BelastingBelangen December 2014 De Dagobert Ducktaks Hét woord van het jaar 2014, met moestuinsocialisme op de tweede plaats. De Dagobert Ducktaks komt uit de boezem van de FNV. Het woord is ontstaan tijdens een brainstormsessie tussen vakbondsleden om ‘de ongelijkheid in de samenleving aan te kaarten’. Leo Hartveld, FNV bestuurslid, heeft het naar buiten gebracht, maar de eer opstrijken wil hij niet. Ton den Boon, hoofdredacteur van het Van Dale-woordenboek, vindt de dagobertducktaks ‘best een aardig woord. Iedereen kent Dagobert Duck nog uit zijn jeugd, de karikatuur van een superrijkaard. Dagobert Ducktaks klinkt nu eenmaal wat sympathieker dan graaibelasting.’ De woordenwedstrijd 2014 weerspiegelt treffend wat er gaande is in onze maatschappij. De Dagobert Ducktaks staat voor belasting voor superrijken, het moestuinsocialisme is de spotnaam om de zelfredzaamheid van minima en ouderen te stimuleren door hen een moestuin aan te praten. Dat de Dagobert Ducktaks beter scoort dan het moestuinsocialisme kan niet verbazen. Het FNV wil de ongelijkheid tussen rijk en arm in onze samenleving kleiner maken, en de groeiende vermogenskloof dichten. De vakbond klink ouderwets strijdvaardig: 'Nu zwemmen er een paar mensen in Nederland in het geld. Dat geld kunnen we beter in onze economie steken. Het is voor iedereen beter als er meer echte banen komen. Dat zorgt voor zekerheid voor gezinnen en werkenden’. De SP ziet wel wat in een miljonairsbelasting. De partij heeft het plan al klaar: de vermogensrendementsheffing in box 3 moet omhoog, van 1,2% naar 1,9% bij een vermogen van 1 miljoen euro of hoger, en de vrijstelling aan de onderkant moet worden opgetrokken van € 21.000 naar € 31.000. Om kleine spaarders vrij te stellen. Beoogde ingangsdatum 1 januari 2015. Dat gaat niet lukken. En 1 januari 2016 ook niet. Dat onze box 3 heffing aanpassing behoeft heeft de Franse econoom Thomas Piketty met zijn ‘Kapitaal in de 21e eeuw’ over de alsmaar groeiende vermogensongelijkheid overduidelijk aangetoond, maar het hoe en wat wordt pas duidelijk bij de belastingherziening in 2015/2016. Tot die tijd is de Dagobert Ducktaks ‘best een aardig woord’. Ik wens u veel leesplezier met dit nummer van BelastingBelangen, goede feestdagen en een voorspoedig en fiscaal voordelig 2015. Hans Zwagemaker, hoofdredacteur
Inhoudsopgave Nieuws Pensioenregelingen: aanpassen vóór 1-1-2015! .................................................................................. 01 WKR: naar een strengere gebruikelijkheidstoets ................................................................................. 03 Bijheffing over 2014, mét uitstel van betaling .................................................................................... 05 DGA: éénpitter, maar toch geen afroommethode ................................................................................ 08 Autobelastingen in 2016 .................................................................................................................. 10 WOZ-waarde pand: goede huurcontracten negeren ............................................................................. 13 Woning in aanbouw: renteaftrek versoepeld ....................................................................................... 15 Fiets van de zaak: nu bestellen, vóór 1 april 2015 afleveren ................................................................. 17 Parkeren met een bezoekersvergunning ............................................................................................ 34 Aansprakelijkstelling bij verkoop van aandelen ................................................................................... 36 Pand vóór renovatie met winst verkocht: belast resultaat .................................................................... 38 BZM: 61 naheffingen mét boete, in 3 maanden tijd ............................................................................. 41 Erfenis: affectieve relatie belet werknemersvrijstelling ......................................................................... 43 Aangifte IB 2014: een maand extra de tijd ........................................................................................ 46 Van blauwe envelop naar MijnOverheid.nl .......................................................................................... 48
Tips Dividend met 4,2% belastingkorting ................................................................................................. 04 Een extra vrije vergoeding voor woon-werkverkeer ............................................................................. 07 Een belastingvrije bonus onder de WKR ............................................................................................. 09 Niet afgedragen BTW, betalingsonmacht tijdig melden! ....................................................................... 12 Fiscaal vriendelijke beloningsvormen: laatste ronde! ........................................................................... 14 Fiscale eenheid verbreken? Nu een verzoek indienen! .......................................................................... 16 Van oudedagsreserve naar banksparen ............................................................................................. 18 Vraag om aanpassing van de kindalimentatie ..................................................................................... 20 Zorgplicht in uw samenlevingscontract: zeker weten? ......................................................................... 27 DGA salaris: steeds minder vaak de afroommethode ........................................................................... 29 DGA salaris: let op de bijtelling privé gebruik auto .............................................................................. 31 Aanhoudend verlies in de BV, weg uit de BV? ..................................................................................... 33 DGA: regel uw gebruikelijk loon voor 2015 ........................................................................................ 35 Pensioen in eigen beheer: wat minder of stoppen ............................................................................... 37 Pensioenverevening uitsluiten .......................................................................................................... 40 Gouden handdruk-BV: laatste ronde voor 20% korting ........................................................................ 42 Partneralimentatie ‘over de grens’ .................................................................................................... 45 Claim een schadevergoeding bij de Belastingdienst ............................................................................. 47
Vragen Concernregeling: de WKR bij meerdere BV’s ...................................................................................... 19 WKR: overschrijding vrije ruimte altijd voordelig? ............................................................................... 21 Met hoeveel latente belasting kan ik rekenen? .................................................................................... 28 De parkeerplaats: wel of geen werkplek? ........................................................................................... 30 Aansprakelijkheid fiscale eenheid BTW: beschikking vereist? ................................................................ 32
Special Het gebruikelijk loon van de DGA vanaf 2015 ..................................................................................... 23
Pensioenregelingen: aanpassen vóór 1-1-2015! 21 december 2014 Per 1 januari 2015 wijzigen de fiscale spelregels voor pensioen (weer). Dat betekent dat de pensioenregeling voor werknemers én voor de directeur-grootaandeelhouder nog dit jaar aangepast moeten worden. Werkgevers moeten vóór 1 januari 2015 een aangepaste pensioenregeling aan de Belastingdienst voorleggen; die regeling kan dan in overleg in de loop van 2015 nog worden aangepast. Deze aanpassing moet dan wel zo snel mogelijk plaatsvinden en met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 worden ingevoerd. Per 1 januari 2015 wordt de pensioenwetgeving (weer) op diverse punten aangepast. De maximale opbouw- en premiepercentages gaan omlaag, het pensioengevend inkomen wordt geplafonneerd, en de regeling in het ‘netto staffelbesluit 2009’ eindigt op 31 december 2014. Opbouwpercentages Per 1 januari 2015 wordt de fiscaal maximaal toegestane jaarlijkse pensioenopbouw verder beperkt. De volgende maximale opbouwpercentages gelden vanaf 2015 bij een pensioenleeftijd van 67 jaar: • Middelloonregeling: ouderdomspensioen 1,875% (2014: 2,15%), partnerpensioen 1,313% (2014: 1,505%) en wezenpensioen 0,263% (2014: 0,301%) • Eindloonregeling: ouderdomspensioen 1,657% (2014: 1,90%), partnerpensioen 1,16% (2014:1,33%), en wezenpensioen 0,232% (2014: 0,266%) • Voor beschikbare premieregelingen worden de staffelpercentages verlaagd. Het pensioengevend salaris wordt gemaximeerd op € 100.000 bruto jaar. De AOW-franchise wordt ook aangepast. Die gaat bij een middelloonregeling naar € 12.552 (in 2014: € 13.449) en bij een eindloonregeling naar € 14.204 (in 2014 ook € 13.449). Netto staffelbesluit Het netto staffelbesluit geeft aan dat alle beschikbare premieregelingen per 1 januari 2015 op netto beschikbare premiestaffels gebaseerd moeten zijn. Dit betekent dat alle kosten – denk aan administratiekosten en provisie – en de premie voor een premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en voor het nabestaandenpensioen niet meer betaald mogen worden uit de premie die met de premiestaffel wordt berekend. De overheid wil zo meer transparantie en lagere kosten bewerkstelligen. Door deze ingrijpende wijzigingen van de pensioenwetgeving zullen veel pensioenregelingen aangepast moeten worden. Pensioen is een arbeidsvoorwaarde, en dat betekent dat bij wijziging van de pensioenregeling sprake is van een wijziging van de arbeidsovereenkomst. Daarbij is de instemming van de werknemer in beginsel vereist. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen verzekerde pensioenregelingen en pensioenen die verplicht zijn ondergebracht bij een bedrijfstakpensioenfonds. Bij een verzekerde pensioenregeling, ondergebracht bij een professionele verzekeraar, kan de werkgever een eenzijdige wijziging niet doorvoeren. Voor een aanpassing van de pensioenregeling is de instemming van de werknemer vereist. Is de werkgever verplicht aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds, dan is de instemming van iedere 1
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
werknemer afzonderlijk niet nodig. De inhoud van de pensioenregeling wordt dan bepaald door vakbonden en werkgeversorganisaties. De Belastingdienst heeft er recent op gewezen dat werkgevers de pensioenregelingen vóór 1 januari 2015 aangepast moeten hebben. Is dat niet tijdig geregeld, dan dreigt een loonheffing in januari 2015 over de volledige waarde van het opgebouwde pensioenkapitaal! Een werkgever kan vóór 1 januari 2015 een aangepaste pensioenregeling voorleggen aan de Belastingdienst. Die regeling kan dan in overleg met de Belastingdienst in de loop van 2015 nog worden aangepast. Deze aanpassing moet dan wel zo snel mogelijk, en met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 plaatsvinden. Commentaar Vergeet u als werkgever niet om een en ander op tijd te regelen, voor uw personeel, én voor uw pensioen in eigen beheer. Met de nieuwe opbouwpercentages wordt veel minder pensioen opgebouwd: zie het kader.
DGA A heeft een eindloonregeling met een pensioengrondslag van € 120.000 per jaar. A bouwt in 2014 met een opbouwpercentage van 1,9% per jaar een pensioenuitkering op na 30 jaar werken van € 68.400 per jaar. Met de nieuwe regeling vanaf 1-1-2015 bouwt A veel minder pensioen op. De jaarlijkse opbouw wordt 1,657%, én de opbouw vindt plaats over een maximum pensioengrondslag van € 100.000. A bouwt na 30 jaar werken een pensioenuitkering op vanaf zijn 67ste levensjaar, van € 49.710 per jaar. Dat is ruim 27% minder dan onder de oude regeling!
Werknemer B heeft middelloonregeling, met een pensioengrondslag van € 35.000. Hij bouwt zijn pensioen op met een opbouw van 2,25% per jaar. Dat opbouwpercentage is in 2014 verlaagd tot 2,15%, in 2015 daalt dat verder tot 1,875%. B bouwt na 30 jaar werken een pensioenuitkering op van € 23.625 per jaar (op basis van de 2013 gegevens). Dat wordt met de nieuwe regeling vanaf 2015 € 19.688, ruim 16% minder!
2
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
WKR: naar een strengere gebruikelijkheidstoets 22 december 2014 Een bonus van € 1 miljoen onder de vrije ruimte van de werkkostenregeling; is dat toegestaan? De CDA-fractie in de Tweede Kamer heeft staatssecretaris Wiebes van Financiën deze vraag gesteld omdat zij ‘in de wandelgangen’ heeft gehoord dat de Belastingdienst een dergelijke belastingvrije uitkering zou hebben goedgekeurd. Volgens de staatssecretaris is een dergelijke vraag bij verschillende kantoren van de Belastingdienst aangekaart, ‘maar het wordt overal afgewezen’. De vraag ziet op de gebruikelijkheidstoets, een omstreden onderdeel van de werkkostenregeling. De staatssecretaris komt tot de conclusie dat dit criterium aangescherpt moet worden. De werkkostenregeling (WKR) kent een gebruikelijkheidscriterium bij de invulling van de vrije ruimte. De werkgever kan een vergoeding of verstrekking voor zijn personeel aanwijzen als eindheffingsbestanddeel – en dat onder de vrije ruimte brengen – waardoor de medewerkers dat loonbestanddeel onbelast kunnen ontvangen. Als de werkgever teveel in de vrije ruimte onderbrengt, kost hem dat 80% eindheffing. Maar die fiscale schade kan reuze meevallen: zie ook WKR: overschrijding vrije ruimte altijd voordelig? in dit nummer van BelastingBelangen. Het gebruikelijkheidscriterium geldt bij het aanwijzen van eindheffingsbestanddelen in de vrije ruimte: de omvang daarvan mag niet in belangrijke mate afwijken van hetgeen gebruikelijk is in vergelijkbare omstandigheden. De vraag of het gebruikelijkheidscriterium is overschreden, moet in eerste instantie door de inspecteur worden beantwoord. Het toezicht én de bewijslast rusten op hem. Uitgangspunt van de WKR is dat het de fiscus niet uitmaakt welke vergoedingen en verstrekkingen binnen de vrije ruimte aangewezen worden. Dat uitgangspunt brengt met zich mee dat het geen verschil maakt of bijvoorbeeld het kerstpakket in de vorm van een tegoedbon verstrekt wordt of in geld uitgekeerd wordt. Voor een aanwijzing in de vrije ruimte is niet vereist dat de werknemer zelf eerst kosten maakt: de fiscus toetst niet of er een relatie bestaat tussen de vergoeding in de vrije ruimte en kosten die de werknemer heeft gemaakt. Het gebruikelijkheidscriterium geldt als afbakening: de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen mogen niet in belangrijke mate (dat is voor 30% of meer) afwijken van wat in vergelijkbare omstandigheden gebruikelijk is. Het gebruikelijkheidscriterium is volgens staatssecretaris Wiebes bedoeld om excessen tegen te gaan. ‘Dit criterium is een open norm die nog geen invulling in de jurisprudentie kent’. Volgens de staatssecretaris is het in ieder geval ongebruikelijk dat een werkgever de vrije ruimte aan één of enkele werknemers toekent. Ook is het ongebruikelijk om de vakantiebijslag in de vrije ruimte onder te brengen. Financiën vindt een vaste vergoeding of verstrekking – een bonus – van maximaal € 2.400 per persoon per jaar in ieder geval gebruikelijk. Bij een hogere bonus wordt de gebruikelijkheidstoets toegepast. Naast een bonus mag de werkgever andere gebruikelijke vergoedingen of verstrekkingen geven. De staatssecretaris sluit niet uit dat het oneigenlijk gebruik van de werkkostenregeling ‘een hoge vlucht gaat nemen’. Hij heeft een onderzoek laten instellen naar de vraag of de Belastingdienst een aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium wenselijk vindt, en dat blijkt het geval te zijn. Bekeken wordt hoe een en ander binnen het huidige wettelijke kader kan worden ingevuld. Commentaar De aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium lijkt de tweede reparatiewetgeving van de WKR in korte tijd te worden. De aanpassingen van de WKR per 1 januari 2015 – zie ook BelastingBelangen, oktober 2014: Belastingplan 2015: Een versoepelde werkkostenregeling – was een versoepeling van de regeling, ingegeven door wensen vanuit de praktijk. Het aanscherpen van de gebruikelijkheidstoets lijkt een duidelijke inperking van de WKR te worden. We wachten met u af wat Financiën gaat doen.
3
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Dividend met 4,2% belastingkorting 22 december 2014 Bent u van plan om uw BV nog dit jaar dividend te laten uitkeren om gebruik te maken van het verlaagde 22% aanmerkelijkbelang-tarief in 2014? Heeft u geen problemen met de uitkeringstoets, en zit er in uw BV geen pensioenreservering in eigen beheer? Dan kunt u een fiscaal voordeel incasseren van € 7.500 per aanmerkelijkbelang-houder, 3% korting op het aanmerkelijkbelang-tarief over een inkomen uit aanmerkelijk belang van maximaal € 250.000. De BV moet het dividend dan nog wel dit jaar betaalbaar stellen. U kunt met het uitkeren van het dividend beter even wachten, tot ná 1 januari 2015. Dat scheelt u 1,2% box 3 heffing over het netto dividend. Als DGA hebt u dan wel een paar dagen een TBS-vordering op uw BV waar u – strikt genomen – een paar centen rente op moet rekenen.
4
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Bijheffing over 2014, mét uitstel van betaling 15 december 2014 Veel belastingplichtigen moeten er op rekenen dat zij in 2015 een ‘bijheffing’ krijgen over 2014, ofwel dat zij over 2014 minder belasting terugkrijgen dan gedacht. Oorzaak daarvan is het inkomensafhankelijk maken van de algemene heffingskorting met ingang van 1 januari 2014. Die aanpassing is niet (correct) verwerkt in de tabel voor de inhouding van loonheffing over bijzondere beloningen. De bijheffing treft daardoor vooral belastingplichtigen die vakantiegeld, een bonus of eindejaarsuitkering hebben verkregen. En belastingplichtigen die een voorlopige teruggave of een voorlopige aanslag inkomstenbelasting ‘vanuit het systeem’ hebben ontvangen. De bijheffing kan variëren tussen de € 150 en de € 700. Het gaat naar schatting om zo’n 5 tot 6 miljoen mensen die geconfronteerd worden met deze fout van Financiën. Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft automatisch uitstel van betaling aangeboden voor eenieder die moet (bij)betalen op de aanslag IB 2014, mits die aanslag is vastgesteld met dagtekening tussen 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2016. Per1 januari 2014 is de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk geworden: de korting neemt af naarmate het belastbaar inkomen hoger is. De korting neemt af van € 2.103 bij een inkomen van € 10.000 tot € 1.366 bij een inkomen van € 60.000 en hoger. De inkomensafhankelijke heffingskorting is ingevoerd – als politiek compromis – ter vervanging van een (politiek onaanvaardbare) inkomensafhankelijke zorgpremie. Door de inkomensafhankelijke algemene heffingskorting en de al eerder, per 1 januari 2013 inkomensafhankelijk gemaakte arbeidskorting en werkbonus, komt het maximale IB-tarief hoger uit dan 52%. De inkomensafhankelijke heffingskortingen en werkbonus zijn tijdig correct verwerkt in de tijdvaktabellen voor de inhouding van loonheffing. Maar in de tabel bijzondere beloningen, voor de inhouding van loonheffing op beloningen die eenmalig of eens per jaar worden verstrekt, wordt geen rekening gehouden met heffingskortingen. En daar gaat het fout. Denk aan bijzondere beloningen als vakantiegeld, een bonus of eindejaarsuitkering. Door zo’n bijzondere beloning komt het belastbaar inkomen hoger uit; daardoor wordt de algemene heffingskorting en arbeidskorting lager, en daar is geen rekening mee gehouden bij de inhouding van loonheffing. Dat verschil moet ‘bijgeheven’ worden. Eenzelfde effect doet zich voor bij belastingplichtigen die over 2014 een voorlopige teruggave hebben gehad – voor de aftrek van hypotheekrente of alimentatie – én bij ondernemers of resultaatgenieters aan wie over 2014 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting is opgelegd ‘vanuit het systeem’, op basis van hun inkomen in voorgaande jaren. De bijheffing kan variëren tussen de € 150 en € 700. Financiën heeft toegezegd dat eenieder die over 2014 inkomstenbelasting moet bijbetalen gebruik kan maken van een generiek uitstel van betaling. Dat uitstel bedraagt vier maanden, bovenop de reguliere termijn van zes weken. Over de periode van het uitstel van betaling is geen invorderingsrente verschuldigd. Het uitstel geldt voor voorlopige en definitieve aanslagen Inkomstenbelasting 2014, niet alleen voor het bij te betalen bedrag, maar voor het gehele bedrag van de aanslag. Voorwaarde is wel dat de aanslag inkomstenbelasting 2014 gedagtekend is tussen 1 mei 2015 en 30 juni 2016. Op praktische gronden geldt eenzelfde regeling ook voor de aanslag Zorgverzekeringswet 2014. De aanslag moet worden betaald binnen de verruimde periode van het uitstel van betaling. Gebeurt dat niet, dan is 5
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
alsnog invorderingsrente verschuldigd vanaf de datum waarop de wettelijke betalingstermijn van zes weken is verstreken. Commentaar De ‘bijheffing over 2014 door een fout van de Belastingdienst’ heeft de afgelopen weken voor flink wat beroering gezorgd, in politiek Den Haag en in de landelijke dagbladpers. De kwestie is het zoveelste hoofdpijndossier voor de net aangetreden staatssecretaris Wiebes. Financiën trekt zich de kritiek terecht aan, en biedt een soepele regeling aan voor uitstel van betaling van de onverwachte bijheffing.
6
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een extra vrije vergoeding voor woon-werkverkeer 23 december 2014 Werkgevers kunnen hun werknemers een belastingvrije vergoeding geven van € 0,19 per kilometer voor het woon-werkverkeer. Daarbij doet het er niet toe welk voertuig de werknemer voor zijn woon-werkverkeer gebruikt, als dat maar geen auto van de zaak is. De werknemer die in 2014 op jaarbasis 60% van het aantal werkdagen reist tussen zijn woon- en arbeidsplaats kan een belastingvrije vergoeding ontvangen alsof hij het hele jaar naar die arbeidsplaats reist. Het aantal werkdagen bij een fulltime dienstverband wordt hierbij gesteld op 214 dagen per kalenderjaar. Als de werknemer op ten minste 128 dagen (60% van 214) van huis naar de vaste arbeidsplaats reist, kan de werkgever hem een vrije vergoeding geven voor 214 dagen woon-werkverkeer. Dat betekent een vrije vergoeding voor 86 werkdagen waarop de werknemer geen reiskosten maakt. Bij een enkele reisafstand van 25 kilometer is dat toch ruim € 800 netto per jaar. Bij een parttimer moet de vrije vergoeding tijdsevenredig worden berekend. Als de werknemer op die (86) dagen met zijn privé auto zakelijke reizen naar andere bestemmingen maakt, kan de werkgever hem daarvoor uiteraard ook een vrije vergoeding van € 0,19 per km vergoeden. Bovenop de vrije vergoeding voor het woon-werkverkeer. Met de extra reiskostenvergoeding kunt u als werkgever uw medewerker een leuke netto bonus uitkeren, in plaats van een gewone belaste bonus in geld. Dat pakt voor u ook voordelig uit.
7
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA: éénpitter, maar toch geen afroommethode 18 december 2014 Rechtbank Noord-Holland heeft in een recente uitspraak de afroommethode niet toegepast op een directeur-grootaandeelhouder die als enige werknemer in de BV werkzaam is. De Rechtbank vindt het enkele feit dat de opbrengsten in de BV nagenoeg volledig opkomen uit werkzaamheden van de DGA onvoldoende reden om de afroommethode te hanteren bij de vaststelling van het salaris van de DGA. In de berechte situatie verrichtte de DGA werkzaamheden die goed vergelijkbaar waren met wat andere functionarissen in loondienst doen, en dat is volgens de Rechtbank voldoende om de vergelijkingsmethode toe te passen. Adam Sappel verrichte als juridisch adviseur zijn werkzaamheden vanuit BV X. Sappel hield de aandelen in die BV via BV Y, zijn persoonlijke houdstervennootschap. Sappel stond op de payroll van zijn houdstervennootschap en had een DGA salaris van bruto € 5.000 per maand. De inspecteur vond dat onvoldoende; hij stelde Sappel’s salaris over 2012 vast met toepassing van de afroommethode en dat kwam op jaarbasis € 46.150 hoger uit. De bijbehorende naheffingsaanslag bedroeg € 24.180. BV Y verzette zich tegen die naheffingsaanslag voor Rechtbank Noord-Holland. Met succes. De BV stelde zich op het standpunt dat niet de afroom- maar de vergelijkingsmethode moest worden toegepast voor de vaststelling van Sappel’s salaris. Zijn werkzaamheden waren goed vergelijkbaar met die van een senior jurist, en hij had geen persoonlijke kwaliteiten die uitgingen boven die van een senior jurist. De Rechtbank verwierp het standpunt dat de afroommethode gehanteerd moest worden omdat de opbrengsten in BV X – en daarmee ook van houdstervennootschap BV Y – nagenoeg volledig voortvloeiden uit de werkzaamheden van de DGA. Het door BV Y aangehouden loon was hoger dan het normbedrag van € 44.000 per jaar, en de inspecteur had desgevraagd erkend dat het door BV Y verantwoorde salaris niet in belangrijke mate afweek van het gebruikelijk loon als de vergelijkingsmethode werd toegepast. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV Y gegrond, de naheffingsaanslag werd vernietigd. Commentaar Een opmerkelijke uitspraak, die de reikwijdte van de afroommethode fors beperkt. De Hoge Raad heeft dat eerder gedaan voor DGA’s met meer werknemers in de BV en voor DGA’s met een praktijk-BV. Zie ook BelastingBelangen, december 2012: Salaris DGA-vrije beroeper: afroommethode niet toegestaan bij meer werknemers in de BV, en Salaris DGA-vrije beroeper: afroommethode niet toegestaan bij praktijk-BV. Rechtbank Noord-Holland, en eerder ook al Rechtbank Den Haag, gaan verder. Deze Rechtbanken zijn van mening dat de afroommethode bij éénpitters-DGA's alleen nog aan de orde kan komen als zij betrekkelijke unieke werkzaamheden verrichten waarvoor ‘in de markt’ geen vergelijking is. We wachten met u in spanning af of Financiën in beroep gaat tegen deze uitspraak.
8
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een belastingvrije bonus onder de WKR 23 december 2014 Hebt u de werkkostenregeling (WKR) al ingevoerd binnen uw bedrijf? Dan kunt u nog dit jaar uw werknemers een belastingvrije bonus uitkeren onder de vrije ruimte. Financiën keurt een bonus van € 2.400 per jaar per werknemer (ineens, of 12 maanden x € 200) in alle gevallen goed, zonder nader bewijs, zonder nadere onderbouwing. Bij een hogere vrije bonus wordt het gebruikelijkheidscriterium toegepast. U kunt die bonus uitruilen met brutoloon van uw werknemers, om het bruto-netto traject in te korten.
9
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Autobelastingen in 2016 21 december 2014 De autobelastingen moeten vereenvoudigd worden. De Tweede Kamer heeft aangegeven die vereenvoudiging te willen meenemen bij de herziening van ons belastingstelsel. Daardoor kan de Autobrief 2.0 niet eerder in werking treden dan op 1 januari 2017. Dat past niet in de eerder opgestelde planning; per 1 januari 2016 lopen enkele fiscaal gunstige autoregelingen af. Dat maakt 2016 tot een ‘tussenjaar’ waarvoor enkele specifieke maatregelen moeten worden genomen. Over die maatregelen is na diverse overlegrondes overeenstemming bereikt bij de derde nota van wijziging bij het Belastingplan 2015. De Tweede Kamer wil de autobelastingen vergaand gaan vereenvoudigen. De Kamer wil dat onderwerp niet als een afzonderlijke kwestie behandelen, maar die meenemen bij de geplande herziening van ons belastingstelsel per 1 januari 2017. Staatssecretaris Wiebes van Financiën respecteert dat, maar hij heeft daarbij wel aangegeven dat een en ander niet past met de lopende gang van zaken. Per 1 januari 2016 vervallen er automatisch enkele fiscaal gunstige maatregelen, zoals de vrijstelling in de motorrijtuigenbelasting (MRB) voor (semi-)elektrische auto's, de bijtelling voor privé gebruik auto van 4% en 7% en deze auto’s zouden per 2016 in de 14%-bijtellingsnorm komen te vallen. Dat alles maakt 2016 tot een tussenjaar waarvoor enkele wijzigingen in de autobelastingen noodzakelijk zijn. Die maatregelen zijn: • Er komt in 2016 een vrijstelling in de MRB voor elektrische auto's (geen CO2-uitstoot), en een halve vrijstelling voor semi-elektrische auto’s met een CO2-uitstoot tot 50 gram/km. • De bijtelling voor privégebruik auto wordt in 2016 als volgt: o 4% voor auto's met een CO2-uitstoot van 0 gram/km. o 15% voor auto's met een CO2-uitstoot van 1 t/m 50 gram/km. o 21% voor auto's met een CO2-uitstoot van 51 t/m 106 gram/km. o 25% voor auto's met een CO2-uitstoot van meer dan 106 gram/km. • De drie hoogste schijven van de BPM worden verhoogd. De BPM tariefstructuur is dan als volgt: Bij een CO2-uitstoot van maar niet meer dan meer dan
I
II
----
bedraagt de belasting voor een personenauto het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat III
IV
79 gram/km
€
175
€
6
79 gram/km
106 gram/km
€
649
€
69
106 gram/km
155 gram/km
€
2.512
€ 123
155 gram/km
174 gram/km
€
8.539
€ 238
174 gram/km
----
€ 13.061
€ 476
De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij het verbruik van semi-elektrische auto's met een CO2-uitstoot tot 50 gram/km in kaart wil laten brengen. Mocht daaruit blijken dat deze elektrische rijders toch vooral conventionele brandstof tanken, dan wil de staatssecretaris nagaan hoe dan wel een daadwerkelijke bijdrage kan worden geleverd aan de vermindering van de CO2-uitstoot.
10
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar Staatssecretaris Wiebes heeft in zijn brief van september 2014 over de voorgenomen vereenvoudiging van ons belastingstelsel – ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’– het Nederlandse systeem van autobelastingen geroemd als ‘behorend tot de meest complexe ter wereld’. Dat moet snel veranderen want ‘ de jaarlijkse veranderingen in dit complexe systeem zijn voor de Belastingdienst inmiddels bijna niet meer uitvoerbaar’. Gelet op de gang van zaken rondom de autobelastingen voor 2016 lijkt de beoogde vereenvoudiging nog ver weg.
11
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Niet afgedragen BTW, betalingsonmacht tijdig melden! 23 december 2014 Heeft uw BV liquiditeitsproblemen? Heeft uw BV verschuldigde omzetbelasting op de balans gepassiveerd, maar die niet in de BTW-aangifte opgenomen? Dat kan u als DGA / bestuurder van de BV duur komen te staan. Als de BV haar afdrachtverplichtingen niet kan nakomen moet u als bestuurder van de BV de betalingsonmacht tijdig melden, bij de Belastingdienst, bij het pensioenfonds. Om een persoonlijke aansprakelijkstelling te voorkomen. Een melding van de betalingsonmacht is tijdig als die wordt gedaan binnen twee weken nadat de belastingen of premies betaald hadden moeten zijn. Bij belasting op aangifte is dat binnen twee weken nadat het bedrag van de aangifte moet zijn betaald, bij een naheffingsaanslag binnen twee weken na de uiterste betaaldatum van de naheffingsaanslag. Maar als de verschuldigde BTW op de balans is gepassiveerd, en het gaat om grotere bedragen, dan moet de melding van de betalingsonmacht gedaan worden binnen de termijn van twee weken van een belasting op aangifte, en niet pas binnen twee weken na het opleggen van de naheffingsaanslag. Een te late melding leidt tot een persoonlijke aansprakelijkstelling! Pas op met de BTW-schulden op de balans van uw onderneming. De fiscus controleert daar strenger op, en dat kan hinderlijke gevolgen hebben.
12
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
WOZ-waarde pand: goede huurcontracten negeren 21 december 2014 Verhuurd vastgoed heeft vrijwel altijd een hogere waarde dan vastgoed zonder huurinkomsten. Bij de WOZ-waardering mag met die hogere waarde vanwege de huurcontracten geen rekening worden gehouden, ook niet als die hogere waarde bij een recente transactie daadwerkelijk is betaald. De Hoge Raad heeft dat recent beslist, met een verwijzing naar de overdrachts- en verkrijgingsfictie in de Wet WOZ. Immobilia AG, een Duitse vastgoedbelegger, kocht op 30 juni 2010 een complex verhuurde winkelpanden in de gemeente Vlaardingen voor € 16.418.053. De gemeente stelde de WOZ-waarde van dat vastgoed voor 2011 (op de peildatum 1 januari 2010) vast op € 16.334.000. Immobilia AG verzette zich tegen deze waardering. Zij stelde dat de waarde lager moest worden vastgesteld omdat de door haar betaalde koopsom positief beïnvloed was door de goede huurcontracten op de winkelpanden. Die factor moest buiten beschouwing blijven op grond van de overdrachts- en verkrijgingsfictie in de Wet WOZ. Hof Den Haag was het daar niet mee. Het Hof vond de transactieprijs die dicht bij de waardepeildatum tot stand was gekomen, een goede weergave van de waarde in het economische verkeer van het vastgoed. Dat er op de winkelpanden goede, stabiele huurcontracten rustten, die rond de peildatum in een dalende markt moeilijk opnieuw gerealiseerd konden worden, deed daar niet aan af. Immobilia AG ging in cassatie, en met succes. De Hoge Raad besliste de overdrachtsprijs niet als uitgangspunt kon dienen voor de WOZ-waardering omdat vaststond dat die prijs positief beïnvloed was door de goede huurcontracten. De Wet WOZ kent de verplichting om bij de waardebepaling rekening te houden met de overdrachts- en verkrijgingsfictie. De overdrachtsfictie verplicht om bij de waardering uit te gaan van een overdracht van de volle en onbezwaarde eigendom, ook als er in werkelijkheid een recht van erfpacht of vruchtgebruik op de onroerende zaak rust. De verkrijgingsfictie veronderstelt de vrije opleverbaarheid van de onroerende zaak; als de onroerende zaak is bewoond, verhuurd of verpacht wordt daarmee geen rekening gehouden. De wetgever heeft beide ficties ingevoerd om de waardering van het vastgoed te objectiveren. Ons hoogste rechtscollege besliste wel dat het negeren van de huurcontracten niet tot gevolg heeft dat de verkoopprijzen van verhuurd vastgoed zonder meer buiten beschouwing moeten blijven bij de bepaling van de WOZ-waarde. Aan die verkoopprijzen kunnen marktgegevens worden ontleend die van nut kunnen zijn bij de vaststelling van de WOZ-waarde. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond; de zaak werd verwezen naar Hof Amsterdam. Commentaar Dat lopende huurcontracten bij de WOZ-waardering buiten beschouwing moeten blijven vloeit rechtstreeks voort uit de WOZ Wet. De overdrachts- en verkrijgingsfictie zijn glashelder. Bij het vaststellen van de waarde in het economisch verkeer voor de WOZ moeten objectieve omstandigheden als het verhuurpotentieel en leegstandrisico in die waardering worden meegenomen. Maar een belegger die vastgoed koopt mét lopende huurovereenkomsten heeft bij de bepaling van de koopsom met die omstandigheden geen, of in ieder geval in mindere mate rekening gehouden. Die belegger schat het leegstandrisico in na afloop van de lopende huurovereenkomsten. Een andere uitleg van de verkrijgingsfictie zou tot gevolg hebben dat twee identieke panden, waarvan één leegstaat en één tegen goede voorwaarden langdurig verhuurd is, voor de WOZ totaal verschillende gewaardeerd moeten worden. En dat doet geen recht aan het objectieve karakter van de waarde in het economische verkeer zoals de WOZ Wet voorschrijft.
13
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Fiscaal vriendelijke beloningsvormen: laatste ronde! 23 december 2014 Hebt u de werkkostenregeling nog niet ingevoerd in uw bedrijf. Ga dan samen met uw adviseur na of u dit jaar geen fiscaal vriendelijke beloningsvormen uit de oude regeling voor belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen over het hoofd heb gezien. Denk aan een fiets van de zaak, de kortingsregeling voor branche eigen producten, een vergoeding voor een werkplek thuis etc. U kunt die dan dit jaar nog snel benutten, en uw bruto loonkosten omlaag brengen.
14
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Woning in aanbouw: renteaftrek versoepeld 21 december 2014 De Hoge Raad heeft recent beslist dat bij een ‘woning in aanbouw’ de aftrek van hypotheekrente pas mogelijk is vanaf het begin van de bouwwerkzaamheden. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2014: Woning in aanbouw: renteaftrek vergt ‘bouwsel’. Deze uitspraak kan een forse beperking van de renteaftrek tot gevolg hebben: de financieringsrente over de koopsom van de bouwgrond is niet aftrekbaar zolang niet gestart is met de bouwwerkzaamheden. De staatssecretaris van Financiën vindt deze uitkomst ongewenst: hij heeft bij besluit het begrip ‘woning in aanbouw’ verruimd en daarmee de renteaftrek versoepeld. De belastingplichtige die een eigen woning laat bouwen kan de financieringsrente op die ‘woning in aanbouw’ in aftrek brengen mits die woning – zo bepaalt de wet – ‘uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende drie jaren hem als eigen woning ter beschikking te staan’. De Hoge Raad heeft die renteaftrek beperkt door te beslissen dat van een ‘woning in aanbouw’ pas sprake is als er enig ‘bouwsel’ is. Daardoor vervalt de aftrek van de financieringsrente op de koopsom van de bouwgrond totdat gestart wordt met de bouwwerkzaamheden. Financiën vindt deze uitleg van ‘woning in aanbouw’ niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat de wetgever een ‘woning in aanbouw’ ook al aanwezig acht als de belastingplichtige concrete stappen heeft gezet waaruit redelijkerwijs kan worden opgemaakt dat de bouwwerkzaamheden binnen afzienbare tijd gaan beginnen. De staatssecretaris van Financiën heeft bij besluit goedgekeurd dat er – in afwijking van de arresten van de Hoge Raad – sprake is van een ‘woning in aanbouw’: • bij nieuwbouw: vanaf het tijdstip waarop de koop-aannemingsovereenkomst is gesloten. De belastingplichtige moet dan wel aannemelijk maken dat de woning in aanbouw uitsluitend bestemd is om als eigenwoning/hoofdverblijf te gaan gebruiken, in het kalenderjaar waarin die overeenkomst is gesloten, of één van de drie daaropvolgende jaren. • bij een bouwkavel: de feiten en omstandigheden in de concrete situatie zijn beslissend om te bepalen vanaf welk tijdstip er sprake is van een woning in aanbouw. Financiën keurt goed dat de fiscale status van ‘woning in aanbouw’– en daarmee de renteaftrek – in ieder geval ingaat zes maanden voorafgaand aan de start van de feitelijke bouwwerkzaamheden. De belastingplichtige moet dan wel aannemelijk maken dat de woning in aanbouw vanaf dat tijdstip – van zes maanden voorafgaand aan de start van de bouw – uitsluitend bestemd is om als eigen woning te gaan bewonen. Het ministeriele besluit is op 5 december 2014 in werking getreden, en werkt terug tot en met 3 oktober 2014, de datum waarop de Hoge Raad de arresten heeft gewezen. Commentaar Financiën ‘repareert’ met dit besluit de renteaftrekbeperkende arresten van de Hoge Raad, en dat is een goede zaak.
15
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Fiscale eenheid verbreken? Nu een verzoek indienen! 23 december 2014 Overweegt u, DGA, om de fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting tussen uw houdstervennootschap en een of meer dochtervennootschappen te verbreken? Omdat u voor alle BV’s het lage tarief van 20% in de vennootschapsbelasting wil benutten? Of omdat u de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de verschuldigde vennootschapsbelasting niet meer ziet zitten? Of om nog weer een andere reden? Het tariefsvoordeel is aansprekend. Als het geconsolideerde resultaat van de moeder- en dochtervennootschappen uitkomt boven de € 200.000 loopt u het voordeel van het opstapje in het tarief van de vennootschapsbelasting mis: over de eerste € 200.000 winst is de verschuldigde belasting 20%, daarboven 25%. Dat is wel € 10.000 verschil! Als u de fiscale eenheid wilt verbreken zonder aandelen over te dragen of het statutaire boekjaar van een of meer BV’s te wijzigen, kunt u een verzoek tot verbreking indienen bij de Belastingdienst. Zo’n verzoek wordt ingewilligd per de datum van indiening, een verbreking met terugwerkende kracht is niet mogelijk. Als u een verbreking per 1 januari 2015 wenst moet u het verzoek daartoe nog dit jaar indienen. Overleg vooraf met uw adviseur hoe de verbreking van de fiscale eenheid in uw situatie uitpakt.
16
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Fiets van de zaak: nu bestellen, vóór 1 april 2015 afleveren 18 december 2014 De fiets van de zaak is hot. Door de verplichte invoering van de werkkostenregeling per 1 januari 2015 komt de huidige, gunstige regeling voor de bedrijfsfiets te vervallen. Veel werknemers willen die regeling nog snel benutten, met als gevolg een ware stormloop op bedrijfsfietsen. De vraag is zo groot dat veel fietsen mogelijk dit jaar niet meer afgeleverd kunnen worden. Financiën heeft toegezegd om daar soepel mee om te gaan: als de fiets nog dit jaar is besteld en vergoed en vervolgens vóór 1 april 2015 is geleverd, blijft de oude regeling van toepassing. Per 1 januari 2015 vervalt de huidige regeling voor de fiets van de zaak. Met de verplichte invoering van de werkkostenregeling per die datum komt er een nieuwe regeling voor bedrijfsfietsen, maar die is minder aantrekkelijk dan de thans nog geldende (overgangs-) regeling. Voor een nadere toelichting zie BelastingBelangen, oktober 2014: Nog snel een fiets van de zaak? Commentaar De run op bedrijfsfietsen is zo groot dat een tijdige aflevering, nog dit jaar, problemen gaat opleveren. En de afleverdatum is beslissend voor het toepasselijke fiscale regime! De RAI Vereniging, de lobbyclub van de auto- en fietsbranche, heeft deze zaak bij Financiën aangekaart en de toezegging verkregen dat Financiën soepel zal omgaan met de regels op dit punt. Als de bedrijfsfiets nog dit jaar is besteld of vergoed, en die fiets vervolgens uiterlijk op 31 maart 2015 is afgeleverd, blijft de oude regeling van toepassing.
17
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Van oudedagsreserve naar banksparen 23 december 2014 Heeft u binnen uw onderneming een oudedagsreserve opgebouwd? En heeft u tijdelijk overtollige liquide middelen in de zaak? Dan kan het fiscaal aantrekkelijk zijn om uw oudedagsreserve (gedeeltelijk) om te zetten in een lijfrentespaarrekening (banksparen). U moet uw liquiditeitspositie in de zaak aantasten, maar daar krijgt u een gedekte oudedagsvoorziening voor terug. En u profiteert extra van de 14% MKB-winstvrijstelling. De afboeking van uw oudedagsreserve verhoogt uw winst uit onderneming, en daarmee ook het bedrag waarover u de 14% MKB-aftrek kunt toepassen. De hogere winst in de zaak valt weer weg tegen de evengrote aftrekpost in privé voor de storting op de lijfrentespaarrekening. Per saldo gaat uw fiscale inkomen in box 1 omlaag, door de extra MKB-winstvrijstelling. En u heeft in de onderneming meer ruimte voor het opbouwen van uw oudedagsreserve. Vraag uw adviseur eens hoe dit voor u voordelig kan uitpakken.
18
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Concernregeling: de WKR bij meerdere BV’s 22 december 2014 Met de concernregeling in de nieuwe werkkostenregeling kan ik de vrije ruimte van mijn drie BV’s bij elkaar voegen en die voor mijn voltallige personeel – en voor mezelf als DGA – inzetten. Als ik het goed begrijp is het met de concernregeling niet meer nodig om de kosten van ons jaarlijkse personeelsfeest over de drie BV’s te splitsen en die aan de afzonderlijke vrije ruimte per BV toe te rekenen. Moet ik een verzoek indienen om voor deze regeling in aanmerking te komen? En heeft de concernregeling nog nadelen? Antwoord De concernregeling die per 1 januari 2015 in de werkkostenregeling wordt ingevoerd biedt u – en vele andere werkgevers – de mogelijkheid om de vrije ruimte vast te stellen op basis van de totale fiscale loonsom van alle (aangewezen) concernmaatschappijen. Met de concernregeling kunt u voorkomen dat de vrije ruimte in de ene concern-BV ontoereikend is, terwijl er in een andere BV een surplus resteert. Tekorten en overschrijdingen van de vrije ruimte kunnen gesaldeerd worden. En het is niet langer nodig om vergoedingen en verstrekkingen bij de correcte concernvennootschap op te voeren om te beoordelen of de vrije ruimte is benut. De administratie van de vrije ruimte kan bij één BV worden gevoerd. De kosten van vergoedingen en verstrekkingen die voor alle medewerkers in de groep worden gemaakt en die als eindheffingsbestanddeel in de vrije ruimte worden aangewezen – zoals de kosten van een personeelsfeest – behoeven daardoor niet meer per BV geadministreerd te worden. U kunt de concernregeling toepassen als de moedermaatschappij ten minste 95% van de aandelen in de dochtervennootschap(pen) bezit. Hierbij is de juridische en economische eigendom doorslaggevend. Er wordt aangesloten bij het nominaal gestort kapitaal, er wordt niet getoetst op basis van een eventuele stemrechtverdeling. Dat 95%-bezit is vereist gedurende het gehele kalenderjaar; als er in de loop van het jaar een dochtervennootschap in de groep wordt opgenomen kan die pas in de concernregeling gaan meelopen vanaf het nieuwe kalenderjaar. U kunt kiezen voor de concernregeling, de regeling is niet verplicht. De keuze voor toepassing van de concernregeling moet u uiterlijk maken op het laatste tijdstip van afrekening van de loonheffing over een kalenderjaar. Voor 2015 is dat derhalve in januari 2016. Het is niet nodig om vooraf een verzoek in te dienen om de concernregeling te kunnen toepassen. Kiest u voor de concernregeling dan moet de verschuldigde eindheffing worden afgedragen door de BV met de grootste fiscale loonsom. Blijft die BV in gebreke, dan kan de Belastingdienst / ontvanger de verschuldigde eindheffing verhalen op een andere concernvennootschap. Bij keuze voor de concernregeling zijn alle betrokken vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk; die aansprakelijkheid geldt uitsluitend voor de verschuldigde belasting in het kader van toepassing van de werkkostenregeling, dus voor de verschuldigde eindheffing bij overschrijding van de vrije ruimte op concernniveau.
19
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vraag om aanpassing van de kindalimentatie 23 december 2014 Per 1 januari 2015 vervalt de aftrek voor het levensonderhoud van kinderen. Deze aftrekpost is per 2012 beperkt tot kinderen tot 21 jaar, per 2015 vervalt deze aftrekpost ook voor kinderen tot 21 jaar. Deze maatregel treft vooral ouders die kindalimentatie (kali) betalen. Die kali is niet aftrekbaar, maar de betreffende ouder kan wel een persoonsgebonden aftrekpost voor het levensonderhoud van zijn kinderen opvoeren. Bij een kind tussen de 18 en 21 jaar is dat toch een aftrekpost van € 2. 000 per jaar. Het vervallen van deze fiscale aftrekpost maakt de kindalimentatie netto een stuk duurder. Dat kan een goede reden zijn om een aanpassing van de kindalimentatie bij de rechter aan te kaarten.
20
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
WKR: overschrijding vrije ruimte altijd voordelig? 22 december 2014 De werkkostenregeling houdt de gemoederen in mijn bedrijf flink bezig. De meeste aandacht van mijn personeel gaat uit naar de vrije ruimte, en de leuke mogelijkheden voor belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen. Als de vrije ruimte wordt overschreden ben ik als werkgever een eindheffing van 80% belasting verschuldigd. Klopt het dat ik over een overschrijding geen werknemersverzekeringen moet betalen? Als dat zo is kan het overschrijden van de vrije ruimte nog wel eens voordelig uitpakken als mijn medewerkers bereid zijn om brutoloon in te ruilen voor nettoloon. Antwoord Dat ziet u goed! U bent als werkgever inderdaad geen werknemersverzekeringen verschuldigd als u de vrije ruimte in de werkkostenregeling overschrijdt. Een excessieve betaling boven de vrije ruimte valt daardoor inderdaad goedkoper uit dan ‘gewoon’ nettoloon. Als u een medewerker een netto beloning wilt toekennen, bent u als werkgever daarover toch snel zo’n 25% aan werknemersverzekeringen verschuldigd. Die heffing bespaart u zich bij een netto uitkering bovenop de vrije ruimte. Bij een directeur-grootaandeelhouder komt de heffing van werknemersverzekeringen niet aan de orde, maar ook voor die medewerker kan een overschrijding van de vrije ruimte voordelig uitpakken. De 80% eindheffing correspondeert met een regulier tarief van 44%. Als de DGA met de top van zijn inkomen onder de 52% heffing valt, biedt een overschrijding van de vrije ruimte een tariefvoordeel. De WKR biedt daarmee mogelijkheden tot tariefarbitrage: als werkgever kunt u regulier loon ‘ombouwen’ tot vrijgesteld loon in de vrije ruimte, of tot lager belast loon bij overschrijding van de vrije ruimte. Financiën probeert deze tariefarbitrage in te perken met het gebruikelijkheidscriterium: de voor de vrije ruimte aangewezen vergoedingen en verstrekkingen mogen niet in belangrijke mate afwijken van hetgeen gebruikelijk is in vergelijkbare omstandigheden. Financiën heeft al te kennen gegeven dat dit criterium wellicht wat aangescherpt zal worden. Zie ook dit nummer van BelastingBelangen WKR: naar een strengere gebruikelijkheidstoets. Ik geef u onderstaand enkele voorbeelden om een en ander te verduidelijken.
DGA / 52% IB-heffing De werkgever keert een netto beloning van 100 uit. Dat kost de werkgever:
208,3
Daarvan gaat naar de fiscus: De DGA ontvangt netto:
108,3 100,0
De eindheffing bij een netto betaling van 100 boven de vrije ruimte bedraagt 80. Voordelig verschil 108,3 minus 80 = 28,3.
Werknemer / 42% IB-heffing De werkgever keert een netto beloning van 100 uit. Dat kost de werkgever: Daarvan gaat naar de fiscus: De werknemer ontvangt netto:
21
172 72 100
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De werkgever betaalt: - aan loonheffing: - aan werknemersverzekeringen: (stel) 25% van 172 = Totaal
72 43 115
De eindheffing bij een netto betaling van 100 boven de vrije ruimte bedraagt 80. Voordelig verschil 115 minus 80 = 35.
Werknemer / 36,25% IB-heffing De werkgever keert een netto beloning van 100 uit. Dat kost de werkgever: Daarvan gaat naar de fiscus: De werknemer ontvangt netto:
157 57 100
De werkgever betaalt: - aan loonheffing: - aan werknemersverzekeringen: (stel) 25% van 157 =
57 39
Totaal
96
De eindheffing bij een netto betaling van 100 boven de vrije ruimte bedraagt 80. Voordelig verschil 96 minus 80 = 16.
22
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Het gebruikelijk loon van de DGA vanaf 2015 23 december 2014 De directeur-grootaandeelhouder die werkzaamheden verricht voor een vennootschap waarin hijzelf of zijn fiscale partner een aanmerkelijk belang heeft, valt onder de gebruikelijkloon-regeling. Dat geldt ook voor zijn fiscale partner. Per 1 januari 2015 wordt de gebruikelijkloon-regeling op enkele onderdelen aangepast: de doelmatigheidsmarge gaat omlaag, van 30% naar 25% en de toets voor de vaststelling van de hoogte van het gebruikelijke loon wordt aangepast. Die aanpassingen leiden voor veel DGA’s tot een opmerkelijke overgangsregeling voor de vaststelling van het gebruikelijk loon in 2015. In deze special een toelichting op de nieuwe regeling. Gebruikelijk loon in 2015 en volgende jaren Het gebruikelijk loon van de DGA wordt per 1 januari 2015 ten minste gesteld op de hoogste van de volgende bedragen: • 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, of • het hoogste loon van de overige werknemers die in dienst zijn van de vennootschap zelf of een daarmee verbonden lichaam, of • de wettelijke ondergrens van € 44.000. Met deze aanpak wordt ook een wijziging doorgevoerd in de verdeling van de bewijslast. Onder de huidige wettelijke regeling moet de DGA een loon van minder dan € 44.000 aannemelijk maken, de inspecteur moet aannemelijk maken dat een hoger loon reëel is. Onder de voorgestelde nieuwe regeling moet de DGA in voorkomende gevallen ook een loon van meer dan € 44.000 aannemelijk maken. De bewijslast van de DGA wordt zo verzwaard. De doelmatigheidsmarge: van 30% naar 25% Het kabinet wil het verschil in beloning tussen DGA’s en gewone werknemers verkleinen. Door de doelmatigheidsmarge kan het fiscaal in aanmerking te nemen salaris van een DGA 30% lager liggen dan het salaris van een vergelijkbare werknemer zonder aandelen in de BV waarvoor de DGA werkt. Het kabinet vindt dat verschil te groot. Door de doelmatigheidsmarge van 30% op 25% te stellen wordt dit verschil teruggebracht tot aanvaardbare proporties. De commissie Van Dijkhuizen heeft eerder voorgesteld om de doelmatigheidmarge terug te brengen tot 10% van het gebruikelijk loon. Het kabinet vindt zo’n forse daling niet nodig. Het kabinet erkent dat het verlagen van de doelmatigheidmarge eerst en vooral is ingegeven vanuit de Begrotingsafspraken 2014; de geraamde opbrengst van € 150 miljoen van deze maatregel wordt ingezet voor het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Het kabinet heeft de begrote opbrengst van € 150 miljoen pro rata afgeleid uit de ramingen in het rapport van de Commissie Van Dijkhuizen. Uitgangspunt voor die raming is dat alle circa 135.000 DGA’s met een loon boven het wettelijk normbedrag van € 44.000 maximaal gebruikmaken van de doelmatigheidsmarge. Uit onderzoek van de Commissie Van Dijkhuizen blijkt dat het loon van 34% van alle DGA’s op een lager bedrag wordt gesteld dan het normbedrag van € 44.000. Deze DGA’s maken geen gebruik van de doelmatigheidsmarge. 5% van de DGA’s zit exact op het normbedrag. Bij deze DGA’s is het gebruik van de doelmatigheidsmarge variabel: de doelmatigheidsmarge mag 23
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
slechts toegepast worden voor zover het loon hierdoor niet onder het normbedrag zakt. De overige 61% van de DGA’s kan volledig gebruik maken van de doelmatigheidsmarge en het overgrote deel zal dat ook doen. Van soortgelijke naar meest vergelijkbare dienstbetrekking De wet hanteert voor de vaststelling van het gebruikelijk loon een vergelijkingscriterium. Dat criterium richt zich onder de huidige wetgeving op ‘het loon in een soortgelijke dienstbetrekking waarbij het aanmerkelijk belang geen rol speelt’. Dat wordt aangepast: het loon moet voortaan getoetst worden aan dat van de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’. De wetgever kiest voor deze nieuwe toets omdat DGA’s onder de huidige wetgeving soms onevenredig gemakkelijk kunnen ontsnappen aan een vergelijking met het loon in een soortgelijke dienstbetrekking door aan te tonen dat de door de inspecteur aangedragen dienstbetrekking niet soortgelijk is. Die DGA’s kunnen dan terugvallen op een loon van het normbedrag van € 44.000, een beloning die geen recht doet aan een voor die DGA naar maatschappelijke normen gebruikelijk te achten loon. Ook zijn er situaties waarin een soortgelijke dienstbetrekking niet voorhanden is. Financiën noemt hier als voorbeeld de orthodontisten, die – behoudens bij een eigen BV – kennelijk niet in loondienst werkzaam zijn. De wetgever heeft gekozen voor de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ omdat die maatstaf in meer gevallen tot een betere benadering van het zakelijk loon leidt. Een soortgelijke dienstbetrekking kan ontbreken, een ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ is altijd voorhanden. Bij de beoordeling of een dienstbetrekking ‘de meest vergelijkbare’ is kunnen alle aspecten van die dienstbetrekking meegenomen worden. Er zijn altijd wel kenmerken van de dienstbetrekking van de DGA die overeenkomen met andere dienstbetrekkingen. Daardoor kan in alle gevallen een vergelijkbare dienstbetrekking worden gevonden. Zijn er meerdere vergelijkbare dienstbetrekkingen, dan moet uitgegaan worden van de dienstbetrekking die het meest overeenkomt met die van de DGA. Als in een uitzonderlijke situatie meerdere dienstbetrekkingen – met uiteenlopende beloningen – als de meest vergelijkbare moeten worden aangemerkt, dan moet het loon van de DGA ‘in redelijkheid vastgesteld worden door bijvoorbeeld na te gaan welk loon het meest voorkomt of door uit te gaan van het gemiddelde loon’. De afroommethode blijft ook onder de nieuwe wetgeving van belang. Dat er altijd een ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ voorhanden is, heeft wel tot gevolg dat de afroommethode minder vaak toegepast kan worden. Staatsecretaris Wiebes erkent dat, maar “de afroommethode heeft nog steeds betekenis. Er kunnen verschillen blijven bestaan tussen de meest vergelijkbare dienstbetrekking en de dienstbetrekking van de directeur-grootaandeelhouder. Hoe groter deze verschillen zijn, hoe meer de afroommethode als alternatief in beeld komt om vast te stellen wat een gebruikelijk loon is”. De afroommethode kan volgens de staatssecretaris ook gebruikt worden in het overleg tussen de DGA en de Belastingdienst om te komen tot een afspraak over de hoogte van het loon of als controlemiddel voor beide partijen. De bewijslast De inspecteur en de inhoudingsplichtige – de werkgever/BV van de DGA – moeten de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ vaststellen. Daarbij is de verdeling van de bewijslast voor de praktijk van groot belang. Als de inspecteur het door de DGA gehanteerde loon wil corrigeren, zal de inspecteur een vergelijkbare dienstbetrekking moeten aandragen. De inspecteur kan daarbij putten uit alle bij de Belastingdienst beschikbare gegevens van de beloningen van alle DGA’s in ons land. De inspecteur moet dan wel de criteria overleggen op basis waarvan hij de aangedragen ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ heeft geselecteerd. Het gaat hierbij om objectieve criteria. Denk aan gegevens over de branche, de grootte van de betreffende vennootschap qua omzet en/of qua aantal werknemers, het werkpakket en verantwoordelijkheden. De werkgever/BV van de DGA kan de door de inspecteur aangedragen vergelijkbare dienstbetrekking niet eenvoudigweg afwijzen, de BV zal dan moeten aangeven welke andere vergelijkbare werknemer meer vergelijkbaar is. Dit betekent niet dat de bewijslast volledig bij de werkgever/BV van de DGA komt te liggen. Als de inspecteur van mening is dat een te laag loon in aanmerking is genomen, is hij aan zet om aannemelijk te maken dat het loon op grond van de gebruikelijkloon-regeling op een hoger bedrag moet worden vastgesteld. De Belastingdienst én de werkgever/BV van de DGA kunnen steeds proberen om aannemelijk maken dat er een meer vergelijkbare dienstbetrekking bestaat dan de dienstbetrekking die door de andere partij is aangedragen.
24
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Bij samenwerkingsverbanden van belastingadviseurs, accountants, advocaten, architecten, medici en dergelijke, waarbij de partners participeren middels een persoonlijke houdstervennootschap, kan de toets met de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ tot gevolg hebben dat de inspecteur het loon van alle partners (in hun houdstervennootschappen) op hetzelfde bedrag zal vaststellen. Partners die in dezelfde maatschap werkzaam zijn, dezelfde werkzaamheden verrichten, eenzelfde risico lopen kwalificeren snel als ‘meest vergelijkbaar’. Vergelijking met andere werknemers in de BV De gebruikelijkloon-regeling vergelijkt het loon van de DGA ook met het hoogste loon van andere werknemers die in loondienst zijn bij de BV waar de DGA op de payroll staat of bij een daarmee verbonden vennootschap. Voor die verbondenheid eist de wet een 1/3 belang. Financiën heeft geprobeerd om deze kring van ‘verbonden lichamen’ fors uit te breiden tot alle vennootschappen waar de werkgever/BV van de DGA een voordeel uit kan verkrijgen dat onder de deelnemingsvrijstelling kan worden gebracht. Zoals bekend is voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling niet een 1/3 belang vereist, maar slecht een bezit van 5% in het aandelenkapitaal. De Tweede Kamer heeft deze uitbreiding van de kring van verbonden lichamen bij amendement afgewezen. Starters Er komt geen afwijkende regeling voor de vaststelling van het gebruikelijk loon voor starters. Diverse belangengroeperingen – waaronder het Innovatieplatform – hebben deze kwestie nadrukkelijk naar voren gebracht, maar Financiën vindt een specifieke regeling niet nodig. Werkgevers in de innovatieve sector, en in alle andere sectoren, kunnen met de inspecteur in overleg treden over een passend loon voor een startende DGA. Volgens de staatssecretaris “gaat de Belastingdienst altijd welwillend met starters om en houdt daarbij rekening met alle feiten en omstandigheden, waaronder de financiële situatie van de vennootschap”. Overgangsregeling voor 2015 De Belastingdienst heeft per 1 januari 2015 alle lopende afspraken met DGA’s over de hoogte van het gebruikelijke loon opgezegd. Deze opzegging betreft uitsluitend de afspraken waarbij een DGA-salaris van meer dan € 44.000, het wettelijk normbedrag, is overeengekomen. Afspraken over een salaris tot € 44.000 blijven van kracht. Deze gerichte opzegging treft uitsluitend de gebruikelijkloonafspraken waarbij vaststaat dat de doelmatigheidsmarge is of had kunnen worden gebruikt. Als uit de afspraak blijkt dat bij het vaststellen van het loon niet de volledige doelmatigheidsmarge van 30% is toegepast, kunnen de opgezegde afspraken onder dezelfde voorwaarden worden voortgezet. DGA’s waarvan de lopende salarisafspraak is opgezegd, kunnen voor 2015 een salaris aanhouden van 75/70 van hun DGA-salaris over 2014. Voorwaarde is wel dat de feiten en omstandigheden van de dienstbetrekking in 2015 gelijk zijn gebleven ten opzichte van 2014. De DGA kan de 75/70 fictie toepassen gedurende de looptijd van de oorspronkelijke afspraak. De inspecteur kan wel op een eerder tijdstip contact opnemen om het gebruikelijk loon ter discussie te stellen. Dat kan tot gevolg hebben dat de nieuwe gebruikelijkloon-regeling eerder moet worden toegepast. De DGA of zijn adviseur kan uiteraard ook – tijdens de looptijd van de oorspronkelijke afspraak – contact zoeken met de Belastingdienst als de 75/70 fictie niet passend is. De 75/70-fictie is uitsluitend van toepassing op DGA’s waarvan de lopende salarisafspraak is opgezegd. De wetgever wil zo de zekerheid respecteren waarop die DGA’s krachtens de – opgezegde – salarisafspraak konden rekenen. Het doel van de fictie is dat de DGA en de Belastingdienst niet op korte termijn opnieuw afspraken over het gebruikelijk loon hoeven te maken. DGA’s zonder lopende salarisafspraak hadden ook voor 1 januari 2015 geen zekerheid, dus daar is geen reden voor een overgangsregeling.
25
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Conclusie De nieuwe gebruikelijkloon-regeling verplicht alle DGA’s in ons land om hun DGA-salaris per 1 januari 2015 onder de loep te nemen. Daarbij moet de DGA, in overleg met zijn adviseur, ingaan op vragen als: Welke dienstbetrekking kan voor mij als de ‘meest vergelijkbare’ dienst doen? Moet ik mijn salaris niet afstemmen met dat van mijn partners in de maatschap, het accountants- en belastingadvieskantoor, of nog weer een ander samenwerkingsverband? Kan ik nu stoppen met de afroommethode? Is de 75/70 fictie van toepassing, en zo ja pakt die redelijk uit? Vragen te over, nu de antwoorden nog....
26
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Zorgplicht in uw samenlevingscontract: zeker weten? 23 december 2014 Woont u ongehuwd samen met uw partner en heeft u een notarieel samenlevingscontract? Weet u zeker dat u in uw samenlevingscontract een wederzijdes zorgplicht hebt afgesproken? Als dat niet het geval is, bent u geen fiscale partners voor de erfbelasting. Bij een onverhoopt overlijden verspeelt u dan een vrijstelling voor de erfbelasting van € 627.367 én de indeling in tariefgroep 1, met een tarief aan erfbelasting van 10% over de eerste € 117.214 en 20% over de meerdere verkrijging. Dat wordt aan vrijstelling nihil, en indeling in tariefgroep 2, met een tarief aan erfbelasting van 30 resp. 40%! Als u inmiddels meer dan vijf jaar samenwoont is de notarieel vastgelegde wederzijdse zorgplicht niet meer nodig. Even checken, voor alle zekerheid?
27
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Met hoeveel latente belasting kan ik rekenen? 22 december 2014 Mijn vrouw en ik gaan scheiden. Wij zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd, maar omdat wij het periodiek verrekenbeding in onze huwelijksvoorwaarden nooit zijn nagekomen, moeten we toch onderling afrekenen. En dat is lastig. Wij hebben ieder een onderneming: mijn vrouw zit in een maatschap met haar vader en twee zussen, en ik heb een eenmanszaak waarin vastgoed wordt verhuurd. In dat vastgoed zit een flinke stille reserve. Wij kissebissen over de waardering van het vastgoed, en de belastinglatentie op de meerwaarde van het vastgoed. Volgens mij moet die latentie op 52% worden gesteld, het maximale tarief. Ik heb dat weleens ergens gelezen. Kunt u daar nog wat wijze raad over geven? Antwoord U ervaart het aan den lijve: scheiden doet lijden. Voor de waardering van het vastgoed in uw onderneming lijkt een taxatie door een beëdigd taxateur de aangewezen oplossing. U doet er verstandig aan om de keuze voor een taxateur af te stemmen met uw echtgenote. Als u dat niet doet is de kans groot dat zij een eigen taxateur inschakelt, en dan moeten die twee taxateurs daarna met elkaar in de slag. Dat jaagt de kosten op. Een onderhandse waardering van het vastgoed is uiteraard ook mogelijk, maar dan moeten u en uw vrouw het wel eens zijn over de waarderingsmethodiek. Dat overleg zal in dit stadium van uw scheiding geen soelaas meer bieden. De latente belasting op de meerwaarde van het vastgoed kan ook een flink dispuut opleveren. Wat is redelijk en billijk? De meerwaarde van het vastgoed zit in een eenmanszaak, de latentie ziet derhalve op de toekomstige heffing van inkomstenbelasting, op het tijdstip dat die meerwaarde wordt gerealiseerd en in de belastingheffing wordt betrokken. U heeft belang bij een zo hoog mogelijke latentie – van 52%, het marginale IB-tarief – omdat er dan een lage te verdelen waarde resteert, uw echtgenote gaat voor een zo laag mogelijke latentie – de contante waarde van de belastingclaim – want dat levert een hogere te verdelen waarde op. Uit vele rechterlijke uitspraken over echtscheidingen blijkt dat de rechter de belastinglatentie in deze situatie veelal op 52% stelt. De rechter motiveert die hoge latentie met de constatering dat de echtgenoten per direct moeten verdelen, niet in de toekomst, en dat de betreffende ondernemer te allen tijde het risico loopt dat de fiscale claim kort na de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden alsnog gerealiseerd zal worden. De actiefzijde van het ondernemingsvermogen is niet contant gemaakt omdat is uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer van het vastgoed, dan is het juist om ook bij de passiefzijde niet op de contante waarde te gaan zitten. De rechter gaat er dan aan voorbij dat die belasting niet per direct moet worden betaald. De Hoge Raad heeft deze vaste rechtspraak recent doorbroken. Ons hoogste rechtscollege besliste dat een nominale latentie van 52% niet is toegestaan als tussen de scheidende echtelieden vaststaat dat de betreffende echtgenoot niet van plan is om de onderneming op korte termijn te staken. In dat geval bestaat er geen directe betalingsverplichting, en dat is een beletsel om een latentie van 52% in aanmerking te nemen. Blijft de vraag op hoeveel de latente belasting dan wel kan worden gesteld? De contante waarde van de toekomstige belastingheffing over de meerwaarde van het vastgoed is van zoveel factoren afhankelijk dat een eenduidig juist antwoord niet te geven is. Ook op dit punt moet u het met elkaar eens zien te worden aan de onderhandelingstafel.
28
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA salaris: steeds minder vaak de afroommethode 22 december 2014 Verdient u, DGA, met uw persoonlijke werkzaamheden nagenoeg de gehele omzet in uw BV? Goede kans dat de inspecteur uw DGA-salaris heeft vastgesteld met de afroommethode. Uit recente rechterlijke uitspraken blijkt dat de afroommethode niet standaard kan worden toegepast bij éénpitters in de BV. Het enkele feit dat de DGA met zijn werkzaamheden de opbrengsten in de BV nagenoeg volledig verdient vindt de rechter onvoldoende reden om de afroommethode te hanteren. Als de DGA werkzaamheden verricht waarvoor ‘in de markt’ een goede vergelijking kan worden gevonden is dat – volgens de Rechtbank Noord-Holland en Den Haag – voldoende reden om de vergelijkingsmethode te hanteren. Zie ook in dit nummer van BelastingBelangen: DGA: éénpitter, maar toch geen afroommethode.
29
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De parkeerplaats: wel of geen werkplek? 22 december 2014 Mijn werknemers zijn erg kritisch over de werkkostenregeling, en met name over het parkeren van hun auto bij de zaak. Als ik het goed heb begrepen zijn zij onder de werkkostenregeling een stuk duurder uit, tenzij de parkeerplaats als een werkplek kan worden aangemerkt. Hoe zit dat? Kunt u mij de nieuwe fiscale spelregels nog eens kort en bondig uitleggen en aangeven hoe ik deze schadepost voor mijn mensen kan beperken. Antwoord Voor de beantwoording van uw vraag is het nuttig om een onderscheid te maken tussen werknemers met een auto van de zaak en werknemers die hun privéauto voor hun werk gebruiken. Voor werknemers met een auto van de zaak komen de autokosten – dus ook de parkeerkosten – voor rekening van de werkgever. Als een werknemer zijn auto van de zaak bij zijn arbeidsplaats parkeert en daar zelf voor betaalt – in de parkeergarage of een betaalde parking – is sprake van intermediaire kosten. De werkgever kan die parkeerkosten belastingvrij terugbetalen, desgewenst in een vaste kostenvergoeding. Voor werknemers met een privéauto ligt het anders. Als zij hun auto bij hun arbeidsplaats parkeren op een door de werkgever aangeboden parkeervoorziening – de werkgever geeft daarvoor een vergoeding, of hij verstrekt of stelt de parkeerruimte gratis aan de werknemer ter beschikking – is in beginsel sprake van belast loon. Daarbij ga ik er vanuit dat de werknemer de parkeervoorziening bovenop de vaste vergoeding voor autokosten van € 0,19 per kilometer krijgt. In deze situatie kan gebruik worden gemaakt van een gerichte vrijstelling – een belastingvrije vergoeding of verstrekking – maar dan moet de parkeerplaats als een werkplek aangemerkt kunnen worden. En dat is pas het geval als de werkgever arbo-verantwoordelijk is voor die parkeerruimte. De werkgever moet dan zorgen en verantwoordelijk zijn voor een goede verlichting van de parkeerruimte, de beveiliging en/of het sneeuwvrij houden van die parkeergelegenheid. Is dat niet het geval, dan is er geen sprake van een werkplek in de zin van de WKR. En dan is een vergoeding, verstrekking of terbeschikkingstelling van parkeerruimte belast bij de werknemer. De werkgever moet de parkeervoorziening waarderen op de waarde in het economisch verkeer, of op de factuurwaarde (incl. BTW). Hij kan er voor kiezen om deze ‘beloning’ als eindheffingsloon in de vrije ruimte onder te brengen.
30
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA salaris: let op de bijtelling privé gebruik auto 22 december 2014 Heeft u DGA een auto van de zaak? Met een bijtelling voor privégebruik? Die bijtelling telt mee voor de vaststelling van het gebruikelijke loon dat u bij de BV moet opnemen. Als u een auto van de zaak rijdt met een cataloguswaarde van € 60.000, met 25% bijtelling ofwel € 15.000 kunt u bij een gebruikelijk loon van € 75.000 volstaan met een salaris in geld van € 60.000. NB: de bijtelling privé gebruik auto telt niet mee voor de pensioengrondslag.
31
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aansprakelijkheid fiscale eenheid BTW: beschikking vereist? 22 december 2014 Mijn persoonlijke houdstervennootschap vormt een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met twee dochtervennootschappen. Zo’n fiscale eenheid is nuttig, maar een van de vervelende aspecten is de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle vennootschappen voor de door de fiscale eenheid verschuldigde omzetbelasting. Klopt het dat die aansprakelijkheid pas aan de orde kan komen als de inspecteur de fiscale eenheid bij beschikking heeft geconstateerd? Ik heb zo’n beschikking nog nooit ontvangen. Ben ik verplicht om die aan te vragen? Antwoord Een fiscale eenheid voor de BTW is aan de orde als meerdere vennootschappen in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig met elkaar zijn verbonden dat zij een eenheid vormen. De fiscale eenheid in de BTW bestaat zodra de betrokken vennootschappen materieel, naar de onderliggende feiten, als een eenheid moeten worden aangemerkt. Een formele bevestiging van het bestaan van de fiscale eenheid door de inspecteur – bij beschikking – is niet vereist. Die beschikking is wél vereist om de hoofdelijke aansprakelijkheid van de verschillende ondernemers in de fiscale eenheid – de houdstervennootschap en dochtervennootschappen – te constateren. Zonder beschikking geen hoofdelijke aansprakelijkheid. De belastingrechter heeft dat onlangs nog weer eens bevestigd. In de berechte situatie stelde de inspecteur de moedermaatschappij aansprakelijk voor de BTW-afdracht van haar dochtervennootschap omdat zij vanwege het bestaan van een fiscale eenheid voor die schuld hoofdelijk aansprakelijk was. Er was geen beschikking fiscale eenheid afgegeven, maar dat was volgens de inspecteur geen bezwaar. De betrokken vennootschappen handelden alsof er tussen hen een fiscale eenheid bestond en dat vond de inspecteur voldoende bewijs om het bestaan van de fiscale eenheid – en daarmee van de hoofdelijke aansprakelijkheid – aan te tonen. De belastingrechter was het daar niet mee eens: de Invorderingswet eist dat de beschikking fiscale eenheid afgegeven is, én dat die aan alle afzonderlijke onderdelen van de fiscale eenheid bekend is gemaakt. Dat was niet gebeurd, en daardoor bestond er geen hoofdelijke aansprakelijkheid. In de door u beschreven situatie kunt u de voordelen van de fiscale eenheid van de BTW benutten, maar – zonder beschikking – kunt u niet te maken krijgen met de hoofdelijke aansprakelijkheid. U bent niet verplicht om die beschikking aan te vragen. U heeft geen belang om de beschikking aan te vragen waarin het bestaan van de fiscale eenheid formeel wordt bevestigd. U kunt zich altijd – ook achteraf – beroepen op het bestaan van zo’n eenheid, mits er maar sprake was van een eenheid in financieel, organisatorisch en economisch opzicht.
32
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aanhoudend verlies in de BV, weg uit de BV? 22 december 2014 Is en blijft uw BV verliesgevend? Zijn de carryback mogelijkheden in de vennootschapsbelasting uitgeput? Ga dan eens na of u uw onderneming niet beter uit de BV kunt halen en die – geheel of gedeeltelijk – als eenmanszaak kunt voortzetten. Die overdracht zal meestal wel zonder fiscale afrekening kunnen plaatsvinden. Als u per 1 januari 2015 overgaat naar de eenmanszaak kunt u een verlies over 2015 verrekenen met uw inkomen (in box 1) over de voorgaande drie jaren, over uw salaris dat u als DGA – verplicht – uit uw BV hebt moeten opnemen.
33
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Parkeren met een bezoekersvergunning 18 december 2014 De automobilist die parkeerbelasting wil voldoen met een bezoekersvergunning – een kraskaart – van de persoon die hij wil gaan bezoeken, kan die vergunning eerst ophalen en daarna achter de voorruit van zijn auto plaatsen. De parkeerbelasting is dan tijdig voldaan. Van de automobilist kan niet verwacht worden dat hij de bezoekersvergunning in zijn auto heeft liggen en die direct bij het parkeren achter de voorruit plaatst. Ben Dover ging op bezoek bij zijn dochter in Zaanstad. Hij parkeerde zijn auto, belde aan en liep met haar naar binnen om haar bezoekersvergunning op te halen om daarmee de parkeerbelasting te voldoen. Hij kraste de dag en maand van de kraskaart, vulde het kenteken van zijn auto in, en liep terug naar zijn auto om de kaart achter de voorruit te plaatsen. Te laat: onder de ruitenwisser zat een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Schade € 58,50, € 2,50 parkeerbelasting en € 56 aan naheffingskosten. Ben ging nog wel in gesprek met de bekeurende parkeercontroleurs, maar dat was zinloos. Dover ging in beroep tegen de naheffingsaanslag bij Rechtbank Noord-Holland. Hij voerde aan dat hij onmiddellijk na het parkeren van zijn auto naar het huis van zijn dochter was gelopen om haar bezoekersvergunning – een kraskaart – te halen. Het invullen, krassen en teruglopen had maximaal drie tot vier minuten geduurd. Toen hij bij zijn auto kwam was de naheffingsaanslag al opgelegd. Rechtbank Noord-Holland vond het aannemelijk dat Dover geen tijd had verdaan en direct na het parkeren de kraskaart bij zijn dochter had opgehaald. De gemeente Zaanstad voerde aan dat van een parkerende automobilist verwacht mocht worden dat hij een kraskaart in zijn auto had liggen en die direct bij het parkeren achter de voorruit moest plaatsen. Dat ging zeker op voor belanghebbende omdat hij vaker bij zijn dochter op bezoek kwam. De Rechtbank wees dat verweer af: de parkeerverordening Zaanstad en de daarbij behorende toelichting kenden die verplichting niet. Dat belanghebbende regelmatig bij zijn dochter op bezoek ging deed daar niet aan af. De Rechtbank besliste dat belanghebbende de parkeerbelasting tijdig had voldaan: de naheffingsaanslag werd vernietigd. Commentaar Deze procedure maakt duidelijk dat gemeenten wel erg ver willen gaan om inkomsten – in casu parkeerbelasting – binnen te halen. Het standpunt dat bezoekers zelf maar een bezoekerspas in hun auto moeten hebben liggen, is te gek voor woorden. Gelukkig denkt de Rechtbank daar ook zo over.
34
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA: regel uw gebruikelijk loon voor 2015 22 december 2014 De gebruikelijkloon-regeling voor DGA’s gaat per 1 januari 2015 flink veranderen. Zie ook de special in dit nummer van BelastingBelangen: Het gebruikelijk loon van de DGA in 2015. DGA: vergeet u niet om op tijd een fiscaal aanvaardbare beloning voor 2015 te regelen? Uw adviseur is u daarbij graag van dienst.
35
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aansprakelijkstelling bij verkoop van aandelen 16 december 2014 De Belastingdienst / de ontvanger kan de verkoper van aandelen in een leeggehaalde BV – onder voorwaarden – aansprakelijk stellen voor de door die BV nog verschuldigde vennootschapsbelasting. Deze aansprakelijkheid is geregeld in de Invorderingswet. Een van de voorwaarden voor aansprakelijkstelling is de aandeelhouderstoets: de verkoper moet ‘al dan niet tezamen met zijn partner en bloedverwanten in de rechte lijn, direct of indirect, voor ten minste één derde gedeelte van het geplaatste aandelenkapitaal aandeelhouder in die BV zijn’. Hof Arnhem-Leeuwarden en Hof Amsterdam hebben recent beslist dat uit deze tekst van het betreffende wetsartikel duidelijk blijkt dat de wetgever de aansprakelijkstelling heeft willen beperken tot natuurlijke personen. Financiën denkt daar anders over, en heeft deze rechtsvraag voorgelegd aan de Hoge Raad. BV A had alle aandelen in dochtervennootschap BV B. Die BV verkocht in maart 2007 een pand en behaalde daarmee een boekwinst van bijna € 1 miljoen. Die boekwinst werd in een herinvesteringsreserve ondergebracht. BV A nam kort daarop € 743.048 in rekening-courant op bij BV B en hevelde zo de door BV B met de verkoop verkregen liquide middelen grotendeels naar haar over. Kort daarop, per 31 juli 2007, verkocht BV A haar aandelen in BV B aan BV C. Die BV voldeed de koopsom nagenoeg volledig door de schuld van BV A aan BV B – wegens de opnamen in rekening-courant – over te nemen. Op diezelfde 31 juli 2007 verkocht BV C een aantal panden aan de met haar gelieerde BV D, voor € 750.000. BV D verkocht die panden direct door aan BV B, de vennootschap met de herinvesteringsreserve, niet voor € 750.000, maar voor € 2,5 miljoen. Op de verkochte panden rustten meerdere hypotheekrechten, voor in totaal bijna € 3,4 miljoen, én twee executoriale beslagen van de Belastingdienst / de ontvanger voor bijna € 200.000. De hypotheekhouder verkocht in maart 2008 de panden executoriaal voor € 907.400. Voor BV B viel daarmee het doek. De inspecteur had de BV eerder een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting 2007 opgelegd, en de boekwinst van circa € 1 miljoen op de verkoop van het pand in de belastingheffing betrokken. Die aanslag bleef onbetaald, waarop de ontvanger BV A als verkopende aandeelhouder van BV B aansprakelijk stelde. BV A verzette zich daartegen, met succes. Hof Arnhem-Leeuwarden besliste dat uit de tekst van de Invorderingswet duidelijk bleek dat de wetgever de aansprakelijkheid had willen beperken tot natuurlijke personen. Als de wetgever de aansprakelijkheid ook had willen toepassen op rechtspersonen, had de wetgever een bepaling over verbonden lichamen moeten opnemen. Het Hof besliste voorts dat een aansprakelijkstelling van BV A, de belanghebbende, niet mogelijk was omdat het vermogen van BV B ten tijde van de verkoop van de aandelen ruim voldoende was om de op dat tijdstip verschuldigde vennootschapsbelasting te kunnen betalen. Dat vermogen was na de aandelenoverdracht sterk afgenomen, maar dat was niet door toedoen van belanghebbende gebeurd. BV A wist niet en kon niet weten dat de koper van de aandelen de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken. Commentaar Beide gerechtshoven wijzen de aansprakelijkstelling van een rechtspersoon af, met een beroep op de – volgens hen – duidelijke wettekst. De parlementaire behandeling van het betreffende wetsartikel laat wel enige ruimte voor een aansprakelijkstelling van rechtspersonen. De Hoge Raad moet in deze zaak de eindbeslissing geven. U houdt die van ons tegoed.
36
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pensioen in eigen beheer: wat minder of stoppen 22 december 2014 Bouwt u DGA al jarenlang pensioen in eigen beheer op? Overleg dan eens met uw adviseur of die pensioenopbouw nog wel fiscaal optimaal is. Of u niet beter kunt stoppen met een verdere pensioenopbouw. Als u dat nu beslist, kunt u – administratief eenvoudig – per 1 januari 2015 stoppen. Veel DGA’s hebben een ‘doorgeschoten’ pensioenopbouw, met pensioenrechten die hoger zijn dan fiscaal verstandig is. De aftrek van de pensioendotatie in de BV levert een belastingbesparing op van 20% of 25% vennootschapsbelasting – aannemende dat de BV nog winst maakt – en te zijner tijd moet over de pensioenuitkeringen 42% of 52% inkomstenbelasting worden betaald. Dat verschil tussen ‘besparen en betalen’ wordt wat draaglijker als er ook een besparing van de aanmerkelijkbelang-heffing wordt meegenomen. Maar die besparing treedt vaak niet op, ook al omdat er genoeg mogelijkheden zijn om die heffing uit te stellen en naar de volgende generatie door te schuiven. Bespreek het eens met uw adviseur.
37
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pand vóór renovatie met winst verkocht: belast resultaat 16 december 2014 Het kopen van een pand met de bedoeling om dat op te knappen, te gaan verhuren en daarna zo spoedig mogelijk met winst te verkopen is volgens Hof Den Bosch ‘in de regel een activiteit die normaal actief vermogensbeheer te boven gaat’. Het resultaat dat daarmee wordt behaald is belast in box 1, onder de bron ‘resultaat uit overige werkzaamheid’. Deze recente uitspraak van het Brabantse Hof vormt een duidelijke grensafbakening tussen regulier vermogensbeheer, belast in box 3, en het meer dan normaal actief vermogensbeheer, belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheid. Wil Helmes werd in 2007 door zijn makelaar geïnformeerd over een groot te koop staand rijksmonument. Dat pand stond al zes jaar te koop. Het bestond uit een benedenverdieping die als bedrijfsruimte was gebruikt, en drie bovenverdiepingen die (in maart 2005) juridisch gesplitst waren in twintig appartementen. Die appartementen stonden al geruime tijd leeg, het pand was toe aan een grote opknapbeurt. Wil Helmes zag wel mogelijkheden in het pand. Hij nam contact op met zijn goede vriend Fer Huizer, directeur enige aandeelhouder van BV X, over de mogelijkheden om het pand gezamenlijk aan te kopen. Helmes’ makelaar hoorde dat, en bracht nog vier geïnteresseerden aan: twee werknemers van een aannemersbedrijf met verstand van bouwzaken, en twee oud-werknemers van zijn makelaarskantoor. Deze zes mannen kwamen in oktober 2007 met de verkoper overeen om het pand te kopen voor € 1.750.000 k.k., ieder voor 1/6 gedeelte. In hun werkafspraken werd vastgelegd dat zij van plan waren om het pand te renoveren, te gaan verhuren en dat vervolgens te verkopen voor een hen conveniërende prijs. In november 2007 lieten de Zes een fraaie brochure maken met een artist impression van de appartementen na renovatie. De makelaar kon met die brochure op zoek naar huurders. Kort daarna, in december 2007 kwamen de Zes in contact met Frank Rijk, die het pand graag wilde kopen voor zijn onderneming, de verhuur van woonruimte aan long stayers. Rijk kocht het pand in januari 2008 van de Zes voor € 2.650.000. Dat leverde de Zes een voordeel op van in totaal € 756.129, per persoon € 126.021. De inspecteur rekende de € 126.021 tot het belastbaar inkomen van Wil Helmes in 2008, en wel als resultaat uit overige werkzaamheden. Helmes verzette zich daartegen, bij Rechtbank Breda en in beroep bij Hof Den Bosch. Zonder succes. Het Hof stelde vast dat de groep van Zes, en daarmee ook belanghebbende, bij de aankoop van het pand in oktober 2007 van plan was om het pand te renoveren, vervolgens te verhuren en daarna zo spoedig mogelijk met winst te verkopen. Een eerdere verkoop, nog voordat de renovatie had plaatsgevonden, was niet uitgesloten, als dat maar tot een gelijk resultaat zou leiden. Het Hof besliste dat het kopen, renoveren, verhuren en vervolgens zo spoedig mogelijk verkopen van een onroerende zaak in de regel een activiteit is die normaal, actief vermogensbeheer te boven gaat. Die activiteit moet dan ook in beginsel aangemerkt moet worden als een werkzaamheid in box 1. In de berechte casus was geen reden om een uitzondering op deze regel te maken: de inspecteur had het nettovoordeel van € 126.021 terecht belast als resultaat uit overige werkzaamheid.
38
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar Voor vastgoedbeleggers is dit een uitspraak om rekening mee te houden. Hof Den Bosch trekt de grens tussen box 1 en box 3 haarscherp: bij een vooropgezet plan om vastgoed te kopen, te renoveren, dat vervolgens te gaan verhuren en het daarna zo spoedig mogelijk met winst te verkopen is ‘in de regel sprake van meer dan normaal actief vermogensbeheer’. Een vastgoedbelegger kan dan nog proberen om aan te tonen dat er in zijn situatie reden is om een uitzondering op deze regel te maken, maar dat is verre van eenvoudig. Deze strenge uitspraak staat haaks op de voor vastgoedbeleggers vriendelijke uitspraak van Hof Den Haag van enkele jaren geleden: zie ook BelastingBelangen, december 2010: Pand kopen, opknappen, splitsen, verkopen: onbelaste winst.
39
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pensioenverevening uitsluiten 22 december 2014 De ondernemer die gaat scheiden moet zijn opgebouwde pensioenrechten verevenen met zijn ex-echtgenoot. Die verevening kan voor een ondernemer een forse financiële aderlating betekenen. De Wet Verevening Pensioenrechten verplicht hem om bij echtscheiding de ex-echtgenoot iets meer dan de helft van zijn pensioenkapitaal toe te delen: de ex heeft recht op de helft van de tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenrechten én het volledige partner-nabestaandenpensioen, ook over de vóórhuwelijkse periode. Voor DGA’s met pensioen in eigen beheer is zo’n verevening niet op te brengen: zij moeten met hun ex afrekenen op basis van de commerciële waarde van hun pensioenrechten, en die beloopt een veelvoud van wel twee tot drie keer de gepassiveerde, naar fiscale maatstaven berekende pensioenreserve. U kunt de verevening pensioenrechten uitsluiten in de huwelijkse voorwaarden. Overleg het eens met uw echtgenoot.
40
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
BZM: 61 naheffingen mét boete, in 3 maanden tijd 15 december 2014 Een transportbedrijf moet voor vrachtauto’s voor goederenvervoer met een toegestane maximummassa van 12.000 kilo of meer naast de motorrijtuigenbelasting (MRB) ook belasting zware motorrijtuigen (BZM) betalen. De BZM kan per dag, per week, per maand of per jaar worden betaald. Het vaste dagtarief is € 8. De BZM moet worden betaald vóórdat de vrachtwagen de snelweg op kan. Gebeurt dat niet, dan wordt de BZM nageheven, met een verzuimboete. Die boete is € 246 per naheffingsaanslag, ook al is de verschuldigde belasting slechts € 8 per aanslag. De belastingrechter vindt dat niet onredelijk, zelfs niet als er in drie maanden tijd 61 naheffingen plaatsvinden. De Belastingdienst constateerde bij controles in de maanden juli, augustus en september 2013 dat zes vrachtwagens van Transportbedrijf Kwik op verschillende dagen gebruik maakten van de autosnelweg zonder dat de daarvoor verschuldigde belasting zware motorrijtuigen (BZM) was betaald. De inspecteur legde 61 naheffingsaanslagen op, van € 8 per stuk, en bij elke naheffingsaanslag stelde hij de verzuimboete vast op € 246. Het transportbedrijf ging in beroep tegen die aanslagen. Kwik vond het opleggen van 61 verzuimboetes in drie maanden tijd, van € 246 per aanslag van € 8 nageheven belasting, in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Deze aanpak stond niet in een redelijke verhouding tot het door de wetgever beoogde doel van de BZM-wetgeving. Rechtbank Gelderland wees dat beroep af. De Rechtbank overwoog dat voor het opleggen van een verzuimboete geen opzet of grove schuld is vereist; de enkele constatering dat de verschuldigde belasting niet (tijdig) is betaald is voldoende. Dat is slechts anders bij afwezigheid van alle schuld, maar daarvan was in de berechte situatie geen sprake. Belanghebbende was als ervaren transporteur bekend met het systeem van heffing van de BZM, te meer omdat haar ook over 2011 en 2012 al meerdere naheffingsaanslagen met verzuimboeten waren opgelegd. Volgens de Rechtbank was het evenredigheidsbeginsel niet geschonden door de boete van € 246 per verzuim. De rechter vond de relatief hoge boete gerechtvaardigd om de nakoming van de BZM-verplichtingen af te dwingen, ook al omdat de wetgever de mogelijkheid bood om de BZM per dag voor een gering tarief af te rekenen. Belanghebbende deed nog een beroep op het interne beleid van de Belastingdienst om verzuimboeten te matigen ingeval er meer dan zes naheffingsaanslagen per kenteken zijn opgelegd. De Rechtbank wees ook dat af: belanghebbende kwam daar niet voor in aanmerking omdat haar in het recente verleden ook al naheffingsaanslagen BZM waren opgelegd. Commentaar Dit verzuim pakt duur uit: het transportbedrijf is € 15.006 aan boetes kwijt voor een BZM-heffing van € 488. De belastingrechter vind dat niet onredelijk omdat een transporteur de BZM-heffing voor een gering bedrag per dag kan afrekenen. U bent gewaarschuwd......
41
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Gouden handdruk-BV: laatste ronde voor 20% korting 22 december 2014 Heeft u een gouden handdruk-BV, een BV waarin u jaren geleden uw ontslaguitkering hebt geparkeerd om de directe belastingheffing daarover te vermijden? U kunt die BV dit jaar met 20% korting leegschudden. Als u het volledige stamrecht afkoopt, wordt de uitkering voor 80% in de belastingheffing betrokken én de heffing van revisierente blijft achterwege. Het maakt niet uit of het stamrecht is ondergebracht in een stamrecht-BV, bij een bank, een beleggingsinstelling of een verzekeraar. Vraag uw adviseur of afkoop van het stamrecht in uw situatie zinvol is en nog snel voor het jaareinde geregeld moet worden. Voor meer informatie zie ook BelastingBelangen, juni 2014: Gouden handdruk-BV: 20% korting pakken of niet?
42
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Erfenis: affectieve relatie belet werknemersvrijstelling 15 december 2014 De erfbelasting kent een vrijstelling voor het erfdeel dat een werknemer van zijn werkgever krijgt ‘voor zover het verkregene kan worden beschouwd als de voldoening aan een ter zake van de verrichte arbeid bestaande natuurlijke verbintenis’. Anders gezegd: als de erflater de werknemer met dat erfdeel alsnog adequaat wil belonen voor diens trouwe dienst. De (ex-) werknemer moet dan wel aannemelijk maken dat de erfstelling is ingegeven door de vroegere dienstbetrekking. En dat is niet eenvoudig, zo blijkt uit een recente uitspraak van Hof Den Bosch. Mette Bus had jarenlang gewerkt in de chocolaterie van mevrouw Connie Vroegop. Zij was als 15-jarig meisje in die zaak gaan werken, voor een gulden per uur. Later werd haar loon iets meer; zij had geen recht op pensioen. Mette Bus bleef in de chocolaterie werken tot die in 1980 – wegens aanhoudende verliezen – werd gesloten. Daarna bleef het contact tussen Mette en mevrouw Vroegop bestaan. Zij ging regelmatig bij haar op bezoek, zorgde voor haar huisdieren tijdens vakanties, en deed af en toe de boodschappen toen mevrouw Vroegop minder ter been werd. Connie Vroegop overleed op 27 juni 2010. In haar testament had zij Mette Bus als erfgenaam, voor 1/8 deel van haar nalatenschap, aangewezen. Zij had die erfstelling nadrukkelijk gekoppeld aan de vroegere dienstbetrekking van Mette Bus, en in haar testament vermeld “de erfstelling ten behoeve van mevrouw Mette Bus is mede door mij gemaakt en ingegeven ter voldoening aan een dringende verplichting uit hoofde van moraal en fatsoen jegens haar, aangezien zij meer dan vijftien jaren trouwe dienst heeft betoond jegens mij en wijlen mijn echtgenoot tegen een – mijns inziens – te laag salaris en zij mij en wijlen mijn echtgenoot nadien geheel belangeloos in onze levensjaren heeft verzorgd en bijgestaan, welke verplichting ik hierbij uitdrukkelijk erken, zodat bij de berekening van de successierechten hiermede rekening dient te worden gehouden." Mette Bus deed voor de heffing van erfbelasting een beroep op de werknemersvrijstelling. De inspecteur verleende die vrijstelling niet, en Rechtbank Oost-Brabant en in beroep Hof Den Bosch waren het daar mee eens. Het Hof besliste dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat haar erfdeel beschouwd kon worden als de voldoening aan een natuurlijke verbintenis die op de erflaatster rustte ter zake van de vroegere door haar verrichte arbeid. Haar loon bij indiensttreding bij erflaatster was – naar de toentertijd geldende normen – meer dan marktconform, en zij had onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om aannemelijk te maken dat haar salaris nadien was achtergebleven. Het Hof motiveerde de afwijzing ook met de vaststelling dat erflaatster pas bij het opmaken van haar testament in 2008 – 28 jaar na het einde van de dienstbetrekking – iets voor haar vroegere werkneemster had willen doen. In alle voorgaande jaren had zij nooit enige toezegging voor een ‘beloning achteraf’ aan belanghebbende gedaan. Het Hof besliste dat de erfstelling ingegeven was door andere motieven dan de vroegere dienstbetrekking, en dat die was terug te voeren op een affectieve relatie die erflaatster met belanghebbende had gehad. Daarbij vond het Hof het van belang dat belanghebbende eenzelfde erfdeel had verkregen als de andere zeven erfgenamen-kinderen.
43
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar De werknemersvrijstelling in de erfbelasting is slechts van toepassing als de werkgever/erflater een dringende verplichting van moraal en fatsoen ervaart jegens zijn oud-werknemer, en die verplichting alsnog nakomt door de ex-werknemer als erfgenaam aan te wijzen. Om de ex-werknemer alsnog te belonen voor vele jaren trouwe dienst. De bewijslast dat sprake is van zo’n – rechtens niet afdwingbare – natuurlijke verbintenis rust op de erfgenaam, de ex-werknemer. Deze uitspraak maakt duidelijk dat de erkenning van zo’n natuurlijke verbintenis door de erflater in diens testament niet toereikend is. Zeker niet als dat pas 28 jaar na het einde van de dienstbetrekking gebeurd.
44
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Partneralimentatie ‘over de grens’ 23 december 2014 Partneralimentatie is in Nederland aftrekbaar, ook als de ex-echtgenoot inmiddels in het buitenland woont. En die ex-echtgenoot is in het buitenland over de ontvangen alimentatie-uitkeringen vaak geen belasting verschuldigd. Diezelfde ongelijke behandeling geldt ook voor een afkoopsom van alimentatie-uitkeringen. Deze combinatie maakt een profijtelijke opzet van partneralimentatie ‘over de grens’ mogelijk: een aftrekpost in Nederland, en een belastingvrije uitkering in het buitenland. Voor de goede orde: onze wetgeving verbiedt niet dat u voor de tweede keer met dezelfde persoon in de huwelijksboot stapt.....
45
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aangifte IB 2014: een maand extra de tijd 15 december 2014 De Belastingdienst geeft volgend jaar een maand extra de tijd voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting. De fatale datum voor de aangifte IB 2014 is niet 1 april, maar 1 mei 2015. Door die maand extra kunnen meer belastingplichtigen gebruik maken van de VIA, de vooraf ingevulde aangifte. De VIA 2014 is door omstandigheden pas op 1 maart 2015 beschikbaar. De Belastingdienst gaat het gebruik stimuleren van de app – voor de iPad en Androidtablets – waarmee de aangifte kan worden ingediend. De Belastingdienst zal de termijn voor indiening van de aangifte Inkomstenbelasting 2014 met één maand verlengen om meer belastingplichtigen in staat te stellen gebruik te maken van de VIA, de vooraf ingevulde aangifte. De VIA IB 2014 zal door omstandigheden pas op 1 maart 2015 beschikbaar zijn. Bij de vooraf ingevulde aangifte heeft de Belastingdienst een groot gedeelte van de vragen op het aangiftebiljet al voor u ingevuld. Dat maakt het doen van aangifte een stuk eenvoudiger: u hoeft de aangifte alleen nog maar te controleren. Voor een overzicht van de gegevens die de Belastingdienst vooraf op uw aangiftebiljet inkomstenbelasting invult zie: Om welke gegevens gaat het? De Belastingdienst wil graag dat meer burgers gebruik gaan maken van de aangifte-app om hun aangifte Inkomstenbelasting in te dienen. 80.000 mensen hebben die app gedownload, maar slechts 26.000 belastingplichtigen hebben de app gebruikt om daarmee hun aangifte Inkomstenbelasting 2013 te doen. Dit bescheiden aantal komt waarschijnlijk doordat de app alleen voor eenvoudige aangiften kan worden gebruikt; bij een eigen woning of aftrekposten kan de app niet worden benut. Voor de aangifte over 2014 zal dat verbeterd worden. Commentaar De VIA, de vooraf ingevulde aangifte, is een service van de Belastingdienst om het doen van aangifte te vereenvoudigen en het aangifteproces te versnellen. Die doelstelling vergt voor de aangifte Inkomstenbelasting 2014 een maand extra tijd.
46
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Claim een schadevergoeding bij de Belastingdienst 23 december 2014 Het belastingrecht kent sinds 1 juli 2013 de mogelijkheid om een schadevergoeding bij de Belastingdienst te claimen als u schade hebt geleden door een onrechtmatig besluit van de inspecteur. De Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten geldt voorlopig nog alleen voor de vennootschapsbelasting; het is de bedoeling dat die regeling per 1 juli 2016 voor alle beslissingen van de Belastingdienst gaat gelden. Als de inspecteur bij bezwaar terug moet komen op zijn eerdere correctie op de aangifte vennootschapsbelasting kan er al sprake zijn van een onrechtmatig besluit. Voor een aansprakelijkstelling is niet vereist dat de inspecteur ’schuld’ kan worden verweten voor die verkeerde beslissing; het gaat om een risicoaansprakelijkheid. De schade kan bestaan uit rente, adviseurs- en proceskosten (voor zover die niet anderszins vergoed worden). En uit immateriële schade, bijvoorbeeld als een besluit met grote vertraging is genomen en daardoor spanning en frustratie is ontstaan. Het verzoek tot schadevergoeding moet worden ingediend bij de inspecteur die het aangevallen besluit heeft genomen. Acht weken daarna kan bij de rechter een zelfstandige verzoekschriftprocedure worden opgestart. Tijdens een beroepsprocedure kan het verzoek ook rechtstreeks bij de rechter worden ingediend. Het verzoek moet ingediend worden binnen vijf jaar nadat de vernietigde of verminderde aanslag of beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.
47
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Van blauwe envelop naar MijnOverheid.nl 15 december 2014 De bekende blauwe envelop van de Belastingdienst heeft zijn langste tijd gehad. De Belastingdienst verstuurt jaarlijks zo’n 11 miljoen blauwe enveloppen, en staatssecretaris Wiebes wil dat aantal drastisch verminderen. Belastingplichtigen kunnen digitaal met de Belastingdienst gaan communiceren door een account – een berichtenbox – te activeren op MijnOverheid.nl. Daar worden zij op geattendeerd, vanaf begin november, met een tekstkader op de blauwe envelop. De digitale correspondentie met de Belastingdienst betreft met name de aangifte inkomstenbelasting en berichten inzake toeslagen. De Belastingdienst wil graag veel meer digitaal gaan communiceren met belastingplichtigen. Digitale correspondentie is meer kostenefficiënt, én steeds meer Nederlanders geven er de voorkeur aan om hun zaken met de Belastingdienst digitaal af te werken. Dat blijkt nadrukkelijk bij de aangiftepraktijk. Jaarlijks worden er zo’n 10 miljoen aangiften gedaan, en daarvan wordt 96% digitaal gedaan en nog slechts 4% op papier. De Belastingdienst streeft op termijn naar een volledig digitale correspondentie, voor berichten van én naar burgers en bedrijven. Dat sluit aan bij de ambitie in het regeerakkoord dat burgers in 2017 al hun zaken met de overheid digitaal moeten kunnen afhandelen. De overheid bouwt daarnaast aan een vangnet voor burgers die niet in staat zijn om hun zaken zelf digitaal af te handelen. De overschakeling naar digitale correspondentie gaat stapsgewijs. Wanneer de communicatie uitsluitend digitaal zal plaatsvinden is nog niet te bepalen. Dat is mede afhankelijk van de verdere ontwikkeling van de digitale infrastructuur bij de Belastingdienst. Een volledige digitale communicatie tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen vergt een aanpassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Deze wetswijziging staat voor komend jaar op de planning. De Belastingdienst is eind 2013 begonnen met het digitaal verzenden van berichten (over toeslagen) naar de account van burgers op MijnOverheid; deze informatie wordt ook nog per papieren post verzonden. Vanaf begin november wijst de Belastingdienst belastingplichtigen op de mogelijkheid om digitaal te gaan communiceren, door middel van een tekstkader op de blauwe envelop met daarin berichten voor de inkomstenbelasting, toeslagen en de motorrijtuigenbelasting. Voor meer informatie: Post digitaal ontvangen in de Berichtenbox op MijnOverheid. Commentaar De bekende blauwe envelop van de Belastingdienst bestaat volgend jaar precies honderd jaar. Dat lijkt een mooie gelegenheid om die envelop tot museumstuk te verheffen. Vergeet u niet om uw laatste blauwe envelop te bewaren en uw digitale berichtenbox op tijd te activeren?
48
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV