BelastingBelangen April 2014 Financiële specialisten zijn weer on the move De vraag naar financiële specialisten explodeert. Het eerste kwartaal van 2014 laat een stijging zien van 15% ten opzichte van het eerste kwartaal van vorig jaar. Voor sommige financials is die groei nog groter: bij administrateurs 25% en bij accountants zelfs 40%. Waar komt die aantrekkende vraag vandaan? Vooral van financials die actief op zoek zijn naar een andere baan. "Hierdoor wisselen financieel specialisten sneller van functie waardoor er extra vacatures ontstaan" zo verklaart Erik Kolthof, directeur Finance & ICT bij Yacht, de opvallende verschuiving. Financieel specialisten zijn weer ‘on the move’. Was het devies tot voor kort ‘blijf zitten waar je zit’, met het aantrekken van de economie durven de financials weer omhoog te kijken. Het vertrouwen groeit, en kansen zijn er om gegrepen te worden. De afgelopen jaren was het aantal actief zoekende financials nog geen 10%, zo blijkt uit onderzoek. 26% stond überhaupt niet open voor een andere baan, 65% was latent zoekend. Voor die groep was jobrotatie slechts aan de orde als er een droomfunctie voorbijkwam. Het aantal actief zoekenden is nu flink opgelopen, tot wel 20%. En dat geeft dynamiek in de markt. Het jobhoppen wordt ook gestimuleerd door andere ontwikkelingen in de accountancy. De AFM constateert dat de controlekwaliteit bij kleine kantoren tekort schiet en prompt gaan middelgrote accountantskantoren actief ‘hengelen’ naar ervaren medewerkers van de big four. Volgens de directeur van Yacht: "krijgen die goede aanbiedingen van de kleinere kantoren. Omdat bij de big four nog altijd het up or out-principe geldt, zijn er veel mensen die openstaan voor een uitdaging. Ze krijgen de kans om hun loopbaan voort te zetten bij een kleiner kantoor, waar ze op een behoorlijk niveau binnen kunnen komen." Financials en BelastingBelangen gaan hand in hand. BelastingBelangen reikt MKB-ondernemers én hun adviseurs concrete, belastingbesparende ideeën aan. Kijkt u maar in dit nummer van BelastingBelangen. Financials kunnen daar proactief mee aan de slag om de belastingdruk te minimaliseren, in de zaak en in privé, bij relaties en voor zichzelf. Daar is altijd vraag naar, in elke werkomgeving. Ik wens u veel leesplezier en fiscaal voordeel. Hans Zwagemaker, hoofdredacteur
Inhoudsopgave Nieuws Proefprocedure tegen box 3 heffing .................................................................................................. 01 Fiscus verleent ondernemers voor € 1,65 miljard uitstel van betaling .................................................... 03 ZZP-er in de zorg kan toch ondernemer zijn ....................................................................................... 06 ZZP-er via AWBZ-zorginstelling: géén wuo, maar ruow ....................................................................... 08 Erfbelasting op woningen: de WOZ-waarde is verplicht ........................................................................ 11 Wonen en werken in een huurwoning ................................................................................................ 13 Betalingsonmacht: spelregels voor een lagere boete ........................................................................... 15 De grens tussen zakelijk en privé: bruto of netto ................................................................................ 16 Vruchtgebruiker kan eigenwoningrente erflater aftrekken .................................................................... 32 Paardentrailer als reclamezuil: geen zakelijke kosten .......................................................................... 33 Vererfd vermogen is verplicht ondernemingsvermogen: toch geen BOF ................................................. 35 Bijstand deskundige adviseur: geen vergrijpboete .............................................................................. 37 Van G-rekening naar depotstelsel: opnieuw uitstel .............................................................................. 40 Einde bankgeheim binnen de Europese Unie ...................................................................................... 42 Een camping-BV is geen onroerendezaaklichaam ................................................................................ 44 Pensioen is verknocht inkomen, ook na cessie .................................................................................... 47
Tips Zakelijk gebruik privé auto: geen aftrek voor bijtelling ........................................................................ 02 Check: oudedagsreserve omzetten in banksparen ............................................................................... 05 Doe uw zakelijke giften voortaan privé .............................................................................................. 07 Uitzendkracht: wel of geen kopie identiteitsbewijs .............................................................................. 10 DGA: géén boete bij onjuiste Waadi .................................................................................................. 12 De gebruikelijkheidstoets: pak een hoofdtaak! ................................................................................... 14 Regel een bos, met bosbouwvrijstelling! ............................................................................................ 18 Stel de BTW-aftrek in de holding-BV veilig ......................................................................................... 22 IB 2013: check de controlethema’s ................................................................................................... 28 Verkoopkosten deelneming: soms toch aftrekbaar! ............................................................................. 31 Uw vergoeding als vrijwilliger: een aftrekbare gift ............................................................................... 34 Voorkom BTW naheffing bij export .................................................................................................... 36 Betalingsonmacht in het concern: per BV – tijdig – melden .................................................................. 39 Geef eigenwoninglening door aan de fiscus! ....................................................................................... 41 Werknemers met 30% regeling: let op de salarisnorm ......................................................................... 43 Is uw testament al flexibel? ............................................................................................................. 46 Fooien in de horeca: forfaitair loon ................................................................................................... 48
Vragen Wat gaat er gebeuren met de werkkostenregeling? ............................................................................. 19 Bijtelling privégebruik: per auto of per jaar beoordelen? ...................................................................... 21 In welk jaar is mijn geëxpireerde lijfrentepolis belast? ......................................................................... 27 Ben ik – sportverslaggever – fiscaal ondernemer? ............................................................................... 29 Vergoeding voor ‘niet-doen’ belast? En waar dan? ............................................................................... 30
Special Boxhoppen met de eigen woning ...................................................................................................... 23
Proefprocedure tegen box 3 heffing 14 april 2014 De Bond voor Belastingbetalers en het belastingadvieskantoor Grant Thornton gaan procederen over de rechtmatigheid van de vermogensrendementsheffing, de belasting in box 3. Zij stellen dat die heffing onrechtmatig is omdat de forfaitaire heffing voor veel spaarders en beleggers hoger uitpakt dan het rendement dat zij op hun geld maken. De belastingheffing is daardoor in feite een onteigening, en dat is in strijd met het eigendomsrecht dat beschermd is krachtens het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Bond voor Belastingbetalers en het belastingadvieskantoor vinden de belastingheffing in box 3 onrechtmatig omdat het forfaitaire rendement van 4% over het vermogen, in combinatie met de 30% belastingheffing, hoger uitkomt dan het rendement op een normale spaarrekening. Deze belastingheffing is ‘ontaard’ in een onteigening, en dat is in strijd met het EVRM. Beide partijen schatten hun kansen op succes in de procedure hoog in: zij verwachten dat hun stelling bij de belastingrechter “een goede kans van slagen heeft”. Dat positieve oordeel baseren zij met name op een recente uitspraak van Hof Den Haag, ook over de belastingheffing in box 3. In die procedure trok een fiscaal assertieve belegger ten strijde tegen de waardering van de door hem verhuurde woningen. Sinds 1 januari 2010 moeten woningen in box 3 voor de WOZ-waarde worden aangegeven, maar voor verhuurde woningen kan op die WOZ-waardering een correctie worden toegepast met de leegwaarderatio (zie ook BelastingBelangen, februari 2010: Hogere waardering van box 3 vastgoed in 2010?) In de berechte situatie kwam die waardering veel te hoog uit omdat de belegger/verhuurder niet een zakelijke huur volgens de Huurprijzenwet kon rekenen: de huurder had recht op huurbescherming van vóór de liberalisering en betaalde een huur van slechts € 520 per maand, waar de marktconforme huur wel € 1.500 tot € 1.750 per maand was. De belastingheffing over de hoge, wettelijk voorgeschreven waarde resulteerde in een negatief rendement op het vastgoed voor de verhuurder/belegger. Hof Den Haag vond dat in strijd met het beginsel van fair balance, en concludeerde dat de wettelijke regeling in strijd is met het eigendomsrecht als bedoeld in het Eerste Protocol bij het EVRM. Het Hof bood de belegger rechtsherstel en stelde de WOZ-waarde van de verhuurde woningen – en daarmee ook de belastingheffing – op een veel lager bedrag vast. Commentaar Deze proefprocedure zal bij veel belastingbetalers sympathiek overkomen. Veel spaarders weten uit eigen ervaring dat de belastingheffing in box 3 – zeker in combinatie met de inflatie – tot een negatief rendement leidt. Politiek Den Haag lijkt niet van plan om het forfaitaire 4% rendement omlaag te brengen. De Commissie Van Dijkhuizen heeft een lager rendement – van 2,4% – bepleit in haar rapport voor een ‘eenvoudig, solide en fraudebestendig belastingstelsel dat bijdraagt aan de concurrentiekracht van Nederland’ (zie ook Belastingbelangen, juni 2013: Naar een activerender belastingstelsel), maar dat rapport ligt ergens in een van de vele lades van het Haagse kabinet. En nu maar afwachten of de belastingrechter de vermogensrendementsheffing wil kortwieken.
1
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Zakelijk gebruik privé auto: geen aftrek voor bijtelling 16 april 2014 Houdt u een kilometeradministratie bij om aan te tonen dat u de auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer voor privé gebruikt? En rijdt u ook wel eens zakelijk in uw privé auto? Let op: u kunt de met uw privé auto verreden zakelijk kilometers niet ‘verrekenen’ met het privé gebruik van de auto van de zaak. Anders gezegd: door het zakelijke gebruik van uw privé auto kunt u niet meer privé gaan rijden met uw auto van de zaak. De 500 km-grens voor privé-doeleinden wordt daardoor niet verruimd, zo heeft de belastingrechter onlangs weer beslist.
2
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Fiscus verleent ondernemers voor € 1,65 miljard uitstel van betaling 12 april 2014 De Belastingdienst financiert het Nederlandse bedrijfsleven voor grote bedragen. Eind februari 2014 had de fiscus uitstel van betaling verleend tot een bedrag van € 1.659 miljoen aan belasting. De betalingachterstand bedroeg eind 2013 ruim € 4,5 miljard. Tweede Kamerleden hebben vragen gesteld over het uitstel van betaling, mede naar aanleiding van een krantenbericht dat de fiscus door dat uitstel € 1 miljard aan belastingopbrengst zou mislopen. Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft laten weten dat het belastingbedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend, gestaag oploopt, en dat het bedrag aan oninbare belasting afneemt. Van € 1 miljard gemiste belastingopbrengst is geen sprake. De staatssecretaris geeft in zijn antwoord een overzicht van de mogelijkheden van uitstel van betaling, met de daarvoor geldende voorwaarden. De Belastingdienst kan ondernemers in verschillende situaties uitstel van betaling verlenen. Van oudsher hanteert de Belastingdienst hierbij een restrictief beleid. Vooral als het gaat om zakelijke belastingschulden zoals omzet- en loonbelasting, omdat de ondernemer dan in feite optreedt als houder van aan hem toevertrouwde belastinggelden. De Belastingdienst kent drie verschillende soorten van uitstel van betaling: • het regulier uitstel van betaling Een ondernemer kan voor maximaal een jaar uitstel van betaling krijgen, mits hij zekerheid stelt voor de nog te betalen belasting, én hij nieuwe opkomende fiscale verplichtingen bijhoudt. • het bijzonder uitstel van betaling Een ondernemer kan bij bijzondere omstandigheden uitstel van betaling krijgen voor langer dan een jaar en/of kan de Belastingdienst afzien van het bedingen van zekerheid. Bij dit uitstel van betaling gelden extra voorwaarden. De ondernemer moet aan de hand van een verklaring van een derdedeskundige aannemelijk maken dat de betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn, de onderneming bedrijfseconomisch gezond is, én dat het aflossingsplan reëel is. De ontvanger moet ervan overtuigd zijn dat de onderneming levensvatbaar is en dat die in de toekomst weer aan zijn fiscale verplichtingen kan voldoen. De Belastingdienst probeert ook bij deze vorm van uitstel van betaling zoveel mogelijk zekerheid te krijgen. Het bijzonder uitstel van betaling is in 2009 ingevoerd, op het dieptepunt van de economische crisis. Deze regeling was in eerste instantie als tijdelijk bedoeld, om bedrijven te helpen die hun betalingsproblemen niet via een zakelijke kredietverlening konden oplossen. Voorts moest aannemelijk zijn dat de betalingsmoeilijkheden het directe gevolg waren van de economische crisis. Bij het Belastingplan 2013 is deze vorm van uitstel van betaling structureel gemaakt. Daarbij is ook de vereiste koppeling tussen de betalingsproblemen en de economische crisis vervallen. • het kortlopend uitstel van betaling Een ondernemer kan, zonder nader onderzoek en op schriftelijk of telefonisch verzoek, uitstel van betaling krijgen gedurende maximaal vier maanden indien de schuld minder dan € 20.000 bedraagt, er geen dwangbevelen zijn betekend, er geen sprake is van een aangifteverzuim en er geen vergrijpboete is opgelegd. Kortlopend uitstel is – in tegenstelling tot de twee hiervoor genoemde vormen van uitstel – ook mogelijk voor de Motorrijtuigenbelasting. Als de ondernemer het kortlopend uitstel van betaling heeft benut, komt hij niet meer in aanmerking voor een andere vorm van uitstel van betaling voor die belastingaanslag.
3
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
In de Leidraad Invordering is nauwkeurig geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de ontvanger uitstel van betaling kan verlenen. Met deze beleidsregels wordt de rechtsgelijkheid bevorderd. Onder omstandigheden kan worden afgeweken van deze beleidsregels. Indien de ontvanger een verzoek om uitstel van betaling (gedeeltelijk) afwijst of dat voortijdig beëindigt, kan de ondernemer daartegen in administratief beroep gaan bij 'de directeur' van het belastingkantoor Utrecht. Als de ontvanger invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan van een onderneming met meer dan vijftig werknemers kunnen bedreigen, moet hij daar vooraf toestemming voor krijgen van het ministerie van Financiën. Commentaar Ondernemers doen er verstandig aan om een goede relatie met de ontvanger van de Belastingdienst op te bouwen. De ontvanger kan de helpende hand bieden bij tijdelijke liquiditeitsproblemen: de Invorderingswet kent veel meer mogelijkheden voor uitstel van betaling van belastingaanslagen dan veel ondernemers bekend is.
4
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Check: oudedagsreserve omzetten in banksparen 17 april 2014 Hebt u, ondernemer, een oudedagsreserve in de eenmanszaak opgebouwd? Ga dan eens na of u die niet kunt omzetten in een lijfrentespaarrekening (banksparen). Uw liquiditeitspositie in de zaak gaat er op achter uit, u krijgt er de zekerheid van een solvabeler oudedagsvoorziening voor terug. En u kunt extra profiteren van de 14% MKB-winstvrijstelling. Door de vrijval van de oudedagsreserve gaat uw winst uit onderneming omhoog, en dus ook het bedrag waarover u de 14% aftrek kunt toepassen. Die extra winst in de zaak wordt gecompenseerd door een even grote aftrek in privé voor het bedrag dat u op de lijfrentespaarrekening stort. Dus per saldo gaat uw fiscale inkomen omlaag, met het bedrag van de extra MKB-winstvrijstelling. En in de zaak ontstaat weer ruimte voor een nieuwe oudedagsreserve. Overleg het eens met uw adviseur.
5
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
ZZP-er in de zorg kan toch ondernemer zijn 09 april 2014 De fiscale positie van ZZP-ers in de thuiszorg heeft flink wat reuring veroorzaakt in politiek Den Haag. De Belastingdienst stelt zich sinds eind 2013 op het standpunt dat deze ZZP-ers niet langer als ondernemer aangemerkt kunnen worden als zij hun werkzaamheden via een AWBZ-erkende zorgbemiddelaar verrichten. Zij verrichten die werkzaamheden dan in dienstbetrekking van die zorgbemiddelaar. De Belastingdienst heeft deze ZZP-ers voor 2014 geen VAR-winst uit onderneming afgegeven, waar dat voordien wél gebeurde. Deze koerswijziging van de Belastingdienst heeft meerdere Kamervragen opgeleverd. Drie bewindspersonen uit het Kabinet hebben die vragen onlangs beantwoord: door een aanpassing van de wet- en regelgeving krijgen zorgverleners alsnog de mogelijkheid om als zelfstandig ondernemer werkzaam te zijn in de AWBZ-thuiszorg. Het Kabinet heeft in het voorjaar van 2013 bekend gemaakt dat zij schijnzelfstandigheid krachtig wil bestrijden. Daarbij gaat het om alle situaties waarbij arbeid formeel als zelfstandige wordt verricht, terwijl uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er (op grond van wet en rechtspraak) sprake is van een dienstbetrekking. Die steviger aanpak is noodzakelijk omdat schijnzelfstandigheid de schatkist geld kost, én een ontwrichtende werking heeft op de arbeidsmarkt door oneigenlijke concurrentie op loonkosten. Ook in de zorgsector zijn arbeidsrelaties ontstaan waarbij zorgverleners ten onrechte het fiscale ondernemerschap claimen. Bijvoorbeeld bij ZZP-ers die zorg in natura verlenen via een AWBZ-erkend bemiddelingsbureau. Minister Asscher van Sociale zaken en de staatssecretarissen Wiebes van Financiën en Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) handhaven dat standpunt nadrukkelijk in hun antwoord op de Kamervragen. Die opzet wordt getypeerd als een bedrijfsconcept dat de toets van wet- en regelgeving niet kan doorstaan. De drie bewindslieden doen namens het Kabinet een beroep op alle zorgaanbieders om dit bedrijfsconcept niet meer aan te bieden. Het alternatief is hier dat de zorg wordt verleend in loondienst van de zorgaanbieder, het bemiddelings- of uitzendbureau. Om ZZP-ers toch de mogelijkheid te bieden om in de AWBZ-thuiszorg als zelfstandig ondernemer te opereren is de wet- en regelgeving van VWS aangepast. Een zelfstandig zorgverlener kan voortaan direct met het zorgkantoor een contract afsluiten voor de levering van zorg in natura. Dat was in eerste instantie alleen mogelijk voor een zorginstelling. De zorgverlener krijgt met zo’n contract een zelfstandig declaratierecht. Hij kan dan én direct met het zorgkantoor contracteren én rechtstreeks met cliënten, en zo voldoen aan de criteria voor het zelfstandig ondernemerschap. De Belastingdienst is in 2011 een regionale pilot – met 25 zorgverleners – gestart om deze opzet in de praktijk te testen. De uitkomst daarvan is positief: de Belastingdienst heeft vastgesteld dat bij een correcte uitvoering het zorgkantoor niet aangemerkt kan worden als de werkgever van de zorgverlener. De pilot is inmiddels uitgebreid tot circa 750 zelfstandige zorgverleners. Het is de bedoeling dit proefproject ook open te stellen voor de ZZP-ers waarvan de aanvraag voor een VAR-wuo voor 2014 is afgewezen. Zij moeten dan wel als bevoegd zorgverlener kwalificeren en voldoen aan de eisen van zelfstandig ondernemerschap. Commentaar Deze oplossing heeft een hoog poldergehalte. De zelfstandige zorgverlener moet de zorg in natura niet via het zorgkantoor verlenen, maar als ondernemer een deel van de taken van het zorgkantoor contractueel en risicodragend overnemen. De exacte invulling van die contractuele relatie kan in het proefproject worden afgestemd. Bij een positieve uitkomst kan de ZZP-er dan alsnog de begeerde VAR-wuo krijgen.
6
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Doe uw zakelijke giften voortaan privé 17 april 2014 Als ondernemer kunt u een goed doel zakelijk of privé ondersteunen: u kunt een gift doen vanuit de zaak of vanuit privé. Door de recente versoepeling van de giftenaftrek voor periodieke giften is het verstandig om na te gaan of u uw zakelijke giften niet beter vanuit privé kunt gaan doen. Periodieke giften moesten tot 2014 bij notariële akte plaatsvinden. En dat werkte kostenverhogend. De wetgever heeft die eis per 1 januari 2014 afgeschaft om het doen van kleinere periodieke giften te stimuleren. Zie ook Belastingbelangen, oktober 2013: Notariële akte voor periodieke giften vervalt. Voor periodieke giften kan nu gebruik worden gemaakt van een onderhandse akte. Een model daarvoor staat op de site van de Belastingdienst: Overeenkomst Periodieke gift in geld (PDF). Periodieke giften zijn volledig aftrekbaar, zonder enige drempel. Bij giften in de eenmanszaak is dat niet het geval: daar geldt weliswaar geen drempel voor de aftrek, maar door de winstaftrek verspeelt u als ondernemer wel andere fiscale voordelen. Bijvoorbeeld de 14% MKB-winstvrijstelling. Bij een gift van € 1.000 leidt dat effectief maar € 860 aan aftrek op.
7
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
ZZP-er via AWBZ-zorginstelling: géén wuo, maar ruow 09 april 2014 Verpleegkundigen en andere zorgverleners die als ZZP-er hun werkzaamheden verrichten door bemiddeling van een AWBZ-erkende zorgbemiddelaar kunnen volgens de Belastingdienst niet (meer) als ondernemer worden aangemerkt. De Belastingdienst neemt sinds eind vorig jaar het standpunt in dat deze zorgverleners hun werkzaamheden in dienstbetrekking van de AWBZ-bemiddelaar verrichten. Zij krijgen geen VAR-winst uit onderneming, maar een VAR-loon. Rechtbank Gelderland heeft in een recente uitspraak bevestigd dat de zorgverlener in deze situatie geen winst uit onderneming geniet, maar resultaat uit overige werkzaamheden. De zorgverlener loopt daardoor de profijtelijke ondernemersfaciliteiten mis. Carla Soror was verpleegkundige; zij was als zelfstandige werkzaam in de thuiszorg. Zij verrichtte vrijwel al haar werkzaamheden door bemiddeling van AWBZ-erkende thuiszorginstellingen, slechts incidenteel werkte zij rechtstreeks voor een zorgvrager. Carla werd voor haar werkzaamheden via AWBZ-zorgbemiddelaars betaald uit het AWBZ-budget; de uren die zij rechtstreeks voor een zorgvrager werkte declareerde zij bij die cliënt. Over 2008 verdiende Carla in totaal € 46.740 met zorgwerkzaamheden. Zij gaf die inkomsten aan als winst uit onderneming, en claimde de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling. De inspecteur corrigeerde haar aangifte: hij kwalificeerde Carla’s inkomsten niet als winst uit onderneming, maar als resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens de inspecteur ontbrak de voor winst uit onderneming vereiste zelfstandigheid omdat Carla nagenoeg volledig afhankelijk was van de toewijzing van zorgvragers door AWBZ-erkende thuiszorginstellingen. Die bemiddelingsbureaus waren haar opdrachtgevers, en niet de individuele zorgvragers. Verder liep zij geen enkel debiteurenrisico voor de vergoeding van de zorg die zij via die instellingen verleende: zij kreeg haar vergoeding rechtstreeks uit het AWBZ-budget. Carla verzette zich tegen die correctie en legde de zaak voor aan Rechtbank Gelderland. Voor de rechtbank stelde zij dat ze wél zelfstandig werkzaam was, winst uit onderneming genoot en recht had op de ondernemersfaciliteiten. Zij voerde daartoe aan dat zij haar werkzaamheden naar eigen inzicht verrichte, zonder toezicht of leiding, en dat ze bij haar werk een grote mate van vrijheid had, bijvoorbeeld bij het beslissen of een arts moest worden ingeschakeld. Ook had ze een beroepsaansprakelijkheidsverzekering afgesloten, met dekking voor medische fouten. Bij ziekte moest ze zelf een vervanger regelen en zij had dan geen inkomsten. Voor de contracten die ze rechtstreeks met de zorgvrager afsloot, liep zij wél degelijk debiteurenrisico. Rechtbank Gelderland wees dit pleidooi af en besliste dat Carla niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van winst uit onderneming. De Rechtbank baseerde deze beslissing met name op het feit dat Carla had erkend dat zij (in 2008) slechts bij één cliënt - naast de zorg in natura via de AWBZ – ook particuliere zorg had verricht. Verder kon uit de contracten die zij met bemiddelaars en cliënten had afgesloten, niet afgeleid worden dat zij enig debiteurenrisico liep. Daarmee stond voor de Rechtbank vast dat belanghebbende haar werkzaamheden niet voor eigen rekening en risico had verricht, zodat geen sprake was van winst uit onderneming. 8
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar Rechtbank Gelderland stelt de Belastingdienst in bovenstaande feitelijke uitspraak deels in het gelijk. De zorgverlener die nagenoeg uitsluitend via een AWBZ–zorgbemiddelaar werkt is geen zelfstandig ondernemer en geniet geen winst uit onderneming, maar resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank ondersteunt niet het standpunt van de Belastingdienst dat sprake is van inkomsten uit dienstbetrekking.
9
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Uitzendkracht: wel of geen kopie identiteitsbewijs 17 april 2014 Maakt u, werkgever, regelmatig gebruik van uitzendkrachten? En vraagt u die krachten om een kopietje van hun identiteitsbewijs te maken voor uw administratie? Vanaf 1 januari 2014 is dat niet meer nodig. Sterker nog, het is in strijd met de wet om dit te doen! Als werkgever bent u verplicht om de identiteit van nieuwe werknemers te controleren. Die check doet u aan de hand van een geldig identiteitsbewijs, een identiteitskaart of paspoort van de werknemer. Daar moet u een kopie van maken en die bij uw loonadministratie bewaren. De Belastingdienst schreef deze procedure ook voor bij uitzendkrachten. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft zich daartegen verzet – de uitzendkrachten zijn niet in loondienst bij de inlener, maar bij het uitzendbureau – en de Belastingdienst is het met het CBP eens: u hoeft vanaf 1 januari 2014 geen kopie van het identiteitsbewijs meer te maken en te bewaren. Deze ‘ontheffing’ geldt ook voor uitzendkrachten met een buitenlandse nationaliteit als zij afkomstig zijn uit een land binnen de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland. Is de uitzendkracht afkomstig uit een ander land, dan bent u als werkgever weer wél verplicht om een kopie van een geldig identiteitsbewijs te maken en te bewaren. Hier geldt de Wet arbeid vreemdelingen (WAV). U weet het: niet naleven van de administratieve verplichtingen kan u op een naheffing met boete komen te staan.
10
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Erfbelasting op woningen: de WOZ-waarde is verplicht 12 april 2014 Een woonhuis moet voor de heffing van erfbelasting verplicht gewaardeerd worden op de WOZ-waarde. De WOZ-waarde is een ‘gedateerde’ waarde: bij een overlijden in 2014 is de WOZ-waarde 2014 van toepassing en dat is de waarde per 1 januari 2013. Bij dalende woningprijzen pakt deze waarderingsgrondslag ‘duur’ uit: de belasting wordt over de WOZ-waarde geheven terwijl de actuele waarde van de woning lager is. De Successiewet biedt vanaf 1 januari 2012 de mogelijkheid om voor de heffing van erfbelasting niet uit te gaan gaat uit van de WOZ-waarde in het jaar van verkrijging, maar van de WOZ-waarde in het daaropvolgende jaar. Dus bij een overlijden in 2014 kan gekozen worden voor de WOZ-waarde 2015, de waarde per 1 januari 2014. Meer opties zijn er niet, ook niet als de erfgenamen de woning voor een veel lagere prijs willen verkopen. Peter Dekwaadsteniet was de enige erfgenaam van zijn in 2013 overleden broer Jan. Tot Jan’s nalatenschap behoorde een appartement, dat sinds maart 2013 – kort voor zijn overlijden – te koop stond voor € 149.000. Die vraagprijs lag ver onder de WOZ-waarde: het appartement was voor de WOZ 2013, met waardepeildatum 1 januari 2012, gewaardeerd op € 198.000. Peter had daartegen bezwaar gemaakt, en de gemeente had dat (gedeeltelijk) gehonoreerd en de waarde teruggebracht tot € 178.000. Peter gaf het appartement in de aangifte erfbelasting aan voor € 149.000. Dat was volgens hem de maximale waarde per overlijdensdatum. Het appartement stond al geruime tijd voor dat bedrag te koop, zonder uitzicht op een koper. De inspecteur ging daar niet mee akkoord: hij waardeerde het appartement – in overeenstemming met de wettelijke regeling – op de WOZ-waarde van € 178.000. Hij wees belanghebbende op de mogelijkheid om te kiezen voor de WOZ-waarde voor 2014, maar daar kon Peter geen gebruik van maken omdat de gemeente die waarde nog niet had vastgesteld. Peter legde de zaak voor aan Rechtbank Zeeland – West-Brabant. De Rechtbank verwierp zijn stelling dat uitgegaan moest worden van de werkelijke waarde van de woning – de vraagprijs – op de overlijdensdatum. De Rechtbank overwoog dat de wetgever er bewust voor gekozen heeft om de WOZ-waarde aan te houden voor de waardering van woningen voor de heffing van erfbelasting. Die maatstaf is wat globaal, omdat de WOZ-waarde niet per definitie gelijk is aan de waarde op het tijdstip van overlijden. De wetgever heeft daar voor gekozen vanwege de praktische uitvoerbaarheid van de regeling, en de wetgever kon die keuze in alle redelijkheid maken. De Rechtbank verwierp ook de subsidiaire stelling van belanghebbende dat in feite geen sprake was van een ‘woning’ – met een verplichte WOZ-waardering – omdat zijn broer de laatste tien maanden van zijn leven niet in die woning, maar in een verzorgingstehuis had gewoond. Bij de vraag of sprake is van een woning als bedoeld in de betreffende wettelijke bepaling, gaat het er niet om of de onroerende zaak per overlijdensdatum daadwerkelijk (door de erflater) wordt bewoond, maar wat de bestemming van die onroerende zaak op dat tijdstip is. En daarover bestond geen twijfel: het pand had een woonfunctie. De Rechtbank verklaarde het beroep van X ongegrond. Commentaar Een typisch geval van jammer. Of om het meer juridisch te zeggen: lex dura, sed lex (de wet is hard, maar het is de wet). De wetgever heeft wél een tegemoetkoming getroffen voor de waardering van serviceflats voor de heffing van erfbelasting: zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Belastingplan 2014: Serviceflats, minder WEV dan WOZ, maar daarmee is (kennelijk) de koek op. Voor de keuze van de WOZ-waarde: zie ook BelastingBelangen november, Eindejaartips 2013 voor Particulieren: Woning geërfd: let op de WOZ-waarde.
11
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA: géén boete bij onjuiste Waadi 17 april 2014 Bent u DGA en leent u uzelf vanuit uw BV uit om werkzaamheden voor derden te verrichten ‘onder leiding en toezicht’ van die opdrachtgevers? Dan moet uw BV als uitzendbureau geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel. Anders dan veel DGA’s denken geldt de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) ook voor hen. Het niet naleven van de Waadi-verplichting kan een forse boete opleveren, voor de ‘uitlener’ (de werkgever die een of meer medewerkers ter beschikking stelt) én voor de inlener (de ondernemer die het ingeleende personeel onder zijn leiding en toezicht in zijn onderneming laat werken). Die boetes zijn indrukwekkend: € 12.000 per werknemer bij de eerste overtreding en bij recidive een veelvoud daarvan. Voor de uitlener en de inlener! U kunt de Waadi-registatie checken bij de Kamer van Koophandel: Waadi check. Voor DGA’s is de Waadi onlangs versoepeld. Als de BV niet correct Waadi-geregistreerd is, blijft een boete achterwege indien de DGA bestuurder van de BV is, ten minste 90% van de aandelen in de BV houdt, én de DGA de enige is die als arbeidskracht vanuit de BV ter beschikking wordt gesteld.
12
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Wonen en werken in een huurwoning 14 april 2014 De ondernemer die in een huurhuis woont én werkt kan een gedeelte van de huur als bedrijfskosten opvoeren. Maar dan moet de werkruimte in die woning wel een – naar verkeersopvattingen – zelfstandig gedeelte van de woning vormen. De ondernemer kan onmogelijk zijn gehele huurwoning als werkruimte aanmerken, ook niet als de grens tussen wonen en werken niet scherp te trekken is. Henk Adman was als ondernemer actief op het gebied van marketingonderzoek en de ontwikkeling van een uitgeefproject op internet. Adman claimde in zijn aangifte IB 2009 bij de winstberekening een forse aftrekpost voor de huurlasten van zijn woning: hij stelde dat hij zijn gehele huurwoning – met uitzondering van de slaapzolder – als werkruimte gebruikte. De inspecteur weigerde die aftrekpost, en Hof Arnhem – Leeuwarden was het daarmee eens. Voor de rechter herhaalde Adman dat hij vrijwel de gehele woning als werkruimte gebruikte. Hij verrichtte zijn werkzaamheden gedurende de gehele dag in een continue proces, ongeacht waar hij zich in zijn huurwoning bevond. De rechter stelde vast dat er in de huurwoning geen afzonderlijke ruimte was die door uiterlijke kenmerken als een werkruimte kon worden aangemerkt. De woning zelf kon ook niet als werkruimte worden aangemerkt: het gemengde gebruik van de woning, voor wonen en werken, maakte dat onmogelijk. Nu geen sprake was van een zelfstandige werkruimte was er geen plaats voor een aftrek van huurlasten bij het vaststellen van de winst uit onderneming. Commentaar Dat de belanghebbende deze procedure heeft verloren, kan niemand verbazen. Veel ondernemers zijn 24/7 bezig met hun onderneming, maar dat betekent nog niet dat de ondernemer die wonen en werken in zijn woonhuis combineert, dat woonhuis volledig als zelfstandige werkruimte kan opvoeren. De ondernemer die een deel van zijn huurlasten succesvol als bedrijfskosten wil opvoeren, moet dat anders aanpakken: zie ook BelastingBelangen, april 2010: ZZP-er: forse aftrekpost voor werkruimte in huurwoning.
13
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De gebruikelijkheidstoets: pak een hoofdtaak! 17 april 2014 Drijft u samen met uw echtgenoot de onderneming? In een vennootschap onder firma? Dan bent u beiden ondernemer en komt u beiden – bij een goede opzet – in aanmerking voor de ondernemersfaciliteiten. Denk aan de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, de stakingsaftrek, de 14% MKB-winstvrijstelling en de oudedagsreserve. Die goede opzet – voor dubbele ondernemersfaciliteiten – ziet met name op het urencriterium én het doorstaan van de gebruikelijkheidstoets. De ondernemer komt in aanmerking voor de ondernemersfaciliteiten als hij in het kalenderjaar tenminste 1.225 uur en – als hij geen starter meer is óók – meer dan de helft van de voor werkzaamheden beschikbare tijd in én voor zijn onderneming werkt. Dat urencriterium geldt voor alle ondernemersfaciliteiten behalve de 14% MKB-winstvrijstelling. De gebruikelijkheidstoets is een geducht wapen waarmee de inspecteur de fiscale voordelen van een man-vrouw firma (of maatschap) kritisch kan beoordelen. Als een van de partners in het samenwerkingsverband hoofdzakelijk – voor 70% of meer – ondersteunende werkzaamheden verricht, tellen die uren bij die partner niet mee voor het urencriterium. Als die ondersteunende partner het urencriterium niet haalt, vervalt het recht op de ondernemersfaciliteiten. Wilt u dat vermijden, dan moet uw partner meer dan 30% van de werktijd besteden aan hoofdtaken binnen de onderneming. En dat kunnen aantonen. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2007: Gebruikelijkheidstoets: wie schrijft, die blijft. Hoofdtaken zijn taken die rechtstreeks bijdragen aan de omzet en winst van de onderneming. Zie ook BelastingBelangen, februari 2010: Gebruikelijkheidstoets: zelfstandig declarabel werk verrichten.
14
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Betalingsonmacht: spelregels voor een lagere boete 14 april 2014 De Hoge Raad heeft al vele jaren geleden beslist dat financiële omstandigheden van de belastingplichtige van belang kunnen zijn voor de mate van verwijtbaarheid van diens handelen, en daarmee voor de hoogte van de op te leggen boete. De Raad heeft onlangs aangegeven hoe de Belastingdienst – het bestuursorgaan – én de rechter met deze spelregels voor een lagere boete om moeten gaan. BV X exploiteerde een verhuurbedrijf: zij leende personeel en materiaal uit aan gelieerde bedrijven. Begin 2007 werd de administratie van BV X in beslag genomen en werd een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen de BV en haar bestuurder. BV X werd strafrechtelijk veroordeeld tot een boete van € 50.000 wegens het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van de aangifte loonheffing over 2006. De inspecteur legde de BV een naheffingsaanslag LB over dat jaar op, en controleerde vervolgens ook de afdrachten over de jaren 2003 tot en met 2005. Die bleken evenmin juist, en dat leidde toe een naheffingsaanslag met een vergrijpboete van € 116.499. BV X verzette zich tegen die boete en legde de zaak voor aan Rechtbank Arnhem, en in hoger beroep aan Hof Arnhem. De BV stelde dat bij het opleggen van de boete ten onrechte geen rekening was gehouden met haar slechte financiële situatie. Hof Arnhem wees dat af: het negatieve eigen vermogen van de BV ultimo 2006 van € 124.039 was volledig veroorzaakt door het passiveren van de nog te betalen naheffingsaanslagen loonheffing en het Hof vond dat geen omstandigheid waarmee rekening gehouden moest worden bij het vaststellen van de boete. BV ging in cassatie tegen die afwijzende uitspraak, en met succes. De Hoge Raad herhaalde zijn eerdere, oude uitspraak dat de financiële omstandigheden van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van het handelen van een belastingplichtige, én voor de mate waarin een boete die belastingplichtige treft. Ons hoogste rechtscollege verwees ook naar de wetsgeschiedenis van de Algemene wet bestuursrecht, waaruit duidelijk blijkt dat een bestuursorgaan (in casu de Belastingdienst) er zeker van moet zijn dat die boete, mede gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft. De Hoge Raad gaf vervolgens een exposé van de relevante spelregels: - Bij het opleggen van een bestuurlijke boete moet het bestuursorgaan – de Belastingdienst – rekening houden met de draagkracht van de overtreder. Daarbij gaat het om diens financiële positie op het tijdstip waarop het besluit wordt genomen om de boete op te leggen, dus niet om zijn financiële positie op het tijdstip waarop de overtreding werd begaan. - Als de belastingplichtige die boete aanvecht, moet de rechter de hoogte van de boete beoordelen naar de omstandigheden – waaronder de draagkracht – waarin de belastingplichtige op dát tijdstip verkeert. - Als de belastingplichtige het ontbreken van draagkracht gemotiveerd aanvoert als reden voor een matiging of vernietiging van de boete, moet de rechter zijn uitspraak op dit punt nader motiveren. - Zakelijke belastingschulden – denk aan loon- en omzetbelasting – zijn ook van belang voor de beoordeling van de financiële positie / de draagkracht van de belastingplichtige. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van Hof Arnhem omdat dit Hof de loonbelastingschuld ten onrechte buiten beschouwing had gelaten bij de beoordeling van de financiële positie van belanghebbende. Hof Den Bosch moet de einduitspraak in deze zaak doen. Commentaar Dit arrest is een opsteker voor ondernemers die fiscaal beboet zijn en die boete niet kunnen betalen omdat het geld op is. Betalingsonmacht is een goede reden om een matiging van de boete te vragen, ook als dat financieel onvermogen veroorzaakt is door zakelijk belastingen.
15
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De grens tussen zakelijk en privé: bruto of netto 14 april 2014 De ondernemer die een lucratieve deal ziet, zal die deal liever in privé dan in de zaak doen. Belastingvrij of belast, die keuze is snel gemaakt. Maar ondernemers hebben niet altijd de vrije keus. Als de lucratieve deal ontstaat door de bedrijfsuitoefening, behoort het resultaat tot de – belastbare – winst uit onderneming. Dat geldt ook als die deal niet rechtstreeks voortvloeit uit de bedrijfsuitoefening, maar daar wel veel mee van doen heeft. Hof ‘s-Hertogenbosch heeft dat in een recente uitspraak weer eens bevestigd. Guus Chançard exploiteerde drie tankstations. In december 2005 ging Guus naar een veiling van de Dienst Domeinen in Den Haag. De Dienst bood concessierechten aan voor tankstations langs rijkswegen, waaronder een locatie aan de A67 in de gemeente waar Guus woonde. Guus bood op dat concessierecht € 180.000, en dat bleek het hoogste bod te zijn. Guus kreeg daarvan op 16 december 2005 de schriftelijke bevestiging. Kort daarop, op 10 januari 2006, deed een derde partij een bod van € 1.800.000 op het betreffende concessierecht. Guus hoefde daar niet lang over na te denken: dit was een aanbieding die hij niet kon en wilde weigeren. Guus richtte direct BV X op, en bracht het concessierecht in die BV in. Het aandelenkapitaal stortte hij in contanten vol, het concessierecht bracht hij in voor de waarde in het economisch verkeer. Die waarde stelde Guus op nihil, de kostprijs van € 180.000 minus de voorziening met betrekking tot de verplichtingen uit het concessierecht. Met BV X kwam hij overeen dat een opbrengst van het concessierecht boven de € 180.000 aan hem moest worden toegekend. BV X richtte aansluitend BV Y op, en bracht het concessierecht in die BV in. Korte tijd later verkocht BV X de aandelen in BV Y aan de derde partij voor € 1,8 miljoen, plus de € 180.000 voor de door BV X gedane investeringen in dat recht. BV X kende meeropbrengst van € 1,8 mln. toe aan Chançard, en bleef dat bedrag in rekening-courant schuldig. Toen de belastinginspecteur dit alles bij een boekenonderzoek constateerde, belaste hij de € 1,8 mln. bij Chançard als winst uit onderneming. De inspecteur rekende het concessierecht tot zijn ondernemingsvermogen en de meeropbrengst tot de winst uit onderneming. Rechtbank Zeeland – West-Brabant en in beroep Hof ’s-Hertogenbosch waren het daarmee eens. Chançard was als ondernemer naar de veiling gegaan en hij had daar als ondernemer op de locatie aan de A67 geboden. Dat leidde de belastingrechter af uit het feitencomplex. Chançard had voorafgaand aan de veiling een aanvraagformulier ingezonden en daar zijn status als exploitant van drie tankstations vermeld. Tevens had hij € 100 betaald voor toezending van het biedboek en biedkaart voor de locatie aan de A67, en € 1.500 voor entree tot de veiling. Op 19 december 2005 had hij de waarborgsom van € 27.000 op de winnende bieding voldaan, het restant van € 153.000 had hij op 27 december 2005 betaald. Al deze betalingen waren gedaan met geld van de zaak en verantwoord in de administratie van – uiteindelijk – BV X bij de inbreng van het concessierecht in die BV. Voor het Hof stond daarmee vast dat het concessierecht tot het ondernemingsvermogen behoorde en de opbrengst tot de belastbare winst uit onderneming. 16
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar De wet rekent tot de winst uit onderneming alle voordelen, die onder welke naam en in welke vorm ook, opkomen uit de onderneming. De causale relatie van oorzaak en gevolg is beslissend. Als deze koppeling geen eenduidige uitkomst biedt, kan de rechter de finaliteit – de bedoeling van partijen – en het milieu – in welke sfeer vindt een en ander plaats – als hulpmiddel hanteren om de vraag ‘winst of niet’ te beantwoorden. Hof ’s-Hertogenbosch komt met deze criteria tot een correcte beslissing.
17
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Regel een bos, met bosbouwvrijstelling! 17 april 2014 Een bos is fiscaal aantrekkelijk, vanwege de bosbouwvrijstelling. Die vrijstelling stelt de voordelen uit een bosbedrijf buiten de belastingheffing. Uit diverse recente uitspraken blijkt dat de belastingrechter het begrip ‘bos’ ruim uitlegt: bomen als wegbeplanting, bomen rond een boerderij of bomen als afrastering van een bedrijfsterrein zijn fiscaal een bos als de instandhouding van de ‘bomenopstand’ maar voorop staat. De omvang van het bos is niet van belang; een fiscaal bos kan uit één of slechts enkele bomen bestaan. Dat maakt de bosbouwvrijstelling ook interessant voor ondernemers die geen bosbouwer zijn, maar die enkele bomen op hun bedrijfsterrein als bos in stand houden. Dat heeft het prettige gevolg dat de winst bij verkoop van de strook grond waar het ‘bos’ op staat, vanwege de bosbouwvrijstelling belastingvrij geïncasseerd kan worden. Daarbij is niet van belang of dat bos dienstbaar is aan het bedrijfsproces van de onderneming, Zie ook BelastingBelangen, april 2013: Geen bos, toch bosbouwvrijstelling en BelastingBelangen, december 2013: Snijgroen: vrijgestelde winst uit bosbedrijf. Vraag uw adviseur eens naar de mogelijkheden van een eigen bos op uw bedrijfsterrein.
18
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Wat gaat er gebeuren met de werkkostenregeling? 16 april 2014 De werkkostenregeling is in ons bedrijf nog niet ingevoerd. We hebben ons nog niet verdiept in die nieuwe regeling, en we gaan er maar van uit dat de oude regeling bij ons voordeliger uitpakt. En natuurlijk speelt de onzekerheid over het al dan niet doorgaan van de werkkostenregeling. Financiën heeft begin 2013 aangekondigd dat de verplichte invoering is uitgesteld tot 1 januari 2015. En dat er een heleboel aanpassingen op die regeling komen. Is daar inmiddels als wat meer over bekend. Of krijgen we nog langer uitstel? Antwoord Uw vraag beantwoorden heeft veel weg van ‘koffiedik kijken’. Financiën hult zich al lange tijd in stilzwijgen over de werkkostenregeling (WKR). De nieuwe staatssecretaris broedt op dit dossier en wij moeten afwachten waar hij mee komt. Is het de bekende stilte voor de storm, of komen we in rustig vaarwater en kunnen we ervan uit gaan dat de werkkostenregeling per 2015 voor alle werkgevers verplichte kost wordt? Af en toe klinkt er wel wat door vanuit ‘de wandelgangen van Financiën’ over te verwachten aanpassingen van de WKR. Er worden steeds weer twee scenario’s genoemd. De eerste optie is dat de huidige werkkostenregeling op enkele onderdelen wat aangepast wordt en vanaf 1 januari 2015 door alle werkgevers verplicht moet worden toegepast. Die aanpassingen betreffen dan vooral de uitvoeringstechniek. Het ziet er naar uit dat de afrekening van de werkkostenregeling, als de vrije ruimte wordt overschreden, pas na afloop van het betreffende kalenderof boekjaar gaat plaatsvinden. En dat de vrije ruimte binnen een concern niet meer per afzonderlijke werkgever moet worden berekend, maar voor de groep als geheel. Dan kunnen overschotten en tekorten gesaldeerd worden. Ook het werkplekcriterium scoort hoog voor een of meer aanpassingen. Bij de internetconsultatie van de WKR in maart 2013 is overduidelijk aangegeven dat de praktijk niet uit de voeten kan met dit criterium. Zie ook BelastingBelangen, april 2013: Werkkostenregeling: uitstel tot 2015. Voorzieningen die – uitsluitend of mede – op de werkplek worden gebruikt kunnen onder de WKR op nihil worden gewaardeerd, alle andere voorzieningen moeten op een forfaitair bedrag of op de waarde in het economisch verkeer (mét BTW!) worden gesteld voor de loonheffing. Een van de pijnpunten die Financiën hierbij noemt ziet op de parkeervergoeding voor werknemers als die hun auto buiten het bedrijfsterrein van de werkgever moeten parkeren. En Financiën overweegt om toch weer een vrijstelling voor producten en diensten uit het eigen bedrijf in te voeren. Deze regeling is onder de WKR vervallen, en daar wordt de detailhandel onevenredig hard door getroffen. Veel werkgevers in deze sector hebben laag betaald personeel en compenseren dat lage loon met een belastingvrije personeelskorting op de eigen producten. Het tweede scenario is de invoering van het noodzakelijkheidscriterium per 2015, in combinatie met de uitvoeringstechnische aanpassingen zoals hierboven vermeld. Het noodzakelijkheidscriterium biedt de werkgever veel ruimte voor belastingvrije voorzieningen en verstrekkingen. De werkgever mag alle zaken die de werknemer nodig heeft voor zijn werk belastingvrij vergoeden. Als de werkgever het nuttig of noodzakelijk vindt dat zijn werknemers die zaken voor en bij hun 19
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
werk gebruiken, blijven die buiten het loonbegrip. En zijn dus onbelast. Het loonbegrip zal dan beter aansluiten bij het maatschappelijk verkeer, bij wat werkgevers en werknemers in de praktijk als loon beschouwen. Bij het noodzakelijkheidscriterium speelt het motief van de werkgever om die voorziening te verstrekken een beslissende rol. Als de werkgever er in redelijkheid van uit kan gaan dat de werknemer de voorziening nodig heeft voor de uitoefening van zijn dienstbetrekking – denk aan het verstrekken van een i-pad – dan blijft een mogelijk privévoordeel van die voorziening buiten beschouwing. Maar is de voorziening vooral gericht op het belonen van de werknemer – denk aan een maandelijkse borrel op kosten van de werkgever – dan is die volledig belast. Ook al kan die voorziening bijdragen aan een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking door de werknemer. Wij wachten met u af hoe de WKR 2.0 er uit zal zien. Dat de werkkostenregeling per 1 januari 2015 voor alle werkgevers verplicht zal worden gesteld, lijkt onontkoombaar. Verder uitstel valt niet meer uit te leggen. En als Financiën toch weer bezwijkt voor de criticasters van de WKR kan er altijd nog gekozen worden voor een tussenoplossing: de werkgever mag van jaar tot jaar kiezen of hij de oude, inmiddels tot overgangsregeling omgedoopte regeling wil toepassen óf de WKR.
20
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Bijtelling privégebruik: per auto of per jaar beoordelen? 15 april 2014 In 2013 heb ik de beschikking gehad over twee auto’s van de zaak. Mijn werkgever heeft me tot halverwege juni 2013 een Ford ter beschikking gesteld, en daarna een Volvo. Voor beide auto’s had ik een verklaring geen privé gebruik. De Belastingdienst heeft die verklaring voor de Volvo ingetrokken omdat ik daarmee te veel privé heb gereden. Vervolgens heeft de inspecteur mij een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd over het privégebruik auto van beide auto’s. Dus niet alleen van de Volvo waar ik meer dan 500 kilometer privé mee gereden heb, maar ook van de Ford. Voor de Ford voor 5½ maand over de catalogusprijs van die auto, voor de Volvo voor de andere 6½ maand over de daarbij behorende catalogusprijs. En met die Ford heb ik aantoonbaar geen enkele kilometer privé gereden! De inspecteur heeft dat erkend na inzage van mijn kilometeradministratie. Dat klopt toch niet: die naheffing over de Ford is toch volkomen ten onrechte? Antwoord Nee, die naheffing is correct. De bijtelling privégebruik auto kent een kritische grens van 500 kilometer: wordt die overschreden dan is de bijtelling aan de orde. Die 500 kilometer geldt niet per auto, maar per kalenderjaar. Dat betekent dat bij twee achtereenvolgende auto’s van de zaak met beide auto’s in totaal niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden mag zijn gereden. Dat de beoordeling van de 500 kilometer grens per jaar plaatsvindt, is historisch verklaarbaar. Tot 2006 was de regeling voor de bijtelling privé gebruik auto uitsluitend in de wet op de inkomstenbelasting opgenomen. De bijtelling behoorde toen niet tot het loon uit dienstbetrekking waarover een werkgever loonheffing moet inhouden. De inkomstenbelasting wordt per kalenderjaar geheven, dus vond de beoordeling van privégebruik auto ook op jaarbasis plaats. Per 1 januari 2006 heeft de wetgever de bijtelling in de loonbelasting ingevoerd, en de bestaande regeling voor de inkomstenbelasting onverkort overgenomen. De loonbelasting kent een korter tijdvak van heffing, meestal een maand. Vanuit die belasting bezien zou een beoordeling van het privégebruik per maand logischer zijn. Maar dat heeft de wetgever niet gewild. De wet loonbelasting is op dit punt klip en klaar: de bijtelling kan slechts achterwege kan blijven als “blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt”. Deze heffingssystematiek betekent in uw situatie dat bij het intrekken van de verklaring geen privégebruik voor de tweede auto ook de bijtelling voor de eerste eerst auto verloond moet worden. Zelfs als vaststaat dat u met die auto helemaal niet privé hebt gereden. De rechter voegt daar bij uitspraken over deze kwestie standaard aan toe dat ‘een andere uitkomst onrechtvaardig zou zijn tegenover de werknemer die het gehele jaar dezelfde auto van de zaak heeft, en met die auto in de eerste maanden van het jaar helemaal niet privé rijdt en in de resterende maanden wel. Die krijgt ook de bijtelling over het gehele jaar tot zijn loon gerekend’.
21
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Stel de BTW-aftrek in de holding-BV veilig 17 april 2014 Een holding-BV kan de haar in rekening gebrachte BTW als voorbelasting in aftrek brengen indien en voorzover die BV BTW-belaste prestaties verricht. Als de holding-BV zich actief bemoeit met het beheer van de dochtervennootschappen – en daarover het management voert – is dat voldoende voor aftrek van de BTW-voorbelasting. Het enkel houden van pakketten aandelen in dochtervennootschappen is niet voldoende; de holding moet zich moeien met het beheer van die vennootschappen. Heeft de holding geen dochtervennootschappen, dan is een BTW-aftrek in beginsel niet mogelijk. In beginsel niet, dus soms wel. En wel als de holding-BV kan aantonen dat zij werkzaamheden verricht die gericht zijn op toekomstige BTW-belaste economische activiteiten. Bijvoorbeeld als zij druk doende is om deelnemingen te verwerven die zij wil gaan aansturen. De holding-BV moet die toekomstige economische activiteiten wel aannemelijk kunnen maken, met een bedrijfsplan, memo’s, getuigenverklaringen, concept-overeenkomsten, en ga zo maar door.
22
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Boxhoppen met de eigen woning 17 april 2014 Boxhoppen met de eigen woning De fiscale spelregels voor de eigen woning en de bijbehorende (hypotheek-)renteaftrek zijn de laatste paar jaren ingrijpend gewijzigd. BelastingBelangen heeft er vol mee gestaan. Al deze wijzigingen hebben grote fiscale gevolgen bij de aan- en verkoop van een eigen woning. Bij transacties waar de notaris aan te pas komt. Maar die fiscale gevolgen doen zich ook voor bij fictieve verwervingen of vervreemdingen van een eigen woning. Die ficties zijn aan de orde bij wisseling van het fiscale regime: als de eigen woning niet meer kwalificeert als een eigen woning in fiscale zin, of andersom. Bij het boxhoppen met de eigen woning. Een exposé. Wisseling van de wacht: het boxhoppen Onze belastingwet kent een bijzonder gunstig fiscaal regime voor de eigen woning. In het bijzonder geldt dat voor de aftrek van eigenwoningrente: in veel EU-lidstaten is dat heel wat minder gunstig geregeld. De wetgever koppelt die gunstregeling aan het gebruik van de woning door de belastingplichtige en zijn huisgenoten: de eigen woning moet hem of de personen die tot zijn huishouden behoren ‘anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan’, krachtens een recht van een eigendom of een door vererving verkregen gebruiksrecht. Zodra de woning niet meer als hoofdverblijf fungeert, vervalt dat gunstige regime. Ook als de woning nog eigendom is van de belastingplichtige. De wet fingeert dan een vervreemding. Zo’n fictieve vervreemding doet zich voor bij verhuizen, bij echtscheiding, bij het tijdelijk in het buitenland gaan werken, bij sloop of brand gevolgd door her- of nieuwbouw van de woning, bij het overbrengen van de woning van het privé- naar het ondernemingsvermogen. De omgekeerde situatie kan zich ook voordoen, bijvoorbeeld als iemand zijn huurhuis verlaat en permanent in zijn vakantiewoning gaat wonen. Dat is een fictieve verwerving: de vakantiewoning hopt dan over van box 3 over naar box 1, van de vermogensrendementsheffing naar de eigenwoning-regeling. De eigen woning: van privé naar de onderneming. En vice versa. Ondernemers kunnen hun eigen woning – onder voorwaarden – van het privé vermogen overbrengen naar het ondernemingsvermogen, het vermogen van de eenmanszaak. De woning blijft dan in box 1, maar het fiscale regime wijzigt: de eigenwoning regeling is exit, de fiscale aspecten van de woning worden beheerst door de spelregels voor winst uit onderneming. Het overzetten van een privé woning naar de onderneming kan aantrekkelijk zijn. De ondernemer kan dan de waardedaling van de woning fiscaal op enig moment ten laste van zijn bedrijfsresultaten brengen, door een afwaardering op lagere bedrijfswaarde, door verkoop, of door de woning weer terug over te hevelen naar privé. En de nieuwe bepalingen voor de renteaftrek eigen woning – met een volledige aflossing van de eigenwoningschuld in 30 jaar, ten minste annuïtair – is niet van toepassing op de financiering van de ondernemerswoning. Het overbrengen van de woning van privé naar het ondernemingsvermogen is uitsluitend mogelijk bij woon-werkpanden, bij panden die de ondernemer in gemengd gebruik heeft. Voorwaarde is dan wel dat hij zo’n 10 tot 15% van de ruimte in de woning voor de onderneming of zijn praktijk gebruikt. Als het bedrijfsgedeelte 23
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
van de woning een eigen ingang en een eigen infrastructuur heeft, en de bedrijfs- of praktijkruimte aan een derde verhuurd zou kunnen worden, is er sprake van een kwalificerende werkruimte. Zie ook BelastingBelangen, juni 2007: Wonen en werken in één pand. In die situatie moet de ondernemer het bedrijfsgedeelte van de woning (waarschijnlijk) verplicht tot het ondernemingsvermogen rekenen op grond van de regels voor de vermogensetikettering. Kan het bedrijfsmatig gebruikte gedeelte van de woning niet als een kwalificerende werkruimte worden aangemerkt, en omvat dat tenminste zo’n 10 tot 15% van de woning, dan kan de ondernemer kiezen uit drie mogelijkheden: hij kan – binnen de grenzen van de redelijkheid – de gehele woning tot zijn privévermogen rekenen, of tot zijn ondernemingsvermogen, of hij kan de woning qua etikettering splitsten overeenkomstig het feitelijk gebruik, bijvoorbeeld in 1/6 zakelijk en 5/6 privé. Als de ondernemer zijn woning privé heeft gekocht en die steeds tot het privé vermogen heeft gerekend – vanwege de verhoopte waardestijging – kan die woning niet zomaar, naar willekeur naar het ondernemingsvermogen worden overgezet. De wet eist een bijzondere omstandigheid voor deze herziening van de vermogensetikettering. Zo’n bijzondere omstandigheid is aan de orde bij een ingrijpende wijziging in het gebruik, een verbouwing van de woning ten behoeve van de bedrijfs- of praktijkuitoefening, of een ingrijpende wijziging in de rechtsverhouding van de belanghebbende ten opzichte van de onroerende zaak, bijvoorbeeld door het aangaan van een maatschap met een andere vrije beroeper, of met de fiscale partner. Bij het overbrengen van privé naar de zaak moet de woning – of het gedeelte daarvan – gewaardeerd worden op de WOZ-waarde. Als die waarde hoger is dan de op de woning rustende eigenwoningschuld ontstaat er een eigenwoningreserve (EWR). Die reserve is van belang voor de toepassing van de bijleenregeling. Maar die regeling komt niet aan de orde als de ondernemer niet binnen drie jaar een nieuwe eigen woning verkrijgt. Bij de overgang naar de zaak moet ook de op de woning rustende (hypothecaire) financiering naar het ondernemingsvermogen overgaan. De hypotheeknemer – de bank – moet daar akkoord mee gaan. Is sprake van een nieuwe eigenwoningschuld, aangegaan op of na 1 januari 2013, dan vervalt de verplichting tot een volledige, ten minste annuïtaire aflossing in 30 jaar. Als de ondernemer zijn woon-werkpand in de toekomst weer terugbrengt naar zijn privévermogen – omdat hij verwacht dat de woning weer in waarde zal gaan stijgen – moet hij bij die overgang weer de WOZ-waarde aanhouden. En er is ook weer een bijzondere omstandigheid vereist. Is de WOZ-waarde niet gelijk aan de fiscale boekwaarde, dan is dat verschil winst of verlies binnen de onderneming. De financiering op de woning wordt dan weer een eigenwoningschuld, als bedoeld in de eigenwoningregeling. Is die schuld aangegaan voor 1 januari 2013, dan wordt die aangemerkt als een ‘oude’ woningschuld waarop de verplichte aflossingseis niet van toepassing is. Financiën heeft deze tegemoetkoming wel beperkt tot de schuld die betrekking heeft op het woongedeelte van het woon-werkpand, en voor ten hoogste het bedrag van de schuld per 31 december 2012. Voor de schuld op het bedrijfs- of praktijkgedeelte geldt géén tegemoetkoming. De financiering op dat deel van het pand moet opnieuw worden afgesloten (oversluiten) om te voldoen aan de nieuwe voorwaarden van de eigenwoningschuld met renteaftrek. Of de ondernemer moet het bedrijfsmatige gedeelte van het woon-werkpand niet naar het privé vermogen overbrengen. Tijdelijk twee woningen De belastingplichtige die een nieuwe eigen woning koopt voordat hij zijn oude woning heeft verkocht, kan beide woningen tijdelijk als eigen woning aanmerken. Deze dubbelteller geldt in beginsel voor maximaal twee jaar, maar de wetgever heeft deze termijn vanwege de crisis op de huizenmarkt verruimd tot drie jaar. Die verruiming geldt nog tot eind 2014, vanaf 2015 geldt weer de normale tweejaarstermijn. Door deze regeling kan de belastingplichtige op beide woningen een renteaftrek verkrijgen: gedurende het kalenderjaar waarin de aankoop van de nieuwe woning plaatsvindt plus (tot eind 2014) de drie daaropvolgende kalenderjaren. Hij hoeft maar voor één woning het eigenwoningforfait aan te geven: voor de woning die hem of zijn huisgenoten als hoofdverblijf ter beschikking staat. De oude woning staat leeg te koop Als de belastingplichtige zijn nieuwe woning betrekt, en de oude woning te koop zet, blijft de renteaftrek op de oude eigenwoning doorlopen. In het kalenderjaar zelf, en de drie daarop volgende kalenderjaren, behoudens uiteraard bij een eerdere verkoop van de woning. Voorwaarde voor de renteaftrek is wel dat de woning leegstaat én dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning voor de verkoop bestemd is. Als de woning al geruime tijd te koop staat, en de vraagprijs blijft ongewijzigd (te) hoog wordt het moeilijk om 24
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
aannemelijk te maken dat de woning voor de verkoop bestemd is. De inspecteur kan in zo’n situatie het standpunt innemen dat de woning in feite als beleggingsobject wordt aangehouden en de renteaftrek weigeren. De oude woning wordt tijdelijk verhuurd Als de eigenaar zijn oude woning noodgedwongen gaat verhuren – om de dubbele woonlasten te verlichten – gaat de woning en de daarbij behorende schuld over naar box 3. Dat betekent dat de rente niet langer aftrekbaar is. Bij deze overgang is de WOZ-waarde weer beslissend en kan er een eigenwoningreserve ontstaan. Is die verhuur slechts tijdelijk, en wordt de woning na een paar maanden weer te koop gezet, dan herleeft de status van eigen woning in box 1. Het hoppen van box 1 naar box 3 en weer terug wordt dan niet aangemerkt als een (fictieve) vervreemding voor toepassing van de bijleenregeling. En ook niet voor een kapitaalverzekering of beleggingsrecht eigen woning. En de renteaftrek in box 1 herleeft weer, mits de verlengde periode van dubbele renteaftrek (drie kalenderjaren) nog niet is verstreken. De oude woning wordt verkocht Verkoopt de belastingplichtige zijn oude woning, en realiseert hij daarbij een netto-opbrengst die hoger is dan de op die woning rustende eigenwoningschuld, dan ontstaat een eigenwoningreserve. Die moet verrekend worden met de eigenwoningschuld op de nieuwe eigen woning. Niet de oude, maar de nieuwe woning wordt verkocht Blijkt de oude woning onverkoopbaar, dan kan de belastingplichtige er voor kiezen om de nieuwe woning weer in de verkoop te zetten. Als hij steeds in zijn oude woning is blijven wonen, moet de nieuwe woning zodra die te koop wordt gezet, overgebracht worden naar box 3. De op deze woning rustende financiering gaat ook over naar box 3: de renteaftrek vervalt. Bij deze boxhop is de WOZ-waarde beslissend. Als bij deze overgang naar box 3 een meerwaarde wordt geconstateerd – de WOZ-waarde is hoger dan de hypotheek op deze woning – dan moet dat verschil als eigenwoningreserve verrekend worden met de eigenwoningschuld op de oude woning! Dat kost renteaftrek op de oude woning, zonder dat de meerwaarde op de nieuwe woning is gerealiseerd. De nieuwe woning is nog niet betrokken Heeft de belastingplichtige een nieuwe woning gekocht, maar blijft hij voorlopig nog in zijn oude woning wonen – omdat de nieuwe woning nog afgebouwd of verbouwd moet worden – dan kan ook voor de nieuwe woning renteaftrek plaatsvinden. De belastingplichtige moet dan wel aannemelijk maken dat die nieuwe woning uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de drie daaropvolgende jaren als zijn eigen woning hoofdverblijf te gaan dienen. Als de belastingplichtige in deze situatie zijn nieuwe woning betrekt, gaat op dat tijdstip de termijn in voor de overlopende renteaftrek op de oude woning. Dat is het aanvangsmoment van de termijn van ‘het lopende kalenderjaar plus de drie daaropvolgende jaren’. Door de verhuizing naar de nieuwe woning uit te stellen, wordt de periode van dubbele renteaftrek verlengd. Sloop of brand, gevolgd door her- of nieuwbouw van de eigen woning De eigen woning die gesloopt wordt of afbrandt kan veelal niet langer als eigen woning aangemerkt worden. De restanten van de woning en de bijbehorende eigenwoningschuld gaan van box 1 over naar box 3. Bij deze rampen en ellende moet voor de fiscale behandeling van de kosten van het her- of nieuwbouwen van de woning een onderscheid gemaakt worden tussen twee situaties: - de gesloopte of uitgebrande woning was voordien nog niet als eigen woning in gebruik; Hierbij gaat het om een woning die gekocht is met de bedoeling om die te slopen en op het vrijkomende perceel een nieuwe woning te bouwen. In deze situatie vormen de aankoopkosten, de sloopkosten en de bouwkosten van de nieuwe woning tezamen de kosten van verwerving van de nieuwe woning. Van een fictieve vervreemding is geen sprake: de gekochte sloopwoning was geen eigen woning in fiscale zin, dus kan van een hop van box 1 naar box 3 geen sprake zijn.
25
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
- de gesloopte of uitgebrande woning was voordien wél als eigen woning in gebruik; In deze situatie doet zich – strikt genomen – wel een fictieve vervreemding voor. De opbrengst bij die vervreemding moet dan gesteld worden op de waarde van de woning pal voor de rampspoed. En dan kan bijzonder vervelend uitpakken bij het vaststellen van de eigenwoningreserve. Als een woning met een WOZ-waarde van € 350.000 door blikseminslag of anderszins volledig uitbrandt, en op die woning rust nog een schuld van stel € 225.000, resulteert dat in een eigenwoningreserve van € 125.000. Die reserve vermindert de eigenwoningschuld – de renteaftrek – op de nieuwbouw woning. Financiën vindt deze consequentie niet aanvaardbaar en heeft goedgekeurd dat in deze situatie geen sprake is van een fictieve vervreemding of verwerving voor de toepassing van de bijleenregeling. Voorwaarde is dan wel dat de her- of nieuwbouw plaatsvindt op de plek waar de gesloopte of afgebrande woning stond, ofwel op een aanhorigheid van dat perceel. De maximale eigenwoningschuld is dan gelijk aan de eigenwoningschuld op de oude woning, plus de kosten van de nieuw- of herbouw, plus de kosten veroorzaakt door de sloop of brand, en verminderd met elke tegemoetkoming in de kosten van sloop, her- of nieuwbouw, bijvoorbeeld de uitkering van de schadeverzekeraar of een subsidie van de gemeente of provincie. Andere vormen van boxhoppen met de eigen woning Naast de hiervoor beschreven vormen is het boxhoppen met de eigen woning ook aan de orde bij echtscheiding, bij het tijdelijk in het buitenland gaan werken, en bij een opname in een zorginstelling. Het boxhoppen met de eigen woning bij echtscheiding is uitgebreid beschreven in de special in BelastingBelangen, april 2013: Echtscheiding en eigen woning. Een beschrijving van de boxhopregeling voor expats en bij opname in een zorginstelling houdt u van ons tegoed.
26
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
In welk jaar is mijn geëxpireerde lijfrentepolis belast? 16 april 2014 Vorig jaar, op 1 april, is mijn lijfrentepolis geëxpireerd. De polis keert nog niet uit, omdat ik de lijfrentetermijnen nog moet vaststellen. Ik ben nog aan het shoppen bij diverse verzekeraars om de beste uitkering te krijgen. Wanneer moet ik de waarde van die polis tot mijn inkomen rekenen? In 2013, het jaar waarin de polis contractueel afliep, of in het jaar waarin de uitkeringen uit de polis gaan lopen? Moet ik dat dit jaar regelen, of kan ik dat nog een jaar of wat uitstellen? Antwoord Als een lijfrentepolis expireert moet u een keuze maken: doorsparen op de polis of met lijfrentebanksparen omdat u nog geen aanvulling op uw inkomen nodig heeft, of het opgebouwde tegoed op de polis omzetten in een directe of tijdelijke lijfrente-uitkering. Over die lijfrente-uitkeringen bent u inkomstenbelasting verschuldigd in het jaar waarin u de uitkering ontvangt. In de praktijk komt het vaker voor dat belastingplichtigen na de expiratie van hun lijfrentepolis nog geen beslissing nemen over de vraag wat er met het vrijkomende kapitaal moet gebeuren. Veel belastingplichtigen gaan – net als u – shoppen bij verzekeraars en banken om de best passende oplossing te vinden. Die oriëntatiefase moet wel binnen ‘een redelijke termijn’ worden afgerond. De belastingwet stelt die redelijke termijn op ruim een jaar: de redelijke termijn eindigt op 31 december van het jaar ná expiratie van de polis. In uw situatie heeft u nog de tijd tot eind 2014 om te beslissen over de beste oplossing voor uw vrijkomende lijfrentekapitaal. Ingeval van overlijden is de redelijke termijn twee jaar. Wordt de redelijke termijn overschreden, dan wordt de volledige waarde van de polis direct in de belastingheffing betrokken. De belastingwet fingeert dan een afkoop van de polis. Naast de inkomstenbelasting (tot maximaal 52%) is dan ook nog eens 20% revisierente verschuldigd. De Hoge Raad heeft recent beslist dat de belastingheffing in deze situatie moet plaatsvinden in het jaar waarin de redelijke termijn wordt overschreden. Dus niet in het jaar van expiratie van de polis.
27
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
IB 2013: check de controlethema’s 17 april 2014 De Belastingdienst is zo voorkomend om ieder jaar weer een opgave te doen van de thema’s die bij de aanslagregeling speciale aandacht krijgen. Voor de aangiften inkomstenbelasting 2013 zijn dat de zorgkosten zoals dieetkosten en medicijnen, persoonsgebonden budgetten, gastouders, hypotheekverhogingen, giften, echtscheiding, vermogen in het buitenland en Belgische pensioenen. Zorg er voor dat u de aftrekposten in uw aangifte goed kunt onderbouwen!
28
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Ben ik – sportverslaggever – fiscaal ondernemer? 15 april 2014 Sport is mijn passie. Ik ben al jaren werkzaam als sportjournalist, in loondienst, als schnabbelaar, en sinds kort als zelfstandig ondernemer. De Belastingdienst aanvaardt mijn ondernemerschap (nog) niet: ik heb een VAR-winst uit onderneming aangevraagd, maar Groningen wil die niet afgeven. In september vorig jaar heb ik een overeenkomst gesloten met mediaconcern X, dat meerdere landelijke dagbladen uitgeeft. Ik schrijf sportverslagen voor twee van hun kranten. De overeenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan. Ik mag ook voor andere partijen werken, maar het is mij contractueel verboden om van derden opdrachten aan te nemen om te schrijven over wedstrijden en sportfestiviteiten waarover ik verslag doe in opdracht van X. Tot op heden heb ik nauwelijks voor anderen dan X gewerkt, eenvoudigweg omdat ik daar veel opdrachten krijg. De Belastingdienst vindt dit niet goed genoeg voor mijn ondernemerschap. Wat vindt u ervan? Antwoord Niet iedereen die ondernemer wil zijn, is dat ook voor de fiscus. Om fiscaal als ondernemer aangemerkt te worden moet u een onderneming drijven, een organisatie van kapitaal en arbeid, u moet risico’s lopen én u moet rechtstreeks aansprakelijk zijn voor de schulden van de onderneming. De Belastingdienst beoordeelt aan de hand van de feiten en omstandigheden of daaraan is voldaan. Voor een overzicht van de criteria die daarbij van belang zijn: zie BelastingBelangen, juni 2008: Fiscaal voordeel voor startende ondernemers. Als eenpitter/sportjournalist heeft u een overzichtelijke onderneming, de organisatie van kapitaal en arbeid is bescheiden. De onderneming heeft weinig kapitaal nodig, het accent ligt op uw persoonlijke capaciteiten, uw sportdeskundigheid en schrijverskunst. Een belangrijke toetssteen voor het fiscale ondernemerschap is dan het aantal opdrachtgevers. Een ondernemer moet meerdere opdrachtgevers hebben, of in ieder geval er naar streven om die te krijgen. U heeft maar één opdrachtgever, het mediaconcern X. Die heeft u niet verboden om voor anderen te werken, maar zoals u zelf al aangeeft zit er contractueel wel een beperking op. Dat staat haaks op een positie als fiscaal ondernemer. Een ander punt dat in uw situatie wat moeilijk ligt betreft uw functioneren als ‘journalist op afroep’. U krijgt van een redactiechef van X de opdracht om verslag te doen van een wedstrijd of sportfestiviteit. Die stelt het onderwerp vast, de omvang van uw artikel en het exacte tijdstip waarop u dat moet inleveren. Die werkomgeving maakt het u niet mogelijk om zelfstandig en onafhankelijk als ondernemer te functioneren. Blijft de vraag of u – als ondernemer – risico’s loopt. Als ik het goed zie is het enige risico dat u loopt dat u bij wanprestatie geen opdrachten van X meer krijgt. Dat is geen specifiek ondernemersrisico; dat risico liep u als schnabbelaar ook al. Ook uw debiteurenrisico is beperkt: een groot mediaconcern zal wel solvabel zijn. Al met al kan ik het standpunt van de inspecteur wel volgen dat hij u niet als ondernemer erkent en u geen VAR-winst uit onderneming wil afgeven. Uw werkzaamheden kwalificeren eerder als resultaat uit overige werkzaamheid.
29
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vergoeding voor ‘niet-doen’ belast? En waar dan? 15 april 2014 Mijn werkgever, een multinational, is aan het reorganiseren en daar word ook ik het slachtoffer van: mijn dienstbetrekking zal op korte termijn worden beëindigd. Wij zijn in overleg over een afvloeiingsregeling. In dat kader wordt thans gesproken over een vergoeding voor een non-concurrentiebeding: ik mag – waarschijnlijk voor een periode van vijf jaar – niet gaan werken voor de concurrenten van mijn werkgever en krijg daarvoor een vergoeding van (naar verwachting) een half miljoen euro. Ga ik in die periode toch voor de concurrent werken, dan ben ik die vergoeding kwijt plus moet ik een boete betalen. Is een vergoeding voor ‘niet(s) doen’ belast? En zo ja, waar? Stel dat ik direct na mijn ontslag ga emigreren, kan de vergoeding dan toch in Nederland worden belast? Door mijn internationale job ken ik volop landen waar het – ook fiscaal – beter genieten is dan in ons land. Antwoord De vergoeding die u krijgt voor het niet-doen, voor het nalaten van werkzaamheden is een onderdeel van uw ontslagvergoeding. U bent in Nederland in dienstbetrekking werkzaam voor uw multinationale werkgever, en dat betekent dat die vergoeding in beginsel tot uw in Nederland belastbare inkomsten uit arbeid behoren. De vergoeding voor het niet-doen kan niet aangemerkt worden als een uitkering ter vervanging van gederfd of te derven loon: u krijgt de vergoeding immers om iets na te laten ná uw ontslag. Overigens is het belang van deze vaststelling vervallen met het afschaffen van de stamrechtvrijstelling in de loonbelasting per 1 januari 2014 (zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Stamrechtvrijstelling bij ontslag afgeschaft en december 2013, Afschaffen stamrechtvrijstelling: de overgangsregeling). U krijgt de vergoeding om ná uw ontslag iets niet te doen. De vraag is dan: waar vindt dat niets doen plaats? In Nederland als u hier te lande blijft wonen, of in uw nieuwe woonland als u direct na uw ontslag zou gaan emigreren? Aan welk land komt de belastingheffing over de vergoeding toe? De binding met de staat waar u uw arbeid heeft verricht en waar u belast werd voor de daaruit verkregen inkomsten – Nederland dus – lijkt mij beslissend voor de belastingheffing over de vergoeding. Uw werkgever wil met het concurrentiebeding voorkomen dat de positieve effecten van uw inbreng en arbeid in de onderneming geheel of gedeeltelijk teniet gaan als u diezelfde arbeid en inbreng ook aan zijn concurrenten kunt aanbieden. Uw in Nederland gevestigde werkgever heeft daar kennelijk zoveel belang bij dat hij daar – naar u verwacht – een half miljoen euro voor over heeft. Het nalaten van uw werkzaamheden heeft effect in het land waar u uw werkzaamheden in dienstbetrekking heeft verricht. De vergoeding daarvoor zal qua belastingheffing aan Nederland worden toegewezen.
30
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Verkoopkosten deelneming: soms toch aftrekbaar! 17 april 2014 De verkoopkosten van een deelneming zijn niet aftrekbaar als bedrijfskosten. De wet bepaalt dat expliciet: ‘Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking de voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede de kosten ter zake van de verwerving of de vervreemding van die deelneming’. Wat zijn verkoopkosten? De belastingrechter heeft die vraag in een recente procedure beantwoord: de verkoopkosten omvatten alle kosten die gemaakt (moeten) worden om de verkoop en levering van de deelneming tot stand te kunnen brengen. De rechter vond de beloning voor een adviseur – die bij de verkoop van de deelneming had bemiddeld had waardoor de verkoper een hogere opbrengst had gerealiseerd – niet onder de verkoopkosten vallen omdat de verkoop van de deelneming ook zonder de bemiddeling zou zijn doorgegaan. De verkopende BV kon de beloning voor de adviseur van € 1,4 mln. in aftrek brengen op de BV-winst.
31
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vruchtgebruiker kan eigenwoningrente erflater aftrekken 14 april 2014 Bij de vererving van een eigen woning ontstaat vaak een splitsing in vruchtgebruik en blooteigendom: de langstlevende echtgenoot verkrijgt het vruchtgebruik, de kinderen de blooteigendom. Rust er bij het overlijden nog een (hypotheek)schuld op die woning, dan vererft die meestal naar de blooteigenaar. Bij die opzet ontstaat er een probleem met de renteaftrek. Als de blooteigenaar de rente op de eigenwoningschuld betaalt, kan hij die niet in aftrek brengen omdat de woning voor hem geen eigen woning in fiscale zin is: het is niet zijn hoofdverblijf. Betaalt de vruchtgebruiker de rente, dan is aftrek evenmin mogelijk. Voor de vruchtgebruiker is wél sprake van een eigen woning, maar juridisch is hij niet de schuldenaar en dat is vanaf 1 januari 2013 vereist voor renteaftrek. Financiën heeft deze ongelukkige samenloop onlangs bij beleidsbesluit opgelost, met terugwerkende kracht tot 2013. Als een vruchtgebruiker de rente en kosten betaalt op een eigenwoningschuld van de blooteigenaar, kan hij die aftrekken als eigenwoningrente. De staatssecretaris van Financiën heeft dat recent bij besluit goedgekeurd om zo een onbedoeld gevolg van de nieuwe wetgeving inzake de eigen woning weg te nemen. De wettelijke regeling voor de renteaftrek eigen woning is per 1 januari 2013 ingrijpend gewijzigd. In BelastingBelangen is daar uitgebreid aandacht aan besteed: zie onder meer BelastingBelangen, oktober 2012: Renteaftrek eigen woning in 2013 en volgende jaren, december 2012: Aanpassingen nieuwe regeling renteaftrek eigen woning. Een van de nieuwe voorwaarden voor renteaftrek is dat het moet gaan om rente op een schuld van de belastingplichtige zèlf, degene die de eigenwoning-regeling kan toepassen. En dat veroorzaakt een probleem als bij de vererving van een eigen woning een splitsing ontstaat tussen vruchtgebruik en blooteigendom, en de op de eigen woning rustende schuld op de blooteigenaar vererft. De blooteigenaar kan fiscaal niets met de rente op die schuld: hij kan de eigenwoning-regeling niet toepassen omdat de woning hem niet als hoofdverblijf ter beschikking staat. De vruchtgebruiker – krachtens erfrecht – kan de eigenwoning-regeling wél toepassen, maar als hij de rente betaalt op de eigenwoningschuld wordt de aftrek geblokkeerd omdat die schuld hem niet aangaat: het is een schuld van de blooteigenaar. Financiën gaat alsnog akkoord met de renteaftrek bij de vruchtgebruiker in deze situatie, op voorwaarde dat hij het recht van vruchtgebruik krachtens erfrecht heeft verkregen, én de schuld als een eigenwoningschuld in de zin van de wettelijke regeling kan worden aangemerkt. De goedkeuring werkt terug tot 1 januari 2013, de datum waarop de nieuwe regeling voor eigenwoningschulden in de wet is opgenomen. Commentaar Financiën blijft druk met het repareren van de nieuwe regeling voor de renteaftrek eigenwoning. Dit is niet het eerste besluit om een onbedoeld effect van de – overhaaste – wetgeving te neutraliseren (zie ook BelastingBelangen, juni 2013: Rente en aflossing eigenwoningschuld), en het zal ook wel niet het laatste zijn.
32
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Paardentrailer als reclamezuil: geen zakelijke kosten 12 april 2014 De ondernemer die reclame maakt voor zijn business, om de verkoop van zijn producten en diensten te stimuleren, kan de kosten daarvan als bedrijfskosten opvoeren. Maar die kostenaftrek gaat niet zover dat elk object als reclamedrager ook tot de bedrijfskosten kan worden gerekend. Hof Arnhem – Leeuwarden heeft in een recente uitspraak de kosten van een paardentrailer als reclamezuil bij een softwarebedrijf als onzakelijke, niet aftrekbare kosten aangemerkt. John Chunk dreef samen met zijn partner – in firmaverband – een softwarebedrijf. John maakte veel reclame voor zijn business, om de verkoop van zijn softwarepakketten en de daarbij horende ondersteunende diensten te stimuleren. Die reclameteksten voor zijn bedrijf, met het bedrijfslogo, had hij ook laten aanbrengen op een paardentrailer. Die trailer had hij in 2008 in de zaak gekocht, en de kosten en lasten daarvan – waaronder ook de afschrijving – voerde hij op als bedrijfskosten. John’s stiefdochter gebruikte die paardentrailer voor haar hobby, de paardendressuur. John om reclame te maken, bij zijn woning waar de trailer op de oprit – zichtbaar vanaf de openbare weg – stond gestald, en bij zo’n 20 concoursen en 40 instructielessen per jaar waar zijn stiefdochter met haar paard opdraafde. De inspecteur schrapte de kosten van de paardentrailer, omdat volgens hem geen sprake was van ondernemingskosten. In de daaropvolgende procedure was Rechtbank Gelderland het daarmee eens. Ook Hof Arnhem – Leeuwarden weigerde in hoger beroep de kostenaftrek. Chunk’s stelling dat hij de paardentrailer om zakelijke motieven had gekocht om die als reclamezuil te gebruiken vond het Hof onvoldoende reden voor een kostenaftrek. De paardentrailer had geen functie binnen de onderneming, temeer nu die uitsluitend voor privé-doeleinden door de stiefdochter werd gebruikt, en de aankoop was niet in lijn met de bedrijfsactiviteiten van de onderneming. Chunk had niet aannemelijk gemaakt dat hij de paardentrailer had gekocht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. De kosten, lasten en afschrijving van de paardentrailer konden niet als ondernemingskosten in aftrek worden gebracht. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond. Commentaar Voor een aftrek als bedrijfskosten is – nog steeds – vereist dat de betreffende uitgaven zijn gedaan met het oog op de zakelijk belangen van de onderneming. De kosten moeten dienstbaar zijn aan de bedrijfsvoering. In de berechte situatie kon de ondernemer het zakelijk verband tussen zijn bedrijfsvoering en de aanschaf van een paardentrailer niet aantonen. Het gevolg is dan dat de kosten niet aftrekbaar zijn. Die uitkomst lijkt in de berechte situatie terecht, nu de trailer primair voor privédoeleinden werd gebruikt, en de functie als reclamezuil wel erg secundair was.
33
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Uw vergoeding als vrijwilliger: een aftrekbare gift 17 april 2014 Werkt u als vrijwilliger voor een ANBI, een algemeen nut beogende instelling? En heeft u recht op een vrijwilligersbeloning van maximaal € 1.500? Als u afziet van die vergoeding, kunt u dat bedrag als gift in aftrek brengen op uw inkomen. U moet dan wel kunnen aantonen dat u een reëel recht heeft op de vrijwilligersvergoeding, dat de ANBI over voldoende middelen beschikt om u die vergoeding uit te betalen én u moet schriftelijk verklaren dat u afziet van de vergoeding. Bij deze opzet krijgt u een beloning voor uw vrijwilligerswerk – het fiscale voordeel van de giftenaftrek – zonder dat het de ANBI een cent kost.
34
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vererfd vermogen is verplicht ondernemingsvermogen: toch geen BOF 14 april 2014 De Hoge Raad heeft eind 2013 beslist dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de Successiewet (BOF) niet discriminatoir is: de regeling maakt geen ongerechtvaardigd onderscheid tussen het belasten van ondernemingsvermogen en particulier vermogen. Zie ook Belastingbelangen, december 2013: Bedrijfsopvolgingsfaciliteit: geen discriminatie. De Hoge Raad heeft die uitspraak herhaald in een recente procedure waarin het vererfde vermogen geen ondernemingsvermogen (meer) was, maar dat bij de erfgenaam door de vererving direct – verplicht – tot zijn ondernemingsvermogen ging behoren. Ook in deze situatie komt het vermogen bij vererving niet in aanmerking voor de BOF. Kees op ’t Land overleed ongehuwd op 8 januari 2007. Kees had tot 2004 een landbouwbedrijf gehad, en na de staking daarvan had hij meerdere percelen weiland verpacht aan Koen op ’t Land, de kleinzoon van zijn broer. Koen gebruikte die percelen binnen zijn onderneming, een grond- en bestratingsbedrijf. Kees had Koen bij testament benoemd tot zijn enige erfgenaam. Door het overlijden van Kees erfde Koen diens voormalige ondernemingsvermogen, bestaande uit een boerderij met daaromheen gelegen percelen bouw- en weiland, met een waarde van € 530.725. Koen ging die boerderij met de omliggende bouw- en weilanden direct gebruiken in zijn eigen onderneming. Koen claimde toepassing van de BOF op het geërfde vermogen, maar de inspecteur weigerde dat omdat dat vermogen op het overlijdenstijdstip geen ondernemingsvermogen (meer) was bij de erflater. Dat Koen als erfgenaam dat vererfde vermogen direct als ondernemingsvermogen moest aanmerken, vond de inspecteur niet van belang voor de toepassing van de BOF. Na een lange procedure heeft de Hoge Raad de inspecteur in het gelijk gesteld. De Raad overwoog dat wetgever de BOF uitsluitend van toepassing heeft verklaard op ondernemingsvermogen, en dat de wetgever met deze faciliteit de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden: “van de keuze van de wetgever voor de BOF niet kan worden gezegd dat die evident van redelijke grond is ontbloot”. De Hoge Raad herhaalde woordelijk de beslissing van eind vorig jaar 2013: zie Belastingbelangen, december 2013: Bedrijfsopvolgingsfaciliteit: geen discriminatie. Het vererfde vermogen moet ondernemingsvermogen zijn bij de erflater op het tijdstip van diens overlijden. Dat het vererfde vermogen eerder wél ondernemingsvermogen was, of dat het vererfde vermogen bij de erfgenaam tot het verplichte ondernemingsvermogen gaat behoren, doet daar niet aan af. Commentaar Dit arrest is na de uitspraak van eind vorig jaar niet verrassend, maar het verschil in fiscale behandeling van ondernemingsvermogen en ander vermogen blijft onbevredigend. In de berechte casus kostte dat verschil in behandeling de achterneef 57,2% van de verkregen nalatenschap. Met dit arrest lijkt de discussie over de reikwijdte van de BOF ten einde. Wat nu nog rest is het voornemen van de Stichting Meldpunt Collectief Onrecht (SMCO) om deze kwestie toch nog voor te leggen aan het Europese Hof voor de Rechten van de mens: zie ook BelastingBelangen, februari 2014: Erf- of schenkbelasting betaald? Eis die alsnog terug.
35
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Voorkom BTW naheffing bij export 17 april 2014 Levert u goederen aan buitenlandse afnemers? Met het BTW 0-tarief? Zorg er dan voor dat u overtuigend kunt aantonen dat de goederen daadwerkelijk Nederland hebben verlaten. Laat de buitenlandse afnemer de goederen bij u ophalen, laat dan altijd een vervoersverklaring invullen.
36
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Bijstand deskundige adviseur: geen vergrijpboete 09 april 2014 De ondernemer die een onjuiste aangifte Inkomstenbelasting indient kan daarvoor beboet worden, bij de primitieve aanslag of bij de navorderingsaanslag. De inspecteur moet dan aannemelijk maken dat de ondernemer die aangifte opzettelijk of grofschuldig onjuist heeft ingediend. Dat kan het geval zijn als de ondernemer zijn gecompliceerde aangifte niet door een fiscaal specialist laat verzorgen, maar dat zelf doet én hij zich niet of onvoldoende op de hoogte stelt van de fiscale wetgeving. Die handelwijze kan dermate lichtvaardig zijn dat het qua laakbaarheid grenst aan opzet. En dan dreigt een boete van maximaal 100% van de verschuldigde belasting. Maar als de ondernemer zijn aangifte heeft afgestemd met een deskundig adviseur moet die boete vervallen. Tom de Regt was een zelfstandig gevestigd advocaat. Hij dreef zijn praktijk aan huis, op de benedenverdieping van zijn woning. Bij een boekenonderzoek constateerde de Belastingdienst dat De Regt een groot aantal fouten had gemaakt bij zijn fiscale winstberekening en zijn aangiften Inkomstenbelasting over de jaren 2005 tot en met 2008. Dat leidde tot een navorderingsaanslag over 2005, mét een vergrijpboete, en correcties op de aangiften voor de andere jaren. De Regt verzette zich tegen de navorderingsaanslag bij Hof Arnhem-Leeuwarden. De inspecteur had die aanslag ten onrechte opgelegd, omdat hij niet beschikte over het voor navordering vereiste nieuwe feit. De inspecteur had bij de beoordeling van de aangifte over 2005 direct kunnen en moeten zien dat die aangifte onjuist was. De inspecteur had een nader onderzoek moeten instellen alvorens de aanslag vast te stellen. Door dat niet te doen, had de inspecteur zijn rechten verspeeld: er was sprake van een ambtelijk verzuim. Hof Arnhem-Leeuwarden was het daar niet mee eens. De Regt had zijn aangifte digitaal ingediend en die aangifte maakte een verzorgde indruk. De aangifte bevatte weliswaar veel fouten, maar niet zodanig dat de inspecteur direct had kunnen constateren dat die aangifte per definitie onjuist was. Volgens het Hof was geen sprake van een ambtelijk verzuim. Het Hof handhaafde alle correcties, maar vernietigde wél de vergrijpboete op de navorderingsaanslag. De Regt had voor het Hof – onweersproken – aangevoerd dat hij wel degelijk zijn accountant had geraadpleegd over zijn aangifte inkomstenbelasting over 2005 voordat hij die had ingediend. Door het inschakelen van die deskundige – die De Regt volgens het Hof voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet hoefde te twijfelen – kon van De Regt in redelijkheid niet gevraagd worden om zichzelf te verdiepen in de fiscale regelingen die in zijn situatie van toepassing waren. Als een belastingplichtige een deskundig adviseur inschakelt voor het opstellen en indienen van zijn belastingaangifte kan hem (bij navordering van belasting) geen grove schuld worden verweten enkel en alleen vanwege het feit dat hij die aangifte heeft ingediend zonder zelf te beoordelen of die wel correct was. Vereist is dan wel dat de belastingplichtige bij de keuze van die adviseur ‘de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd’. Dat geldt ook voor de samenwerking met die adviseur. Wat in dit opzicht redelijkerwijs van de belastingplichtige kan worden gevraagd verschilt van geval tot geval. Hierbij spelen met name de kennis en ervaring van die adviseur een belangrijke rol. De inspecteur moet aannemelijk maken dat de belastingplichtige in dezen niet zorgvuldig heeft gehandeld. En daar was de inspecteur niet in geslaagd. Het Hof vernietigde de vergrijpboete. 37
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar Deze uitspraak is voor de praktijk van groot belang. Als de belastingplichtige een deskundig adviseur raadpleegt voor het opstellen en indienen van zijn belastingaangifte, wordt het voor de inspecteur bijzonder lastig – zowat onmogelijk – om aannemelijk te maken dat de belastingplichtige de aangifte grofschuldig onjuist heeft ingediend. En dat betekent dat een vergrijpboete achterwege moet blijven.
38
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Betalingsonmacht in het concern: per BV – tijdig – melden 16 april 2014 Kan uw BV door een liquiditeitstekort de verschuldigde loonheffing en/of omzetbelasting niet op tijd betalen? De bestuurder van de BV moet die betalingsonmacht tijdig melden bij de Ontvanger van de Belastingdienst. Doet hij dat niet, dan kan hij in persoon aansprakelijk gesteld worden voor de niet betaalde belasting. Zo’n melding moet plaatsvinden binnen twee weken na de dag waarop de verschuldigde belasting behoorde te zijn voldaan. Bij een naheffingsaanslag moet gemeld worden binnen twee weken na de uiterste betaaldatum van die aanslag. Let op: bij betalingsonmacht in een groep van vennootschappen moet de melding per BV plaatsvinden. Het melden van de onmacht voor één BV betekent niet dat de melding voor een andere groepsvennootschap achterwege kan blijven omdat de Ontvanger al op de hoogte is van de betalingsonmacht.
39
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Van G-rekening naar depotstelsel: opnieuw uitstel 09 april 2014 De invoering van het depotstelsel, als vervanging van de G-rekening, wordt opnieuw uitgesteld. De Belastingdienst heeft laten weten dat de geplande invoeringsdatum van 1 juli 2014 niet wordt gehaald. De Belastingdienst wil een heroriëntatie op het depotstelsel, en heeft banken en ondernemers gevraagd om hun visie te geven op de toekomst en de mogelijkheden van het G-rekeningstelsel. Een G-rekening – een geblokkeerde rekening – is een speciale zakelijke rekening waarmee een ondernemer zich kan beschermen tegen de inlenersaansprakelijkheid. De ondernemer die personeel uitzendt, uitleent of detacheert op de Nederlandse markt moet de ter zake verschuldigde loonheffing en omzetbelasting afdragen aan de fiscus. Doet hij dat niet, dan kan de Belastingdienst de inlener – de ondernemer aan wie het personeel wordt uitgeleend – daarvoor aansprakelijk stellen. Maar die aansprakelijkstelling is niet meer mogelijk als de inlener een deel van de factuur voor het aan hem uitgeleende personeel – tot het geschatte bedrag van de verschuldigde loonheffing en omzetbelasting – rechtstreeks op de G-rekening van de uitlener heeft overgemaakt. De Belastingdienst kan de inlener dan niet meer aansprakelijk stellen tot het bedrag dat hij op de G-rekening heeft gestort. Heeft hij te weinig op die rekening gestort, dan kan de Belastingdienst hem voor het resterende bedrag alsnog aanspreken. Voor de inlenersaansprakelijkheid geldt een vrijwaring als de inlener zaken heeft gedaan met een uitzendbureau dat is aangesloten bij de Stichting Normering Arbeid. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2012, Vrijwaring voor inlenersaansprakelijkheid uitzendbureaus. De Belastingdienst wil het systeem van de G-rekening afschaffen. Het systeem brengt veel handmatig werk voor de Dienst met zich mee, en het is juridisch niet waterdicht. Het depotstelsel moet de G-rekening gaan vervangen. Dat is al jaren geleden beslist: de wet tot invoering van het depotstelsel is al op 30 juni 2009 aangenomen. Maar de invoering is steeds weer uitgesteld. Vorig jaar kwam het depotstelsel opnieuw ter tafel, met een geplande invoering per 1 juli 2014, in het kader van de bestrijding van malafide uitzendbureaus. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Belastingplan 2014: Doe zaken met een gecertificeerd uitzendbureau. Maar dat gaat wederom niet lukken. De Belastingdienst wil nu zelfs een algehele heroriëntatie van het depotstelsel. Commentaar De invoering van het depotstelsel kent een wel erg lange aanloop. En de aangekondigde heroriëntatie op dat stelsel kan een eufemisme zijn: van uitstel komt een keer afstel. We wachten maar af wat het wordt.
40
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Geef eigenwoninglening door aan de fiscus! 16 april 2014 Heeft u in 2013 uw eigen woning gefinancierd met een lening van een familielid, van uw BV of van een buitenlandse bank? Vergeet dan niet om die lening door te geven aan de Belastingdienst. Doet u dat niet, dan heeft u geen recht op renteaftrek op die lening. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Opgaaf lening eigen woning: digitaal formulier beschikbaar. U kunt de vereiste informatie verstrekken met het digitale ‘Formulier Opgaaf lening eigen woning’ van de Belastingdienst: Opgaaf lening eigen woning (online formulier). Met dat formulier kan een nieuwe eigenwoninglening worden doorgegeven of een eerder doorgegeven lening worden gewijzigd of ingetrokken. De Belastingdienst gebruikt de informatie om na te gaan of de contractuele vastlegging van de lening voldoet, én of er wel voldoende afgelost wordt op de eigenwoninglening. De informatie moet digitaal worden verstrekt bij de aangifte over het jaar waarin de lening tot stand is gekomen, maar uiterlijk op 31 december van het daaropvolgende kalenderjaar.
41
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Einde bankgeheim binnen de Europese Unie 09 april 2014 Alle EU-lidstaten hebben tijdens de Europese top – op 20 maart 2014 in Brussel – ingestemd met het afschaffen van het bankgeheim binnen de Unie. Ook Luxemburg is daarmee akkoord, als laatste lidstaat. De EU-lidstaten gaan binnenkort de gegevens over spaartegoeden van buitenlanders automatisch uitwisselen. Van Rompuy, president van de Europese Raad, is enthousiast over het akkoord: ‘de automatische uitwisseling van spaargegevens is onmisbaar in de strijd tegen fraude en belastingontduiking’. Het akkoord over de afschaffing van het bankgeheim binnen de Europese Unie is door EU-lidstaat Luxemburg lang tegengehouden. Uit nationaal belang: veel buitenlanders bankieren in Luxemburg en leveren daarmee een wezenlijke bijdrage aan de economie van dat land. Luxemburg wilde pas instemmen met de afschaffing van het bankgeheim als de Unie vergelijkbare afspraken zou maken met andere landen buiten de EU die voor spaarders aantrekkelijk zijn. Denk aan Zwitserland, Liechtenstein, Monaco, Andorra en San Marino. De EU onderhandelt daarover, en die landen zullen naar verwachting nog dit jaar akkoord gaan met toepassing van de EU-spaartegoedenrichtlijn. Die richtlijn verplicht de lidstaten tot een automatische informatie-uitwisseling om zo de belastingheffing te verzekeren over de rente die een financiële instellingen betaalt aan inwoners van andere lidstaten. Bijna alle lidstaten doen daar al aan mee, alleen Luxemburg en Oostenrijk niet: die lidstaten hielden vast aan het bankgeheim, met een 35%-bronheffing op de rente en zonder informatie over de rekeninghouders prijs te geven. Dat is nu binnenkort afgelopen. De precieze datum van inwerkingtreding is nog niet bekend, omdat de Europese Raad van de Ministers van Financiën de herzieningsvoorstellen eerst nog moeten aannemen. Naar verwachting moeten de lidstaten de nieuwe regeling uiterlijk per 1 januari 2016 in hun nationale wetgeving hebben opgenomen. Commentaar Het afschaffen van het bankgeheim, binnen de Europese Unie en naar verwachting binnenkort ook in andere voor spaarders interessante thuishavens, is een belangrijke stap om de druk op zwartspaarders verder op te voeren. Nederlandse zwartspaarders hebben nog tot 1 juli 2014 de tijd om boetevrij ‘in te keren’ en hun zwarte geld te witten: zie ook BelastingBelangen, december 2013: Zwart geld witten: boetevrije inkeerregeling is succesvol, en februari 2014: Zwitserse UBS-bank: liever geen NL-zwartspaarders.
42
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Werknemers met 30% regeling: let op de salarisnorm 16 april 2014 Heeft u werknemers in dienst die gebruik maken van de 30% regeling? Werknemers met een specifieke deskundigheid die in het buitenland zijn geworven, of vanuit het buitenland zijn uitgezonden om hier in Nederland te komen werken? Zie ook BelastingBelangen, november 2013: De 30%-regeling: snel oppakken! Buitenlandse werknemers kunnen gebruikmaken van de 30%-regeling als zij een specifieke deskundigheid hebben die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt. De Belastingdienst gaat ervan uit dat er sprake is van specifieke deskundigheid als de werknemer voldoet aan een salarisnorm. Dat normbedrag is dit jaar € 36.378 (exclusief de onbelaste 30% vergoeding). Voor jongeren tot 30 jaar met een mastertitel is het normsalaris € 27.653, voor wetenschappelijke onderzoekers geldt geen salarisnorm. Neemt u een 30%-medewerker in dienst in de loop van het jaar, dan kunt u het salarisnormbedrag tijdsevenredig herrekenen. Let op dat het fiscaal loon van uw 30%- medewerker niet onder de salarisnorm uitkomt. De 30%-regeling vervalt dan met terugwerkende kracht voor het gehele kalenderjaar.
43
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een camping-BV is geen onroerendezaaklichaam 09 april 2014 Bij de verkrijging van aandelen in een onroerendezaaklichaam (OZL) is – onder omstandigheden – overdrachtsbelasting verschuldigd. De wetgever heeft de aandelen in zo’n OZL als fictieve onroerende zaak aangemerkt, om te voorkomen dat de heffing van overdrachtsbelasting kan worden vermeden door onroerend goed in een BV te ‘verpakken’. Per 1 januari 2011 is de wettelijke definitie van een OZL ingrijpend gewijzigd. Bij deze reparatiewetgeving is de doeleis ongewijzigd gehandhaafd: de heffing van overdrachtsbelasting is slechts aan de orde als de onroerende zaken in een OZL geheel of hoofdzakelijk (voor 70% of meer) dienstbaar zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken. En dat is niet het geval bij een BV die een camping exploiteert, zo heeft Rechtbank Noord-Nederland recent beslist. Van een onroerendezaaklichaam is sprake als (i) de bezittingen van dat lichaam – veelal een BV – grotendeels, dus voor meer dan de helft bestaan uit onroerende zaken ten tijde van de verkrijging van de aandelen of in het daaraan voorafgaande jaar, (ii) die onroerende zaken voor tenminste 30% bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken, en (iii) de onroerende zaken in een OZL, als geheel genomen, geheel of hoofdzakelijk (70% of meer) dienstbaar zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken. Overdrachtsbelasting is slechts verschuldigd als de verkrijgende partij – tezamen met zijn naaste familieleden – een belang van ten minste een derde gedeelte en tezamen met zijn echtgenoot voor meer dan 7% belang in een OZL verwerft. Is de verkrijgende partij een rechtspersoon – een BV – dan is voor de heffing van overdrachtsbelasting vereist dat die partij tezamen met de met haar verbonden lichamen voor ten minste een derde gedeelte belang in een OZL verwerft. Voor de aanpassingen van de OZL-wetgeving per 2011: zie BelastingBelangen, oktober 2010: Belastingplan 2011: onroerendezaaklichaam van 70% naar 50%. Rechtbank Noord-Nederland kreeg in een recente procedure de vraag voorgelegd of aan de OZL-doeleis werd voldaan door een BV die een camping exploiteerde. De bezittingen van de BV bestonden voor meer dan 70% uit onroerende zaken. De BV bezat een kampeerterrein van bijna 4 hectare, met daarop diverse opstallen zoals een bedrijfswoning, een receptie, sanitaire gebouwen en een speeltuin. De camping bood 35 seizoenplaatsen voor stacaravans, 34 seizoenplaatsen voor tenten en caravans en twee passantenvelden. De camping lag aan open vaarwater met een jachthaven met zo’n 50 vaste ligplaatsen: die plaatsen werden verhuurd aan vaste gasten en passanten. De BV verhuurde sloepen en zeilboten. In het hoogseizoen zorgde een recreatieteam voor het nodige vermaak op de camping. Bij de overdracht van de aandelen in de Camping-BV stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de verkrijgende partij BV X ter zake overdrachtsbelasting verschuldigd was. De rijkstaxateur waardeerde de onroerende zaken op ruim € 1,6 mln. en dat leidde tot een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van ruim € 98.000. Rechtbank Noord-Nederland besliste dat de Camping-BV haar onroerende zaken exploiteerde als onderdeel van een meeromvattend recreatiebedrijf. Het bezit van de onroerende zaken was noodzakelijk om dat recreatiebedrijf te kunnen uitoefenen: de recreatiediensten stonden voorop en de onroerende zaken waren daaraan dienstbaar. De Rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag. 44
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar Na de reparatie van de OZL-wetgeving per 1 januari 2011 biedt alleen de doeleis nog een reële mogelijkheid om de heffing van overdrachtsbelasting te vermijden bij de overdracht van aandelen in een vennootschap met veel onroerend goed. Uit de rechtspraak blijkt dat de rechter deze doeleis bij recreatiebedrijven soepel uitlegt, zelfs als dat bedrijf een basaal voorzieningenniveau heeft. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2007: Camping-BV: geen overdrachtsbelasting bij aandelenoverdracht.
45
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Is uw testament al flexibel? 16 april 2014 Is uw testament op orde? Met een testament kunt u – met uw ‘laatste wil’ – uw vermogen laten vererven zoals u dat wilt. En een goed testament kan uw erfgenamen een aanzienlijke belastingbesparing opleveren. Een goed testament is maatwerk. Niemand kan voorzien hoe de wetgeving zal zijn op het tijdstip van zijn overlijden. Met een flexibel testament kunt u daar op inspelen. In zo’n keuzetestament zijn verschillende mogelijkheden opgenomen – soms per vermogensbestanddeel – hoe de nalatenschap verdeeld kan worden. De erfgenamen kunnen met een flexibel testament rekening houden met de wetgeving die van toepassing is ten tijde van uw overlijden. En de meest voordelige optie toepassen. Vraag uw notaris of estateplanner naar de mogelijkheden.
46
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pensioen is verknocht inkomen, ook na cessie 09 april 2014 Een gepensioneerde ondernemer of werknemer kan de belastingheffing over zijn pensioen niet 50 50 verdelen over hemzelf en zijn echtgenoot. Ook niet door de helft van de pensioenuitkeringen door cessie over te dragen aan zijn echtgenoot. Zo’n overdracht – binnen het huwelijk – heeft geen fiscale gevolgen. Pensioen is verknocht inkomen en dat moet belast worden bij degene die het recht op pensioen heeft opgebouwd. Dat pensioenrechten na een echtscheiding wél overgedragen kunnen worden is daarbij niet van belang. De belastingrechter vindt dat geen discriminatie. Karel Pensionado had zijn groot deel van zijn arbeidzame leven bij BV X gewerkt en daar een goed pensioen opgebouwd. In 1988 had Karel zijn aanspraak op ouderdomspensioen voor de helft overgedragen aan zijn vrouw, bij notariële akte van cessie. In 2002 ging hij met pensioen: zijn ouderdomspensioen over dat jaar was circa € 130.000. Karel en zijn vrouw gaven daarvan ieder de helft aan in hun aangifte Inkomstenbelasting. Dat deden ze ook in de daaropvolgende jaren, en de inspecteur stelde hun aanslagen conform de ingediende aangiften vast. Bij de aanslagregeling over 2005 greep de inspecteur in: hij corrigeerde de aangiften en rekende het ouderdomspensioen volledig tot Karel’s fiscale inkomen. Die was het daar niet mee eens, en dat leidde tot een procedure voor Hof Amsterdam. Hof Amsterdam stelde de inspecteur in het gelijk. Karel had het recht op pensioen opgebouwd door het verrichten van arbeid in loondienst bij BV X en daardoor behoorden de pensioenuitkeringen tot zijn persoonlijke inkomen. De rechter verwierp ook belanghebbende’s beroep op het vertrouwensbeginsel. Het feit dat de inspecteur de 50-50 verdeling wel gevolgd had bij de aanslagregeling over de jaren tot 2005 kon hem niet baten omdat geen sprake was van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. Karel ging in cassatie, zonder succes. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van het Hof. Bij pensioeninkomsten bestaat er een verknochtheid tussen de inkomsten en degene die voor het verkrijgen van die inkomsten heeft gewerkt. Die verknochtheid is doorslaggevend voor de belastingheffing. Ook na overdracht van een deel van de pensioenrechten door cessie: zo’n overdracht tussen gehuwden heeft geen gevolgen voor de belastingheffing. Dat een overdracht van pensioen en een gesplitste belastingheffing wél mogelijk is na een echtscheiding is hierbij niet van belang. Van discriminatie tussen gehuwde en gescheiden personen is geen sprake: de cessie van pensioenuitkeringen is van een andere orde dan de toedeling daarvan na echtscheiding. Commentaar Deze fiscaal gedreven gepensioneerde probeerde de belastingheffing over zijn forse pensioeninkomsten te matigen: bij een progressief tarief – in box 1 voor inkomen uit werk en woning – kost 2 x 50% minder inkomstenbelasting dan 1 x 100%. De Hoge Raad blokkeert deze belastingbesparing met een beroep op de verknochtheid tussen de inkomsten en degene die voor die inkomsten heeft gewerkt. Een gesplitste belastingheffing lukt wel door een pensioenoverdracht na echtscheiding. Voor gepensioneerden met een fors pensioeninkomen roept dat de vraag op of zij deze belastingbesparing een echtscheiding waard vinden.........
47
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Fooien in de horeca: forfaitair loon 16 april 2014 Bent u als ondernemer actief in de horecasector? En krijgen uw personeelsleden fooien van de klanten? Dan heeft u als werkgever te maken met de fooienregeling. Als u uw medewerkers minder loon betaalt dan het bedrag waarop zij recht hebben (volgens de geldende regels, de wet of de CAO), moet u dat verschil verlonen en daar loonheffing over afdragen. De fiscus gaat er van uit dat uw werknemers het verschil met het wettelijk of CAO-loon aan fooien ontvangen. Dat fooienforfait behoort tot het belastbare loon. Krijgen uw werknemers meer fooien dan dat forfaitbedrag – en weet u daarvan, bijvoorbeeld omdat u de fooienpot verdeelt – dan moet u het hogere bedrag tot het loon rekenen. Als u de fooien niet verloont, kan u dat op een naheffingsaanslag met boete komen te staan. Let op: het fooienforfait geldt uitsluitend voor bedienend personeel. Dus niet voor uw medewerkers die in de keuken werken.
48
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV