BelastingBelangen December 2013 MKB-ondernemers: sturen op cashflow Regeren is vooruitzien, dat geldt zeker ook voor ondernemers. Toch blijkt uit een recent onderzoek – van MKB-Nederland en Flynth – dat MKB-ondernemers niet zo erg vooruitziend bezig zijn. Ze brengen weinig ‘overall’ structuur aan, en maken weinig tot geen gebruik van een actueel ondernemingsplan om hun bedrijf te sturen. Ze houden wel prima de vinger aan de pols als het gaat om de bedrijfsinkomsten en -uitgaven. De conclusie is duidelijk: MKB-ondernemers sturen op cashflow, en niet, of veel minder, op cijfers. In 2013 deden ruim vijfhonderd bedrijven de scan 'Sturen op cijfers' op www.mkbservicedesk.nl. MKB-Nederland en Flynth meten aan de hand van die scan regelmatig hoe goed MKB-ondernemers hun bedrijfsvoering en strategie in de gaten houden. De score van ondernemers komt uit op een gemiddelde 6,8. Dat biedt volop ruimte voor verbetering. Sturen op cashflow is reactief ondernemen; ondernemers die bewust en proactief met een ondernemingsplan werken blijken meer succesvol. En hebben betere kansen op krediet bij de bank. 2013 gaat de boeken in als een recordjaar voor wat betreft het aantal faillissementen. De score staat nu op 12.816, ruim 6% meer dan in 2012. Faillissementsdossier.nl heeft deze cijfers recent openbaar gemaakt. De detailhandel en de automatiseringsbranche scoren het slechts: ruim duizend winkels gingen failliet, 20% meer dan vorig jaar, en 353 ict-bedrijven zijn omgevallen, 37% meer dan vorig jaar. Het tweede halfjaar 2013 geeft een gestage daling te zien, en dat is mogelijk een trendbreuk. Nu de ‘zwakke broeders’ in veel sectoren zijn weggevallen, kunnen we weer omhoog gaan kijken. Dat blijkt ook onderzoek van Panteia: de vooruitzichten voor het Nederlandse MKB zijn in 2014 met een verwachte afzetgroei van 1% duidelijk positiever na de stevige krimp van 2% in 2013. De belangrijkste redenen voor dit positivisme zijn het aantrekken van de export, een toename van investeringen en een positievere consument. We sluiten het jaar optimistisch af. Dit nummer van BelastingBelangen biedt u weer volop mogelijkheden om fiscaal goed gemutst het nieuwe jaar in te gaan. Ik wens u veel leesplezier, goede feestdagen en een voorspoedig en fiscaal voordelig 2014. Hans Zwagemaker hoofdredacteur
Inhoudsopgave Nieuws Bedrijfsopvolgingsfaciliteit: geen discriminatie .................................................................................... 01 De toekomst van pensioen in eigen beheer ........................................................................................ 03 Betalingsonmacht tijdig melden ........................................................................................................ 06 Gedogen van bewoning: geen schenking ........................................................................................... 08 Afschaffen stamrechtvrijstelling: de overgangsregeling ........................................................................ 10 Excessief pensioen: volledig of alleen bovenmatig deel belast ............................................................... 11 Snijgroen: vrijgestelde winst uit bosbedrijf ........................................................................................ 14 Auto van de zaak: geen terbeschikkingstelling, geen bijtelling .............................................................. 28 Acht BZM-boeten in één maand: passend en geboden ......................................................................... 30 Vereiste aangifte: 8,26% afwijking is te veel ...................................................................................... 31 Kilometeradministratie: bewijs in de beroepsfase ................................................................................ 33 Werk en zekerheid: naar een nieuwe arbeidsmarkt ............................................................................. 35 Belastingdienst: verplicht gebruik van één bankrekeningnummer .......................................................... 38 BTW-jaaraangifte: nieuwe voorwaarden ............................................................................................ 40 Zwart geld witten: boetevrije inkeerregeling is succesvol ..................................................................... 42
Tips Box 3 is vaak geen pretbox.... ......................................................................................................... 05 Breng uw woon-werkpand over naar de zaak ..................................................................................... 09 Betaal uw LB / BTW op tijd .............................................................................................................. 13 Onbetaalde facturen: pas op met een betalingsregeling ....................................................................... 16 Pak de KIA .................................................................................................................................... 19 Tijdelijk willekeurige afschrijving: laatste ronde .................................................................................. 26 DGA-pensioen: voorkom een megaboete ........................................................................................... 29 Levensloopregeling: dit jaar nog afwikkelen? ..................................................................................... 32 Zorg voor grip op het ziekteverzuim! ................................................................................................ 34 Hypotheek in 2013 bij pa, ma of de BV opgenomen? Melden! ............................................................... 37 Met pensioen: overweeg een pensioenknip ........................................................................................ 41 Check het boekjaar van uw onderneming .......................................................................................... 43
Vragen Direct ingaande lijfrente: verplicht winst nemen? ................................................................................ 15 Verhuur parkeerplaatsen en garageboxen: BTW vrij? .......................................................................... 17 Woning en bijgebouwen naar privé: aftrek zelfbewoning? .................................................................... 18 TBS-pand: in de huwelijksgoederengemeenschap? .............................................................................. 25 Kleding op 't werk: hoe pakt de werkkostenregeling uit? ...................................................................... 27
Special Schenk € 100.000 belastingvrij aan...... wie u maar wil ....................................................................... 20
Bedrijfsopvolgingsfaciliteit: geen discriminatie 19 december 2013 De Hoge Raad heeft beslist dat de vrijstelling van ondernemingsvermogen in de Successiewet niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De wetgever heeft met deze faciliteit de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden. De Hoge Raad vindt dat “van de keuze van de wetgever voor de BOF niet kan worden gezegd dat die evident van redelijke grond is ontbloot”. De wetgever heeft met de bedrijfsopvolgingsfaciliteit geen ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt tussen het belasten van ondernemingsvermogen en van ander vermogen. De Successiewet kent met de bedrijfsopvolgingsfaciliteit een ruime tegemoetkoming bij schenking of vererving van ondernemingsvermogen. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) biedt een gunstige waarderingsregeling, een vrijstelling van € 1 miljoen en 83% over het meerdere ondernemingsvermogen, en uitstel van betaling van de schenk- of erfbelasting over het niet vrijgestelde vermogen. Rechtbank Breda heeft in 2012 beslist dat de BOF op grond van het gelijkheidsbeginsel ook van toepassing is op privévermogen. Volgens de Bredase rechtbank is er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil in behandeling van ondernemings- en privévermogen. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2012: Vrijstelling erfbelasting: ook voor niet ondernemingsvermogen! Hof Den Bosch heeft deze uitspraak begin 2013 vernietigd. Volgens het Hof heeft de wetgever zijn beoordelingsvrijheid niet overschreden met het verschil in behandeling van ondernemings- en privévermogen. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de continuïteit van de onderneming voorop te stellen, ook als het betalen van schenk- of erfbelasting niet op betalingsproblemen stuit. Zie ook BelastingBelangen, april 2013: Bedrijfsopvolgingsfaciliteit: geen strijd met gelijkheidsbeginsel. De vraag of de BOF geen onterechte bevoordeling van ondernemingsvermogen inhoudt, heeft meerdere procedures opgeleverd. Financiën heeft deze geschillen gebundeld in vijf massaal-bezwaarprocedures. De Hoge Raad heeft in deze procedures recent uitspraak gedaan en – net als Hof Den Bosch – beslist dat de BOF géén discriminatie inhoudt. Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) verbieden discriminatie. Volgens beide verdragen is van discriminatie sprake als het verschil in behandeling van gelijke gevallen geen gerechtvaardigde doelstelling heeft. Of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de verschillende behandeling en het daarmee beoogde doel. Volgens de Hoge Raad is er wél een gerechtvaardigde doelstelling voor het verschil in behandeling van ondernemingsvermogen en beleggingsvermogen. De wetgever heeft de faciliteit voor het ondernemingsvermogen ingevoerd om te voorkomen dat de continuïteit van de onderneming in gevaar kan komen door de heffing van schenk- of erfbelasting bij de verkrijging van dat vermogen. De wetgever heeft hierbij met name gekeken naar een onbelemmerde voortzetting van de activiteiten van familiebedrijven, binnen de kring van de ondernemer. Met de faciliteit heeft de wetgever ook het ondernemerschap willen stimuleren. Onze Hoge Raad vindt dat doelstellingen waarmee het verschil in behandeling kan worden gerechtvaardigd. Ons hoogste rechtscollege is van oordeel dat de faciliteit niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van 1
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
deze doelstellingen: er is een redelijke verhouding tussen de faciliteit en de daarmee beoogde doelstellingen. Bij dit alles overweegt de Hoge Raad dat de fiscale wetgever in dezen een ruime beoordelingsvrijheid heeft. Het oordeel van de wetgever moet worden geëerbiedigd, tenzij het geen redelijke grond heeft. Dat laatste is niet snel het geval; het verschil in behandeling moet van dien aard zijn dat de keuze van de wetgever evident geen redelijke grond heeft. En dat is niet het geval. Commentaar Deze uitspraak is voor particulieren een forse tegenvaller. Na de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad – dat de BOF discrimineert voor zover meer dan 75% van het ondernemingsvermogen is vrijgesteld – was allerwegen de verwachting ontstaan dat de Hoge Raad zou beslissen vóór een (gedeeltelijke) vrijstelling van particulier vermogen. Zo’n uitspraak zou de schatkist zeker € 1,5 miljard hebben gekost. Staatssecretaris Weekers van Financiën is dan ook erg tevreden met de uitspraak. Het arrest is “goed nieuws voor de continuïteit van ondernemingen”. Het sleutelwoord in dit arrest van de Hoge Raad is ‘evident’. Het verschil in behandeling van ondernemingsvermogen en niet-ondernemingsvermogen – én de onderbouwing daarvan – moet evident onredelijk zijn om van verboden discriminatie te kunnen spreken. En zover wil de Hoge Raad niet gaan. De landelijk directeur van de Belastingdienst/Particulieren heeft op 4 december collectief uitspraak gedaan op alle bezwaarschriften tegen de aanslagen schenk- en erfbelasting over deze kwestie die eerder als massaal bezwaar zijn aangewezen: alle bezwaarschriften zijn afgewezen.
2
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De toekomst van pensioen in eigen beheer 23 december 2013 Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft op 6 december jl. de lang verwachte brief naar de Tweede Kamer gezonden over de toekomst van het pensioen in eigen beheer. De staatssecretaris geeft in de brief zijn visie op de oudedagsvoorziening van de ondernemer. Hij neigt tot de conclusie dat het opbouwen van een pensioenreserve in eigen beheer het beste kan worden gestructureerd door een fiscale oudedagsreserve in de BV te introduceren. Die reserve moet dan wel geheel los komen te staan van het arbeidsrecht en de loonheffing. De staatssecretaris wil de mogelijke aanpassingen van het pensioen in eigen beheer graag volgend jaar met het parlement bespreken. Staatssecretaris Weekers geeft in zijn brief allereerst een opsomming van de vele knelpunten van de huidige wettelijke regeling voor het pensioen in eigen beheer. Die knelpunten zijn eerder in BelastingBelangen uitgebreid aan de orde gesteld. Zie ook BelastingBelangen, april 2011: Dividend of afkoop pensioen; BelastingBelangen december 2011: Stoppen met pensioen in eigen beheer, en BelastingBelangen augustus 2010: Pensioen in eigen beheer? Indexatie schrappen. Grootste knelpunt is dat de fiscale regels voor de waardering van de pensioenverplichting fors afwijken van de commerciële regels. De fiscale waardering moet verplicht plaatsvinden met 4% rekenrente, waar professionele verzekeraars de actuele marktrente van nog geen 2% aanhouden; professionele verzekeraars houden veelal een leeftijdterugstelling aan van zes jaar, indexatieclausules in oudere pensioenbrieven zijn niet meer te verzekeren ofwel onbetaalbaar en het risico van vooroverlijden vergt een stevige buffer als dat niet is herverzekerd. Door al deze verschillen is de fiscale waarde van de pensioenverplichting fors lager dan de werkelijke waarde van de verplichting. Als het vermogen van de BV ontoereikend is om dat verschil met de commerciële waardering van de pensioenverplichting af te dekken, kan de BV geen dividend uitkeren. Gebeurt dat toch, dan kan de inspecteur concluderen tot een fictieve afkoop van het pensioenkapitaal en dat vergt een belastingheffing van 52% belasting plus 20% revisierente over de commerciële waarde van de pensioenverplichting. Duidelijk zal zijn dat dit verschil in waardering ook bij echtscheiding tot dramatische gevolgen kan leiden. De verplichting tot verevening van de pensioenrechten kan onbetaalbaar duur uitpakken. De staatssecretaris onderkent in zijn brief diverse richtingen voor een oplossing. Niets doen, de knelpunten als een gegeven aanvaarden, is geen optie. Dat geldt ook voor de "theoretische" optie tot het afschaffen van de opbouw van pensioen in eigen beheer. Uitgangspunt moet blijven dat de ondernemer een fiscale oudedagsvoorziening kan opbouwen waarbij de daarvoor vereiste premies beschikbaar blijven – als werkkapitaal – voor de onderneming. Financiën vindt dit een belangrijk uitgangspunt en heeft daarom drie andere oplossingsrichtingen onderzocht:
3
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
• De fiscale pensioenverplichting wordt op commerciële basis berekend, ofwel fiscaal volgt commercieel. Er mag dan rekening worden gehouden met de rentevoet die verzekeraars thans hanteren, met leeftijdsterugstellingen en toekomstige loon- en prijsstijgingen, maar niet met eventuele kosten- en winstopslagen. Veel DGA's kunnen bij deze uitwerking hun reservering in eigen beheer substantieel verhogen. En dat maakt dat deze optie onaanvaardbare budgettaire consequenties heeft. Financiën raamt de schade van deze variant op € 10 miljard, waarvan € 950 miljoen direct in het eerste jaar. • Een andere optie is om de fiscaal gewaardeerde pensioenverplichtingen aan te houden als basis voor een herrekening van de pensioenaanspraken. De DGA kan zijn pensioen dan eenmalig afstempelen op basis van de huidige fiscale waarde, zonder dat dit consequenties heeft voor de belastingheffing. De DGA krijgt daardoor lagere pensioenuitkeringen. • Nog weer een andere optie is het vervangen van het huidige systeem door de introductie van een geheel nieuwe aanpak: een fiscale pensioenreserve voor de oude dag. Uitgangspunt bij deze optie is dat de pensioengelden beschikbaar moeten blijven ter financiering van de onderneming, én dat de gereserveerde gelden bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ook daadwerkelijk worden aangewend voor de oude dag. Bij deze opzet is er geen sprake meer van een pensioenaanspraak in de zin van de loonbelasting, zodat op het bedrag van de reserve geen claim van de loonheffing rust. Op de pensioendatum valt de reserve vrij ten gunste van de winst. Deze vrijval kan worden voorkomen door met de gereserveerde middelen een lijfrente aan te kopen. De staatssecretaris denkt dat de derde variant het meest tegemoet komt aan de wens van de ondernemer om de voor de oude dag gereserveerde gelden beschikbaar te houden voor de financiering van de onderneming. Bij deze optie blijft het ook mogelijk om het pensioen onder te brengen bij een verzekeraar of bij een stichting. Commentaar Het pensioendossier van de DGA gaat ons ook volgend jaar nog heel wat hoofdbrekens opleveren. Financiën wil graag dat veel DGA’s volgend jaar hun BV dividend laten uitkeren – met 3% korting over een dividend van maximaal € 250.000 per houder van een aanmerkelijk belang – om daarmee versneld ruim 1 miljard belastingopbrengst te incasseren. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Belastingplan 2014: AB-tarief in 2014 naar 22%. Die belastingopbrengst lijkt echter slechts haalbaar als de problematiek van het pensioen in eigen beheer nog in de eerste helft van 2014 wordt opgelost. Wij zijn benieuwd......
4
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Box 3 is vaak geen pretbox.... 24 december 2013 Heeft u spaargeld in box 3 staan? Tegen een rentevergoeding van zo’n 1,5%? Bedenk dan wel dat de belastingdruk op die rente 80% is. U betaalt in box 3 belasting over een forfaitair rendement van 4%, tegen een vast tarief van 30%. Dat komt uit op 1,2% heffing. Als u de inflatie meerekent, kwijnt uw spaargeld weg. Voorkom de 80% belastingdruk, door te gaan beleggen tegen een hoger rendement, of – als u een BV heeft – door het spaargeld in uw BV te stoppen. Graag nog vóór 31 december: dat scheelt u een keer de vermogensrendementsheffing.
5
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Betalingsonmacht tijdig melden 23 december 2013 De bestuurder van een BV moet de betalingsonmacht van zijn BV tijdig bij de Belastingdienst melden om zijn bestuurdersaansprakelijkheid te beperken. Na een tijdige melding is de bestuurder nog slechts in privé aansprakelijk te stellen als de ontvanger aantoont dat het niet betalen van de belasting het gevolg is van kennelijk onbehoorlijk bestuur van de bestuurder, in de drie jaren voorafgaand aan de melding. Voor veel ondernemers is het niet duidelijk op welk tijdstip de melding van betalingsonmacht moet worden gedaan wil die nog tijdig zijn. Kan of moet dat in de afdrachtfase, of toch in de naheffingfase? Een recente uitspraak van Hof Amsterdam schept duidelijkheid. Constant Uitslag was bestuurder van BV X. De aandelen in BV X werden op 17 september 2010 aan een derde verkocht; Uitslag trad toen af als bestuurder. BV X had in september/oktober 2009 de maandaangiften loonheffing over de voorgaande tijdvakken in één keer ingediend. Dat kwam omdat het LB-nummer dat BV X bij de Belastingdienst had aangevraagd pas in september/oktober 2009 – na herhaald aandringen – was geactiveerd. BV X kon daardoor de aangifte niet eerder indienen. De Belastingdienst had daarop de loonheffing over de voorgaande perioden nageheven; de naheffingsaanslagen waren conform de ingediende aangiften opgelegd. De ontvanger stelde Uitslag in maart 2011 aansprakelijk voor € 24.088 aan onbetaalde naheffingsaanslagen loonheffing van BV X, over de maanden augustus 2008 tot en met maart 2009. Volgens de ontvanger had hij als bestuurder van de BV verzuimd de betalingsonmacht tijdig te melden. Constant Uitslag verzette zich tegen de aansprakelijkstelling. Rechtbank Haarlem besliste dat de bestuurder terecht aansprakelijk was gesteld. Uitslag ging tegen die uitspraak in beroep bij Hof Amsterdam. Het Hof stelde vast dat BV X de maandaangiften loonheffing over de voorgaande tijdvakken in september/oktober in een keer had ingediend en dat de naheffingsaanslagen conform de ingediende aangiften waren opgelegd. De verschuldigde belasting volgens de naheffingsaanslagen was gelijk aan de belasting die volgens de aangiften had moeten worden afgedragen. Dat betekende dat bestuurder Uitslag de betalingsonmacht van BV X had moeten melden binnen de afdrachtfase, ofwel binnen twee weken nadat de verschuldigde belasting hadden moeten zijn afgedragen of voldaan. Een melding binnen de naheffingfase, binnen twee weken na het opleggen van de naheffingsaanslag, is slechts tijdig als die aanslag is opgelegd omdat de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting die op aangifte had moeten worden afgedragen. Het feit dat BV X de aangiften loonheffing niet eerder had kunnen indienen – omdat de Belastingdienst haar niet eerder een LB-nummer had toegekend – deed daar niet aan af. De vertraagde toekenning van het LB-nummer kon volgens het Hof hoogstens de verplichting tot het tijdig doen van aangiften wegnemen, niet de verplichting om de verschuldigde loonheffing tijdig af te dragen. BV X had de betalingsonmacht daarom in de afdrachtfase moeten melden. Het Hof stelde vast dat Uitslag als bestuurder van de BV ook in privé aansprakelijk kon worden gesteld voor de boeten wegens het betalingsverzuim, de te late afdracht van de loonheffing. Het was hem als bestuurder te 6
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
verwijten dat BV X deze boeten moest betalen, en daarom was hij daarvoor terecht in privé aansprakelijk gesteld. Voor de invorderingskosten – de kosten van de aanmaning en de betekening daarvan – én de invorderingsrente lag dat anders. Deze kosten en rente waren berekend over tijdvakken waarop Uitslag geen bestuurder meer van BV X was, en daarom kon hij daar niet voor aansprakelijk worden gesteld. Commentaar Voor de bestuurder van een BV is een tijdige melding van de betalingsonmacht van groot belang. Als die melding niet tijdig wordt gedaan, kan een privé aansprakelijkstelling volgen. Het vaststellen van het tijdstip waarop een melding tijdig – geldig – is gedaan, is niet altijd even gemakkelijk. Hoofdregel is dat melding van de betalingsonmacht moet plaatsvinden binnen twee weken nadat de verschuldigde belasting afgedragen had moeten zijn. Voor naheffingsaanslagen geldt een ruimere termijn: de melding is tijdig als die plaatsvindt binnen twee weken na het opleggen van de naheffingsaanslag. Maar deze termijn binnen de naheffingfase geldt slechts als de naheffingsaanslag is opgelegd omdat de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting die op aangifte had moeten worden afgedragen. De Hoge Raad heeft deze wettelijke regeling op wezenlijke punten aangevuld. Zo vervalt de meldingsplicht als de ontvanger van ‘s rijks belastingen al op de hoogte is van de betalingsonmacht van de BV. En de verruimde meldingstermijn van de naheffingsaanslag vervalt als de BV eerder een onjuiste aangifte heeft gedaan en de bestuurder dat kan worden verweten. Dan geldt weer de hoofdregel dat een geldige melding in de afdrachtfase moet zijn gedaan. Het Hof herhaalt in deze uitspraak een oud arrest van de Hoge Raad dat de vertraagde toekenning van een LB-nummer geen excuus is voor een niet-tijdige afdracht van loonheffing. Het kan hooguit een excuus zijn voor een niet-tijdige aangifte. Voor de melding van betalingsonmacht zie de site van de Belastingdienst: Melding Van betalingsonmacht bij bij belastingen en premies (PDF).
7
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Gedogen van bewoning: geen schenking 22 december 2013 Rechtbank Zeeland –West-Brabant heeft recent beslist dat er geen sprake is van een schenking als ouders hun zoon met zijn gezin voor niets in hun huis laten wonen. Bij het gedogen van de – gratis – bewoning is geen sprake van schenking omdat de ouders niet verarmen. En dat is essentieel bij een schenking: de ene partij, de gulle gever, moet verarmen, de andere partij, de begiftigde, moet worden verrijkt. Beau Ter Ham woonde met zijn gezin sinds 2010 gratis in een huis dat eigendom was van zijn ouders. Beau had met zijn ouders afgesproken dat hij daar met zijn gezin gratis mocht wonen, maar dat hij geen enkel huurrecht – met bijbehorende huurbescherming – verkreeg. Zijn ouders behielden de volledige beschikkingsmacht over hun woning: zij konden op elk door hen te bepalen tijdstip Beau en zijn gezin uit de woning zetten. Toen de inspecteur de gratis bewoning constateerde merkte hij dat aan als een schenking, van de ouders aan hun zoon. Hij stelde de schenking vast op € 49.428, de huurwaarde van de woning voor 2010. Beau was het daar niet mee eens: hij stelde beroep in tegen de aanslag schenkbelasting bij de Rechtbank Zeeland-West Brabant. De rechtbank stelde Beau in het gelijk. Door het gedogen van de gratis bewoning waren Beau en zijn gezin bevoordeeld, maar voor zijn ouders was geen sprake van een verarming. Beau’s verrijking kwam niet ten laste van zijn ouders, hun vermogen was niet verminderd. De waarde van de woning was door de gedoogde gratis bewoning niet verminderd. De ouders hadden geen gebruiksrecht afgestaan, maar slechts het feitelijke gebruik van dag tot dag. Zij hadden de volledige beschikkingsmacht over de woning behouden; zij konden hun zoon en zijn gezin op elk door hen gewenst moment uit de woning zetten. Dat dit niet waarschijnlijk was, betekende volgens de Rechtbank niet dat hun zoon een recht van gebruik en bewoning of een huurrecht had verkregen. Het feit dat de ouders € 49.428 aan huur hadden kunnen ontvangen, deed niet ter zake: zij hadden die huur niet bedongen noch ontvangen: de € 49.428 had nooit tot hun vermogen behoord zodat zij dat bedrag niet hadden kunnen wegschenken. De Rechtbank besliste dat het gedogen van de bewoning geen belastbare schenking was: het beroep werd gegrond verklaard. Commentaar Deze uitspraak kan in familieverband profijtelijk worden toegepast. Rechtbank Zeeland beslist aanzienlijk gunstiger dan Hof Arnhem enkele jaren geleden in een vergelijkbare zaak. Die procedure ging over een zoon die zijn ouders een woning verhuurde voor een prijs ver onder de marktwaarde. Hof Arnhem concludeerde tot een schenking van maar liefst € 900.000! Zie ook BelastingBelangen, juni 2008: Vriendendienst in de familiesfeer blijkt schenking van € 900.000! Hét verschil tussen beide procedures is dat in de Arnhemse zaak de ouders een huurrecht hadden, terwijl in de procedure voor Rechtbank Zeeland – West-Brabant de zoon geen enkel recht op de (gratis) bewoning had. De rechtbank vindt het mislopen van de huur geen schenking. De wet verbindt ook geen gevolgen aan het missen van huurinkomsten. Dat is anders voor rente-inkomsten. Als ouders rente mislopen doordat zij hun kind een renteloze, direct opeisbare lening verstrekken, moet over die lening sinds 1 januari 2010 een zakelijke rente van 6% worden vergoed. Gebeurt dit niet, dan fingeert de wet een schenking.
8
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Breng uw woon-werkpand over naar de zaak 24 december 2013 Heeft u, ondernemer/vrije beroeper, uw woon-werkpand tot uw privévermogen gerekend? En ziet u dat pand steeds verder in waarde dalen? Die waardedaling moet u in privé nemen, die is fiscaal niet aftrekbaar. Dat kunt u veranderen, door uw woon-werkpand over te brengen naar uw ondernemings- of praktijkvermogen. Zo’n herziening van de vermogensetikettering is toegestaan bij een ingrijpende wijziging van omstandigheden. En die kan gecreëerd worden. Als u dat nog vóór het jaareinde regelt, kan uw pand op 1 januari 2014 tot uw ondernemingsvermogen behoren. Ga met uw adviseur na welke mogelijkheden er in uw situatie voorhanden zijn.
9
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Afschaffen stamrechtvrijstelling: de overgangsregeling 22 december 2013 De stamrechtvrijstelling in de loonbelasting wordt per 1 januari 2014 afgeschaft. De werknemer die bij zijn ontslag een ontslaguitkering – een gouden handdruk – ontvangt, moet daarover vanaf 1 januari 2014 direct met de fiscus afrekenen. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Stamrechtvrijstelling bij ontslag afgeschaft. De werkgever en werknemer die de stamrechtvrijstelling nog dit jaar willen benutten voor een lopende ontslagprocedure moeten haast maken en nog dit jaar diverse maatregelen treffen. De stamrechtvrijstelling biedt de mogelijkheid om de belastingheffing over een ontslaguitkering lange tijd uit te stellen. Als de ‘gouden handdruk’ wordt omgezet in een recht op periodieke uitkeringen, een stamrecht, wordt de belastingheffing uitgesteld tot het tijdstip waarop die periodieke uitkeringen worden ontvangen. De ontslagen werknemer kan dat stamrecht onderbrengen in een eigen BV. Zo’n stamrecht-BV biedt naast uitstel van belastingheffing ook de mogelijkheid om de ontslagvergoeding te gebruiken voor het opstarten van een eigen onderneming. De wet stelt diverse voorwaarden aan deze doorschuiffaciliteit: zie ook BelastingBelangen, augustus 2010, Volledige ontslagvergoeding naar stamrecht-BV? De stamrechtvrijstelling kan worden benut voor een op 31 december 2013 ‘bestaand’ stamrecht. Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft bij de parlementaire behandeling van het Belastingpakket 2014 aangegeven welke overgangsregeling hierbij van toepassing is. De stamrechtvrijstelling kan nog worden benut als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: • De ontslagdatum moet op 31 december 2013 vaststaan. • Het ontslag moet zijn aangezegd vóór 1 januari 2014 en binnen een korte termijn worden uitgevoerd. Van een korte termijn is in ieder geval sprake als de wettelijke opzegtermijn (met een maximum van zes maanden) wordt aangehouden. • De aard en omvang van de (vrijgestelde) aanspraak op een stamrecht moet op 31 december 2013 voldoende bepaald of bepaalbaar zijn. Dat betekent dat vóór 1 januari 2014 een stamrechtovereenkomst moet zijn getekend. Hieruit moet blijken dat de werkgever aan zijn werknemer een aanspraak toekent op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon. • Uit de stamrechtovereenkomst moet blijken dat het bedrag voor de financiering van de aanspraak wordt ondergebracht bij een in de wet aangewezen aanbieder.
Commentaar Haastwerk kan lonend zijn: door de stamrechtvrijstelling te benutten wordt de belastingheffing over de ontslaguitkering langdurig uitgesteld en dat kan een substantieel tariefs- en rentevoordeel opleveren.
10
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Excessief pensioen: volledig of alleen bovenmatig deel belast 22 december 2013 De directeur-grootaandeelhouder die pensioen in eigen beheer opbouwt, moet er voor waken dat zijn pensioenrechten niet bovenmatig zijn. Als de pensioenrechten niet (meer) fiscaal toelaatbaar zijn, kan de inspecteur de pensioenaanspraak direct volledig in de belastingheffing betrekken. De wet behandelt dat als een fictieve afkoop, en dat pakt erg duur uit: 52% loon- of inkomstenbelasting, plus 20% revisierente over de commerciële waarde van de pensioenaanspraak. Rechtbank Gelderland heeft die strafexercitie in een recente uitspraak beperkt: als de pensioentoezegging bovenmatig is geworden door een wetswijziging, en niet door een handeling van de BV of de DGA, moet de belastingheffing beperkt blijven tot het bovenmatige deel van de pensioenrechten. Staatssecretaris Weekers van Financiën is het daar niet mee eens. BV X had haar directeur Enzo Nooitmeer pensioenrechten toegekend die in eigen beheer werden opgebouwd. De pensioenrechten waren vastgelegd in een pensioenbrief van 25 september 1998. Die pensioenregeling voldeed niet aan de nieuwe wettelijke regels – het Witteveenkader – die per 1 juni 1999 werden ingevoerd: de pensioenregeling kende geen afkoopverbod en de pensioenopbouw was hoger dan toegestaan. BV X moest op grond van overgangsrecht haar pensioenregeling vóór 1 juni 2004 aanpassen. Toen dat niet op tijd gebeurde, belaste de inspecteur de volledige pensioenaanspraak. BV X en DGA Nooitmeer verzetten zich daartegen. Zij stelden dat er al vóór 1 juni 2004 mondeling een gewijzigde pensioenregeling was overeengekomen. Dat onderbouwden zij met een offerte van pensioenadviseur Z van mei 2004 waarin de BV en DGA werden gewezen op de verplichting tot aanpassing van de pensioenregeling. Rechtbank Gelderland vond het niet aannemelijk dat de pensioenregeling tijdig, voor 1 juni 2004, was aangepast. Voor die aanpassing moest een nadere schriftelijke overeenkomst worden gesloten en dat was op 31 mei 2004 nog niet gebeurd. Verder was in de pensioenbrief expliciet opgenomen dat iedere wijziging van de pensioenaanspraak in een aanvullende pensioenbrief zou worden vastgelegd. En ook dat was in mei 2004 nog niet gebeurd. Toch stelde de rechtbank de BV X en haar DGA in het gelijk. De rechtbank besliste dat de wettelijke sanctie – de fictieve afkoop – beperkt moest blijven tot het bovenmatige gedeelte van de opgebouwde pensioenaanspraken. Dat de pensioenregeling niet langer fiscaal toelaatbaar was, was niet te wijten aan het ingrijpen of handelen van BV X of de pensioengerechtigde DGA, maar het gevolg van het niet-tijdig aanpassen van de pensioenregeling aan de nieuwe wettelijke regeling voor pensioenen in eigen beheer. De rechtbank was er van overtuigd dat er geen sprake was van het bewust achterwege laten van een aanpassing van de pensioenregeling. Staatssecretaris Weekers heeft in een onderschrift bij deze uitspraak laten weten dat daartegen geen hoger beroep zal worden ingesteld (de aanslag is op andere gronden vernietigd). Daar kan en mag niet uit worden afgeleid – zo meldt de staatssecretaris nadrukkelijk – dat hij het eens is met de uitspraak van de rechtbank dat bij een overschrijding van de wettelijke grenzen slechts het bovenmatige deel van de pensioenaanspraak kan worden belast. De belastingwet en de wetsgeschiedenis bieden geen aanknopingspunten voor dat standpunt. Ook de Hoge Raad heeft zo’n splitsing van de pensioenaanspraken in een oudere uitspraak afgewezen. Commentaar Deze uitspraak en het contraire standpunt van de staatssecretaris zijn voor de praktijk van groot belang. De pensioenwetgeving is de laatste jaren herhaaldelijk ingrijpend aangepast, en bij iedere aanpassing moet de DGA zijn pensioenbrief weer aanpassen. Goede kans dat de DGA of zijn adviseur er een of meer gemist hebben. Met deze uitspraak kan de fiscale schade worden beperkt, maar Financiën denkt daar anders over. Deze kwestie zal ongetwijfeld tot nadere rechtspraak leiden.
11
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Per 1 januari 2014 wijzigt de pensioenwetgeving opnieuw. Zie ook BelastingBelangen; Eindejaartips voor ondernemers met een BV: Pas uw pensioenbrief aan en in dit nummer DGA-pensioen: voorkom een megaboete.
12
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Betaal uw LB / BTW op tijd 24 december 2013 Per 1 januari 2014 worden de straffen voor het opzettelijk niet tijdig betalen van de loon- en omzetbelasting aangescherpt. Het kabinet heeft een strafrechtelijke aanpak ingevoerd: de niet tijdige betaling kan bestraft worden met een gevangenisstraf van maximaal 6 jaar, of een boete die kan oplopen tot maximaal € 78.000. Slepen met de loon- en omzetbelasting wordt zo wel erg risicovol. U bent gewaarschuwd. Van de vereiste opzet is uiteraard geen sprake bij goedwillende ondernemers die al dan niet tijdelijk in betalingsproblemen zitten en tijdig uitstel van betaling hebben gevraagd voor de afdracht van de loon- of omzetbelasting.
13
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Snijgroen: vrijgestelde winst uit bosbedrijf 21 december 2013 Voordelen uit bosbedrijf zijn vrijgesteld van belastingheffing. Van een bosbedrijf – in fiscale zin – is sprake als het intact houden van het opgaande hout op de voorgrond staat. De omvang van het bos is niet van belang; een fiscaal bos kan uit één of slechts enkele bomen bestaan. Dat maakt de bosbouwvrijstelling ook interessant voor ondernemers die geen bosbouwer zijn, maar die enkele bomen op hun bedrijfsterrein als bos in stand houden. Daarbij is niet van belang of dat bos dienstbaar is aan het bedrijfsproces van de onderneming, zo heeft de Hoge Raad recent beslist. Vader en zoon Stek exploiteerden een tuindersbedrijf in firmaverband. Zij kweekten potplanten voor de verkoop. Daarnaast hadden zij op het bedrijfsterrein meerdere kronkelwilgen staan: die bomen snoeiden zij, het snijgroen verkochten ze op de veiling. Vader en zoon Stek claimden in hun aangiften IB 2007 de bosbouwvrijstelling op een deel van hun winst. Zij stelden dat het resultaat van de verkopen van snijgroen onder de bosbouwvrijstelling kon worden gerangschikt, en derhalve vrijgesteld was van belastingheffing. Rechtbank Den Haag weigerde de toepassing van de bosbouwvrijstelling: zie ook BelastingBelangen, juni 2011: Bomen snoeien, snijgroen verkopen: geen bosbouwvrijstelling. Hof Den Haag en in cassatie de Hoge Raad verleenden de vrijstelling wél. Voor toepassing van de bosbouwvrijstelling is niet meer vereist dan dat bij de exploitant van het bos het intact houden van het opgaand hout op de voorgrond staat. En dat was het geval, zo had het Hof feitelijk vastgesteld. De kronkelwilgen en struiken stonden al jarenlang in de volle grond op een perceel van vader en zoon Stek. Het opgaande hout werd intact gehouden, de zijtakken werden gesnoeid en voor zover bruikbaar, als siertakken – snijgroen – verkocht, meestal op de veiling. De staatssecretaris verzette zich tegen toepassing van de vrijstelling. Hij stelde zich op het standpunt dat het aanhouden van een bos niet dienstbaar was aan het bedrijfsproces van het tuindersbedrijf van belanghebbenden. Hun bedrijfsactiviteiten moesten vergeleken worden met een boomkwekers- en fruitteeltbedrijf, en uit de wetsgeschiedenis bleek overduidelijk dat de wetgever de bosbouwvrijstelling voor dergelijke bedrijven had afgewezen. De Hoge Raad wees dat verweer af. Voor de toepassing van de bosbouwvrijstelling is het niet van belang of het aanhouden van een bos dienstbaar is aan het bedrijfsproces van de onderneming, vereist is slechts dat bij de exploitant van het bos het intact houden van het opgaande hout op de voorgrond staat. De Raad verwierp ook de vergelijking met boomkwekers- en fruitteeltbedrijven. Die bedrijven richten zich op iets anders dan houtwinning uit een bos. Dat de wetgever die bedrijven de bosbouwvrijstelling niet wilde toekennen betekende niet dat de wetgever een beperkte toepassing van de bosbouwvrijstelling voor ogen stond. De Hoge Raad wees het beroep in cassatie van de staatssecretaris af en stelde belanghebbenden in het gelijk. Commentaar Na jaren procederen krijgt belanghebbende toch zijn zin, en kan de winst op de verkoop van snijgroen belastingvrij worden geïncasseerd. Dit groene arrest is een duidelijke aansporing voor de aanleg en instandhouding van vele fiscale bossen op bedrijfsterreinen.
14
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Direct ingaande lijfrente: verplicht winst nemen? 24 december 2013 Vorig jaar heb ik mijn eenmanszaak omgezet in een BV. Bij de inbreng in BV heb ik voor de stakingswinst (na aftrek van de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling) een lijfrente bij de BV bedongen. Dat moest een direct ingaande lijfrente zijn vanwege de hogere vrijstelling. Mijn adviseur heeft de lijfrente-uitkeringen berekend op basis van de (lage) marktrente, het u-rendement minus 0,5%. Ultimo 2012 moet de BV de verplichting om die lijfrenten uit te keren waarderen op basis van een rekenrente van 4%. Die rentevoet is een stuk hoger dan de rente voor de berekening van de direct ingaande lijfrente-uitkeringen. Gevolg: een forse vrijval van de verplichting. En dat is belastbare winst! Is die winstneming te vermijden? Antwoord De berekeningen zijn correct uitgevoerd: de lijfrente-uitkering moet met de actuele marktrente worden berekend, en de fiscale waarde van de lijfrenteverplichting moet – de wet schrijft dat voor – met 4% worden berekend. De lage markrente levert een relatief lage lijfrente-uitkering op, en die lagere uitkering vormt de basis voor de berekening van de lijfrenteverplichting in de BV. Het grote verschil tussen de marktrente en de wettelijk voorgeschreven rekenrente voor pensioen- en lijfrenteverplichtingen is de oorzaak van de lage waardering, de vrijval van de verplichting. Wellicht kunt u de vrijval nog wat beperken door de rentevoet voor de berekening van de lijfrente-uitkeringen wat hoger te stellen. Het u-rendement minus 0,5% is aan de lage kant. In uw situatie ontstaat de vrijval van de lijfrenteverplichting enkel en alleen door een omrekening. Er is geen sprake van een transactie of een handeling in het economisch verkeer die de herrekening veroorzaakt. Anders gezegd: u heeft de vrijval niet veroorzaakt, en u heeft die ook niet kunnen voorkomen. Financiën wil in zo’n situatie er nog wel eens goedkeuren dat de verplichte winstneming achterwege kan blijven. Het gaat dan om een toepassing van de hardheidsclausule. Vraag uw adviseur om zo’n verzoek in te dienen. Onder het motto ‘nee heb je, ja kun je krijgen’ kunt u daar alleen maar beter van worden.
15
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Onbetaalde facturen: pas op met een betalingsregeling 24 december 2013 Hebt u afnemers die hun facturen niet betalen? Dan kunt u de BTW op die facturen terugvragen bij de Belastingdienst, en wel op het tijdstip dat redelijkerwijs komt vast te staan dat de afnemer niet zal betalen. Let op: als u met uw wanbetalende afnemer afspreekt dat hij zijn schuld in meerdere (jaar)termijnen mag voldoen, raakt u het recht op de BTW-teruggave kwijt. Het omzetten van de direct opeisbare vordering in een lening wordt voor de BTW aangemerkt als een betaling.
16
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Verhuur parkeerplaatsen en garageboxen: BTW vrij? 24 december 2013 Een van mijn relaties is actief op zoek naar beleggingsobjecten, met name naar te verhuren parkeerruimte, in grotere steden in het westen van het land. Denk aan parkeerplaatsen, garageboxen, loodsen etc. Bij gesprekken met potentiële verkopers blijkt keer op keer dat de BTW-heffing op de verhuur van parkeerruimte erg verschillend is ingevuld. Garageboxen die zonder BTW worden verhuurd, loodsen voor de stalling van caravans met BTW, en parkeerplaatsen bij een bedrijfsgebouw weer zonder BTW. Hoe zit het met de BTW-heffing op de verhuur van parkeerplaatsen? Is dat BTW-vrij vanwege de BTW-vrijstelling voor verhuur van onroerende zaken? Of is die verhuur juist BTW-belast? Antwoord Hoofdregel is dat de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen – net als de verhuur van lig-/bergplaatsen voor vaartuigen – belast is met BTW. Deze BTW-belaste verhuur vormt een uitzondering op de algemene BTW-vrijstelling voor de verhuur van onroerende zaken. De BTW-belaste verhuur van parkeerruimten voor voertuigen ziet niet alleen op het stallen van auto’s en motoren, maar ook op het stallen van aanhangwagens of caravans. Daarbij moet het begrip ‘parkeerruimte’ ruim worden opgevat. Twee categorieën zijn te onderscheiden: • onroerende zaken die naar hun aard en qua inrichting bestemd zijn om als parkeerruimte voor voertuigen te worden gebruikt. Denk aan garages, garageboxen en dergelijke. Ook zwerfparkeerplaatsen – die niet voor exclusief parkeergebruik zijn bestemd – vallen hieronder. Een uitzondering geldt als partijen het gebruik als parkeerruimte expliciet contractueel hebben uitgesloten. Dan is de verhuur BTW-vrij. Bij geschillen over deze kwestie kijkt de belastingrechter primair naar de aard en inrichting van de opstallen: een tijdelijk gebruik als opslagruimte betekent niet dat geen BTW verschuldigd is. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2012: Verhuur van garageboxen: BTW belast? • onroerende zaken die naar hun aard niet zijn bestemd om als parkeerruimte voor voertuigen te worden gebruikt, maar waarbij partijen dat gebruik juist wel voor een bepaalde periode zijn overeengekomen. Denk aan een weiland, een loods of kassen die voor een kortere periode expliciet voor gebruik als parkeerterrein of caravanstalling worden verhuurd.
Als de verhuur van de parkeerruimte nauw samenhangt met de verhuur van een woning of een kantoorgebouw gaat de verhuur van de parkeerruimte op in de verhuur van dat pand. Als de verhuur van dat pand BTW-vrijgesteld is, dan gaat de verhuur van de parkeerruimte mee in de BTW-vrijstelling. Dat is het geval als: • de parkeerruimte en het kantoorgebouw en/of woning deel uitmaken van hetzelfde gebouwencomplex (of in de directe nabijheid liggen); én • door dezelfde eigenaar aan dezelfde huurder worden verhuurd.
17
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Woning en bijgebouwen naar privé: aftrek zelfbewoning? 24 december 2013 Begin volgend jaar ga ik mijn onderneming staken. Ik heb jarenlang een B&B-onderneming aan huis geëxploiteerd, in mijn woonhuis en in enkele bijgebouwen. Ik stop er mee omdat de business flink is teruggelopen. Bij het staken van de onderneming zal ik mijn woonhuis en de bijgebouwen moeten overbrengen van het ondernemingsvermogen naar privévermogen. Dat leidt waarschijnlijk tot een fiscaal verlies: ik denk dat het vastgoed een lagere waarde heeft dan de resterende fiscale boekwaarde. Dat hangt vooral af van de vraag of en zo ja, welke aftrek wegens zelfbewoning wordt toegestaan bij de waardering van de panden. Krijg ik die aftrek alleen voor het woonhuis, of ook voor de bijgebouwen? Antwoord Bij het overbrengen van uw woonhuis en bijgebouwen van het ondernemingsvermogen naar uw privévermogen kan – beter gezegd: moet – er rekening gehouden worden met de waardedrukkende factor wegens duurzame zelfbewoning. Financiën stelt die waardedrukkende factor op 35% van de waarde in het economisch verkeer van de woning in vrije staat. De waardedrukkende factor wegens zelfbewoning wordt in aanmerking genomen omdat die woning niet kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat. Een koper van de woning zal rekening houden met het feit dat hij de woning niet direct en in volle omvang in gebruik kan nemen. En daarom aan die woning een lagere waarde toekennen. De waardedrukkende factor wegens zelfbewoning kan zich ook voordoen bij andere onroerende zaken dan de woning zelf, zoals bijgebouwen. Maar dat is slechts het geval als die ruimten ten tijde van het staken van de onderneming min of meer duurzaam voor woondoeleinden worden gebruikt. Is dat niet het geval, dan kan een koper die opstallen wel direct en in volle omvang in gebruik nemen. Voor de berekening van de stakingswinst kunt u uitgaan van een waardedrukkende factor van 35% van de leegwaarde van de woning. Die aftrek kunt u ook voor de bijgebouwen aanhouden, mits die ruimten door u mede voor uw privé woondoeleinden worden gebruikt ten tijde van het staken van de onderneming.
18
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pak de KIA 24 december 2013 Heeft u dit jaar weinig geïnvesteerd? Blijft u onder de drempel van de kleinschaligheidsaftrek van € 2.300? Dan doet u er verstandig aan de in 2014 geplande investeringen naar voren te halen en die nog dit jaar te doen. Zeker als u met de investeringen in 2014 wederom onder de drempel blijft. Twee jaar € 2.300 investeren levert geen aftrek op, een keer € 4.600 geeft dit jaar een aftrek van 28%, ofwel een aftrekpost van € 1.288.
19
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Schenk € 100.000 belastingvrij aan...... wie u maar wil 23 december 2013 Per 1 oktober 2013 is er een vrijstelling van € 100.000 in de schenkbelasting ingevoerd. De vrijstelling kent maar één voorwaarde: de begiftigde moet het geschonken bedrag gebruiken voor de koop, verbetering of onderhoud van een eigen woning, ofwel om de eigenwoningschuld (deels) af te lossen. Verdere voorwaarden zijn er niet: iedereen kan iedereen een ton belastingvrij schenken, mits de verkrijger dat geld maar voor de eigen woning gebruikt. De € 100.000 vrijstelling is tijdelijk en geldt tot 1 januari 2015. Er is veel belangstelling voor de nieuwe vrijstelling. De toepassing daarvan roept vragen op, en die worden in deze special beantwoord. Een tijdelijke vrijstelling van € 100.000 De wetgever heeft de nieuwe vrijstelling van € 100.000 vormgegeven als een tijdelijke verruiming van de eenmalig extra verhoogde vrijstelling (van € 51.407) voor schenkingen van ouders aan kinderen. Zie het kader aan het slot van deze special: Vrijgesteld schenken: van ouders naar kinderen. Deze vrijstelling is verhoogd tot € 100.000, en de eisen van het familieverband (ouder – kind) én de leeftijd van de begiftigde (tussen de 18 en 40 jaar) zijn geschrapt. Dat betekent dat iedereen vanaf 1 oktober 2013 éénmalig tot € 100.000 aan een ander vrij van schenkbelasting kan schenken, als de begiftigde het bedrag van de schenking maar gebruikt voor een eigen woning. Deze verruimde vrijstelling geldt tot en met 31 december 2014.
De vrijstelling tot € 100.000 kan uitsluitend worden benut voor een eigen woning (in fiscale zin: de woning die de belastingplichtige en de personen die tot zijn huishouden behoren als hoofdverblijf ter beschikking staat) die tot het privévermogen behoort. De vrijstelling kan derhalve niet worden benut voor een vakantiewoning, of voor een woning die op de balans van een onderneming staat. De vrijstelling van € 100.000 valt niet onder de 180 dagenregeling. Als de gulle gever binnen 180 dagen na de schenking komt te overlijden, wordt de schenking niet alsnog betrokken in de erfbelasting. Voor de vrije schenking van € 100.000 is een notariële akte niet vereist. Als de schenking onderhands plaatsvindt, is het wel verstandig om de schenking vast te leggen in een schenkingsbrief. Daarin kunnen de voorwaarden van de schenking – met name het bestedingsdoel: de aanwending voor de eigen woning! – worden vastgelegd. Als de schenking herroepelijk of onder uitsluitingsclausule moet plaatsvinden kan een notariële akte goede diensten bewijzen. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2013: Uitsluitingsclausule bij schenking: wat en hoe? en BelastingBelangen, Eindejaartips 2013 voor Particulieren, november 2013: Schenk herroepelijk en bespaar schenkbelasting. Restschulden De vrijstelling van € 100.000 geldt ook voor de aflossing van een restschuld, een schuld die ontstaan is bij verkoop van de eigen woning met verlies. Dergelijke restschulden worden – na de wetswijziging per 29 oktober 2012 – aangemerkt als een aparte categorie schulden in box 1, mét aftrekbare rente. Zie ook 20
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
BelastingBelangen, december 2012: Restschuld eigen woning: 10 jaar aftrek van rente en kosten. De Tweede Kamer heeft – bij amendement – afgedwongen dat de vrijstelling van € 100.000 ook voor ‘oude’ restschulden geldt, voor schulden die vóór 29 oktober 2012 zijn ontstaan. De verruimde vrijstelling voor de aflossing van restschulden is structureel: de vrijstelling blijft ook ná 1 januari 2015 gelden, het bedrag van de vrijstelling gaat dan wel weer terug naar € 51.407. Vragen en antwoorden In de praktijk leven veel vragen over de tijdelijk verruimde vrijstelling van € 100.000. Die worden hierna beantwoord aan de hand van voorbeeldige schenkingen door de vrijgevige familie Kleijngeld. 1. Ben Kleijngeld schenkt zijn zoon Kees in december 2013 € 100.000 voor de aflossing op zijn eigenwoningschuld. Zoon Kees woont in Nederland; hij lost de € 100.000 nog in december 2013 af op zijn hypotheekschuld. De schenking is vrijgesteld van schenkbelasting. Zoon Kees moet van deze schenking aangifte doen. De aangifte voor de schenkbelasting moet worden gedaan na afloop van het kalenderjaar waarin de schenking heeft plaatsgevonden. De termijn voor indiening van de aangifte is twee maanden. Kees moet om uitreiking van een aangiftebiljet vragen vóór 15 maart 2014. In de aangifte schenkbelasting moet Kees expliciet een beroep doen op de tijdelijk verruimde vrijstelling van € 100.000. Bij de aangifte hoeft Kees geen bewijsstukken mee te sturen waaruit blijkt dat hij het bedrag van € 100.000 gebruikt heeft voor het aflossen van de eigenwoningschuld. Als de inspecteur er om vraagt moet hij die bescheiden wél overleggen: de inspecteur kan controleren of de schenker het bedrag van de schenking daadwerkelijk heeft betaald, en dat de verkrijger dat bedrag heeft aangewend voor de eigen woning c.q. de aflossing van een restschuld. Als Kees met de schenking zijn eigenwoningschuld – een hypothecaire lening bij de bank – vroegtijdig (gedeeltelijk) aflost, kan de bank, de hypotheeknemer, hem daarvoor een boeterente in rekening brengen. De grootbanken zien daar vanaf, zo is inmiddels gebleken. De Rabobank en SNS gaan akkoord met een boetevrije aflossing. De ING en ABN AMRO ook, maar die stellen daarbij wel de voorwaarde dat hun klant een hypotheekschuld heeft die groter is dan de waarde van de woning (die ‘onder water’ staan). 2. Kees Kleijngeld is de favoriete neef van oudtante Amalia. Deze lieve tante schenkt hem € 100.000 voor de aflossing op zijn eigenwoningschuld. Kees lost ook deze € 100.000 nog in december 2013 af op zijn hypotheekschuld. De schenking is vrijgesteld: het feit dat Kees’ vader hem ook € 100.000 vrijgesteld heeft geschonken, is geen beletsel. Kees kan van meerdere personen € 100.000 vrij van schenkbelasting ontvangen. De vrijstelling is voor een begiftigde derhalve niet beperkt tot één keer € 100.000. Een begiftigde kan van één en dezelfde schenker maar één keer € 100.000 vrij van schenkbelasting ontvangen. 3. Ben Kleijngeld is onder huwelijkse voorwaarden getrouwd met Carla Kleijngeld. Carla wil hun zoon Kees ook graag € 100.000 vrij van schenkbelasting schenken, uit haar eigen vermogen. Dat gaat niet lukken, de schenking is niet vrijgesteld. De Successiewet bepaalt dat schenkingen die ouders tezamen of afzonderlijk in hetzelfde kalenderjaar doen, samengeteld worden als één schenking. Die samenvoeging geldt voor ouders. Het maakt niet uit of de ouders nog gehuwd zijn, en zo ja of zij op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. Ouders blijven ouders, ongeacht hun huwelijksgoederenregime en de status van hun huwelijk. 4. Ben Kleijngeld of zijn vrouw Carla, een van beiden, wil schoondochter Inez, de partner van Kees, € 100.000 vrij van schenkbelasting schenken. Zij besluiten hiertoe omdat Carla geen vrijgestelde schenking van € 100.000 aan zoon Kees kan doen (zie onder 3). De schenking is bestemd voor de aflossing van de hypotheek op de eigen woning waarvoor Kees en Inez gezamenlijk getekend hebben. Is de vrije schenking mogelijk? 21
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Ben en zijn vrouw Carla worden voor een schenking aan hun schoondochter niet samengeteld: zij zijn niet de ouders van schoondochter Inez. Kees en Inez worden voor de schenkbelasting als één persoon aangemerkt als zij partners zijn voor de Successiewet. Een vrije schenking van € 100.000 door Ben of Carla aan Inez is dan ook niet mogelijk als Kees en Inez getrouwd of geregistreerde partners zijn, ofwel samenwonen met een notarieel samenlevingscontract. Inez’ partner Kees heeft immers al een vrije schenking van zijn vader gehad. Als Kees en Inez samenwonen zonder samenlevingscontract, kan Ben of Carla schoondochter Inez wel een vrije schenking van € 100.000 geven. Kees en Inez zijn dan geen partners voor de successiewet. Dat zij gezamenlijk een eigen woning met hypotheek hebben, is niet van belang. Dat maakt hen partners voor de inkomstenbelasting, niet voor de schenkbelasting. Ben of Carla kan schoondochter Inez de € 100.000 desgewenst herroepelijk schenken. Zij kunnen bijvoorbeeld bepalen dat de schenking wordt herroepen ingeval Inez de samenleving met Kees beëindigt. Zie voor herroepelijk schenken: BelastingBelangen, Eindejaartips 2013 voor Particulieren, november 2013: Schenk herroepelijk en bespaar schenkbelasting. 5. Ben Kleijngeld wil ook zijn dochter Anne nog in december 2013 € 100.000 schenken voor de eigen woning. Hij bespreekt dat met haar. Anne, blij verrast, vertelt haar vader dat ze nog niet weet of ze met de € 100.000 haar huidige eigen woning zal laten verbouwen of dat ze dat geld zal gebruiken voor de koop van een nieuwe woning. De vrijgestelde schenking van € 100.000 is een voorwaardelijke schenking: de begiftigde moet het geschonken bedrag gebruiken voor de koop, verbetering of onderhoud van een eigen woning, ofwel om af te lossen op de eigenwoningschuld (of de restschuld). Als de schenking wordt gedaan voor de kosten van onderhoud of verbetering van de eigen woning van de verkrijger, dan moet de schenking plaatsvinden onder ontbindende voorwaarde. De schenking komt direct tot stand, de begiftigde moet het geschonken bedrag (krachtens de uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting) binnen twee kalenderjaren gebruiken voor dat doel. Moet de verkrijger de schenking aanwenden voor de koop van een eigen woning of de aflossing op de eigenwoningschuld, dan moet de schenking plaatsvinden onder opschortende voorwaarde. De schenking komt dan pas tot stand als de verkrijger de eigen woning daadwerkelijk heeft gekocht, dan wel op de eigenwoningschuld heeft afgelost. Het tijdstip waarop de schenking (civielrechtelijk) tot stand komt, is beslissend voor de termijn waarbinnen aangifte voor de schenkbelasting moet worden gedaan. Bij een schenking onder opschortende voorwaarde begint de wettelijke termijn (van twee maanden) voor indiening van de aangifte pas te lopen op het tijdstip dat de voorwaarde is vervuld. De verruiming van de vrijstelling tot € 100.000 is tijdelijk; per 1 januari 2015 vervalt de vrijstelling (behoudens voor aflossing van een restschuld). Dat betekent dat bij een schenking onder opschortende voorwaarde de vrijstelling enkel kan worden benut als die voorwaarde vóór 1 januari 2015 is vervuld. 6. Ben Kleijngeld wil ook zijn tweede zoon Karel € 100.000 schenken voor zijn eigen woning. Karel woont in Singapore. Ben wil de schenking van € 100.000 graag in tweeën knippen, € 30.000 in 2013 en € 70.000 in 2014. Een vrije schenking van € 100.000 is mogelijk. De vrijstelling is niet beperkt tot binnenlandse belastingplichtigen, of tot de binnen Nederland gelegen eigen woningen. Vereist is slechts dat de € 100.000 wordt gebruikt voor een eigen woning. Om de Belastingdienst in staat te stellen om te controleren of het geschonken bedrag daadwerkelijk gebruikt is voor de in het buitenland gelegen eigen woning geldt hier wel de extra voorwaarde dat die woning gelegen moet zijn in een land waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, waarin de uitwisseling van fiscale informatie is geregeld.
22
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Het splitsen van de vrijgestelde schenking van € 100.000 in twee delen - € 30.000 in 2013 en € 70.000 in 2014 – is niet mogelijk. De hoge vrijstelling is eenmalig, de begiftigde kan daarop slechts één maal een beroep doen. In de gegeven situatie kan de belastingvrije schenking wel gesplitst over 2013 en 2014 plaatsvinden als gebruik wordt gemaakt van de inhaalregeling (zie ook onder 8). Vader Ben kan in 2013 € 51.407 belastingvrij aan zijn zoon Karel schenken, mits Karel tussen de 18 en 40 jaar jong is. Karel kan voor deze schenking een beroep doen op de éénmalig extra verhoogde vrijstelling. In 2014 kan vader Ben zijn zoon Karel een schenking doen van € 48.593, het aanvullende bedrag tot € 100.000; Karel kan voor deze schenking beroep doen op de tijdelijk verhoogde vrijstelling. Een splitsing van € 30.000 in 2013 en € 70.000 in 2014 is niet mogelijk, maar € 51.407 in 2013 en € 48.593 in 2014 wel mits zoon Karel aan de gestelde leeftijdseis voldoet. 7. Vincent Kleijngeld, de broer van Ben, schenkt zijn dochter Sanne € 100.000 om de hypotheek op haar eigen woning gedeeltelijk af te lossen. Sanne wil een deel van dat geld graag voor andere doeleinden gebruiken, zij denkt aan een leuke vakantiereis naar Canada. Kan dat? Dat is mogelijk, onder voorwaarden. Als Sanne tussen de 18 en 40 jaar jong is, kan zij – met een verwijzing naar de wettelijke regeling van de vrijstelling tot inhaal van de eenmalig extra verhoogde vrijstelling (zie het kader aan het slot van deze special: Vrijgesteld schenken: van ouders naar kinderen) – € 24.676 voor andere doeleinden besteden. Het restant moet zij wél voor de eigen woning gebruiken. Voor kinderen die niet aan de genoemde leeftijdsgrens voldoen geldt een bestedingsvrij bedrag van € 2.057, de algemeen geldende vrijstelling voor schenkingen. 8. Vincent Kleijngeld, de broer van Ben, schenkt zijn zoon Jean Paul ook € 100.000 voor diens eigen woning. Vincent heeft zijn zoon eerder, in 2009 € 11.000 geschonken, waarbij een beroep is gedaan op de toentertijd geldende vrijstelling. Een vrije schenking van € 100.000 is niet mogelijk. Als eerder schenkingen hebben plaatsgevonden waarbij een beroep is gedaan op de toentertijd geldende eenmalige (hoge) vrijstelling, moet de vrijstelling van € 100.000 gekort worden met die eerdere vrijgestelde schenking. Vincent kan zijn zoon Jean Paul nog een aanvullende vrije schenking doen van € 89.000. Het inhalen van eerdere vrijgestelde schenkingen is toegestaan, het naast elkaar benutten daarvan niet. Inhaal kan slechts aan de orde komen bij schenkingen tussen ouders en kinderen die tussen de 18 en 40 jaar jong zijn: de éénmalig verhoogde vrijstelling van € 24.676 en de extra verhoging daarvan tot € 51.407 is beperkt tot die categorie schenkers en begiftigden. 9. Vincent is directeur-enigaandeelhouder van BV X. Zijn BV is overliquide. Kan de BV € 100.000 belastingvrij schenken aan zijn zoon Jean Paul? Kan de BV € 30.000 vrijgesteld schenken aan een van haar werknemers (die een eigen woning wil gaan kopen)? Een BV kan schenkingen doen, dus ook aan een kind van de DGA. Maar bij een dergelijke opzet zal zeer waarschijnlijk sprake zijn van een schenking ‘bovenlangs’. De BV wordt door haar enig aandeelhouder, de DGA, verplicht om een schenking te doen aan zijn kind. De belastinginspecteur zal dat behandelen als een uitdeling van winst door de BV aan de DGA, die vervolgens dat (bruto)bedrag aan zijn kind schenkt. Vader Vincent heeft zelf al (gesplitst) € 100.000 aan zijn zoon Jean Paul geschonken, de zoon kan voor de tweede schenking door dezelfde gulle gever geen beroep doen op de vrijstelling. Als de werknemer een schenking van € 30.000 van de BV ontvangt, kan hij de tijdelijk verruimde vrijstelling daarop niet toepassen. Staatssecretaris Weekers van Financiën heeft bij de parlementaire behandeling van de nieuwe vrijstelling nadrukkelijk aangegeven dat een schenking tussen werkgever en werknemer als (verkapt) loon zal worden behandeld, en belast.
23
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
10. De broers Ben en Vincent overleggen met elkaar over de mogelijkheden om de nieuwe vrijstelling van € 100.000 optimaal te benutten voor schenkingen aan hun kinderen. Zij vragen zich af of het mogelijk is dat Ben zijn neef Jean Paul € 100.000 belastingvrij schenkt, en Vincent € 100.000 schenkt aan zijn neef Kees, de zoon van Ben. Een vrije schenking van € 100.000 tussen een oom en diens neef is in beginsel zonder meer mogelijk. Ook een derde, niet familielid, kan een vrije schenking van € 100.000 doen, mits de begiftigde het geschonken bedrag maar voor de eigen woning gebruikt. Als de broers Ben en Vincent een afspraak hebben gemaakt over het kruislings schenken aan elkaars kind, is het de vraag of er wel sprake is van een schenking aan een neef. Bij de parlementaire behandeling van de nieuwe vrijstelling is opgemerkt dat de Belastingdienst dergelijke opzetjes in het reguliere toezicht zal bestrijden. Is geen sprake van een ‘verplichtende kruislingse schenking’, dan kan de vrijstelling wél worden toegepast. De feitelijke vormgeving van de schenking is hierbij van groot belang. 11. Vincent en zijn vrouw Dorothea hebben jaren geleden de dochter van hun huishoudelijke hulp € 25.000 geleend voor de koop van een eigen woning. Zij overwegen die lening kwijt te schelden mits deze schenking zonder belastingheffing kan plaatsvinden. Dat kan. Kwijtschelding van een schuld betekent een schenking aan de schuldenaar. Door die schenking wordt de eigenwoningschuld van de begiftigde vermindert: zij kan een beroep doen op de tijdelijke vrijstelling.
Vrijgesteld schenken: van ouders naar kinderen De schenkbelasting kent diverse vrijgestelde schenkingen van ouders aan hun kind(eren), te weten: - de jaarlijkse vrijstelling van € 5.141; - de éénmalig verhoogde vrijstelling van € 24.676; Deze vrijstelling kan benut worden bij een schenking aan een kind van 18 of ouder, en niet ouder dan 40 jaar. De vrijgestelde schenking van € 24.676 kan niet samenlopen met de jaarlijkse vrijstelling van € 5.141. - de éénmalig extra verhoogde vrijstelling van € 51.407; Deze vrijstelling geldt voor een schenking aan een kind tussen de 18 en 40 jaar, die het geschonken bedrag gebruikt voor de koop, onderhoud of verbetering van een eigen woning, ofwel om de eigenwoningschuld (deels) af te lossen, dan wel om een studie te bekostigen die ten minste € 20.000 per jaar kost. Zie ook BelastingBelangen, december 2012: € 50.000 vrije schenking: tot 40 jaar. Ook deze vrijstelling kan niet samenlopen met de jaarlijks vrije schenking van € 5.141. - de vrijstelling tot inhaal van de eenmalig extra verhoogde vrijstelling; Ouders die vóór 1 januari 2010 het bedrag van de eenmalig verhoogde vrijstelling (tot € 24.676) aan een kind hebben geschonken, kunnen het verschil met de extra verhoogde vrijstelling van € 51.407 alsnog ‘inhalen’. De wet kent een aanvullende vrijstelling van (€ 51.407 minus € 24.676 = ) € 26.732. Deze aanvullende vrijstelling kan uitsluitend worden benut als het kind – tussen de 18 en 40 jaar – het geschonken bedrag gebruikt voor de eigen woning (koop, onderhoud, verbetering of het aflossen van de eigen woningschuld). De aanvullende vrijstelling geldt niet voor het bekostigen van een dure studie. In het kalenderjaar waarin de eenmalig extra verhoogde vrijstelling wordt ‘ingehaald’ kan daarnaast ook de jaarlijks vrijgestelde schenking van € 5.141 worden gedaan. - de vrijstelling voor een schenking aan een on- en minvermogende; Voor deze vrijstelling zie BelastingBelangen, november 2006: Vrijgesteld schenken aan een on- en minvermogende. Bijvoorbeeld aan uw kind.
24
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
TBS-pand: in de huwelijksgoederengemeenschap? 24 december 2013 Mijn vriendin en ik gaan binnenkort trouwen. We zijn al jaren businesspartners – we ondernemen samen in een BV, we hebben ieder 50% van de aandelen – en we gaan nu onze lotsverbondenheid vervolmaken. We gaan in gemeenschap van goederen trouwen, dat sluit het beste aan bij onze plannen. Voor de BV verandert er door ons huwelijk niets: daar hebben we allebei al de helft van. Voor het pand dat ik aan de BV verhuur, ligt dat anders. Dat pand staat bij mij op de TBS-balans voor € 276.000, de werkelijke waarde is een stuk lager, ik schat wel zo’n € 50.000 minder. Schuift de helft van de lagere waarde door naar mijn vrouw als we in gemeenschap van goederen trouwen? Zo ja, dan heb ik haar nog wat uit leggen… Antwoord Als u in gemeenschap van goederen gaat trouwen gaan in beginsel al uw bezittingen en schulden over naar de huwelijksgoederengemeenschap met uw vrouw. Dus ook het pand dat u aan de BV verhuurt. De inbreng in die gemeenschap betekent dat de helft van dat pand vanaf de huwelijksdatum aan uw vrouw wordt toegerekend. De wet kent voor deze overgang krachtens huwelijksvermogensrecht al weer enkele jaren een doorschuifregeling: de overgang van de helft van het pand naar uw vrouw verloopt fiscaal geruisloos, mits zij de helft van dat pand op haar TBS-openingsbalans (op de huwelijksdatum) activeert voor de helft van de fiscale boekwaarde die dat pand pal daarvoor op uw TBS-balans heeft. Ook moet zij de helft van de eventueel aanwezige fiscale reserves – denk aan een kostenegalisatiereserve voor de kosten van onderhoud van het pand – op haar TBS-balans opvoeren. Met deze doorschuifregeling kan de belastingheffing over de meerwaarde van het pand worden voorkomen. Maar dat is in uw situatie niet nodig: uw TBS-pand heeft geen meerwaarde, de werkelijke waarde ligt onder de fiscale boekwaarde. Voor die situatie biedt de wet de mogelijkheid om de doorschuifregeling niet toe te passen, en wél af te rekenen over de overgang krachtens huwelijksvermogensrecht. Voorwaarde is wel dat u én uw vrouw daar voor kiezen, en die keuze uitbrengen bij uw aangifte voor de inkomstenbelasting. Als u deze optie benut, wordt het pand bij inbreng in de huwelijksgoederengemeenschap op de waarde in het economisch verkeer gesteld. Uw vrouw stapt dan in voor de helft van het pand op basis van de werkelijke waarde. U lijdt dan een verlies op het pand van naar uw zeggen “wel zo’n € 50.000”. Dat verlies kunt u in het huwelijksjaar in box 1 opvoeren, en verrekenen met de andere inkomsten in die box. Dat levert u een korting op uw belastingaanslag op. Met dat fiscale voordeel kunt u uw bruiloftsfeest bekostigen.....
25
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Tijdelijk willekeurige afschrijving: laatste ronde 24 december 2013 Als u de tijdelijk willekeurige afschrijving (TWA) nog wilt benutten, moet u vóór 31 december a.s. nog in actie komen. Deze regeling loopt op 31 december 2013 af. U kunt een willekeurige afschrijving van 50% op investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen veiligstellen. Voor de TWA: zie BelastingBelangen, augustus 2013: Tijdelijke willekeurige afschrijving 2de halfjaar 2013 en Tijdelijke willkeurige afschrijving: het betalingscriterium.
26
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Kleding op 't werk: hoe pakt de werkkostenregeling uit? 24 december 2013 Ons bedrijf valt nog niet onder de werkkostenregeling, maar we zijn wel druk doende om ons daarop te oriënteren. Binnen onze organisatie verstrekken we veel kleding aan onze medewerkers. Werkkleding, maar ook wel kleding die (fiscaal) niet onder werkkleding kan worden gerangschikt. Hoe pakt dat onder de werkkostenregeling uit? Wat is gunstiger: het verstrekken, ter beschikking stellen of vergoeden van die (werk-)kleding? Antwoord Voor de beantwoording van uw vraag is het nuttig om werkkleding en niet-werkleding te onderscheiden. Dat vanwege het verschil in fiscale behandeling. De fiscus erkent kleding als werkkleding als die kleding (bijna) alleen geschikt is om tijdens het werk te dragen, zoals een laboratoriumjas, de doorwerkjas, een toga en dergelijke. Ook als werkkleding wordt aangemerkt: - kleding met een of meer duidelijk zichtbare beeldkenmerken van de werkgever, het bedrijfslogo. Die logo’s moeten dan wel een oppervlakte hebben van ten minste 70 cm2 per kledingstuk. Zie ook BelastingBelangen, april 2009: Werkkleding: bedrijfslogo per kledingstuk vereist. - kleding die aantoonbaar op de werkplek achterblijft (zie ook BelastingBelangen, augustus 2008: Verkoopsters: mooi gekleed op kosten van de baas? - kleding die de werkgever aan de werknemer ter beschikking moet stellen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet. Denk aan veiligheidsschoenen, gezichtsbescherming etc. - uniformen, of – ruimer gezegd – kleding die ook buiten de werkomgeving als werkkleding wordt beschouwd. Denk aan de uniformen van politie, brandweermannen, militairen en stewardessen. Zie ook BelastingBelangen, februari 2008: Erkende verhuizers dragen geen uniform.
De werkgever kan de werkkleding die de werknemer geheel of gedeeltelijk op de werkplek draagt, belastingvrij aan de werknemer ter beschikking stellen. Deze verstrekking wordt op nihil gewaardeerd. Als de werkgever ‘gewone’ kleding – geen werkkleding in fiscale zin – aan zijn werknemers ter beschikking stelt is dat in beginsel een voordeel uit dienstbetrekking en behoort dat tot het loon. Dat is bijvoorbeeld het geval als de werknemer kortstondig, een weekend, een rokkostuum uit de winkel van zijn werkgever mag gebruiken om naar een privé feest te gaan. Dat voordeel kan gesteld worden op de prijs die een kledingverhuurbedrijf in rekening brengt. Als de werknemer de kleding uitsluitend op de werkplek mag dragen – en de kleding niet mee naar huis gaat – geldt weer een nihil-waardering. Zie BelastingBelangen, augustus 2008: Verkoopsters: mooi gekleed op kosten van de baas? Stelt de werkgever ‘gewone’ kleding ter beschikking en is het niet de bedoeling dat de werknemer de kleding ooit nog teruggeeft aan de werkgever, dan is sprake van een verstrekking. Het voordeel – het loon – moet dan worden vastgesteld op de factuurwaarde, de prijs (inclusief BTW) die de werkgever voor die kleding betaald heeft. Ontbreekt een factuurwaarde, dan moet de waarde in het economisch verkeer worden aangehouden.
27
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Auto van de zaak: geen terbeschikkingstelling, geen bijtelling 21 december 2013 De bijtelling privégebruik auto kan pas aan de orde komen als een werkgever zijn werknemer een auto van de zaak ter beschikking stelt. De inspecteur moet die terbeschikkingstelling aannemelijk maken. Het enkele feit dat een werknemer steeds dezelfde auto van zijn werkgever gebruikt voor werkzaamheden die verband houden met de onderneming, wil nog niet zeggen dat die auto aan hem ter beschikking is gesteld. Zelfs niet als de inspecteur heeft geconstateerd dat de werknemer die auto ook in het weekend en op ongebruikelijk late tijdstippen heeft gebruikt. De inspecteur constateerde bij een boekenonderzoek bij BV X dat enkele werknemers voor hun werkzaamheden steeds dezelfde personenauto van hun werkgever gebruikten. Voor die auto’s was geen bijtelling privégebruik auto verloond. De inspecteur corrigeerde dat en legde BV X alsnog naheffingsaanslagen loonheffing op over de jaren 2007 tot en met 2011, met een boete van 50%. BV X ging daarmee niet akkoord: zij stelde dat die auto’s niet aan de werknemers ter beschikking waren gesteld. De werknemers gebruikten de auto nooit voor het woon-werkverkeer, zij parkeerden de auto na hun werkdag altijd bij het kantoor van BV X achter een afgesloten hek, en zij deponeerden de sleutels van de auto in een kluisje op het kantoor van (bouw)projecten van BV X. De inspecteur vond dat niet overtuigend en wees het bezwaarschrift af. Voor Rechtbank Noord-Holland verdedigde de inspecteur de correctie wegens privégebruik auto met twaalf digitale signaleringen van de auto’s in het weekend en op doordeweekse dagen op een ongebruikelijk laat tijdstip in de avond. Daarmee stond voor de inspecteur vast dat de werknemers de beschikking hadden over een auto van de zaak. En dat zij die voor privédoeleinden gebruikten. BV X kon voor elke signalering een zakelijke verklaring geven: in alle gevallen was sprake van het gebruik van de auto voor werkzaamheden voor haar onderneming. De rechtbank overwoog dat de inspecteur – volgens vaste rechtspraak – aannemelijk moet maken dat een werkgever een auto van de zaak aan zijn werknemer ter beschikking heeft gesteld. Slaagt de inspecteur in dat bewijs, dan wordt de auto – krachtens de wet – geacht ook voor privé doeleinden ter beschikking te zijn gesteld, en volgt de bijtelling. De werknemer kan die bijtelling dan weer voorkomen door aan te tonen dat hij de auto in het kalenderjaar voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. De rechtbank besliste dat de inspecteur de terbeschikkingstelling niet aannemelijk had gemaakt. Het feit dat de werknemers steeds dezelfde auto konden gebruiken voor hun werkzaamheden betekende nog niet dat BV X die auto aan haar werknemers ter beschikking had gesteld. De terbeschikkingstelling kon ook niet worden afgeleid uit de door de inspecteur geconstateerde signaleringen van de auto’s in weekenden en op ongebruikelijk late tijdstippen. Commentaar Deze uitspraak maakt duidelijk dat de bijtelling privégebruik auto kan worden vermeden, zonder een verklaring geen privégebruik auto en zonder een kilometeradministratie. Dat biedt perspectief.....
28
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA-pensioen: voorkom een megaboete 24 december 2013 Vergeet u niet uw pensioenbrief nog dit jaar aan te passen? Per 1 januari 2014 treedt de Wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd (VAP) in werking. Voor aanvullende pensioenen gaat de pensioenleeftijd naar 67 jaar, en het jaarlijkse opbouwpercentage gaat omlaag: voor eindloonregelingen naar 1,9%, voor middelloonregelingen naar 2,15%. Veel DGA’s hebben een pensioenregeling (in eigen beheer) die gebaseerd is op een eindloonsysteem, met een pensioeningangsdatum van 65 of jonger, met een opbouw van 2% per jaar. Zo’n regeling moet vóór 1 januari 2014 zijn aangepast. Is dat niet gebeurd, dan staat u een megaboete te wachten. De boete kan oplopen tot 72% van de werkelijke waarde van uw pensioenaanspraken: 52% progressieve belastingheffing, plus 20% revisierente. Uit een onderzoek van de ABN ANMRO blijkt dat 80% van de DGA’s de aanpassing van hun pensioenbrief nog niet doorgevoerd hebben. Vraag zo nodig de Belastingdienst om hulp: er staat een taskforce van 25 man klaar om DGA’s te helpen de aanpassing nog vóór de jaarwisseling te maken.
29
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Acht BZM-boeten in één maand: passend en geboden 21 december 2013 Een transportbedrijf moet voor een vrachtwagencombinatie naast motorrijtuigenbelasting ook belasting zware motorrijtuigen (BZM) betalen. De BZM is verschuldigd voor het gebruik van de autosnelweg door een voertuig dat uitsluitend bestemd is voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximummassa van 12.000 kg of meer. De BZM kan per dag, per week, per maand of per jaar worden betaald. Als de BZM niet tijdig wordt betaald, vóór aanvang van het gebruik van de snelweg, levert dat een verzuimboete op. Die is ten minste € 246, ook al wordt die acht keer in één maand opgelegd. Transportbedrijf Go Speedy werd in september 2012 acht keer betrapt op overtreding van de BZM-wetgeving. Twee van haar vrachtwagens maakten gebruik van de snelweg zonder dat de verschuldigde BZM was betaald. De inspecteur legde acht naheffingsaanslagen op, elk met een verzuimboete van € 246. Go Speedy verzette zich tegen die boetes en stelde dat acht boetes van € 246 in één maand in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, gegeven het BZM-tarief van € 155 per maand voor een vrachtwagencombinatie met 4 assen. Subsidiair stelde zij dat de boetes ten onrechte waren opgelegd, omdat voor de betreffende vrachtwagens BZM in België was betaald voor de maand september 2012. Haar chauffeurs hadden verzuimd om een eurovignet aan te vragen voordat zij met hun vrachtwagens komende vanuit het buitenland de Nederlandse autosnelweg opreden. Rechtbank Gelderland maakte korte metten met het verweer van belanghebbende. Het verzuim om de verschuldigde BZM tijdig, vóór het gebruik van de autosnelweg, te betalen was voldoende om de boetes op te leggen. De wetgever heeft met de BZM gekozen voor een gering tarief dat per dag kan worden betaald, en dat rechtvaardigt een relatief hoge boete om de nakoming van deze fiscale verplichtingen af te dwingen. Een boete van € 246 per verzuim vond de Rechtbank niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende bepleitte afwezigheid van alle schuld, maar de rechtbank zag geen reden tot matiging van de boete. Go Speedy moest als transportondernemer bekend zijn met het systeem van heffing van de BZM. Het niet tijdig aanvragen van een eurovignet – waardoor de overtredingen waren ontstaan – was geen verzachtende omstandigheid: het was belanghebbende’s verantwoordelijkheid om te controleren of alle papieren bij haar vrachtauto's in orde waren, om zeker te zijn dat de verschuldigde BZM tijdig was afgedragen. Van een meerdaadse samenloop was geen sprake, belanghebbende had acht keer hetzelfde wettelijke voorschrift overtreden. De rechtbank vond de boetes passend en geboden. Commentaar Acht verzuimen, acht boetes, in één maand tijd. De boete beloopt in totaal € 1.968, meer dan zes keer zoveel als de BZM per maand voor twee vrachtwagens. Dat lijkt buiten alle proporties, maar dat is het niet volgens Rechtbank Gelderland. De BZM is een belasting die een transporteur op eigen initiatief moet aangeven en betalen, en de enkele constatering van een verzuim om de verschuldigde belasting op tijd te betalen is voldoende voor het opleggen van een boete.
30
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vereiste aangifte: 8,26% afwijking is te veel 21 december 2013 Als een belastingplichtige ‘de vereiste aangifte’ niet doet, bestraft de wet dat met een omkering van de bewijslast. De inspecteur kan dan een (ambtshalve) aanslag of een navorderingsaanslag opleggen, en als de belastingplichtige het niet eens is met die aanslag moet hij bewijzen dát en in hoeverre de aanslag te hoog is vastgesteld. De vraag of de vereiste aangifte is gedaan, is lastig te beantwoorden. Welke foutmarge is toelaatbaar om een aangifte nog als ‘de vereiste aangifte’ te kunnen aanmerken? Rechtbank Noord-Holland die vraag onlangs beantwoord: als de volgens de aangifte verschuldigde belasting 8,26% lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting kan die aangifte niet aanvaard worden als de vereiste aangifte. De inspecteur legde Jack Pot een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2006 op toen hem – uit een FIOD-onderzoek – bleek dat Pot een saldo van ruim € 200.000 op een Spaanse bankrekening niet had aangegeven, en dat de waarde van twee panden zeker € 500.000 hoger was dan in Pot’s aangifte was verantwoord. Pot maakte bezwaar tegen die aanslag. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat Pot de vereiste aangifte niet had gedaan, en dat hij – met omkering van de bewijslast – moest bewijzen dát en in hoeverre de navorderingsaanslag te hoog was vastgesteld. Pot ging daar tegen in: hij had wel de vereiste aangifte gedaan, en de navorderingsaanslag was ten onrechte opgelegd omdat hij niet de materiële eigenaar van het banksaldo en de twee panden was. En als die bezittingen al aan hem toegerekend konden worden, dan moest rekening gehouden worden met de daarop rustende schulden. Rechtbank Noord-Holland moest de zaak beslissen. De rechtbank overwoog dat voor een omkering van de bewijslast vereist is dat de aangifte inhoudelijke gebreken heeft, én dat door die gebreken de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat verschil in belasting moet aanzienlijk zijn. Vereist is ook dat de belastingplichtige bij het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat door de mankementen in de aangifte een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet geheven zou worden. De rechtbank besliste dat in de voorgelegde zaak aan al deze vereisten werd voldaan. Belanghebbende moest zich ervan bewust zijn geweest – juist vanwege de bijzondere aard van het vermogen – dat hij dit in zijn aangifte had moeten verantwoorden. De volgens de aangifte verschuldigde belasting kwam € 6.371 lager uit dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat was een afwijking van 8,26%. De rechtbank vond dat aanzienlijk, zowel in absolute als in relatieve zin. Belanghebbende had niet de vereiste aangifte gedaan en daarom moest de bewijslast worden omgekeerd. De inspecteur had het belastbare bedrag op een redelijke schatting gebaseerd, en belanghebbende had niet bewezen dat en in hoeverre de navorderingsaanslag onjuist was. De rechtbank wees het beroep af. Commentaar Omkering van de bewijslast is een straffe sanctie. De belastingplichtige die de aanslag betwist, moet bewijzen dát en in hoeverre de inspecteur de aanslag te hoog heeft vastgesteld, de inspecteur hoeft slechts aannemelijk te maken dat het belastbare bedrag op een redelijke schatting berust. Omkering van de bewijslast houdt ook een verzwaring van de bewijslast in: de belastingplichtige moet bewijs leveren, aantonen dat het buiten twijfel is dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Dat is vaak een onmogelijke opgave. Rechtbank Noord-Holland vindt een afwijking van 8,26% voldoende voor omkering van de bewijslast. De toelaatbare foutmarge is dan wel erg aan de magere kant.
31
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Levensloopregeling: dit jaar nog afwikkelen? 24 december 2013 Vergeet u niet om nog dit jaar de levensloopregeling af te wikkelen? Als u uw levenslooptegoed in 2013 ineens en volledig afwikkelt, levert u dat een belastingvrije korting op van 20% van het per 31-12-2011 opgebouwde levenslooptegoed. Als dat beter uitkomt, kunt u doorsparen; u kunt blijven inleggen tot 31 december 2021, volgens de per ultimo 2011 geldende regels. Laat uw adviseur de beide opties uitwerken, dan kunt u een gefundeerde keus maken.
32
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Kilometeradministratie: bewijs in de beroepsfase 21 december 2013 De werknemer met een auto van de zaak kan de bijtelling privé gebruik auto voorkomen door aan te tonen dat hij met die auto niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden rijdt. De automobilist kan dat op meerdere manieren aantonen – de vrije bewijsleer is hier van toepassing – maar de inspecteur wil meestal een kilometeradministratie hebben. De inspecteur kan die kilometeradministratie zo nodig nog in de beroepsfase opvragen, zo blijkt uit een recente uitspraak van Hof Amsterdam. Carla Rijdoor had een auto van de zaak, die ze ook voor privédoeleinden mocht gebruiken. Voor dat privégebruik moest zij haar werkgever BV X een eigen bijdrage betalen. BV X verloonde over 2006 voor de auto een bedrag van € 4.505, te weten de bijtelling privégebruik van € 7.577, verminderd met de eigen bijdrage van € 3.072. Rijdoor was het daar niet mee eens. Zij stelde dat ze haar auto van de zaak in dat jaar voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden had gebruikt, zodat de bijtelling achterwege moest blijven. In haar aangifte over 2006 bracht ze de € 7.577 als negatief loon in mindering op haar brutosalaris, met de omschrijving "geen 500 km met auto zaak: neg. 22%". De inspecteur corrigeerde die aftrekpost. Rijdoor’s werkgever had de bijtelling privégebruik auto verloond, en daar leidde de inspecteur uit af dat Rijdoor kennelijk niet had aangetoond dat ze de auto niet of nauwelijks voor privé had gebruikt. Rijdoor verzette zich tegen die correctie en legde de zaak voor aan de Rechtbank Haarlem. Tijdens de zitting bij de rechtbank vroeg de inspecteur aan Rijdoor om alsnog met een kilometeradministratie of anderszins aan te tonen dat zij haar auto van de zaak in 2006 voor niet meer dan 500 privé kilometers had gebruikt. Rijdoor overlegde daarop een kilometeradministratie, en haar agenda over 2006. De inspecteur verwierp die kilometeradministratie, en ook de rechtbank vond dat Rijdoor met die administratie niet had voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De administratie was ondeugdelijk omdat geen registratie per rit was bijgehouden. Rijdoor had niet het exacte aantal afgelegde kilometers per rit genoteerd, maar volstaan met een overzicht van de gemaakte ritten en daarbij – achteraf – een globaal aantal kilometers genoteerd. Ook had ze niet aangegeven welke route ze gereden had als die afweek van de gebruikelijke route. In beroep bevestigde Hof Amsterdam de uitspraak van de rechtbank. Rijdoor stelde nog dat de inspecteur ten onrechte pas in de beroepsfase haar had gevraagd om de kilometeradministratie alsnog te overleggen, als bewijs voor het bescheiden privégebruik van de auto van de zaak. Dat verzoek was tardief, te laat gedaan, en de uitkomst daarvan moest buiten beschouwing blijven. Het Hof wees dat standpunt af. De inspecteur kan in de beroepsfase afwijken van het standpunt dat hij eerder, bij de behandeling van het bezwaarschrift heeft ingenomen, tenzij een goede procesorde zich daartegen verzet. En dat was niet het geval. De rechtbank had terecht het onderzoek heropend om Rijdoor alsnog in de gelegenheid te stellen om aan te tonen dat zij haar auto van de zaak in 2006 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden had gebruikt. In dat bewijs was ze niet geslaagd. Commentaar Als de werkgever de bijtelling privégebruik auto verloont, mag de inspecteur er van uitgaan dat de werknemer de auto van de zaak voor meer dan 500 kilometer voor privéritten heeft gebruikt. Ook als de werknemer het tegendeel beweert. De inspecteur hoeft dan niet een onderzoek in te stellen naar het werkelijke autogebruik, door de kilometeradministratie op te vragen en die te beoordelen. Als de inspecteur het later, in de beroepsfase, toch nog wenselijk vindt om die kilometeradministratie te checken, vindt de rechter dat geen probleem. Een duidelijke uitspraak.
33
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Zorg voor grip op het ziekteverzuim! 24 december 2013 Per 1 januari 2014 kunt u als werkgever te maken krijgen met een wijziging van de Ziektewet (ZW) die grote financiële gevolgen voor u kan hebben. Het gaat om de invoering van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa). Werkgevers met meer dan tien werknemers worden vanaf 2014 rechtstreeks financieel verantwoordelijk voor de instroom van zieke (ex-) werknemers in de Ziektewet én vanuit de Ziektewet in de WGA. Per 1 januari 2014 moet u als werkgever via een nieuwe gedifferentieerde premie gaan bijdragen aan uitkeringen vanuit de Ziektewet aan flexwerkers. ZW-uitkeringen die vanaf 2012 aan flexwerkers zijn uitbetaald na het einde van hun dienstverband, worden vanaf 2014 doorbelast in de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk). Overleg met uw HR-adviseur wat u moet doen om grip op het ziekteverzuim in uw bedrijf te houden.
34
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Werk en zekerheid: naar een nieuwe arbeidsmarkt 21 december 2013 Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 29 november het wetsvoorstel Werk en Zekerheid bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel omvat diverse aanpassingen van de arbeidsmarkt: een hervorming van het ontslagrecht, het versterken van de rechtspositie van flexwerkers en het beter ‘richten’ van de Werkloosheidswet om mensen sneller aan het werk te krijgen. Hervorming van het ontslagrecht Bij ontslag wordt een nieuwe vergoeding geïntroduceerd: de transitievergoeding. De ontslagen werknemer kan deze vergoeding gebruiken voor om- of bijscholing, of om over te stappen naar een andere baan of een ander beroep. Een transitievergoeding is pas aan de orde als het dienstverband ten minste twee jaar heeft geduurd. De hoogte van de vergoeding wordt afhankelijk van de duur van het dienstverband. De vergoeding bedraagt een derde maandsalaris per dienstjaar en een half maandsalaris per dienstjaar dat de dienstbetrekking langer dan tien jaar bestaat. De vergoeding is maximaal € 75.000, of maximaal een jaarsalaris als dat hoger is dan € 75.000. De tweede aanpassing van het ontslagrecht betreft het voorschrijven van de ontslagroute. Onder het huidige ontslagrecht kan een werkgever kiezen om het arbeidscontract via de kantonrechter of via het UWV te laten ontbinden. Dat kan tot rechtsongelijkheid leiden: de werknemer krijgt bij ontslag via de kantonrechter vaak een ontslagvergoeding mee, en bij ontslag via het UWV is dat veel moeilijker. De Wet Werk en Zekerheid schrijft de ontslagroute voor: ontslag om bedrijfseconomische reden gaat via het UWV, ontslag om persoonlijke redenen wordt beoordeeld door de kantonrechter. Door beide aanpassingen van het ontslagrecht dalen de gemiddelde kosten van ontslag voor werkgevers. De wettelijke bescherming tegen willekeur bij ontslag blijft bestaan. Een betere rechtspositie voor flexwerkers Het kabinet vindt dat er te grote verschillen zijn ontstaan in de behandeling van werknemers met vaste en flexibele contracten. Werknemers met flexibele contracten krijgen meer zekerheid en kunnen eerder doorstromen naar een vast contract. Na twee jaar flexwerken krijgen werknemers aanspraak op een vast contract. Nu is dat nog na drie jaar. Oneigenlijk gebruik van flexibele arbeidsvormen wordt aangepakt. Er komt een betere ontslagbescherming voor werknemers die via payrolling werken – waarbij de salarisadministratie en het formele werkgeverschap aan een derde worden uitbesteed – en het langdurig gebruik van nul-urencontracten wordt aan banden gelegd. Nul-urencontracten worden in de zorgsector geheel verboden. Werkloosheidswet De aanpassingen van de WW zijn er op gericht om met een meer activerende aanpak werkloosheid te voorkomen. Werknemers die hun baan verliezen moeten zo snel mogelijk van werk naar werk worden begeleid. Personen die langer dan een half jaar in de WW zitten, moeten al het beschikbare werk als passende arbeid aanvaarden. Daarbij wordt voorkomen – door een nieuw systeem van inkomensverrekening – dat mensen minder gaan verdienen dan ze als WW-uitkering kregen: werkhervatting vanuit de WW wordt altijd lonend. De maximale duur van de WW wordt gefaseerd, van 2016 tot 2019, teruggebracht van 38 naar 24 maanden. Werkgevers en werknemers kunnen in de cao afspraken maken om de WW-uitkeringen na 24 maanden – tot maximaal 38 maanden – uit eigen middelen te betalen. De versterkte rechtspositie van flexwerkers moet per 1 juli 2014 ingaan, de aanpassing van het ontslagrecht en het eerdere aanvaarden van passende arbeid in de WW per 1 juli 2015.
35
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar Het wetsvoorstel Werk en zekerheid sluit aan bij het sociaal akkoord dat het kabinet en de sociale partners in april van dit jaar hebben gesloten. Deze aanpassingen van de arbeidsmarkt zullen wel worden doorgevoerd: het kabinet heeft zich verzekerd van de steun van de Tweede Kamerfracties van D66, ChristenUnie en SGP voor een versnelde invoering van de voorgestelde maatregelen. Voor werkgevers is met name van belang dat door de aanpassingen van het ontslagrecht de gemiddelde kosten van ontslag zullen afnemen.
36
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Hypotheek in 2013 bij pa, ma of de BV opgenomen? Melden! 24 december 2013 Heeft u dit jaar een nieuwe hypotheek of eigenwoninglening opgenomen bij een familielid of bij uw eigen BV? Vergeet dan niet om die lening te melden bij de Belastingdienst. Als u de lening niet aanmeldt bij de Belastingdienst, kunt u de rente op die lening niet in aftrek brengen op uw box 1 inkomen. U kunt voor de melding het digitale formulier van de Belastingdienst gebruiken: Opgaaf lening eigen woning (online formulier).
37
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingdienst: verplicht gebruik van één bankrekeningnummer 19 december 2013 De Belastingdienst accepteert vanaf 1 december 2013 per belastingplichtige nog maar één bankrekeningnummer voor de uitbetaling van belastingteruggaven en toeslagen. Dat bankrekeningnummer moet op naam staan van de belastingplichtige zelf, van degene die recht heeft op de uitbetaling. Voor enkele betalingen geldt een uitzondering op deze regel. Denk aan de betaling aan bewindvoerders en schuldhulpverleners, de curator in een faillissement, of aan een onderneming die een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert. De Belastingdienst betaalt vanaf 1 december 2013 belastingteruggaven en toeslagen alleen nog uit op een bankrekening die op naam staat van de belastingplichtige zelf. Voor de uitbetaling van teruggaven in de inkomstenbelasting of van toeslagen moet de bankrekening op naam van de belastingschuldige staan, maar dit mag ook een en/of-rekening zijn. Voor de BTW kan een andere bankrekening worden aangewezen, op voorwaarde dat die bankrekening op naam van de belastingschuldige staat. Het verplichte gebruik van één bankrekening past in het antifraudebeleid van de Belastingdienst. Onder de oude regeling kon een belastingplichtige meerdere bankrekeningnummers opgeven voor uitbetaling van toeslagen en belastingteruggaven. Die nummers hoefden niet per se op zijn eigen naam te staan. Daardoor kon een rechtstreekse betaling aan de zorgverzekeraar, een kinderopvanginstelling of een ander eenvoudig geregeld worden. Maar die werkwijze bleek behoorlijk fraudegevoelig en leidde tot vergissingen. Om dat te voorkomen, is de wetgeving aangepast. De Belastingdienst gaat bij iedere opgaaf of verandering van een bankrekeningnummer controleren of dat nummer wel op naam van de betreffende persoon staat. Is dat niet direct duidelijk, dan moet de belanghebbende bewijzen dat het nummer op zijn naam staat. Voor enkele uitbetalingen geldt een uitzondering. Het gaat daarbij om betalingen aan of voor: • ondernemingen die kindercentra of gastouderbureaus exploiteren (waarmee de Belastingdienst een convenant heeft gesloten); • woninginstellingen en zorgverzekeraars; • de curator in een faillissement, bewindvoerders en schuldhulpverleners; • de persoon die onder curatele is gesteld; • gerechtigden tot een of meer toeslagen die niet beschikken over een bankrekening op hun naam en die lichamelijk of geestelijk niet in staat zijn om een bankrekening te openen. De nieuwe regeling is ingegaan op 1 december 2013 met een overgangsperiode tot 1 juli 2014. In die tussenperiode krijgt burgers en ondernemers de gelegenheid om de nodige wijzigingen aan de Belastingdienst door te geven. Commentaar De Belastingdienst wil met het gebruik van één geverifieerd bankrekeningnummer fraudeurs de pas afsnijden.
38
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Voorkomen moet worden dat dergelijke ‘adviseurs’ simpelweg hun eigen bankrekeningnummer kunnen opgeven voor de uitbetaling van belastingteruggaven en toeslagen van hun ‘cliënten’ en vervolgens met dat geld aan de haal gaan. Dat is een lofwaardig streven. Maar deze maatregel treft ook goedwillende belastingbetalers. Het gebruik van één geverifieerd bankrekeningnummer kan in de praktijk tot de nodige administratieve sores leiden, bijv. als bij een lopende echtscheiding de belastingteruggave op de bankrekening van de verkeerde echtgenoot gestort wordt.
39
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
BTW-jaaraangifte: nieuwe voorwaarden 19 december 2013 De meeste ondernemers doen BTW-aangifte per kwartaal. Aangifte per maand is ook mogelijk indien de ondernemer dat zelf wenst of als de Belastingdienst dit verplicht stelt. Kleine BTW-ondernemers kunnen – onder voorwaarden – ook per jaar aangifte te doen. De voorwaarden voor de BTW-jaaraangifte worden per 1 januari 2014 aangepast. Ondernemers die op jaarbasis minder dan € 1.883 aan BTW moeten afdragen kunnen de Belastingdienst vragen of zij per jaar BTW-aangifte kunnen doen. Vanaf 1 januari 2014 gelden voor de BTW-jaaraangifte de volgende voorwaarden: • het af te dragen BTW-bedrag per jaar is minder dan € 1.883; • per jaar worden voor minder dan € 10.000 aan intracommunautaire leveringen en intracommunautaire diensten verricht; • per jaar is het bedrag aan intracommunautaire verwervingen minder dan € 10.000; • er is geen vergunning verleend om de heffing bij invoer van goederen uit niet EU-landen te verleggen (vergunning artikel 23). De wijziging van de voorwaarden geldt alleen voor BTW-ondernemers die in Nederland zijn gevestigd. Als de ondernemer niet aan de – nieuwe – voorwaarden voldoet, verandert het aangiftetijdvak voor hem per 2014. De Belastingdienst zal de ondernemer daarover schriftelijk informeren. Commentaar De BTW-jaaraangifte is een belangrijke tegemoetkoming in de administratieve lasten voor kleinere BTW-ondernemers. De BTW-jaaraangifte past bij de kleine ondernemersregeling: zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: De KOR in de BTW, klein maar fijn.
40
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Met pensioen: overweeg een pensioenknip 18 december 2013 Als u dit jaar met pensioen gaat en het kapitaal van uw pensioenpolis gaat omzetten in pensioenuitkeringen, overweeg dan om een pensioenknip toe te passen. Zo’n knip houdt in dat u voor een deel van het pensioenkapitaal pas op een later tijdtip pensioenuitkeringen gaat kopen. De huidige lage rentestand leidt tot lage uitkeringen, en wie weet wordt dat beter in de nabije toekomst.
41
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Zwart geld witten: boetevrije inkeerregeling is succesvol 19 december 2013 Financiën wil kwaadwillende belastingplichtigen een allerlaatste kans bieden om schoon schip te maken en hun zwart geld alsnog te witten. Zwartspaarders die hun verzwegen inkomsten en vermogen vóór 1 juli 2014 alsnog bij de fiscus melden, krijgen geen boete. De boetevrije inkeerregeling is in september van start gegaan en het is een groot succes, zo meldde staatssecretaris Weekers begin november. Dit jaar hebben 1.272 zwartspaarders hun verzwegen vermogen bij de Belastingdienst opgebiecht, een opbrengst van zo’n € 552 miljoen. Financiën heeft per 2 september 2013 de inkeerregeling tijdelijk, tot 1 juli 2014, versoepeld. De belastingplichtige die vóór 1 juli 2014 tot inkeer komt en zijn verzwegen inkomsten en vermogen (met een vrijwillige verbetering van zijn aangiften) alsnog bij de fiscus meldt, krijgt géén boete. De tijdelijke versoepeling geldt alleen voor aanslagbelastingen (dat zijn de inkomsten-, vennootschaps-, schenk- en erfbelasting). De versoepeling – géén boete – geldt ook voor alle gevallen van inkeer van vóór 2 september 2013 waarbij de boetebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat. De versoepeling van de inkeerregeling houdt verband met het voorstel ‘Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst’ dat begin september bij de Tweede Kamer is ingediend. In dat wetsvoorstel wordt onder meer geregeld dat de navorderingstermijn steeds 12 jaar is als de belastingplichtige te kwader trouw is. Deze verlengde navorderingstermijn gaat direct in zodra het wetsvoorstel kracht van wet heeft verkregen. Kwaadwillende belastingplichtigen worden dan direct geconfronteerd met deze verlengde navorderingstermijn. Financiën wil hen – bij wijze van overgangsmaatregel – een laatste kans bieden om schoon schip te maken, om zo te voorkomen dat ze met de verlengde navorderingstermijn te maken krijgen. Per 1 juli 2014 herleeft de ‘oude’ inkeerregeling. Een boete blijft dan nog slechts achterwege als de belastingplichtige een vrijwillige verbetering indient binnen twee jaar na het beboetbare feit. Na die tweejaarstermijn wordt steeds een vergrijpboete opgelegd. Die boete kan oplopen tot 300% van de ontdoken belasting. De inspecteur kan de boete matigen tot 10% van het wettelijk maximum en op 30% vaststellen. Per 1 juli 2015 wordt de inkeerregeling verder aangescherpt. Bij inkeer na de tweejaarstermijn wordt de vergrijpboete dan verdubbeld tot ten minste 60% van de ontdoken belasting. Volgens Financiën is de nieuwe inkeerregeling een succes. Dit jaar hebben 1.272 zwartspaarders hun verzwegen vermogen opgebiecht bij de Belastingdienst. Bij elkaar bijna € 552 miljoen. De totale score – vanaf 2009 – komt nu uit op ruim 11.000 zwartspaarders die zich bij de Belastingdienst gemeld hebben met een totaal aan ingekeerd vermogen van bijna € 4 miljard. Commentaar De nieuwe boetevrije inkeerregeling is voor ex-inkeerders maar moeilijk te verteren. Zij zijn bij hun inkeer vóór 2 september 2013 wél beboet – veelal met 30% – en komen nu ‘bedrogen’ uit omdat ze de inkeerregeling te vroeg hebben benut. Het zou Financiën sieren als de boete van deze premature inkeerders alsnog wordt terugbetaald. Met een opbrengst van bijna € 4 miljard van de inkeerregeling mag dat geen probleem zijn.
42
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Check het boekjaar van uw onderneming 18 december 2013 Veel ondernemers hebben een boekjaar dat gelijk loopt met het kalenderjaar. Soms kan een aanpassing van het boekjaar administratieve, bedrijfseconomische en fiscale voordelen opleveren. Denk bij de fiscale voordelen aan een tariefsvoordeel, een langere termijn voor verliesverrekening of een langere termijn om te herinvesteren. Beoordeel nog dit jaar of u het boekjaar per 1 januari a.s. wilt aanpassen. Een aanpassing per 1 januari is uitsluitend mogelijk als het besluit daartoe aantoonbaar vóór het einde van het lopende boekjaar is genomen.
43
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV