BelastingBelangen Februari 2015 Familiebedrijven: openbaarheid en transparantie Een nieuwe Europese richtlijn verplicht familiebedrijven binnen de Europese Unie om hun aandeelhouders met een belang van 25% of meer in de vennootschap in een openbaar register te gaan publiceren. De verplichte openbaarheid is een nieuwe stap van Brussel om belastingontduiking via brievenbusfirma's tegen te gaan, het witwassen van kapitaal te bestrijden en de financiering van terrorisme bloot te leggen. Het familiebedrijf is not amused: “Deze regelgeving heeft verstrekkende gevolgen voor de privacy van familiebedrijven en hun aandeelhouders. Een ondernemer die het eigendom deelt met zijn kinderen, moet daarover nu opening van zaken geven. Dat gaat wel erg ver”. Familiebedrijven kunnen niet meer volstaan met vermelding van een STAK, een stichting administratiekantoor die in veel gevallen de aandelen beheert; zij moeten alle natuurlijke personen met een belang van 25% of meer melden. Met naam en toenaam, geboortedatum en nationaliteit. Gecombineerd met gegevens uit de gedeponeerde jaarrekening, zoals het eigen vermogen en winst van de BV, kunnen buitenstaanders zo nagaan wat een individuele aandeelhouder waard is. Aandeelhouders die zich verborgen weten achter een trits van vennootschappen of een exotisch vehikel worden zichtbaar. Zij moeten “het saldo van hun bankrekening publiek maken'. Niet naleving van de nieuwe richtlijn is een economisch delict; daar staat een geldboete of gevangenisstraf op. De nieuwe databank is beschikbaar voor opsporingsdiensten en notarissen en banken die gegevens moeten verifiëren. Ook het publiek kan inzage krijgen, maar de verzoeker om informatie moet wel een legitiem belang hebben in relatie tot delicten als witwassen, financiering van terrorisme of fraude. Het nieuwe registratiesysteem borduurt voort op al lang bestaande wetgeving die aandeelhouders in een eenpersoonsvennootschap verplicht om zich met hun persoonlijke gegevens te melden in het Handelsregister. Dat vanwege de vele bijzondere wettelijke voorschriften voor eenpersoons-BV’s, vanwege de vereenzelviging van de BV met haar aandeelhouder. Aandeelhouders van familiebedrijven hebben geen keus: in onze digitale wereld wordt alles openbaar; privacy wordt schaars, delen de norm. BelastingBelangen deelt graag fiscale informatie met ondernemers en hun adviseurs, om hen in staat te stellen fiscaal voordeel te behalen, in het familiebedrijf en in privé. Ik wens u veel leesplezier. Hans Zwagemaker, hoofdredacteur
Inhoudsopgave Nieuws De laadpaal van de baas: geen hogere bijtelling ................................................................................. 01 Beter geen dan een foute rittenadministratie ...................................................................................... 03 Geen aftrek voor voorwaardelijke eigen bijdrage ................................................................................ 05 Rabolux: tipgever onbekend, navordering vernietigd ........................................................................... 07 Basisarts: BTW-vrijstelling voor acupunctuur ..................................................................................... 09 De DGA en de BV: geen gedeelde smart ............................................................................................ 11 Aanpassing sectorindeling: geen terugwerkende kracht ....................................................................... 13 Fiscale eenheid: over de grens, binnen de EU ..................................................................................... 14 Een sierviskwekerij is een landbouwbedrijf ......................................................................................... 29 Onzakelijke lening, toch renteaftrek .................................................................................................. 31 Onzakelijke leningen: ook bij leningen ‘opzij’ ..................................................................................... 32 Ongehuwd samenwonen en vermogensetikettering ............................................................................. 35 Een Cartierhorloge als ‘vergeten’ relatiegeschenk ............................................................................... 37 € 8.000 fout hout kost € 360.000 milieu-investeringsaftrek .................................................................. 39 De bijrijderstoel in de bestelauto ...................................................................................................... 41
Tips Liever box 3-schuld dan eigenwoningschuld ....................................................................................... 02 Onderhoud woningen: 6% BTW tot 1 juli 2015 ................................................................................... 04 Regel uw verrekening over 2014 ...................................................................................................... 06 Bespaar de overdrachtsbelasting bij echtscheiding .............................................................................. 08 M-V firma: leg vast wie wat doet ...................................................................................................... 12 Regel een verblijvingsbeding in uw samenlevingscontract .................................................................... 15 Check de voorlopige VPB-aanslag ..................................................................................................... 18 Papieren schenkingen notarieel herstellen .......................................................................................... 20 Alimentatie: + 0,8% index: betalen of afkopen .................................................................................. 24 BV failliet: bewaarschriften geregeld? ................................................................................................ 27 WOZ-waarde kantoorpand: met of zonder BTW .................................................................................. 30 Let op de BTW-aftrek bij promotieactiviteiten ..................................................................................... 34 Suppletie BTW: voorkom een boete! ................................................................................................. 36 Aanbrengbonus: in de vrije ruimte .................................................................................................... 38 Niet vergeten: niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek .......................................................................... 40 Erfbelasting betalen.... met kunst ..................................................................................................... 42
Vragen Gratis overlijdensdividend? .............................................................................................................. 16 Kan mijn gebruikelijk loon in 2015 omlaag? ....................................................................................... 17 Stoppen met pensioen, verplicht hoger loon? ..................................................................................... 19 Betaling aan curator fiscaal aftrekbaar? ............................................................................................. 25 Kleiduiven schieten: 6% of 21% BTW? .............................................................................................. 26 Ontbreken kasrondje, vervallen renteaftrek? ...................................................................................... 28
Special De DGA als borg voor zijn BV ........................................................................................................... 21
De laadpaal van de baas: geen hogere bijtelling 23 februari 2015 Financiën heeft onlangs de regels vastgesteld voor de fiscale behandeling van de laadpaal, de stroomvoorziening voor een (semi-)elektrische auto van de zaak. Goedgekeurd is dat het plaatsen van een laadpaal in of bij de woning van de werknemer op kosten van de werkgever onderdeel uitmaakt van het ter beschikking stellen van de auto van de zaak. De laadpaal van de baas leidt zo niet tot een hogere bijtelling. Eenzelfde regeling geldt voor ondernemers met een (semi-)elektrische auto. Werknemers met een (semi-) elektrische auto van de zaak Als een werkgever een laadpaal in of bij de woning van de werknemer laat plaatsen, heeft dat geen gevolgen voor de vaststelling van het loon. Financiën keurt goed dat de ‘laadpaal van de baas’ deel uitmaakt van het ter beschikking stellen van de auto van de zaak. De goedkeuring geldt ook als de werknemer op eigen kosten een laadpaal in of bij zijn woning plaatst / laat plaatsen en zijn werkgever hem de kosten daarvan vergoedt. Het plaatsen van de laadpaal moet dan wel op verzoek van de werkgever gebeuren. Door deze aanpak maken de kosten van de laadpaal – plus de bijbehorende kosten, zoals een extra groep in de meterkast – deel uit van de gebruikskosten van de auto van de zaak die door de bijtelling privégebruik in de loonheffing worden betrokken. Er vindt geen verhoging van de catalogusprijs van de auto plaats: de laadpaal van de baas leidt niet tot een hogere bijtelling. Is er geen sprake van een bijtelling omdat de auto van de zaak aantoonbaar voor niet meer dan 500 privékilometers per jaar wordt gebruikt, dan wordt de laadpaal geacht ook voor zakelijk gebruik te zijn benut. De goedkeuring geldt niet voor de elektriciteit die de werknemer voor zijn auto afneemt. Financiën kan er wel mee instemmen dat werkgever en werknemer overeenkomen dat de werknemer de voor de auto verbruikte elektriciteit tegen kostprijs doorlevert aan zijn werkgever. Dat geldt ook voor de kosten van een aparte meter om dat verbruik vast te stellen. Ondernemers met een (semi-) elektrische auto van de zaak Voor ondernemers die een (semi-)elektrische auto gebruiken die tot het ondernemingsvermogen behoort, geldt eenzelfde goedkeuring: de kosten van de laadpaal en de daarmee samenhangende kosten kunnen als bedrijfskosten in aftrek op de winst worden gebracht. De onttrekking voor privégebruik auto omvat mede de kosten van de laadpaal. Privé auto Een belastingvrije laadpaal is bij een privéauto niet mogelijk. De werkgever kan max. 19 cent per kilometer belastingvrij vergoeden. De kosten van elektriciteit worden geacht in deze vergoeding te zijn begrepen. Commentaar Goed nieuws voor automobilisten met een (semi-)elektrische auto van de zaak: een gratis laadpaal van de baas, of voor DGA’s van de BV. Leveranciers van laadpalen zullen ook wel tevreden zijn met dit fiscale nieuws.
1
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Liever box 3-schuld dan eigenwoningschuld 27 februari 2015 Bent u van plan om uw huis te gaan verbouwen en daar geld voor te gaan lenen? En heeft u uw huis hypotheekvrij? Dan moet u nagaan of u niet beter af bent met een box 3 schuld zonder renteaftrek dan met een eigenwoningschuld mét renteaftrek. Stel u heeft een woning met een WOZ-waarde van € 300.000 hypotheekvrij, en een belast box 3 vermogen van € 100.000. U wilt € 50.000 lenen voor de verbouwing van uw woonhuis, tegen een rente van stel 3,5%. Doordat u geen renteaftrek op de eigenwoning heeft, hoeft u geen eigenwoningforfait tot uw inkomen te rekenen. Als u de € 50.000 als eigenwoningschuld opneemt, verandert dat: u heeft dan een jaarlijkse renteaftrek van € 1.750. Het eigenwoningforfait bedraagt 0,75% x € 300.000 = € 2.250. U trekt de € 1.750 rente af in box 2; er resteert een positief bedrag van € 500 in box 1. Dat hoeft u niet tot uw inkomen te rekenen vanwege ‘geen of een kleine eigenwoningschuld (wet Hillen)’. Uw belast vermogen in box 3 is ongewijzigd € 100.000 gebleven, de te betalen box 3 heffing is € 1.200. Als u de € 50.000 als box 3-schuld opvoert, hoeft u evenmin iets in box 1 ter zake van uw eigen woning aan te geven: de vermindering van het eigenwoningforfait wegens geen of een kleine eigenwoningschuld is dan € 2.250. Uw vermogen in box 3 neemt nu wel af, met € 50.000. Uw belast vermogen in box 3 is € 50.000, de te betalen box 3 heffing € 600. Deze boxhop levert u een netto fiscaal voordeel van € 600 per jaar op!
2
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Beter geen dan een foute rittenadministratie 23 februari 2015 De automobilist die de bijtelling privégebruik auto wil voorkomen moet kunnen aantonen dat hij zijn auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden gebruikt. Dat bewijs kan hij op diverse manieren leveren, de inspecteur wil meestal een sluitende rittenadministratie. Uit een recente uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland blijkt dat de automobilist beter geen rittenadministratie kan bijhouden dan een rittenadministratie die bij controle onjuist en onvolledig blijkt te zijn. De inspecteur moet dan bij naheffing een lagere verzuimboete aanhouden. Ben van de Kaart beschikte over een auto van zijn werkgever BV X. De Belastingdienst had Ben voor die auto in 2011 een ‘verklaring geen privégebruik auto’ afgegeven. In het controleformulier bij die verklaring had Ben aangegeven dat hij niet van plan was om een rittenadministratie te gaan voeren. Toen de inspecteur in 2013 constateerde dat er geen sluitende rittenadministratie was, dreigde een naheffing loonbelasting. Ben verweerde zich daartegen: hij had naar zijn zeggen niet privé gereden in de auto van de zaak omdat hij in privé over twee auto’s beschikte. De inspecteur vond dat onvoldoende bewijs; hij stelde Ben in de gelegenheid om alsnog een rittenadministratie op te stellen. Dat deed Ben, aan de hand van zijn administratie en agenda. Bij het aanbieden van die gereconstrueerde opstelling meldde hij de inspecteur nadrukkelijk dat die meerdere hiaten kon bevatten. De inspecteur accepteerde Ben’s rittenadministratie niet als bewijs, omdat die niet de correcte gegevens over routes, reisafstanden en kilometerstanden bevatte. Hij legde een naheffingsaanslag loonbelasting over 2011 op van € 12.257, met de maximale verzuimboete van € 4.920. De inspecteur baseerde die hoge verzuimboete op de bepaling in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) voor het overleggen van een ‘onjuiste en onvolledige rittenadministratie’. Van de Kaart verzette zich tegen die naheffing bij Rechtbank Noord-Nederland. De Rechtbank besliste dat de inspecteur de bijtelling voor privégebruik auto terecht in de belastingheffing had betrokken: de rittenadministratie was te onvolledig om als bewijsmiddel te kunnen dienen, en ook overigens had Ben niet overtuigend aangetoond dat hij de auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privé had gebruikt. De Rechtbank vond de maximale verzuimboete niet terecht. Belanghebbende had steeds te kennen gegeven dat hij geen rittenadministratie had bijgehouden, en bij het indienen van de achteraf opgestelde rittenadministratie had hij nadrukkelijk aangegeven dat die mogelijk meerdere onvolkomenheden bevatte. Belanghebbende had geen rittenadministratie bijgehouden, dus kon die ook niet ‘onjuist en onvolledig’ zijn. De inspecteur had op grond van het BBBB een verzuimboete van ten hoogste 80% van het wettelijk maximumbedrag kunnen opleggen. Tijdens de zitting had de inspecteur meegedeeld dat hij een boete van 25% zou hebben opgelegd als er in het geheel geen rittenadministratie was overgelegd. De Rechtbank verminderde daarop de boete tot € 1.230, 25% van het wettelijk maximum. Commentaar De Rechtbank maakt terecht een onderscheid tussen het niet bijhouden van een rittenadministratie, en het wél voeren van zo’n administratie die bij controle onjuist of onvolledig blijkt te zijn. Alleen in de laatste situatie is sprake van listigheid of valsheid in geschrift, wat volgens het BBBB rechtvaardigt om een extra hoge boete op te leggen. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze grondslag voor hogere boetes medio 2014 afgewezen. Het Hof vindt het niet passend dat alleen bij naheffingen wegens privégebruik auto een hogere boete kan worden opgelegd. Zie ook BelastingBelangen, juni 2014: Onjuiste rittenadministratie: hogere boete afgewezen.
3
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Onderhoud woningen: 6% BTW tot 1 juli 2015 27 februari 2015 Het verlaagde BTW-tarief van 6% geldt voor renovatie en herstel van woningen die meer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. Het verlaagde BTW-tarief geldt niet voor de kosten van materialen die in deze diensten zijn begrepen. Het verlaagde BTW-tarief loopt af per 1 juli 2015. Als u daar nog van gebruik wilt maken wordt het de hoogste tijd om goede afspraken met uw aannemer te maken: het werk moet op 30 juni 2015 zijn opgeleverd!
4
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Geen aftrek voor voorwaardelijke eigen bijdrage 23 februari 2015 De werknemer met een auto van de zaak die een eigen bijdrage aan zijn werkgever moet betalen voor het privégebruik van die auto, kan die eigen bijdrage in mindering brengen op de bijtelling privégebruik auto. Maar die aftrek is niet toegestaan als de bijdrage slechts voorwaardelijk verschuldigd is. De Hoge Raad heeft dat recent beslist, en daarmee een praktische methode afgewezen om de bijtelling privégebruik auto te vermijden. DGA Ben de Beste had in 2006 en 2007 de beschikking over een auto van de zaak, een BMW 730. In januari 2006 gaf de Belastingdienst hem een ‘verklaring geen privégebruik auto’ af. Ben hield een kilometeradministratie bij, maar die voldeed niet aan de wettelijk vereisten: hij vermeldde per dag de begin- en eindplaats, met de bijbehorende kilometerstand, maar hij had geen specificatie van de per dag verreden ritten met het bijbehorende kilometrage. Ben’s werkgever, zijn houdstervennootschap BV X verloonde de bijtelling niet. Medio december 2007 sprak Ben met BV X af dat als er toch een bijtelling privégebruik zou moeten plaatsvinden, hij alsnog een eigen bijdrage zou betalen tot het bedrag van de bijtelling. Die eigen bijdrage zou verrekend worden in zijn rekening-courant. In 2008 constateerde de inspecteur dat Ben’s kilometeradministratie niet deugdelijk was: de bijtelling privégebruik auto had verloond moeten worden. Hij legde BV X de bijbehorende naheffingsaanslagen loonbelasting over 2006 en 2007 op. BV X ging daartegen in bezwaar, de inspecteur wees dat bezwaar af. In 2009. BV X voerde daarop de overeenkomst van december 2007 uit en verrekende het bedrag van de bijtelling over 2006 én 2007 in rekening-courant met De Beste. Door aftrek van die eigen bijdrage moest de naheffing alsnog vernietigd worden. Hof Arnhem - Leeuwarden was het daar niet mee eens. De Beste had de eigen bijdrage pas in 2009 betaald door verrekening in rekening-courant. Dat was ná het loontijdvak waarin de bijtelling voor privégebruik auto verloond moest worden, en daarom kon die eigen bijdrage niet in mindering komen op de bijtelling. De Hoge Raad bevestigde deze uitspraak in cassatie, maar wel met een andere motivering. Ons hoogste rechtscollege besliste – anders dan het Hof – dat het niet vereist is dat de betaling van de eigen bijdrage plaatsvindt in hetzelfde tijdvak als waarin de bijtelling moet worden verloond. De wettekst eist dat de eigen bijdrage in dat loontijdvak verschuldigd is, niet dat die betaald is. In de berechte casus leidde dat niet tot een andere uitspraak, omdat de eigen bijdrage in de loontijdvakken waarover werd nageheven nog niet onvoorwaardelijk verschuldigd was. En dat is wél vereist. Commentaar De Hoge Raad haalt met dit arrest een streep door een fraaie vangnetregeling om de bijtelling privégebruik auto te vermijden. De aftrek van de eigen bijdrage valt weg als die bijdrage afhankelijk wordt gesteld van het – alsnog – moeten verlonen van de bijtelling. Een voorwaardelijke eigen bijdrage kan geen aftrek opleveren. Dat de eigen bijdrage in een later jaar wordt betaald is voor aftrek geen bezwaar, als die bijdrage maar onvoorwaardelijk, onherroepelijk verschuldigd is. Jammer, maar deze uitspraak past wel in het systeem van de wet.
5
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Regel uw verrekening over 2014 27 februari 2015 Bent u op huwelijkse voorwaarden getrouwd en staat er in de huwelijksvoorwaarden een verrekenbeding? Vergeet dan niet de verrekening met uw echtgenoot over het afgelopen jaar – alsnog – op te stellen. Als u die verrekening niet toepast kan dat – zeker als dat over een reeks van jaren gebeurt - bij een echtscheiding tot hoogst onaangename gevolgen leiden. De rechter kan er dan vanuit gaan dat de aangroei van uw gezamenlijke vermogen sinds de huwelijkssluiting 50-50 gedeeld moet worden.
6
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Rabolux: tipgever onbekend, navordering vernietigd 26 februari 2015 Financiën heeft eind 2009 van een tipgever informatie gekocht over bankrekeningen die Nederlandse belastingplichtigen bij de Rabobank in Luxemburg zouden hebben aangehouden. De tipgever heeft voor zijn informatie een opbrengstafhankelijke beloning bedongen, en – uiteraard – strikte anonimiteit. Financiën weigert stelselmatig om stukken over de tipgever openbaar te maken. En daarmee dreigt dit project voor Financiën een dramatische afloop te gaan krijgen. Financiën heeft met de van de tipgever verkregen informatie bij diverse belastingplichtigen –veronderstelde zwartspaarders – inkomsten- en vermogensbelasting met boete nagevorderd. Dat heeft tot meerdere procedures geleid. In een van die zaken heeft de belastingplichtige bij de voorzieningenrechter van Rechtbank Arnhem gevraagd om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen, waaronder met name gegevens omtrent betrouwbaarheid van de tipgever en de overeenkomst tussen de tipgever en de Staat der Nederlanden. De inspecteur voldeed daar niet aan. Vervolgens heeft de geheimhoudingskamer van Rechtbank Arnhem beslist dat de naam van de tipgever, het onderzoek van de FIOD naar zijn identiteit en diverse stukken over de door de tipgever verstrekte informatie openbaar gemaakt moeten worden. Die uitspraak staat onherroepelijk vast, Financiën legt die naast zich neer. Deze patstelling heeft er toe geleid dat de president van Hof Arnhem – Leeuwarden (bij brief van 11 november 2014) strafrechtelijk aangifte heeft gedaan tegen de top van het ministerie van Financiën. Hij verdenkt de leidinggevenden van het ministerie dat zij twee ambtenaren die in deze zaak moesten getuigen, opdracht hebben gegeven om te zwijgen. In theorie kunnen de beide bewindslieden van Financiën, minister Dijsselbloem en staatssecretaris Wiebes voor de rechter komen. Het gaat hier om een misdrijf waar een gevangenisstraf van maximaal vier jaar op staat. Naast de civiele procedure loopt de fiscale procedure, ook voor Hof Arnhem – Leeuwarden. De belastingkamer van dit Hof heeft begin deze maand uitspraak gedaan in de rechtszaak over – vermeend – verzwegen buitenlandse bankrekeningen. De inspecteur heeft in deze zaak verklaard dat hij berust in de beslissing van de geheimhoudingskamer van Rechtbank Arnhem, en heeft wederom geen informatie verstrekt over de tipgever en de door Financiën gekochte gegevens. Het Hof neemt dat de inspecteur zeer kwalijk: door te zwijgen ontneemt de inspecteur belastingplichtigen de kans om bewijs te leveren van hun stelling dat er geen sprake is van verzwegen inkomsten- of vermogen. Het Hof vindt de weigering van de inspecteur onrechtmatig en een ernstige schending van de rechtsorde. Het Hof heeft daarop besloten om de rechtens betwiste navorderingsaanslagen te vernietigen, en de vermeende zwartspaarder een integrale proceskostenvergoeding van € 75.000 toe te kennen. Financiën heeft direct beroep in cassatie tegen de uitspraak ingediend. Commentaar Deze uitspraak kan grote gevolgen hebben voor de Belastingdienst in de aanpak van veronderstelde zwartspaarders. Als de Hoge Raad het oordeel van het Hof overneemt, mag de fiscus geen gebruik maken van de informatie van anonieme tipgevers. Dat kan er toe leiden dat veel navorderingsaanslagen over vermeende buitenlandse zwarte potten geld alsnog vernietigd moeten worden. De opstelling van Financiën in deze zaak is onaanvaardbaar. Financiën geeft geen enkel gevolg aan een rechterlijke beslissing, en is kennelijk van mening dat zij rechtsregels die voor iedere Nederlander gelden, naast zich neer kan leggen. De strafrechtelijke aangifte tegen de top van Financiën illustreert hoe hoog de rechterlijke macht deze zaak opneemt.
7
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Bespaar de overdrachtsbelasting bij echtscheiding 27 februari 2015 Bent u – nog – op huwelijkse voorwaarden getrouwd, maar is een echtscheiding onafwendbaar? Gaat u de echtelijke woning die op uw naam staat bij echtscheiding overdragen aan uw aanstaande ex? Dat gaat 2% overdrachtsbelasting kosten. Maar ……….. die heffing kunt u vermijden. Door vóór de indiening van het verzoek tot echtscheiding een beperkte huwelijksgoederengemeenschap aan te gaan met uw aanstaande ex-echtgenoot en daar de echtelijke woning in te brengen. Uw aanstaande ex brengt de waarde van de woning in geld in die gemeenschap in. Bij de echtscheiding wordt de beperkte huwelijksgoederengemeenschap opgeheven en … u krijgt daarbij het geld, uw ex de woning. De inbreng én uitbreng van die woning uit de beperkte huwelijksgoederengemeenschap kost geen overdrachtsbelasting. U kunt de belastingbesparing delen met uw ex. Of niet. Overleg het tijdig met uw adviseur.
8
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Basisarts: BTW-vrijstelling voor acupunctuur 25 februari 2015 Rechtbank Zeeland – West-Brabant heeft beslist dat een basisarts met een praktijk voor natuurgeneeskunde recht heeft op de BTW-vrijstelling voor acupunctuurbehandelingen. De Rechtbank vond het geen bezwaar dat de arts tijdens zijn universitaire opleiding geen studie van complementaire en alternatieve geneeswijzen, waaronder acupunctuur, had gevolgd. De basisarts had wél een aanvullende postacademische acupunctuuropleiding gevolgd bij de NAAV (Nederlandse Artsen Acupunctuur Vereniging). Met deze verdieping van zijn initiële BIG-opleiding voldeed de arts aan de voorwaarden voor de BTW-vrijstelling voor de gezondheidskundige verzorging van de mens. Per 1 januari 2013 is de BTW-vrijstelling voor de gezondheidskundige verzorging van de mens sterk beperkt. De vrijstelling geldt nog slechts als aan de volgende voorwaarden is voldaan: • de diensten betreffende de gezondheidskundige verzorging van de mens; • die diensten worden verricht door een beroepsbeoefenaar waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de wet BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg); • de beroepsbeoefenaar staat ingeschreven in het BIG-register; • de diensten behoren tot het deskundigheidsgebied van de beroepsbeoefenaar en zijn onderdeel van de BIG-opleiding; • de diensten worden verricht aan een individuele patiënt, door rechtstreeks contact, ook telefonisch of per e-mail. De niet-reguliere geneeskunde, waaronder acupunctuur, valt volgens een besluit van Financiën vanaf 1 januari 2013 niet meer onder de BTW-vrijstelling. Zie ook BelastingBelangen, juni 2012: Begrotingsakkoord 2013: De beperkte BTW-vrijstelling voor gezondheidskundige diensten en december 2012: Medici en paramedici: BTW-positie geregeld? Ied Sanders stond als basisarts ingeschreven in het BIG-register; hij had een praktijk voor natuurgeneeskunde, waarin hij ook acupunctuur toepaste. Sanders had zich al werkend de leer en werking van acupunctuur eigen gemaakt. Hij had tijdens zijn universitaire artsenopleiding niet deelgenomen aan de studie acupunctuur, maar later wél een postacademische acupunctuuropleiding gevolgd bij de NAAV. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat Sanders vanaf 1 januari 2013 omzetbelasting verschuldigd was over zijn omzet van acupunctuurbehandelingen. Sanders was het daar niet mee eens: hij droeg de omzetbelasting over het eerste kwartaal 2013 af, en ging in beroep tegen die BTW-afdracht bij Rechtbank Zeeland – West-Brabant. De Rechtbank stelde allereerst vast dat de acupunctuurbehandelingen van belanghebbende op het vlak van de gezondheidskundige verzorging van de mens lagen. Die behandelingen vielen ook binnen zijn deskundigheidsgebied; een basisarts ingevolge de Wet BIG heeft een erg ruim deskundigheidsgebied, en acupunctuur valt daar zeker onder nu dit onmiskenbaar gericht is op het genezen van een ziekte. De Rechtbank vond hierbij ook van belang dat de KNMG (Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst) gedragsregels heeft gegeven voor artsen die gebruik maken van niet-reguliere behandelwijzen, én dat complementaire zorg in verschillende ziekenhuizen in 9
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Nederland wordt toegepast. Belanghebbende voldeed volgens de Rechtbank ook aan de voorwaarde voor de BTW-vrijstelling dat de acupunctuurbehandelingen onderdeel waren van zijn opleiding tot arts. Hij had weliswaar een universitaire artsenopleiding gevolgd waar de studie van acupunctuur geen deel van uitmaakte, maar door zijn aanvullende postacademische acupunctuuropleiding bij de NAAV had hij ruime kennis en volop praktische vaardigheden verworven. Die kennis en kunde overtrof ruimschoots wat artsen aan kennis vergaarden als zij tijdens hun academische artsenopleiding wél acupunctuur - als onderdeel van het keuzevak Complementaire zienswijze in de zorg – hadden bestudeerd. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond: de acupunctuurbehandelingen waren vrijgesteld van omzetbelasting. Commentaar Deze uitspraak is een mooie opsteker voor veel medische beroepsbeoefenaars die niet-reguliere behandelmethoden hanteren. De uitspraak betreft een arts die acupunctuur toepast, maar voor andere niet-reguliere geneeswijzen – als homeopathie, antroposofische geneeskunde, integrative medicine – lijkt de BTW-vrijstelling in een vergelijkbare situatie ook goed toepasbaar.
10
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De DGA en de BV: geen gedeelde smart 26 februari 2015 Als de DGA en zijn BV gezamenlijk verwikkeld zijn in een of meer fiscale procedures, en die procedures duren eindeloos, dan hebben de DGA en de BV ieder afzonderlijk recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Financiën bepleit één gezamenlijke schadevergoeding, voor de DGA, maar dat heeft de Hoge Raad afgewezen, ook al vallen de spanning en frustratie – de redenen voor een schadevergoeding – van de BV goeddeels samen met die van de DGA. BV X en haar DGA waren verwikkeld in enkele fiscale procedures. Het betrof navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over 2000 en 2002, navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2000 en 2002 en naheffingsaanslagen BTW over 2001 en 2002 met vergrijpboeten. De procedures hadden betrekking op correcties wegens vermeende onzakelijke kosten die de DGA in de BV had gemaakt. Na een lange reeks van jaren procederen kwamen de zaken bij de Hoge Raad, en die verklaarde het beroep in cassatie van de DGA en de BV gegrond. De zaak werd verwezen naar Hof Amsterdam. Dat Hof verminderde de navorderingsaanslagen vennootschaps- en inkomstenbelasting, evenals de naheffingsaanslag BTW met boete. Het Hof kende zowel BV X als de DGA een immateriële schadevergoeding toe voor overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De staatssecretaris van Financiën was het daar niet mee eens: hij ging in cassatie en stelde dat het Hof met één schadevergoeding had moeten volstaan, en wel voor de DGA, omdat de door BV X ondervonden spanning en frustratie in dit geval samenviel met die van de DGA. De Hoge Raad oordeelde anders. Het feit dat meerdere belanghebbenden samen een procedure voeren, of dat zaken van meerdere belanghebbenden gezamenlijk worden behandeld, kan een matigende invloed hebben op de stress, het ongemak en de onzekerheid die door een langslepende procedure wordt ervaren. Dit kan een reden zijn om de schadevergoeding te matigen. Maar uitgangspunt is en blijft dat iedere belanghebbende bij de procedure of bij de gezamenlijk behandelde zaken een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft, ook als de belanghebbende een rechtspersoon is. De Hoge Raad was het niet met de staatssecretaris eens dat een schadevergoeding in dit soort gevallen voor een rechtspersoon altijd achterwege moet blijven. De Hoge Raad besliste dat het Hof terecht een vergoeding aan de DGA én aan de BV had toegekend. Commentaar De Hoge Raad heeft in de afgelopen jaren in een reeks van arresten het recht op een immateriële schadevergoeding vormgegeven. Over de aanvang van een redelijke termijn, het overschrijden daarvan, de vergoeding van € 500 per halfjaar overschrijding en natuurlijk de bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn kunnen verlengen. De Hoge Raad completeert die rechtspraak met dit arrest: in beginsel heeft iedere procespartij zelfstandig recht op een schadevergoeding, ook een rechtspersoon, maar onder omstandigheden kan het gezamenlijk procederen de mate van stress, ongemak en onzekerheid zodanig beperken dat dit een reden kan zijn om de schadevergoeding matigen.
11
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
M-V firma: leg vast wie wat doet 27 februari 2015 Drijft u uw onderneming samen met uw partner in een man-vrouw firma? En verricht u beiden een of meer hoofdtaken binnen de onderneming? Draagt u beiden bij aan de omzet? Zorg er dan voor dat in uw bedrijfsadministratie goed wordt vastgelegd wie van uw beiden welke omzet behaalt. Zo’n persoonsgebonden omzetverantwoording kan u goed van pas komen als u voor de inspecteur moet aantonen dat u én uw partner beiden recht hebben op de fiscale faciliteiten voor ondernemers, zoals de MKB-winstvrijstelling, de zelfstandigen- en startersaftrek, de oudedagsreserve etc.
12
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aanpassing sectorindeling: geen terugwerkende kracht 26 februari 2015 De premielasten van een werkgever worden in hoge mate bepaald door de sectorindeling voor de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Een correcte sectorindeling is van groot belang: indeling in onjuiste sector kan betekenen dat de werkgever te veel, of juist te weinig premie betaalt. De Hoge Raad heeft recent beslist dat een aanpassing van de sectorindeling – door een concernaansluiting – niet per se met terugwerkende kracht moet plaatsvinden. De inspecteur heeft een ruime beoordelingsvrijheid om de concernaansluiting al dan niet te honoreren, en hij kan daarbij kiezen voor een andere, latere ingangsdatum. De Belastingdienst stelt de sectorindeling van een werkgever vast op basis van de bij de Dienst bekende bedrijfsactiviteiten. Dat is veelal gebaseerd op de bedrijfsomschrijving zoals die bij de Kamer van Koophandel staat geregistreerd. Een werkgever die verschillende soorten werkzaamheden binnen zijn bedrijf uitvoert, wordt voor de Wfsv aangesloten bij de sector waar de werkzaamheden onder vallen waarvoor hij het grootste bedrag aan (premie-) loon betaalt. De Belastingdienst kan – op verzoek – beslissen dat zo’n werkgever bij meer dan één sector is aangesloten. Voor een dergelijke gesplitste aansluiting geldt wel een aantal voorwaarden. Vereist is met name dat de afzonderlijke bedrijfsonderdelen volledig op zichzelf staan, zowel in technische als in administratieve zin. Ook is het mogelijk dat verschillende, juridisch onafhankelijke werkgevers op hun verzoek toch onder één sector worden gevoegd als zij tot een economische en/of een organisatorische eenheid behoren. Dit is de zogenaamde groeps- of concernaansluiting. BV X verzocht de inspecteur op 25 oktober 2012 om met ingang van 1 januari 2010 te worden aangesloten bij dezelfde sector als enkele andere concernvennootschappen. De inspecteur honoreerde dat verzoek, maar niet per 1 januari 2010, maar pas per 1 september 2012. BV X ging in beroep tegen de vertraagde ingangsdatum, omdat haar dat een fors bedrag aan extra werkgeverslasten kostte. Hof Arnhem-Leeuwarden, en in cassatie de Hoge Raad verklaarde het beroep van BV X ongegrond. De Hoge Raad stelde vast dat uit de Wet financiering sociale verzekeringen kan worden afgeleid dat de inspecteur een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij de behandeling van een aanvraag voor een groeps- of concernaansluiting. De inspecteur is niet verplicht om zo’n verzoek te honoreren. Als hij dat niet doet, is er geen sprake van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ons hoogste rechtscollege besliste dat de inspecteur de verzochte concernaansluiting in redelijkheid mocht laten ingaan op de eerste dag van het oudste tijdvak waarover BV X de premies nog op aangifte moest voldoen. En dat was 1 september 2012. Commentaar Een correcte sectoraansluiting kan de ondernemer/werkgever een flinke besparing op de werkgeverslasten opleveren. Check uw aansluiting. Mogelijk dat u met een bescheiden aanpassing van de bedrijfsactiviteiten bij een andere sector met lagere premies kunt worden ingedeeld. Of dat een concernaansluiting u voordeel kan opleveren. De bovenstaande uitspraak maakt duidelijk dat u een verzoek tot aanpassing van de sectorindeling zo snel mogelijk moet indienen: een inwilliging met terugwerkende kracht kunt u niet op rekenen. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2009: Check uw sectorindeling voor de werknemersverzekeringen.
13
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Fiscale eenheid: over de grens, binnen de EU 25 februari 2015 Het Europese Hof van Justitie heeft in juni 2014 beslist dat de regeling van de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting in strijd is met het Europese recht. De Nederlandse wet bepaalt dat een fiscale eenheid uitsluitend mogelijk is tussen in Nederland gevestigde vennootschappen, en die beperking is in strijd met de vrijheid van vestiging binnen de Unie. De wet moet worden aangepast. Vooruitlopend daarop heeft Financiën een beleidsbesluit 'internationale fiscale eenheid' uitgebracht, met daarin de voorwaarden voor een fiscale eenheid over de grens, binnen de Europese Unie. Het arrest van het Europese Hof van Justitie – dat de regeling van de fiscale eenheid in strijd is met Europees recht – is een prejudiciële beslissing op verzoek van Hof Amsterdam. Het Hof heeft nadien, met het arrest van het EU-Hof in de hand, een positieve beslissing gegeven in de drie lopende procedures over een internationale fiscale eenheid. Zie ook BelastingBelangen, juni 2014: Nederlandse FE-regeling in strijd met EU-recht. Het beleidbesluit staat een fiscale eenheid buiten onze landsgrenzen toe tussen: 1. een Nederlandse moedermaatschappij en een Nederlandse kleindochtermaatschappij, met een in een andere EU/EER-lidstaat gevestigde tussenhoudstermaatschappij; Als een fiscale eenheid tot stand komt via een in een andere EU/EER-lidstaat gevestigde tussenhoudstermaatschappij blijft op het belang van de moedermaatschappij in die tussenhoudstermaatschappij de deelnemingsvrijstelling van toepassing alsof er geen fiscale eenheid is. Door de fiscale eenheid tussen de moeder- en kleindochtermaatschappij gaan de werkzaamheden en het vermogen van die kleindochter deel uitmaken van de werkzaamheden en het vermogen van de moeder. Dit heeft geen gevolgen voor de fiscale waardering van het aandelenbezit in de tussenhoudstermaatschappij. De goedkeuring is ook van toepassing als de aandelen in de in een andere EU/EER-lidstaat gevestigde tussenhoudstermaatschappij worden gehouden via uitsluitend één of meer vennootschappen die deel uitmaken van de fiscale eenheid en/of één of meer tussenmaatschappijen. 2. twee in Nederland gevestigde zustermaatschappijen met een in een andere EU/EER-lidstaat gevestigde houdstermaatschappij. De twee in Nederland gevestigde zustervennootschappen moeten zelf bepalen wie van hen als moedermaatschappij en wie als dochtermaatschappij wordt aangemerkt. De vennootschappen moeten deze keuze maken bij indiening van het verzoek tot vorming van een fiscale eenheid. Na totstandkoming van de fiscale eenheid kan op deze keuze niet meer worden teruggekomen. Het is bij deze keus niet mogelijk om als moedermaatschappij op te treden voor een vennootschap waarvan één of meer aandelen gehouden worden door een andere vennootschap die deel uitmaakt of gaat uitmaken van de fiscale eenheid. De goedkeuring is ook van toepassing als de in een andere EU/EER-lidstaat gevestigde houdstermaatschappij de aandelen in de zustermaatschappijen middellijk houdt via één of meer belastingplichtigen die van de fiscale eenheid deel uitmaken en/of een of meer tussenmaatschappijen. Commentaar Het beleidsbesluit 'internationale fiscale eenheid' werkt terug tot en met 16 december 2014. Die terugwerkende kracht biedt ondernemers de mogelijkheid om na te gaan of zij de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting per 1 januari 2015 niet moeten ‘internationaliseren’. Checkt u het even, of vraag u adviseur om dat te doen.
14
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Regel een verblijvingsbeding in uw samenlevingscontract 27 februari 2015 Bent u onlangs ongehuwd gaan samenwonen met uw partner? Gaat u een samenlevingscontract laten opmaken? Dan doet u er verstandig aan om daar een verblijvingsbeding in op te nemen voor de spullen die u gezamenlijk gekocht hebt. Als een van u beiden komt te overlijden kunnen die spullen zonder belastingheffing doorschuiven naar de langstlevende, zonder dat de familieleden van de overledene daar rechten op kunnen doen gelden. Let op: door het verblijvingsbeding gaat de eigendom niet automatisch over op de langstlevende: de spullen moeten nog wel geleverd worden. Als u vreest dat uw erfgenamen na uw overlijden zich zullen verzetten tegen die levering, kunt aan het beding een onherroepelijke volmacht koppelen. Dan kan de langstlevende een en ander regelen zelfs als de erfgenamen tegenwerken. Woont u langer dan vijf jaar samen, dan is wel erfbelasting verschuldigd over wat op grond van een verblijvingsbeding wordt verkregen.
15
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Gratis overlijdensdividend? 26 februari 2015 Mijn vader is vorig jaar overleden. Hij was directeur-grootaandeelhouder van onze gezamenlijke BV: hij had 75% van de aandelen, ik 25%. Ik erf zijn 75% aandelen; dat stond al jaren zo geregeld in pa’s testament. Bij die vererving kan ik gebruik maken van de bedrijfsopvolgingsregeling in de successiewet, maar helaas niet voor het volle pond. Afgerond zo’n € 500.000 vermogen in de BV is beleggingsvermogen, en daar moet ik gewoon erfbelasting over betalen. Pa moet over dat bedrag – postuum – 25% aanmerkelijkbelang-heffing betalen. Klopt het dat ik een gratis dividenduitkering uit de BV kan opnemen, tot het bedrag dat bij pa in de heffing wordt betrokken? Dat wordt € 500.000 x 75%, minus € 15.000 verkrijgingsprijs = € 360.000. Kan die dividenduitkering uitsluitend op de vererfde aandelen plaatsvinden? Zo ja, hoe moet ik dan mijn 25% van de aandelen uitzonderen bij die uitkering? Antwoord U komt inderdaad in aanmerking voor een gratis overlijdensdividend. De vererving van de aandelen in de BV van uw vader naar u kwalificeert als een vervreemding tot het bedrag dat in die aandelen is begrepen dat niet als ondernemingsvermogen kan worden aangemerkt. Op dat deel van het vererfde vermogen kan de doorschuifregeling niet worden toegepast, en moet er voor de aanmerkelijkbelang-heffing worden afgerekend. Die afrekening moet plaatsvinden bij de erflater, uw vader. Door deze afrekening (tot 25% van de door u voorgerekende € 360.000) krijgen deze aandelen voor u, als erfgenaam een verkrijgingspijs van € 360.000. Die opgelopen verkrijgingsprijs kunt u benutten voor een gratis overlijdensdividend. De wet verbindt daar wel enkele cumulatieve voorwaarden aan: • de dividenduitkering is niet hoger dan het bedrag dat bij de erflater als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen; • de dividenduitkering moet plaatsvinden binnen 24 maanden na het overlijden van erflater; • de dividenduitkering moet afgeboekt worden op de verkrijgingsprijs van de verkregen (vererfde) aandelen. U moet tijdig een verzoek indienen om de regeling voor een gratis overlijdensdividend te kunnen toepassen. Tijdig wil zeggen, ruimschoots binnen de hiervoor genoemde termijn van 24 maanden na het overlijden. De gefaciliteerde dividenduitkering kan uitsluitend plaatsvinden – zo zegt de wet – op de vererfde aandelen. En dat is lastig in uw situatie, omdat u al voor 25% aandeelhouder in de BV was. En dividend wordt op grond van het civiele recht uitgekeerd over alle aandelen (van hetzelfde soort) in de BV. Financiën heeft dit probleem onderkend, en bij resolutie van september 2014 daar een oplossing voor gegeven. Vooruitlopend op wetswijziging is goedgekeurd dat de verkrijger – de erfgenaam – de faciliteit kan toepassen op zowel de vererfde aandelen als op de aandelen die al in zijn bezit waren ten tijde van het overlijden. Rest nog een punt van aandacht. Als u vóór de dividenduitkering een verzoek indient bij de BV – met verwijzing naar het verzoek bij de Belastingdienst tot toepassing van deze regeling – kan de BV het dividend uitkeren zonder inhouding van dividendbelasting.
16
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Kan mijn gebruikelijk loon in 2015 omlaag? 26 februari 2015 Als DGA heb ik mij moeten verdiepen in de nieuwe gebruikelijk-loonregeling zoals die per 1 januari jl. in werking is getreden. De special in het vorige nummer van BelastingBelangen Het gebruikelijk loon van de DGA vanaf 2015 kwam mij daarbij goed van pas. Ik vraag mij af of mijn gebruikelijke loon in 2015 met de nieuwe regeling niet wat omlaag kan. De doelmatigheidsmarge is van 30% teruggebracht tot 25%, maar als je die marge nooit gebruikt hebt – zoals ik – dan kun je toch niet verplicht worden om je salaris voor 2015 op 75/70 van het loon over 2014 te stellen? En biedt het gewijzigde loonbegrip onder de werkkostenregeling nog mogelijkheden voor een salarisverlaging? Antwoord U heeft een punt voor wat betreft de doelmatigheidsmarge. Als u de doelmatigheidsmarge niet hebt toegepast, heeft u ook geen last van de vermindering van 30% naar 25%. U moet wel aannemelijk kunnen maken dat u die marge eerder niet hebt benut. De wetgever is er bij de nieuwe gebruikelijkloon-regeling vanuit gegaan dat het overgrote deel van de DGA’s met een salaris van meer dan het normbedrag van € 44.000 wél gebruik maakt van de doelmatigheidsmarge. Dat blijkt uit de door Financiën aangereikte cijfers bij de motivering van de € 150 miljoen geraamde extra opbrengst. Als u de doelmatigheidsmarge niet eerder hebt toegepast, kunt u dat voor uw salaris over 2015 alsnog gaan doen. En daarmee komt uw salaris over 2015 op een lager bedrag uit dan in 2014. Voor de goede orde: de 75/70-benadering geldt uitsluitend voor DGA’s die onder de oude regeling een afspraak hadden met de inspecteur over de hoogte van hun gebruikelijke loon (boven het normbedrag van € 44.000). Financiën heeft die afspraken en bloc opgezegd, en de daardoor getroffen DGA’s mogen hun salaris voor 2015 vaststellen met de 75/70 norm. Die normering blijft gehandhaafd totdat de oorspronkelijke afspraak zou zijn afgelopen. Maar de DGA én/of de inspecteur kunnen deze aanpak al eerder beëindigen, en wel door contact te zoeken om een nieuwe afspraak over het gebruikelijk loon te maken. Als u geen afspraak had met de Belastingdienst over de hoogte van uw gebruikelijk loon, speelt de 75/70 norm voor u geen rol. Het gewijzigde loonbegrip onder de werkkostenregeling biedt inderdaad mogelijkheden voor een verlaging van het gebruikelijk loon. Onder de werkkostenregeling behoren de vrije vergoedingen en verstrekkingen voor de DGA tot diens gebruikelijk loon. De Belastingdienst heeft dat bevestigd. Tot die vrije vergoedingen en verstrekkingen behoren reiskosten, studiekosten, de vergoedingen voor een mobiele telefoon en internet, de 30% vergoeding die buitenlandse experts en deskundigen onder voorwaarden belastingvrij kunnen ontvangen. Tot 2014 behoorden alleen belaste vergoedingen tot het gebruikelijk loon, met de (verplichte) invoering van de werkkostenregeling per 1 januari 2015 is dat veranderd. Overleg met uw adviseur welke mogelijkheden u hebt om uw gebruikelijke loon over 2015 te verminderen.
17
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Check de voorlopige VPB-aanslag 27 februari 2015 Binnenkort valt de voorlopige aanslag Vennootschapsbelasting 2015 van uw BV op de deurmat. Controleer die aanslag goed. Een te hoge voorlopige aanslag kost u onnodig liquiditeit, een te lage voorlopige aanslag kost u 8% belastingrente over het bij de definitieve aanslag bij te betalen bedrag. Als u de VA niet juist vindt, kunt u de aanslag eenvoudig aanpassen door een formulier in te vullen op het beveiligde gedeelte van de website van de Belastingdienst. Zie ook: Voorlopige aanslag aanvragen of wijzigen.
18
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Stoppen met pensioen, verplicht hoger loon? 26 februari 2015 Als DGA bouw ik pensioen in eigen beheer op in mijn BV. Ik doe dat al jaren en wil daar nu mee gaan stoppen, ik lees alleen maar negatieve berichten over pensioen in eigen beheer, ook in BelastingBelangen. Ik heb deze zaak bij mijn adviseur aangekaart, en hij meldt mij dat stoppen met de pensioenopbouw geen probleem is, maar dat ik dan wel per direct een hoger salaris uit de BV moet opnemen. Dat zie ik niet zitten. Is een hoger salaris inderdaad verplicht? En hoe zit het met de indexatie van mijn pensioenrechten als de verdere opbouw wordt stopgezet? Antwoord Voor veel DGA’s is het inderdaad verstandig om te stoppen met een verdere pensioenopbouw in eigen beheer. In BelastingBelangen is daar al vaak aandacht voor gevraagd: zie ook BelastingBelangen, augustus 2010: Pensioen in eigen beheer: indexatie schrappen?, oktober 2010: Rustig aan met pensioen in eigen beheer, april 2011: Pensioen- of toch maar dividendsparen?, en december 2011: Stoppen met pensioen in eigen beheer? Als u besluit om te stoppen met de pensioenopbouw in eigen beheer wordt u voor de BV als arbeidskracht een stuk goedkoper. Uw personeelskosten dalen door het wegvallen van de jaarlijkse pensioenreservering. Financiën stelt zich op het standpunt dat een DGA in deze situatie dat gemiste loon – in de vorm van pensioenopbouw – in beginsel moet compenseren met een salarisverhoging. Maar zo’n hoger salaris is niet in alle gevallen verplichte kost. Waar het om gaat is dat de totale arbeidsbeloning van de DGA in de BV zakelijk moet zijn, vóór en ná het stoppen met de verdere pensioenopbouw. Als u het gemiste loon door het wegvallen van de pensioenopbouw niet wilt compenseren met een hoger salaris, dan moet u aannemelijk maken dat uw lagere totale arbeidsbeloning toch zakelijk verantwoord is. Bijvoorbeeld omdat u minder bent gaan werken voor de BV, of omdat de gewijzigde marktverhoudingen een lager salaris rechtvaardigen. U kunt dat afstemmen met de bevoegde inspecteur. Stoppen met pensioenopbouw moet altijd op een toekomstig tijdstip gebeuren. De algemene vergadering van aandeelhouders van de BV moet daar toe beslissen, en dat in notulen vastleggen. Stoppen per een tijdstip in de toekomst is noodzakelijk omdat u de al opgebouwde pensioenrechten moet respecteren. Doet u dat niet, dan is sprake van het afzien van pensioenrechten, en dat wordt door de belastingwet aangemerkt als een fictieve afkoop. Zo’n fictieve afkoop kost veel belastinggeld: maximaal 52% belasting over de commerciële waarde van uw pensioenaanspraak, plus 20% revisierente. Als u krachtens de pensioenbrief recht heeft op een geïndexeerde pensioenuitkering, dan moet de indexatie van de opgebouwde pensioenrechten doorlopen. Ook na het beëindigen van de pensioenopbouw! Doet u dat niet dan dreigt weer een fictieve afkoop, met 72% heffing over de totale pensioenaanspraak. Uw adviseur moet u daar voor behoeden, door de pensioenopbouw fiscaal verantwoord stop te zetten.
19
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Papieren schenkingen notarieel herstellen 27 februari 2015 Heeft u in het verleden schenkingen onder schuldigerkenning gedaan aan uw kinderen? En daarbij vastgelegd dat zij die schenkingen pas kunnen opeisen als de langstlevende ouder is overleden? Zo’n schenking ter zake van de dood moet bij notariële akte; dat is inmiddels vaste rechtspraak. Als dat niet is gebeurd, dan is de schenking niet rechtsgeldig, en vervalt die bij het overlijden van de schenker. Van de beoogde besparing op de erfbelasting komt dan niets terecht. Zie ook BelastingBelangen, december 2011, Papieren schenking, notariële akte vereist. Om uw oude papieren schenkingen te ‘redden’ is het verstandig om die alsnog achteraf bij notariële akte te bekrachtigen.
20
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De DGA als borg voor zijn BV 28 februari 2015 De directeur-grootaandeelhouder die voor zijn BV borg staat bij de bank, valt met die borgstelling onder de terbeschikkingstellingsregeling. De vergoeding die hij van de BV krijgt voor het aangaan van de borgtocht – de borgstellingprovisie – moet hij in box 1 tot zijn inkomen rekenen; de BV kan die vergoeding als bedrijfskosten boeken. Als de BV haar lening bij de bank niet – tijdig –aflost, kan de bank de DGA als borg aanspreken: de borg wordt dan uitgewonnen. De DGA betaalt de bank af, en krijgt een regresvordering op zijn BV. Die vordering valt ook weer onder de terbeschikkingstellingsregeling: de DGA kan die vordering afwaarderen ten laste van zijn inkomen in box 1. Maar wat als de DGA geen borgstellingprovisie bij zijn BV heeft bedongen? Is de borgstelling dan onzakelijk, en kan de DGA – bij uitwinning – geen verlies in box 1 opvoeren? Is een borgstelling eigenlijk niet per definitie een handelen van de DGA in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, die bereid is om een risico te nemen dat een onafhankelijke derde nooit zou hebben gedaan? En als de terbeschikkingstellingregeling al van toepassing is, wanneer gaat die dan in bij borgstelling? En stel dat de DGA als uitgewonnen borg zijn betaling aan de bank moet financieren, hoe lang blijft die schuld –met aftrekbare rente – in box 1? Anders gezegd, wanneer houdt de terbeschikkingstellingsregeling dan op? Vragen te over, in deze special de antwoorden. Borgstelling en de terbeschikkingstellingsregeling De directeur-grootaandeelhouder die – direct of indirect – vermogensbestanddelen aan zijn BV ter beschikking stelt, valt onder de terbeschikkingstellingsregeling. Die regeling geldt voor bezittingen én de direct daarmee samenhangende schulden. De voor- en nadelen hieruit zijn bij de DGA belast in box 1, als resultaat uit overige werkzaamheden. De wet gebiedt dat het resultaat uit overige werkzaamheid moet worden bepaald ‘alsof de werkzaamheid een onderneming vormt’: voor de vaststelling van dat resultaat gelden – op een enkele uitzondering na – de fiscale regels voor winst uit onderneming. De wet benoemt ‘een vergoeding voor het aangaan van borgtocht voor schulden van een vennootschap’ als een voordeel uit het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel. De vergoeding is bij de DGA belastbaar in box 1, de BV kan de vergoeding als kosten opvoeren. De borgstellingvergoeding of –provisie valt onder de terbeschikkingstellingsregeling, de borgstelling zelf niet, zo blijkt uit de wettekst. Vermogensbestanddelen waarop de DGA zekerheid heeft verstrekt ten behoeve van de bank, vallen niet onder de terbeschikkingstellingsregeling. Als de DGA een privé effectenportefeuille tot meerdere zekerheid aan de bank heeft verpand, vallen de resultaten op die effectenportefeuille niet in box 1 (maar in box 3). Een borgstellingvergoeding wordt in derdenverhoudingen vaak vastgesteld op een jaarlijks vast percentage van het bedrag waarvoor de borg kan worden aangesproken. Voor de omvang van de vergoeding geldt: hoe groter het risico, des te hoger moet de vergoeding zijn. Als de DGA geen zakelijke vergoeding met zijn BV heeft afgesproken, kan de inspecteur dat corrigeren, met een boete. De inspecteur past dan de spelregels toe voor vaststelling van de totaalwinst: de correctie op de borgstellingvergoeding valt bij de DGA in box 1. 21
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Als de DGA door de bank als borg wordt aangesproken en hij namens de BV de schuld aan de bank moet aflossen, verkrijgt hij een regresvordering op zijn BV. Die vordering valt recht-toe, recht-aan onder de terbeschikkingstellingsregeling. De waarde van die regresvordering zal veelal om en nabij nihil zijn: de BV staat er immers zo slecht voor dat zij niet meer aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. De DGA betaalt ‘de hoofdprijs’ aan de bank en krijgt daar een waardeloze vordering op zijn BV voor terug. De betaling van de DGA aan de bank – de aflossing van de BV-lening, plus rente en kosten – wordt aangemerkt als een storting in het vermogen in de terbeschikkingstellingsregeling, in het vermogen van de werkzaamheid. Het verschil tussen die storting en de lage, veelal nihilwaarde van de regresvordering kan de DGA in mindering brengen op zijn inkomen in box 1, als negatief resultaat uit overige werkzaamheid. Maar voor die aftrek is wel vereist dat de DGA bij de borgstelling steeds zakelijk heeft gehandeld. Is dat niet het geval, dan is verliesneming niet mogelijk, zo heeft de belastingrechter al vaker beslist. Aanvang terbeschikkingstellingsregeling De regresvordering valt onder terbeschikkingstellingsregeling, maar de vraag is per wanneer. Direct bij het aangaan van de borgtocht, als de bank de DGA als borg aanspreekt, of nog later als de DGA daadwerkelijk aan de bank betaalt. De Hoge Raad heeft deze vraag eenduidig beantwoord: de regresvordering valt onder de terbeschikkingstellingsregeling vanaf het tijdstip van het aan gaan van de borgtocht. Zie ook BelastingBelangen, april 2012: Regresvordering borgtocht: van meet af aan TBS. De regresvordering van de DGA op zijn BV vloeit rechtstreeks voort uit de verplichting van de DGA om als borg de schuldeiser(s) van de BV – de bank – te moeten betalen als de BV zelf niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen. Die verplichting van de DGA ontstaat civielrechtelijk direct bij het aangaan van de borgstelling, en – zo besliste de Hoge Raad – die verplichting moet dan ook vanaf dat tijdstip onder de terbeschikkingstellingsregeling worden gebracht. De verplichting is een met de regresvordering samenhangende schuld in de zin van de terbeschikkingstellingsregeling. Als de DGA als borg wordt aangesproken en hij doet een betaling aan de bank, dan onttrekt hij dat bedrag aan zijn privévermogen en stort dat in het vermogen in de terbeschikkingstellingsregeling, in het vermogen van de werkzaamheid. Hij kan dat bedrag terugvorderen van zijn BV. Is die regresvordering minder waard dan het gestorte bedrag, dan is dat verschil een negatief resultaat uit overige werkzaamheid. Dat negatieve resultaat ontstaat gaandeweg: de DGA moet jaarlijks op zijn TBS-balans een voorziening opvoeren waarmee hij het risico tot uitdrukking brengt dat hij in de toekomst als borg de bank moet betalen. De spelregels voor zo’n voorziening worden bepaald door goedkoopmansgebruik. Die voorziening moet op de TBS-balans gesaldeerd worden met de te activeren geschatte waarde van de toekomstige regresvordering. Door een voorziening te vormen kan een DGA vooruitlopend op het tijdstip dat hij daadwerkelijk als borg wordt aangesproken al een verwacht verlies in box 1 in aanmerking nemen. Anders gezegd, de DGA kan al een verlies uit borgstelling opvoeren nog voordat hij daadwerkelijk enige betaling heeft gedaan. Einde terbeschikkingstellingsregeling Het einde van de terbeschikkingstellingsregeling bij borgstelling is minder eenduidig vast te stellen. Als de DGA de betaling aan de bank moet financieren, bijvoorbeeld met een tweede hypotheek op de eigen woning, valt die lening onder de terbeschikkingstellingsregeling, als een direct met de regresvordering samenhangende schuld. De rente op die schuld vormt dan voor de DGA een negatief resultaat uit overige werkzaamheid, een aftrekpost in box 1. De vraag is: hoe lang. Zie ook BelastingBelangen: augustus 2013: Borgstelling: kan ik de financieringsrente aftrekken? De belastingrechter heeft – op basis van de fiscale regels voor de winst uit onderneming – beslist dat het resultaat uit overige werkzaamheid blijft bestaan zolang de regresvordering nog voor fiscale doeleinden bestaat. 22
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Het feit dat die vordering is afgewaardeerd tot nihil is hierbij niet van belang. Zolang de gewaardeerde vordering nog bestaat, bijvoorbeeld omdat er nog een kans is dat er nog enig bedrag op die vordering zal worden betaald, blijft de terbeschikkingstellingregeling doorlopen. En zolang kan de rente op de financiering voor de betaling aan de bank in aftrek worden gebracht. Pas als de curator het faillissement finaal heeft afgewikkeld – meestal gebeurt dat door opheffing wegens gebrek aan baten – is een verplichte overgang van de regresvordering en de daarmee samenhangende lening van box 1 naar box 3 aan de orde. Bij kwijtschelding van de regresvordering gaat de leenschuld ook verplicht over naar box 3, en vervalt de renteaftrek. Een onzakelijke borgstelling De DGA die zich borg stelt voor zijn BV moet zakelijk handelen. Hij moet niet meer risico aanvaarden dan een onafhankelijke derde zou doen, en hij moet bij de BV een adequate vergoeding bedingen voor de borgstelling. Doet hij dat niet, dan heeft dat vergaande gevolgen als de DGA als borg wordt uitgewonnen en hij namens zijn BV de bank moet afbetalen. De regresvordering die de DGA op zijn BV verkrijgt, kan dan niet ten laste van het inkomen in box 1 worden afgewaardeerd. Het gaat hier om ‘het onzakelijke debiteurenrisico’ als bedoeld in de vele rechterlijke uitspraken over onzakelijke leningen. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2014: Onzakelijke lening en TBS-verlies, april 2009: Onzakelijke lening: geen verlies bij afwaardering, april 2011: Onzakelijke TBS-lening: geen aftrek voor afwaardering, oktober 2011: Onzakelijke lening: ODR = geen afwaardering, april 2012: De aanpak van onzakelijk debiteurenrisico: de ODR-toets. Als de DGA met de borgstelling meer risico pakt dan een onafhankelijke derde zou doen, is al snel sprake van ‘een handelen van een aandeelhouder als zodanig’. Voor de beoordeling hiervan is cruciaal of een vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest om eenzelfde risico te aanvaarden, onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Als de DGA geen adequate vergoeding voor de borgstelling van zijn BV heeft bedongen, heeft hij uitsluitend de kwade kansen voor zijn rekening genomen. Dat zou een derde nooit doen. De rechter concludeert dan al snel dat de DGA als borg de bedoeling heeft gehad om zijn BV te dienen in zijn hoedanigheid van aandeelhouder. De borgstelling is dan aangegaan in de kapitaalsfeer: de borgstelling valt niet onder de terbeschikkingstellingregeling in box 1, maar van aanvang af in box 2 onder de aanmerkelijkbelangregeling. De betaling die de DGA aan de bank doet als hij wordt uitgewonnen, is dan een informele kapitaalstorting in de BV. Die storting verhoogt de verkrijgingsprijs van de aanmerkelijkbelang-aandelen. De DGA kan bij deze uitwerking pas fiscaal verlies op zijn borgstelling nemen als hij de BV liquideert of de aandelen in die BV met verlies verkoopt. Dat leidt dan tot een verlies uit aanmerkelijk belang, in box 2. Dat verlies moet in beginsel verrekend worden met positief inkomen in box 2, vanwege de boxgebonden verliesverrekening. Dat zal niet lukken omdat de BV diep in de rode cijfers staat. De DGA die dat aanmerkelijkbelang-verlies alsnog wil benutten zal gebruik moeten maken van de boxoverschrijdende verliesverrekening waarbij het box 2 verlies wordt omgezet in een taxcredit voor box 1. Zie ook BelastingBelangen, december 2012: Uw belang bij een verlies uit aanmerkelijk belang. Conclusie De DGA die zich borg stelt voor zijn BV moet die borgstelling fiscaal goed in elkaar steken. Als hij niet strikt zakelijk handelt is de kans op averechtse fiscale gevolgen erg groot. Vooral als de bank de DGA als borg aanspreekt en de DGA een fors verlies in box 1 claimt. Een basisvoorwaarde voor zakelijk handelen is het bedingen van een zakelijke borgstellingprovisie: aftrekbaar in de BV, bij de DGA belast als resultaat uit overige werkzaamheid in box 1. Verder moet de DGA als borg niet meer risico’s lopen dan in derdenverhoudingen gebruikelijk is: hij moet waar mogelijk zekerheden van de BV vragen, verhaalsmogelijkheden eisen en de rangorde van zijn positie jegens andere schuldeisers van de BV vastleggen.
23
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Alimentatie: + 0,8% index: betalen of afkopen 27 februari 2015 Per 1 januari 2015 zijn de alimentatie-uitkeringen weer verhoogd met de wettelijke index. Voor 2015 is dat + 0,8%. Die verhoging treft alle lopende alimentaties, partner- en kindalimentatie, ongeacht of de rechter die bij het echtscheidingsvonnis heeft vastgesteld of dat de echtelieden die bij convenant zijn overeengekomen. U kunt op twee manieren ontsnappen aan een hogere partneralimentatie. Uw ex kan er mee instemmen dat u geen verhoging betaalt, of u onderzoekt – in goed overleg met uw ex – of u de resterende alimentatieverplichting niet beter geheel of gedeeltelijk kunt afkopen. Bespreek het ook met uw adviseur, want afkoop heeft forse fiscale consequenties.
24
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Betaling aan curator fiscaal aftrekbaar? 26 februari 2015 Mijn BV’s zijn al weer jaren geleden failliet gegaan. De curator is lang bezig geweest met de afwikkeling van een en ander, ook al omdat hij nadrukkelijk geprobeerd heeft om mij als bestuurder en enig aandeelhouder van de BV’s in privé aansprakelijk te stellen. Hij heeft mij onrechtmatig handelen verweten, onbehoorlijke taakvervulling met privégebruik van een zakelijke creditcard. Om van deze slepende kwestie af te zijn, heb ik eind vorig jaar ingestemd met een betaling van € 20.000 aan de failliete boedel, tegen finale en volledige kwijting. Kan ik deze € 20.000 in aftrek brengen op mijn inkomen over 2014? Als verlies onder de terbeschikkingstellingsregeling? Antwoord Neen, dat gaat niet lukken. De curator heeft geprobeerd om u als (ex-)bestuurder van de BV in privé aansprakelijk te stellen voor het boedeltekort. Hij heeft u onrechtmatig handelen verweten, maar dat kennelijk niet hard kunnen maken. U heeft de € 20.000 betaald om van de zaak af te zijn, om te voorkomen dat de curator zou blijven zoeken naar bewijs om uw persoonlijke aansprakelijkstelling door te voeren. Daarmee heeft die betaling nadrukkelijk een privé-karakter; het zijn niet-aftrekbare privékosten. Er is geen enkele koppeling tussen deze uitgave en de terbeschikkingstellingsregeling, en ook van negatief loon kan geen sprake zijn.
25
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Kleiduiven schieten: 6% of 21% BTW? 26 februari 2015 Onze kleiduivenschietsportvereniging heeft tien schietbanen, met in totaal 40 schietposten en zo’n 60 kleiduivenwerpmachines. De leden van onze vereniging betalen een jaarlijkse contributie van € 150. Zij kunnen daarvoor onbeperkt gebruik maken van de faciliteiten van de club, maar voor kleiduiven moeten ze apart betalen: 25 kleiduiven voor € 6,25. Recreanten zijn ook van harte welkom. Zij kunnen een schietarrangement afnemen, dat omvat een instructiebaan, 25 kleiduiven, 25 stuks munitie, een baangeweer, verzekering en een instructeur. De vraag is welk BTW-tarief wij moeten toepassen op onze omzet? Wij denken het lage 6% tarief omdat er sprake is van het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. De inspecteur gaat voor 21%. Wat denkt u? Antwoord Mij lijkt dat het lage 6% BTW-tarief van toepassing is. Kleiduivenschieten is sportbeoefening, uw vereniging geeft gelegenheid tot sportbeoefening en dat valt onder 6% BTW. Het aanbod van de vereniging – het gebruik van een schietbaan, kleiduiven, munitie, een geweer en de begeleiding door een instructeur – lijkt mij voor de omzetbelasting één samenhangende prestatie te vormen. Leden en passanten zijn niet geïnteresseerd in de aankoop van de afzonderlijke, losse onderdelen: zij kopen kleiduiven om die uit de lucht te schieten, niet om die mee naar huis te nemen. De verkoop van kleiduiven kan niet losgezien worden van het ter beschikking stellen van de schietbaan. Voor de verkoop van munitie lijkt mij datzelfde standpunt in beginsel van toepassing, maar dat kan afhankelijk van de feiten ook wel anders liggen. Leden van de vereniging krijgen – door hun lidmaatschap – de vrije beschikking over munitie, passanten moeten die afzonderlijk kopen. Wat gebeurt er met munitie die zij niet verbruiken? Moet die bij het verlaten van de baan worden ingeleverd, of kan die mee naar huis worden genomen om bij een volgende gelegenheid te worden gebruikt? Is het gebruik van de munitie van vereniging verplicht, of zijn de geweren ook geschikt voor munitie van een andere schietsportvereniging? Als uit het antwoord op deze vragen blijkt dat de munitie als een ‘los product’ kan worden gezien, kan de inspecteur daarmee het hoge BTW-tarief toepassen op dit stuk omzet. Veel plezier met uw mooie sport!
26
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
BV failliet: bewaarschriften geregeld? 27 februari 2015 Is uw BV in staat van faillissement verklaard en zal dat wel wegens gebrek aan baten worden opgeheven? Zodra dat is gebeurd, is uw BV ontbonden. De BV houdt op te bestaan; dat gebeurt krachtens de wet, een bestuurders- of aandeelhoudersbesluit is daarvoor niet nodig. Na de ontbinding bent u geen bestuurder meer van de BV, de BV bestaat niet meer. En dat betekent dat u namens de BV geen bezwaar of beroep meer kunt aantekenen tegen eerder vastgestelde naheffingsaanslagen loon- of omzetbelasting, of een aanslag vennootschapsbelasting. Zorg ervoor dat u die zaken heeft afgewikkeld voordat de BV wordt ontbonden! Lukt dat niet meer, dan moet u de rechter vragen om de vereffening van de BV te heropenen. Pas als de rechter dat verzoek inwilligt, kunt u weer als bestuurder namens de BV in bezwaar en beroep gaan.
27
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Ontbreken kasrondje, vervallen renteaftrek? 26 februari 2015 Jaren geleden heb ik een lening van € 80.000 bij mijn ouders opgenomen om mijn ex uit te kopen bij mijn echtscheiding. Ik heb dat geld gebruikt om haar aandeel in onze gezamenlijke woning over te kopen. De lening draagt 5% rente; die rente heb ik steeds per jaar achteraf aan mijn ouders betaald, en als eigenwoningrente in aftrek op mijn inkomen gebracht. Twee jaar geleden ging dat mis: ik kon de rente toen niet meer betalen omdat mijn salaris een stuk omlaag ging. Pa en ma hebben de rente daarop steeds bijgeschreven bij de hoofdsom van de lening (want ze willen mij niet bevoordelen ten opzichte van mijn broer en zus). Vervolgens is de rente verrekend met de schenking die ook ik jaarlijks van mijn ouders ontvang. Mijn broer en zus krijgen de € 5.000 op hun rekening overgemaakt, bij mij wordt dat geld gebruikt ter verrekening van de rentebetaling op de lening. Dat wordt allemaal netjes geboekt door pa. Prima wat mij betreft, maar de belastinginspecteur vindt dat maar niets. Hij stelt dat mijn ouders de verschuldigde rente hebben kwijtgescholden en dat ik daarom geen rente meer in aftrek kan brengen op mijn box 1 inkomen. Klopt dat? Antwoord Neen, dat klopt niet! Als de door u verschuldigde rente verrekend wordt met een schenking die u van uw ouders krijgt, heeft u de rente ‘betaald’ en kunt u die – in de gegeven situatie – als eigenwoningrente in aftrek brengen op uw inkomen in box 1. Dat er geen kasrondje wordt gemaakt doet niet ter zake. Waarschijnlijk is de inspecteur op het verkeerde spoor gebracht door een uitspraak van de Hoge Raad waarin is beslist dat de renteaftrek vervalt als de verschuldigde rente wordt kwijtgescholden. Maar dat is hier niet het geval. De door u verschuldigde rente wordt niet kwijtgescholden, maar nauwkeurig bij de hoofdsom bijgeschreven. Vervolgens gebruikt u de jaarlijkse schenking van uw ouders om die rente aan te zuiveren. Het ontbreken van een kasrondje betekent niet dat er sprake is van kwijtschelding van rente.
28
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een sierviskwekerij is een landbouwbedrijf 24 februari 2015 Siervissen kweken voor de verkoop kan gelijk gesteld worden met het fokken, mesten of houden van dieren in het kader van een landbouwbedrijf, zo heeft Rechtbank Gelderland beslist. Door deze gelijkstelling is de landbouwvrijstelling van toepassing op de winst bij verkoop van de gronden van de sierviskwekerij. Lodde Koi exploiteerde een sierviskwekerij. Begin 2010 overleed hij, waarop zijn erfgenamen nog datzelfde jaar de kwekerij verkochten. Die omvatte twee percelen grond ter grootte van 10.70.05 hectare met diverse visvijvers (koopprijs € 400.000) en diverse roerende zaken (koopprijs € 100.000). In de visvijvers werd de siervis opgekweekt, voor de verkoop; in de vijvers werd nooit recreatief gevist. De erfgenamen gingen er van uit dat de landbouwvrijstelling van toepassing was op de verkoopwinst op de gronden van de sierviskwekerij. De inspecteur niet: die stelde dat de sierviskwekerij niet als een landbouwbedrijf kon worden aangemerkt. De zaak kwam bij Rechtbank Gelderland. De Rechtbank besliste dat het kweken van siervissen voor de verkoop aangemerkt moest worden als “het in het kader van veehouderij fokken, mesten of houden van dieren” als bedoeld in de wettelijke definitie van het begrip landbouwbedrijf voor de toepassing van de landbouwvrijstelling. Het enige verschil met een veehouderij was dat de dieren van de sierviskwekerij zich in het water bevonden. De Rechtbank zag – anders dan de inspecteur – geen aanleiding om het begrip ‘landbouw’ te beperken tot het fokken, mesten of houden van dieren met het oog op consumptief gebruik of verbruik. De Rechtbank verleende de landbouwvrijstelling, het beroep van de erfgenamen werd gegrond verklaard. Commentaar Een leuke uitspraak, die ondernemers met een sierviskwekerij zal inspireren.
29
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
WOZ-waarde kantoorpand: met of zonder BTW 27 februari 2015 Kantoren en bedrijfsruimten worden de eerste twee jaar na de eerste ingebruikneming inclusief 21% BTW gewaardeerd. Na die termijn wordt de waarde van dat vastgoed exclusief BTW vastgesteld. De Hoge Raad heeft beslist dat deze tweejaarstermijn per afzonderlijke onroerende zaak moet worden vastgesteld. Bij een kantoorgebouw dat uit 15 verdiepingen bestaat, kan sprake zijn van 15 verschillende onroerende zaken, elk met een eigen tijdstip van eerste ingebruikneming. De tweejaarstermijn wordt niet voor het hele kantoorgebouw toegepast, maar per verdieping. Ga na of uw kantoorpand niet zonder omzetbelasting moet worden gewaardeerd! Een 21% lagere WOZ-waarde kan u vele duizenden euro’s voordeel opleveren! Voor de onroerende zaakbelasting, de watersysteemheffing, maar vooral door een lagere bodemwaarde waardoor er meer ruimte voor fiscale afschrijving ontstaat.
30
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Onzakelijke lening, toch renteaftrek 24 februari 2015 Een geldgever kan een onzakelijke lening – een lening met een onzakelijk debiteurenrisico (ODR) – niet ten laste van de winst afwaarderen. Als de geldgever met de lening een debiteurenrisico loopt dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, en die derde ook niet bereid zou zijn geweest om dat risico te compenseren met een hogere rentevergoeding, moet er van uit worden gegaan dat de geldgever dat onzakelijk debiteurenrisico heeft aanvaard met om – als aandeelhouder – het belang van de met haar verbonden, geldlenende vennootschappen te dienen. En dat blokkeert de afwaardering van de lening. Maar de rente op zo’n lening kan soms toch wel ten laste van het resultaat worden gebracht. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft deze zogenaamde rente-imputatie recent bevestigd. BV X was de moedermaatschappij van een vastgoedconcern. Zij financierde haar groepsmaatschappijen met leningen in rekening-courant. Veel van de groepsmaatschappijen verkeerden in zwaar weer. In de jaren 2004, 2005 en 2006 waardeerde BV X een groot deel van die leningen af ten laste van haar winst. De inspecteur weigerde die aftrek. Volgens hem was sprake van onzakelijke leningen: BV X had met de leningen een onzakelijk debiteurenrisico genomen dat een derde niet zou hebben aanvaard, ook niet tegen een hogere rentevergoeding op de leningen. In de daarop volgende procedure stelde Hof Arnhem-Leeuwarden de inspecteur in het gelijk. Het Hof stelde vast dat BV X leningen in rekening-courant had verstrekt, die jaarlijks in nieuwe leningen werden omgezet. Deze aanpak bracht met zich mee, zo overwoog het Hof, dat steeds per jaar beoordeeld moest worden of er sprake was van onzakelijke leningen. En dat was het geval. De BV had leningen verstrekt aan dochtervennootschappen met een aanzienlijk negatief eigen vermogen. Derden hadden ook leningen aan die vennootschappen verstrekt, met zekerheden, waardoor er voor de concernleningen van BV X geen zekerheden resteerden. Bovendien ontbraken aflossingsschema’s voor de leningen die BV X had verstrekt. Het Hof kwam tot de conclusie dat BV X bij het jaarlijks verstrekken van nieuwe, hogere leningen in rekening-courant een debiteurenrisico had gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, ook niet tegen een hogere rente op de leningen. Toch kreeg BV X op een punt alsnog gelijk. Een deel van de door BV X toegepaste afwaardering op de leningen had betrekking op de jaarlijks bijgeboekte rente op de leningen. Voor deze rentevorderingen geldt ook het onzakelijke debiteurenrisico dat de rente niet zal worden betaald. Dergelijke rentevorderingen moeten in het jaar waarin zij ontstaan – het jaar waarin de rente verschuldigd wordt – gewaardeerd worden op de waarde in het economisch verkeer. En dat was nihil, gegeven de slechte financiële omstandigheden van de geldlenende vennootschappen. Het Hof kende BV X op grond van deze rente-imputatie alsnog een aftrek toe van € 9.276 in 2004, € 107.610 in 2005 en € 200.301 in 2006. Commentaar De afwaardering van de bijgeboekte rente op de ODR-leningen is niets anders dan het terugdraaien van de eerder geboekte rentebaten. Als de geldlenende dochtervennootschap in zwaar weer verkeert, staat op voorhand vast dat de creditrice de berekende rente op de ODR-lening niet zal binnenkrijgen. Onder die omstandigheden is het goed verdedigbaar om de renteberekening achterwege te laten. Het alsnog toestaan van de afwaardering is zo bezien slechts een kleine pleister op een grote ODR-wond.
31
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Onzakelijke leningen: ook bij leningen ‘opzij’ 24 februari 2015 Rechtbank Gelderland heeft beslist dat onzakelijke leningen – leningen met een onzakelijk debiteurenrisico (ODR) – zich ook voor kunnen doen tussen zustervennootschappen. Een opmerkelijke beslissing, de belastingrechter heeft de onzakelijke lening tussen BV’s tot op heden uitsluitend erkend tussen moeder- en (klein-)dochtervennootschappen. BV X had 100% van de aandelen in BV Y, een bouw- en onderhoudsbedrijf, en 90% van de aandelen in BV Z, een bedrijf dat zich bezighield met het saneren van brandschade. In 2008 verstrekte BV Y een lening van € 297.000 aan BV Z. De lening droeg een rente van 4% rente per jaar, voor zes jaar vast; de rente werd jaarlijks bij de hoofdsom bijgeschreven. De jaarlijkse aflossing op de lening was € 30.000, over de totale looptijd van 12 jaar. BV Y kon de lening te allen tijde tussentijds opeisen; zekerheden waren niet gesteld. Naast deze lening bestond er ook een rekening-courantverhouding tussen beide zustervennootschappen; daarvan was geen overeenkomst opgemaakt. BV Z behaalde vanaf 2008 steeds negatieve resultaten, medio 2011 ging zij failliet. De lening van BV Y aan BV Z was ultimo 2010 opgelopen tot € 436.667. BV Y waardeerde die lening in 2010 af tot op nihil, evenals haar vordering in rekening-courant van € 45.867. De inspecteur weigerde deze aftrekposten: hij stelde dat er sprake was van onzakelijke leningen. BV Y ging in beroep tegen deze beslissing, bij Rechtbank Gelderland. Zij voerde aan dat zij in de afgelopen jaren extra omzet had behaald die zij zonder de positie van haar zustervennootschap BV Z niet zou hebben gehad, zodat zij een leveranciersbelang had. Verder stelde zij zich op het standpunt dat een onzakelijke lening tussen zustervennootschappen niet aan de orde kan komen op basis van de geldende rechtspraak. Rechtbank Gelderland vond met de inspecteur dat er sprake was van onzakelijke leningen. De Rechtbank wees op het ontbreken van zekerheden, en dat ter compensatie daarvan geen hogere rente dan 4% was overeengekomen. Die rente werd bovendien niet betaald, maar jaarlijks bij de hoofdsom bijgeschreven. De Rechtbank vond de 4% rente zeer laag voor deze lening met een hoog risico. En ter zake van de rekening-courantverhouding was in het geheel niets vastgelegd. De Rechtbank vond het totaal van de aan de leningen verbonden voorwaarden onzakelijk, en besliste dat er geen rente kon worden bepaald waarbij een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest de lening én rekening-courantfinanciering onder dezelfde voorwaarden te verstrekken. Zie ook BelastingBelangen, april 2012, De aanpak van onzakelijk debiteurenrisico: de ODR-toets. De Rechtbank oordeelde vervolgens dat het leerstuk van de onzakelijke leningen ook van toepassing is bij geldverstrekkingen tussen zustermaatschappijen. Dat zijn zonder meer gelieerde vennootschappen in de zin van de rechtspraak van de Hoge Raad: de gemeenschappelijke moedermaatschappij is veelal de drijvende kracht achter de lening tussen de zustervennootschappen. Het door belanghebbende gestelde leveranciersbelang bij BV Z bood haar ook geen soelaas. Zij had niet aannemelijk gemaakt dat een onafhankelijke derde met hetzelfde belang bij de omzet van BV Z bereid zou zijn geweest om de lening en de rekening-courant onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden te verstrekken. BV X mocht de lening en de vordering in rekening-courant niet afwaarderen ten laste van haar winst over 2010. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond. Commentaar De Hoge Raad heeft in meerdere arresten over onzakelijke leningen beslist dat de gevolgen van een onzakelijk debiteurenrisico in de kapitaalsfeer vallen en dat een afwaardering van een ODR-lening niet mogelijk is op grond van de deelnemingsvrijstelling. Met name die laatste overweging biedt steun aan de opvatting dat een onzakelijke lening tussen zustervennootschappen zich niet kan voordoen. Of anders gezegd, dat afwaardering van zo’n lening in die situatie wél mogelijk moet zijn: tussen zustervennootschappen bestaat immers geen 32
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
rechtstreekse aandeelhoudersrelatie en derhalve kan de deelnemingsvrijstelling de afwaardering niet verhinderen. Een andersluidende opvatting haakt aan bij de gemeenschappelijke aandeelhouder van zustervennootschappen. Aangenomen wordt dan dat de gezamenlijke moedermaatschappij de drijvende kracht is achter de lening tussen de zuster-BV’s. De geldlenende zustervennootschap heeft ingestemd met het onzakelijke debiteurenrisico om zo de belangen van haar moedermaatschappij te dienen. Rechtbank Gelderland gaat voor deze laatste opvatting, de Hoge Raad zal hier wel het laatste woord moeten spreken.
33
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Let op de BTW-aftrek bij promotieactiviteiten 27 februari 2015 Ondernemers die hun producten willen promoten en give-aways, samples en relatiegeschenken aan prospects weggeven – bij prijsvragen, bij acties – moeten bedacht zijn op de BTW-aftrek van die producten. Als de ondernemer goederen en of diensten om niet verstrekt moet hij de BTW daarop voor eigen rekening nemen: de ondernemer moet BTW berekenen en afdragen over de kostprijs, de prijs die de ondernemer zelf heeft betaald. Een uitzondering geldt voor goederen met een geringe waarde, monsters die niet duurder zijn dan € 15 (exclusief BTW), én het vaststaat dat het om verkoopbevordering en kwaliteitsbeoordeling gaat. Bij duurdere producten blijft de BTW hangen. Voor promotionele diensten is de BTW-voorbelasting wel aftrekbaar als vaststaat dat de dienst voor bedrijfsdoeleinden wordt verricht.
34
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Ongehuwd samenwonen en vermogensetikettering 24 februari 2015 Ongehuwd samenwonenden die samen een bedrijfspand kopen, verkrijgen dat pand in een eenvoudige gemeenschap: zij hebben dat pand ieder voor de onverdeelde helft in eigendom. Als gehuwden of geregistreerde partners samen een pand kopen, verkrijgen zij het gehele pand in onverdeelde eigendom. Dat verschil in vermogensrechtelijke en juridische positie heeft gevolgen voor de vermogensetikettering voor IB-ondernemers. Kas Planten dreef een landbouwbedrijf. Op 24 november 2007 kocht hij samen met zijn partner een woonboerderij. Die woning was hun gezamenlijke eigendom, Kas had de koopsom gefinancierd. Kas en zijn partner waren ongehuwd samenwonend, met een samenlevingsovereenkomst. Kas rekende de gehele woonboerderij tot zijn IB-ondernemingsvermogen. De inspecteur accepteerde dat niet: de woonboerderij was slechts voor de helft eigendom van Kas, en hij kon de helft van zijn partner niet tot zijn ondernemingsvermogen rekenen. Kas verzette zich daartegen. Hij stelde dat zijn situatie op een lijn te stellen was met de aankoop van een woonboerderij door gehuwden of geregistreerde partners. In beide gevallen ontstond een gemeenschappelijke onverdeelde eigendom. Bij gehuwden en geregistreerde partners was een volledige toerekening aan het ondernemingsvermogen wél toegestaan. Als dat in zijn situatie niet kon, was dat in strijd met het non-discriminatiebeginsel. Rechtbank Zeeland – West-Brabant was het daar niet mee eens. De Rechtbank stelde vast dat de situatie van belanghebbende als ongehuwd samenwonende in juridische en vermogensrechtelijke zin niet gelijk was aan die van gehuwden of geregistreerde partners. Bij een gezamenlijke aankoop door ongehuwd samenwonenden ontstaat een eenvoudige gemeenschap, waarop de reguliere regels van het vermogensrecht van toepassing zijn. De ongehuwd samenwonenden verkrijgen ieder de onverdeelde helft van de woning in eigendom. Voor gehuwden of geregistreerde partners is dat anders geregeld. Als zij een gezamenlijke aankoop doen, ontstaat een gemeenschap waarvoor het Burgerlijk Wetboek regels van relatievermogensrechtelijke aard geeft. Die hebben tot gevolg dat gehuwden en geregistreerde partners een gezamenlijk gekochte woning in onverdeelde eigendom bezitten. De Rechtbank concludeerde dat geen sprake was van gelijke gevallen. De ongelijke behandeling kwam niet voort uit de belastingwetgeving, maar uit het Burgerlijk wetboek. De Rechtbank besliste dat het in de berechte situatie niet mogelijk was om de woning voor 100% als ondernemingsvermogen aan te merken. Commentaar Een belangwekkende uitspraak voor ongehuwd samenwonenden, waarbij een van de partners een IB-onderneming drijft. Deze ondernemer heeft vermogensrechtelijk een andere positie dan zijn collega-ondernemer die gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Het is van groot belang om de consequenties van die afwijkende juridische positie voor de vermogensetikettering tijdig te onderkennen om fiscale schade te voorkomen.
35
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Suppletie BTW: voorkom een boete! 27 februari 2015 Hebt u het afgelopen jaar te weinig BTW afgedragen? Dien dan snel een suppletieaangifte in. Dan voorkomt u in ieder geval een vergrijpboete, en mogelijk ook een verzuimboete. Sinds 1 januari 2012 is het indienen van een BTW-suppletie verplicht als blijkt dat de ondernemer in de afgelopen vijf jaar te veel of te weinig BTW heeft aangegeven en afgedragen. De inspecteur kan een vergrijpboete opleggen (tot maximaal 100% van de te weinig afgedragen BTW) als er sprake is van opzet of grove schuld. Dat is in ieder geval aan de orde als de ondernemer een aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting indient en er op de balans nog een BTW-schuld staat. Bij een vrijwillige verbetering kan de inspecteur een verzuimboete opleggen, maar alleen als het bedrag van die verbetering meer dan € 20.000 of meer dan 10% van de wel afgedragen omzetbelasting is. U moet de suppletie indienen met het digitale formulier, te downloaden op de website van de Belastingdienst: suppletie omzetbelasting (PDF).
36
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een Cartierhorloge als ‘vergeten’ relatiegeschenk 24 februari 2015 Een mooi horloge, een Cartier, een Patek Philippe op kosten van de zaak, voor bij zakelijke gelegenheden. Voor veel ondernemers is het een diep gekoesterd verlangen. Maar het is fiscaal onhaalbaar, en dat maakt het tot een wensdroom. Toch zijn er steeds weer ondernemers die het proberen. Met een nieuw verhaal, een nieuwe aanpak..... Bob Slee was directeur-enigaandeelhouder van BV X, een softwarebedrijf. De BV verhuurde de applicatie van één softwarepakket. Bob had de aandelen in die BV in 2001 overgenomen van zijn oom. Bij die overdracht had oomlief zich rechten op het softwarepakket voorbehouden tegen een licentievergoeding. BV X betaalde hem substantiële bedragen aan licentievergoedingen; tot en met 2007 bijna € 2 mln. Er was Bob veel aan gelegen om de zakelijke verhouding met zijn oom goed te houden. Daarom kocht hij voor hem een fraai herenhorloge van Cartier, kosten € 10.714. Die kosten bracht hij ten laste van de BV-winst als relatiegeschenk. Maar nog voordat Bob het horloge aan zijn oom had kunnen schenken, was hun zakelijke verhouding bekoeld, verhard; Het schenken van het horloge was in verdrukking gekomen, en daarop had Bob toen maar besloten om het horloge zelf tijdens zakelijke aangelegenheden te dragen. De inspecteur weigerde de kostenaftrek voor het Cartierhorloge, en Rechtbank Zeeland – West-Brabant was het daar mee eens. Belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat met de aanschaf van het horloge enig bedrijfsbelang was gediend. BV X had met deze uitgave voorzien in de persoonlijke behoefte van haar aandeelhouder: de BV kon de kosten van het horloge niet als bedrijfskosten in aftrek brengen. Commentaar Deze uitspraak zal niemand verbazen. De zakelijke onderbouwing van de aanschaf van het Cartierhorloge was wel erg ongeloofwaardig. Goede kans dat de inspecteur met deze uitspraak in de hand de waarde van het horloge ook nog bij de DGA in privé in de belastingheffing zal betrekken, als vermomde uitdeling van winst.
37
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aanbrengbonus: in de vrije ruimte 27 februari 2015 Financiën beschouwt een kostenvergoeding tot € 2.400 per jaar (€ 200 per maand) per werknemer als gebruikelijk, zonder nadere onderbouwing. Als werkgever kunt u die vergoeding altijd opvoeren in de vrije ruimte onder de werkkostenregeling. En benutten voor bijvoorbeeld een belastingvrije aanbrengbonus, als een van uw werknemers een kandidaat voor een vacature bij u op de zaak aanbrengt.
38
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
€ 8.000 fout hout kost € 360.000 milieu-investeringsaftrek 23 februari 2015 Een investering in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen levert extra investeringsaftrek op, de milieu-investeringsaftrek (MIA). Die kan oplopen tot 36% van het investeringsbedrag. De voorwaarden voor de MIA luisteren nauw. Dat ondervond een hotelbedrijf dat de milieu-investeringsaftrek op een investering van een miljoen euro verspeelde doordat bij die investering voor nog geen € 8.000 aan fout, niet duurzaam geproduceerd hout werd gebruikt. BV X exploiteerde een hotelbedrijf. De BV liet haar hotelbedrijf in 2010 en 2011 vernieuwbouwen. Voor die investering claimde zij de milieu-investeringsaftrek, in twee meldingen. De eerste melding betrof de investering in 2010 voor € 698.000; de BV claimde daar 60% milieu-investeringsaftrek op. Agentschap NL – thans de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) – honoreerde die claim, de inspecteur kende de aftrek tot een bedrag van € 418.788. De tweede melding betrof de investering in 2011 voor € 1.000.000, de BV claimde daar 36% milieu-investeringsaftrek op. Agentschap wees die aanvraag af, omdat uit de overgelegde bescheiden bleek dat bij de investering voor € 7.938,99 aan niet duurzaam geproduceerd hout was gebruikt voor zogenaamde kop- en neuslatten en enkele branddeuren. En daarmee voldeed de investering niet aan de eisen van de Milieulijst 2012 (code B 1004). BV X verzette zich tegen die afwijzing, een procedure volgde. Voor Rechtbank Den Haag voerde BV X aan dat er weliswaar ‘fout hout’ gebruikt was, maar dat het daarbij niet ging om een bedrag van € 7.938,99, maar slechts om € 700 voor kop- en neuslatten. En dat die latjes eigenlijk niet gebruikt waren in het project waarop de tweede melding betrekking had. Voorts stelde BV X dat het niet redelijk en in strijd met de bedoeling van de wetgever was om de gehele aanvraag voor de milieu-investeringsaftrek af te wijzen voor een mankement van een paar honderd euro op een investering van een miljoen. Rechtbank Den Haag maakte korte metten met het verweer van belanghebbende. Uit de overgelegde nota’s en de andere bescheiden inzake de investering in 2011 bleek zonder meer dat er voor € 7.938,99 aan fout hout was gebruikt. Dat een deel van dat hout niet gebruikt was in het betreffende project was niet aangetoond. De enkele verklaring van belanghebbende op dit punt vond de rechtbank daartoe onvoldoende. De investering voldeed niet aan de voorwaarden voor milieu-investeringsaftrek. De rechtbank vond het niet onredelijk of in strijd met de bedoeling van de wetgever om wegens een dergelijk bedrag aan niet-gecertificeerd hout de MIA-aanvraag geheel af te wijzen. Commentaar Dit is een dure vergissing. Een milieu-investeringsaftrek van € 360.000 in de BV is goed voor een besparing van ruim € 70.000 aan vennootschapsbelasting. De bouwbegeleider in dit project heeft wat uit te leggen......
39
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Niet vergeten: niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek 27 februari 2015 Heeft u, IB-ondernemer, over 2013 of 2014 verlies geleden? En kunt u daardoor de zelfstandigenaftrek (van € 7.280 plus € 2.123 startersaftrek) niet volledig benutten? De zelfstandigenaftrek kan geen fiscaal verlies doen ontstaan: de aftrek stopt bij een winst uit onderneming van nihil. Het bedrag aan gemiste zelfstandigenaftrek kunt u verrekenen met uw winst uit onderneming in de komende negen jaren. Vergeet u niet om de inspecteur te vragen om het bedrag van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek bij beschikking vast te stellen?
40
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De bijrijderstoel in de bestelauto 23 februari 2015 Bij een bestelauto kan de bijtelling voor privégebruik achterwege blijven als die auto uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen. Financiën legt deze eis strikt uit: zodra de bestelauto naast de bestuurderstoel een tweede stoel heeft, is een bijtelling voor privégebruik wél aan de orde. De Hoge Raad gaat daar wat soepeler mee om: een tweede stoel is wél toegestaan, maar dan moet de bijrijderstoel wel nagenoeg uitsluitend een functie hebben voor het vervoer van goederen. En dat is niet het geval als de bijrijder – naast hulp bij het laden en lossen – nog tal van andere werkzaamheden verricht, zo heeft Hof Amsterdam recent beslist. Justin Case was storingsmonteur voor verlichting in de openbare ruimte. Zijn werkgever BV X had hem een bestelauto, een Volkswagen Transporter ter beschikking gesteld. Die auto had een bijrijderstoel en dat was voor de inspecteur voldoende reden om een bijtelling voor privégebruik tot Justin’s inkomen te rekenen. Die verzette zich daartegen: hij stelde dat zijn bestelauto uitsluitend geschikt was voor het vervoer van goederen en dat de tweede stoel noodzakelijk was voor een bijrijder omdat hij de zware lantaarnpalen onmogelijk in zijn eentje kon laden of lossen. In de daaropvolgende procedure stelde Hof Amsterdam vast dat een bijrijder noodzakelijk was voor het kunnen lossen en laden van de lantaarnpalen, maar dat die bijrijder ook nog diverse andere werkzaamheden in opdracht van zijn werkgever BV X moest verrichten. Het Hof noemde met name het graven van gaten en het plaatsen van de lantaarnpalen. De Amsterdamse rechter concludeerde daarop dat de bijrijderstoel niet nagenoeg uitsluitend – voor 90% of meer – een functie had voor het vervoer van goederen. Het meerijden van de bijrijder kon niet in voldoende mate toegerekend worden aan het vervoer van goederen. De inspecteur had terecht de bijtelling voor privégebruik tot het inkomen gerekend. Commentaar Dat de fiscale spelregels voor de bijtelling privégebruik auto – én met name het voorkomen daarvan – uitermate complex zijn, kunt u vaker in BelastingBelangen lezen. Maar het blijft toch verbazingwekkend dat de functie-inhoud van een bijrijder van beslissende betekenis kan zijn voor die bijtelling.
41
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Erfbelasting betalen.... met kunst 27 februari 2015 Erft u kunst of antiek? De erfbelasting die u daarover moet betalen kunt u met eigen geld voldoen, maar wellicht ook met de geërfde kunst. De erfstukken moeten dan wel van nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang zijn. Zie bijvoorbeeld de lijst van beschermde kunstvoorwerpen op de website van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: www.digitalecollectienederland.nl/wbc. Als u de erfbelasting met kunst betaalt, krijgt u een opslag van 20%. Een schilderij, een beeldhouwwerk, een vaas of meubels, met een getaxeerde waarde van € 50.000 is goed voor een kwijtschelding van € 60.000 belasting. De Staat betaalt 20% meer voor uw kunst!
42
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV