Watervergunning Datum Nummer Onderwerp
20 november 2014 RWS-2014/51722 Besluit op aanvraag om wijziging van de vergunning als bedoeld in artikel 6.26, tweede lid Waterwet van: Tata Steel IJmuiden BV Wenckebachstraat 1 1951 JZ VELSEN-NOORD
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Aanhef Besluit Aanvraag Toetsing aanvraag Procedure Conclusie Ondertekening Mededelingen
1. Aanhef De minister van Infrastructuur en Milieu beschikt op grond van de volgende overwegingen op een aanvraag om wijziging van de vergunning zoals bedoeld in artikel 6.26, tweede lid van de Waterwet. De aanvraag is ingediend door Tata Steel IJmuiden B.V., gevestigd aan de Wenckebachstraat 1 te IJmuiden, en is behandeld als zijnde een aanvraag tot wijziging van de vergunning. De aanvraag is ontvangen op 25 september 2014 en geregistreerd onder RWS 2014/43063 (Wave-nummer: wtw23242).
2. Besluit Gelet op de bepalingen van de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Algemene wet bestuursrecht en de hieronder vermelde overwegingen besluit de minister van Infrastructuur en Milieu als volgt:
Pagina 1 van 10
De wijziging, zoals deze in paragraaf 3.2 van dit besluit is beschreven, voldoet aan de in artikel 6.26, tweede lid van de Waterwet gestelde eisen. De wijziging kan als zodanig worden vergund, met de toevoeging dat voor het middel een saneringsinspanning B geldt conform de Algemene beoordelingsmethodiek.
Datum 20 november 2014 Nummer RWS-2014/51722
3. Aanvraag De aanvraag heeft betrekking op de Watervergunning van het bedrijfsonderdeel Hoogovens van 23 oktober 2007 (WSV 2007/5887), gewijzigd bij besluiten: - van 13 februari 2012 (WSV 2012/698), - van 11 juni 2013 (RWS-2013/29959), - van 21 oktober 2013 (RWS-2013/51736), - van 19 november 2013 (RWS-2013/57049) en - van 12 mei 2014 (RWS-2014/21517). 3.1 Bedrijfssituatie Het bedrijfsonderdeel Hoogovens van Tata Steel IJmuiden BV is een bedrijf dat uit kooks en ijzererts ruwijzer produceert, een tussenproduct voor de staalproductie. Door vergassing van kooks met behulp van hete lucht en poederkool smelt het ijzererts en wordt gereduceerd tot ruwijzer. Het vloeibare ruwijzer wordt vervolgens in mengers (torpedovormige vaten) per spoor naar de oxystaalfabriek vervoerd. Er zijn twee hoogovens in bedrijf, genaamd Hoogoven 6 en Hoogoven 7. Een aantal afvalwaterstromen van de hoogovens worden eerst gezuiverd in de zg. “waterreiniging”; de aangevraagde flocculanten zullen hier worden toegepast (zie onder 5). De installatie bestaat uit een bezinktank, met aanvullende precipitatie van metaalsulfides door toevoeging van natriumsulfide en sulfides uit deelstroom 6 (ROZA- en MASH-water). Vervolgens wordt gebruik gemaakt van 3 indikkers. Het slib uit de indikkers wordt vervolgens met een hydrocyclonage gescheiden op korrelgrootte, waarbij een scheiding plaatsvindt tussen zinkrijk en zinkarm slib. Vervolgens wordt de zinkrijke fractie nog eens gescheiden (3e trap), waarna de zinkrijkste fractie wordt opgeslagen elders op het Corus-terrein. De zinkarme fracties worden na ontwatering opnieuw ingezet in de Sinterfabriek (Grondstoffenbedrijf) of – indien dit niet mogelijk is gezien de zinklast- in de genoemde opslag. De waterfracties van de indikking worden hergebruikt in een circulerend systeem over venturiwassers, en opnieuw ingezet in de gasreiniging. Om de kwaliteit van dit water op peil te houden, wordt een deel gespuid naar de biologische zuiveringsinstallatie van de Kooks- en gasfabriek 2 (KGF2) (Bio2000), en tot slot via riool 100 op de Buitenhaven geloosd. De productie van ijzer is aangewezen als een IPPC-installatie 1 en is als zodanig vergunningplichtig op grond van de Wabo (art 1.1 lid 3) en het Besluit omgevingsrecht (artikel 2.1 lid 2), en daarmee als een type C-bedrijf op grond van het Activiteitenbesluit (art. 1.2). 1
Categorie 2.2 in de bijlage 1 van de Europese Richtlijn 2010/75/EU (24 november 2010)
inzake industriële emissies
Pagina 2 van 10
3.2 Gewenste wijziging(en)
Datum 20 november 2014
Tata Steel is voornemens voor een proefperiode van circa 10 weken achtereenvolgens 2 flocculanten (Klaraid AB1500 en BetzDearborn AE1125) uit te testen in de Waterreiniging van het bedrijfsonderdeel Hoogovens. Reden hiervoor is het feit dat momenteel onvoldoende bezinking plaatsvindt, en als gevolg daarvan veel zwevende stof wordt teruggevonden in de leidingen, waardoor grote schoonmaakkosten ontstaan. De flocculanten zouden worden ingezet bij de eerste twee indikkers (ID010 en ID020) met het doel de bezinking te verbeteren.
Nummer RWS-2014/51722
De veiligheidsinformatiebladen van beide flocculanten van de fabrikant (General Electrics) zijn als bijlage bij de aanvraag toegevoegd. Volgens deze veiligheidsinformatiebladen is het middel getoetst aan de voorgeschreven Algemene beoordelingsmethodiek (ABM), hetgeen volgens de fabrikant leidt tot de aanduiding waterbezwaarlijkheid: -voor Klaraid AB1500: “weinig schadelijk voor in water levende organismen; sameringsinspanning: B”, en -voor BetzDearborn AE1125: “vergiftig voor in water levende organismen; saneringsinspanning B. In de begeleidende aanvraag wordt gesteld dat de waterbezwaarlijkheid van Klaraid AB1500 is aan te merken als {11}B, en van BetzDearborn AE1125 als {6}A (in zuiver water) en als {11}B (in rivierwater). Tevens wordt in de aanvraag aangegeven dat –gezien de kleine hoeveelheden (90 rep 35 kg in de testperiode) en de te verwachten adsorptie aan organische slibdeeltjes en de gedeeltelijke afbraak in de Bio2000- de effluentconcentratie naar het oppervlaktewater nauwelijks meetbaar zijn.
4. Toetsing aanvraag 4.1 Beste beschikbare technieken Het is BBT om zo min mogelijk chemicaliën te gebruiken en te kiezen voor chemicaliën die weinig waterbezwaarlijk zijn. In de specifieke situatie wordt het toepassen van een flocculant noodzakelijk geacht om te voorkomen dat de goede bedrijfsvoering van de waterreiniging van Hoogovens wordt bedreigd, en er onevenredige schoonmaakkosten moeten worden gemaakt bij onvoldoende bezinking. De waterreiniging is een essentieel onderdeel van het waterzuiveringsproces dat niet in gevaar mag komen. Het bevoegd gezag moet bij de bepaling van de beste beschikbare technieken in het kader van de vergunningverlening rekening houden met de relevante BBTconclusies en de Nederlandse informatiedocumenten over BBT2. Deze informatiedocumenten zijn vastgelegd in de Mor3. Hieronder valt de nota “Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissiebeleid water” (mei 2000, CIW). Deze toetsing vindt plaats onder 4.2.
2
Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor), artikel 9.2
3
bijlage 1 Mor
Pagina 3 van 10
4.2 Gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem Zoals gezegd vindt de toetsing van de waterbezwaarlijkheid en de vereiste saneringsinspanning plaats aan de hand van de ABM (zie 4.2.1). De situatie moet hierbij voldoen aan BBT. Een waterkwaliteitstoets vindt vervolgens plaats om te bepalen of er op basis van de immissie aanleiding is tot het nemen van aanvullende maatregelen (BBT+). 4.2.1
Datum 20 november 2014 Nummer RWS-2014/51722
ABM-toets.
Het gaat bij beide aangevraagde middelen om preparaten (mengsels). Daarom zal getoetst worden aan het schema voor stoffen op pagina 58 van de genoemde CIW-nota, en vervolgens aan het schema voor preparaten op pagina 63 van de nota. a. Klaraid AB1500. Dit mengsel (een anionische polyacrylamide-emulsie ) is door de producent in het aangeleverde productveiligheidsblad beoordeeld als: “weinig schadelijk voor in water levende organismen; saneringsinspanning B”. Uit het productveiligheidsblad blijkt dat de toxiciteit voor daphnia en regenboogforel (resp EC50> 1000 mg/l, 48 uur; en LC50>400 mg/l, 96 uur) niet hoog is. Toch is er verder weinig tot geen ecologische en toxicologische informatie beschikbaar is om de waterbezwaarlijkheid te kunnen beoordelen. De biologische afbreekbaarheid wordt verder door de producent als “niet makkelijk” gekwalificeerd. De samenstelling van het mengsel wordt in de MSSD-sheet niet opgegeven. In dit geval maak ik noodgedwongen de keuze de waterbezwaarlijkheid van het mengsel te beoordelen als ware het een stof conform de Algemene beoordelingssystematiek (ABM)4. Gezien de relatief lage acute toxiciteit volgens de MSDS-gegevens en het feit dat er geen bioaccumulatie optreedt, kan de waterbezwaarlijkheid van het mengsel, ondanks de slechte afbreekbaarheid, inderdaad worden beoordeeld als : “weinig schadelijk voor in water levende organismen” met saneringsinspanning B. b. BetzDearborn AE1125. Dit middel (eveneens een anionische polyacrylamide-emulsie) is door de producent in het aangeleverde productveiligheidsblad beoordeeld als: “vergiftig voor in water levende organismen; saneringsinspanning B”. De toxiciteit van dit mengsel is voor daphnia magna en regenboogforel aanzienlijk groter dan voor Klaraid AB1500 (resp. LC50 1,3 mg/l, 48 uur; en LC50 50 mg/l, 96 uur). Naar aanleiding van de concept-aanvraag is door Rijkswaterstaat op basis van de ABMmethodiek eerder geoordeeld dat toepassing van de ABM op basis van de producteigenschappen hier uitkomt op waterbezwaarlijkheid: “vergiftig voor in water levende organismen; kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken”, met een saneringsinspanning A). De biologische 4
“Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissiebeleid water”, Commissie Integraal Waterbeheer (mei 2000), aangewezen BBTinformatiedocument.
Pagina 4 van 10
afbreekbaarheid wordt door de producent ook hier “niet makkelijk” genoemd. In de aanvraag is ten onrechte gesteld dat dit alleen zou gelden voor zuiver water, maar niet voor rivierwater; dit laatste zou volgens de aanvrager leiden tot een waterbezwaarlijkheid {11}B. De methodiek maakt echter geen onderscheid in ontvangend oppervlaktewater, maar kijkt naar de eigenschappen van stoffen en mengsels (preparaten).
Datum 20 november 2014 Nummer RWS-2014/51722
De opgegeven samenstelling en acute toxiciteitsgegevens in het veiligheidsinformatieblad maakt het aannemelijk dat het lichte aardoliefractie (CAS #64742-47-8; EINECS #265-149-8) waaruit het mengsel voor meer dan 20% bestaat, bepalend is voor de toxiciteit van het mengsel. Aangenomen kan worden dat in elk geval dit deel van het mengsel wel kan worden afgebroken in de biologische zuiveringsinstallatie (Bio2000). De waterbezwaarlijkheid van deze component komt daarmee uit op {7} “vergiftig voor in water levende organismen; kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken” met saneringsinspanning B. Bij een gehalte van meer dan 25% van deze stof in het mengsel kan de waterbezwaarlijkheid van het mengsel alleen al op basis van deze stof worden aangemerkt als “vergiftig voor in water levende organismen” met saneringsinspanning B. Informatie over de waterbezwaarlijkheid van de andere stoffen in het mengsel ontbreekt. De conclusie is dan ook dat de waterbezwaarlijkheid tenminste moet worden aangemerkt als “vergiftig voor in water levende organismen” met minimaal saneringsinspanning B. 4.2.2
Waterkwaliteitstoets.
Een waterkwaliteitstoets op het ontvangende oppervlaktewater is in dit geval slechts indicatief mogelijk. Redenen hiervan zijn: - de hoeveelheid van de aangevraagde stoffen die uiteindelijk worden geloosd zijn mede afhankelijk van de retentie van de stoffen als gevolg van de bezinking en verwijdering met het zuiveringsslib; - de omzetting van de stoffen in de nageschakelde biologische reiniging (Bio2000) is niet vast te stellen; en - ook de retentie van de stoffen en hun afbraakproducten in het zuiveringsslib van de Bio2000 is niet bekend. Dit betekent dat alleen een worst-case schatting kan worden gemaakt van de concentratie in het effluent (geen retentie, geen afbraak). De deelstroom vanaf de waterzuivering bij de hoogovens naar de Bio2000 bedraagt ca 140 m3/uur (informatie Tata). Aangenomen dat beide mengsels (90 kg voor Klaraid AB1500 en 35 kg BetzDearborn AE1125) elk 5 weken na elkaar worden gebruikt, bedraagt de worst case-concentratie in het effluent van de waterzuivering dan 90/(5*7*24*140) kg/m3 = 0,75 mg/l respectievelijk 35/(5*7*24*140) kg/m3 = 0,30 mg/l . Vervolgens wordt het effluent van de waterreiniging van de hoogovens behandeld in de Bio2000 en geloosd bij het lozingspunt in de Buitenhaven te IJmuiden(riool 100). Hier vindt een verdere verdunning plaats met voornamelijk koelwater met een factor van circa 150, zodat de worst case-concentratie bij lozing in het oppervlaktewater resulteert in 0,005 resp. 0,002 mg/l.
Pagina 5 van 10
Er is van de zich in het mengsel bevindende stoffen geen JG-MKN of MTR vastgesteld. Met behulp van de door fabrikant aangeleverde informatie is een inschatting gemaakt van een ad-hoc-MTR5 voor beide mengsels, te weten 133 respectievelijk 1,7 µg/l.6
Datum 20 november 2014 Nummer RWS-2014/51722
Gelet op de aangevraagde hoeveelheid, en in de beschouwde worst case-situatie, ligt de concentratie van Klaraid AB1500 ruim onder de geschatte ad hoc MTR. De lozing kan dus niet leiden tot het niet behalen van de doelstellingen in het oppervlaktewater, nu het effluent zelf al aan de doelstellingen voldoet die voor het gehele oppervlaktewater gelden. Voor BetzDearborn AE1125 ligt de worst caseconcentratie in dezelfde orde als de geschatte ad hoc MTR. Maar in de praktijk zal sprake zijn van retentie door bezinking en biologische afbraak (zeker omdat het mengsel voor meer dan 20% bestaat uit een lichte aardoliefractie), en geldt hier dus dezelfde conclusie. 4.2.3
Overige overwegingen.
In de aanvraag is beschreven dat er een noodzaak bestaat om de middelen toe te passen, namelijk dat de bedrijfsvoering van de waterzuiveringsinstallatie van de hoogovens zonder het toepassen van betere flocculanten in gevaar dreigt te komen. De aanwezigheid van teveel zwevende stoffen in het effluent leiden tot schoonmaakkosten van de leidingen. Ook kan een te grote instroom van zwevende stof in de biologische zuivering (Bio2000) ook leiden tot problemen daar, en hogere (verwijderings-)kosten. Het zoeken naar middelen om te komen tot een betere bezinking kan ik op grond hiervan begrijpen en zelfs ondersteunen. 4.2.4
Conclusie van de beoordeling.
Op grond van de ABM-toets kom ik tot de conclusie dat het gaat om preparaten (mengsels) met een waterbezwaarlijkheid “weinig schadelijk voor in water levende organismen” met saneringsinspanning B (Klaraid AB1500) respectievelijk tenminste “vergiftig voor in water levende organismen” met minimaal saneringsinspanning B (BetzDearborn AE1125). Aangezien de waterbezwaarlijkheid van de individuele bestanddelen niet in de productveiligheidsbladen is opgenomen, kan theoretisch echter ook een hogere waterbezwaarlijkheid en/of een grotere saneringsinspanning van toepassing zijn. De waterkwaliteitstoets leidt –op basis van een worst case-benadering- tot de conclusie dat bij de aangevraagde hoeveelheden binnen de periode van proefneming geen significante gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit worden verwacht. Echter, uit de gegevens en de berekeningen blijkt dat 5
“Handreiking voor de afleiding van indicatieve milieurisicogrenzen”, RIVM rapport 601782025/2009 (2009); op basis van de opgegeven ecotoxicologische gegevens voor water (LC50, EC50, NOEC) wordt de ad hoc-MTR berekend op basis van deze gegevens en een assessmentfactor (AF). 6 De berekening gaat als volgt op grond van de Handreiking paragraaf 3.4.1 (p 38) en tabel 9 (p 43): Klaraid AB1500: geen officieel MTR -> er zijn ecotoxdata (MSDS) -> bereken adhoc-MTR met tabel 9 -> L(E)C50 van 2 van de 3 basisgroepen in MSDS (Daphnia Magna > 1000mg/l, Regenboogforel > 400 mg/l) dus Assessmentfactor (AF) = 3000), dus ad-hocMTR = L(E)C50min/AF = 400/3000 = 0,13 mg/l; en BetzDearborn AE1125: idem -> tabel 9 -> NOEC’s voor 2 van de 3 basisgroepen (alg, Daphnia, vis) in MSDS, dus AF = 300, dus ad-hoc-MTR = NOECmin/300 = 0,52/300 = 0,0017 mg/l. Aangenomen is hierbij dat de Handreiking (bedoeld voor stoffen) ook op dit mengsel mag worden toegepast.
Pagina 6 van 10
het middel Klaraid AB1500 op dit punt (aanzienlijk) beter scoort dan BetzDearborn AE1125 (zolang het tegendeel niet blijkt). Toepassing van BBT vereist dat in beginsel wordt gekozen voor het middel met het laagste chemische en ecologische risico, in dit geval Klaraid AB1500. Hiervan kan slechts gemotiveerd worden afgeweken. Omdat het hier echter gaat om een proef waarbij de werking van beide flocculanten wordt onderzocht, zal ik de proef toestaan.
Datum 20 november 2014 Nummer RWS-2014/51722
Om na de proef een definitieve beoordeling van een eventuele aanvraag voor blijvende toepassing te kunnen maken, vraag ik u hierbij om 1. vergelijkend onderzoek te doen naar de effectiviteit van beide middelen om te komen tot een betere bezinking; ook de retentie van het flocculant zelf dient u hierbij te betrekken; en 2. nadere informatie te vergaren om bij een eventuele aanvraag voor permanente toepassing een goede beoordeling van de waterbezwaarlijkheid te kunnen maken (o.a. samenstelling van het mengsel, en toxicologische en ecologische informatie en waterbezwaarlijkheid van de bestanddelen van het mengsel). Ik verzoek u de resultaten van dit onderzoek uiterlijk 3 maanden na het beëindigen van de proef (10 weken) te rapporteren. Mocht er na de proef worden besloten één of beide middelen blijvend toe te passen, dan zal ik de resultaten van dit vergelijkend onderzoek betrekken bij mijn beoordeling van deze aanvraag. Gelet op het voorgaande, leidt de aangevraagde wijziging (proef) niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem dan volgens de geldende vergunning is toegestaan.
5. Procedure De voorbereiding van de beschikking op grond van de Waterwet heeft volgens het gestelde in afdeling 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht plaatsgevonden. Aangezien de aanvraag tot wijziging van de vergunning voor het lozen van stoffen niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen dan volgens de geldende vergunning zijn toegestaan, is volgens artikel 6.26 lid 2 Waterwet afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De artikelen 3.8 en 3.9, eerste lid, onderdeel a, en tweede tot en met vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de voorbereiding, bedoeld in de eerste volzin, met dien verstande dat voor «omgevingsvergunning» wordt gelezen: vergunning. Deze beschikking treedt in werking één dag na de bekendmaking.
Pagina 7 van 10
6. Conclusie
Datum 20 november 2014
De ingediende aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens voldoen aan de in artikel 6.26, tweede lid van de Waterwet gestelde eisen. De beoogde verandering leidt niet tot andere of grotere nadelige gevolgen voor de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen dan volgens de geldende vergunning al zijn toegestaan.
Nummer RWS-2014/51722
7. Ondertekening DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, Namens deze, hoofd afdeling Vergunningverlening Rijkswaterstaat West-Nederland Noord
Pagina 8 van 10
8. Mededelingen Voor meer informatie over dit besluit kunt u terecht bij de in dit besluit genoemde contactpersoon. De contactgegevens staan in de begeleidende brief bij dit besluit. De contactpersoon kan uw vragen beantwoorden en het besluit met u doornemen.
Datum 20 november 2014 Nummer RWS-2014/51722
Om te bepalen of u meer informatie wilt, kunnen de volgende vragen en aandachtspunten u helpen: Is de inhoud van het besluit duidelijk en is helder wat het concreet voor u betekent? Kunt u beoordelen of het besluit inhoudelijk juist is of niet? Of heeft u behoefte aan een toelichting? Kloppen de gegevens over u in het besluit en heeft u alle gegevens verstrekt? Ook wanneer u andere vragen heeft over het besluit of de procedure, of wanneer u zich op een of andere manier heeft gestoord aan de wijze waarop bij de besluitvorming met u of uw belangen is omgegaan, kunt u contact opnemen. Bent u het niet eens met dit besluit? Dan kunt u op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar maken. U moet hiervoor wel belanghebbende bij het besluit zijn. De volgende vragen en aandachtspunten kunnen u helpen bij het maken van bezwaar: Wat zijn de redenen dat u het met het besluit niet eens bent? Welk doel wilt u met uw bezwaar tegen het besluit bereiken? Wat verwacht u van Rijkswaterstaat? Is het u voldoende duidelijk wat een bezwaarprocedure inhoudt en weet u of u met een bezwaar uw doel kunt bereiken? Kunt u uw doel op een andere, wellicht eenvoudigere wijze bereiken? Wanneer u vragen heeft of wanneer u zich afvraagt of het indienen van een bezwaarschrift voor u de geschikte aanpak is, kunt u ook hiervoor contact opnemen met de bij het besluit vermelde contactpersoon. De contactpersoon kan met u overleggen over de te volgen procedure en u informeren over andere mogelijkheden die Rijkswaterstaat u eventueel biedt om tot een oplossing te komen. Hoe maakt u bezwaar? Om bezwaar te maken moet u, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt, een bezwaarschrift indienen. U kunt uw bezwaarschrift sturen naar de Minister van Infrastructuur en Milieu, p/a Rijkswaterstaat WestNederland Noord, t.a.v. de afdeling Werkenpakket, Postbus 3119, 2001 DC Haarlem. In het bezwaarschrift moet in ieder geval het volgende staan: - uw naam en adres, en liefst ook uw telefoonnummer; - een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u bezwaar maakt (bijvoorbeeld door de datum en het kenmerk van het besluit te vermelden of door een kopie mee te sturen); - de reden waarom u bezwaar maakt;
Pagina 9 van 10
- de datum en uw handtekening. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat het besluit blijft gelden in de tijd dat uw bezwaarschrift in behandeling is. Als u dit niet wilt, bijvoorbeeld omdat het besluit onherstelbare gevolgen heeft voor u, dan kunt u een verzoek om voorlopige voorziening indienen. Dit doet u door de Voorzieningenrechter van de rechtbank in het gebied waar u woont te vragen een voorlopige voorziening te treffen. Indien u niet zelf, maar namens een bedrijf of organisatie een voorlopige voorziening aanvraagt kunt u een voorlopige voorziening aanvragen bij de rechtbank in het gebied waar het bedrijf of de organisatie is ingeschreven. De rechtbank zal daarvoor griffierecht in rekening brengen. Indiening kan ook via de site http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op genoemde site voor de precieze voorwaarden.
Datum 20 november 2014 Nummer RWS-2014/51722
Afschrift van het besluit is gezonden aan: a. Het Bureau Verontreinigingsheffing Rijkswateren (Postbus 20906, 2500 EX Den Haag); b. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, locatie Haarlem (Postbus 3007, 2001 DA Haarlem); c. Milieudienst IJmond (Postbus 325, 1940 AH Beverwijk
Pagina 10 van 10