosophy of Practice, Albany, 1990 pp. 87 – 111 in C. Gastmans, o.c., p. 391. 34 Vb. van deugden: leergierigheid, geduld, eerlijkheid, vertrouwen, nederigheid, hoop en moed (zie terug). 35 Gastmans, C., o.c., p 414 - 416. 36 Gastmans, C., o.c., p. 421.
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
IDENTITEIT
15 15
A R T I K E L S
Bibliografie Associatie KULeuven, N.N., Opleidingsprofiel Bachelor in de verpleegkunde, 2005. Claessens, P., B. Dierckx de Casterlé, Skilled companionship. Verpleegkundige zorg vanuit een zorgethisch perspectief, in Tijdschrift voor gezondheidszorg & ethiek (2003) p. 76-80. Betts, Clinton, E., Progress, epistemology and human health and welfare: what nurses need to know and why, in Nursing Philosophy, 6 (2005), p. 174-188. Cusveller, Bart, Met zorg verbonden. Een filosofische studie naar de zinsdimensie van verpleegkundige zorgverlening, Amsterdam, 2004. Dierckx de Casterlé, Bernadette, Verpleegkundigen, vroedvrouwen: hoe zinvol zijn we bezig in de gezondheidszorg? Zin als richting… Welke richting gaan wij als zorgverleners uit? Dierckx de Casterlé, B., K. Milisen , e.a., Het Professioneel beroep in crisis? Een onderzoek naar het professioneel zelfbeeld van verpleegkundigen, project in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (2001-2003), Gastmans, Chris, B. Dierckx de Casterlé (red.), Verpleegkundige excellentie. Verpleegkunde tussen praktijk en ethiek, Maarssen, 2000. Gastmans, Chris, Verpleegkunde, zorg en ethiek. Historische, wijsgerig-antropologische en moraaltheologische grondlijnen van een verpleegkundige ethiek, opgevat als een zorgzaamheidsethiek, onuitgegeven proefschrift, Leuven, 1995. Gastmans, Chris, Zinvol zorg verlenen als humane opdracht, Een filosofisch-ethische analyse van zorg, in Bijdragen, Tijdschrift voor filosofie en theologie 59 (198) 154-179. Grypdonck, Mieke, Algemeen inzetbaar, realiteit, ideaal of fictie? Niet gepubliceerde lezing 2005. Kitson, Alison, L., Professional Associations. Does nursing have a future? In BMJ 313 (1996), p.1647-1651 Pattyn, Bart, De plaats van ethiek in onderwijs- en onderzoeksinstellingen, in Ethische Perspectieven, 15 (2005), 2, p. 100-114.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Vanlaere, Linus, C. Gastmans, Ethiek in de opleiding van verpleegkundigen. Leren reflecteren op zorgpraktijken, in Tijdschrift voor Gezondheidszorg & Ethiek, 1 (2005) p. 12- 16.
16 16
Verlinde, V.M.M., J.A.J. Luijten, Op weg naar excellentie: zingeving als sleutel tot resultaatsgericht veranderen, Tilburg, 2002.
17
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
18
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
U innoveert
voor uw patiënt.
Wij innoveren voor u. Wereldwijd zijn er 30.000 ziekten bekend. Voor drie vierden ervan bestaat nog steeds geen geneesmiddel of behandeling, aldus de Wereldgezondheidsorganisatie. Samen staan we dus voor een belangrijke uitdaging. En net zoals u maatschappelijk een cruciale rol vervult, zo neemt ook Janssen-Cilag haar verantwoordelijkheid op. Door het ontwikkelen van nieuwe medicijnen. Door het verbeteren van bestaande therapieën. Door continu innovatief op te treden. De vruchten van die aanpak zijn geneesmiddelen die in het verleden reeds bekroond
www.janssen-cilag.be
werden met de Galenusprijs: Eprex en Nizoral. Maar denkt u ook aan recentere farmaceutische doorbraken zoals Durogesic, Topamax, Risperdal, Pariet en Reminyl. Of aan het inzetten van nieuwe informatiekanalen en servicetechnologieën, die u toelaten om op ons een beroep te doen wanneer u dat wenst, op de wijze die u verkiest. Zodat u zich optimaal kunt wijden aan datgene waar uw patiënten een gouden belang aan hechten: hun gezondheid.
Gáán voor Gezondheid
VERENIGINGNIEUWS VERENIGINGNIEUWS
22e JAARCONGRES V.V.R.O. 10 DECEMBER 2005, UZA ANTWERPEN ZAAL 1
ONCOLOGIE
ZAAL 2
HEMATOLOGIE
09:00 - 09:45
Hormonale therapie
09:00 - 10:00
Schimmelinfekties
Dr. An Van den Broeck, AZ-Middelheim
09:45 - 10:45
10:45 - 11:15 11:15 - 12:15
Nieuwe doorbraak bij hersentumoren
Dr. Jan Van Droogenbroeck, AZ St. Jan Brugge
Dr. B. Neyns, AZ-VUB
10:00 - 10:30 10:30 - 11:15
Pauze Small cell/non small cell tumoren Prof. Dr. Johan Vansteenkiste,
Pauze Groeifaktoren in de preventie van mucositis
11:15 - 12:00
Stollingsproblematiek
Prof. Dr. Noens, UZ Gent Dr. Peter Verstraeten, O.L.V. Aalst
UZ Gasthuisberg Leuven
12:15 - 13:30 13:30 - 14:30 14:30 - 15:30
Lunch Aansprakelijkheid Meester Jan van de Moortele
Lunch Kathetherzorg Drs. Tom Van Boxtel,
Verpleegkundige en euthanasie
UCM Utrecht, Nederland
Mevr. Michèle Van Laere, O.L.V. Aalst
ZAAL 3 09:00 - 09:45
12:15 - 13:30 13:30 - 14:30
14:30 - 15:30
Naaldloos werken Dhr. Gerrit Ponnet, AZ-VUB, Jette
RADIOTHERAPIE Pathologie en behandeling longtumoren Dr. Yves Mentens, AZ St. Elisabeth Herentals
09:45 - 10:15
Beeldfusie Mevr. Sally Ghysbrechts, AZ St. Elisabeth Turnhout
10:15 - 10:45 10:45 - 11:15
Pauze Integratie van de PET scan in de behandeling van long tumoren dmv IMRT Dhr. Samuel Bral, UZ Gent
11:15 - 12:00
Respiratory gating Prof. Dirk Verellen, AZ-VUB Jette
12:15 - 13:30 13:30 - 14:30
Lunch Biochemie van de pijn
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Prof. Dr. Mareel, UZ Gent
20
14:30 - 15:30
Neuropathische pijn in de oncologie Dr. Hans, UZA Wilrijk
15:45
UITREIKING PRIJZEN EN RECEPTIE
INSCHRIJVINGEN Inschrijvingsgeld, inclusief koffie, lunch, receptie en verslagboek
voor 20/11/2005
na 20/11/2005
Lid/Student:
45 Euro
55 Euro
Niet-lid:
65 Euro
75 Euro
Inschrijven gebeurt via het secretariaat V.V.R.O. Bij het terugsturen van de onderstaande antwoordstrook, ontvangt U een vraag naar betaling en een overschrijvingsformulier. Enkel na betaling kan uw inschrijving worden bevestigd. Deze bevestiging wordt pas kort voor het congres samen met een wegomschrijving toegestuurd! Na 04/12/2005 betaalt u contant op het congres. Informatie: Secretariaat VVRO • tel.: 02/477 83 87 • Fax:02/477 83 86 • E-mail:
[email protected]
# INSCHRIJFSTROOK 22E JAARCONGRES Naam: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Lidnummer: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Adres: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Telefoonnummer: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
E-mail: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Terugsturen of faxen naar secretariaat VVRO, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel tel.: 02/477 83 87 • fax: 02/477 83 86 •
[email protected]
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Ziekenhuis - dienst: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
21
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
2ESPONSIBLE EDITOR ! (UBERT !MGEN .OV
$RAMATICALLY IMPROVING PEOPLES LIFES
22
PRIJZEN 22e Jaarcongres VVRO, UZ Antwerpen BARD TRAVEL AWARD Waarde: 1000 Euro Een artikel over volgend gegeven: De rol van de verpleegkundige in de keuze van en de zorg voor een IV-toegangsweg bij een oncologische patiënt.” Deadline artikel: 11/11/2005
NOVARTIS ONCOLOGIEPRIJS Waarde: 250 Euro Onderwerp nog nader te bepalen en zal verschijnen op www.vvro.be Deadline artikel: 11/11/2005
V.V.R.O. AWARD Waarde: 250 Euro Gaat naar het beste eindwerk basiscursus oncologie 2004 - 2005. Deadline artikel: 11/11/05
AMGEN POSTER AWARD Waarde: 250 Euro Een poster omtrent een verpleegkundig hematologisch onderwerp, project of studie. Deadline abstract: 11/11/05
GLAXOSMITHKLINE POSTERPRIJS
Inlichtingen en criteria: Secretariaat VVRO, AZ VUB, Dienst 34, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel Tel: 02/477.83.87 • Fax: 02/477.83.86 • E-mail:
[email protected] De werken worden bij voorkeur elektronisch opgestuurd naar het VVRO-secretariaat. De ingezonden artikels worden in aanmerking genomen voor publicatie in het Oncologisch Tijdschrift.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Waarde: 250 Euro Een poster of artikel over een verpleegkundig oncologisch onderwerp, project of studie Deadline abstract: 11/11/2005
23
VVRO
Do 13/10/2005
Kwaliteitscontrole bij patiëntenpositionering. On- en Offline correctieprotocols 18.30: Onthaal. 19.00: Inleiding. Dr. Spaas AZ Sint Maarten
19.15: Implementatie van “Off-line” x x x x x x
Verification Protocols. Dr. Barbier Paul AZ Sint Maarten
20.00: Echogeleide patiëntenpositionering. Dr. Vandeputte Valerie AZ Sint Maarten
20.30: Het reduceren van 'set-up margin' en 'internal margin' met behulp van x x x x stereoscopische kilovolt beeldvorming Prof.dr. Verellen Dirk
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
AZ VUB
24
Waar?
Inschrijven voor 10/10:
Polyvalente zaal verpleegsterschool AZ St. Maarten Campus Duffel Rooienberg 25 2570 Duffel
Leden: 2.50€
Niet-Leden: 5€
Tel.: 015/30.46.44 E-mail:
[email protected] Schriftelijk: AZ St Maarten dienst radiotherapie Rooienberg 25 2570 Duffel
25
-Ì
ÃÊi`V>Ê i`iÀ>`Ê °6° *ÃÌLÕÃÊ£ÓÈ]ÊxÓ{äÊ Ê,Ã>i]Ê i`iÀ>` /i\ʳΣÊä®ÊÇÎÊxÓnÊxäÊxä]Ê>Ý\ʳΣÊä®ÊÇÎÊxÓ£ÊÓÎÊÎÈ i>\Êi`iÀ>`JÃÌ
Ãi`V>°V ÜÜÜ°ÃÌ
Ãi`V>°V ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
-Ì
ÃÊi`V>Ê i}ÕÊ °6° ,ÕLiÃÃÌÀ>>ÌÊ£ä{]ÊÓÎääÊ/ÕÀ
ÕÌ]Ê i}l /i\ʳÎÓÊä®Ê£{Ê{ÓÊäÊx]Ê>ÝʳÎÓÊä®Ê£{Ê{ÓÊänÊÓx i>\ÊLi}ÕJÃÌ
Ãi`V>°V ÜÜÜ°ÃÌ
Ãi`V>°V
ÜÜÜ°ÃÌ
Ãi`V>°V
-Ì
ÃÊi`V>
*ÀÌ >Ì
Á
/
iÀiÊÃÊÞÊi
À««iÀÊ À««iÀÊ*ÕÃÁ
À««iÀÁ LÕ>ÌÀÞÊvÕÃÊ*Õ«Ã
i}>VÞÁ ^Êi`>Ê`i`ÊÊ/ÕÀ
ÕÌ
Vereniging voor Verpleegkundigen Radiotherapie en Oncologie v.z.w. organiseert
SYMPOSIUM RECHTEN VAN DE PATIËNT 7 MAART 2006 Eind 2002 zijn de rechten van de patiënt wettelijk vastgelegd. Vrijwel alle beoefenaars in de gezondheidsector moeten deze rechten eerbiedigen. In dit symposium worden enkele elementen uit deze wet toegelicht: het recht op klachtenbemiddeling via de ombudsdiensten en het inzagerecht in medische dossiers. Een andere belangrijke wet voor patiënten en zorgverleners is de euthanasiewet. Drie jaar na de goedkeuring wordt in dit symposium dieper ingegaan op de ervaringen met deze wet. PROGRAMMA (Dit programma is voorlopig en kan nog gewijzigd worden) 14u00 – 14u30 Recht op inzage van het medisch dossier. 14u30 – 15u00 Recht op klachtenbemiddeling via de ombudsdienst Mevr. Marleen De Greef, UZ Gent 15u00 – 15u30 De euthanasiewet: stand van zaken na 3 jaar Dr. Wim Distelmans, AZVUB, Brussel
LOCATIE : Auditorium Kiekens, AZ-VUB, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel (Jette)
INSCHRIJVING:
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Secretariaat VVRO (Tel: 02/477 83 87 • E-mail:
[email protected]) Leden: 35 Euro Niet-leden: 45 Euro Voor meer informatie kan u zich wenden tot het VVRO-secretariaat.
26
VVRO organiseert een praktijkgerichte initiatiecursus voor verpleegkundigen omtrent hematologische toxiciteiten OP 6 OKT. 2005 OF 25 NOV. 2005 6 OKTOBER 2005 AZ VUB Jette Auditorium KiekensLaarbeeklaan 101 • 1090 Brussel OF 25 november 2005 Z.N.A. Campus Middelheim • Metha Complex, zaal Brabo Lindendreef 1 • 2020 Antwerpen Telkens van 9u - 15u30
Doelgroep is verpl. met minder als 5jaar ervaring onco/hemato Elke deelnemer ontvangt een attest.
Deelname: Leden VVRO: GRATIS • Niet leden : 25 Euro Lunch en Koffie is voorzien
Inschrijving verplicht via secr. VVRO: bij voorkeur via E-mail:
[email protected] of Fax: 02/477.83.86 (Te vermelden: naam+ voornaam, werkadres,lid / niet lid, contactnummer + plaats van deelname, Jette of Antwerpen)
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Aantal deelnemers is beperkt tot 60 per locatie. Bevestiging van inschrijving volgt.
27
28
Het Centrum Reïntegratie Kankerpatiënten, Medische Oncologie, UZ Gent organiseert in samenwerking met de Vlaamse Liga tegen Kanker (VLK), in het kader van de oncologische revalidatie, volgende activiteiten:
INFOSESSIES ONCOLOGISCHE REVALIDATIE • Donderdag 17 november 2005 20u – 22u “Integratie van fysieke activiteit en sport in de oncologische revalidatie” Prof.Dr.J. Bourgois • Donderdag 24 november 2005 20u – 22u “Psychosociale begeleiding bij mensen na kanker” Lic.W. Schrauwen en Lic.D. De Ville Locatie: UZ Gent, De Pintelaan 185, 9000 Gent, Aud C Inschrijven:
[email protected] Toegang is gratis De infosessies zijn bedoeld voor oncologisch verpleegkundigen, psychologen, regenten en licentiaten LO, kinesitherapeuten en artsen. Accreditering voor artsen werd aangevraagd
VIERDAAGSE OPLEIDING “ONCOLOGISCHE REVALIDATIE” ERKEND DOOR DE VLAAMSE LIGA TEGEN KANKER • Donderdag 02 en vrijdag 03 februari 2006 • 9u – 17u • Donderdag 16 en vrijdag 17 februari 2006 • 9u – 17u Locatie: UZ Gent, De Pintelaan 185, 9000 Gent Inschrijven:
[email protected] • 09/240.68.32 Maximum 15 inschrijvingen Inschrijvingsgeld: 500 euro (syllabi, koffie, frisdrank en 4 maaltijden inbegrepen)
Organisatie Lic.B.Van Ruymbeke en Prof.Dr.J. Bourgois • Medische Oncologie • Centrum Reïntegratie Kankerpatiënten Universitair Ziekenhuis Gent
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
De opleiding is bedoeld voor oncologisch verpleegkundigen, psychologen, regenten en licentiaten LO, kinesitherapeuten en artsen.
29
ALS DE SPIEGEL BARST Slecht nieuws: rol van de verpleegkundige Ann De Muyt (St-Lucas, Brugge)
Inleiding Slecht nieuws meedelen is één van de meest complexe communicatieve taken. Als zorgverlener moeten we vaardigheden ontwikkelen in het adequaat overbrengen van het slecht nieuws en in het efficiënt reageren op de (veelal emotionele) reacties van de patiënt. Dit artikel geeft een basis om de gepaste houding aan te nemen tegenover de patiënt en zijn familie, het eigenlijke slecht-nieuws gesprek te voeren en de uiteenlopende reacties te kunnen begrijpen en opvangen.
Wat is slecht nieuws? “Slecht nieuws is een boodschap die door de ontvanger als negatief wordt ervaren. De mededeling moet gebeuren en wekt frustraties op.” (Clara, 2000) Iedere patiënt is uniek en reageert anders op slecht nieuws. De reactie is niet voorspelbaar, maar zal in ieder geval verwerkt moeten worden.(Mullie, 1995). Het slecht-nieuws gesprek heeft een drieledig doel: nl. verstrekken van informatie, opbouwen van een relatie en bieden van ondersteuning bij de verwerking van diagnose en ziekte (Wagener, 1996).
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Wie doet de mededeling?
30
Artsen zijn in de eerste plaats de boodschapbrengers; maar ook verpleegkundigen, sociale werkers, pastorale medewerkers en andere begeleiders worden hiermee geconfronteerd en spelen hierin dus een belangrijke rol (Keirse, 1997). Bovendien word je als verpleegkundige vaak geconfronteerd met de gevolgen van een slecht-nieuws gesprek aan de patiënt. Inzicht in de moeilijkheden die de arts
ondervindt bij zo een gesprek zal de verpleegkundige helpen bij haar werk. Volgende factoren kunnen een rem zijn voor de boodschapgever: • schrik om de patiënt pijn te doen (we zijn opgeleid om pijn weg te nemen); • schrik voor sympathische pijn bij onszelf (pijn die we voelen opkomen uit sympathie); • schrik om schuld te krijgen (bvb bij het falen van de geneeskunde); • schrik om om te gaan met “het niet-aangeleerde”; • schrik voor de reactie; • schrik om te moeten zeggen: “Ik kan dit niet oplossen”; • schrik om emotioneel te worden; • schrik om zelf ziek te worden; • schrik voor de medische hiërarchie
Waar, wanneer en met wie dit gesprek voeren? Het gesprek moet plaatsvinden in een rustige omgeving. Telefonische oproepen zijn storend en moeten absoluut vermeden worden (Wagener, 1996). Er mag absoluut geen tijdsdruk zijn. De eigenlijke mededeling wordt niet terloops gedaan, even op de gang, tussen 2 patiënten door. Op dat moment is de patiënt absoluut de centrale persoon. Als men een tijdstip heeft afgesproken moet men dit strikt respecteren (Wagener, 1996). Het gesprek gebeurt best niet ‘s avonds. Zo kan de patiënt eventueel nieuwe vragen nog stellen in de loop van de dag. Ideaal is dat de dokter, voor het verlaten van het ziekenhuis, nog eens langs gaat bij de afdelingsverpleegkundige en de patiënt. Bij poliklinische mededeling is het aanbevolen de patiënt een telefoonnummer mee naar huis te geven
DE SPIEGEL BARST.
SLECHT
NIEUWS: ROL VAN DE VERPLEEGKUNDIGE
(Wagener, 1996). Naaste familie kan aanwezig zijn, als de patiënt dit wenst. Dit biedt meerdere voordelen. De familie is soms iets minder geëmotioneerd en onthoudt de informatie daardoor beter. Samen hebben ze dezelfde informatie gekregen en kunnen hierover praten. Zo starten ze dan ook gezamenlijk een moeilijke, maar noodzakelijk af te leggen weg. De aanwezigheid van familie bij het slecht-nieuws gesprek geeft hen het gevoel dat er open gecommuniceerd wordt en verbetert de vertrouwensband met de arts. Dit is zeer belangrijk in de verdere begeleiding van de patiënt (Weissman, 2004). In dezelfde context is ook de aanwezigheid van een verpleegkundige zeer belangrijk (Van Der Fels, 1995). De verpleegkundige vangt de emoties en vragen op die na zo een gesprek ontstaan, heeft een belangrijke functie in het herhalen en verwoorden van de gegeven informatie, het regelen van afspraken, enz. Ze kan ook hulpmiddelen aanbieden zoals ondersteuning door anderen,zoals een psychologe, sociaal verpleegkundige, geestelijke,…(O’Toole, 1999).
Wat wordt aan de patiënt meegedeeld? Enerzijds kunnen we stellen dat aan patiënt en zijn familie best de waarheid wordt verteld. Anderzijds moet de waarheid niet in alle omstandigheden in zijn totaliteit worden meegedeeld. In situaties waarbij de patiënt aan het begin van een terminale ziekte staat zal men rekening houden met de draagkracht van de patiënt (Kirk, 2004). Deze draagkracht moet bovendien zeer ruim worden gezien: zo kan het zijn dat de patiënt in het verleden een moeilijke rouwverwerking heeft gekend, last heeft om sommige dagelijkse problemen te dragen, weinig gesteund wordt door familie of vrienden,… In dergelijke omstandigheden zal men extra voorzichtig dergelijke bedreigende informatie meedelen. Het is daarom zeer belangrijk dat de boodschapper zich vooraf goed informeert over de draagkracht en weerbaarheid van de patiënt. Dit mag echter niet gebruikt worden als excuus om de slecht-nieuws mededeling niet te doen. Bovendien reageert iedere patiënt verschillend op
slecht nieuws. De ene patiënt kan je niet genoeg informeren, gaat zelf op zoek naar bijkomende gegevens (bvb via internet), is goed geïnformeerd over alternatieve therapieën, gentherapieën, immunotherapieën, recente publicaties, laat de moed niet zakken en kan alles beter aan (Clara, 2000). De andere patiënt wil het slecht nieuws liefst zo vlug mogelijk vergeten en wenst geen verdere uitleg. De meeste patiënten situeren zich echter tussen beide aangehaalde profielen. Het is daarom voor de boodschapper de kunst om de belevingswereld en draagkracht van de ontvanger te onderkennen. Er moet op het tempo van de patiënt worden gesproken. Daarbij staat steeds de draagkracht van de patiënt centraal in functie van de draaglast.
Hoe slecht nieuws meedelen? Vaste regels om slecht nieuws mee te delen zijn er niet, maar een goede methode wordt besproken door dr. A. Vrolijk in zijn boek “Slechtnieuwsgesprek”(199 7). Het gesprek wordt onderverdeeld in 3 stappen: 1e stap: een gespreksmodel waarin het slecht nieuws na een waarschuwing zo snel mogelijk wordt gebracht; 2e stap: na de moeilijke boodschap krijgt de ontvanger de gelegenheid om stoom af te blazen; 3e stap: indien mogelijk wordt er aan probleemoplossing gewerkt, m.a.w. “hoe moeten we nu verder?” We bekijken de diverse stappen nu van naderbij: 1e stap: meedelen van slecht nieuws. Slecht nieuws moet zo snel mogelijk worden gebracht. De inleidende zin moet kort zijn en de toon warm en meelevend. Er moet een non-verbale ondersteuning zijn (oogcontact, nabijheid, lichamelijk contact,…). De taal moet duidelijk zijn en in expliciete bewoordingen gebracht worden. Soms zal het nodig zijn om het nieuws te herhalen wanneer de boodschap de eerste keer onvoldoende is overgekomen. (The, 1999). Het slecht nieuws wordt gevolgd door een korte motivering (bvb. de resultaten van de technische onderzoeken waarop de diagnose steunt). Motivering geven nog voor de mededeling is gebeurd levert het
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
ALS
31 31
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
A R T I K E L S
32 32
gevaar op dat de betrokkene inhaakt op bepaalde aspecten van de motivering. Het meedelen van slecht nieuws wordt dan uitgesteld en zo dringt dit onvoldoende door tot de patiënt. De boodschapper heeft uiteraard ook gevoelens en reacties. Afhankelijk van de relatie met de ontvanger, de eigen ervaring met dergelijk nieuws en het invoelingsvermogen kan een boodschap brengen zwaarder wegen. Inleven in de situatie van de patiënt, m.a.w. het beroepsmasker even afleggen vraagt training, oefening en ervaring (Van Aalten en Samwel, 1992). Goede gesprekstechnieken zijn zeer belangrijk (Van der Fels, 1995). Enerzijds de patiënt als één geheel zien, weten wanneer en hoe iets kan gezegd worden, wanneer er moet gezwegen en geluisterd worden. Anderzijds moet de boodschapper, indien nodig, zich snel en efficiënt kunnen distantiëren, want ook hij moet er over waken niet zelf door het slecht nieuws te worden getroffen. Tegelijkertijd moet de hulpverlener absoluut vermijden om zich defensief op te stellen. De praktijk leert echter dat dit al te vaak het geval is om diverse redenen: angst van de hulpverlener om al te nauw betrokken te geraken bij de persoonlijke situatie van de patiënt, angst om de pijnlijke boodschap te moeten brengen. Ook gebrek aan tijd, interesse en beheersing van de gesprekstechnieken kunnen aan de basis hiervan liggen (Van der Fels, 1995). De voornaamste valkuilen zijn dan ook: • uitstellen van het gesprek; • het mondje-dicht effect of de neiging het slecht nieuws te verzwijgen; • het gesprek beginnen met een algemene opmerking (bvb. goed weer, slecht weer,…); • de “hang yourself” aanpak, waarbij het gesprek een zodanige wending neemt dat de patiënt als het ware zelf het nieuws ontdekt; • de bittere pil vergulden doordat de boodschap wordt verzacht; • zich persoonlijk distantiëren van de patiënt en zijn ziekte; • justificatie, waarbij men onmiddellijk redenen geeft die het slecht nieuws moeten rechtvaardigen; • over zichzelf praten, zelf het slachtoffer spelen;
• schriftelijk meedelen van de boodschap via een brief; 2e stap: frustratiereductie. Na de mededeling van de boodschap wordt de patiënt dus met de harde realiteit geconfronteerd. Dit wekt onvermijdelijk tal van emoties en reacties op, waarop de hulpverlener op een adequate en accurate manier moet reageren (Vrolijk, 1997). Tijdens deze periode heeft de patiënt 2 belangrijke behoeften: informatie en emotionele ondersteuning (Clara, 2000). Een goede begeleiding beantwoordt aan deze beide behoeften. Na de mededeling van het slecht nieuws moet men helpen het frustratiegevoel te verminderen. Frustratiereductie bekom je door de ontvanger zijn gevoelens te laten verwoorden, door stilzwijgend aanwezig te zijn en de patiënt zijn verhaal te laten doen. Het helpen ordenen en opnieuw verwoorden van het gesprek zijn erg belangrijk voor de vermindering van de frustratie (Keirse, 1997). Informatie geven, waar nodig, en zeer uiteenlopende reacties kunnen inschatten zijn fundamenteel met als uiteindelijk doel: heeft de patiënt de boodschap daadwerkelijk begrepen? Maar vooraleer de patiënt bovenstaande “ideale” toestand heeft bereikt moet, in de eerste plaats, de reactie op de slechte boodschap zijn verwerkt en opgevangen. De patiënt kan immers op verschillende manieren reageren. Zoals al eerder gezegd is het essentieel voor de hulpverlener om deze reacties precies te onderkennen om adequaat te kunnen reageren. De hulpverlener moet in de eerste plaats de reactie van de patiënt aanvaarden, begrijpen en zeker niet als negatief ervaren. De meest voorkomende reacties zijn (Vrolijk, 1997): Uiten van intense emoties door te wenen van verdriet, radeloosheid, ontzetting, angst,… Belangrijk hierbij is de patiënt laten uithuilen, laten praten over wat is gebeurd, … Agressie tegen de informatie, de hulpverleners, en zichzelf Dit kan openlijk of bedekt gebeuren. De hulpverlener moet de agressie erkennen, begrip ervoor opbrengen en helpen aanvaarden. In geen
ALS
DE SPIEGEL BARST.
SLECHT
NIEUWS: ROL VAN DE VERPLEEGKUNDIGE
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
geval mag men deze agressie persoonlijk opvatten of in contra-agressie gaan. (vb informatie geven die ingaat tegen de uitspraken van de patiënt) Ontkenning bij de eerste confrontatie van het slecht nieuws Dit wordt veroorzaakt doordat de patiënt de confrontatie met de realiteit nog niet aankan. Hierbij is meevoelen de “correcte” houding van de hulpverlener zodat de patiënt zijn gevoelens kan verwoorden. De ontkenning mag in geen geval gestimuleerd worden. Tevens dient bijzondere aandacht te worden besteed aan eventuele onderliggende problemen. Stereotiep gedrag waarbij patiënt steeds hetzelfde zegt en doet Als hulpverlener moeten we alert zijn en zeker niet de patiënt mijden uit onmacht of onbegrip. We moeten een steun betekenen voor de patiënt om tot een probleemoplossit bl4(W8timuleerden. uitt)]TJT*-0.0002 Tc0.0282 Tw[( )-992(pr)9.8((c)19.8oe)4.9se(kanlecht)9.7(rg n ere patiëntheheom het(nieuwt t)9.8(e)-0.1t erwen dezwvar(t)10( (v)25.1(a)0(n de) 1224( )]TJT*1.02 Tw[(med(denlngn.)]TJ/TT1 1 TfT*0 Tw<0000>Tj/F10 1 Tf0.5 0 TDgre1tinivre1a fwser moee geen oenaAlsenen w vrm en aandachtvdregen (oor de patiën)-219.9n. Dv oelertvfee m(ge)10(lngn.)]TJ0 30 TD-0.0001 Tc040828 Tw[(Als(v)9.8(epblegkundigie gaan w)968(e)-0.1tienopt motnie)5.1sn tiëntdpa timul dede. (W) imulg(e)10(v)10(nleer(t)10( gen uidenlijeb inf)978(orma)5.2(tieaAls )]TJT*-0.2163 Tw[ de pa)5.1(tiënthider)10(omvdr)aegt enmiit ozcW gaanzveker de patiënt niet timurtimuachwbijz210(nl(o)5.2(f)0( t
33 33
A R T I K E L S
hier aan”. Vanuit mijn praktijkervaring ervaar ik, dat zeer zelden de patiënt de eindfase bereikt. Hij blijft meestal met angst over. Als verpleegkundige moeten we de patiënt volgen, want hij staat centraal, niet het schema. De patiënt zal zelf zijn weg zoeken in het omgaan met slecht nieuws, wij zijn enkel aanwezig als ondersteuning en onze taak is dus beperkt.
Besluit Iedereen deelt graag goed nieuws mee, slecht nieuws meedelen is moeilijker. Maar het is essentieel en aanleerbaar. Daarom precies vind ik dat het voeren van een slechtnieuws gesprek kan geoptimaliseerd worden, omdat het een cruciaal moment is in het ziekteproces van de patiënt en/of in het leven van de familie. De mededeling kan het leven volledig en vaak definitief veranderen, zowel medisch, emotioneel als relationeel en het is dus evident dat de grootste zorg moet besteed worden aan het brengen van de boodschap zelf.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Literatuurlijst
34 34
• Buckman, R. (1998). Communication in palliative care: a practical guide. Oxford textbook of palliative medicine. Second edition. Oxford: Oxford university press. blz.141-156. • Clara, R. et al. (2000). Palliatieve hulpverlening; handboek voor professionelen. Derde herzien druk. Kapellen: Pelckmans. • Keirse, M. (1997). Psychosociale aspecten van patiëntenzorg. (deel 1). Vijftiende druk. Leuven: Acco. • Kirk, P., Kirk, I., Kristjanson, L. (2004). What do patients receiving palliative care for cancer and their families want to be told? A Canadian and Australian qualitative study. BMJ. blz. 1343-1347. • Kübler-Ross, E. (1969). Lessen voor levenden; gesprekken met stervenden. Bilthoven: Ambo. • Mullie, D.A. (1995). Het meedelen van slecht nieuws aan de patiënt en familie. Infomap over palliatieve zorg. Brugge, Palliatieve zorg Noord West-Vlaanderen. 22 blz. • O’Toole, S. (1999). De rol van de verpleging bij de psychologische begeleiding van patiënten. Oncology Nurses vandaag. nr 4. blz. 10-15. • The, A.M. (1999). Palliatieve behandeling en communicatie.Tweede druk. Houten/Diegem: Bohn Staflen Van Loghum. • Van Aalten, M., Samwel, H. (1992). Goed nieuws over slecht nieuws; psychosociale zorg rond de diagnosemededeling.Vakblad voor verpleegkundigen. blz. 492-495. • Van der Fels, B.H.Y. (1995). De verpleegkundige taak bij slecht-nieuws-gesprekken. Vakblad voor verpleegkundigen. blz. 248-250. • Vrolijk, A. (1997). Slecht-nieuwsgesprek; gesprekstechieken in de praktijk. Houten/Diegem: Bohn Staflen Van Loghum. • Wagener, D.J.Th. (1996). Slecht nieuws, een handreiking bij de de gespreksvoering. Utrecht: Bunge. • Weissman, D.E. (2004). Decision making at a time of crisis near the end of life. J.A.M.A. blz. 1738-1743.
ÒÊ->i
-«iV>>ÊÌÜÀ«iÊÛÀÊ
iÌÊyÕÃ
iÊÛ>Ê6>Ì
iÌiÀÃ
i«}Ê>Ê«i«i ÛiÊ
i>Ì
ÞÊÛiÃ
ÊiÊ Ê}ÊâÊ
>`iÃiÀiÊÛ>Ê iVÌ]Ê VÃÊ>`Ê «>Þ°Ê^ÊÓääxÊ °
"«Ì>>Ê`iÀ
Õ`ÊÛ>ÊÌÀ>Û>ÃVÕ>ÀiÊ>Ì
iÌiÀð ÕÃ
iÊÃÊiiÊVÀÕV>>Ê`iÀ`iiÊÊ
iÌÊÌi}>iÊ
Õ`iÊÛ>Ê`iÊ6>Ì
iÌiÀ°ÊÊ "`iÀâiIÊÌÌÊiV
ÌiÀÊ>>Ê`>ÌÊn¯ÊÛ>Ê`iÊyÕÃ
ëÕÌiÊ`iÊ>ÕiiÊLiÀi`ÊÜÀ`iÊ«ÊÊ `iÊ>v`i}]Ê}iVÌ>iiÀ`ÊÃ°Ê iÊ ÒÊ->iÊÛÀ}iÛÕ`iÊëÕÌÊ > Êä]¯®ÊÃÊëiV>>Ê ÌÜÀ«iÊÛÀÊ
iÌÊyÕÃ
iÊÛ>Ê6>Ì
iÌiÀÃ\ UÊÊ iÊÛiÃÌvL>>ÊÃÊÃÌiÀiÊiÊ`>âÊ`iÊëiV>>Ê}ÀÌiÀiÊÌ«V>«ÊÜÀ`ÌÊÊ
iÌÊÀÃVÊ«ÊVÌ>>ÌiÊ`ÀÊ>>À>}Ê>>âiÊÛiÀ`iÀ`°Ê UÊÊiÌÊÕiiÊ`iÃ}ÊÛ>Ê`iÊÃÌ>«iÀÊâÀ}ÌÊÛÀÊiiÊÃ}wV>ÌiÊÀi`ÕVÌiÊÛ>ÊÀiyÕÝ° UÊÊiÊÛÕiÃÊÎ]ÊxÊiÊ£ä®Ê
iLLiÊiiÊ`>iÌiÀÊÛ>ÊiiÊ£äÊëÕÌÊÊ Ü>>À`ÀÊiiÊ«Ì>iÊ`ÀÕÊ}i}iiÀiiÀ`ÊÜÀ`Ì°Ê ÌÊÛÀÌÊLiÃV
>`}}ÊÛ>ÊÊ `iÊ>Ì
iÌiÀÊiÉvÊÛ>Ê
iÌÊLi`Û>Ì° UÊÊ ÀÊ
iÌÊ`Õ`iÊ
iÀiL>ÀiÊiÌiÌÊÜÀ`ÌÊÊ
iÌÊÀÃVÊ«Êi`V>ÌiÊvÕÌiÊÛÀi° ÒÊ->iÊÃÊLiÃV
L>>ÀÊâÜiÊÛÀÊ}iLÀÕÊ«Ê>ÃÊLÕÌiÊ
iÌÊÃÌiÀiÊÛi`° 7iÃÌÊÕÊ>>ÛÕi`iÊvÀ>Ìi]ÊVÌ>VÌiiÀÊ`>Ê`iÊ Ê ÕÃÌiÀÊ-iÀÛVi° I >«ÊÓäää®
Êi`V>
ÀiL`i}i À«ÊnÈ ÎÓäÊ ÀiL`i}i /\ʳÎÓÊxÎÊÇÓÊäxÊxÓ \ʳÎÓÊxÎÊÇÓÊäxÊxn *ÃÌLÕÃÊÇxÇ Ó{ääÊ/Ê«
iÊ>É`Ê, /\ʳΣÊÓäÊxnÓÊ{ÊÓä \ʳΣÊÓäÊxnÓÊ{ÊÓ£ ÜÜÜ°L`iÕÀ«i°VÉÃ>viÌÞ Ã>viÌÞÚLJiÕÀ«i°L`°V
KAN PSYCHOSOCIALE SCREENING BIJDRAGEN TOT EEN BETERE PATIËNTENZORG? Mark Vos, Oncologisch Centrum GvA, AZ Sint-Augustinus Wilrijk, Sint-Vincentiusziekenhuis Antwerpen
Inleiding Wanneer een mens ziek wordt, is dit zelden enkel een fysisch gebeuren. De ziekte heeft veelal ook effecten op het psychosociale functioneren van de persoon in kwestie. En ook in de nabije omgeving van de patiënt ondervindt men doorgaans effecten van het ziek zijn: emotioneel, praktisch, financieel, ... Vandaar dat we trachten om de zieke mens met kanker in zijn totaliteit te behandelen. En bij het bepalen van een goede behandeling en verzorging willen we uitgaan van de noden van de patiënt zelf. We trachten daarbij een evenwicht te vinden tussen het ‘ideale’ en het ‘haalbare’. Vanuit de literatuur weten we dat 25 à 33 % van de patiënten nood heeft aan psychosociale hulpverlening. Via een screeningsinstrument trachten we een beeld te bekomen van de noden van de patiënt op het psychosociale vlak, om op die manier gepaste hulp te kunnen bieden.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Historiek
36
Vele jaren geleden zijn we gestart met het organiseren van consultaties bij een maatschappelijk werker van de sociale dienst voor elke nieuwe patiënt. We waren van mening dat elke nieuwe patiënt, die door de dokter gezien was, ook door de sociale dienst diende gezien te worden. Dit is het optimale. We hebben getracht om deze werkwijze gedurende
een aantal maanden uit te bouwen, maar na evaluatie moesten we vaststellen dat het niet haalbaar bleek voor de sociale dienst, om met elke nieuwe patiënt een gesprek te voeren. Om een haalbare werkwijze te organiseren zijn we toen op zoek gegaan naar een systeem, waarbij de patiënten die dit nodig hebben, een gesprek hebben met de sociale dienst. We zochten dus indicatoren die we kunnen combineren, waaruit kan blijken dat een patiënt extra hulp of informatie nodig heeft. In de literatuur hebben we hiervoor toen geen zinvolle informatie gevonden. Op basis van de ervaringen van de medewerkers van de sociale dienst werd een eerste vragenlijst opgesteld. (Zie vragenlijst). We peilen naar acute problemen (bv vervoer), naar omgevingsfactoren, en naar mogelijke vroegere contacten met bv sociale dienst of andere hulpverleners. De werkwijze verliep als volgt: elke nieuwe patiënt die via de consultatie een eerste contact had met onze dienst, kreeg deze vragenlijst aangeboden door de secretaresse die de patiënt onthaalde. De secretaresse overhandigde de vragenlijst, eventueel met een balpen, met de vraag om de vragen in te vullen (in de wachtzaal) en daarna de vragenlijst terug te bezorgen aan de secretaresse. De eerste vraag ging over het vervoer naar het
KAN
PSYCHOSOCIALE SCREENING BIJDRAGEN TOT EEN BETERE PATIËNTENZORG?
Evaluatie van deze werkwijze
Vragenlijst
We hebben vastgesteld dat deze werkwijze zeker niet optimaal was: • Een aantal nieuwe patiënten komt het oncologisch centrum binnen via een andere dienst dan via de consultatie. • Enkele vragen van de lijst worden dikwijls niet ingevuld (vooral vragen over vroegere contacten). • Algemeen gezien komen er te weinig ingevulde vragenlijsten toe bij de collega’s van de sociale dienst.
Aanpassingen aan de werkwijze
De maatschappelijk werker beoordeelt de antwoorden van de patiënt, dit in combinatie met oa mutualiteitsgegevens en leeftijd (deze gegevens zijn terug te vinden op de klever met de patiëntgegevens). Indien men van mening is dat bijkomende informatie of hulp misschien zinvol kan zijn, zal de medewerker van de sociale dienst de patiënt contacteren. Dit vergt in vele gevallen enig opzoekwerk, want op basis van de vragenlijst kan men niet weten welke behandeling de patiënt dient te ondergaan. In vele gevallen zal men de patiënt thuis (telefonisch) contacteren. Men maakt dan een afspraak met de patiënt op het ogenblik van de behandeling, bv chemotherapie op de dagzaal, of op radiotherapie.
• Het feit dat vragenlijsten onvolledig of slecht worden ingevuld, heeft vermoedelijk te maken met enerzijds het ontbreken van informatie voor de patiënt. Wat is het doel van deze vragenlijst? Anderzijds is er ook het feit dat de lijst ‘open’ teruggegeven wordt aan de secretaresse. Patiënten zullen dus niet direct geneigd zijn om vragen met betrekking tot bv vroegere contacten met andere sociale diensten te beantwoorden. • Ook op de plaatsen waar er vragenlijsten overhandigd worden, dient er bijgestuurd te worden.
Welke aanpassingen hebben we uitgevoerd 1. We hebben een informatiebrochure gemaakt, waarin wordt uitgelegd wat het doel is van de vragenlijst. Eveneens is hierin beknopt weergegeven wat de opdrachten zijn van de psycholoog, sociale en pastorale dienst en diëtisten. Achteraan de brochure vermelden we de contactgegevens van deze
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
ziekenhuis. De secretaresse bekeek deze vraag, en indien hieruit bleek dat er een probleem bestond op dat vlak, werd direct de sociale dienst gecontacteerd. Een maatschappelijk werker kwam naar de dienst, nadat de patiënt bij de dokter geweest was, om de patiënt op te vangen, en het probleem eventueel op te lossen. Indien de eerste vraag over het vervoer geen probleem aangaf, werd de vragenlijst op een afgesproken plaats gelegd, waar een medewerker van de sociale dienst dagelijks deze vragenlijsten komt ophalen.
Daar de bestaande werkwijze een aantal mankementen vertoonde, trachtten we in overleg met alle betrokkenen onze werkwijze aan te passen en nieuwe afspraken te maken.
37 37
A R T I K E L S
hulpverleners. We zijn er ons wel degelijk van bewust dat schriftelijke informatie de mondelinge informatie dient aan te vullen. Maar uit onze ervaring blijkt heel duidelijk dat de secretaresses in vele gevallen geen tijd hebben voor een gesprek met de patiënt, waarbij het doel van deze vragenlijst wordt toegelicht. Het overhandigen van deze brochure zou deze leemte gedeeltelijk moeten opvullen. We trachten immers een evenwicht te zoeken tussen het optimale en het haalbare. 2. De vragenlijst wordt overhandigd samen met een omslag. De patiënt kan zo de vragen met meer respect voor zijn privacy terugbezorgen aan de secretaresse.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
3. We hebben de vraag over het vervoer van de vragenlijst verwijderd, en deze vraag wordt (op een klever) op de omslag gezet. Als de patiënt de vragenlijst terugbezorgt aan de secretaresse, bekijkt de secretaresse enkel deze vraag, en contacteert zo nodig een maatschappelijk werker.
38 38
Deze 3 aanpassingen werden doorgevoerd sinds mei 2004. In de periode tussen juni en augustus 2004 (3 maanden) hebben we deze werkwijze actief opgevolgd. Resultaten van deze opvolging: Overzicht registratie screeningsinstrument oncologie 01/06/2004 - 01/09/2004 Aantal
%
KAN
PSYCHOSOCIALE SCREENING BIJDRAGEN TOT EEN BETERE PATIËNTENZORG?
In de toekomst wensen we de werkwijze op vlak van psychosociale noden en zorgverlening verder te onderzoeken, te verfijnen, en uit te breiden. Een illustratie van verdere kwantitatieve uitbreiding: Het is onze wens dat het screeningsinstrument eveneens zou gebruikt worden in de netwerkziekenhuizen die patiënten naar ons verwijzen: van bij de diagnose kan, indien nodig, psychosociale hulp georganiseerd worden, en dit over de ziekenhuizen heen. Een illustratie van verdere kwalitatieve aanpassingen: We zouden graag willen vernemen hoeveel patiënten “door de mazen van het screeningsinstrument glippen”. Met andere woorden: welke patiënten worden initieel niet gecontacteerd (omdat ze geen vragenlijst hebben ingevuld, of omdat uit de antwoorden niet bleek dat er misschien extra hulp nodig was) en worden later wel verwezen voor verdere psychosociale hulp? Indien we hierop antwoorden kunnen vinden, zullen we het screeningsinstrument en de werkwijze hiervan kunnen bijsturen.
Bibliografie • ‘Wij zullen wel voor u zorgen!’ Psychosociale zorg na een borstkankerdiagnose. A. Verzelen, AZ - Middelheim, Antwerpen Oncologisch tijdschrift 2001 september - ‘Psychosociale begeleiding van kankerpatiënten’ Leef je in en laat je leiden. Ingrid Nies Nursing - maart 2004 - ‘Psychosociale begeleiding bij kanker’ De patiënt leidt. Annet Maseland Nursing - juni 2004
Conclusie
ONCOLOGISCH ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT TIJDSCHRIFT
We zijn ervan overtuigd dat psychosociale screening wel degelijk bijdraagt tot een betere zorg aan de mens met kanker! Maar verdere evaluatie en onderzoek zullen nodig zijn om deze werkwijze verder te verfijnen. Dank Via deze weg wens ik alle collega’s die hieraan meewerken, van harte te danken, en dit vooral in naam van de patiënten.
39 39
CONGRESAGENDA INTERNATIONALE CONGRESAGENDA
2005
2006
• XIII Congreso AERO 2005
• 17th International Congress on Anti-Cancer
Cadiz, Spain, 4-7 October 2005
Treatment; January
Info: www.aero.diariodecongresos.com
30th -February 2nd, 2006 Palais des Congrès Paris France www.ICACT.com
• ASTRO Annual Meeting Denver, USA, 16-20 October 2005 Info: www.astro.be
• 3rd International Conference on Translational Research and Pre-Clinical Strategies in Radiation Oncology
• ECCO 13 The European Cancer Conference Paris, France, 30 October - 3 November, 2005
Lugano, Switzerland, 12-15 March, 2006 info: www.iosi.ch/ictr2006.html
Info: Tel.: +32 (0)2 775 02 01 Fax: + 32 (0)2 775 02 00
• EBCC 5, 5th European Breast Cancer Conference
www.fecs.be/conferences/ecco13
Nice, France, 21-25 march 2006
E-mail:
[email protected]
Info: www.fecs.be
• SFRO Annual Meeting Paris, France, 7-9 December, 2005 Info: www.sfro.org
• EONS 5, 5th EONS SPring Convention Dresden, Germany, 20-22 April, 2006 Info: www.fecs.be • ESTRO 25
• Ögro 2005
Leipzig, Germany, 8 - 12 October, 2006
Salzburg, Austria, 16-17-December, 2005
Info:Estro Office, tel. +32 2 775 93 40,
info: www.oegro2005salzburg.at
fax: +32 2 779 54 94 • E-mail:
[email protected] www.estro.be
Het 24 ste VvOV congres 3-4 november 2005 “Van basis naar top” wordt georganiseerd door de VvOV ism het Universitair Medisch Centrum Utrecht(UMCU) en het Integraal Kanker Centrum Midden Nederland (IKMN) Meer info over het programma kunt u terug vinden op de website van de VvOV. Het zal ook weer mogelijk zijn om via het insturen van een abstract een eigen presentatie te houden tijdens het congres. Vanaf april ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
kunnen de abstracts worden ingestuurd.
40
Plaats: Jaarbeurs te Utrecht, Nederland
• 13th European Society of Surgical Oncology Conference (ESSO 13) Venice, Italy, 29 November- 2 December, 2006 Info: www.fecs.be