Fysieke activiteit bij kinderen, in de leeftijd van 5 tot 18 jaar, die een oncologische behandeling ondergaan In opdracht van: F. Stoelinga, kinderrevalidatiearts, Academisch Medisch Centrum Dr. A.Y.N. Schouten-van Meeteren, kinderoncoloog, Academisch Medisch Centrum Dr. M.A. Grootenhuis, kinderpsycholoog, Academisch Medisch Centrum
Beroepsopdracht van: Opdrachtgever: Begeleider: Datum: Plaats:
Trudy Kenter en Marlot Laan, 3e jaars studenten fysiotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam. Mevr. F. Stoelinga Edwin Bogaard, Docent fysiotherapie 25 juni 2009 Amsterdam
Samenvatting Inleiding Vanuit het Emma Kinderziekenhuis, Academisch Medisch Centrum is de vraag gekomen wat de mate van fysieke activiteit is bij kinderen die een oncologische behandeling ondergaan. Dit komt voort vanuit een bedrijf voor serious gaming. Serious games zijn educatieve computerspellen en simulaties. Dit bedrijf wil een poging doen om een nieuw soort Wii spel te ontwikkelen speciaal voor deze doelgroep. De onderzoekers (fysiotherapeuten in opleiding) hebben samen met de revalidatiearts en kinderoncoloog een observationele studie opgezet om antwoord te geven op de vraag, naar de mate van bewegen van kinderen onder behandeling voor een oncologische behandeling. Tevens is er een pilot study gestart naar bestaande Nintendo Wii spellen met de vraag wat de kinderen die in een oncologische behandelfase zitten ervan vonden en of Nintendo Wii in staat is om deze kinderen fysiek te activeren. Methoden Voor de observationele studie was de primaire uitkomstmaat de mate van fysieke activiteit. Dit werd gemeten door het aantal stappen per dag (door middel van een stappenteller) en een fysieke vragenlijst waarbij vragen werden gesteld hoe actief het kind was voor de periode dat hij/zij ziek was en de periode dat hij/zij ziek is. Daarnaast zijn factoren gemeten die van invloed zouden kunnen zijn op de primaire uitkomstmaten. Gemeten zijn het uithoudingsvermogen (Shuttle Run Test), de spierkracht van de kniestrekkers en voetheffers, de mobiliteit van dorsaalflexie, de Body Mass Index, het Hemoglobine gehalte en de mate van pijn en vermoeidheid. Deze uitkomstmaten zijn ingevoerd in het statistisch programma SPSS 16.0 en zijn vanuit dit programma vergeleken met normaalwaardes. Voor de pilot study is de hartslag in rust gemeten en de hartslag na de activiteit met het Nintendo Wii spel. De kinderen zijn vrijgelaten in het spelen hiermee en zijn door de onderzoekers geobserveerd. Na afloop is er een door de onderzoekers zelf opgestelde vragenlijst afgenomen met als doel; kijken waar de interesse ligt van deze kinderen bij het spelen met Nintendo Wii. Resultaten Het aantal stappen per dag dat de kinderen zetten is lager gescoord dan de normaalwaardes. Uit de fysieke vragenlijsten blijkt dat kinderen nu minder en korter sporten dan voorheen. Ook zitten zij nu vaker en langer achter de televisie of computer. Bij de secundaire uitkomstmaten is de Shuttle Run Test beduidend laag gescoord. Ook de spierkracht is, in vergelijking met de normaalwaardes, over het algemeen laag gescoord. De pijn en vermoeidheid is subjectief en daarom zijn hier geen concrete normaalwaardes voor. De mobiliteit is normaal gescoord vergeleken met de standaardwaarde voor een spitsvoetstand. De Body Mass Index wordt door 12% gescoord met ondergewicht, door 53% gescoord met een normaal gewicht, door 12% gescoord met overgewicht en door 24% gescoord met ernstig overgewicht. Uit de resultaten van de pilot study blijkt dat bij de meeste kinderen er een hartslagverhoging ontstaat tijdens het spelen met Nintendo Wii. Daarnaast vinden zij het allemaal leuk om met Nintendo Wii te spelen. Uit observatie is verschil te zien in de mate van activiteit tussen de kinderen en leeftijden. Conclusie Uit de resultaten van de observationele studie kunnen de onderzoekers concluderen dat de kinderen die oncologische behandeling ondergaan een verminderde fysieke activiteit hebben. De kinderen hebben daarnaast een slechte conditie, een lage spierkracht die een factor zouden kunnen zijn op een verminderde fysieke activiteit. Daarnaast zou een verhoogde Body Mass Index voor de desbetreffende kinderen ook een factor kunnen zijn. Uit
de resultaten van de pilot study kunnen de onderzoekers concluderen dat er tijdens het spelen van Nintendo Wii dit activerend is, hoewel dit afhangt van welk spel er wordt gespeeld. Tevens vinden kinderen dit leuk om te spelen, waardoor een amuserende factor gestimuleerd word. Discussie Met het gebruik van de Visueel Analoge Schaal bij kinderen is het moeilijk om een goed beeld te krijgen van de pijn en vermoeidheid. Hierdoor kunnen de onderzoekers geen duidelijke uitspraak hier over doen. Tevens was het rekruteren van de kinderen moeilijk, waardoor het aantal aanzienlijk minder is geworden dan wat eerst gedacht werd. Ook het moment van meten is niet bij ieder kind hetzelfde gegaan. Om de belasting zo laag mogelijk te houden voor ouder en kind, wilden de onderzoekers de meting op een bestaande afspraak laten plaats vinden. Hierdoor zijn sommige kinderen gemeten tijdens het krijgen van een infuus en andere vlak voor hun afspraak. Aanbeveling De aanbevelingen naar aanleiding van de resultaten van de observationele studie zijn dat de pijn en vermoeidheid beter zouden kunnen worden uitgevraagd dan door middel van de Visueel Analoge Schaal in een opvolgend onderzoek. Er waren een aantal kinderen die de stappenteller niet wilden dragen omdat zij dat vervelend vonden. Bij een vervolgstudie moet hier een andere oplossing voor worden gezocht, door bijvoorbeeld een stappenteller te gebruiken die het kind in de broekzak kan stoppen. Er is uit observatie gebleken dat kinderen op de afdeling kinderoncologie weinig actief bezig zijn. Hier zou een stimulerend activiteitenprogramma voor kunnen worden opgezet. Er is gebleken dat de conditie en spierkracht sterk verminderd zijn. Dit zou verbeterd kunnen worden door oefenprogramma’s op maat op te stellen. De aanbeveling van de onderzoekers wat betreft de pilot study is om hier nog uitgebreider naar te kijken waardoor er specifieker naar amuserende en activerende factoren kan worden gezocht. Er wordt aanbevolen om bij een nieuw spel een combinatie van spellen te maken waarbij activiteit en plezier voorop staat. Hierbij moet de uitdaging naar fysieke activiteit optimaal zijn.
Inhoudsopgave Inleiding................................................................................................................................. 1 Deel 1 Observationele studie................................................................................................. 3 Methoden .............................................................................................................................. 4 Resultaten ............................................................................................................................. 7 Conclusie ............................................................................................................................ 13 Discussie............................................................................................................................. 14 Aanbeveling ........................................................................................................................ 17 Deel 2 Pilot Study………………………………………………………………………………...….18 Methoden ............................................................................................................................ 19 Resultaten ........................................................................................................................... 20 Conclusie……………………………………………………………………………………………..22 Discussie............................................................................................................................. 23 Aanbeveling ........................................................................................................................ 24 Nawoord.............................................................................................................................. 25 Literatuur ............................................................................................................................. 26 Bijlage 1 Determinanten fysieke activiteit............................................................................. 27 Bijlage 2 Fysieke vragenlijst VOOR diagnose...................................................................... 29 Bijlage 3 Fysieke vragenlijst tijdens de behandeling ............................................................ 31 Bijlage 4 Normaalwaarden................................................................................................... 37 Bijlage 5 Nintendo Wii vragenlijst......................................................................................... 38 Bijlage 6 Frequentie tabellen ............................................................................................... 40
Inleiding In Nederland krijgen jaarlijks bijna 400 kinderen van 0-15 jaar kanker. Gemiddeld geneest ruim 70% van de kinderen. Kinderen krijgen meestal andere soorten kanker dan volwassenen. Daarom worden kinderen op een andere manier behandeld. De meest voorkomende kinderkanker zijn: Leukemie 25%, Tumoren van het centraal zenuwstelsel (hersentumoren) 20%, Lymfeklierkanker (Hodgkin-lymfoom en non-Hodgkinlymfoom) 11%, Wilms-tumor en andere niertumoren 5%, neuroblastoom 5%, bottumoren 7%, tumoren van de weke delen 7%, retinoblastoom 3% en kiemceltumoren 3%. De behandeling van kinderkanker kan bestaan uit: chirurgie, radiotherapie, chemotherapie en een combinatie van behandelingen. Behandelingen van kanker zijn meestal ingrijpend en is wisselend van alleen een operatie tot soms twee jaar chemotherapie. Toch verdragen kinderen de behandelingen meestal beter dan volwassenen. Wel kan er schade ontstaan die pas later aan het licht komt. Bijvoorbeeld groeistoornissen of schade aan de nieren. Daarom blijft iemand die kinderkanker heeft gehad, gedurende lange tijd onder controle. Er zijn in Nederland zeven ziekenhuizen die in kinderkanker zijn gespecialiseerd. Hieronder valt onder andere het Emma Kinderziekenhuis Medisch Centrum Amsterdam, waar dit onderzoek heeft plaats gevonden.1 In het Emma Kinderziekenhuis worden jaarlijks circa 120 kinderen opgenomen met de diagnose kanker. Van deze kinderen overlijden er ongeveer 25, maar meestal is dit in de thuissituatie en veelal bij recidief. Bij kinderen die een oncologische behandeling ondergaan bestaat de indruk dat deze kinderen regelmatig fysieke en mentale inactiviteit vertonen, wat niet duidelijk verklaard wordt uit medische determinanten. Zowel een gevolg als een oorzaak van een verminderde fysieke activiteit kan overgewicht zijn. Vanuit de hypothese dat deze kinderen beter zouden kunnen presteren op niveau van fysieke activiteit wordt gedacht aan het ontwikkelen van een interventieprogramma gericht op het vergroten van fysieke activiteit, gecombineerd met een (psycho-) educatieve interventie, gericht op oncologische aandoening. Vanuit het Academisch Medisch Centrum is de vraag naar voren gekomen om een observationele studie te gaan uitvoeren met betrekking tot de fysieke activiteit van kinderen die in de oncologische behandelfase zitten. De leeftijd van deze kinderen verschilt van 6 tot 18 jaar. De leeftijd is in de loop van het onderzoek aangepast naar een minimum leeftijd van 5 jaar. Hierdoor konden er meer kinderen mee doen aan het onderzoek. Het onderzoeksverslag bestaat uit twee delen: Deel 1, observationele studie Deze observationele studie is gedaan om een beter beeld te krijgen van het niveau van fysieke activiteit, zodat er hierop volgend een grote interventie studie kan worden gedaan die op dit onderwerp aansluit. De vraagstellingen bij deel 1 zijn: a) Wat is de mate van fysieke activiteit bij kinderen die een oncologische behandeling ondergaan? b) Zijn er cognitieve of fysieke determinanten bij de patiënt en/of zijn ouders te onderscheiden die de mate van fysieke activiteit beïnvloeden?
1
Deel 2, pilot study Naast de observationele studie is er ook een pilot study gedaan. Hierbij hebben de onderzoekers gekeken wat de mogelijkheden met de bestaande Wii spelcomputer en applicaties zijn om kinderen tijdens oncologische behandeling te stimuleren tot fysieke activiteit. Er is nog weinig ervaring met het gebruik van spelcomputers in de patiëntenzorg over het algemeen. De Wii spelcomputer heeft verschillende applicaties die kunnen stimuleren tot beweging. Op de afdeling kinderoncologie van het Academisch Medisch Centrum kunnen kinderen al gebruik maken van een Wii spelcomputer. Dit gebeurt op incidentele basis. De vraagstelling bij deel 2 is: Wat zijn de mogelijkheden met de bestaande Wii spelcomputer en applicaties om kinderen tijdens oncologische behandeling te stimuleren tot fysieke activiteit? Deze vraagstelling is in de loop van het onderzoek aangepast naar: Wat zijn de mogelijkheden met de bestaande Nintendo Wii spelcomputer om kinderen tijdens oncologische behandeling te stimuleren tot fysieke activiteit en hiermee een nieuw spel te creëren?
2
Deel 1 Observationele studie Fysieke activiteit bij kinderen die een oncologische behandeling ondergaan
3
Methoden De onderzoekspopulatie bestaat uit kinderen in de leeftijd van 5 tot 18 jaar die een oncologische behandeling krijgen. Hun premorbide mobiliteit en zelfstandigheid zijn conform leeftijdgenoten. Er wordt tijdens dit onderzoek geen gebruik gemaakt van een controlegroep. Er zijn gegevens van de normaalwaarden die worden gebruikt. (zie bijlage 4 voor de normaalwaarden) Deze normaalwaarden zijn geslacht- en leeftijdafhankelijk. Exclusiecriteria voor de onderzoekspopulatie o Kinderen met bottumoren in de onderste extremiteit. o Kinderen met ernstige visus problemen. o Kinderen die afhankelijk zijn van hulpmiddelen en niet zelfstandig kunnen lopen. De kinderoncoloog heeft bepaald welke kinderen er benaderd konden gaan worden. Hiervoor moest eerst toestemming gevraagd worden aan de behandelend artsen van elk kind. Daarom is er een e-mail opgesteld die elke week werd verstuurd naar de behandeld artsen met daarin de namen van de kinderen die mee zouden kunnen doen. De behandelend artsen hebben terug gemaild als een kind niet benaderd mocht worden vanwege de exclusiecriteria. Daarna zijn de kinderen en hun ouders op de afdeling benaderd. De kinderen die niet op de afdeling aanwezig waren, zijn door de onderzoekers opgebeld met de vraag of zij mee zouden willen doen aan het onderzoek. De ouders van de kinderen kregen een brief mee waarin stond wat het onderzoek inhield. Deze brief namen ze tijdens het meetmoment ondertekend mee. Procedure Om erachter te komen wat de mate van fysieke activiteit is bij kinderen die een oncologische behandeling ondergaan, heeft er één meetmoment plaatsgevonden. Tijdens dit meetmoment is er een vragenlijst afgenomen en hebben er een aantal metingen plaatsgevonden. De stappenteller werd voor twee dagen meegegeven naar huis met een duidelijke instructie vooraf. De metingen zijn poliklinisch voor of na een al bestaande afspraak van het kind afgenomen om de belasting hierbij zo laag mogelijk te houden voor het kind en ouder(s). Er is rekening gehouden met de behandeling die het kind op het moment van de meting krijgt of vlak daarvoor heeft gekregen, waardoor zij niet in hun ‘slechtste’ periode zijn gemeten. Primaire uitkomstmaten: o Fysieke activiteit uitgedrukt in het aantal stappen per dag. De onderzoekers gaven de kinderen een stappenteller mee voor in de thuissituatie.2 Deze moest het kind gedurende twee dagen in de thuissituatie dragen. Er werd een gemiddeld aantal stappen per dag over de twee dagen berekend. o Fysieke activiteit. Door middel van een fysieke vragenlijst (zie bijlage 1 en 2) is gekeken naar de mate van fysieke activiteit tijdens het ziektebeloop, maar ook van de tijd voor het stellen van de diagnose. Hierbij is gebruik gemaakt van een specifieke bestaande vragenlijst3 , deze is aangevuld met een aantal vragen ten aanzien van attitude en cognitie met betrekking tot bewegen. Vanuit deze vragenlijst van het TNO 3, is er een syntax11 opgesteld waarmee er door middel van een formule een waarde uitkomt waarmee men de fysieke (in)activiteit kan berekenen. Omdat de vragenlijst is aangepast door de onderzoekers, kan niet de gehele syntax berekend worden. De somscore voor inactiviteit volgens de syntax van TNO11, die op basis van het vermenigvuldigen en optellen van de frequentie en duur van de verschillende activiteiten (televisie kijken en computeren) ontstaat, wordt ingedeeld in de categorieën weinig, gemiddeld en veel inactief:
4
o o o
Weinig 0-30 minuten/ dag (< 210 minuten/week) Gemiddeld 30-120 minuten/ dag (210-840 minuten/week) Veel 120 minuten/ dag (> 840 minuten/week)
De somscore voor activiteit volgens de syntax van TNO11, die op basis van het vermenigvuldigen en optellen van de frequentie en duur van de verschillende activiteiten (lopen/fietsen naar school, sporten op school, sporten bij een vereniging en buitenspelen) ontstaat, wordt ingedeeld in normactief, semi-actief, semi-inactief en inactief: o Normactief: 7 dagen x 60 minuten/dag (> 420 minuten/week) o Semi-actief: 5, 6 dagen x 60 minuten/dag (300 - 420 minuten/week) o Semi-inactief: 3, 4 dagen x 60 minuten/dag (180 – 300 minuten/week) o Inactief: 0, 1, 2 dagen x 60 minuten/dag (< 180 minuten/week) Secundaire uitkomstmaten: o Body Mass Index (BMI)4. Door het gebruiken van deze uitkomstmaat kan men zien of het kind overgewicht heeft of niet. Het meten van de lengte en het gewicht geeft de Body Mass Index aan. De BMI wordt berekend door het gewicht in kilogram te delen door de lengte in meters in het kwadraat. o
Hemoglobine (Hb)5,6. Het Hb gehalte is uit de status gehaald en door de arts aangeleverd.
o
Vermoeidheid.6,7 De vermoeidheid werd gemeten door middel van een Visueel Analoge Schaal. Hierbij kan de patiënt door middel van een schuifje over een lijn van 10cm een cijfer geven aan zijn/haar vermoeidheid. Onder vermoeidheid wordt verstaan: de vermoeidheid over het algemeen gedurende het ziektebeloop.
o
Pijn. De pijn werd gemeten door middel van Visueel Analoge Schaal met hetzelfde concept als bij de meting voor vermoeidheid. De Visueel Analoge Schaal is bedoeld om de pijn subjectief te meten. Onder pijn wordt verstaan: de pijn over het algemeen gedurende het ziektebeloop.
o
Spierkracht 8. De spierkracht werd gemeten door middel van een dynamometer (Citec). Hierbij werden de dorsaalflexoren van de enkel en de knie-extensoren (M. Quadriceps) gemeten. De uitgangshouding om de dorsaalflexoren van de enkel te meten was door de dynamometer te plaatsen op de basis van phalangen. De uitgangshouding om de knie-extensoren te meten was door de dynamometer te plaatsen op het distale uiteinde van de tibia. De waardes zijn uitgedrukt in Newton. De waardes werden berekend door eenmalig de dynamometer te plaatsen, zowel links als rechts te meten en de uitkomsten hiervan bij elkaar op te tellen. Deze waardes werden vergeleken met de normaalwaardes. De onderzoekers hebben de maatstaven aangenomen volgens het onderzoek van Beenakker, J.H.12 Hierdoor was het gemakkelijk om de spierkracht te meten. Hierbij is er per spiergroep en leeftijd sprake van verschillende standaarddeviaties.
o
Uithoudingsvermogen. Het uithoudingsvermogen werd gemeten door middel van de Shuttle Run Test.9 Bij de Shuttle Run Test dient de patiënt een afstand van 20 meter af te leggen in een tijd die wordt aangegeven tussen twee piepjes. Wanneer de patiënt drie keer deze afstand heeft gelopen, heeft hij/zij een halve trap behaald. Het doel is om zoveel mogelijk trappen te behalen. Het aantal trappen bepaalt het uithoudingsvermogen. Uit het pilot onderzoek, die de onderzoekers voor de officiële metingen bij twee gezonde personen hebben gedaan, bleek dat zij gemiddeld zeer laag scoorden op de Shuttle Run Test.
5
Nadat navraag is gedaan bij reguliere scholen (waarbij deze test ook vaak in het lespakket zit) is de afstand van de Shuttle Run Test verkort naar 18 meter. Deze afstand wordt namelijk ook op deze scholen aangehouden. o
Mobiliteit van de enkel.10 De dorsaalflexie van de enkel werd gemeten door middel van een goniometer bij zowel de linker als de rechter enkel. De as van de goniometer werd geplaatst op de laterale malleolus. Hierbij werd aan het kind gevraagd om de tenen zo ver mogelijk naar de neus te reiken, daarna bracht de onderzoeker de actieve houding tot een verdere eindstand en werd die stand door middel van een goniometer gemeten.
Statistische analyses Voor de data analyse is er gebruik gemaakt van het programma SPSS 16.0. Doordat de normaalwaardes bij een aantal uitkomstmaten verschilden per leeftijd en per geslacht, worden niet alle resultaten in SPSS 16.0 weergegeven. Deze gegevens zijn handmatig berekend, hierdoor zijn deze niet in tabellen verwerkt maar staan deze in verhaalvorm toegelicht. Daarnaast zijn niet alle kinderen gescoord op alle resultaten, waardoor er verschillende percentages uit resulteren. Dit komt doordat niet alle kinderen de Shuttle Run Test konden lopen en niet alle kinderen de stappenteller wilde dragen. Deze uitkomsten zijn niet meegenomen in de resultaten, maar zijn eruit gelaten.
6
Resultaten Aan het onderzoek naar fysieke activiteit bij kinderen die een oncologische behandeling ondergaan hebben 17 kinderen meegedaan. Daarboven op voldeden nog 8 kinderen aan de inclusiecriteria, maar die wilden na benadering niet mee doen, of konden niet mee doen wegens medische redenen. De onderzoekspopulatie bestond uit 10 jongens (59%) en 7 meisjes (41%). Van deze kinderen waren 11 kinderen gediagnosticeerd met ALL (65%). Daarnaast deden er kinderen mee die gediagnosticeerd waren met een Sarcoom, een Lymfoom, M. Hodgkin, een Medullo Blastoom, een Soft Tisseu Sarcoma of een Solide tumor. De leeftijd varieerde van 5 tot 17 jaar. Er waren drie kinderen van vijf jaar, twee van 17 jaar en de gemiddelde leeftijd was 9,65 jaar lag. De gemiddelde duur van de behandeling lag op 26,2 maand (standaard deviatie was 29,78) met een minimum duur van 2,5 maand en een maximum van 131,8 maand. Fysieke activiteit o Fysieke activiteit uitgedrukt in het aantal stappen per dag, door middel van een stappenteller (zie tabel 1 en 2) Twaalf kinderen hebben de stappenteller gedragen, waarvan vijf jongens en zeven meisjes. Omdat de bestelling met stappentellers was verlaat, hebben de onderzoekers daardoor drie kinderen niet kunnen meten. Twee kinderen wilden de stappenteller niet dragen, omdat zij het vervelend vonden. Daarbij lag het minimum bij 93 stappen per dag (dit kind liep op krukken) en het maximum bij 13835 stappen per dag. Het gemiddelde aantal stappen lag op 8043 stappen per dag. Een gezonde jongen zet op een dag ongeveer 15000 stappen, een gezond meisje zet op een dag ongeveer 12000 stappen. Meisjes hadden gemiddeld meer stappen per dag, maar dit verschilde niet significant van de jongens. Het aantal kinderen dat te weinig stappen zetten per dag zijn er negen. (75%) en drie kinderen (25%) zetten wel voldoende stappen per dag. (zie bijlage 6, tabel 13 voor frequentie) Tabel 1: Gemiddelde aantal stappen per dag door meisjes gezet N Aantal stappen per
Minimum 7
dag Valid N (listwise)
93
Maximum 13835
Mean
Std. Deviation
8208,29
5529,649
7
Tabel 2: Gemiddelde aantal stappen per dag door jongens gezet N Aantal stappen per dag Valid N (listwise)
Minimum 5
4515
Maximum 13471
Mean 7812,60
Std. Deviation 4143,685
5
o Fysieke activiteit uitgedrukt in een vragenlijst voor de diagnose De vragenlijst is ingevuld door 16 kinderen. Één kind heeft de vragenlijst niet opgestuurd, waardoor de onderzoekers deze niet mee konden nemen. Tabel 3 geeft het gemiddelde aantal minuten per week weer dat kinderen inactief zijn voor de diagnose. Hierbij zijn vragen gesteld over hoe vaak en hoe lang het kind gebruik maakt van de computer en televisie.
7
Tabel 3: Gemiddelde aantal minuten inactief voor de diagnose
N
Minimum
Maximum
Mean
Min p/w
Min p/w
Min p/w
16 Valid N (listwise)
135,00
1890,00
841,8750
Std. Deviation 602,93967
16
Uit SPSS 16.0 data resulteert dat twee kinderen (12%) in de categorie weinig inactief zitten, zeven kinderen (44%) in de categorie gemiddeld inactief en zeven kinderen (44%) in de categorie zitten waarbij ze heel veel gebruik maken van computer en televisie voor de diagnose (zie bijlage 6, tabel 14 voor frequentie). In tabel 4 is het gemiddelde aantal minuten per week te zien dat kinderen sporten per week. Tabel 4: Gemiddelde aantal minuten sport voor de diagnose
N
Minimum
Maximum
Mean
Min p/w
Min p/w
Min p/w
16 ,00 Valid N (listwise)
450,00
84,3750
Std. Deviation 126,08033
16
Uit SPSS 16.0 data resulteert dat 50% van de kinderen die de vragenlijst hebben ingevuld wel aan sport deed voor de diagnose en 50% niet (zie bijlage 6, tabel 15 voor frequentie). Attitude met betrekking tot bewegen Één kind (6%) geeft als antwoord op de vraag of hij het leuker vond om binnen te spelen of om buiten te spelen, dat hij het fijn vond om binnen TV/Video/DVD te kijken of te computeren. Één kind (6%) gaf aan het fijn te vinden om binnen met vriendjes een spelletje te spelen. Zes kinderen (38%) gaven aan dat zij het even fijn vinden om zowel binnen als buiten te spelen en acht kinderen (50%) gaven aan dat zij het fijner vonden om buiten te sporten, hard te lopen en hard te fietsen. Één kind (6%) geeft in de vragenlijst aan dat hij niet wordt gestimuleerd door zijn ouders/omgeving om te bewegen. Twee kinderen (13%) geven aan dat zij een beetje gestimuleerd worden om te bewegen, tien kinderen (63%) geven aan dat zij worden gestimuleerd om te bewegen en drie kinderen geven aan dat zij heel veel gestimuleerd worden om te bewegen door hun ouders/omgeving. Fysieke activiteit uitgedrukt in een vragenlijst tijdens de behandeling De vragenlijst is ingevuld door 16 kinderen. Ook hier is door middel van de syntax van TNO11 gebruik gemaakt om de (in)activiteit te berekenen. Hierbij zijn er vragen gesteld over hoe lang en hoe vaak het kind sport, hoe lang het kind zelf fietsend/lopend naar school gaat, hoe lang het kind op school sport en hoe lang het kind buiten speelt. Met deze vragen is er door middel van een formule berekend of het kind wel of niet inactief is. In tabel 5 is het gemiddelde aantal minuten per week te zien dat de kinderen fysiek actief zijn.
8
Tabel 5: Gemiddelde aantal minuten actief tijdens de behandeling
N
Minimum
Maximum
Mean
Min p/w
Min p/w
Min p/w
16 ,00 Valid N (listwise)
1270,00
Std. Deviation
535,6250
381,43097
16
Uit SPSS 16.0 data resulteert dat zeven kinderen (44%) normactief zijn, vier kinderen (25%) zijn semi-actief, drie kinderen ( 19%) zijn semi-inactief en twee kinderen (13%) zijn inactief (zie bijlage 6, tabel 16 voor frequentie). Tabel 6 geeft het gemiddelde aantal minuten per week weer dat kinderen inactief zijn tijdens de behandeling. Hierbij zijn vragen gesteld over hoe vaak en hoe lang het kind gebruik maakt van de computer en televisie. Tabel 6: Gemiddelde aantal minuten inactief tijdens de behandeling
N 16 Valid N (listwise)
Minimum
Maximum
Mean
Min p/w
Min p/w
Min p/w
345,00
2100,00
1223,4375
Std. Deviation 563,38181
16
Uit SPSS 16.0 data resulteert dat vijf kinderen (31%) gemiddeld scoren en dat 11 kinderen (69%) veel gebruik maken van televisie en computer (zie bijlage 6, tabel 17 voor frequentie). Cognitie Op de vraag of het kind denkt dat het slecht is voor zijn lichaam om te bewegen, tijdens de periode dat hij ziek is vinden 14 kinderen (88%) dat zij het helemaal niet slecht vinden om te bewegen nu zij ziek zijn. Ouders zijn het hier mee eens. De drie ouders die het een beetje eng vinden om hun kind te zien bewegen, geven redenen als dat ze kunnen zien dat hij bij sommige bewegingen veel pijn heeft en vinden het daarom eng en in verband met trombo tekort, waardoor ze voorzichtiger willen doen. Daarnaast denkt geen enkele ouder dat het kwaad kan voor het kind om te bewegen tijdens de behandeling. Wel wordt er aangeven dat er dingen zijn die kinderen niet mogen wat betreft bewegen. Zoals in het begin zwemmen, doordat het kind een lage weerstand had, niet meer keepen, klimmen, het aangedane been te veel belasten en hangen aan de armen. (in verband met Port a Cath). De overige ouders geven aan dat het kind alles mag, maar dat zij wel in de gaten houden dat het kind niet over zijn grenzen gaat. Over het algemeen vinden de kinderen en hun ouders dat zij goed geïnformeerd zijn in het Academisch Medisch Centrum over wat zij wel en wat zij niet mogen wat betreft bewegen. Zes kinderen (38%) geven aan dat zij heel erg goed geïnformeerd zijn, twee kinderen (13%) geven aan dat zij geïnformeerd zijn, maar dat zij er weinig van hebben onthouden, vijf kinderen (31%) geven aan dat zij een beetje geïnformeerd zijn en de overige drie kinderen (19%) geven aan dat zij niet goed geïnformeerd zijn wat betreft bewegen. Op de vraag of het Academisch Medisch Centrum informatie heeft gegeven over hoeveel het kind mag bewegen, zegt 50% ja. Negen ouders (82%) geven aan dat zij informatie hebben gekregen dat bewegen goed is voor het kind, twee ouders (18%) geven aan dat zij informatie hebben gekregen dat bewegen wel goed is, maar dan moet je het wel met mate doen. Een toelichting door de ouders hierbij is, dat bewegen altijd goed is voor een kind, dus ook voor
9
zieke kinderen. Ook geeft een ouder aan dat zij geen behoefte hebben aan informatie hierover, omdat ouders zelf wel in kunnen schatten hoe veel hun kind kan bewegen. Attitude met betrekking tot bewegen Het merendeel van de kinderen (94%) geeft aan door hun ouders/omgeving in meer of mindere mate gestimuleerd te worden om te bewegen. Ook de ouders zijn het hiermee eens. Vier ouders (25%) vinden dat zij hun kind een beetje stimuleren. Zeven ouders (44%) vinden dat zij hun kind stimuleren en vijf ouders (31%) vinden dat zij hun kind heel veel stimuleren om te bewegen. Een derde van de kinderen vindt het gewoon om te bewegen (38%), vijf kinderen (31%) vinden het leuk om te bewegen en vijf kinderen (31%) vinden het heel erg leuk om te bewegen. Meer dan de helft van de kinderen (56%) vinden het even fijn om binnen als om buiten te spelen tijdens de behandeling. Twee kinderen (13%) vinden het fijner om binnen TV/Video/DVD te kijken of te computeren. Één kind (6%) vind het fijner om binnen met vriendjes een spelletje te spelen en vier kinderen (25%) vinden het fijner om buiten te sporten, hard te lopen en hard te fietsen. Over het algemeen vinden de kinderen het niet eng om te bewegen (75%). De overige vier kinderen (25%) die het een beetje eng vinden geven aan dat ze kunnen vallen en dat ze last hebben van (zenuw)pijn. Daarnaast wordt er door drie kinderen (19%) aangegeven dat zij het in het begin van de behandeling enger vonden om te bewegen maar dat het nu minder eng is geworden. Aan de kinderen is gevraagd wat zij voor hun ziekte nog wel konden doen, wat zij nu niet meer doen. Tien kinderen (63%) geven aan dat zij nu niet meer kunnen sporten (skiën, voetbal, hardlopen, gym en fietsen), doordat hun conditie is verminderd. Daarnaast wordt er aangegeven dat op één been staan moeilijk is, dat er niet mag worden geklommen en aan de armen mag worden gehangen (klimrek/ringen) in verband met de Port a Cath. Van de 16 kinderen geven zeven kinderen (44%) aan dat zij ’s nachts en in de middag slapen. Zes kinderen (38%) geven aan dat zij alleen ’s nachts slapen. Twee kinderen (13%) geven aan dat zij ’s nachts slapen, maar vaak tussendoor wakker worden en één kind (6%) geeft aan dat zij ’s nachts slaapt, maar moeilijk in slaap kan komen. Uitkomsten die een significante factor kunnen zijn op de fysieke activiteit. o Visueel Analoge Schaal pijn (zie tabel 7) Zestien kinderen hebben de Visueel Analoge Schaal ingevuld. Het minimum ligt op 0, het maximum op 10. Gemiddeld ligt de waarde op 5,25 met een standaarddeviatie van 3,34. o Visueel Analoge Schaal vermoeidheid (zie tabel 7) Zestien kinderen hebben de Visueel Analoge Schaal ingevuld. Het minimum ligt op 1, het maximum op 7,9. Gemiddeld ligt de waarde op 5,55 met een standaarddeviatie van 1,64. Tabel 7: Gemiddelde scores Visueel Analoge Schaal pijn en vermoeidheid N
Minimum
Maximum
Mean
Std. Deviation
Pijn
16
,0
10,0
5,250
3,3363
Vermoeidheid
16
1,0
7,9
5,550
1,6363
Valid N (listwise)
16
o Shuttle Run Test (zie tabel 8) Tien kinderen hebben de Shuttle Run Test gelopen. De overige 7 kinderen hebben de Shuttle Run Test niet gelopen omdat zij op dat moment of aan het infuus zaten of zich fysiek te zwak voelde om mee te doen. Er is gescoord tussen trap 0 en 4,5, waarbij twee kinderen trap 4,5 hebben gehaald (12%). Al deze scores zijn onder het niveau normaalwaarden bij alle leeftijden met bijbehorend geslacht.
10
Tabel 8: Gemiddelde behaalde trap bij de Shuttle Run Test N
Minimum
Shuttle run trap
10
Valid N (listwise)
10
Maximum
,0
4,5
Mean
Std. Deviation
2,050
1,6741
o Mobiliteit dorsaalflexie enkel (zie tabel 9) De mobiliteit van de dorsaalflexie van de enkel is gemeten door middel van een goniometer bij beide enkels. Hierbij was de dorsaalflexie van de rechterenkel bij één kind (6%) van -10 tot 0 graden. Bij zes kinderen (38%) van 0 tot 5 graden en bij negen kinderen van 5 tot 10 graden (56%). De linkerenkel dorsaalflexie was bij twee kinderen (13%) gescoord van -10 tot 0 graden. Bij zeven kinderen (44%) van 0 tot 5 graden en bij 7 kinderen (44%) van 5 tot 10 graden. De mobiliteit van de enkel is gemeten om te constateren of er sprake is van een spitsvoetstand. Een spitsvoetstand geldt wanneer de enkel niet meer dan 0 graden kan bereiken. Bij deze observationele studie waren er drie kinderen waarbij hoger dan 0 graden niet bereikt kon worden en er sprake was van een spitsvoetstand. De spitsvoetstand wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het chemotherapeuticum Vincristine. Door de Vincristine kan er polyneuropathie optreden wat zich vooral distaal en in de onderste extremiteit laat zien. Hierdoor ontstaat er een disbalans tussen de voetheffers en de voetstrekkers waarbij de voetstrekkers sterker aanwezig zijn, waardoor er een spitsvoetstand ontstaat. Tabel 9: Gemiddelde mobiliteit dorsaalflexie enkel N
Minimum
Maximum
Mean
Std. Deviation
Mobiliteit Rechts
16
-7
12
4,75
5,092
Mobiliteit Links
16
-4
10
4,44
4,082
16
-5,00
7,00
,3125
3,36093
Verschil tussen links en rechts Valid N (listwise)
16
o Spierkracht De spierkracht is gemeten door middel van een spierkracht meter (Citec). Hierbij werd de spierkracht van de kniestrekkers en de voetheffers gemeten. Er hebben 10 jongens en 6 meisjes meegedaan. Hierbij zijn de scores verschillend per leeftijd en geslacht (zie bijlage 4). Hierbij is de standaarddeviatie ook verschillend per leeftijd en geslacht (gemiddeld tussen de 20N en 40 N). Het resultaat bij de kniestrekkers is 50% van de kinderen die een oncologische behandeling ondergaan zitten onder de normaalwaardes wat betreft spierkracht. Van de kinderen scoort 38% normaal en 13% scoort boven de normaalwaardes. Opvallend is wel dat de twee kinderen die hoger scoren dan normaal beiden meisjes zijn. Het resultaat bij de voetheffers is 44% van de kinderen die een oncologische behandeling ondergaan zitten onder de normaalwaardes wat betreft spierkracht. Acht kinderen (50%) scoren normaal en de overige 6% scoort boven het gemiddelde. Ook hier is de enige die boven het gemiddelde scoort een meisje. o Body Mass Index (zie tabel 10) De Body Mass Index is berekend bij tien jongens en zeven meisjes.
11
Hierbij hebben twee jongens (20%) ondergewicht, vijf jongens (50%) een normaal gewicht en drie jongens (30%) een ernstig overgewicht. Bij de meisjes hebben vier meisjes (57%) een normaal gewicht, twee meisjes (29%) overgewicht en heeft één meisje (14%) ernstig overgewicht.
Tabel 10: Gemiddelde gewicht, lengte en Body Mass Index N
Minimum
Maximum
Mean
Std. Deviation
Gewicht
17
18,0
105,0
44,135
29,3241
Lengte
17
104,5
186,0
139,971
24,2864
BMI
17
12,93
34,85
20,1445
6,95113
Valid N (listwise)
17
o Hemoglobine De hemoglobine is berekend bij tien jongens en zeven meisjes. Hierbij zitten vier jongens (40%) en twee meisjes (29%) onder de normaalwaarde. De normaalwaarde wordt per leeftijd berekend met een standaarddeviatie van twee. In vergelijking met de Shuttle Run Test loopt de helft van de kinderen onder die onder de normaalwaarde zitten de Shuttle Run Test wel en de andere helft niet. Diegene die de Shuttle Run Test wel lopen scoren hierop trap 0, trap 4,5 en trap 4. Hieruit kunnen de onderzoekers niet direct concluderen of de hemoglobine een significante factor is in de fysieke activiteit In tabel 11 staat een overzicht van een aantal determinanten, deze zouden van invloed kunnen zijn op een eventueel verminderde fysieke activiteit bij kinderen die in de oncologische behandelfase zitten. Hierbij wordt de relatie gelegd tussen de gemiddelde waardes bij inactieve kinderen en kinderen die actief zijn volgens de fysieke vragenlijst. Hierin staat de 0 voor inactieve kinderen (volgens de fysieke vragenlijst) en de 1 staat voor fysiek actieve kinderen (volgens de fysieke vragenlijst). De P waardes uit deze tabel geven aan dat alleen de Shuttle Run Test een significante factor zou kunnen zijn voor de verminderde fysieke activiteit. Niet alle determinanten zijn meegenomen, omdat, zoals eerder vermeld, niet alle waardes in SPSS 16.0 verwerkt konden worden. Tabel 11: Relatie tussen actieve en inactieve kinderen op een aantal determinanten act Leeftijd
Pijn
Vermoeidheid
Conditie
Stappen per dag
N
Mean
Std. Deviation
,00
9
9,00
4,213
1,00
7
10,57
4,962
,00
8
4,662
3,8430
1,00
7
5,529
2,9641
,00
8
5,388
,9568
1,00
7
5,400
2,1548
,00
3
,500
,5000
1,00
7
2,714
1,5507
,00
7
7872,14
5665,489
1,00
4
9289,75
3617,413
P ,504
,637
,988
,047
,666
12
Conclusie De fysieke activiteit is lager dan gemiddeld. Dit blijkt uit het aantal stappen wat wordt gelopen per dag door de kinderen. De scores zijn gemiddeld lager dan normaal. Uit de vragenlijsten die gesteld zijn van de periode voor de diagnose en de periode tijdens de diagnose kunnen de onderzoekers concluderen dat over het algemeen dat de kinderen minder actief zijn. De activiteit is voor 50% van de kinderen gesteld op normactief en 50% van semi-actief tot inactief. Tevens blijkt uit de vragenlijst dat er geen cognitieve determinanten zijn die van invloed kunnen zijn op deze verminderde fysieke activiteit. Significante determinanten die wel van invloed kunnen zijn op een verminderde fysieke activiteit zijn conditie en spierkracht. De onderzoekers hebben niet aan kunnen tonen of de Body Mass Index, de hemoglobine, de mate van pijn, de mate van vermoeidheid en de mobiliteit van de dorsaalflexie enkel een significante determinant is hierop.
13
Discussie Stappenteller Doordat de onderzoekers de eerste twee weken van de uitvoeringsfase hebben gewacht op een bestelling met extra stappentellers, konden zij niet direct de stappentellers meegeven aan de kinderen. Hierdoor liep vertraging op. Zodra de stappentellers binnen waren gekomen, hebben de onderzoekers de kinderen die al hadden meegedaan, proberen te bereiken om als nog de stappenteller langs te brengen en op te halen. Dit was veel organisatorisch werk. Dit is ook niet helemaal gelukt waardoor de onderzoekers een tweetal waardes van de gehele onderzoekspopulatie missen. Tevens was het zo, dat drie kinderen het niet leuk vonden om de stappenteller te dragen. Zij hebben met de overige metingen wel meegedaan. De stappenteller is een betrouwbaar instrument. Het meet de stappen op een minuut nauwkeurig, wat te zien is in een overzicht. Het geeft een duidelijk beeld van wanneer en hoeveel het kind actief is. Omdat de stappenteller eenvoudig te installeren is voor de onderzoekers en het eenvoudig is in gebruik voor ouders en kind, hebben zij hiermee geen problemen ondervonden. Wel hebben de onderzoekers moeite gehad met de normaalwaardes voor deze stappenteller. Deze hangt namelijk wel af van geslacht, maar niet van de leeftijd van de kinderen. De onderzoekers kunnen zich voorstellen dat jonge kinderen levendiger zijn en dus meer stappen zetten dan oudere kinderen. Dit zou dus van invloed kunnen zijn op de uitkomsten van de stappenteller. Fysieke vragenlijst De vragenlijst is niet bij iedereen op dezelfde manier afgenomen. Zo hebben een aantal kinderen/ouders hem zelf ingevuld in het Academisch Medisch Centrum, een aantal hebben de vragenlijst mee naar huis gekregen en hebben deze later bij de onderzoekers ingeleverd en bij een aantal kinderen zijn de vragen door ons opgelezen en mochten de kinderen/ouders het antwoord geven. Daarnaast misten er een aantal vragen in de vragenlijst. Zo wordt er in de vragenlijst tijdens de behandeling wel gevraagd naar het slaappatroon van een kind, maar dit komt in de vragenlijst voor de diagnose helemaal niet voor. Het was handig geweest om deze vraag ook in die vragenlijst te zetten zodat er vergelijkingen gemaakt kunnen worden. Ook stond er in de vragenlijst voor de diagnose een verwijzing naar vraag 11, terwijl deze vragenlijst maar uit negen vragen bestond. Ook bestaat er de discussie over de activiteit van de kinderen ‘voor de diagnose’ en ‘tijdens de behandeling’. Doordat er een aantal vragen mist in de formule kunnen de onderzoekers de activiteit niet duidelijk berekenen. Hierbij was de formule voor ‘activiteit voor de diagnose’ alleen of het kind aan sport deed en hoe lang. De formule voor ‘activiteit tijdens de behandeling’ bedroeg vragen over hoelang het kind sport, of het kind zelf fietsend/lopend naar school gaat, zo ja hoe lang en hoe lang het kind buiten speelt. Er bestaat er een verband tussen het aantal minuten sport voor de diagnose en het aantal minuten activiteit tijdens de behandeling. Voor de diagnose was 50% norm actief, tijdens de behandeling is 44% nog norm actief en 66% semi-actief tot inactief. Daarbij blijkt dat er vier kinderen die voor de diagnose van semi-actief tot inactief waren onder de zeven jaar is. Omdat de vraag over activiteit alleen over sport ging en zeven jaar of jonger een jonge leeftijd is om te sporten, zou de hypothese voor activiteit voor de diagnose eigenlijk hoger moeten zijn, waardoor het verschil tussen activiteit voor de diagnose en tijdens de behandeling eigenlijk groter zou moeten zijn. Visueel Analoge Schaal Pijn Er was door de onderzoekers gekozen voor de Visueel Analoge Schaal omdat deze eenvoudig te hanteren was en snel uit te vragen. Het was lastig voor de kinderen om een antwoord te geven op de vraag hoe hoog de pijn was gedurende de hele periode dat zij ziek zijn. Vooral voor de jongere kinderen was dit een probleem. Vaak kende ze het systeem wel,
14
doordat ze het eerder gebruikt hadden in het ziekenhuis. Daar werd vaak de vraag gesteld van hoe het op dat moment was, waardoor het makkelijker te beantwoorden was. Het probleem zat in het nadenken over hoe de pijn in het verleden gemiddeld was geweest. Hierdoor kunnen de onderzoekers niet duidelijk een indicatie geven of pijn een factor is van een verminderde fysieke activiteit. De meting is subjectief, waardoor ook ieder kind een andere beleving van pijn heeft. Visueel Analoge Schaal vermoeidheid Net als bij de Visueel Analoge Schaal pijn was ook de Visueel Analoge Schaal vermoeidheid lastig te beantwoorden. De jongere kinderen (vijf, zes jaar) haalden hier andere gedachtes bij. Bijvoorbeeld over hoe mooi hun droom was geweest, maar dat ze soms ook last hadden van nachtmerries. Hierdoor kunnen de onderzoekers niet duidelijk zeggen of vermoeidheid een factor is van een verminderde fysieke activiteit. De meting is subjectief, waardoor ook ieder kind een andere beleving van vermoeidheid heeft. In de voorbereidingsfase is nagedacht over een uitgebreide vermoeidheidschaal (PedsQol Fatique Scale). Hier hebben de onderzoekers en begeleiders op dat moment niet voor gekozen, omdat het op dat moment laat in de voorbereidingsfase werd aangereikt en omdat de PedsQol Fatique Scale nog meer tijd in beslag zou nemen dan al van plan was. Om de belasting zo laag mogelijk te houden van kind en ouders en omdat de onderzoekers tegen het einde van de voorbereidingsfase aan liepen is er gekozen voor de Visueel Analoge Schaal, die uiteindelijk een minder betrouwbare uitkomstmaat geeft. Shuttle Run Test De Shuttle Run Test wordt normaliter gelopen op een afstand van 20 meter. In de voorbereidingsfase hebben de onderzoekers het meetprotocol doorgenomen met twee gezonde kinderen om te kijken of er obstakels aanwezig waren. Hieruit bleek dat zij lager scoorden dan wat ze normaal op school haalden. Dit komt omdat er op scholen vaak een zaal aanwezig is van 18 meter. Hierdoor wordt ook de Shuttle Run Test gelopen op 18 meter. Om de geïncludeerde kinderen tegemoet te komen, hebben de onderzoekers de afstand van 20 meter verkleind naar 18 meter. De Shuttle Run Test werd gelopen in de wachtkamer van de afdeling, omdat alleen hier deze afstand aanwezig was. Hoewel uit observatie door de onderzoekers is gebleken, dat de kinderen hier weinig door afgeleid werden, zou dit wel mogelijk kunnen zijn. Niet alle geïncludeerde kinderen konden mee doen aan de Shuttle Run Test omdat zij op dat moment aangesloten zaten aan het infuus. Hierdoor is de meetgroep kleiner geworden. Tegen de kinderen werd gezegd om zoveel mogelijk uit zichzelf te halen. Ook gaven een aantal kinderen aan zich te zwak te voelen om aan de Shuttle Run Test mee te doen. Uit observatie van de onderzoekers bleek dat sommige kinderen misschien nog wel langer door hadden kunnen gaan en dus een betere conditie hebben dan gemeten is. Het minimum aantal trappen dat is gelopen is 0, het maximaal aantal trappen is 4,5. Het minimum aantal trappen wat een zesjarige moet behalen voor een voldoende, is trap 3,2. Trap 4 en 4,5 zijn behaald door drie jongens boven de 14 jaar. Het minimum aantal trappen dat een 14 jarige moet lopen om een voldoende te behalen is trap 8,5. Echter, alleen kinderen die in staat waren de test te doen zijn gemeten. Dit zijn waarschijnlijk de meest fitte kinderen. Mogelijk dus dat het uithoudingsvermogen van de totale groep nog minder is. Door de onderzoekers is er een verband gezien bij de kinderen die de Shuttle Run Test hebben gelopen in het gangpatroon. Naarmate de kinderen langer liepen, werd er een afwijkend gangpatroon geconstateerd wat duidde in een ongecontroleerde beweging/coördinatie van beide benen. Dit komt waarschijnlijk door het gebruik van het chemotherapeuticum Vincristine. Hierdoor beschadigen de zenuwuiteinden, waardoor er pijn en een ongecontroleerde coördinatie ontstaat.
15
Spierkracht De onderzoekers waren op het moment van meten nog in opleiding en hadden nooit eerder met de spierkrachtmeter (Citec) gewerkt. Het was voor hen wennen om een goede houding hierbij te vinden. Dit hebben zij opgelost door veel op elkaar en op de gezonde kinderen te oefenen. De metingen met de geïncludeerde kinderen zijn hierdoor goed gelopen. Er bleek verschil te zitten tussen de verschillende kinderen. Zo moet ook worden meegenomen dat er bij één kind een deel van zijn kuitspier is verwijderd omdat daar de tumor in zat. Er is bij hem bij het desbetreffende been een vermindering in spierkracht te zien, net als bij een meisje bij wie er twee delen van de m. Quadriceps verwijderd waren. Ook hier is een spierkrachtvermindering te zien ten opzichte van het andere been. Deze twee kinderen hebben de onderzoekers wel meegenomen in het overzicht, waardoor de waardes uiteen lopen. Mobiliteit dorsaalflexie enkel De mobiliteit werd gemeten om te kijken of er sprake was van een spitsvoetstand bij de geïncludeerde kinderen. Dit is bij drie kinderen het geval. Hierdoor kunnen de onderzoekers niet zeggen dat de mobiliteit een factor kan zijn van een verminderde fysieke activiteit. Verder zijn er geen problemen geweest wat betreft het meten. De kinderen werkte goed mee en snapten allen de instructie. Body Mass Index De Body Mass Index is berekend door het gewicht en de lengte te meten. Dit werd soms vergeten. Dit is later opgezocht in de statussen of nagevraagd bij de ouders. Verder waren hier geen problemen bij en was het voor de onderzoekers eenvoudig om de Body Mass Index te berekenen. Zes kinderen hebben overgewicht of ernstig overgewicht. Dit zou een reden maar ook een gevolg kunnen zijn waardoor de fysieke activiteit bij deze kinderen verminderd is. Maar ook het gebruik van de medicijnen hebben een grote invloed op de Body Mass Index. Algemeen Over het algemeen is dit onderzoek in een korte tijd uitgevoerd. In totaal heeft het opzetten van het onderzoek en het uitvoeren daarvan ongeveer 16 weken in beslag genomen. In het vervolg zou men hier meer tijd in moeten steken zodat het onderzoek gedetailleerder word. Het maken van afspraken met kinderen voor het moment van meting zou beter moeten verlopen. Er is miscommunicatie voorgekomen en dit had voorkomen kunnen worden. Er zou een beter logistiek programma moeten worden opgezet. Hier is meer tijd voor nodig.
16
Aanbeveling Wanneer er op deze observationele studie een vervolg onderzoek plaats vindt, hebben de onderzoekers een aantal aanbevelingen hierop. Er zou bij een vervolg studie beter uitgevraagd kunnen worden naar pijn en vermoeidheid, dan door de gebruikte Visueel Analoge Schaal die de onderzoekers tijdens deze studie hebben gebruikt. Er zou nagedacht kunnen worden over de eerder genoemde PedsQol Fatique Scale. Daarnaast is tijdens het uitgeven van de stappentellers gebleken dat niet alle kinderen het leuk vinden om een stappenteller te dragen. Zij vinden het vervelend zitten of voelen zich ‘gevangen’. Er zou van een ander type stappenteller gebruik gemaakt kunnen worden, bijvoorbeeld een stappenteller die in de broekzak kan worden gedragen. Er wordt aangeraden om meer tijd te steken in het opzetten van het onderzoek, zodat het gedetailleerd is. Tevens wordt er voor een vervolgstudie een grotere onderzoekspopulatie aangeraden, waardoor de verkregen informatie betrouwbaarder word. Ook wordt er aangeraden om meer tijd te nemen om de metingen uit te voeren, zodat de kinderen op één en dezelfde plek gemeten kunnen worden. Ook zijn er door de onderzoekers een aantal punten opgevallen waar vanuit een vakkundig opzicht een oplossing voor bedacht kan worden. De onderzoekers zijn zich ervan bewust dat dit door emotionele of medische redenen niet zomaar uitgevoerd kan worden. Er is gebleken dat de conditie en spierkracht sterk verminderd zijn. Dit zou verbeterd kunnen worden door oefenprogramma’s op maat te stellen. Hierbij zou een fysiotherapeut kunnen helpen. Daarnaast is er uit observatie gebleken dat op de afdeling kinderoncologie kinderen weinig actief bezig zijn. Hier zou eventueel een stimulerend activiteitenprogramma voor de kinderen kunnen worden opgezet.
17
Deel 2 Pilot Study Nintendo Wii
18
Methoden Tijdens de pilot study Nintendo Wii zijn er 12 kinderen uitgedaagd tot het spelen met de Nintendo Wii. De kinderen konden kiezen uit zes spellen, Wii sport, Wii fit, Crash mind over mutant, Wild earth african safari, Pirates, hunt for blackbeard’s booty en Dora redt de sneeuwprinses. Hierbij is de hartslag in rust gemeten en de hartslag na het spelen met de Nintendo Wii. Hierdoor kan er worden bepaald of de Nintendo Wii activerend is voor kinderen. De onderzoekers hebben zelf een vragenlijst ontworpen (zie bijlage 5), waarin onderwerpen naar voren komen als: de mening van het kind over het spel. Wat vindt hij/zij leuk, heeft hij/zij zelf toevoegingen, is het leuker om te spelen in duo/teamverband. De resultaten die uit deze vragenlijst naar voor komen worden door de onderzoekers doorgespeeld naar afdeling kinderrevalidatie. Zij kunnen hiermee verder met het ontwikkelen van een nieuw concept in de richting van serious gaming.
19
Resultaten Aan de pilot study Nintendo Wii hebben 12 kinderen meegedaan. De onderzoekers hebben zes spellen aangeschaft. Hierbij is gekozen in variatie naar leeftijd, geslacht en wat de jeugd aanspreekt. De kinderen konden kiezen uit deze zes spellen, om daarna uit zichzelf aan de slag te gaan. Voor het spel is de hartslag in rust gemeten (zie tabel 12). Na afloop is de hartslag na activiteit (na het Wii spel) gemeten om te kijken of er enige verhoging aanwezig was. Tevens is er een door de onderzoekers zelf ontworpen vragenlijst afgenomen. Vragenlijst Van de zes spellen hebben vijf kinderen (42%) gekozen voor Wii sport, waarbij voornamelijk voor tennis werd gekozen, vier kinderen (33%) voor Crash mind over mutant en drie kinderen (25%) voor Dora redt de sneeuwprinses. Geen enkel kind heeft gekozen voor Wii fit, Wild earth african safari en Pirates, hunt for blackbeard’s booty. Zes kinderen (50%) hebben het spel gekozen omdat het er leuk uit zag, vijf kinderen (42%) hebben het spel al eerder gespeeld en vonden het toen erg leuk en één kind (8%) had het spel nog nooit gespeeld en wilde het graag een keer spelen. Het spel werd door één kind (8%) korter dan 10 minuten gespeeld, door vijf kinderen (42%) tussen de 10 en de 20 minuten gespeeld en door zes kinderen (50%) langer dan 20 minuten gespeeld. Dit resulteerde soms van een korte 20 minuten tot ruim 60 minuten. De vraag wat ze van het spel vonden antwoordde twee kinderen (16%) dat zij het spel gewoon vonden, zeven kinderen (58%) vond het spel leuk en drie kinderen (25%) vonden het spel heel erg leuk. Vijf kinderen (42%) zouden het spel meerdere malen per dag willen spelen, twee kinderen (16%) zouden het spel één keer in de drie dagen willen spelen, drie kinderen (25%) één keer in de week en één kind (8%) wil het spel nooit meer spelen. Er is een open vraag gesteld of zij vonden dat er nog suggesties waren voor het desbetreffende spel. Hierop antwoorden zij dat er een aanpassing per spel aan leeftijden gekoppeld moet worden, de moeilijkheidsgraad is soms lastig (met name springen), het zelf kunnen kiezen van speelpersoon, meer actie en toepassing van voetbal en korfbal bij Wii sport. Drie kinderen (25%) vinden het spel leuk om in hun eentje te spelen, twee kinderen (16%) vinden het leuk om met zijn tweeën te spelen en zeven kinderen (41%) vinden het spel leuk om met meer dan twee personen te spelen. Twee kinderen (16%) zijn met het spel niet actief bezig, vijf kinderen (42%) zijn met dit spel een beetje actief bezig (met één arm) en vijf kinderen (42%) zijn met dit spel actief bezig (alleen twee armen of twee benen). Uit observatie bleek wel dat hier een groot verschil in was. Zo speelde de jongeren kinderen juist heel rustig (lichte polsbewegingen, soms zittend) en de oudere kinderen (vanaf 14 jaar) fanatiek. Ook zat er verschil in spellen, zo bleek uit de observatie dat met Wii sport er veel meer wordt uitgedaagd tot actief bewegen dan bijvoorbeeld met Crash mind over mutant en Dora redt de sneeuwprinses. Elf kinderen (92%) hadden al eerder met de Wii gespeeld. Dit was of thuis of bij vriendjes of vriendinnetjes. Één kind (8%) had nog nooit met de Wii gespeeld. De spellen die al eerder waren gespeeld waren Wii sport (door negen kinderen), Wii fit (door twee kinderen), Mario Kart (door drie kinderen), Racespelletje (door twee kinderen), Mario powertennis, Mario party 8, Mario olympische spelen, Mario Sonic, Ratatouille, Shrek, Schietspelletje, High school sing it, De Blob, Narnia, Spongebob. De laatste vraag was hoe de kinderen hun ideale spel voor zich zagen. Hier kwam uit dat twee kinderen voetbal in de Wii sport willen, twee kinderen willen een schietspel, een race spel met veel keus in auto’s en mensen, korfbal, high school musical zelf zingen en dansen en poppetjes uitkiezen. Veel actie, extra geweer erbij en veel levels zodat je het niet zo snel uit kan spelen. Veel kleuren, weinig bewegen en een gezellig muziekje. Zoiets als crash, maar dan kiezen tussen draken leeuwen en tijgers. Waarbij je ook diamanten moet kunnen pakken en waarbij je veel beweegt. Alle spelletjes die een kind leuk vind bij elkaar. (Combinatie) Wii sport, crash, Spongebob. Niet te actief bij de spellen en lekker op de bank kunnen zitten.
20
Hartslag (voor de gemiddelde hartslag, zie tabel 12) De hartslag is bij 13 kinderen gemeten. Hierbij is de hartslag in rust gemeten en de hartslag na activiteit met Nintendo Wii. Hierbij is de Hf rust bij 13 kinderen gemeten, het minimum aantal hartslagen was 81 en het maximum 123, waarbij het gemiddelde op de 102 hartslagen per minuut ligt. De Hf na activiteit is bij 11 kinderen gemeten, het minimum aantal slagen was 94 en het maximum was 144 slagen per minuut. Het gemiddelde ligt op 118 slagen per minuut. Het verschil (Hf na activiteit – Hf rust) ligt het minimum bij -2 en het maximum op 51 hartslagen per minuut. Het gemiddelde is 17 slagen per minuut met een standaarddeviatie van 13,43.
Tabel 12: Gemiddelden Hf rust, Hf activiteit na Wii spel en het verschil tussen beide N Hf rust
Minimum
Maximum
Mean
Std. Deviation
13
81
123
102,00
10,932
11
94
144
117,82
15,562
Verschil in Hf
11
-2,00
51,00
17,0000
13,43131
Valid N (listwise)
11
Hf na activiteit met Wii
21
Conclusie Over het algemeen wordt de hartslag van de kinderen door middel van Nintendo Wii verhoogd. Wat opvalt, is dat bij één kind (8%) de hartslag verlaagd is na het spelen met de Nintendo Wii. Deze ligt namelijk twee slagen lager. Bij de overige 11 kinderen (92%) is de hartslag wel verhoogd na het spelen met de Nintendo Wii. Het maximum waarmee de hartslag verhoogd is, is 51 slagen per minuut. Hieruit kan geconcludeerd worden dat Nintendo Wii fysiek activeert bij kinderen die een oncologische behandeling ondergaan. Wat vinden kinderen belangrijk in een spel? De kinderen vinden het belangrijk dat een spel kan worden aangepast aan verschillende leeftijden, dat er een moeilijkheidsgraad in een spel moet worden opgenomen, dat zij zelf een speelpersoon kunnen kiezen en dat er veel actie in zit. Ook geven sommige kinderen aan dat Wii sport wel heel leuk is om te spelen, maar dat zij het liever zouden willen uitbreiden met sporten als korfbal en voetbal. De meeste kinderen (41%) vinden dat een spel met meerdere personen gespeeld kan worden. Maar ze vinden het ook leuk om alleen te spelen. Wat is een ideaal spel? Hierop wordt door de meeste kinderen verschillend beantwoord. Zo vinden twee kinderen een schietspel op de Nintendo Wii ideaal. Twee kinderen zouden willen voetballen in Wii sport. Één kind zou een race spel willen zien met keuze uit verschillende auto’s en verschillende speelpersonen. Één kind wil graag een spel met High School Musical waarin je zelf kan zingen en dansen en ook zelf de speelpersonen uit kan kiezen. Ook wordt er door één kind aangegeven dat hij zou willen kiezen tussen draken, leeuwen en tijgers. Dat er met deze dieren een soort parcours moet worden afgelegd, waarbij diamanten moet worden gepakt. Één kind geeft dat zijn ideale spel een combinatie is van al zijn favoriete spellen bij elkaar (Wii sport, crash mind over mutant en Spongebob) dit spel zou op de bank gespeeld kunnen worden. Daarnaast is het voor kinderen belangrijk dat er veel actie in een spel zit, het spel veel kleuren heeft, dat er een gezellig muziekje op de achtergrond te horen is en dat het spel veel levels heeft, zodat het niet zo snel uit kan worden gespeeld.
22
Discussie Er zijn een aantal punten waar bij deze Pilot study beter over nagedacht had kunnen worden. Dit kwam door het beperkt aantal tijd wat de onderzoekers in de voorbereidingsfase hadden. Hier zou in het vervolg meer tijd aan besteed kunnen worden. Er was een budget beschikbaar voor aanschaf van vier extra spellen. Wii sport en Wii fit was al op de afdeling aanwezig. Het was lastig om een spel te vinden dat bij de hele doelgroep aansluit. Ieder kind heeft andere voorkeuren. Zo werd er soms door een kind gevraagd naar een spel die niet aanwezig was. Het is een lastig punt om met een Pilot study als deze een allesomvattend Wii spel aan te reiken. De onderzoekers hebben de aangeschafte spellen uitgekozen op leeftijd, geslacht, spelvorm, vormgeving en populariteit. De uitdaging naar actief bewegen is per spel verschillend. Zo is de meeste activiteit geobserveerd bij Wii sport en de minste activiteit bij Dora redt de sneeuwprinses en Crash mind over mutant. Bij de laatstgenoemde spellen werd wel veel plezier beleefd door de jongere kinderen (vijf tot acht jaar). Het zou een goed idee zijn om de vormgeving van het ene spel te combineren met de fysieke activering van het andere spel. Een ander discussiepunt is het beperkte aantal tijd per kind. De afspraken met kind en ouders zijn gemaakt voor of na bestaande afspraken om de belasting voor beide zo laag mogelijk te houden. Het meten van de observationele studie en de pilot study (de verschillende testonderdelen) duurde in totaal ruim een uur. De meeste tijd ging zitten in het uitvragen van de fysieke vragenlijst en het spelen met Nintendo Wii. Omdat de onderzoekers de kinderen hier zo vrij mogelijk in wilde houden en ze zelf het spel te laten ontdekken, hebben de onderzoekers het spelen met Nintendo Wii op het einde in het meetprotocol gezet, zodat daar genoeg tijd voor was. Helaas was er niet altijd tijd genoeg. Hierdoor konden de onderzoekers sommige kinderen helemaal niet meten wat betreft de Pilot study Nintendo Wii. Bij andere kinderen konden de onderzoekers de Pilot study meten in een beperkte tijd, waardoor zij minder konden doen, omdat zij naar een volgende afspraak moesten. Er werd wel geprobeerd om een andere afspraak hiervoor te maken, hoewel dit enkele keren lukte, was dit niet de optimale methode. Het was lastig om een afspraak te maken en de tijd daarvoor goed in te plannen. In tabel 12 zijn de resultaten van de hartslagmeter te zien. De onderzoekers hebben de hartslag gemeten voor het lopen van de Shuttle Run Test, zodat zij een goed beeld hadden van de hartslag in rust. De hartslagmeter die gebruikt werd, functioneerde niet altijd naar behoren. Vandaar ook dat het juiste aantal kinderen in de tabel niet overeen komt met het aantal kinderen wat heeft meegedaan met de Pilot study Nintendo Wii. Andere keren waren kinderen net aangeprikt waardoor de Porth a Cath met pleister in de weg zat en het voor het kind onprettig was om de hartslagmeter te dragen.
23
Aanbeveling Volgens de onderzoekers is het een aanbeveling om dit onderzoek verder uit te breiden. Hierbij zouden de onderzoekers een grotere onderzoekspopulatie nemen, waardoor de verkregen informatie betrouwbaarder wordt. Ook zouden de onderzoekers ervoor kiezen om een groter aanbod in spellen aan te bieden, zodat er meer interesse gewekt wordt. Wanneer er een nieuw spel ontwikkeld wordt speciaal voor kinderen die een oncologische behandeling ondergaan, is het belangrijk om het dusdanig te ontwikkelen dat er uitgedaagd wordt tot fysieke activiteit in zowel bovenste als onderste extremiteit. Hierbij is een combinatie van spellen zoals Wii sport en Dora redt de sneeuwprinses een goed idee. Tijdens de pilot study was de hartslag in de meeste gevallen verhoogd, uit observatie bleek dit minder.
24
Nawoord Ten slotte willen de onderzoekers nog een aantal mensen bedanken voor het tot stand komen van dit onderzoek, zonder hen hadden zij dit onderzoek niet tot een goed einde kunnen brengen. Mevr. F. Stoelinga, revalidatiearts in het Academisch Medisch Centrum en daarnaast de opdrachtgever van dit onderzoek, voor het tot stand komen van het onderzoek, begeleiding en vriendelijk advies hierbij. Dhr. E. Bogaard, docent fysiotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam, voor het begeleiden van de opdracht. Dr. A.Y.N. Schouten – van Meeteren, kinderoncoloog in het Academisch Medisch Centrum, voor het tot stand komen van het onderzoek, het werven van kinderen en vriendelijk advies. Dr. M.A. Grootenhuis, kinderpsycholoog in het Academisch Medisch Centrum, voor het tot stand komen van de vragenlijsten met betrekking tot fysieke activiteiten. Dhr. T. Sassen, fysiotherapeut in het Academisch Medisch Centrum, afdeling revalidatie, voor het uitlenen van meetinstrumenten en vriendelijk advies. Dr. M. Jeukens-Visser, senior-onderzoeker in het Academisch Medisch Centrum, afdeling revalidatie, voor het tot stand komen van het onderzoek en goede begeleiding bij het werken met SPSS 16.0. Alle artsen en medewerkers van de afdeling F8Noord, kinderoncologie en afdeling revalidatie in het Academisch Medisch Centrum, voor de vriendelijkheid, advies en medewerking tijdens het onderzoek. Alle kinderen en hun ouders die deel hebben genomen aan het onderzoek, voor hun fanatieke inzet en motivatie tijdens het onderzoek.
25
Literatuur 1. Kinderen en kanker, 2008, beschikbaar via: www.kwfkankerbestrijding.nl/index.jsp?objectid=15837, geraadpleegd op 16.06.2009. 2. Tudor-Locke C, Pangrazi RP, Corbin CB et al. BMI-referenced standards for recomended pedometer-determined steps/day in children. Prev Med. 2004;38:857864. 3. Ooijendijk w et al, , TNO kwaliteit van leven, advies concensus vragenlijsten sport en bewegen, juli 2007, vanaf blz. 61 4. Eten & bewegen, beschikbaar via: http://www.gewicht-verliezen.nl/bmi-berekenenkinderen.php, geraadpleegd op 14 april 2009, 5. Sanquin, bloedarmoede, beschikbaar via: http://www.sanquin.nl/Sanquinnl/sqn_patient_nl.nsf/All/Bloedarmoede.html, geraadpleegd op 15 april 2009. 6. Janssen-Cilaf NV, Bloedarmoede bij kanker, 2001-2009, Gevonden op World Wide Web op 9 april 2009, beschikbaar via: www.vermoeidheid.be, Geraadpleegd op 17 april 2009 7. Vogelzang NJ et al. Patient, caregiver, and oncologist perceptions of cancer-related fatigue: results of a tripart assessment survey (opvattingen van patiënten, verzorgers en oncologen over kanker-gerelateerde vermoeidheid: resultaten van een driedelige beoordelingsonderzoek) 1997 8. Beenhakker, E.A.C et al, referense values of maximum isometric muscle force obtained in 270 children aged 4 to 16 years by hand-held dynomometry. 2001, pag. 14. 9. Uitleg shuttle run test, beschikbaar via: http://www.shuttleruntest.nl/N_frame.html?http://www.shuttleruntest.nl/, geraadpleegd op 14 april 2009. 10. Hartman, A. Motor performance following chemotherapy for childhood cancer, Rotterdam, Optima Grafische Communicatie, 2009, pag. 139. 11. Vries, de S. TNO kwaliteit van leven, toelichting syntax standaardvraagstelling bewegen jeugd. Mei 2007, pag. 3. 12. Beenakker, J.H. Reference values of maximum isometric muscle forse obtained in 270 children aged 4 to 16 years by handheld dynamometer, 2001
26
Bijlage 1 Determinanten fysieke activiteit
De volgende determinanten voor fysieke activiteit worden onderzocht Body Mass Index: Uit onderzoek is gebleken dat kinderen met acute lymfatische leukemie steeds zwaarder worden. Er wordt geconcludeerd dat de gewichtstoename eerder wordt veroorzaakt door te lage lichamelijke activiteit dan door te hoge energie-inname, de hoge energie-inname wordt voornamelijk veroorzaakt door corticosteroïden. Door het meenemen van de Body Mass Index in deze observationele studie kunnen wij controleren of de Body Mass Index een significante determinant is bij de fysieke activiteit van kinderen in de oncologische behandelfase. Hemoglobine Een te laag Hemoglobine komt vaak voor bij oncologische patiënten. Dit kan de oorzaak zijn van de tumor, ook kan het een neveneffect zijn van de chemotherapie. Door dit mee te nemen in het onderzoek willen wij controleren of een te lage Hemoglobine een significante determinant is bij de fysieke activiteit van kinderen in de oncologische behandelfase. Vermoeidheid Uit onderzoek is gebleken dat bijna 80% van de oncologische patiënten vermoeid zijn. Zij geven aan dat dit de ergste en langst aanhoudende symptoom is, erger nog dan pijn. Om te bepalen in welke mate kinderen in de oncologische fase vermoeid zijn en om te kunnen controleren of de mate van vermoeidheid een significante determinant is bij de fysieke activiteit van kinderen in de oncologische behandelfase. Dit zal worden gecontroleerd door middel van de Visueel Analoge Schaal. Pijn Pijn bij mensen met oncologie kan worden veroorzaakt door de testen, de operatie, de chemotherapie, de radiotherapie, de hormonenbehandeling of de tumor zelf. Er zijn voldoende geneesmiddelen tegen de pijn (ibuprofen of sterkere geneesmiddelen als morfine). Door het meten van de pijn die de kinderen ervaren, kunnen we controleren of de mate van pijn een significante determinant is bij de fysieke activiteit van kinderen in de oncologische behandelfase (zoals vermoeidheid). Spierkracht Uit onderzoek is gebleken dat de spierkracht van een volwassen oncologische mannelijke patiënt belangrijk is voor de levensverwachting. Hoe beter de kracht is hoe hoger de levensverwachting is. Er zijn een aantal factoren die invloed kunnen hebben op de spierkracht van de patiënten. Zo kan Prednison/Vincristine de bijwerking hebben van spierkracht vermindering en vermoeidheid. Ook kan de oncologie indirect het zenuwstelsel beïnvloeden waardoor spierkracht vermindering kan ontstaan. Wij meten de spierkracht van de onderste extremiteit om te controleren of de mate van de spierkracht een significante determinant is bij de fysieke activiteit van kinderen in de oncologische behandelfase. Uithoudingsvermogen Deconditionering kan een belangrijke factor zijn van een verminderd uithoudingsvermogen. Door het meten van het uithoudingsvermogen van de kinderen willen wij controleren of de mate van uithoudingsvermogen een significante determinant is bij de fysieke activiteit van kinderen in de oncologische behandelfase.
27
Dorsaalflexie van de enkel De dorsaalflexie van de enkel wordt gemeten omdat er kans is op Vincristine polyneuropathie. De Vincristine is een chemotherapeuticum die als bijwerking een polyneuropathie kan veroorzaken. Deze komt dan voornamelijk distaal en in de onderste extremiteit voor. Doordat er een disbalans is tussen de voetheffers en de voetstrekkers , waarbij de strekkers sterker zijn, kan de voet in een ‘spitsstand’ gaan staan,waarbij de kuitspier zich te veel spant. Hierdoor creëert deze spier de ‘spitsvoet’
28
Bijlage 2 Fysieke vragenlijst VOOR diagnose Zestien kinderen hebben de vragenlijst ingevuld. (alle procenten zijn over de 16 kinderen) Vraag 1 Was uw kind lid van een (of meerdere) sportvereniging(en)? o Ja (8) 50% o Nee (ga door naar vraag 4) (8) 50% Vraag 2 Hoeveel keer per week deed uw kind aan sport bij een vereniging (buiten school) (zwemmen, voetballen, ballet, paardrijden enz.)? o Nooit of minder dan 1 keer per week (ga door naar vraag 4) o 1 keer per week 5 (31%) van de 16 mensen o 2 keer per week o 3 keer per week 2 (13%) o 4 keer per week o 5 keer per week 1 (6%) o 6 keer per week o 7 keer per week Vraag 3 Hoe lang per keer sportte uw kind meestal? o Korter dan een half uur per keer o Een half uur tot 1 uur per keer 2 (13%) o 1 tot 2 uur per keer 5 (31%) o 2 tot 3 uur per keer o 3 uur per keer of langer 1 (6%) Vraag 4 Hoeveel dagen per week keek uw kind TV/Video/DVD? o Nooit of minder dan 1 keer per week (ga door naar vraag 6) o 1 keer per week o 2 keer per week o 3 keer per week 1 (6%) o 4 keer per week 1 (6%) o 5 keer per week 1 (6%) o 6 keer per week o 7 keer per week 13 (81%) Vraag 5 Hoe lang per dag keek uw kind meestal TV/Video/DVD? o Korter dan een half uur per dag 1 (6,%) o een half uur tot 1 uur per dag 5 (31%) o 1 tot 2 uur per dag 6 (38%) o 2 tot 3 uur per dag 2 (13%) o 3 uur per dag of langer 2 (13%)
29
Vraag 6 Hoeveel dagen per week zat uw kind achter de computer, internet, gameboy (buiten schooltijd)? o Nooit of minder dan 1 keer per week (ga door naar vraag 8) (4) (25%) o 1 keer per week 1 (6%) o 2 keer per week 3 (19%) o 3 keer per week 3 (19%) o 4 keer per week o 5 keer per week o 6 keer per week o 7 keer per week 5 (31%) Vraag 7 Hoe lang per dag zat uw kind meestal achter de computer of internet (buiten schooltijd)? o Korter dan een half uur per dag 3 (19%) o Een half uur tot 1 uur per dag 5 (31%) o 1 tot 2 uur per dag 3 (19%) o 2 tot 3 uur per dag 1 (6%) o 3 uur per dag of langer De onderstaande vragen worden door het kind zelf ingevuld (hierbij mag het kind gebruik maken van hulp van de ouders) Vraag 8 Werd je door je ouders/omgeving gestimuleerd om te bewegen? 1. Ik werd niet gestimuleerd 1 (6%) 2. Ik werd een beetje gestimuleerd 2 (13%) 3. Ik werd gestimuleerd 10 (63%) 4. Ik werd heel veel gestimuleerd 3 (19%) Vraag 9 Vond je het leuker om binnen te spelen of vond je buiten spelen fijner? 1. Ik vond het fijn om binnen TV/Video/DVD te kijken of te computeren 1 (6%) 2. Ik vond het fijn om binnen met vriendjes een spelletje te spelen 1 (6%) 3. Ik vond het even fijn om binnen als om buiten te spelen 6 (38%) 4. Ik vond het fijn om buiten te sporten, hard te lopen en hard te fietsen 8 (50%)
30
Bijlage 3 Fysieke vragenlijst tijdens de behandeling Zestien kinderen hebben deze vragenlijst ingevuld. Vraag 1 Hoeveel dagen per week gaat uw kind lopend of zelf fietsend naar school? Denk hierbij aan de afgelopen week o Nooit of minder dan 1 dag per week (ga door naar vraag 3) 8 (50%) o 1 dag per week o 2 dagen per week o 3 dagen per week o 4 dagen per week 1 (6%) o 5 dagen per week 6 (38%) o Mijn kind is de afgelopen week niet naar school geweest 1 (6%) Vraag 2 Hoe lang is uw kind meestal lopend of zelf fietsend per dag onderweg van huis naar school en van school naar huis? (tel de minuten bij elkaar op van 1 dag (ochtend en middag))? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Korter dan 10 minuten per dag 2 (13%) o 10 tot 20 minuten per dag 1 (6%) o 20 tot 30 minuten per dag 3 (19%) o 30 minuten tot een uur per dag 1 (6%) o een uur per dag of langer 1 (6%) Vraag 3 Hoeveel keer per week heeft uw kind sport op school, zoals schoolgym, schoolzwemmen enz.? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Nooit of minder dan 1 dag per week 7 (44%) o 1 dag per week 2 (13%) o 2 dagen per week 4 (25%) o 3 dagen per week o 4 dagen per week 1 (6%) o 5 dagen per week o Mijn kind is de afgelopen week niet naar school geweest 2 (13%) Vraag 4 Is uw kind lid van een (of meerdere) sportvereniging(en)? o Ja 6 (38%) o Nee (ga door naar vraag 7) 10 (63%) Vraag 5 Hoeveel keer per week doet uw kind aan sport bij een vereniging (buiten school) (zwemmen, voetballen, ballet, paardrijden enz.)? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Nooit of minder dan 1 keer per week (ga door naar vraag 7) 4 (25%) o 1 keer per week 3 (19%) o 2 keer per week o 3 keer per week o 4 keer per week o 5 keer per week o 6 keer per week o 7 keer per week
31
Vraag 6 Hoe lang per keer sport uw kind meestal? Denk hierbij aan de afgelopen week? o Korter dan een half uur per keer 1 (6%) o Een half uur tot 1 uur per keer 1 (6%) o 1 tot 2 uur per keer 4 (25%) o 2 tot 3 uur per keer o 3 uur per keer of langer Vraag 7 Hoeveel dagen per week kijkt uw kind TV/Video/DVD? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Nooit of minder dan 1 keer per week (ga door naar vraag 9) o 1 keer per week o 2 keer per week 1 (6%) o 3 keer per week o 4 keer per week o 5 keer per week 1 (6%) o 6 keer per week o 7 keer per week 14 (88%) Vraag 8 Hoe lang per dag kijkt uw kind meestal TV/Video/DVD? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Korter dan een half uur per dag o een half uur tot 1 uur per dag 2 (13%) o 1 tot 2 uur per dag 5 (31%) o 2 tot 3 uur per dag 5 (31%) o 3 uur per dag of langer 4 (25%) Vraag 9 Hoeveel dagen per week zit uw kind achter de computer, internet, gameboy (buiten schooltijd)? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Nooit of minder dan 1 keer per week (ga door naar vraag 11) 3 (19%) o 1 keer per week o 2 keer per week 2 (13%) o 3 keer per week 2 (13%) o 4 keer per week 2 (13%) o 5 keer per week 1 (6%) o 6 keer per week 1 (6%) o 7 keer per week 5 (31%) Vraag 10 Hoe lang per dag zit uw kind meestal achter de computer of internet (buiten schooltijd)? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Korter dan een half uur per dag 2 (13%) o Een half uur tot 1 uur per dag 5 (31%) o 1 tot 2 uur per dag 4 (25%) o 2 tot 3 uur per dag 2 (13%) o 3 uur per dag of langer 1 (6%)
32
Vraag 11 Hoeveel dagen per week speelt uw kind buiten (buiten schooltijd)? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Nooit of minder dan 1 dag per week 2 (13%) o 1 dag per week o 2 dagen per week 3 (19%) o 3 dagen per week 1 (6%) o 4 dagen per week 3 (19%) o 5 dagen per week 1 (6%) o 6 dagen per week 3 (19%) o 7 dagen per week 3 (19%) Vraag 12 Hoe lang per dag speelt uw kind meestal buiten (buiten schooltijd)? Denk hierbij aan de afgelopen week. o Korter dan een half uur per dag 1 (6%) o Een half uur tot 1 uur per dag 4 (25%) o 1 tot 2 uur per dag 7 (44%) o 2 tot 3 uur per dag 2 (13%) o 3 uur per dag of langer 2 (13%) De volgende vragen bestaan uit 5-puntsschalen. Het nummer waar uw antwoord achter staat mag u omcirkelen. Het is de bedoeling dat vraag 13 t/m 18 door het kind word beantwoord, vraag 19 t/m 22 word door de ouders beantwoord. Vraag 13 Bewoog je voordat je ziek werd veel (sport, buiten spelen etc.)? 1. Ik bewoog vrijwel niet 2. Ik bewoog een beetje (1 dag in de week, minstens een uur) 2 (13%) 3. Ik bewoog (4 dagen in de week, minstens een uur per dag) 4 (25%) 4. Ik bewoog heel erg veel (6-7 dagen in de week, minstens een uur per dag) 10 (63) Vraag 14 Wordt je door je ouders/omgeving gestimuleerd om te bewegen? 1. Ik word niet gestimuleerd 1 (6%) 2. Ik word een beetje gestimuleerd 3 (19%) 3. Ik word gestimuleerd 8 (50%) 4. Ik word heel veel gestimuleerd 4 (25%) Vraag 15 Wat vind je zelf van activiteiten met beweging? (bijv. Hardlopen, hard fietsen, tikkertje spelen en sporten) 1. Ik vind het niet leuk 2. Ik vind het gewoon 6 (38%) 3. Ik vind het leuk 5 (31%) 4. Ik vind het heel erg leuk 5 (31%) Vraag 16 Vind je het leuker om binnen te spelen of vind je buiten spelen fijner? 1. Ik vind het fijn om binnen TV/Video/DVD te kijken of te computeren 2 (13%) 2. Ik vind het fijn om binnen met vriendjes een spelletje te spelen 1 (6%) 3. Ik vind het even fijn om binnen als om buiten te spelen 9 (56%) 4. Ik vind het fijn om buiten te sporten, hard te lopen en hard te fietsen 4 (25%)
33
Vraag 17 Vind je het eng om te bewegen? 1. Helemaal niet eng 12 (75%) 2. Een beetje eng 4 (25%) 3. Eng 4. Heel erg eng Waarom vind je het eng/niet eng? Kan vallen Zenuwpijn Bewegen is normaal Spelen en bewegen is leuk Soms doet het een beetje pijn Tikkertje In het begin wel, maar is nu minder geworden (3) Vraag 18 Denk je dat het slecht is voor jou lichaam om te bewegen, tijdens de periode dat je ziek bent? 1. Ik denk dat het helemaal niet slecht is om te bewegen nu ik ziek ben 14 (88%) 2. Ik denk dat het een beetje slecht is om te bewegen nu ik ziek ben 2 (12%) 3. Ik denk dat het slecht is om te bewegen nu ik ziek ben 4. Ik denk dat het heel erg slecht is om te bewegen nu ik ziek ben Vraag 19 Vind je dat je goed geïnformeerd bent door de artsen in het Academisch Medisch Centrum over wat je wel en wat je niet mag doen wat betreft bewegen (sport, buiten spelen etc.)? 1. Ik ben niet goed geïnformeerd 3 (19%) 2. Ik ben een beetje geïnformeerd 5 (31%) 3. Ik ben geïnformeerd, maar heb er weinig van onthouden 2 (13%) 4. Ik ben heel erg goed geïnformeerd 6 (38%) Vraag 20 Wat kan je nu niet meer doen, wat je voor je ziekte wel kon doen? - Eng om te skiën wegens Port a Cath. In het begin was het enger, nu niet meer - Hardlopen, gym etc. (10 kinderen) - Hard rennen en laat opblijven met inspanning - Intensief sporten (komt door verminderde conditie) - Keepen en voetballen - Koppeltje duiken, hard rennen, springen - Lang achter elkaar inspannend bewegen - Langer buiten spelen - Werken/school - Achter elkaar hardlopen, conditie is verminderd - Hangen aan mijn armen (klimrek/ringen) i.v.m. Port a Cath - Hard rennen door pijn in mijn benen - Hardlopen, fietsen - Hardlopen, springen, op 1 been staan, fietsen - Klimmen, mijn moeder en vriend vinden dat een beetje eng nu ik ziek ben.
34
Vraag 21 Hoe vaak slaap nu je ziek bent? 1. Ik slaap ’s nachts, maar ik kom moeilijk in slaap 1 (6%) 2. Ik slaap ’s nachts, maar ik word vaak tussendoor wakker 2 (13%) 3. Ik slaap alleen ’s nachts 6 (38%) 4. Ik slaap ‘s nachts, maar ook in de middag. 7 (44%) De volgende vragen worden beantwoord door de ouders. Vraag 22 Vindt u het eng om uw kind zien te bewegen? 1. Helemaal niet eng 13 (81%) 2. Een beetje eng 3 (19%) 3. Eng 4. Heel erg eng Waarom vindt u het eng/niet eng? I.v.m. trombo tekort, dan wat voorzichtiger Bij zijn bewegingen zie je soms dat hij veel pijn heeft Je gaat mee in het proces, en bewegen is goed voor iedereen dus ook voor mensen die ziek zijn. Omdat het goed voor hem is, anders verstijft hij alleen maar. Vraag 23 Stimuleert u uw kind veel om te bewegen, door bijvoorbeeld vaak de fiets te pakken? 1. Ik stimuleer mijn kind niet. 2. Ik stimuleer mijn kind een beetje. 4 (25%) 3. Ik stimuleer mijn kind. 7 (44%) 4. Ik stimuleer mijn kind heel veel. 5 (31%) Vraag 24 Denkt u dat het kwaad kan voor uw kind om te bewegen nu hij/zij ziek is? 1. Ik denk dat het helemaal geen kwaad kan voor mijn kind om te bewegen nu hij/zij ziek is.16 (100%) 2. Ik denk dat het een beetje kwaad kan voor mijn kind om te bewegen nu hij/zij ziek is. 3. Ik denk dat het kwaad kan voor mijn kind om te bewegen nu hij/zij ziek is. 4. Ik denk dat het heel erg veel kwaad kan voor mijn kind om te bewegen nu hij/zij ziek is. Vraag 25 Wat mag uw kind volgens u wel en wat niet wat betreft bewegen? En wat betekent dit voor uzelf? - Er zijn volgens ons geen beperkingen - Alles mag - Geen beperkingen - Geen gevaarlijke bezigheden (speeltoestellen), voor de rest alles - Grijp in als zij over de grens gaat - In het begin zwemmen i.v.m. bacteriën en lage weerstand - In principe alles, geen grenzen opzoeken - Niet meer in doel staan, voor de rest mag hij alles - Van hoge dingen springen, wat betreft kuitspier. Verder mag alles. - Zwemmen, jammer - Alleen niet hangen aan haar armen ivm haar portocart lijn die kan verschuiven. - Been niet te veel belasten, hierdoor wordt ze naar school gebracht
35
-
Mag alles, zij heeft zelf de grens aan. Dit betekent voor ons dat wij goed naar haar moeten luisteren maar ook naar haar non verbale communicatie moeten kijken Wij zijn huiverig voor klimmen, maar voor de rest zijn er m.b.t. bewegingen wel beperkingen, maar hij lijkt ermee om te kunnen gaan en doet het dan rustiger aan.
Vraag 26 Bent u in het Academisch Medisch Centrum geïnformeerd over hoeveel uw kind mag bewegen? o Ja (50%) o Nee (50%) Zo ja, welke van de onderstaande punten lijkt het meeste op de informatie die u heeft gehad? 1. Bewegen is goed voor het kind 9 (56%) 2. Bewegen is wel goed, maar dan moet je het wel met mate doen 2 (13%) 3. Wees voorzichtig met bewegen 4. Liever niet te veel bewegen Kunt u dit toelichten? - Bewegen is altijd goed, niet bewegen verergert je lichamelijke conditie. - Goed voor je gezondheid - Hij doet het al uit zichzelf, hij moet eerder geremd worden. - Beweging is goed voor iedereen dus ook voor zieke kinderen. Het stimuleert ook de werking van de organen. - Er is tegen ons gezegd als hij zich goed voelt dan mag hij in principe alles doen, alleen kijk uit met bacteriën. - Het kind moet zelf de grenzen bepalen. Wanneer dit niet gebeurt grijpen ouders in. - I.v.m. vochtvorming in het been na de operatie (wankel evenwicht tussen vochtproductie en afvoer en bewegen), wond heeft nog lang nagelekt. - Kijken wat zij zelf aangeeft wat ze aankan en gewoon lekker laten bewegen - Niet over gehad geen behoefte aan ouders weten het wel.
36
Bijlage 4 Normaalwaarden Schema 1: Jongens van 6 tot 18 jaar Leeftijd
Shuttle run
Stappen teller
6 jaar 7 jaar 8 jaar 9 jaar 10 jaar 11 jaar 12 jaar 13 jaar 14 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar
3.20 4.29
12000 12000 12000 12000 12000 12000 12000 12000 12000 12000 12000 12000 12000
5.41 6.09 6.63 6.88 7.12 6.49 8.50 9 9 9 9
Spierkracht knie 123 – 189 119 – 195 144 – 226 164 – 124 220 – 314 174 – 304 182 – 268 226 – 366 309 – 431 288 – 438 306 – 484 306 – 484 306 – 484
Spierkracht voet
Body Mass Index
Hemo globine
93 – 115 104 – 156 113 – 161 110 – 172 136 – 172 123 – 175 142 – 198 163 – 173 197 - 217 217 – 317 231 – 351 231 – 351 231 – 351
14,04-17,55 14,02-17,92 14,10-18,44 14,29-19,10 14,53-19,84 14,84-20,55 15,23-21,22 15,70-21,91 16,25-22,62 16,84-23,29 17,42-23,90 17,98-24,46 18,50-25,00
7,7 7,8 7,9 8
8,1 8,2 8,3 8,4 8,6 8,8 9 9 9
Spier kracht voet 78 - 112
Body Mass Index
Hemo globine
13,90-17,34
7,8
96 - 132 104 - 138 105 - 169 109 - 151 153 - 203 143 - 211 185 - 243 176 - 238 180 - 260 202 – 262 202 – 262 202 – 262
13,94-17,75 14,06-18,35 14,26-19,07 14,57-19,86 14,99-20,74 15,52-21,68 16,13-22,58 16,73-23,34 17,28-23,94 17,75-24,37 18,16-24,70 18,50-25,00
7,9 8 8 8,1 8,1 8,2 8,2 8,3 8,3 8,3 8,3 8,3
Schema 2: Meisjes van 6 tot 18 jaar Leeftijd
Shuttle run
Stappen teller
6 jaar
2.70
15000
Spier kracht knie 124 - 172
7 jaar 8 jaar 9 jaar 10 jaar 11 jaar 12 jaar 13 jaar 14 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar
3.45
15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000
130 - 224 136 - 196 114 - 230 142 - 255 229 - 301 179 - 321 297 - 395 211- 349 246 - 404 292 –254 292 –454 292 –454
4.15 4.78 5.18 5.56 5.77 5.85 7.50 7.50 7.50 7.50 7.50
37
Bijlage 5 Nintendo Wii vragenlijst Vraag 1 Welk spel wordt er gespeeld? Wii sport 5 (42%) Wii fit Crash mind over mutant 4 (33%) Wild earth african safari Pirates, hunt for blackbeard’s booty Dora redt de sneeuwprinses 3 (25%) Vraag 2 Waarom is er voor dit spel gekozen? 1. Ik heb van anderen gehoord dat dit een leuk spel is 2. Dit spel zag er leuk uit 6 (50%) 3. Ik heb dit spel al eerder gespeeld en vond het toen erg leuk 5 (42%) 4. Ik heb dit spel nog nooit gespeeld, en wilde het graag een keer spelen 1 (8%) Vraag 3 Hoe lang wordt het spel gespeeld: 1. Korter dan 10 minuten 1 (8%) 2. 10 tot 20 minuten 5 (42%) 3. langer dan 20 minuten 6 (50%) Vraag 4 Wat vind je van het spel? 1. Ik vind dit spel saai 2. Ik had het spel leuker verwacht 3. Ik vind het spel gewoon 2 (16%) 4. Ik vind dit spel leuk 7 (58%) 5. Ik vind dit spel heel erg leuk 3 (25%) Vraag 5 Hoe vaak zou je het spel willen spelen? 1. meerdere malen per dag 5 (42%) 2. 1 keer per dag 1 (8%) 3. 1 keer in de 3 dagen 2 (16%) 4. 1 keer in de week 3 (25%) 5. 1 keer in de maand 6. nooit meer 1 (8%) Vraag 6 Heb je nog aanbevelingen voor het spel? Aanpassing aan leeftijd Grappige dingen Moeilijkheidsgraad (springen) Zelf uitkiezen speelpersoon Meer actie Wii sport korfbal
38
Vraag 7 Vind je het leuk in je eentje, of zou je dit graag met z’n tweeën of meer willen spelen? 1. Ik vind het leuk in mijn eentje 3 (25%) 2. Ik vind het leuk om met zijn tweeën te spelen 2 (16%) 3. Ik vind het leuk om met meerdere te spelen 7 (58%) Vraag 8 Vind je dat je zelf hier actief mee bezig bent? 1. Ik ben met dit spel niet actief bezig 2 (16%) 2. Ik ben met dit spel een beetje actief bezig (met 1 arm) 5 (42%) 3. Ik ben met dit spel actief bezig (alleen 2 armen of alleen 2 benen) 5 (42%) 4. Ik ben met dit spel zeer actief bezig (2 armen en 2 benen) Vraag 9 Heb je al eerder met de Wii gespeeld 1. ja 11 (92%) 2. nee 1 (8%) Zoja, wat speel je dan? Wii sport IIIIIIIII (9) Wii Fit III Mario Kart III Racen II Mario powertennis Mario party 8 Mario olympische spelen Mario Sonic Ratatouille Shrek Schieten High school sing it De Blob Narnia Spongebob Vraag 10 Hoe ziet jouw ideale spel eruit? Voetbal II Schieten II Race spel met veel keus in auto’s en mensen II Korfbal High school musical zelf zingen en dansen en poppetjes uitkiezen Veel actie, extra geweer erbij en veel levels zodat je het niet zo snel uit kan spelen Veel kleuren, weinig bewegen en een gezellig muziekje. Zoiets als crash, maar dan kiezen tussen draken leeuwen en tijgers. Waarbij je ook diamanten moet kunnen pakken en waarbij je veel beweegt Alle spelletjes die ik leuk vind bij elkaar. (Combinatie) wii sport, crash, spongebob. Niet te actief bij de spellen en lekker op de bank kunnen zitten
39
Bijlage 6 Frequentie tabellen
Tabel 13: Frequentie aantal stappen per dag Cumulative Frequency Valid
Missing Total
Percent
Valid Percent
Percent
93
1
5,9
8,3
8,3
3963
1
5,9
8,3
16,7
4257
1
5,9
8,3
25,0
4515
1
5,9
8,3
33,3
4728
1
5,9
8,3
41,7
5345
1
5,9
8,3
50,0
8718
1
5,9
8,3
58,3
11004
1
5,9
8,3
66,7
12922
1
5,9
8,3
75,0
13471
1
5,9
8,3
83,3
13670
1
5,9
8,3
91,7
13835
1
5,9
8,3
100,0
Total
12
70,6
100,0
5
29,4
17
100,0
System
40
Tabel 14: Frequentie inactiviteit voor de diagnose Aantal minuten per week Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
135,00
1
5,9
6,2
6,2
180,00
1
5,9
6,2
12,5
315,00
1
5,9
6,2
18,8
345,00
2
11,8
12,5
31,2
450,00
1
5,9
6,2
37,5
495,00
1
5,9
6,2
43,8
630,00
1
5,9
6,2
50,0
675,00
1
5,9
6,2
56,2
765,00
1
5,9
6,2
62,5
945,00
1
5,9
6,2
68,8
1260,00
1
5,9
6,2
75,0
1680,00
3
17,6
18,8
93,8
1890,00
1
5,9
6,2
100,0
16
94,1
100,0
1
5,9
17
100,0
Total Missing
Cumulative
System
Total
Tabel 15: Frequentie activiteit voor de diagnose Aantal minuten per week Valid
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
,00
8
47,1
50,0
50,0
45,00
1
5,9
6,2
56,2
90,00
3
17,6
18,8
75,0
135,00
1
5,9
6,2
81,2
180,00
1
5,9
6,2
87,5
270,00
1
5,9
6,2
93,8
450,00
1
5,9
6,2
100,0
16
94,1
100,0
1
5,9
17
100,0
Total Missing
Cumulative
System
41
Tabel 16: Frequentie activiteit tijdens de behandeling Aantal minuten per week Valid
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
,00
1
5,9
6,2
6,2
90,00
1
5,9
6,2
12,5
190,00
1
5,9
6,2
18,8
270,00
1
5,9
6,2
25,0
280,00
1
5,9
6,2
31,2
360,00
1
5,9
6,2
37,5
365,00
1
5,9
6,2
43,8
405,00
1
5,9
6,2
50,0
410,00
1
5,9
6,2
56,2
425,00
1
5,9
6,2
62,5
755,00
1
5,9
6,2
68,8
780,00
1
5,9
6,2
75,0
865,00
1
5,9
6,2
81,2
900,00
1
5,9
6,2
87,5
1205,00
1
5,9
6,2
93,8
1270,00
1
5,9
6,2
100,0
16
94,1
100,0
1
5,9
17
100,0
Total Missing
Cumulative
System
42
Tabel 17: Frequentie inactiviteit tijdens de behandeling Aantal minuten per week Valid
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
345,00
1
5,9
6,2
6,2
450,00
1
5,9
6,2
12,5
675,00
1
5,9
6,2
18,8
720,00
1
5,9
6,2
25,0
810,00
1
5,9
6,2
31,2
945,00
1
5,9
6,2
37,5
1050,00
2
11,8
12,5
50,0
1260,00
1
5,9
6,2
56,2
1320,00
1
5,9
6,2
62,5
1440,00
1
5,9
6,2
68,8
1620,00
1
5,9
6,2
75,0
1800,00
1
5,9
6,2
81,2
1890,00
1
5,9
6,2
87,5
2100,00
2
11,8
12,5
100,0
16
94,1
100,0
1
5,9
17
100,0
Total Missing
Cumulative
System
43
This document was created with Win2PDF available at http://www.win2pdf.com. The unregistered version of Win2PDF is for evaluation or non-commercial use only. This page will not be added after purchasing Win2PDF.