COLOFON COLOFON
VERENIGING VOOR VERPLEEGKUNDIGEN RADIOTHERAPIE EN ONCOLOGIE
V.V.R.O. ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT Driemaandelijks tijdschrift vierenwintigste Jaargang Maart 2007 - Nummer 1 Eindredakteur Myriam Spinnoy Radiotherapie, UZ Brussel, Jette Redaktie Marie-Thérèse Bate Sabine Goethals Geert Pustjens Verantwoordelijke uitgever VVRO Radiotherapie Vrije Universiteit Brussel 1090 Brussel Lay-out en typografie
DOELSTELLINGEN Organiseert wetenschappelijke bijscholingen en voordrachten. Bevordert de groei en de belangstelling van de oncologieverpleging. Organiseert de naschoolse opleidingen van verpleegkundigen die werkzaam zijn in de oncologie. Bevordert de uitwisseling van kennis, zowel nationaal als internationaal, betreffende optimale verpleging van kankerpatiënten. Bevordert de erkenning van dit specialisme. Geeft 4x per jaar het oncologisch tijdschrift uit. Werkt internationaal samen met de E.O.N.S. BESTUUR Voorzitter en penningmeester Sven D’haese BESTUURSLEDEN Marie-Thérèse Bate (Gent) Marc Decraemer (Brugge) Stany Gabriels (Turnhout) Gerrit Ponnet (Brussel) Geert Pustjens (Antwerpen) Linda Simons (Antwerpen) SECRETARIAAT Anne Maes UZ Brussel Dienst 34 Laarbeeklaan 101 1090 Brussel Tel.: 02/477 83 87 Fax: 02/477 83 86 E-mail:
[email protected] Maandag en donderdag: 9:00 - 12:00 en 13:00 - 16:00
Orga-Med Congress Office, Ria Maes Opalfeneweg 3, 1740 Ternat
[email protected] De redaktie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de onder auteursnaam opgenomen artikels. Bovendien is het overnemen van de artikels alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de verantwoordelijke uit-gever.
Werkgroepen Werkgroep Radiotherapie: Paul Bijdekerke Werkgroep Chemotherapie: Jan Van Gaver Werkgroep Kinderoncologie: Johan De Porre Werkgroep Website: Mark Vos Voortgezette opleidingen in de Oncologieverpleging: Guy Vandevelde Nationaal - Vlaamse Verpleegunie (VVU) Internationaal - European Oncology Nursing Society (EONS): Sven D’haese
www.vvro.be
- European Society for Therapeutic Radiology and Oncology (ESTRO): Radiotherapy Technologist’s (RTT) Committee Guy Vandevelde
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Dit tijdschrift wordt geïndexeerd in INVERT
1
INHOUD INHOUD EDITORIAAL
3
Huidreacties tijdens radiotherapie: het effect van de implementatie van een protocol op de verpleegkundige praktijk S. D’haese, T. Bate, P. Bijdekerke
4
V.V.R.O. VERENIGINGSNIEUWS
20
Reactie vraagt actie! Allergische reacties bij antikankerbehandeling A. Boekhout, H. Mallo
34
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Met de steun van MSD en Schering-Plough Oncology
2
EDITORIAAL EDITORIAAL
Beste collega’s, Er was eens een donderdagavond in februari, mijn allereerste keer op de redaktie. De vaste ploeg kon wat hulp gebruiken bij het ineensteken van het VVRO Tijdschrift. Nooit gedacht dat ik nu met een tasje koffie de inleiding zou schrijven. Ik vind het dan ook zeer tof dat ik in primeur een nieuwe dynamische werkgroep mag voorstellen, namelijk “onze borstverpleegkundigen”. Ben je benieuwd, lees dan zeker verder in dit nummer. Dat we ook de actualiteit op de voet volgen, bewezen 2 grote tegenstrijdige krantenartikels (symposium artsen UZA) vorige week: ALLE-WACHT met het massaal inenten van tienermeisjes tegen baarmoederhalskanker. Hopelijk zorgt dit onderwerp voor heel wat discussie op onze bijscholingsnamiddag van 8/06. Verder lezen jullie wat er de komende maanden zoal op ons programma staat: ”Een specialisatiecursus kinderoncologie”, “De rol van de verpleegkundige in de radiotherapie” en nog meer boeiende onderwerpen. Ik hoop dat naast onze website het tijdschrift een uitstekend communicatiemiddel blijft voor verpleegkundigen met zorg voor kankerpatiënten.Op de hoogte blijven en ervaringen uitwisselen in ons beroep blijft een van onze doelstellingen. Zijn we er nu ook weer in geslaagd om jullie het tijdschrift van de eerste tot de laatste bladzijde te laten uitlezen dan ben ik zeer gelukkig...
Tot de volgende keer,
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Linda Simons Verpleegkundige Hemato-Oncologie ZNA-Middelheim
3
HUIDREACTIES TIJDENS RADIOTHERAPIE: HET EFFECT VAN DE IMPLEMENTATIE VAN EEN PROTOCOL OP DE VERPLEEGKUNDIGE PRAKTIJK Sven D’haese, Oncologisch Centrum, UZ Brussel, Brussel Marie-Thérèse Bate, Afdeling radiotherapie, UZ Gent, Gent Paul Bijdekerke, Afdeling radiotherapie, UZ Brussel, Brussel
Dit werk werd uitgevoerd met de medewerking van de Vereniging voor Verpleegkundigen Radiotherapie en Oncologie (VVRO), werkgroep radiotherapie.
1. Introductie en achtergrond
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Patiënten die radiotherapie ondergaan, krijgen informatie over huidreacties van een multidisciplinair team waarin verpleegkundigen een belangrijke rol spelen. Dit verpleegkundig domein is altijd sterker beïnvloed geweest door tradities dan door de resultaten uit klinische studies. Dit heeft geleid tot een zeer divers repertorium van technieken voor de preventie en behandeling van huidreacties1-5. Het gebrek aan klinische studies in dit domein ervoor dat deze situatie aanhoudt.
4
De diversiteit aan technieken wordt door verschillende auteurs aangekaart maar onderzoek hiernaar blijft schaars5,6. Een studie in het Verenigd Koninkrijk toonde een grote
diversiteit in huidverzorgingadvies tussen radiotherapieafdelingen (n=33) en het gebruik van verouderde technieken7. Een studie in verschillende centra door Barkham (1993) toonde gelijkaardige resultaten8. Geen van deze studies bestudeerde echter de verpleegkundige praktijk omdat radiotherapie-oncologen deelnamen. Verschillende auteurs rapporteren over het ontwikkelen en implementeren van evidence based huidverzorgingprotocollen5,9. In een Canadese studie wordt een succesvol implementatieproces beschreven wat geleid heeft tot veranderingen in de praktijk, met name het aannemen van de belangrijkste principes van huidzorg10. Om de situatie in Vlaanderen betreffende huidverzorging tijdens radiotherapie te evalueren werd een studie uitgevoerd in 2001. De resultaten van deze studie toonden dat ook in Vlaanderen belangrijke variaties bestaan. Be-
HUIDREACTIES TIJDENS RADIOTHERAPIE : HET EFFECT VAN DE IMPLEMENTATIE VAN EEN PROTOCOL OP DE VERPLEEGKUNDIGE PRAKTIJK
Volgend op deze resultaten werd, na een grondige literatuurstudie, een protocol voor huidverzorging ontwikkeld door vijf expert verpleegkundigen van de werkgroep radiotherapie (WGRT) van VVRO. Dit protocol werd aangevuld met bemerkingen van verschillende radiotherapeuten en beschikbaar gesteld via de VVRO-website. Verder werd het protocol voorgesteld op verschillende congressen en afdelingen van de leden van de werkgroep. Een manuscript dat het protocol en de studieresultaten beschrijft werd gepubliceerd in een nationaal en internationaal tijdschrift11,12. In 2005 werd dit onderzoek herhaald om het effect van de implementatie van het protocol op de dagelijkse praktijk na te gaan. De aandacht ging vooral uit naar een aantal verouderde technieken (vb: het gebruik van Eosine 2% en Gentiaanviolet), controversiele technieken (het gebruik van talkpoeder) en het implementeren van de sleutelprincipes van huidverzorging: • Een propere, gehydrateerde huid door het adviseren van wassen van de huid met milde zeep en shampoo en het gebruik van topicale produkten. Dit creëert een ideale omgeving voor optimale heling en comfort en vermindert de kans op trauma en infectie. • Een vochtige wondomgeving bevordert de heling bij vochtige desquamatie.
met medewerking van de WGRT. Deel één van het onderzoek nam plaats in 2001, deel twee in 2005. Ieder deelnemende radiotherapiedienst had een actief lid in de werkgroep. Deze persoon gaf uitleg over het opzet van de studie en de methode voor het invullen van de vragenlijst. De ingevulde vragenlijsten werden in een doos gestopt om de anonimiteit te waarborgen. Steekproef In 2001 hadden negen van de dertien radiotherapieafdelingen in Vlaanderen een actief lid in de WGRT. Deze afdelingen werden uitgenodigd om deel te nemen aan de studie waarvan er acht hun akkoord gaven. In 2005 waren twaalf afdelingen actief lid van wie er tien deelnamen. Er wordt geschat dat in Vlaanderen ongeveer 185 verpleegkundigen werkzaam zijn op een radiotherapieafdeling en dagelijks contact hebben met patiënten. In 2001 werd de vragenlijst ingevuld door 67 verpleegkundigen, in 2005 door 89 verpleegkundigen. Dit representeert ongeveer één derde van de totale populatie in 2001 tegenover bijna de helft in 2005. In 2001 vulde 59% van de gevraagde verpleegkundigen een vragenlijst in tegenover 65% in 2005.
2. Methoden
Vragenlijst De vragenlijst werd eerder ontwikkeld voor een niet gepubliceerd onderzoek na het inventariseren van adviezen vermeld in de literatuur en nazicht door expert verpleegkundigen werkzaam in dit veld. Er werd gevraagd in welke mate verpleegkundigen advies geven over huidverzorging tijdens radiotherapie.
Gegevensverzameling Dit beschrijvend onderzoek werd uitgevoerd
De vragenlijst bestond uit 58 items gegroepeerd in vier secties (Tabel 1). Voor de vra-
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
langrijk is ook dat een belangrijk aantal verpleegkundigen verouderde technieken aanwenden en dat de principes van een vochtige wondomgeving zelden worden toegepast.
5
5
A R T I K E L S
genlijst van 2005 werden echter drie vragen betreffende het gebruik van wondverbanden vervangen door één nieuwe vraag. De eerste sectie bevatte aanbevelingen voor de preventie van huidreacties. De andere secties beschrijven advies in de verschillende stadia van huidreacties, namelijk erytheem (ER) en droge en vochtige desquamatie (DD en VD). De antwoordcategorieën bestonden uit een 4-punts Likert-schaal (nooit, soms, vaak, altijd). Na iedere sectie was er tenminste één open vraag om de respondenten de kans te geven technieken te beschrijven die niet werden opgenomen in de vragenlijst. Er werden eveneens een aantal demografische gegevens verzameld (Tabel 2). Gegevensverwerking De gegevens werden geanalyseerd d.m.v. cumulatieve frequentie tabellen. Aanpassingen voor niet ingevulde items waren niet nodig aangezien het slechts 1.7% van de items in 2001 en 2.8% in 2005 betrof.
3. Resultaten Demografische gegevens De demografische gegevens zijn terug te vinden in tabel 2. De steekproef in beide studies was vergelijkbaar voor geslacht, leeftijd, aantal jaren werkzaam op de afdeling en opleidingsniveau. In 2005 hadden duidelijk meer respondenten een bijkomende cursus radiotherapie gevolgd (resp. 41% en 61%) en waren er meer werkzaam in een niet-universitair ziekenhuis (resp. 63% en 81%). Adviezen voor de preventie van huidreacties De relatieve frequenties voor preventief advies worden weergegeven in tabel 3. Een traditioneel advies dat verpleegkundigen vaak geven aan hun patiënten is de bestraalde huid niet te wassen. Tabel 2: Verdeling van demografische en andere onafhankelijke variabelen Variabelen
Tabel 1: Structuur van de vragenlijst Inhoud vragenlijst
Aantal items
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
Preventief advies
6
6
Preventie van trauma
7
Vermijden van extreme temperaturen
6
Preventie van irritatie
8
Advies bij erytheem
9
Advies bij droge desquamatie
11
Advies bij vochtige desquamatie
17*
* in het 2005 onderzoek waren er slechts 15 items in deze sectie
Aantal verpleegkundigen (%) 2001 2005
Geslacht Man 20 (32%) Vrouw 29 (33%) Leeftijd Gemiddelde ± SD 35 ±9 Aantal jaren werkzaam op de dienst Gemiddelde ± SD 8.5 ±7.7 Opleiding Gegradeerd 45 (70%) Gebrevetteerd 15 (23%) Verpleegassistent 3 (5%) Andere 1 (2%) Bijkomende opleiding Ja 26 (41%) Nee 38 (59%) Universitair ziekenhuis 25 (37%) Niet-universitair ziekenhuis 42 (63%)
43 (68%) 59 (66%) 37 ±9 9.5 ±8.1 72 (81%) 11 (12%) 3 (3%) 2 (2%) 54 (61%) 35 (39%) 17 (19%) 72 (81%)
De som is niet altijd 100% door afronding en niet ingevulde items
HUIDREACTIES TIJDENS RADIOTHERAPIE : HET EFFECT VAN DE IMPLEMENTATIE VAN EEN PROTOCOL OP DE VERPLEEGKUNDIGE PRAKTIJK
In 2001 werd dit advies beduidend minder gegeven dan in 2005. In 2001 gaf 45% dit advies vaak of altijd terwijl slechts 10% in 2005. Het aantal verpleegkundigen dat hun patiënten adviseert om te douchen i.p.v. te baden steeg met 19% (72% vs 91%). Vergelijkbare stijgingen werden gezien voor het advies ‘gebruik milde zeep’ en ‘de huid droog deppen’ (64% vs 88% en 79% vs 93%).
gen dit advies vaak of altijd maar dit daalde tot slechts 2% in 2005. Een andere traditionele praktijk is om geen hydraterende crèmes of lotions te gebruiken op de bestraalde huid. In 2001 gaf 81% van de verpleegkundigen het advies om geen crèmes te gebruiken en 74% om geen lotions te gebruiken. Deze aantallen daalden tot respectievelijk 50% en 51% in 2005. Een laatste advies waar een duidelijke verandering merkbaar was is ‘draag loszittende kledij’. Alle andere preventieve adviezen toonden miniale veranderingen.
Het gebruik van talkpoeder is bijna verdwenen in Vlaamse radiotherapieafdelingen. In 2001 gaven nog 30% van de verpleegkundi-
Tabel 3: Relatieve frequentietabel voor preventief advies Nooit (% 2001/2005)
Soms Vaak (% 2001/2005) (% 2001/2005)
Altijd (% 2001/2005)
Preventie van trauma Niet wassen Deppend drogen Douchen i.p.v. baden Loszittende kledij dragen Katoenen kledij dragen Geen das bij bestraling NKO-regio Electrisch scheren
36 10 9 25 13 43 3
/ 70 / 0 / 6 / 4 / 12 / 38 / 1
19 10 19 28 27 25 4
/ / / / / / /
20 7 1 21 25 19 11
9 16 15 25 25 16 19
/ / / / / / /
3 11 18 29 26 10 13
36 63 57 21 34 15 73
/ / / / / / /
7 82 73 45 37 30 73
Preventie van blootstelling aan extreme temperatures Beschermen tegen wind Geen blootstelling aan zon Geen solarium Geen warmwaterkruik Geen sauna Geen ijszakjes
57 3 4 45 42 48
/ / / / / /
43 0 4 44 29 43
18 1 9 22 15 16
/ / / / / /
22 1 10 20 24 24
12 10 18 6 10 10
/ / / / / /
17 18 15 6 10 7
12 85 69 25 31 24
/ / / / / /
18 81 71 29 35 26
3 4 19 58 37 10 16 16
/ / / / / / / /
0 0 3 85 55 26 30 18
6 6 15 12 28 9 9 30
/ / / / / / / /
8 8 7 12 19 21 16 27
6 12 12 12 25 15 10 9
/ / / / / / / /
18 16 13 1 19 13 12 17
85 76 52 18 9 66 64 42
/ / / / / / / /
73 76 75 1 7 37 39 37
Geen parfum of deodorant Geen aftershave Wassen met neutrale zeep Gebruik van talkpoeder Gebruik van amandelolie Geen zalven of crèmes Geen lotion Niet zwemmen
De som is niet altijd 100% door afronding en niet ingevulde items
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
Preventie van irritatie
7
7
A R T I K E L S
Adviezen bij erytheem De relatieve frequenties voor advies bij ER worden weergegeven in tabel 4. Wat het advies om de bestraalde niet te wassen betreft zien we dezelfde verandering als bij het preventief advies. In 2001 gaven 44% van de verpleegkundigen dit advies vaak of altijd tegenover 20% in 2005. Het gebruik van Eosine 2%, nog een traditionele techniek, verminderde drastisch. In 2001 gaf 57% van de verpleegkundigen dit advies vaak of altijd terwijl slechts 12% in 2005. Het gebruik van hy-
draterende crèmes steeg dan weer drastisch. In 2001 adviseerden 24% van de verpleegkundigen dit vaak of altijd tegenover 68% in 2005. Het gebruik van afsluitende verbanden steeg licht met 6% van de verpleegkundigen die dit vaak of altijd adviseerden in 2001 tegenover 22% in 2005. Het gebruik van vitamine A&D zalf, hydrocortisone crème, talkpoeder en amandelolie wordt door een beperkt aantal verpleegkundigen geadviseerd in beide studies.
Tabel 4: Relatieve frequentietabel voor de adviezen bij erytheem Adviezen Niet wassen Gebruik hydraterende crèmes Geen lotion Gebruik Eosine 2% Gebruik vitamine A&D zalf Gebruik hydrocortisone zalf Gebruik talkpoeder Gebruik amandelolie Gebruik afsluitend verband
Nooit (% 2001/2005)
Soms (% 2001/2005)
Vaak (% 2001/2005)
Altijd (% 2001/2005)
31 54 19 30 78 84 75 46 76
22 21 10 13 9 13 9 22 16
7 15 10 21 9 1 3 13 6
37 9 54 36 0 0 13 18 0
/ / / / / / / / /
60 19 27 62 83 71 87 57 44
/ 18 / 9 / 17 / 22 / 8 / 18 / 8 / 19 / 29
/ 8 / 29 / 11 / 8 / 2 / 2 / 2 / 13 / 16
/ 12 / 39 / 38 / 4 / 4 / 3 / 1 / 2 / 6
De som is niet altijd 100% door afronding en niet ingevulde items
Tabel 5: Relatieve frequentietabel voor de adviezen bij droge desquamatie
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
Adviezen
8
8
Never (% 2001/2005)
Niet wassen Gebruik hydraterende crèmes Geen ijszakjes Gebruik aloe vera Gebruik vitamine A&D zalf Gebruik hydrocortisone zalf Gebruik kamille crème Gebruik zilversulphadiazine (Flammazine®) Gebruik talkpoeder Gebruik amandelolie Gebruik afsluitend verband
36 49 64 91 79 82 87 37 78 57 79
/ / / / / / / / / / /
Sometimes A lot Always (% 2001/2005) (% 2001/2005) (% 2001/2005)
63 17 57 84 84 67 84 52 91 62 39
De som is niet altijd 100% door afronding en niet ingevulde items
24 21 10 1 7 12 9 24 7 15 15
/ 19 / 13 / 6 / 8 / 8 / 21 / 4 / 35 / 7 / 20 / 25
4 22 1 0 7 1 1 31 7 9 4
/ / / / / / / / / / /
6 31 3 2 4 3 6 8 0 10 27
36 7 24 0 1 0 0 4 6 16 0
/ 10 / 34 / 31 / 1 / 0 / 3 / 1 / 2 / 0 / 6 / 4
HUIDREACTIES TIJDENS RADIOTHERAPIE : HET EFFECT VAN DE IMPLEMENTATIE VAN EEN PROTOCOL OP DE VERPLEEGKUNDIGE PRAKTIJK
De items ‘niet wassen’ en ‘gebruik hydraterende crèmes’ op de bestraalde huid vertonen respectievelijk een daling van 24% en een stijging van 36% in het aantal verpleegkundigen dat deze adviezen vaak of altijd geeft. Het gebruik van hydraterende crèmes lijkt goed ingeburgerd maar specifieke produkten worden slechts zelden gebruikt (aloe vera, vitamine A&D zalf, kamille crème, amandelolie). Het gebruik van corticosteroïden crème is nog niet ingeburgerd in de praktijk. Het gebruik van zilversulphadiazine zalf wordt minder populair met slecht 10% van de verpleegkundigen die dit advies vaak of altijd geven in 2005 tegenover 35% in 2001. Het gebruik van talkpoeder verdwijnt volledig terwijl het gebruik van afsluitende verbanden sterk stijgt van 4% naar 31%. Adviezen bij vochtige desquamatie De relatieve frequenties voor advies bij VD worden weergegeven in tabel 6. Belangrijke veranderingen waren te zien voor het advies ‘niet wassen’. In 2001 gaf 73% van de verpleegkundigen dit advies vaak of altijd tegenover 30% in 2005. Halsstarrige traditionele technieken zoals het gebruik van Eosine 2% lijken te verdwijnen met nog slechts 15% die dit advies vaak of altijd gaf in 2005 tegenover 61% in 2001. Andere technieken zoals het gebruik van talkpoeder of gentiaan violet zijn bijna volledig verdwenen. Het gebruik van hydraterende crèmes of specifieke produkten (amandelolie, kamille
crème) werd in 2001 en 2005 weinig geadviseerd wat volgens de richtlijnen voor VD is. Andere technieken die niet aangewezen zijn voor gebruik bij VD zijn het gebruik van zilversulphadiazine en hydrocortisone zalf. Deze laatste werd slechts zelden gebruikt in 2001 en 2005 terwijl er een sterke daling was van het gebruik van zilversulphadiazine hoewel nog steeds 30% van de verpleegkundigen dit vaak of altijd adviseert. Het gebruik van natriumchloride of zuurstofwater om de huid te reinigen is geen ingeburgerde praktijk in Vlaanderen en wijzigde niet tussen 2001 en 2005. Een belangrijke verandering was te zien voor het gebruik van afsluitende verbanden. In 2001 was er een klein aantal verpleegkundigen die dit advies vaak of altijd gaf (hydrocolloid dressing 10%, polyethyleen dressing 3%, rivanol compres 3%) terwijl in 2005 67% het advies om een afsluitend verband te gebruiken vaak of altijd gaf.
4. Discussie Men kan stellen dat beide onderzoeken sterke variaties aantonen in de verpleegkundige praktijk voor huidverzorging tijdens radiotherapie. In 2005 lijkt er echter minder variatie en meer consensus vergeleken met 2001. Verklaringen voor deze verschillen kunnen gezocht worden in het gebruik van verschillende huidverzorgingprotocollen in de afdelingen. Variaties in het verstrekken van adviezen kan een negatief effect hebben op de zorgkwaliteit omdat patiënten tegenstrijdige informatie krijgen wat kan leiden tot een verminderd vertrouwen in de zorgverstrekker. Ook komt het creëren van een ideale wondomgeving voor heling en maximaal comfort in gevaar.
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
Adviezen bij droge desquamatie De relatieve frequenties voor advies bij DD worden weergegeven in tabel 5.
9
9
A R T I K E L S
Tabel 6: Relative frequency table of the advices when moist desquamation is present Adviezen
Nooit (% 2001/2005)
Niet wassen Douchen i.p.v. baden Gebruik hydraterende crèmes Gebruik talkpoeder Gebruik amandelolie Gebruik ontsmettingsmiddel Gebruik Eosine 2% Gebruik Gentiaan violet Gebruik hydrocortisone zalf Gebruik zilversulphadiazine (Flammazine®) Gebruik kamille crème Gebruik vaseline verband Reinigen met NaCl 0.9% Reinigen met zuurstofwater Gebruik hydrocolloid verband Gebruik polyethyleen verband Gebruik Rivanol compres Gebruik afsluitend verband*
19 18 93 82 93 84 24 66 82 12
/ / / / / / / / / /
49 6 82 98 90 55 56 87 76 33
88 93 34 84
/ / / /
92 94 39 90 64 73 82 17*
Soms (% 2001/2005)
Vaak Altijd (% 2001/2005) (% 2001/2005)
6 / 18 16 / 17 6/ 6 0/ 0 4/ 6 9 / 21 12 / 25 16 / 1 9/ 9 24 / 35
15 18 1 0 1 1 19 10 4 46
/ 11 / 17 / 4 / 0 / 0 / 12 / 13 / 2 / 1 / 18
58 43 0 18 1 3 42 1 0 16
/ 19 / 57 / 6 / 0 / 2 / 7 / 2 / 0 / 2 / 12
7/ 3 / 33 / 9 /
0 1 18 3
/ / / /
0 0 13 1
/ / / /
2 0 28 6 24 22 6 12*
1 0 16 2 7 3 3 31*
0 1 12 0 3 0 0 36*
De som is niet altijd 100% door afronding en niet ingevulde items * In de 2005 vragenlijst werden de vragen ‘gebruik hydrocolloid verband’, ‘gebruik polyethyleen verband’ en ‘gebruik Rivanol compres’ vevangen door één vraag: ‘gebruik van afsluitend verband’
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
Adviezen voor de preventie van huidreacties
10
10
Wassen Recente literatuur toont dat wassen met of zonder milde zeep toegelaten moet worden omdat het geen negatief effect heeft op de huidreacties en een positief effect heeft op het comfort van de patiënt13,15-17. Er dient echter op gewezen te worden dat wassen op een zachte manier moet gebeuren (met de hand en droog deppen met een zachte handdoek). Wat het wassen van de bestraalde huid betreft tonen de resultaten een belangrijke verbetering in het volgen van wetenschap-
pelijk ondersteunde richtlijnen met slechts 10% van de verpleegkundigen die nog vaak het advies geven niet te wassen. Redenen waarom sommigen tegen het wassen adviseren zijn waarschijnlijk de vrees voor het verwijderen van de veldaanduidingen en het te hard wrijven op de huid13,14. Hydrateren van de huid Hydrateren van de huid door middel van topicale produkten ter voorkoming van huidreactie wordt reeds lang aanbevolen in de literatuur1,2,4,18,19. Er is echter een gebrek aan klinisch bewijs om het gebruik van topicale produkten aan te bevelen en de beschikbare literatuur is soms tegenstrijdig. Lokkevik et al. (1996) rapporteerden
HUIDREACTIES TIJDENS RADIOTHERAPIE : HET EFFECT VAN DE IMPLEMENTATIE VAN EEN PROTOCOL OP DE VERPLEEGKUNDIGE PRAKTIJK
Aloë vera is een produkt dat al enkele jaren in de belangstelling staat voor het gebruik bij huidverzorging. Williams et al. (1996) voerden twee gerandomiseerde studies uit waaruit zij concludeerden dat aloë vera de huid niet beschermd tegen bestralingsreacties22. Een gelijkaardig resultaat werd gevonden in een studie door Heggie et al. (2002)23. Deze resultaten contrasteerden met de bevindingen Olsen et al. (2001) die besloten dat aloë vera wel een beschermend effect heeft op de huid24. Talrijke topicale produkten werden reeds getest maar de resultaten geven geen afdoend bewijs over welke produkten gebruikt kunnen worden25-31. Hoewel er geen bewijs is dat de hierboven vermelde produkten huidreacties voorkomen of verminderen, bevorderen ze wel het comfort van de patiënt en wordt hun gebruik toch aanbevolen14. Niettemin werd dit in Vlaanderen weinig geadviseerd in 2001. In 2005 zien we een daling van het aantal verpleegkundigen die vaak of altijd tegen hydrateren adviseren (respectievelijk 31% en 23% voor het advies om geen crèmes of lotions te gebruiken). Ondanks dit positief resultaat geeft nog steeds de helft van de verpleegkundigen advies tegen het gebruik van hydraterende produkten.
Gebruik van talkpoeder Het gebruik van talkpoeder tijdens radiotherapie is controversieel. Het wordt gebruikt omdat het vochtwerend werkt en wrijving tegengaat. Sommige poeders hebben een koelend effect en verminderen jeuk en inflammatoire reacties. Poeders kunnen echter het risico op irritatie en op bacteriële en schimmelgroei vergroten4,5. Verder bevatten sommige poeders metalen die het risico op huidreacties zouden vergroten. Dit zou echter met de moderne megavolt radiotherapietoestellen geen probleem meer zijn7,32. Klinisch onderzoek is schaars en er is geen bewijs om voor of tegen het gebruik van poeders te adviseren. In een studie door Schreck et al. (2002) werd het gebruik van hydraterende crème en poeder geëvalueerd in twaalf NKO-patiënten. Er werd geen verschil gevonden in de aanvang of de graad van huidreacties. In het protocol werd het gebruik van talkpoeder niet aanbevolen. In 2001 was er nog 30% van de Vlaamse verpleegkundigen die deze techniek vaak of altijd adviseerden maar dit daalde drastisch in 2005 tot slechts 2%. Adviezen bij erytheem, droge en vochtige desquamatie Wassen De richtlijn in het huidverzorgingsprotocol is dat wassen aangemoedigd moet worden in alle stadia van huidreacties15,16. In 2005 zien we een belangrijke daling van het aantal verpleegkundigen die het advies ‘niet wassen’ vaak of altijd geven tot 20% bij ER, 16% bij DD en 30% bij VD. Dit betekent een daling van respectievelijk 24%, 24% en 43% in vergelijking met 2001.
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
dat dexpanthenol crème lichte huidreacties significant verminderde maar geen effect had op ernstiger huidreacties (p=0.027). De auteurs concludeerden dat dexpanthenol crème geen belangrijke klinische voordelen bood21. Deze resultaten werden bevestigd door Porock & Kristjanson (1999)14.
11
11
A R T I K E L S
Hydrateren van de huid De meeste literatuur beschouwd het hydrateren van de huid als een standaardbehandeling bij ER en DD en dit werd ook opgenomen in het protocol. In 2001 waren werd dit door 24% van de Vlaamse verpleegkundigen vaak of altijd geadviseerd bij ER en door 29% bij DD. Na verspreiding van het protocol stegen deze aantallen tot 68% en 65%. Bij VD zien we een daling van 10% naar slechts 1% wat volgens de richtlijnen is bij vochtige wonden. Gebruik van talkpoeder In het protocol wordt gesteld dat deze techniek bij ER en DD niet kan weerlegt worden maar dat de voorkeur gaat naar het hydrateren van de huid.
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
Uit de studie blijkt dat in 2001 respectievelijk 16%, 13% en 18% het gebruik van talkpoeder adviseerden in de drie verschillende stadia maar dat dit gedaald was naar 3% bij ER en 0% bij DD en VD.
12
12
Topicale corticosteroïden zalf In de literatuur bestaan verschillende meningen over de waarde van topicale corticosteroïden om huidreacties te voorkomen of behandelen. Volgens sommigen is de terughoudendheid in het gebruik ervan te wijten aan het risico op huidatrofie, vertraagde heling, telangiëtasia en systemische absorptie19,34,35. Daarenboven zijn de resultaten van klinische studies tegenstrijdig. Boström et al. (2001) toonden aan dat een 0.1% corticosteroid crème het aantal acute huidreacties significant vermindert (p=0.0033) vergeleken met een hydraterende crème34. Twee oudere en een recente studie konden geen positieve effecten na het gebruik van deze crème aantonen36-38.
In het protocol werd gesteld dat deze techniek bij een inflammatoire reactie geadviseerd kan worden omdat het jeuk, pijn en een branderig gevoel kan tegengaan. Het preventief gebruik van deze crèmes wordt afgeraden. Uit de studie blijkt dat hoewel deze techniek werd opgenomen in het protocol er zeer weinig verpleegkundigen zijn die dit adviseren bij inflammatie en dit zowel in 2001 als in 2005. Een mogelijke verklaring ligt in het feit dat verpleegkundigen van mening zijn dat dit enkel door de arts kan geadviseerd worden omdat hij ook de voorschrijver is. Eosine 2% en Gentiaan violet Het gebruik van Eosine 2% was een populaire techniek in 2001 bij de behandeling van ER en VD met 57% en 61% van de verpleegkundigen die dit advies vaak of altijd gaven. Er bestaat echter geen evidentie die het gebruik ervan kan rechtvaardigen bij radiotherapie omdat er geen klinische studies beschikbaar zijn. Bij VD droogt Eosine 2% de wonde uit wat tegenstrijdig is met het belangrijkste wondzorgprincipe, namelijk het creëren van een vochtige wondomgeving. Daarenboven wordt het beoordelen van de wonde moeilijk omdat de huid rood wordt gekleurd. Om al deze redenen werd in het protocol het gebruik van Eosine 2% afgeraden. In 2005 zagen we een drastische daling van het aantal verpleegkundigen die het gebruik van Eosine 2% vaak of altijd adviseren met 45% bij ER en 46% bij VD. Voor het gebruik van Gentiaan violet gelden dezelfde redenen om het niet te gebruiken en daarbij komt nog dat het carcinogeen zou zijn5. In 2005 blijkt het gebruik van deze techniek zo goed als verdwenen.
HUIDREACTIES TIJDENS RADIOTHERAPIE : HET EFFECT VAN DE IMPLEMENTATIE VAN EEN PROTOCOL OP DE VERPLEEGKUNDIGE PRAKTIJK
Afsluitend wondverband In de literatuur wordt het gebruik van afsluitende verbanden bij VD vaak beschouwd als een standaardbehandeling. Deze verbanden creëren een vochtige wondomgeving wat de vorming van collageen en capillairen nodig voor de heling bevorderd en de inflammatie fase verminderd vergeleken met een droge wondomgeving39-42. Afsluitende verbanden vormen ook een fysische barrière tegen infecties en verminderen traumatische en pijnlijke wondzorg indien ze niet in de wonde kleven43. Er zijn echter geen studies beschikbaar die vochtige en droge wondzorg bij radiotherapie patiënten vergelijken. Margolin et al. (1990) toonden een kortere helingstijd en meer comfort aan wanneer een hydrocolloïd verband werd gebruikt bij 18 patiënten met VD. Deze resultaten zijn echter beperkt bruikbaar wegens het ontbreken van een controle groep. In 2001 was ongeveer één derde van de Vlaamse verpleegkundigen vertrouwd met deze techniek (vermeld in de open vraag
sectie). Het gebruik van afsluitende verbanden werd opgenomen in het protocol en in 2005 zagen we een stijging tot 67% van de verpleegkundigen die dit vaak of altijd adviseren bij VD. Beperkingen van het onderzoek Het invullen van de vragenlijst in het ziekenhuis kan vertekening geven door mogelijke beïnvloeding door andere verpleegkundigen wat vermeden kon worden als de vragenlijsten naar huis werden opgestuurd. Nog andere factoren kunnen de resultaten beïnvloed hebben. De mate waarop verpleegkundigen advies geven aan hun patiënten hangt in grote mate af van het belang dat ze eraan geven, de tijd die ze er kunnen voor nemen en de ondersteuning ervoor op de afdeling. Daarenboven is het mogelijk dat men vertrouwt op de schriftelijke informatie die op bijna elke afdeling beschikbaar is en daarom verzaakt aan het geven van bijkomend mondeling advies. Nog een mogelijke bron van vertekening is dat sommige verpleegkundigen bepaalde adviezen niet geven (bv: corticosteroid zalf, afsluitend wondverband) omdat ze vinden dat het een medisch probleem is dat door een arts moet aangepakt worden. De steekproef bestond enkel uit verpleegkundigen werkzaam op een radiotherapieafdeling hoewel ook verpleegkundigen werkzaam op een hospitalisatieafdeling of in de thuiszorg geconfronteerd worden met deze problematiek. Het protocol werd ook ter beschikking gesteld van deze groepen maar zij werden niet opgenomen in de studie.
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
Zilversulphadiazine Bij DD is het gebruik van zilversulphadiazine niet aangeraden omdat het enkel geïndiceerd is bij ‘full-thickness’ wonden5,38. Verder zou het allergische reacties kunnen induceren en wordt de wonde moeilijk beoordeelbaar omdat de huid gekleurd wordt. Het veranderen van het verband is traumatisch en kan het een negatief effect hebben op celgroei 38. Het gebruik van zilversulphadiazine werd dan ook afgeraden in het protocol. In 2001 was dit nog de populairste techniek bij DD en VD maar in 2005 zien we een drastische daling met 25% en 32% van de verpleegkundigen die dit vaak of altijd adviseren.
13
13
A R T I K E L S
Men kan zich afvragen of de veranderingen die de onderzoekers in de praktijk aantonen alleen aan de verspreiding van het protocol kunnen toegeschreven worden. Zowel nationale en internationale organisaties en tijdschriften publiceren artikels en houden voordrachten over dit onderwerp en allen kunnen ze een effect op de praktijk hebben.
5. Conclusie
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
De resultaten van dit onderzoek tonen dat de verpleegkundige zorg van huidreacties de voorbije jaren belangrijke veranderingen heeft ondergaan in Vlaanderen. Oude vastgeroeste technieken die nog veelvuldig gebruikt werden in 2001 verdwijnen (stilaan). De belangrijkste principes van wondzorg zoals hydrateren en wassen van de bestraalde huid en het gebruik van afsluitende verbanden geraken meer en meer geïmplementeerd in de dagelijkse praktijk. Hoewel de implementatiegraad van sommige richtlijnen hoog is, is dit niet voor alle richtlijnen. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het gebrek aan duidelijke onderzoeksresultaten en het gebrek aan implementatie van beschikbare resultaten in de praktijk.
14
14
Er is nood aan meer onderzoek om duidelijkheid te krijgen omtrent een aantal technieken. Zo dient het gebruik van specifieke hydratende produkten en corticosteroïden zalf verder onderzocht te worden. Hoewel de principes van vochtige wondzorg algemeen aanvaard worden, blijft het onduidelijk welke afsluitende verbanden er moeten gebruikt worden. Het trachten veranderen van de praktijkvoering is een lange-termijn proces dat een structurele aanpak en de implementatie van onderzoeksresultaten vraagt. Het verspreiden en implementeren van een protocol voor
huidverzorging in Vlaanderen lijkt meer gestandaardiseerd handelen teweeg hebben gebracht maar er moet blijvende aandacht zijn voor meer evidence based praktijk en het doorvoeren van aanpassingen indien nodig.
Referenties 1. Hassey K.M., Rose C.M. (1982). Altered skin integrity in patients receiving radiation therapy, Oncol. Nurs Forum, 9, 44. 2. Strohl R.A. (1988). The nursing role in radiation oncology: symptom management of acute and chronic reactions. Oncol Nurs Forum, 15, 429 3. Campbell M.K., Pruitt J.J. (1996). Radiation therapy: Protecting your patient’s skin. RN, 467. 4. Korinko A., Yurick A. (1997). Maintaining skin integrity during radiation therapy. Am J Nurs, 97, 40-4. 5. Campbell J., Lane C. (1996). Developing a skin-care protocol in radiotherapy. Prof Nurse, 12(2), 105-108. 6. Porock D., Nikoletti S., Kristjanson L. (1999). Management of radiation skin reactions: Literature review and clinical application. Plast Surg Nurs, 19, 185-93. 7. Lavery B.A. (1995). Skin care during radiotherapy : a survey of UK practice. Clin Oncol, 7(3), 184-7. 8. Barkham A.M. (1993). Radiotherapy skin reactions and treatments. Prof Nurs, 11, 732-6. 9. Haisfield-Wolfe M.E., Rund C. (2000). A nursing protocol for the management of perinealrectal skin alteration. Clin J Oncol Nurs, 4(1), 15-21.
HUIDREACTIES TIJDENS RADIOTHERAPIE : HET EFFECT VAN DE IMPLEMENTATIE VAN EEN PROTOCOL OP DE VERPLEEGKUNDIGE PRAKTIJK
10. Nystedt K.E., Hill J.E., Mitchell A.M., Goodwin F., Rowe L.A., Wong L.W., Kind A.L. (2005). The standardization of radiation skin care in British Columbia: A collaborative approach. Oncol Nurs Forum, 32(6), 1199-205.
20. Naylor W., Laverty D., Mallett J. (2001). Management of wounds related to cancer and cancer therapies. In: Handbook of wound management in cancer care. Blackwell Science Ltd, London, pp 73-122.
11. D’haese S., Bate T., Claes S., Boone A., Vanvoorden V., Efficace F. (2004). Huidreacties tijdens radiotherapie. Oncologisch Tijdschrift, 14, 28-42.
21. Lokkevik E., Skovlund E., Reitan J.B., Hannisdal E., Tanum G. (1996). Skin treatment with bepanthen cream versus no cream during radiotherapy : A randomized controlled trial. Acta Oncol, 35(8), 1021-6.
13. Westbury C., Hines F., Hawkes E., Ashley S., Brada M. (2000). Advice on hair scalp care during cranial radiotherapy : a prospective randomized trial. Radiother Oncol, 54, 10916. 14. Porock D., Kristjanson L. (1999). Skin reactions during radiotherapy for breast cancer: the use and impact of topical agents and dressings. Eur J Cancer Care, 8(3), 143-53. 15. Campbell I.R., Illingworth M.H. (1992). Can patients wash during radiotherapy to the breast or chest wall ? A randomized controlled trial. Clin Oncol, 7, 78-82. 16. Roy I., Fortin A., Larochelle M. (2001). The impact of skin washing with water and soap during breast irradiation : a randomized study. Radiother Oncol, 58(3) : 333-9. 17. Schratter-Sehn A.U., Brinda K., Kahrer M., Novak M. (2001). Improvement of skin care during radiotherapy. Onkologie, 24(1), 44-6. 18. Hilderley L. (1983): Skin care in radiation therapy: a review of the literature, Oncol. Nurs Forum 10, 51. 19. Sitton E. (1992). Early and late radiation-induced skin alterations. Part I: Mechanisms of skin changes. Oncol Nurs Forum, 5, 801-7.
22. Williams M.S., Burk M., Loprinzi C.L., Hill M., Schomberg P.J., Nearhood K., O’Fallon J.R., Laurie J.A., Shanahan T.G., Moore R.L., Urias R.E., Kuske R.R., Engel R.E., Eggleston W.D. (1996). Phase III double-blind evaluation of an aloe vera gel as a prophylactic agent for radiation-induced skin toxicity. Int J Radiat Oncol Biol Phys, 36(2):345-9. 23. Heggie S., Bryant G.P., Tripcony L., Keller J., Rose P., Glendenning M., Heath J. (2002). A phase III study on the efficacy of topical aloe vera gel on irradiated breast tissue. Cancer Nurs, 25(6), 442-51 24. Olsen D.L., Raub W., Bradley C., Johnson M., Macias J.L., Love V., Markoe A. (2001). The effect of aloe vera gel/mild soap versus mild soap alone in preventing skin reactions in patients undergoing radiation therapy. Oncol Nurs Forum, 28(3), 543-7. 25. Maiche A.G., Gröhn P., Mäki-Hokkonen H. (1991) Effect of chamomile cream and almond ointment on acute radiation skin reaction. Acta Oncol, 30, 395-6 26. Halperin E.C., Gaspar L., George S., Darr D., Pinnell S. (1993). A double-blind, randomized, prospective trial to evaluate topical vitamin C solution for the prevention of radiation dermatitis. Int J Radiat Oncol Biol Phys, 26, 413-416. 27. Maiche A.G., Isokangas O.P., Gröhn P. (1994) Skin protection by sucralfate cream during electron beam radiotherapy. Acta Oncol, 33, 201-3.
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
12. D’haese S., Bate T., Claes S., Boone A., Vanvoorden V., Efficace F. (2005). Management of skin reactions during radiotherapy: a study of nursing practice. Eur J Cancer Care, 14, 28-42.
15
15
A R T I K E L S
28. Fisher J., Scott C., Stevens R., Marconi B., Champion L., Freedman G.M., Asrari F., Pilepich M.V., Gagnon J.D., Wong G. (2000). Randomized phase III study comparing Best Supportive Care to Biafine as a prophylactic agent for radiation-induced skin toxicity for women undergoing breast irradiation: Radiation Therapy Oncology Group (RTOG) 97-13. Int J Radiat Oncol Biol Phys, 48(5), 130-10. 29. Pommier P., Gomez F., Sunyach M.P., D’Hombres A., Carrie C., Montbarbon X. (2004). Phase III randomized trial of calendula officinalis compared with trolamine for the prevention of acute dermatitis during irradiation for breast cancer. J Clin Oncol, 22,1447-53. 30. Wells M., Macmillan M. Raab G., MacBride S., Bell N., MacKinnon K., MacDougall H., Samuel L., Munro A. (2004). Does aqueous or sucralfate cream affect the severity of erythematous skin reactions? A randomised controlled trial. Radiother Onco, 73(2), 1653-62. 31. Miko Enomoto T., Johnson T., Peterson N., Homer L., Walts D., Johnson N. (2005). Combination glutathione and anthocyanins as an alternative for skin care during exteral-beam radiation. Am J Surg, 189(5), 627-30. 32. Burch S.E., Parker S.A., Vann A.M., Arazie JC (1997). Measurement of 6-MV X-ray surface dose when topical agents are applied prior to external beam irradiation. Int J Radiat Oncol Biol Phys, 38(2), 447-51.
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
33. Schreck U., Paulsen F., Bamberg M., Budach W. (2002). Intraindividual comparison of two different skin care conceptions in patients undergoing radiotherapy of the head-and-neck region. Strahlenther Onkol, 178(6), 321-9.
16
16
34. Boström A., Lindman H., Swartling C., Berne B., Bergh J. (2001). Potent corticosteroid cream (mometasone) significantly reduces acute radiation dermatitis: results from a double-blind, randomized study. Radiother Oncol, 59, 257-265.
35. Dunne-Daly C.F. (1995). Skin and wound care in radiation oncology. Cancer Nurs, 18(2), 144162 36. Glees J.P., Mameghan-Zadeh H., Sparkes C.G. (1979). Effectiveness of topical steroids in the control of radiation dermatitis: a randomized trial using 1% hydrocortisone cream and 0.05% clobetasone butyrate. Clin Radiol, 30(4), 397-403. 37. Poetra M.E., Lookingbill D.P., Stryker J.A., (1982). Prophylaxis of radiation dermatitis with a topical cortisone cream. Radiology, 143, 7757. 38. Bugmann P., Taylor S., Gyger D., Lironi A., Genin B., Vunda A., LaScala G., Birraux J, Le Coultre C. (1998). A silicone-coated nylon dressing reduces healing time in burned paediatric patients in comparison with standard sulfadiazine treatment : a prospective randomized trial. Burns, 24(7), 609-12. 39. Dyson M., Young S., Pendle C.L., Webster D.F., Lang S.M. (1988). Comparison of the effects of moist and dry conditions on dermal repair. Journal Invest Dermatol, 91, 434-9. 40. Miller M. (1998). Moist wound healing : the evidence. Nurs Times, 94(45), 74-6. 41. Margolin S.G., Breneman J.C., Denham D.L., LaChapelle P., Weckbach L., Aron B.S. (1990). Management of radiation-induced moist skin desquamation using hydrocolloïd dressing. Cancer Nurs, 13(2), 71-80. 42. Strunk B., Maher K. (1993). Collaborative nurse management of multifactorial MD in a patient undergoing radiotherapy. J ET Nurs, 21, 152-7 43. Hutchinson J.J., Lawrence J.C. (1991). Wound infection under occlusive dressings. Journal of Hosp Infect, 17(2), 83-94.
ÒÊ->i
,"
-«iV>>ÊÌÜÀ«iÊÛÀÊ
iÌÊyÕÃ
iÊÛ>Ê6>Ì
iÌiÀÃ
i«}Ê>Ê«i«i ÛiÊ
i>Ì
ÞÊÛiÃ
ÊiÊ Ê}ÊâÊ
>`iÃiÀiÊÛ>Ê iVÌ]Ê VÃÊ>`Ê «>Þ°Ê^ÊÓääxÊ °
"«Ì>>Ê`iÀ
Õ`ÊÛ>ÊÌÀ>Û>ÃVÕ>ÀiÊ>Ì
iÌiÀð ÕÃ
iÊÃÊiiÊVÀÕV>>Ê`iÀ`iiÊÊ
iÌÊÌi}>iÊ
Õ`iÊÛ>Ê`iÊ6>Ì
iÌiÀ°ÊÊ "`iÀâiIÊÌÌÊiV
ÌiÀÊ>>Ê`>ÌÊn¯ÊÛ>Ê`iÊyÕÃ
ëÕÌiÊ`iÊ>ÕiiÊLiÀi`ÊÜÀ`iÊ«ÊÊ `iÊ>v`i}]Ê}iVÌ>iiÀ`ÊÃ°Ê iÊ ÒÊ->iÊÛÀ}iÛÕ`iÊëÕÌÊ > Êä]¯®ÊÃÊëiV>>Ê ÌÜÀ«iÊÛÀÊ
iÌÊyÕÃ
iÊÛ>Ê6>Ì
iÌiÀÃ\ UÊÊ iÊÛiÃÌvL>>ÊÃÊÃÌiÀiÊiÊ`>âÊ`iÊëiV>>Ê}ÀÌiÀiÊÌ«V>«ÊÜÀ`ÌÊÊ
iÌÊÀÃVÊ«ÊVÌ>>ÌiÊ`ÀÊ>>À>}Ê>>âiÊÛiÀ`iÀ`°Ê UÊÊiÌÊÕiiÊ`iÃ}ÊÛ>Ê`iÊÃÌ>«iÀÊâÀ}ÌÊÛÀÊiiÊÃ}wV>ÌiÊÀi`ÕVÌiÊÛ>ÊÀiyÕÝ° UÊÊiÊÛÕiÃÊÎ]ÊxÊiÊ£ä®Ê
iLLiÊiiÊ`>iÌiÀÊÛ>ÊiiÊ£äÊëÕÌÊÊ Ü>>À`ÀÊiiÊ«Ì>iÊ`ÀÕÊ}i}iiÀiiÀ`ÊÜÀ`Ì°Ê ÌÊÛÀÌÊLiÃV
>`}}ÊÛ>ÊÊ `iÊ>Ì
iÌiÀÊiÉvÊÛ>Ê
iÌÊLi`Û>Ì° UÊÊ ÀÊ
iÌÊ`Õ`iÊ
iÀiL>ÀiÊiÌiÌÊÜÀ`ÌÊÊ
iÌÊÀÃVÊ«Êi`V>ÌiÊvÕÌiÊÛÀi° ÒÊ->iÊÃÊLiÃV
L>>ÀÊâÜiÊÛÀÊ}iLÀÕÊ«Ê>ÃÊLÕÌiÊ
iÌÊÃÌiÀiÊÛi`° 7iÃÌÊÕÊ>>ÛÕi`iÊvÀ>Ìi]ÊVÌ>VÌiiÀÊ`>Ê`iÊ Ê ÕÃÌiÀÊ-iÀÛVi° I >«ÊÓäää®
Êi`V>
ÀiL`i}i À«ÊnÈ ÎÓäÊ ÀiL`i}i /\ʳÎÓÊxÎÊÇÓÊäxÊxÓ \ʳÎÓÊxÎÊÇÓÊäxÊxn *ÃÌLÕÃÊÇxÇ Ó{ääÊ/Ê«
iÊ>É`Ê, /\ʳΣÊÓäÊxnÓÊ{ÊÓä \ʳΣÊÓäÊxnÓÊ{ÊÓ£ ÜÜÜ°L`iÕÀ«i°VÉÃ>viÌÞ Ã>viÌÞÚLJiÕÀ«i°L`°V
*EPA: eicosapentaeenzuur, van de familie van de omega-3-vetzuren Dieetvoeding voor medisch gebruik, te gebruiken onder medisch toezicht
U hebt oog
voor uw patiënt.
Janssen-Cilag heeft oog voor u. Gáán voor Gezondheid www.janssen-cilag.be
VERENIGINGNIEUWS VERENIGINGNIEUWS
24e JAARCONGRES V.V.R.O. 17 NOVEMBER 2007, KAHO SINT-LIEVEN, SINT-NIKLAAS RADIOTHERAPIE
ONCOLOGIE
HEMATOLOGIE
9u - 9u45 :
9u - 9u45
9u - 9u40
Werking van de borstkliniek nieuwe
Geschiedenis van de behande-
Nieuwe classificatie bij behande-
trends in de borstbestraling
ling van borstkanker
ling NHL
K. Paridaens, AZ St Lucas, Brugge
L. Uvin, AstraZeneca,
R. de Bock,
Destelbergen
ZNA Hoge Beuken, Hoboken
Brachytherapie
9u45 - 10u30
9u40 - 10u30
V. Vandeputte,
Adjuvante therapie bij
Urgentie in de hematologie
Campus Rooienberg, Duffel
borstkanker
F. Trullemans, AZ-VUB, Brussel
9u45 - 10u15 :
E. Everaert, 10u15 - 10u45 : IMRT
AZ Nikolaas, Sint-Niklaas
10u30 - 11u : PAUZE
10u30 - 11u : PAUZE
11u - 11u40
S. Vanderkam, Antwerpen Minitransplant
10u45 - 11u15 : PAUZE 11u - 11u45
H. De Samblanx,
11u15 - 11u45
Nieuwe moleculen en de per-
ZNA Hoge Beuken, Hoboken
Intraoperatieve RT
spectieven in oncologie
R. Weytjens, St Augustinus, Wilrijk
A. Bols, AZ St Jan, Brugge
11u45 - 12u15
11u45 - 12u30
Geschiedenis van de behandeling
Erfelijkheid en kanker
11u40 - 12u30 Haemofilie
van borstkanker
W. Lybaert,
L. Uvin, AstraZeneca, Destelbergen
AZ Nikolaas, Sint-Niklaas
A. Van Tilborg, UZ Gent, Gent
BORSTVERPLEEGKUNDIGEN 13u30 - 14u15
SPECIALE TECHNIEKEN
Wondzorg en borstkanker
IN DE RADIOTHERAPIE
F. Meuleneire, 13u45 - 14u30
13u45 - 14u30
Tomotherapie
Seksuele verandering bij man/
Preventie en behandeling van
P. Bijdekerke, AZ-VUB, Brussel
vrouw na behandeling
oedeem bovenste lidmaat bij
14u15 - 14u45
F. Bogaerts,
borstkanker
De vrees voor het follow-up
UZ Gasthuisberg, Leuven
C. Smeets, Hasselt
bezoek: guidelines
A. Lambrecht,
14u30 - 15u15
14u30 - 15u15
AZ Groeninge, Kortrijk
Ehtiek: rol van de verpleegkundige
Evid. Based nursing voor aerosol
T. Quaghebeur
toediening
Het befaamde zwarte gat
D. Schuemans, AZ-VUB, Brussel
W. Rombouts,
14u15 - 14u45
J. Botterman, AZ St Lucas, Gent
brachytherapie
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
14u45 - 15u15
20
AZ St Elisabeth, Zottegem
13u45 - 14u15
14u45 - 15u15
UZ St. Pieter, Leuven
Cone Bean CT
15u15 - 16u
T. Boterberg, UZ Gent, Gent
Huidtoxiciteit
15u15 - 16u
S. Segaert, UZ St Rafaël, Leuven
WHO pijnladder en toepassing
15u15 - 16u15
15u15 - 15u45
E. Vanduynhoven,
Kinderwens en sexualiteit
Stereotaxie
AZ Sint-Augustinus, Wilrijk
L. Van der Voort
J. Menten,
M. Van de Wiele
UZ Gasthuisberg, Leuven
HH Ziekenhuis, Roeselare
Lid worden… Zegt het je wat? De Vereniging voor Verpleegkundigen Radiotherapie en Oncologie, kortweg VVRO, bestaat reeds meer dan 20 jaar en is in de loop der jaren een referentie geworden binnen de oncologische verpleegkundige zorg. De vereniging is uitgegroeid tot een breed netwerk van mensen werkzaam in de oncologie in al zijn deelaspecten. DOELSTELLING ÿ Bijdragen aan een optimale professionele verpleegkundige zorg voor de kankerpatiënt en zijn familie. ÿ Bijdragen aan de professionalisering en deskundigheid van de oncologisch verpleegkundigen. ÿ Het ontwikkelen van de oncologische verpleging als een bijzondere deskundigheid. Zij ÿ ÿ ÿ ÿ ÿ
tracht deze doelstellingen te bereiken door: Het organiseren van wetenschappelijke bijscholingen en voordrachten. Het organiseren van het jaarcongres, symposia, cursussen… . Het opbouwen van een netwerk van werkgroepen en stuurgroepen Betrokkenheid bij de organisatie en inhoudelijke invulling van opleidingen voor verpleegkundigen. Het uitwisselen van informatie door het onderhouden van een website en het uitgeven van het Oncologisch Tijdschrift. ÿ Samenwerking met nationale en internationale organisaties (VVU, VLK, Federatie Palliatieve Zorg, EONS, ERTED) en contacten met de overheid. ÿ Het ontwikkelen van projecten in samenwerking met de farmaceutische industrie. ÿ Wetenschappelijke projecten binnen de werkgroepen van de vereniging. HOE LID WORDEN Dit kan u doen door bijgevoegd inschrijvingformulier terug te sturen naar het secretariaat of door u in te schrijven via de website (www.vvro.be). Het lidmaatschap bedraagt 30 Euro. Voor een student is dit € 15. Voordelen van het lidmaatschap: ÿ ÿ ÿ ÿ ÿ ÿ ÿ ÿ ÿ
Gratis abonnement op het ‘Oncologisch Tijdschrift’. Abonnement op ‘EONS Newsletter’ gratis op aanvraag. Toegang tot het afgesloten ledensegment op de website. Op de hoogte blijven van actuele ontwikkelingen in de oncologie. Interessante contacten met collega’s uit het werkveld. Mogelijkheid om te participeren in de werkgroepen. Mogelijkheid om mee te werken aan de organisatie van activiteiten. Belangrijke reductie op alle activiteiten georganiseerd door VVRO. Belangrijke reductie op internationale congressen. Terugsturen naar VVRO secretariaat: UZ Brussel, Dienst 34, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel, T. 02 477 83 87, F. 02 477 83 86, E-mail:
[email protected]
IK WIL LID WORDEN VAN VVRO !
Instelling: ………………………………………………………Afdeling: .…………………………….............. Thuisadres: ……………………………………………………………………………………………………….. Tel: ………………………………….. Fax: ………….........………… E-mail: .................…........…………... Datum:………………………………………………………………. Handtekening: ………………………....
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Naam: ………………………………………………………… Titel of diploma: .………………………………
21
WERKGROEP
Chemotherapie
Jaaroverzicht 2006 Dat 2006 weer een ontzettend vruchtbaar jaar was, bleek niet alleen uit de vergaderingen, bijscholingen en werksessies , maar ook uit de 3 schitterende baby’s die door onze leden verwekt werden. Vooreerst nog ‘nen dikke proficiat’ voor Tina, Griet en Evelien.
bedenkingen over een informatiebrochure voor chemo patiënten. Begin september promoveerde Linda en Mark tot gloednieuwe bestuursleden. We waren blij en fier hun in die hoedanigheid in ons midden te mogen verwelkomen!
De keerzijde van de medaille is dat het trio de werkgroep heeft verlaten en nu reeds de titel van ‘ereleden‘ draagt; De stoelen bleven echter niet lang leeg, want uit Leuven en Antwerpen kwamen respectievelijk Annemarie, Vera en Sven de groep versterken.
In het najaar werkten we mee aan het congres in het Brugge, namen het ‘koninklijk besluit’ over de beroeps titels onder de loupe, waren we als werkgroep prominent aanwezig op de ‘Target–namiddag’ in Antwerpen en werkten we aan een aantal initiatieven voor volgend werkjaar.
Op ‘het hoogste niveau’ werd door de werkgroep mee onderhandeld en bemiddeld om de werkgroep katheterzorg (Vlaninka) van de grond te helpen. Ondanks het feit dat wij ‘believers’ waren zijn we niet in het opzet geslaagd! Buiten de vaste items op onze werkvergaderingen werkte we met ‘Baxter ‘ mee aan het ontwerp van een toedieningstrousse voor chemotherapie en gaven we onze kritische
We willen in 2007 verder gaan zoals we 2006 begonnen: in vruchtbaarheid! De Jos werd bompa, en zo kondigde de nieuwe lente, nieuw leven aan! Ondertussen is de extra module haemato ook al achter de rug en zijn we onder de drijvende kracht van Gerrit het zakboekje chemotherapie aan het herwerken. We hopen dit op het congres in St-Niklaas te kunnen voorstellen. Maar eerst gaan we in september met een grote delegatie naar ECCO in Barcelona. Tot slot betreuren wij als werkgroep dat er rond katheterzorg niets meer gebeurd. Wij ervaren dit als een tekort binnen de VVRO en zullen, indien we van het dagelijks bestuur groen licht krijgen, initiatieven nemen om toch nog met een aantal mensen rond katheterzorg te werken. Jan Van Gaver
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Buiten de vijf jaarlijks vergaderingen liet de werkgroep van zich horen door op 16 maart nog eenmaal het ‘TITAN-project’ te herhalen; een project van het EONS over groeifactoren, door een tweedaagse opleidingsmodule te organiseren in Leuven (27 en 28 april) over chemo therapie, waarover vorig jaar reeds verslag is uitgebracht en door de bijscholingsnamiddag (9 juni) te Roesselaere rond ‘Target’ – therapie.
23
WERKGROEP
Borstverpleegkundigen
Een nieuwe werkgroep binnen VVRO: ‘Vlaamse Borstverpleegkundigen’ R. De Coninck, Voorzitter, Werkgroep ‘Vlaamse Borstverpleegkundigen’ K. Paridaens, Ondervoorzitter, Werkgroep ‘Vlaamse Borstverpleegkundigen’ L. Uvin, Secretaris, Werkgroep ‘Vlaamse Borstverpleegkundigen’ Sven D’haese, Voorzitter, VVRO
Historiek Reeds enkele jaren zijn er 2 werkgroepen in Vlaanderen actief. Een werkgroep in Limburg gecoördineerd door Christine Van Hoof en een intervisie werkgroep in West Vlaanderen rond Kristien Paridaens.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Door de opkomst van de borstklinieken kwam er meer en meer vraag naar een organisatie die beide initiatieven bundelde. Lieven Uvin, wetenschappelijk medewerker bij AstraZeneca, zelf verpleegkundige en beroepshalve reeds jaren betrokken bij borstkanker bracht een kern van beide werkgroepen samen. In deze stuurgroep zitten borstverpleegkundigen uit Brugge, Roeselare, Gent, Sint Niklaas, Antwerpen, Brasschaat, Brussel en Hasselt. Een seksuologe en sociaalwerkster uit Leuven geven een extra dimensie aan deze groep, wat het totaal op 10 brengt.
24
De eerste vergadering had plaats in het UZ Brussel te Jette, op 10 juni 2006 met als hoofddoelstelling een symposium te organiseren voor alle borstverpleegkundigen en referentieverpleegkundigen borstzorg uit Vlaanderen. Het enthousiasme was groot en in een mum van tijd stond het programma vast, werden alle verpleegkundige directies aangeschreven om de databank van borstverpleegkundigen te vervolledigen en werd naar hen een enquête rondgestuurd.
Eerste symposium borstverpleegkundigen in Vlaanderen Op zaterdagmorgen 7 oktober 2006 was het 1ste symposium een feit. Van bij het begin kregen we aanmoedigingen van artsen, verpleegkundige directies en diverse organisaties zoals EuropaDonna, VLK, Stichting tegen Kanker…87 verpleegkundigen vonden de weg naar Ukkel en luisterden in het eerste deel naar de geschiedenis in beeld van de behandeling van borstkanker. Sommige verpleegkundigen huiveren nog na. Prof. Van Belle gaf een stand van zaken met betrekking tot de erkenning van de borstklinieken, waarna Kristien Paridaens, de eerste borstverpleegkundige in Vlaanderen, haar ervaring en visie deelde met de toehoorders. Magda Boels stelde de resultaten voor van de rondvraag bij alle borstverpleegkundige en gaf een interessant demografisch beeld en liet de grote verscheidenheid in jobinhoud, workload, en behoeften blijken. In een tweede gedeelte waren er workshops die toelieten om ervaringen met elkaar uit te wisselen. Het eerste symposium was een succes; bij het volgende leggen we de lat nog hoger. Enkele sfeerbeelden en het perscommuniqué kunnen teruggevonden worden op de website van de VVRO onder de rubriek ‘Vlaamse borstverpleegkundigen’.
Stuurgroep borstverpleegkundigen als werkgroep binnen VVRO
voordoet in het hele verpleegkundig domein, namelijk de evolutie naar doorgedreven specialisaties en superspecialisaties.
De werking van de beroepsvereniging VVRO stoelt hoofdzakelijk op de activiteiten die binnen de verschillende werkgroepen worden ontwikkeld. Deze werkgroepen vormen de ruggengraat van VVRO en dragen bij tot de uitstraling en erkenning van VVRO als representatieve beroepsvereniging. Sinds vele jaren zijn het de werkgroepen chemotherapie, radiotherapie, kinderoncologie en de website die hierdoor de kern van onze beroepsvereniging vormen.
We hopen dat in de toekomst nog meer gespecialiseerde verpleegkundigen de weg vinden naar de beroepsorganisatie. Nieuwe mensen brengen nieuwe ideeën, nieuwe visies en nieuwe inzichten mee. Van deze opportuniteit willen we als vereniging maximaal gebruik maken.
De nieuwe werkgroep vormt de eerste permanente werkgroep in de vereniging met specialisatie op basis van tumorlocatie. Hiermee volgen we een evolutie die zich eveneens
De Vlaamse BorstVerpleegkundigen hebben als doelstelling een gesprekspartner te zijn voor diverse organisaties en verenigingen. Bijscholing van de borstverpleegkundigen te organiseren, uitwisseling van ervaringen mogelijk te maken, elkaar te steunen, brochures samen te stellen over diverse aspecten van borstkanker… maar vooral ook een vriendenkring te zijn waar we een steun kunnen zijn voor elkaar. Er staan reeds enkele projecten op stapel: - Het jaarlijks symposium van de VVRO met als centraal thema: borstkanker als topprioriteit. - Een brochure over: “mannen kunnen ook borstkanker krijgen en dan?” - Borstkanker in andere culturen. - Samenwerking met de “Kom op tegen kanker” campagne. - Evalueren van de mogelijkheden tot een erkenning van een bijzondere beroepstitel van gespecialiseerd verpleegkundige. EUSOMA criteria. Om dit alles te kunnen realiseren rekenen we op alle borstverpleegkundigen en referentieverpleegkundigen borstzorg om zich lid te maken van de VVRO. Want zoals steeds “met hoe meer hoe beter”.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Hier kwam op 22 januari 2007 verandering in. Op deze dag werd immers de officiële startvergadering gehouden van de werkgroep ‘Vlaamse BorstVerpleegkundigen’ nadat eerder de stuurgroep had besloten zich te verenigen onder VVRO. Als voorzitster werd Mevr. Deconinck verkozen, werkzaam in het AZ Sint Lucas te Gent. Zij zal worden bijgestaan door een ondervoorzitster, Kristien Paridaens (werkzaam te AZ Sint-Jan), een secretaris (Patrick Uvin, Astra Zeneca) en een enthousiaste groep van borstverpleegkundigen uit heel Vlaanderen. Een beroepsvereniging is geen vast gegeven en moet blijven evolueren en vernieuwen. Het betekent ook keer op keer opnieuw inspelen op nieuwe maatschappelijke evoluties, veranderingen of op actuele vragen en problemen. Dat maakt de werking van de vereniging complex én boeiend. Het is telkens weer constructief meewerken aan een goede positionering, zowel professioneel als maatschappelijk, van de verpleegkundigen werkzaam in de oncologische zorgverlening.
Doelstelling en toekomstplannen
25
waarom risico’s nemen?
een volledig gamma naaldloze systemen • Clearlink is een nieuw toedieningssysteem dat een naaldloze toegang tot IV-katheters, toebehoren en infusiesets mogelijk maakt. • Clearlink biedt een veilige toediening, aspiratie en volledige spoelprocedure van bloed en andere viskeuze vloeistoffen zonder het gebruik van naalden. • Clearlink is niet compatibel met naalden, wat volledig overeenstemt met een naaldloze procedure voor toediening.
Eenvoudige veiligheid Inlichtingen : Baxter Belgium Pleinlaan 5 1050 Brussel Tel. : 02-650 18 21 • Fax : 02-650 18 19 E-mail :
[email protected] Internet : www.baxter.be
Oplossingen voor het leven Baxter en Clearlink zijn handelsmerken van Baxter International Inc. MD/2005/060
Medication Delivery
Easypump£ Elastomeric Infusion Devices
WERKGROEP
Radiotherapie
Rol van verpleegkundigen op radiotherapieafdelingen P. Bijdekerke, Voorzitter werkgroep radiotherapie Op vrijdag 2 maart werd er door de werkgroep RT een interactieve bijscholingsdag georganiseerd met als thema “De rol van verpleegkundigen op radiotherapieafdelingen”.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Met 65 inschrijvingen waren, samen met 2 collega’s uit Luik, bijna alle radiotherapieafdelingen uit Vlaanderen ruimschoots vertegenwoordigd. Er bestaat dus heel wat interesse voor de inhoud van, en de manier waarop we onze diverse taken uitvoeren en verantwoordelijkheden opnemen. Onze taken en opdrachten bestaan voornamelijk uit: • de opvang en begeleiding van de patiënten, • het simuleren / lokaliseren, • het meewerken aan het maken van bestralingsplannen voor het verkrijgen van een optimale dosisverdeling, • het bestralen van patiënten, • het organiseren en coördineren van de verschillende afspraken, raadplegingen en onderzoeken van de patiënt, • de interdisciplinaire samenwerking tussen de verschillende betrokkenen zoals artsen, fysici, verpleegkundigen, diëtisten, psychologen, borstverpleegkundigen en anderen.
30
Aan de hand van een PowerPoint presentatie kwam een spreker zijn of haar specifieke functie (als sociaal verpleegkundige, simulatieverpleegkundige …) op een radiotherapieafdeling uitleggen. Nadien werd er over het invullen van deze functie in een zestal groepen (vooraf samengesteld uit verpleegkundigen van de verschillende ziekenhuizen) gedebatteerd. Telkens werd door een verpleegkundige van
slechts één bepaalde groep een samenvatting van hun debat naar voor gebracht en dit resulteerde uiteindelijk in een open dialoog tussen de verschillende leden van de ganse groep. Het mag gezegd worden dat onze taken zeer uiteenlopend zijn en vaak op een andere manier georganiseerd worden binnen de verschillende radiotherapieafdelingen. Het is echter onmogelijk om al deze gelijkenissen en verschillen in een kort artikel op papier te zetten. Ik zal daarom trachten een korte samenvatting te geven van de bevindingen over de functies van een radiotherapieverpleegkundige. Voor de opvang en de behandeling van de psychosociale problematiek, zoals het regelen van vervoer, het verschaffen van financiële en administratieve ondersteuning, meewerken aan onco-revalidatie programma’s en dergelijke meer, wordt er meestal een beroep gedaan op één of meerdere sociaal verpleegkundige(n). Deze kunnen verbonden zijn aan de radiotherapieafdeling zelf, maar in sommige ziekenhuizen moet men voor het oplossen van deze psychosociale problemen een beroep doen op de sociale dienst van het ziekenhuis zelf. Het aantal verpleegkundigen op de simulator varieert meestal tussen 2 tot 4 personen. De meeste centra werken met een vaste ploeg simulatieverpleegkundigen, al dan niet bijgestaan door verpleegkundigen die regelmatig van toestel wisselen. Het aantal simulaties dat dagelijks worden uitgevoerd verschilt van centrum tot centrum en varieert tussen 8 en 15. De taken van een simulatieverpleegkundige (het bepalen van de bestralingshouding, doorlichten van patiënten, aanduiden van markeringen …) zijn ons allen wel bekend maar toch
Meestal zijn er minimaal 2 en maximaal 4 verpleegkundigen werkzaam op een bestralingstoestel (het kan zelfs gebeuren dat er slechts één verpleegkundige werkzaam is gedurende een beperkte tijd). Ook het begin (van 7u tot 8.30u) en einde (van 17u tot 20u) van de dagtaak lopen sterk uiteen. De bestralingstijd voor conventionele behandelingen schommelt rond de 10 minuten maar wordt soms verlengd tot 20 á 30 minuten voor de eerste behandeling, of bij speciale behandelingen zoals bvb. IMRT behandelingen op TomoTherapy. In de meeste centra bestaat er een wisselbeurt waarbij één of twee verpleegkundige(n) het werk verricht(en) achter de console en twee verpleegkundigen de patiënten positioneren. Verpleegkundigen worden in hun taak bijgestaan door diëtisten, sociaal verpleegkundigen, psychologen, logistiek medewerkers, borstverpleegkundigen, kinesisten en vrijwilligers. Planningen worden op de meeste radiotherapieafdelingen uitgevoerd door verpleegkundigen en fysici. De taak van de verpleegkundige bestaat uit het intekenen van contouren, het optimaliseren van de dosisverdeling (keuze van de hoeveelheid bundels, bepalen van gewichtsfactoren van de bundels, al dan niet gebruik van wiggen enz) en het invoeren van gegevens in het verificatiesysteem. De eindverantwoordelijkheid ligt echter steeds bij de arts en / of fysici. Een planningsverpleegkundige
maakt ± 10 planningen per dag. Wat betreft “nieuwe bestralingstechnieken” ging de interesse vooral uit naar het werken met een TomoTherapy toestel. Er werden vragen gesteld over de verantwoordelijkheid van de verpleegkundigen i.v.m. het dagelijks matchen van kV CT beelden (planning) met de Megavolt CT beelden (Tomotherapy), bedoeld voor het correct positioneren van de patiënten. Verder zien we, dat naast het uitvoeren van IMRT behandelingen en stereotactische bestralingen, zelfs heel recente technieken worden toegepast (of in voorbereiding zijn) zoals “respiratory gating” en intra operatieve borstbestraling. Wegens tijdsgebrek hebben we spijtig genoeg niet meer kunnen debatteren over de taken van de hoofdverpleegkundigen. Wel hebben we geleerd (presentatie hoofdverpleegkundige van het O.L.V ziekenhuis te Aalst) dat de taak als hoofdverpleegkundige erg gevarieerd is (opstellen van uurroosters, meehelpen bij het uitvoeren van taken op de toestellen, vergaderen met artsen, directie verpleging, radiotherapieverpleegkundigen…) en het niet eenvoudig is om dagelijks leiding te geven aan een min of meer grote groep verpleegkundigen met elk hun specifieke taken en verantwoordelijkheden. Tot slot kunnen we stellen dat een radiotherapeutische behandeling uit heel wat facetten bestaat waarbij de behandeling en de noden van de patiënt centraal staan. Hierbij spelen wij als verpleegkundigen een belangrijke rol, niet alleen bij het tot stand komen en de uitvoering van zijn behandeling, maar ook in de dagelijkse opvang en begeleiding op psychosociaal en emotioneel vlak. Ik dank iedereen voor de talrijke opkomst en elke spreker voor zijn of haar uitstekende presentatie. Ook wil ik iedereen die meegeholpen heeft tot stand komen van deze leerrijke en geslaagde bijscholing bedanken voor hun enthousiasme en inzet.
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
merken we enkele verschillen tussen de verschillende centra bij het al dan niet uitvoeren van bepaalde opdrachten. Zo zijn bvb. sommigen wel en anderen niet verantwoordelijk voor het maken van afschermblokken, het regelen van de afspraken voor de patiënt, het toedienen van cytostatica. Ook het simuleren met een CT simulator verschilt grondig t.o.v. het simuleren met een conventionele simulator. Simulatieverpleegkundigen hebben een zekere inspraak wat betreft de haalbaarheid van een simulatie, wanneer bvb. de veiligheid van de patiënt in gevaar is of hij teveel pijn lijdt en dergelijke meer.
31
Safety! PhaSeal is the only clinically proven closed-system drug transfer device • Double Membrane – Dry Connections • Expansion Chamber – Prevents Leakage • Extensive Clinical Documentation
Carmel Pharma ab | Box 5352 | SE-402 28 Göteborg | Sweden Tel: +46 31 703 04 00 | Fax: +46 31 703 04 04 E-mail:
[email protected] | www.carmelpharma.com
2ESPONSIBLE EDITOR ! (UBERT !MGEN .OV
$RAMATICALLY IMPROVING PEOPLES LIFES
REACTIE VRAAGT ACTIE! ALLERGISCHE REACTIES BIJ ANTIKANKERBEHANDELINGEN A. Boekhout, MA ANP, nurse practitioner Medische Oncologie NKI-AVL H. Mallo, MA ANP, nurse practitioner Medische Oncologie NKI-AVL Artikel verschenen in tijdschrift oncologica 2006-4
Samenvatting In dit artikel wordt aandacht besteed aan overgevoeligheidsreacties die kunnen ontstaan tijdens de toediening van bepaalde soorten chemotherapeutica of monoklononale antilichamen. Beschreven worden: het onderliggende mechanisme van een overgevoeligheidsreactie, klachten en symptomen van frequent voorgeschreven middelen die een vergrote kans geven op een reactie, interventies en verpleegkundige aandachtspunten. Een nauwkeurige werkwijze door de oncologieverpleegkundige is van wezenlijk belang in de voorbereiding, het identificeren van klachten/symptomen en het anticiperen bij een overgevoeligheidsreactie.
Inleiding
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
Overgevoeligheidsreacties kunnen voorkomen bij de toediening van bepaalde soorten chemotherapeutica of immunotherapeutica. Enkele voorbeelden hiervan zijn behandelingen met taxanen, platinabevattende cytostatica en monoklonale antilichamen.
34
In dit artikel wordt de definiëring van overgevoeligheidsreacties beschreven, de typen overgevoeligheidsreacties en wordt uitleg gegeven over het onderliggende mechanisme
tijdens het ontstaan van een allergische reactie. Aansluitend worden de middelen beschreven waarbij overgevoeligheidsreacties frequent voorkomen, zoals paclitaxel, docetaxel, oxaliplatin, cisplatin, carboplatin en monoklonale antilichamen. Per middel worden de meest voorkomende symptomen behandeld die bij een acute overgevoeligheidsreacties optreden en wordt aandacht besteed aan de farmacologische en verpleegkundige interventies.
Definitie van een overgevoeligheidsreactie Een overgevoeligheidsreactie kan gedefinieerd worden als een immunologische reactie op medicatie wat resulteert in bijwerkingen. Het is een overdreven immuunrespons die resulteert in beschadiging of veranderingen in weefsel, lokaal of door het gehele lichaam, als reactie op een antigeen of vreemd organisme1 (Gobel 2005). Een ernstige overgevoeligheidsreactie wordt ook wel een anafylactische reactie genoemd. Dit wordt gedefinieerd als een ernstige, systemische, allergische reactie die als gevolg van een blootstelling aan een lichaamsvreemde substantie optreedt. Het kan resulteren in een cardiovasculaire reactie en/of respiratoir
REACTIE VRAAGT ACTIE ! ALLERGISCHE REACTIES BIJ ANTIKANKERBEHANDELINGEN
Bij een allergische reactie op de genoemde middelen is meestal sprake van een type I allergische reactie. Dit is een immunoglobuline-E (IgE) gerelateerde reactie waarbij kort na blootstelling aan het middel een reactie op kan treden. Het immuunsysteem herkent vreemde organismen aan bepaalde structuren die aanwezig zijn op de buitenkant van vreemde cellen. Dergelijke structuren op celoppervlakten noemen we antigenen. Antigenen dienen als herkenningstekens voor het immuunsysteem en kunnen een immuunrespons op gang brengen. Tijdens een immuunrespons worden als reactie op blootstelling aan een lichaamsvreemd organisme door het immuunsysteem immunoglobulinen gemaakt en deze immunoglobulinen blijven na de immuunrespons in het lichaam aanwezig. Bij een tweede blootstelling aan hetzelfde organisme is het immuunsysteem hierdoor in staat om sneller te reageren en er voor te zorgen dat het organisme snel wordt aangevallen en vernietigd. Zo wordt voorkomen dat een individu weer symptomen van de ziekte krijgt: immuniteit. De gedachte is dat bij een overgevoeligheidsreactie op een eerste toediening van bijvoorbeeld paclitaxel een eerdere blootstelling heeft plaatsgevonden aan een op paclitaxel gelijkende stof. De aanwezigheid van het antigeen (in dit geval paclitaxel) en de grote hoeveelheid IgE specifiek voor paclitaxel leidt tot een allergische reactie.
Mechanisme Een overgevoeligheidsreactie verschilt van een normale immunologische reactie doordat de immuunrespons (te) hevig of onvolledig is.
Er zijn drie fases in een IgE-gemediëerde reactie: 1. In de eerste fase wordt als reactie op het lichaamsvreemde antigeen door het immuunsysteem meer IgE geproduceerd. Dit bindt aan receptoren op onder andere mestcellen. Mestcellen zijn bloedcellen die, net als andere bloedcellen, in het beenmerg worden gemaakt. Organen die frequent in aanraking komen met vreemde substanties en daarom veel mestcellen bevatten zijn de huid, de bloedvaten, het maagdarmkanaal en de luchtwegen. 2. In de tweede fase binden antigenen aan het IgE op de mestcellen. Door deze binding komt een proces op gang waarbij calcium de mestcel wordt ingepompt resulterend in mestceldegranulatie: het vrijkomen van de inhoud van de mestcel. Hierbij komen chemische mediatoren waaronder histamine vrij. Histamine stimuleert zowel histamine-1 (H1) als histamine-2 (H2)-receptoren die op verschillende plekken in het lichaam aanwezig zijn. 3. Tijdens de derde fase volgt de reactie van organen op binding van histamine aan histamine-receptoren. Hierdoor vindt stimulering plaats van H1 receptoren wat leidt tot vasodilatatie, contracties van glad spierweefsel, toegenomen doorlaatbaarheid van bloedvaten, spasmen van coronairarteriën, prikkeling van de nervus vagus en toename van slijmvorming van de mucosa. Stimulering van H2 receptoren leidt tot een verhoogde hartslag, vasodilatatie en toename van slijmvorming.
Gradering van overgevoeligheidsreacties Een belangrijk hulpmiddel om de ernst van een overgevoeligheidsreactie te graderen kan door middel van de ‘Common Termi-
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
falen met mogelijk de dood tot gevolg.
35
35
A R T I K E L S
nology Criteria for Adverse Events versie 3.0’. Dit is een terminologie om de mate van reactie te beschrijven en te classificeren in categorieën. Adverse Event: Allergic reaction/hypsensitivity (including drug fever) Short name: Allergic reaction Grade 1: Transient flushing or rash; drug fever <38°C Grade 2: Rash; flushing; urticaria; dyspnea; drug fever ≥38°C Grade 3: Symptomatic bronchospasm, with or without urticaria; parenteral medication(s)indicated; allergy-related edema / angioedema; hypotension Grade 4: Anaphylaxis Grade 5: Death
Antikankerbehandelingen Er zijn aantal typen chemotherapeutica waarbij sprake is van een hoog risico op overgevoeligheidsreacties. Bekende middelen die een overgevoeligheidsreactie kunnen veroorzaken zijn taxanen (paclitaxel, docetaxel) en platinabevattende middelen (oxaliplatin, carboplatin, cisplatin). Ook kunnen sommige monoklonale antilichamen een verhoogd risico op een allergische reactie geven.
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
Factoren die het ontstaan van een allergische reactie beïnvloeden zijn de toedieningswijze, de hoeveelheid antigenen die toegediend worden en de individuele gevoeligheid voor een reactie op het middel. In de volgende paragrafen worden de verschillende groepen met een verhoogd risico op het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie beschreven.
36
36
Taxanen De taxanen paclitaxel en docetaxel zijn op dit moment belangrijke en veel voorgeschreven cytostatica in de bestrijding van kanker. In de
eerste klinische trials ontwikkelde ongeveer 30 procent van de patiënten die paclitaxel kregen toegediend een overgevoeligheidsreactie welke dosislimiterend waren. Door de preventieve inzet van farmaca interventies bij de toediening van taxanen is het percentage overgevoeligheidsreacties aanzienlijk verminderd. Echter nog steeds krijgt een grote groep patiënten te maken met een milde reactie (huiduitslag, flushing). Het risico op het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie op paclitaxel (maar waarschijnlijk door het oplosmiddel cremophor) of docetaxel is het grootst tijdens de eerste en tweede toediening, gedurende de eerste tien tot vijftien minuten. In het geval van paclitaxel heeft dit waarschijnlijk te maken met het al aanwezig zijn van immunoglobulinen (IgE) door een eerdere blootstelling aan de stof paclitaxel of aan Cremophor lijkende stoffen. Ook tijdens latere infusies van paclitaxel of docetaxel kan er een overgevoeligheidsreactie ontstaan. In de voorbereiding en tijdens de toediening van taxanen moet hier rekening mee worden gehouden. Het is onduidelijk of de overgevoeligheidsreacties op paclitaxel ontstaan door paclitaxel zelf of door het oplosmiddel Cremophor. De farmaceutische industrie is op zoek naar een formulering van een middel wat even effectief is als paclitaxel en waarbij het oplosmiddel Cremophor niet nodig is. Abraxane is hiervan een voorbeeld. Echter de mate van effectiviteit en het werkingsmechanisme is anders dan dat van paclitaxel. Dit wordt dan ook niet als een vervanger van paclitaxel beschouwd. In 1998 is een case report geschreven over de inzet van cromoglicinezuur (Nalcrom®) na het optreden van een overgevoeligheidsreactie op docetaxel. Een 58 jarige mevrouw ontwikkelde ondanks premedicatie tijdens de
REACTIE VRAAGT ACTIE ! ALLERGISCHE REACTIES BIJ ANTIKANKERBEHANDELINGEN
Direct na de 2e docetaxel infusie is patiënte gestart met cromoglicinezuur (400mg oraal 4 keer daags) volgens een continue schema. Daarnaast kreeg patiënte weer corticosteroiden en H1 en H2 antagonisten vooraf aan de docetaxel toegediend. Patiënte heeft vervolgens met succes 6 cycli docetaxel zonder enige overgevoeligheidsreactie toegediend gekregen.
Platinabevattende middelen Platinabevattende cytostatica zijn belangrijke middelen in de bestrijding van verschillende solide tumoren. De incidentie op het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie op de platinumbevattende middelen, oxaliplatin, carboplatin en cisplatin wordt groter naar mate er meerdere cycli is toegediend. Wanneer er sprake is van een overgevoeligheidsreactie op carboplatin bestaat de kans op het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie op cisplatin en vice versa, een kruisallergie, de incidentie hiervan is onbekend. Twee grote studies rapporteren bij 13 tot 19 procent van met oxaliplatin behandelde patiënten een acute overgevoeligheidsreactie. Symptomen zoals een piepende ademhaling, een oedemateus gezicht, een laryngopharyngeale dysesthesie (gevoel dat er ‘iets’ in de keel zit) of een larynchospasme kunnen tijdens of enkele uren na de infusie ontstaan. Een blootstelling aan koude door een plot-
selinge overgang van warmte naar koude of door het drinken van koude dranken kan een overgevoeligheidsreactie op oxaliplatin uitlokken. Op de dag van de kuur moet het drinken van koude dranken en het spoelen met koud water sterk worden ontraden. Vaak kan de behandeling na een overgevoeligheidsreactie op platinumbevattende middelen, afhankelijk van de ernst van de overgevoeligheidsreactie, weer met succes worden gegeven door bij de daaropvolgende cycli te starten met premedicatie (zie kopje preventie) of door het aanpassen van de infusiesnelheid.
Monoklonale antilichamen Bij monoklonale antilichamen treden in het algemeen milde overgevoeligheidsreacties op en meestal bij de 1e of 2e infusie en binnen 30 minuten tot 2 uur na infusie. Het risico op het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie is afhankelijk van het type monoklonaal antilichaam. Monoklonale antilichamen van chimere oorsprong (~ ximab) hebben een grotere kans op het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie in tegenstelling tot humane of gehumaniseerde monoklonale antilichamen zoals bijvoorbeeld trastuzumab (Herceptin®). De incidentie van een ernstige overgevoeligheidsreactie, bij 10% van de patiënten tijdens de eerste rituximab (MabThera®) toediening, ligt aanzienlijk hoger dan de incidentie van een ernstige overgevoeligheidsreactie op trastuzumab welke 0.3% is. Het kan zeer moeilijk en zelfs onmogelijk zijn om onderscheid te maken tussen klinische symptomen ten gevolge van een acute overgevoeligheidsreactie of het cytokine release syndroom. Potentieel ernstige symptomen die onmiddellijk (binnen 10 minuten) ontstaan zijn meestal het gevolg van een acute overgevoeligheidsreac-
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
eerste docetaxel toediening een overgevoeligheidsreactie. Bij de tweede kuur kreeg patiënte wederom corticosteroïden en H1 en H2 antagonisten, maar was de infuusduur verlengd van 1 uur naar 3 uur. Ondanks de verlengde infusieduur ontwikkelde patiënte opnieuw een overgevoeligheidsreactie.
37
37
A R T I K E L S
tie. Klinische symptomen die later ontstaan zijn waarschijnlijk eerder door cytokinen veroorzaakt. De meest voorkomende symptomen die ontstaan, tijdens de eerste infusie rituximab in de eerste 30 tot 120 minuten, zijn griepachtige verschijnselen zoals hoofdpijn, koorts, transpiratie, huiduitslag, kortademigheid, hypotensie, urticaria en misselijkheid.
Preventie
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
De preventieve farmacologische interventies bestaan uit het geven van premedicatie: corticosteroïden en H1- en H2-antagonisten. H1en H2-antagonisten worden ook wel antihistaminica genoemd. Deze middelen binden aan histaminereceptoren in diverse organen en hierdoor wordt voorkomen dat vrijgekomen histamine aan H1 en H2 receptoren bindt en een overgevoeligheidsreactie ontstaat. Interventies bij het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie Interventies op het moment van het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie bestaan uit het stoppen van de infusie, het toedienen van NaCl 0.9%, het inschakelen van een arts of nurse practitioner, het meten van de vitale functies, het uitvoeren van medicamenteuze interventies op aanwijzing van arts of nurse practitioner en BASIC life support wanneer van toepassing (ademweg vrijmaken, beademing, hartmassage).
38
38
Medicamenteuze interventies bij een overgevoeligheidsreactie zijn afhankelijk van de ernst van de reactie en de ‘soort’ symptomen. Medicamenteuze interventies kunnen bestaan uit het toedienen van bronchodilatoren, corticosteroïden, adrenaline, H1 en H2 antagonisten. Afhankelijk van de ernst van de allergische reactie kan na stabilisatie de behandeling weer worden opgestart op de halve snelheid van de infusie waarop de
reactie ontstond, al dan niet ondersteund met premedicatie.
Verpleegkundige rol Verpleegkundigen hebben een belangrijke rol in de preventie van het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie. De patiënt en familie moeten tijdens het voorlichtingsgesprek voorafgaand aan de behandeling geïnformeerd worden over het risico op het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie. Om zoveel mogelijk angst te voorkomen is het belangrijk de informatie goed te reguleren. Het is goed om onder de aandacht te brengen dat door het toedienen van medicatie, op het moment van het ontstaan van een overgevoeligheidsreactie de situatie vaak snel weer onder controle is. Voor aanvang van het toedienen van de medicatie is het de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige dat (hulp)middelen, zoals zuurstof, een extra infuuslijn en medicatie aanwezig zijn op de patiëntenkamer. Een identificatie van een overgevoeligheidsreactie, het monitoren van vitale functies, het inschakelen van een arts of nurse practitioner op het moment dat er sprake is van een overgevoeligheidsreactie zijn belangrijke factoren in de verpleegkundige zorg rondom een patiënt die cytostatica krijgt toegediend. De verpleegkundige is degene die als eerste de situatie moet inschatten, klachten en symptomen moet herkennen die passen bij een overgevoeligheidsreactie en daar vervolgens adequaat op moet anticiperen. Een kalme benadering, het uitvoeren van een efficiënte manier van handelen op het moment dat een overgevoeligheidsreactie ontstaat kan de angst doen afnemen bij de patiënt en familie. Een zorgvuldige documentatie in het verpleegkundig- en medisch dossier van de
REACTIE VRAAGT ACTIE ! ALLERGISCHE REACTIES BIJ ANTIKANKERBEHANDELINGEN
symptomen, de vitale functies en de interventies die hebben plaatsgevonden zijn van belang voor de verdere behandeling van de patiënt met het middel welke een overgevoeligheidsreactie veroorzaakte.
Literatuur Gobel BH, ‘chemotherapy-induced hypersen-
11. Weiss RB, Donehower RC, Wiernik PH, et al.
sitivity reactions’ Oncology Nursing Forum
Hypersensitivity reactions from Taxol. J Clin Oncol 1990;12:2654-2566
2005; Vol 32, NO 5, 1027-1035
12. Brandi G, Pantaleo MA, Galli C, et al. hy-
2.
http://www.utdol.com/utd/store/index.do.
3.
Zanotti KM, Markman M. prevention and
persensitivity reactions related to oxliaplatin.
management
of
Cancer 2003; 89:477.
hypersensitiviy
reactions.
4.
antineoplastic-induced Drugs
Safety
2001;24(10):767-779
sitivity reactions to oxaliplatin: incidence and
Labovich TM. Acute hypersensitivity reactions
management. Oncology 2004;18:1671
to chemotherapy. Seminars in oncology nur5.
with toxicities of docetaxel (Taxotere). Ann
Shepherd GM. Hypersensitivity reactions to
Oncol 1993;4:610
8.
9.
15. Szebeni J, Muggia FM, Alving CR. Com-
Allergy & Immunology 2003;Vol24, 253-262
plement activation by Cremophor EL as a
Sorich J, Taubes B, Wagner A, et al. Oxa-
possible contributor to hypersensitivity to pa-
liplatin: practical guidelines for administration’
clitaxel: an in vitro study. J Natl Cancer Inst
Clinical Journal of Oncology Nursing 2003;
1998;90:300
Vol8,No3, 251-256 7.
14. Schrijvers D, Wanders J, Dirix L, et al. coping
sing 1999; Vol 15, No3, 222-231 chemotherapeutic drugs. Clinical Reviews in 6.
13. Gowda A, Goel R, Berdzik J, et al. hypersen-
16. Liau-Chu M, Theis JG, Koren G. Mechanism
Brandi G, Pantaleo MA, Galli C, et al. hy-
of anaphylactoid reactions: improper prepa-
persensitivity reactions related to oxaliplatin
ration of intravenous high-dose intravenous
(OHP). British Journal of Cancer 2003; 89,
cyclosporine leads to bolus infusion of Cre-
477-481.
mophor EL and cyclosporine. Pharmacother
Maindrault-Goebel F, André T, Tournigand C,
1997;31:1287
et al. Allergic-type reactions to oxaliplatin: re-
17. Myers JS. Hypersensitivity reaction to pacli-
trospective analysis of 42 patients. European
taxel: nursing interventions. Clinical Journal of
Journal of Cancer 2005;41, 2262-2267
Oncology Nursing 2000; Vol 4, No 4:161-163
Thomas R, Quinn MG, Schuler B, et al. Hy-
18. Huisman CAM, et al. Monoklonale antilicha-
persensitivity and Idiosyncratic reactions to
men in Immunotherapie/biotherapie, theorie
oxaliplatin. Cancer 2003;Vol 97, No9,2301-
en de verpleegkundige praktijk; p. 93-117.
2307
Trio Print. Nijmegen. 2004
10. Grosen E, Siitari E, Larrison E, et al. Pacli-
19. Westermann A.M., ten Bokkel Huinink W.W.,
taxel hypersensitivity reactions related to bee-
Rodenhuis S. ‘Succesful docetaxel rechal-
sting allergy. THE LANCET 2000; Vol 354,
lenge with cromoglycate after major sensitivity
288-289.
reactions. Ann Oncol 1996; Jan 7(1):104
ONCOLOGISCH TIJDONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT SCHRIFT
1.
39
39
CONGRESAGENDA INTERNATIONALE CONGRESAGENDA
2007 • Cancer in the Elderly 2007
• GEC-ESTRO Brachytherapy Meeting
13 - 14 April 2007, Leiden, The Netherlands
10 - 12 May 2007, Montpellier, France
Info: European School of Oncology
Info: ESTRO office
Viale Beatrice D’Este, B-20122 Milan, Italy
European Society for Therapeutic Radiology and
Tel.: +390 285 4645 27 • Fax: +390 285 4645 45
Oncology,
E-mail:
[email protected]
Avenue Mounier 83, B-1200 Brussels, Belgium Tel.: +32 2 775 93 40 • Fax: +32 2 779 54 94
• IBMC, 1st International Breast Cancer Meeting
E-mail:
[email protected]
19 - 22 april 2007, Sarajevo Info: IBCM Secretariat
• 9th Biennial ESTRO Meeting on Physics and
Federation of European Cancer Societies,
Radiation Technology for clinical Radiotherapy
Avenue Mounier 83, B-1200 Brussels, Belgium
8 - 13 September 2007, Barcelona, Spain
Tel.: +32 2 775 02 01 • Fax: +32 2 775 02 00
Info: ESTRO office
E-mail:
[email protected]
Federation of European Cancer Societies, Avenue Mounier 83, B-1200 Brussels, Belgium
• ESH-EBMT Training course in Haemopoietic Stem Cell Transplantation
Tel.: +32 2 775 02 01 • Fax: +32 2 775 02 00 E-mail:
[email protected]
04 - 07 May 2007, Dublin, Ireland Info: ESH, Centre Hayem - Hôpital Saint-Louis,
• ECCO 14, the European Cancer Conference
1, Avenue Claude Vellefaux
23 - 27 september 2007, Barcelona, Spain
75475 Paris, Cedex 10, France
Info: ECCO 14 Secretariat
Tel.: +33 142 0665 40 • Fax: +33 142 0605 87
Federation of European Cancer Societies,
Website: www.esh.org
Avenue Mounier 83, B-1200 Brussels, Belgium Tel.: +32 2 775 02 01 • Fax: +32 2 775 02 00 E-mail:
[email protected]
2008 • 6th EONS Spring Convention
• EACR, 19th Meeting of the European
27 - 29 March 2008, Geneva, Switzerland
Association for Cancer Research
Info: EONS-6 Conference secretariat
5 - 8 july 2008, Lyon, France
Federation of European Cancer Societies,
Info: EACR 19 Conference Secretariat
Avenue Mounier 83, B-1200 Brussels, Belgium
Federation of European Cancer Societies,
Tel.: +32 2 775 02 05 • Fax: +32 2 775 02 00
Avenue Mounier 83, B-1200 Brussels, Belgium
E-mail:
[email protected]
Tel.: +32 2 775 02 01 • Fax: +32 2 775 02 00 E-mail:
[email protected]
ONCOLOGISCH TIJDSCHRIFT
• EBCC•6, European Breast Cancer Conference
40
15 - 19 april 2008, Berlijn, Germany Info: EBCC-6 Secretariat Federation of European Cancer Societies, Avenue Mounier 83, B-1200 Brussels, Belgium Tel.: +32 2 775 02 01 • Fax: +32 2 775 02 00 E-mail:
[email protected]