BelastingBelangen Augustus 2014 Sparen, sparen, kapitaal vergaren? Die oproep – wie kent hem niet – is niet aan dovemansoren gericht: Nederlanders sparen meer dan ooit. De Nederlandse Bank liet eind juli weten dat Nederlanders een recordbedrag van zo'n 335 miljard euro op spaarrekeningen hebben staan. Bijna € 45.000 per huishouden. Om slapend rijk te worden? Dat niet, want het spaargeld levert weinig tot niets op. Het Grote Nederlandse Spaaronderzoek van LeasePlan Bank – onder ruim 1.000 Nederlanders tussen de 25 en 65 jaar – wijst uit dat alle spaarders tezamen jaarlijks zo’n anderhalf miljard euro aan spaarrente laten liggen. Anderhalf miljard! De reden: mensen sparen onnadenkend, en laten het spaargeld 'slapen' op een betaalrekening die geen rente geeft. Of het staat op een spaarrekening met een rente van niks. Voor nijvere spaarders valt hier flink te verdienen: wel € 200 tot € 300 per huishouden per jaar. Bijna twee derde van de sparende Nederlanders uit het Grote Nederlandse Spaaronderzoek heeft geen idee hoe hoog de rente op hun spaarrekening is. Ze typeren zichzelf als 'slapende spaarder', ze zijn niet op zoek naar een hogere rente, en wisselen zelden of nooit van spaarbank. Als dat al gebeurt, moet de rente toch zeker een half procent hoger zijn. Anders is het de moeite niet.
Een ander opmerkelijk punt uit het onderzoek: mannen sparen meer dan vrouwen, en zijn ook ambitieuzere spaarders dan vrouwen. Zij hebben meerdere spaarrekeningen, en – gemiddeld – een hoger spaartegoed. Zo’n 25% van de mannen uit het Grote Nederlandse Spaaronderzoek heeft € 15.000 of meer op een spaarrekening staan, bij vrouwen is dat maar 12%.
Ook fiscaal wordt er onnadenkend gespaard. Een rente van 1,5% op een spaarrekening wordt in box 3 wegbelast met de vermogensrendementsheffing van 1,2%. Dat levert een belastingdruk op van maar liefst 80%. De belastingheffing is voor deze spaarders ‘ontaard in onteigening’. De Bond voor Belastingbetalers vindt dat ook en heeft bij de rechter aangekaart of die hoge heffing niet in strijd is met het eigendomsrecht als bedoeld in het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens.
BelastingBelangen helpt ondernemers aan fiscaal voordeel, in de zaak én in privé, om kapitaal te vergaren. Dit nummer van BelastingBelangen zal u daar zeker weer van overtuigen.
Ik wens u veel leesplezier en fiscaal voordeel.
Hans Zwagemaker, hoofdredacteur
Inhoudsopgave Nieuws Werkkostenregeling: verplicht invoeren per 2015 ............................................................................... 01 Russische boycot: fiscaal soelaas ...................................................................................................... 03 Schenkingsvrijstelling eigen woning niet verlengd ............................................................................... 06 Betalingsonmacht: de correcte definitie ............................................................................................. 07 Eenpersoons-BV: lagere boete voor aangifteverzuim ........................................................................... 09 De winstbox komt er niet ................................................................................................................ 10 Onzakelijke lening en TBS-verlies ..................................................................................................... 13 Voorwaartse verliesverrekening VPB: 6 of 9 jaar ................................................................................. 14 Parkeergegevens: controlemiddel voor de fiscus ................................................................................. 16 Personeelslening eigen woning: aanpassing gepland ........................................................................... 17 Herziening BTW: per boekjaar, niet tijdsevenredig .............................................................................. 38 VAR voor 2014 loopt door in 2015 .................................................................................................... 39 Hypotheekrente op geërfde en te koop staande woning niet aftrekbaar .................................................. 41 Middeling: ook in het jaar van overlijden ........................................................................................... 42 Leaseauto’s zonder bijtelling voor privégebruik ................................................................................... 44 Nieuwe BTW-regels voor telecom-, omroep- en elektronische diensten .................................................. 45 Opzettelijk onjuiste BV-aangiften: bestuurder aansprakelijk ................................................................. 47 Aanpassing auto: minder CO2-uitstoot, lagere bijtelling ....................................................................... 48 DGA: geen MKB-winstvrijstelling, geen discriminatie ........................................................................... 50 Initiatiefwetsvoorstel: beperkte huwelijksgemeenschap ....................................................................... 52
Tips 6% BTW op onderhoud woningen: verlengd tot 1 juli 2015 .................................................................. 05 Hulpmiddelen tegen stress en werkdruk ............................................................................................ 08 DGA: beleg met een renteloze lening van de BV ................................................................................. 12 Belastingadviseur: let op uw zaak ..................................................................................................... 15 Vraag wettelijke rente over belastingrente ......................................................................................... 19 Bedrijfscontinuïteit gaat vóór bij betalingsonmacht ............................................................................. 22 Geen aftrek zonder bijtelling ............................................................................................................ 25 Financiën: controle op BTW-teruggave verscherpt ............................................................................... 31 Stel een social media protocol op voor uw bedrijf ................................................................................ 34 Buitenlandse BTW: terugvorderen vóór 30 september ......................................................................... 37 Stel de continuïteit van uw onderneming veilig ................................................................................... 40 Check uw spaarrekening in box 3 ..................................................................................................... 43 Pas op met een BTW-nihilaangifte .................................................................................................... 46 Pak de subsidie voor praktijkleren .................................................................................................... 49 Habe-nichts, habe-wenig: een lagere ontslaguitkering ......................................................................... 51 Een pleitbaar standpunt: geen boete ................................................................................................. 54
Vragen Kan de inspecteur altijd navorderen? ................................................................................................ 20 Trainingspakken met bedrijfslogo: werkkleding? ................................................................................. 21 Schade tijdens het werk: te verhalen op personeel? ............................................................................ 23 Winstcorrectie op vastgoed: HIR van toepassing? ............................................................................... 24 Naar Oostenrijk: zakenreis of vakantierit? ......................................................................................... 30 Flex-BV: minder tijd om jaarrekening te deponeren? ........................................................................... 32 Vrijval oudedagsreserve door omzetdaling? ........................................................................................ 33 Tijdstip verkoop AB-aandelen = einde TBS-regeling? ........................................................................... 35 Niet doorgaan verkoop deelneming: vergoeding vrijgesteld? ................................................................ 36
Special Nederbelgen en Nederduitsers: naar een nieuwe fiscale positie ............................................................. 26
Werkkostenregeling: verplicht invoeren per 2015 08 juli 2014 Staatssecretaris Wiebes van Financiën wil de werkkostenregeling per 1 januari 2015 voor alle werkgevers verplicht stellen; een verlenging van het huidige keuzeregime vindt hij onwenselijk. Wiebes stelt voor om de werkkostenregeling op diverse punten te vereenvoudigen, en het noodzakelijkheidscriterium op beperkte schaal, voor enkele vergoedingen en verstrekkingen, in te voeren. Om deze maatregelen budgetneutraal door te kunnen voeren gaat de vrije ruimte omlaag van 1,5% naar 1,2% van de fiscale loonsom. Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft de Tweede Kamer pal voor het zomerreces geïnformeerd over de verdere uitwerking van de werkkostenregeling (WKR). De staatssecretaris wil dat de WKR per 1 januari 2015 voor alle werkgevers van toepassing wordt; het keuzeregime komt te vervallen. Verder stelt hij vijf maatregelen voor om de WKR te vereenvoudigen, om zo de administratieve lasten voor werkgevers terug te dringen en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst te verbeteren. Het gaat om de volgende aanpassingen: 1. Beperkte introductie van het noodzakelijkheidscriterium Het noodzakelijkheidscriterium houdt – kort gezegd – in dat wanneer een werkgever het in het kader van de bedrijfsvoering noodzakelijk vindt om een bepaalde vergoeding of verstrekking aan zijn medewerkers te geven, hij dat kan doen zonder fiscaal rekening te moeten houden met het privévoordeel van de werknemers. Financiën wil dit noodzakelijkheidscriterium beperkt invoeren: voor gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur. Door deze tegemoetkoming vervalt het verschil in fiscale behandeling tussen computers en de grotere tablets met een diameter van meer dan 7 inch (≥ 90% zakelijk gebruik), en kleinere tablets, smartphones en mobiele telefoons (≥ 10% zakelijk gebruik). Voor de zakelijke iPad is niet langer een ≥ 90% zakelijk gebruik vereist: als een werknemer een iPad nodig heeft om zijn werk te doen, kan de werkgever die verstrekken zonder dat het privévoordeel van de werknemer bij de iPad in de belastingheffing wordt betrokken. 2. Jaarlijkse afrekensystematiek De ‘nieuwe’ WKR krijgt een jaarlijkse afrekensystematiek: een werkgever hoeft nog maar één keer per jaar vast te stellen wat zijn verschuldigde belasting is in het kader van de werkkostenregeling. Het vervallen van de toets per aangiftetijdvak of de vrije ruimte is overschreden levert werkgevers een vermindering van administratieve lasten op. 3. Concernregeling De WKR krijgt een concernregeling: de moedermaatschappij kan de WKR toepassen samen met de dochtermaatschappij(en) waarin zij een belang heeft van 95% of meer. Door die aanpak ontstaat een gezamenlijke vrije ruimte, over de fiscale loonsom van alle (aangewezen) concernmaatschappijen. Er hoeft dan niet langer een splitsing te worden gemaakt tussen vergoedingen en verstrekkingen die ten goede komen aan werknemers van de afzonderlijke vennootschappen.
1
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
4. Vrijstelling voor branche-eigen producten De regeling voor personeelskorting op branche-eigen producten uit de overgangsregeling blijft bestaan en wordt omgezet in een gerichte vrijstelling. Deze aanpassing is met name van belang voor de detailhandel, voor werkgevers met relatief veel deeltijdwerkers met een lagere loonsom. 5. Het verschil tussen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen vervalt Deze aanpassing ziet met name op verstrekkingen en terbeschikkingstellingen van voorzieningen op de werkplek. Onder de WKR geldt voor veel van die voorzieningen een nihil- of lage waardering. Gebleken is dat veel werkgevers voor dergelijke voorzieningen toch liever een vergoeding in geld willen geven aan de werknemers. Om daaraan tegemoet te komen wordt een nieuwe vrijstelling ingevoerd voor een aantal werkplek gerelateerde voorzieningen waarvoor onder de huidige WKR een nihilwaardering geldt. Ook voor de BTW stelt Financiën een versoepeling voor. Een werkgever die zijn werknemers een uitkering of verstrekking ten laste van de vrije ruimte toekent, moet daarvoor de kosten inclusief BTW inboeken. Een werkgever kan daarbij met de inspecteur afspreken dat hij de gemiddelde BTW-druk over de verschillende voorzieningen uit de vrije ruimte in aanmerking neemt. Die opzet leidt tot minder administratieve lasten. Om alle bovenstaande maatregelen budgettair neutraal te kunnen doorvoeren zal de vrije ruimte moeten worden verlaagd van 1,5 naar 1,2% van de fiscale loonsom. Financiën zal de voorstellen meenemen in het Belastingplan 2015 dat op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. De aanpassingen kunnen per 1 januari 2015 ingaan. Commentaar De voorgestelde aanpassingen zijn voor stuk een verbetering – een vereenvoudiging – van de werkkostenregeling. De verplichte invoering per 1 januari 2015 betekent voor veel werkgevers werk aan de winkel: zij moeten de arbeidsvoorwaarden van het personeel snel gaan beoordelen en bekijken welke vergoedingen en verstrekkingen gehandhaafd kunnen blijven onder de gerichte vrijstellingen en intermediaire kosten, en welke vrije ruimte beschikbaar is voor ‘leuke dingen voor het personeel’. Zie bijvoorbeeld BelastingBelangen, november 2013: De vrije ruimte in de WKR: een feest, en Een belastingvrije bonus onder de WKR.
2
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Russische boycot: fiscaal soelaas 25 augustus 2014 De boycot van landbouwproducten naar Rusland treft het Nederlandse bedrijfsleven harder dan verwacht. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldt risico’s voor duizenden banen. Voor boeren en tuinders, maar ook bij transporteurs, groothandelsbedrijven, accountantskantoren en uitzendbureaus die in deze sectoren actief zijn. De minister van Economische Zaken heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de Europese en Nederlandse maatregelen om de schade tengevolge van die boycot te beperken of te compenseren. Dit betreft ook enkele fiscale tegemoetkomingen. Bedrijven die getroffen worden door de boycot van landbouwproducten naar Rusland kunnen gebruik maken van enkele bestaande belastingfaciliteiten om hun liquiditeitspositie op peil te houden. De volgende instrumenten zijn daarvoor beschikbaar: - Vermindering van voorlopige aanslagen Ondernemers kunnen de Belastingdienst verzoeken om de voorlopige aanslag over 2014 te verminderen. Als die aanslag gebaseerd is op de eerder geraamde inkomsten zonder rekening te houden met een winstval door de boycot kan dat een belastingteruggave opleveren. - Versoepeld beleid voor uitstel van betaling De Russische boycot wordt door de Belastingdienst aangemerkt als een ‘externe oorzaak’ en daardoor kunnen ‘in de kern gezonde en levensvatbare bedrijven’ eerder uitstel van betaling van belastingaanslagen kunnen krijgen. De Belastingdienst zal coulant omgaan met verzoeken om uitstel van betaling. Bij kortlopend uitstel van betaling kan eenvoudig, op telefonisch verzoek, voor vier maanden uitstel van betaling worden verkregen voor belastingschulden tot maximaal € 20.000. Voorwaarde hierbij is wel dat er géén dwangbevelen aan de ondernemer / de BV zijn uitgereikt, géén vergrijpboetes zijn opgelegd en de onderneming aan zijn aangifteverplichtingen heeft voldaan. Als het kortlopend uitstel van uitstel wordt verleend, komt de onderneming niet meer in aanmerking voor enig ander uitstel van betaling. De onderneming kan ook vragen om bijzonder uitstel van betaling. Daarbij gaat het om een uitstel van meer dan 12 maanden. Bij deze regeling beoordeelt de ontvanger of het bedrijf levensvatbaar is. Dat doet hij mede aan de hand van een (verplichte) verklaring van een derdedeskundige dat de betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn, de onderneming bedrijfseconomisch gezond is, én dat het plan tot aflossing van belastingschulden reëel is. Zie ook BelastingBelangen, april 2014: Fiscus verleent ondernemers voor € 1,65 miljard uitstel van betaling. - Dien tijdig een – voorlopige – aangifte VPB over 2013 in Ondernemers met een BV die in 2013 nog winstgevend waren, maar die nu met liquiditeitsproblemen worden geconfronteerd, zullen geneigd zijn om hun aangifte vennootschapsbelasting over 2013 uit te stellen, om de belastingheffing over de winst uit te stellen. Maar dat uitstel kost wel 8,25% aan belastingrente. Zie ook BelastingBelangen, februari 2014: Zorg vóór 1 april voor correcte VA VPB 2013. Ondernemers met een 3
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
liquiditeitstekort doen er verstandig aan om toch tijdig aangifte te doen en vervolgens met de Belastingdienst afspraken te maken over uitstel van betaling. Er wordt dan een lagere (invorderings-)rente van 4% in rekening gebracht. - Verlaging van het salaris van de directeur-grootaandeelhouder Als de continuïteit van de onderneming in de BV dat vergt, kan de directeur-grootaandeelhouder zijn salaris uit de BV – tijdelijk – omlaag brengen. De BV bespaart op de bedrijfskosten, en de vermindering van de af te dragen loonbelasting tot een betere liquiditeitspositie. Aan te bevelen is om het lagere DGA-salaris af te stemmen met de bevoegde inspecteur. De Belastingdienst stelt aan een goedkeuring doorgaans de voorwaarde dat de DGA de salarisvermindering niet op andere wijze – door middel van een opname in rekening courant of door dividend – uit de BV naar privé haalt. Commentaar Ondernemers die getroffen worden door de Rusland boycot zullen dit fiscaal soelaas als een schrale troost ervaren. Maar voorlopig moeten zij het hier mee doen. Bent u bestuurder van een BV die getroffen is door de Ruslandboycot? Kan de BV de verschuldigde loon- en/of omzetbelasting niet tijdig betalen? Vergeet dan niet om tijdig de betalingsonmacht – binnen twee weken nadat de belasting uiterlijk betaald had moeten zijn – bij de ontvanger te melden. U voorkomt dan een persoonlijke aansprakelijkstelling.
4
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
6% BTW op onderhoud woningen: verlengd tot 1 juli 2015 30 augustus 2014 Het Kabinet Rutte II heeft het verlaagde BTW tarief op het onderhoud aan woningen weer verlengd, en wel tot 1 juli 2015. Het verlaagde BTW-tarief ziet uitsluitend op arbeidskosten, niet op materiaalkosten, voor prestaties aan woningen die meer dan twee jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen. Een woning in de zin van deze BTW-regeling is een onroerende zaak die bestemd is voor permanente bewoning. Voor een nadere toelichting op dit verlaagde BTW-tarief zie BelastingBelangen, februari 2013: 6% BTW op verbouwingen en renovaties, april 2013: Verlaagd BTW-tarief: wat is een bestaande woning?, juni 2013: Tijdelijk 6% BTW-tarief ook voor apparatuur- en voorrijkosten, en november 2013: BTW op onderhoud woningen: verlengd tot eind 2014.
5
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Schenkingsvrijstelling eigen woning niet verlengd 25 augustus 2014 De schenkingsvrijstelling van € 100.000 voor een eigen woning wordt niet verlengd. Minister Dijsselbloem van Financiën heeft afwijzend gereageerd op het pleidooi van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM), MKB Nederland en VNO-NCW om die regeling te verlengen omdat die zo’n positief effect heeft op de woningmarkt. De minister benadrukt dat de verruimde vrijstelling een tijdelijke maatregel is, om een kickstart te geven aan het herstel van de woningmarkt. De regeling “doet precies waarvoor die bedoeld was. Iedereen die dat wil kan er nog tot eind dit jaar gebruik van maken, maar daarna is het echt voorbij”. De schenkingsvrijstelling voor de eigen woning van € 100.000 is per 1 oktober 2013 ingevoerd als een tijdelijke maatregel om het herstel op de woningmarkt te bevorderen. De vrijstelling is eenvoudig van opzet, er geldt maar één voorwaarde: de begiftigde moet het geschonken bedrag (tot maximaal € 100.000) gebruiken voor de koop, verbouwing of onderhoud van een eigen woning, ofwel om de eigenwoningschuld of restschuld (deels) af te lossen. Andere voorwaarden zijn er niet: iedereen kan iedereen € 100.000 belastingvrij schenken, mits de verkrijger dat geld maar voor de eigen woning gebruikt. De vrijstelling is tijdelijk en geldt tot 1 januari 2015. Voor een verdere toelichting op de schenkingsvrijstelling zie BelastingBelangen, december 2013: Schenk € 100.000 belastingvrij aan...... wie u maar wil. De schenkingsvrijstelling voor de eigen woning is een groot succes. In de eerste zes maanden van dit jaar is er ruim 50.000 keer gebruik van gemaakt, waar Financiën op slechts 20.000 had gerekend. Daarmee heeft de regeling negatieve gevolgen voor de rijksbegroting: de schatkist is enkele honderden miljoenen meer aan belastinginkomsten misgelopen dan waarmee gerekend was. De NVM, MKB Nederland en VNO-NCW hebben een verlenging van de regeling voorgesteld om het positieve effect op de woningmarkt te continueren. Maar daar voelt Financiën niets voor. De vrijstelling is als een tijdelijke maatregel ingezet om een extra impuls te geven. Nu de woningmarkt herstelt is er geen reden om die markt kunstmatig te blijven subsidiëren. Commentaar Dat is duidelijke taal: als u gebruik wilt maken van de schenkingsvrijstelling van € 100.000 moet u dat vóór het einde van dit jaar doen. Een verlenging van de vrijstelling komt wellicht nog aan de orde bij de begrotingsonderhandelingen voor 2015 tussen het kabinet en de sympathiserende oppositiepartijen D66, ChristenUnie en SGP, maar de kans dat de vrijstelling doorloopt tot in 2015 is minimaal.
6
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Betalingsonmacht: de correcte definitie 26 augustus 2014 Als een BV de loonheffing en BTW (en de pensioenpremies) niet op tijd kan afdragen, moet de bestuurder van de BV die betalingsonmacht tijdig melden bij de Belastingdienst (het pensioenfonds). Zo’n melding is tijdig – in de afdrachtfase – als die wordt gedaan binnen twee weken na het tijdstip waarop de verschuldigde belasting betaald had moeten zijn. Als de bestuurder de melding van betalingsonmacht niet (tijdig) heeft gedaan, kan hij aansprakelijk gesteld worden om de onbetaald gebleven belastingen en premies alsnog te voldoen. De bestuurder moet de betalingsonmacht altijd melden, ongeacht de reden waarom de BV niet op tijd kan betalen. BV X was bestuurder van BV Y, een taxibedrijf. BV Y ging failliet en daardoor bleef een naheffingsaanslag loonheffing van € 158.414 onbetaald. De ontvanger stelde BV X als bestuurder van BV Y aansprakelijk voor deze aanslag. BV X had geen melding van betalingsonmacht van BV Y gedaan, en daardoor werd vermoed dat het niet-betalen van de belasting aan bestuurder BV X was te wijten. BV X verzette zich tegen de aansprakelijkstelling, en stelde dat een melding van betalingsonmacht in de gegeven situatie niet nodig was. De ontvanger had de BV aansprakelijk gesteld bij beschikking van 23 april 2013. BV Y had medio 2013 nog een flink bedrag aan vorderingen uitstaan, en zij kon er realiter van uitgaan dat nog een flink deel van die vorderingen binnen zou komen, en dat zij met dat geld de naheffingsaanslag zou kunnen voldoen. Pas later in 2013 was gebleken dat de vorderingen definitief oninbaar waren, waarna de BV in januari 2014 failliet was verklaard. De ontvanger verwierp die stelling en zette de aansprakelijkstelling door. In de daaropvolgende procedure stelde Rechtbank Den Haag de ontvanger in het gelijk. De Rechtbank besliste dat van betalingsonmacht niet pas sprake is als definitief vaststaat dat de BV de verschuldigde belasting nooit meer kan voldoen, maar ook bij tijdelijke betalingsmoeilijkheden, als de BV in redelijkheid nog kan verwachten dat zij in de nabije toekomst alsnog aan haar verplichtingen kan voldoen. BV X had als bestuurder van BV Y de betalingsonmacht niet op tijd gemeld, en dus trad het wettelijk vermoeden in dat het niet-betalen van de belasting aan bestuurder BV X te wijten was. De BV probeerde de aansprakelijkheid nog te weerleggen met het verweer dat haar directeur Jack Pot door een auto-ongeval niet in staat was geweest om de zaken binnen BV X naar behoren te regelen. De Rechtbank ging daar niet in mee: de belastingschuld in BV Y had grotendeels al betaald moeten zijn vóór de bestuurder betrokken was bij het auto-ongeluk, en ook overigens was uit het medisch rapport niet duidelijk waarom hij geen melding van betalingsonmacht had kunnen – laten – doen. Commentaar De Rechtbank vindt – met recht en reden – de liquiditeitspositie van de BV dé bepalende factor voor het vaststellen van betalingsonmacht. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2009: Bestuurdersaansprakelijkheid: betalen óf betalingsonmacht melden. Dat tijdelijke betalingsmoeilijkheden tot betalingsonmacht leiden is – helaas – veel ondernemers uit eigen ervaring bekend....
7
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Hulpmiddelen tegen stress en werkdruk 30 augustus 2014 Een werkgever kan aansprakelijk gesteld worden voor de burn-out van zijn werknemer. Als die burn-out veroorzaakt is door omstandigheden op de werkvloer loopt de werkgever het risico dat hij de werknemer een schadevergoeding moet betalen. En die kan – zo blijkt uit de rechtspraak – al snel in de honderdduizenden euro’s lopen. Werkgevers doen er verstandig aan om maatregelen te treffen om het risico op een burn-out bij hun personeel te minimaliseren. Uit een onderzoek van Arboned, een arbodienstverlener, blijkt dat de werkstress in de afgelopen vijf jaar is verachtvoudigd! De oorzaken daarvan zijn legio: pesten, intimidatie, te weinig uitdaging, veel overwerk, discriminatie, maar vooral een te hoge werkdruk. De inspectiedienst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) controleert tegenwoordig extra streng op psychosociale arbeidsbelasting (PSA). Laat uw werknemers regelmatig hun stressniveau – online – testen, bijv. op check je werkstress van de Rijksoverheid: Check je werkstress of op Inpreventie: werkdrukkompas.
8
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Eenpersoons-BV: lagere boete voor aangifteverzuim 26 augustus 2014 De BV die de aangifte vennootschapsbelasting – na ontvangst van een aanmaning – niet tijdig indient, kan daarvoor een verzuimboete krijgen van € 2.460. Is de BV stelselmatig te laat met de aangifte, dan kan de boete oplopen tot € 4.920. Een IB-ondernemer wordt voor datzelfde verzuim een stuk lager beboet, te weten € 226 bij het eerste verzuim, en € 984 bij de tweede keer. De belastingrechter vindt het verschil in boete tussen een BV en een IB-ondernemer niet altijd even redelijk. De BV die de hoge boete voor een aangifteverzuim aanvecht, maakt een goede kans op een vermindering, zo blijkt uit een recente uitspraak van Hof Den Bosch. BV X had haar aangifte Vennootschapsbelasting 2010 niet tijdig ingediend, en kreeg een verzuimboete van € 2.460. De BV verzette zich daartegen, en voerde diverse verzachtende omstandigheden aan om die boete omlaag te krijgen. De inspecteur honoreerde die ten dele, en verminderde de boete bij bezwaar tot op € 500. Dat vond BV X onvoldoende, zij legde de zaak voor aan Rechtbank Zeeland – West-Brabant. De Rechtbank besliste dat de inspecteur de boete voldoende had gematigd. De Rechtbank hield daarbij – net als de inspecteur – rekening met het feit dat de BV in 2010 was opgericht, dat het de eerste aangifte van de BV was, dat de overschrijding slechts acht dagen was en dat de BV in zwaar weer verkeerde waardoor er een negatief vermogen was ontstaan. BV X ging tegen de uitspraak in beroep bij Hof Den Bosch, met succes. Het Hof vond dat bij de straftoemeting ook rekening gehouden moest worden met het feit dat BV haar aangiften over 2011 en 2012 wél tijdig had ingediend. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (het BBBB) staat dat zonder meer toe. Verder vond het Hof van belang dat de onderneming van BV X in feite een eenmanszaak was van de directeur-grootaandeelhouder van de BV. De boete die de ondernemer als eenmanszaak zou hebben gekregen was € 226. Dat vond het Hof reden genoeg om de boete te verlagen tot € 250. Staatssecretaris Wiebes van Financiën gaat niet in cassatie tegen deze uitspraak. Hij vindt het terecht dat het Hof rekening heeft gehouden met het latere aangiftegedrag bij de beoordeling van de hoogte van de boete. De vergelijking met een IB-onderneming vindt de staatssecretaris geen toelaatbare reden voor een lagere verzuimboete. De wetgever heeft er in het BBBB voor gekozen om BV’s een hogere verzuimboete op te leggen omdat bij die ondernemers veelal professionele gemachtigden zijn betrokken. De staatssecretaris aanvaardt de uitspraak mede omdat hij het financiële belang te gering vindt om de zaak aan de Hoge Raad voor te leggen. Commentaar Hof Den Bosch heeft al eerder beslist dat bij een eenpersoons-BV de boete bij een aangifteverzuim gematigd kan worden omdat het BBBB voor eenmanszaken lagere boetes kent. Zie BelastingBelangen, augustus 2012: Te late Vpb aangifte, bestraft met IB-boete? De Hoge Raad heeft dat argument in een arrest in 2013 – in een andere zaak – afgewezen, maar het Brabantse Hof vindt dat geen beletsel om deze vergelijking toch weer aan te houden om tot een lagere boete te komen. En daar is het de belastingplichtige om te doen.
9
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De winstbox komt er niet 08 juli 2014 Er komt geen aparte box voor ondernemers in de inkomstenbelasting. Het kabinet Rutte II ziet af van de winstbox, omdat zo’n box te ingewikkeld is, teveel nieuwe wetgeving vergt, en geen duidelijke voordelen biedt. Dat is de uitkomst van een integrale analyse van de winstbox. Het verschil in belastingheffing over het winstinkomen van ondernemers en het looninkomen van werknemers wordt nader onderzocht, met een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO). De resultaten van dat onderzoek worden nog dit jaar aan de Tweede Kamer aangeboden. Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft dat de Tweede Kamer kort voor het zomerreces meegedeeld. Het kabinet Rutte II heeft besloten om af te zien van de winstbox. Een aparte box voor ondernemers in de inkomstenbelasting is te complex en biedt geen duidelijke voordelen. De winstbox is geïntroduceerd door de vorige staatssecretaris van Financiën, Frans Weekers, in zijn Fiscale Agenda van april 2011. Zie ook BelastingBelangen, april 2011: Een nieuw belastingstelsel, mean en lean. De winstbox was bedoeld om de gemiddelde belastingdruk van ondernemers en werknemers in de inkomstenbelasting dichter bij elkaar te brengen en de doorgroei te stimuleren. Met de winstbox kregen ondernemers een (vast?) laag tarief voor hun winstinkomen, de vele ondernemersfaciliteiten – zoals de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling – zouden verdwijnen. Met het Belastingplan 2012 zijn de eerste stappen gezet om de ondernemersfaciliteiten te versoberen: de zelfstandigenaftrek werd omgezet in een vaste, niet geïndexeerde aftrek van € 7.280, en de maximale jaarlijkse toevoeging aan de oudedagsreserve werd met € 2.500 verminderd. Een verdere beperking van de ondernemersfaciliteiten bleek moeizaam, met name de voorgenomen afschaffing van de zelfstandigenaftrek heeft veel weerstand opgeroepen. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Belastingplan 2014: Zelfstandigenaftrek niet versoberd. De invoering van een winstbox is opgenomen in het regeerakkoord van het kabinet Rutte II, maar het kabinet laat dit plan nu vallen. Uit een integrale analyse van de winstbox is gebleken dat de invoering van zo’n box tot een omvangrijke wetgevende operatie zal leiden, en daarmee tot meer complexiteit en lastiger uitvoering van de belastingwetgeving. En het is nog maar de vraag of de winstbox minder administratieve lasten voor het bedrijfsleven oplevert. Dat alles staat haaks op de plannen van de nieuwe staatssecretaris van Financiën: zie ook BelastingBelangen, juni 2014: De Belastingdienst kan en moet beter. Het kabinet gaat de winstbox niet invoeren. De huidige ondernemersfaciliteiten blijven bestaan. Die faciliteiten leiden tot een aanzienlijk lagere belastingheffing voor ondernemers op hun winstinkomen dan voor werknemers op hun looninkomsten. Staatssecretaris Wiebes vindt een lagere belastingheffing voor ondernemers gerechtvaardigd, omdat ondernemers werkgelegenheid creëren, en met innovatie voor spillover-effecten naar andere delen van de economie zorgen. Maar dat verschil in belastingdruk mag niet te groot worden, want dan leidt dat tot ongeremd fiscaal ondernemerschap, met schijnzelfstandigheid. En een al te groot verschil kan er toe leiden dat een directeur-grootaandeelhouder – een werknemer voor de fiscus – besluit om zijn BV op te heffen en zijn onderneming in een eenmanszaak voort te zetten, om fiscaal voordeliger af te zijn. Zie ook BelastingBelangen, 10
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
november 2013: Hoog salaris, BV exit. Het vraagstuk van het verschil in belastingdruk op winst- en looninkomsten zal in een breed interdepartementaal beleidsonderzoek nader onderzocht worden. Daarbij wordt niet alleen naar de fiscale aspecten gekeken, maar ook naar het arbeidsrecht en sociale zekerheid. Dat onderzoek zal nog dit jaar worden afgerond. Commentaar Het afschieten van de winstbox heeft tot gevolg dat de ondernemersfaciliteiten – en daarmee ook de vele geschillen en procedures over het urencriterium – de eerstkomende jaren gehandhaafd blijven. En het toch wel erg grote verschil in belastingdruk tussen ondernemers en werknemers blijft onverkort bestaan. Of, en zo ja wat, daar aan wordt gedaan moet een volgend kabinet – Rutte III ? – beslissen als het zich buigt over de invoering van de voorstellen van de commissie Van Dijkhuizen; zie ook BelastingBelangen, juni 2013: Naar een activerender belastingstelsel.
11
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA: beleg met een renteloze lening van de BV 30 augustus 2014 Bent u, DGA, positief gestemd over de economische groeikansen van ons land? Verwacht u dat de beurs op korte termijn weer flink omhoog gaat? Laat uw adviseur dan eens nagaan of u niet een renteloze lening bij de BV kunt opnemen om met dat geld te gaan beleggen. Als uw BV nog niet onder de werkkostenregeling valt, moet u over de renteloze lening dit jaar een rentevergoeding van 4% als loon rekenen. Valt uw BV al wel onder de werkkostenregeling, dan moet u de zakelijke rente voor dergelijke leningen aanhouden. Goede kans dat die rente dit jaar ook op zo’n 4% uitkomt. Stel dat u € 50.000 renteloos leent van uw BV om te gaan beleggen. Dan moet u voor de resterende vier maanden van 2014 een rente van 4% van € 50.000 x 4/12 = € 666 als loon in natura in aanmerking nemen. Dat kost u maximaal aan IB-heffing 52% = € 346, ofwel 2% van de hoofdsom. De beleggingen ter waarde van € 50.000 vallen in box 3, en die waarde valt weg tegen de schuld aan uw BV van eveneens € 50.000. De heffingsgrondslag in box 3 is nihil, en dat betekent dat het rendement op de beleggingen boven de 2% belastingvrij is! Let op: het moet wel vaststaan dat u de renteloze lening als werknemer bij uw BV opneemt. Als beloning voor uw directiewerkzaamheden, bijvoorbeeld in het kader van een á la carte beloning. En dat de BV voldoende zekerheid heeft dat u de lening weer kunt aflossen. Als de inspecteur kan aantonen dat u de renteloze lening als aandeelhouder heeft verkregen, pakt deze TIP averechts uit.
12
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Onzakelijke lening en TBS-verlies 28 augustus 2014 De DGA die een lening aan zijn BV heeft verstrekt, moet die lening afwaarderen als de BV in zwaar weer komt te verkeren. Die afwaardering is een negatief resultaat uit overige werkzaamheden – een verlies uit de terbeschikkingstellingsregeling – en komt in aftrek op het DGA-inkomen in box 1. De inspecteur bestrijdt die aftrekpost steeds vaker met de stelling dat de geldverstrekking als een onzakelijke lening moet worden aangemerkt. Uit een recente uitspraak van Hof Den Haag blijkt glashelder dat de inspecteur dat onzakelijke karakter moet aantonen, én dat alleen de feiten en omstandigheden op het tijdstip van het verstrekken van de geldlening daarbij beslissend zijn. Frank Rijk was directeur-enigaandeelhouder van houdstermaatschappij BV X. Die BV kocht in januari 2007 voor € 50.000 alle aandelen in BV Y, een IT-bedrijf. Rijk had voor de koop van deze deelneming een beperkte due-diligence op BV Y laten uitvoeren. Direct na de koop, op 1 februari 2007, sloot hij een rekening-courantovereenkomst met BV Y en daarna stortte hij flinke bedragen op de rekening van de BV om de business in BV Y uit te bouwen. Begin 2008 was de vordering van Rijk op BV Y opgelopen tot € 398.550. Op 27 mei 2008 ging BV Y failliet. Rijk voerde de € 398.550 op als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangifte IB 2008. De inspecteur stond die aftrek niet toe: hij stelde dat de geldverstrekking als een onzakelijke lening moest worden aangemerkt omdat BV Y vanaf de verwerving in januari 2007 verlieslatend was geweest. In de daaropvolgende procedure besliste Rechtbank Den Haag dat de inspecteur de afwaardering terecht had geweigerd omdat de geldlening nagenoeg volledig als een informele kapitaalstorting aangemerkt moest worden. In beroep besliste Hof den Haag wél in het voordeel van belanghebbende. Het Hof stelde vast dat (de houdstermaatschappij van) belanghebbende de aandelen in BV Y van een derde had gekocht, na een voorafgaande due diligence, en dat de BV Y ten tijde van de aankoop nog een bescheiden positief vermogen had. Vervolgens had BV Y – met de van belanghebbende geleende gelden – haar bedrijf gereorganiseerd, de markt bewerkt en een substantiële omzetstijging gerealiseerd. Daarmee stond voor het Hof vast dat de geldlening in directe samenhang met de verwerving van de aandelen in BV Y was verstrekt en dat er geen sprake was van een situatie waarin belanghebbende al meteen, bij het verstrekken van de geldlening, duidelijk moest zijn geweest dat zijn vordering op de BV waardeloos was. De inspecteur had daartegen slechts aangevoerd dat BV Y over 2007 geen winst had gemaakt en in 2008 failliet was gegaan. Het Hof besliste dat de inspecteur daarmee niet had bewezen dat belanghebbende bij het verstrekken van de geldleningen een debiteurenrisico had genomen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Het Hof verwierp ook de subsidiaire stelling van de inspecteur dat de lening vanaf medio 2007 als verliesfinanciering – en daarmee als een onzakelijke geldlening – aangemerkt moest worden. De inspecteur had niet inzichtelijk gemaakt waarom de zakelijke lening vanaf dat tijdstip wijzigde in een onzakelijke lening. Het Hof vernietigde de uitspraak van Rechtbank en verklaarde het hoger beroep gegrond. Commentaar Deze uitspraak verdient een plaats in de lange reeks van rechterlijke uitspraken over de onzakelijke leningen (zie ook BelastingBelangen, april 2009: Onzakelijke lening: geen verlies bij afwaardering, april 2011: Onzakelijke TBS-lening: geen aftrek voor afwaardering, oktober 2011: Onzakelijke lening: ODR = geen afwaardering, april 2012: De aanpak van onzakelijk debiteurenrisico: de ODR-toets). Het Haagse Hof legt de bewijslast voor de onzakelijke lening volledig op de inspecteur, én kijkt bij de beoordeling van de zakelijkheid uitsluitend naar de feiten en omstandigheden bij het aangaan van de geldlening. Die twee zekerheden beperken de ODR-problematiek in hoge mate.
13
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Voorwaartse verliesverrekening VPB: 6 of 9 jaar 25 augustus 2014 Een BV kon voor de jaren 2009, 2010 en 2011 kiezen voor een verruimde achterwaartse verliesverrekening, een carryback, van drie jaar in plaats van één jaar. Deze crisismaatregel was bedoeld om verlieslatende BV’s een ruimere teruggaaf van vennootschapsbelasting toe te spelen. Bij een keuze voor de verruimde carryback werd de termijn van de voorwaartse verliesverrekening (carry forward) ingekort van negen tot zes jaar. Gebleken is dat veel BV’s in de aangifte over 2009, 2010 of 2011 gekozen hebben voor de verruimde carryback, maar dat die keuze geen voordeel heeft opgeleverd. Financiën keurt goed dat zo’n – achteraf bezien – verkeerde keuze geen gevolgen heeft voor de carry forward: die termijn blijft negen jaar. Ondernemers met een BV die voor 2009, 2010 en 2011 in de aangifte vennootschapsbelasting gekozen hebben voor de verruimde carryback van drie jaar, krijgen voor die jaren een ingekorte voorwaartse verliesverrekening van zes in plaats van negen jaar. Maar als de keuze voor de verruimde carryback achteraf bezien ‘per abuis’ heeft plaatsgevonden – omdat die de BV geen belastingteruggave heeft opgeleverd – gaat Financiën alsnog akkoord met een voorwaartse verliesverrekening van negen jaar. De Belastingdienst past deze goedkeuring automatisch toe, de BV hoeft daar geen verzoek voor in te dienen. Deze goedkeuring van Financiën geldt uitsluitend ingeval een carryback niet mogelijk was omdat in de (drie) voorgaande jaren geen winst voor verliesverrekening beschikbaar was. De goedkeuring geldt niet als de BV wel een belastingteruggave heeft verkregen, maar achteraf gezien beter af was geweest met een ruimere voorwaartse verliesverrekening. Een BV die dankzij deze goedkeuring kan rekenen op een voorwaartse verliesverrekening van negen jaar kan alsnog vragen om de eerdere keus – van drie jaar carry back, en zes jaar carry forward – aan te houden als de BV voorziet dat zij over 2009, 2010 of 2011 een navorderingsaanslag krijgt opgelegd waardoor er toch nog belastbare winst ontstaat die beschikbaar is voor verruimde achterwaartse verliesverrekening. Commentaar Deze goedkeuring van Financiën getuigt van realiteitszin: een keuze voor drie jaar carry back die niet tot een daadwerkelijke belastingteruggave heeft geleid, kan niet worden belast met een inkorting van de voorwaartse verliesverrekening.
14
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingadviseur: let op uw zaak 30 augustus 2014 De belastingadviseur die zich bij zijn advisering aan de cliënt niet aan de wet en de fiscale spelregels houdt, loopt het risico om daarvoor aansprakelijk te worden gesteld. De Hoge Raad heeft die aansprakelijkstelling recent fors verruimd en beslist dat de Belastingdienst een schadevergoeding van de adviseur kan eisen tot het bedrag van de openstaande belastingschuld. In de berechte casus ging het om een belastingadviseur die meer dan bereidwillig had meegeholpen om kasgelden van Nederlandse BV’s over te boeken naar buitenlandse bankrekeningen. De adviseur was daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. Door die kapitaalvlucht viste de Belastingdienst achter het net en werd een bedrag van bijna € 18 miljoen aan vennootschapsbelasting niet betaald. De Belastingdienst vorder dit bedrag als schadevergoeding – wegens onrechtmatig handelen – van de belastingadviseur. De Hoge raad vond dat terecht. Voor de invordering van belastingschulden geldt een open systeem. En daardoor heeft de fiscus voor de invordering van belasting dezelfde bevoegdheden als een schuldeiser op basis van het privaatrecht. Dat maakt het mogelijk om een schadevergoeding te eisen van de belastingadviseur die onrechtmatig had gehandeld ten aanzien van de fiscus.
15
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Parkeergegevens: controlemiddel voor de fiscus 28 augustus 2014 De Belastingdienst kan de online parkeergegevens opvragen bij dienstaanbieders als SMS Parking en Parkmobile. Hof Den Bosch heeft dat recent beslist. Het Hof vindt het verstrekken van die gegevens wel een schending van de privacy van de betreffende automobilisten, maar die schending is niet buitenproportioneel. De fiscus wil de online parkeergegevens graag hebben om daarmee de kilometeradministraties van ondernemers en werknemers met een auto van de zaak (digitaal) te kunnen controleren. Steeds meer automobilisten maken bij het parkeren van hun auto (van de zaak) gebruik van hun smart- of i-phone met een parkeer-app. De automobilist moet dan gegevens invoeren over kenteken, locatie, datum en tijdstip van het parkeren. Die parkeergegevens worden online opgeslagen door de dienstaanbieder, en gebruikt voor de afrekening van de parkeerkosten. De Belastingdienst wil die online parkeergegevens gebruiken voor de controle van kilometeradministraties van zakelijke automobilisten. De Belastingdienst heeft de parkeergegevens opgevraagd bij SMS Parking, maar die ondernemer weigerde die gegevens te verstrekken. Het bedrijf motiveerde dat met een beroep op de privacywetgeving. De Belastingdienst legde de zaak voor aan Rechtbank Oost-Brabant. De Rechtbank stelde SMS Parking in het gelijk: het verstrekken van die gegevens zou een te grote schending van de privacy van de betrokken automobilisten betekenen. In hoger beroep kreeg de Belastingdienst van Hof Den Bosch wél gelijk. Het hof vond de gegevensuitvraag wel een inbreuk op de privacy van de betrokken automobilisten, maar niet buitenproportioneel gelet op het grote aantal voertuigen dat de fiscus moet controleren op – onder meer – de correcte toepassing van de bijtelling privégebruik auto. Het Hof overwoog daarbij ook dat de fiscus wel degelijk aan de privacy van de automobilisten heeft gedacht: er waren geen persoonsgegevens opgevraagd, en de parkeergegevens van auto’s die niet tot de te controleren groep behoorden, werden na die selectie direct vernietigd. De fiscus kan de parkeergegevens zodoende alleen benutten als de geparkeerde auto voorkomt op de lijst van de te onderzoeken auto’s. Het Hof besliste dat SMS Parking de gevraagde gegevens alsnog aan de Belastingdienst moet verstrekken. Commentaar De Belastingdienst vraagt geen persoonsgegevens op en daardoor komt de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het toezicht van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) niet aan de orde. Niet duidelijk is of SMS Parking getracht heeft om de parkeergegevens te kwalificeren als bijzondere persoonsgegevens, zoals het burgerservicenummer en gegevens over ras, godsdienst, gezondheid, strafrechtelijk verleden of seksuele geaardheid. Dat de Belastingdienst de gegevens vernietigt als de parkeergegevens niet te koppelen zijn aan een lijst van de te controleren auto’s is een wassen neus: bij de huidige digitale stand van zaken kan de Belastingdienst één lijst produceren waar alle geregistreerde auto’s in Nederland op voorkomen. Automobilisten, let op uw zaak....
16
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Personeelslening eigen woning: aanpassing gepland 26 augustus 2014 Een werkgever kan zijn werknemer – onder voorwaarden – een laagrente of zelfs renteloze lening verstrekken, zonder dat het rentevoordeel bij de werknemer als belast loon wordt aangemerkt. Minister Dijsselbloem van Financiën heeft aangegeven dat hij de onbelaste rentekorting per 1 januari 2015 wil gaan aanpassen voor personeelsleningen voor een eigen woning. De aanpassing vloeit voort uit de per 1 januari 2014 gewijzigde regels voor de aftrek van eigenwoningrente. De aanpassing zal worden meegenomen in het Belastingplan 2015. Als een werkgever zijn werknemer een laagrentende of renteloze lening verstrekt, geniet de werknemer een voordeel uit dienstbetrekking. Dat rentevoordeel is in beginsel belast loon. Past de werkgever de werkkostenregeling (WKR) toe, dan wordt het belastbare rentevoordeel gesteld op het verschil tussen de marktrente en de door de werknemer betaalde rente. Heeft de werkgever nog gekozen voor de oude regeling van vrije vergoedingen en verstrekkingen (hierna: de overgangsregeling) dan wordt het loonbestanddeel gesteld op het verschil tussen een vaste normrente – voor 2014 is dat 4% – minus de rente die de werknemer betaalt. Het rentevoordeel kan onder voorwaarden belastingvrij worden verstrekt. Werkgevers die onder de WKR vallen kunnen het rentevoordeel op nihil waarderen als de werknemer het geleende geld gebruikt voor: - aankoop, onderhoud of verbetering van de eigen woning, mits de werknemer het bedrag van het rentevoordeel als hij dat wél had moeten betalen als eigenwoningrente in aftrek had kunnen brengen op zijn inkomen in box 1; - de aanschaf van een (elektrische) fiets of scooter, mits hij de fiets of scooter voor (een deel van) zijn woon-werkverkeer gebruikt op meer dan de helft van zijn werkdagen. Valt de werkgever nog onder de overgangsregeling, dan is een ruimer belastingvrij gebruik van de personeelslening mogelijk. Het rentevoordeel blijft onbelast als de werknemer het geleende geldbedrag gebruikt voor de aanschaf van zaken waarvoor de werkgever hem een vrije vergoeding of verstrekking had kunnen geven. Denk aan een ov-jaarkaart, een laptop en dergelijke. En als de werknemer de personeelslening gebruikt voor een eigen woning, mits voldaan is aan de volgende, cumulatieve voorwaarden: - de werknemer gebruikt de lening voor de aankoop of verbouwing van de eigen woning, - de werknemer toont dat met schriftelijk bescheiden – aankoopbewijs, nota’s – aan en levert die bescheiden bij zijn werkgever in, - de werknemer geeft aan de werkgever door welk deel van de lening bij hem voor de heffing van inkomstenbelasting als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt, - de werkgever bewaart die verklaring van de werknemer bij zijn loonadministratie en vermeldt in de aangifte loonheffing dat sprake is van een rentevoordeel dat niet tot het loon is gerekend. Door deze voorwaarden is het belastingvrije rentevoordeel beperkt tot het bedrag dat de werknemer ter zake als eigenwoningrente in aftrek had kunnen brengen op zijn inkomen in box 1 als hij die rente wel had moeten betalen.
17
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Dat de rentekorting op een personeelslening voor de eigenwoning niet wordt belast heeft een praktische reden. Zou de rentekorting wel belast worden, dan staat tegenover dat loon bij de werknemer een evengrote aftrekpost als eigenwoningrente. En dat verandert vanaf 1 januari 2014. Het belastingtarief waartegen de aftrek van hypotheekrente plaatsvindt, wordt vanaf 2014 jaarlijks met 0,5% verlaagd. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2012: Renteaftrek eigen woning in 2013 en volgende jaren. Door deze beperking vindt de renteaftrek in de inkomstenbelasting - in veel gevallen - niet meer plaats tegen hetzelfde tarief als waartegen de rentekorting in de loonheffing belast zou zijn. De regeling is dan langer fiscaal neutraal, en dat vindt Financiën ongewenst. De rentekorting zal worden aangepast in het Belastingplan 2015. Commentaar De aanpassing van de regeling kan voor de werkgever en de werknemer toch nog fiscaal zonder gevolgen blijven indien en voorzover het rentevoordeel in de vrije ruimte van de WKR kan worden opgenomen. Voor de werkgever heeft een en ander wel aanzienlijke administratieve gevolgen. De werkgever moet per werknemer vaststellen wat de omvang is van de – maandelijks - verleende rentekorting, en hij moet beslissen of hij dit voordeel gaat verlonen of geheel of gedeeltelijk als eindheffingsbestanddeel onder de WKR wil brengen. Dat roept weer de vraag op of de vrije ruimte wel voldoende soelaas biedt. Als de werkgever de rentekorting verloont, is hij daarover bij werknemers met een jaarsalaris van minder dan € 51.414 premies werknemersverzekeringen en de bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd.
18
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vraag wettelijke rente over belastingrente 30 augustus 2014 Heeft u recht op een belastingteruggave met een vergoeding van belastingrente (vroeger: heffinsgrente)? En heeft de fiscus die rentevergoeding te laat uitbetaald? Dan heeft u recht op een vergoeding van de wettelijke rente over de vertraagde betaling van de belastingrente. De Hoge Raad heeft onlangs beslist dat de Belastingdienst in zo’n situatie de wettelijke rente voor niet-handelsschulden moet vergoeden. Dat is 3% sinds 1 juli 2014.
19
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Kan de inspecteur altijd navorderen? 28 augustus 2014 Mijn broer en ik runnen samen een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma. We zijn 50-50 gerechtigd. Zo’n drie jaar geleden hebben wij controle van de fiscus gehad, en dat heeft geleid tot enkele correcties op de winst van de firma. De inspecteur heeft die winstcorrecties wel – voor de helft – toegepast bij de aanslagregeling van mijn broer, maar niet bij mij. Dat scheelt mij een flink bedrag aan inkomstenbelasting. Ik heb die fout niet bij de Belastingdienst gemeld omdat het een fout van de inspecteur zelf is, en de sfeer tijdens het boekenonderzoek ook ver van gezellig was. Maar volgens mijn adviseur hoef ik me niet rijk te rekenen, want volgens hem kan de inspecteur in dit soort situaties altijd navorderen. Volgens hem staat de wet navordering altijd toe als de belastingplichtige direct kon zien dat de inspecteur een fout heeft gemaakt en de belastingaanslag daardoor te laag is. Is dat zo? Antwoord De inspecteur kan de ten onrechte niet geheven inkomstenbelasting navorderen als hij een ‘nieuw feit’ heeft. De reden voor de navordering moet nieuw zijn: een feit dat de inspecteur bij het vaststellen van de belastingaanslag al bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren. Als de inspecteur bij de aanslagregeling zaken over het hoofd heeft gezien, kan hij de ten onrechte niet geheven belasting in beginsel niet navorderen; er is dan sprake van een ambtelijk verzuim. Een navorderingsaanslag moet worden opgelegd binnen vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld; voor buitenlandse inkomsten is dat 12 jaar. De belastingwet kent op de hoofdregel van ‘het nieuwe feit’ enkele uitzonderingen. Navordering is altijd toegestaan – ook als er geen nieuw feit is – als: - de belastingplichtige te kwader trouw is, als hij bijvoorbeeld opzettelijk een te laag inkomen heeft aangegeven; - de verdeling van inkomsten tussen fiscale partners fout is gegaan; - een voorlopige aanslag of een voorheffing tot een verkeerd bedrag is verrekend; - te weinig belasting is geheven omdat de belastingaanslag door een fout van de Belastingdienst tot een te laag bedrag is vastgesteld én dit ‘de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is’. De wetgever heeft dat ‘kenbaar zijn’ nader ingevuld: als de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de werkelijk verschuldigde belasting bedraagt is per definitie voldaan aan dit kenbaarheidsvereiste. Uw adviseur bedoelt de laatstgenoemde uitzondering. Deze uitbreiding van de navorderingsbevoegdheid is per 2010 in de wet opgenomen, na een reeks van rechterlijke uitspraken over de fiscale consequenties van administratieve vergissingen – schrijf- en tikfouten – door de Belastingdienst. Uit recente rechtspraak blijkt dat de belastingrechter deze verruimde navorderingsbevoegdheid ook tot dergelijke fouten wil beperken. De inspecteur kan altijd navorderen als de aanslag te laag is – en de belastingplichtige dat redelijkerwijs kenbaar is – door een misslag van de Belastingdienst bij de aanslagregeling. Denk aan schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten, maar ook een fout vanwege de geautomatiseerde verwerking van aangiften. Is de aanslag te laag vastgesteld door een beoordelingsfout van de kant van de inspecteur, dan is de verruimde navorderingsbevoegdheid niet van toepassing. Ook niet als de belastingplichtige onmiddellijk kon begrijpen dat de aanslag te laag was vastgesteld. Van een beoordelingsfout is sprake als de inspecteur een hem verwijtbaar onjuist inzicht heeft in de feiten of wettelijke regelingen die bepalend zijn voor de belastingplicht. Het standpunt van uw adviseur dat de inspecteur altijd kan navorderen als de belastingplichtige direct in de gaten moet hebben dat de aanslag te laag is vastgesteld, is niet helemaal correct: bij beoordelingsfouten van de kant van de inspecteur is navordering niet mogelijk. Blijft de vraag of in uw situatie sprake is van een misslag of een beoordelingsfout van de inspecteur. Om die vraag te kunnen beantwoorden is meer kennis vereist van de feitelijke gang van zaken. Uw adviseur kan u daar verder mee helpen.
20
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Trainingspakken met bedrijfslogo: werkkleding? 28 augustus 2014 Een paar jaar geleden heb ik al mijn medewerkers een gratis ‘trainingspak van de zaak’ gegeven. Op dat pak staat het bedrijfslogo van mijn BV – een softwarebedrijf – met een omvang van zeker 70cm². Ik ben er vanuit gegaan dat ik die trainingspakken gratis kon verstrekken, zonder fiscale consequenties, omdat die als werkkleding aangemerkt kunnen worden. Maar de controleur van de Belastingdienst – wij hebben controle – denkt daar anders over. Volgens hem is geen sprake van werkkleding, omdat de trainingspakken niet bestemd zijn voor zakelijk gebruik: mijn medewerkers dragen die trainingspakken nooit tijdens hun werk. Mijn weerwoord dat ik met de trainingspakken het ‘wij-gevoel’ heb willen versterken vindt hij niet ter zake doen. Hij wil een en ander alsnog verlonen. Wat vindt u hier van: heeft de controleur een punt? Antwoord Ja, de controleur heeft zeker een punt. Kleding wordt geen werkkleding – in fiscale zin – door die maar te voorzien van een bedrijfslogo met de minimaal voorgeschreven omvang van tenminste 70cm². Die vergissing maken meer werkgevers. Vergoedingen voor en verstrekkingen van werkkleding zijn onbelast: onder de werkkostenregeling wordt de waarde van werkkleding (als een voorziening op de werkplek) op nihil gesteld, onder de vroegere regeling van vrije vergoedingen en verstrekkingen – de overgangsregeling – wordt de waarde niet tot het loon gerekend. Deze fiscaal vriendelijke regeling geldt uitsluitend voor werkkleding in fiscale zin. De wet omschrijft werkkleding als: - kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens het werk te dragen, zoals uniformen en overalls; - kleding die de werkgever ter beschikking stelt en die op de werkplek achterblijft; - kleding die is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de werkgever gebonden beeldkenmerken, bijvoorbeeld een bedrijfslogo, met een oppervlakte van ten minste 70 cm2 in totaal. Het logo moet dan wel op elk kledingstuk staan afgebeeld. Daarbij geldt steeds als uitgangspunt dat de kleding bestemd moet zijn voor zakelijk gebruik, tijdens het werk. Die bestemming is bij de twee eerstgenoemde categorieën vanzelfsprekend, bij de kleding met het vereiste bedrijfslogo vloeit die voorwaarde voort uit het wettelijk systeem van vergoedingen en verstrekkingen. De Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege, heeft dat (in 2006) expliciet beslist. De primaire toets is en blijft of sprake is van een vergoeding of verstrekking ten behoeve van het werk. Een nevendoelstelling, zoals het versterken van het wij-gevoel maakt de trainingspakken niet tot werkkleding in fiscale zin.
21
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Bedrijfscontinuïteit gaat vóór bij betalingsonmacht 30 augustus 2014
Zit uw onderneming in zwaar weer? Kan de BV haar schuldeisers én de fiscus niet op tijd betalen? En moet u als DGA beslissen wiens openstaande rekening u gaat betalen: die van de leveranciers, om de voortgang van de bedrijfsactiviteiten veilig te stellen, of de loon- en/of omzetbelasting?
Goed nieuws: de belastingrechter heeft onlangs beslist dat u in zo’n situatie voorrang mag geven aan de leveranciers. Het achterstellen van de betaling aan de Belastingdienst is geen ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’ als u kunt aantonen dat u realiter kunt en mag verwachten dat de BV hierdoor beter gaat draaien en in de nabije toekomst ook weer aan haar fiscale verplichtingen kan gaan voldoen en de belastingschulden kan inlopen. U handelt dan als een redelijk denkend bestuurder, en dat geeft u een vrijwaring van ‘kennelijk onbehoorlijk bestuur’.
22
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Schade tijdens het werk: te verhalen op personeel? 29 augustus 2014 In mijn onderneming – een detailhandel – werk ik veel met jonge mensen. Leuk personeel, maar wat minder ervaren, en soms wat erg onbezonnen. Er gaat nogal eens wat mis, en dat levert best veel schade op. In de winkels heb ik te maken met kastekorten, met vals geld, met vakkenvullers die de oudste producten niet vooraan in het vak hebben gezet waardoor de etenswaren over de datum zijn en niet meer verkocht kunnen worden. Of medewerkers die hun laptop open en bloot in de auto (van de zaak) laten liggen en die wordt dan gestolen. Of ze rijden te hard en dan krijg ik de bekeuring binnen. En ga zo maar door. Kan ik die schade verhalen op mijn medewerkers? Hoe zit dat juridisch? Antwoord Werknemers die tijdens hun werk schade veroorzaken, zijn daarvoor in beginsel niet aansprakelijk. De aansprakelijkheid ligt bij de werkgever, die moet voor de schade opdraaien. Dat ligt anders als de werknemer de schade met opzet veroorzaakt, of als hem roekeloos gedrag te verwijten valt. Maar dat moet de werkgever dan wel bewijzen. Op deze bewijsregel geldt bij opzet een belangrijke uitzondering. De werkgever kan de schade wel op de werknemer verhalen als dat contractueel is overeengekomen (in de arbeidsovereenkomst, de cao of het bedrijfsreglement) én de werknemer tegen dit soort schade verzekerd is. De schade door kastekorten, het aannemen van vals geld en niet goed spiegelende vakkenvullers, is voor rekening van de werkgever. Een ondernemer/werkgever moet daar rekening mee houden. Maar de werknemer die zijn laptop open en bloot in de auto van de zaak laat liggen, en die vervolgens gestolen wordt, kan daarvoor wel aansprakelijk worden gesteld. Hem valt roekeloos gedrag te verwijten. Bekeuringen wegens te hard rijden zijn fiscaal duidelijk geregeld: de werkgever moet die op de werknemer verhalen. Doet hij dat niet, dan is sprake van netto loon. De werkgever kan die bekeuringen onder de werkkostenregeling desgewenst onder de vrije ruimte brengen en zo de werknemer die kosten besparen. Voorwaarde is dan wel dat de bekeuringen op naam van de werkgever (of de leasemaatschappij) staan. De regels over schade met de auto zijn ook duidelijk: als de schade tijdens werktijd is opgelopen, komt die voor rekening van de werkgever. Behalve als de werknemer die schade door roekeloos gedrag heeft veroorzaakt, door bijvoorbeeld dronken achter het stuur te kruipen.
23
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Winstcorrectie op vastgoed: HIR van toepassing? 29 augustus 2014 Mijn BV heeft drie jaar geleden een beleggingspand verkocht aan mijn twee meerderjarige kinderen. De inspecteur heeft de verkoopprijs van dat pand na een boekenonderzoek gecorrigeerd en € 75.000 hoger vastgesteld. De inspecteur vindt dat een uitdeling van winst, en wil de € 75.000 in de BV én bij mij als directeur-grootaandeelhouder in privé belasten. Volgens mijn adviseur sta ik niet sterk: de prijs die we indertijd voor het pand gerekend hebben is echt aan de te lage kant. Kan ik deze schadepost nog beperken door de extra opbrengst van € 75.000 in mijn BV in de herinvesteringsreserve onder te brengen? Of die buiten de heffing van de vennootschapsbelasting te houden met de ruilarresten? Antwoord Nee, dat gaat niet lukken. Een ondernemer – uw BV – kan de boekwinst bij verkoop van een bedrijfsmiddel in de herinvesteringsreserve (HIR) onderbrengen als hij het voornemen heeft om die winst te herinvesteren. De wet staat die reservering toe ”indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft”. Daar gaat het fout voor u: de gecorrigeerde € 75.000 is geen ‘opbrengst’ in de zin van de wettelijke bepaling. Deze vergoeding is niet verkregen door de vervreemding van het bedrijfsmiddel; de € 75.000 is niet bedongen van de koper. Deze uitleg van het begrip ‘opbrengst’ uit de wettekst is vaste rechtspraak, en Financiën gaat daar ook van uit in het meest recente beleidsbesluit over de HIR. Ook de ruilarresten bieden u geen soelaas. Voor de toepassing van deze doorschuiffaciliteit is (net als bij de HIR) een voornemen tot herinvesteren – een ruil met een vervangend bedrijfsmiddel – vereist. Dat vloeit voort uit de continuïteitsgedachte die ten grondslag ligt aan de ruilarresten. En zo’n voornemen tot herinvesteren is in de gegeven situatie niet aan de orde. Uit het feit dat de BV genoegen heeft genomen met een lagere opbrengst dan de werkelijke waarde kan één op één worden afgeleid dat de BV niet van plan was om dat bedrag te gaan herinvesteren. Er zit niets anders op: de uitdeling van winst door de BV, door bevoordeling van uw kinderen, kost u dubbel belasting, in de BV én in privé.
24
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Geen aftrek zonder bijtelling 30 augustus 2014 Een werknemer die in een duurdere auto van de zaak wil rijden dan zijn werkgever hem toestaat moet die meerkosten – de hogere leaseprijs – vaak zelf betalen. De werknemer kan die eigen bijdrage in aftrek brengen op de bijtelling privégebruik auto mits – en voor zover – die eigen bijdrage betrekking heeft op het privégebruik van de auto. Eenzelfde regeling geldt voor de eigen bijdrage van de werknemer in de exploitatiekosten van de auto van de zaak. Als de werkgever de bijtelling privégebruik auto tot het loon van de werknemer rekent, kan hij de eigen bijdrage van de werknemer in de kosten van dat privégebruik in mindering brengen op diens belastbare loon. Maar als de werknemer geen bijtelling privégebruik auto heeft omdat hij niet meer dan 500 kilometer privé rijdt c.q. een verklaring geen privégebruik bij de werkgever heeft ingeleverd, dan is zijn eigen bijdrage niet aftrekbaar. Zie ook BelastingBelangen, juni 2014: Geen bijtelling, geen aftrek eigen bijdrage? De werkgever kan de eigen bijdrage dan niet in aftrek brengen op het belastbaar loon van de werknemer; hij moet die bijdrage inhouden op diens netto loon. Check in uw loonadministratie of dat wel goed gaat. U voorkomt een naheffing met boete.
25
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Nederbelgen en Nederduitsers: naar een nieuwe fiscale positie 30 augustus 2014 Nederbelgen en Nederduitsers, landgenoten die net over de grens wonen en veelal nog in Nederland werken, krijgen per 1 januari 2015 een nieuwe fiscale positie. De mogelijkheid om als niet-inwoner van Nederland te kiezen om toch als binnenlands belastingplichtige te worden aangemerkt, komt te vervallen. En daarmee komt er voor veel Nederbelgen en Nederduitsers een einde aan de aftrek van de eigenwoningrente op hun Nederlandse inkomen. Dat kan dramatische gevolgen hebben voor deze grensarbeiders. Maar voor andere grensgangers brengt de nieuwe regeling juist fiscale voordelen. Een inventarisatie. Kwalificerende buitenlandse belastingplicht Per 1 januari 2015 vervalt de keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen om te opteren voor een binnenlandse belastingplicht. Die regeling wordt vervangen door de kwalificerende buitenlandse belastingplicht. Een belastingplichtige die als ‘kwalificerende buitenlands belastingplichtige’ kan worden aangemerkt wordt fiscaal (nagenoeg) gelijk behandeld als een inwoner van Nederland. Om te kwalificeren moet een buitenlandse belastingplichtige: - wonen in een lidstaat van de Europese Unie, de Europese Economisch Ruimte, Zwitserland of op de BES-eilanden (Bonaire, Saba en Sint Eustatius in het Caribisch gebied), - zijn inkomen geheel of nagenoeg geheel (voor 90% of meer) in Nederland aan de loon- of inkomstenbelasting zijn onderworpen, én - een inkomensverklaring hebben uit het woonland. De buitenlandse belastingplichtige die vanaf 1 januari 2015 niet aan deze drie cumulatieve voorwaarden voldoet kwalificeert niet, en heeft geen recht (meer) op de aftrekposten zoals die voor binnenlandse belastingplichtigen gelden. De nieuwe regeling heeft ook gevolgen voor het fiscale partnerschap. Onder de huidige keuzeregeling kan men kiezen voor het partnerschap ‘over de grens’, onder de nieuwe regeling is dat niet meer mogelijk. Om onder de nieuwe regeling als fiscaal partner aangemerkt te kunnen worden moet het inkomen van beide partners voor 90% of meer in Nederland aan de belastingheffing zijn onderworpen, ofwel hun gezamenlijke inkomen moet voor 90% of meer in Nederland belast zijn. Een partner die buiten Nederland werkt – in het woonland België, Duitsland of nog weer elders – en meer dan 10% van het gezinsinkomen daar verdient, kan niet als fiscale partner / kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangemerkt worden. Bij gehuwden in gemeenschap van goederen verdwijnt daardoor de helft van de renteaftrek voor de eigen woning als sneeuw voor de zon. Ook kan het ontbreken van de partnerkeuze de inkomensafhankelijke combinatiekorting kosten. De meeste problemen onder de nieuwe regeling lijken te worden veroorzaakt door de niet in Nederland, maar in het woonland werkzame partner.
26
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De 90%-norm Om vast te stellen of aan de 90% norm is voldaan zijn de Nederlandse maatstaven beslissend. Twee inkomens worden daarbij tegen elkaar afgezet. De teller van de breuk bestaat uit het inkomen dat in Nederland aan de heffing van loon- of inkomstenbelasting is onderworpen. Dat is het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap (box 2) en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland (box 3), alles voor zover dat inkomen ter belastingheffing aan Nederland is toegewezen op grond van belastingverdragen. Dat inkomen moet worden gecorrigeerd met enkele posten omdat bij ‘kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen’ alleen de inkomsten uit Nederland worden belast, net als bij andere buitenlandse belastingplichtigen. Dat leidt tot een vermindering met de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen (bijv. een afgekochte lijfrenteverzekering), de negatieve persoonsgebonden aftrek (bijv. terugontvangen ziektekosten), de belastbare inkomsten uit eigen woning in Nederland en een bijtelling van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. Voor de noemer van de evenredigheidsbreuk is het uitgangspunt het verzamelinkomen voor binnenlandse belastingplichtigen. Ook hier moeten nog enkele correcties op aangebracht worden. In aftrek komen de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, de negatieve persoonsgebonden aftrek en de belastbare inkomsten uit eigen woning (in uw woonland); bijgeteld worden de uitgaven voor inkomensvoorzieningen, de persoonsgebonden aftrek, de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld en – voor het inkomen in box 3 – het heffingvrije vermogen. Bij partners moet de 90% norm op het gezamenlijke gezinsinkomen worden toegepast. Daarbij gaat het om het inkomen tezamen met dat van een persoon die een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is én als partner zou worden aangemerkt als beide personen binnenlands belastingplichtigen zouden zijn. Jaarlijkse verklaring Belastingdienst woonland Om de fiscale status van ‘kwalificerende buitenlands belastingplichtige’ te verkrijgen, moet de Nederbelg of Nederduitser jaarlijks een verklaring overleggen van de belastingautoriteit in zijn woonland. In die verklaring moet een overzicht zijn opgenomen van de inkomsten die in het woonland zijn aangegeven. Dit is een controlemiddel voor de Nederlandse Belastingdienst. Deze jaarlijkse verklaring betekent extra administratieve lasten en uitvoeringskosten. Die moeten onze grensgangers maar voor lief nemen De wet voorziet in de mogelijkheid om ontheffing van deze verplichting door te voeren, om doelmatigheidsredenen. De minister kan dat bij besluit regelen. Naar verwachting zal de minister een ontheffing doorvoeren voor belastingplichtigen die al meerdere jaren van de regeling gebruik maken. Double dippen De regeling van de ‘kwalificerende buitenlandse belastingplichtige’ kent – uiteraard – een bepaling om een dubbele aftrek, in het woonland én in Nederland – te voorkomen. Als de belastingplichtige, zijn partner of de persoon die als zijn partner zou worden aangemerkt als zij beiden binnenlandse belastingplichtigen zouden zijn, een aftrekpost in het woonland in aanmerking kan nemen, kan diezelfde aftrekpost niet in Nederland worden opgevoerd. Daarbij is niet van belang of de aftrekpost daadwerkelijk in het woonland is opgevoerd; de enkele mogelijkheid van een aftrek in België verhindert de aftrek in Nederland. Dat verbod van een double dip is logisch, maar het kan in de praktijk de nodige problemen veroorzaken. Zo kent België een aftrekpost voor de eigen woning, de zogenaamde woonbonus. Een belastingplichtige bij onze zuiderburen mag die bonus – tot een bedrag van € 3.100 – invullen met bedragen aan betaalde rente, aflossingen of verzekeringspremies. Naar eigen keuze. De vraag is dan of invulling van die bonus van belang is voor de aftrekpost in Nederland. Als de Nederbelg ervoor kiest om zijn Belgische woonbonus volledig in te vullen met aflossingen en verzekeringspremies is er toch geen sprake van renteaftrek in België? Voor grensarbeiders leidt een aftrek in het woonland slechts tot een fiscaal voordeel voor de 27
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
gemeentebelastingen, de opcentiemen. Dat levert een aftrek op tegen een maximaal tarief van de opcentiemen van 4%. Woont de grensarbeider in Knokke Heist, dan levert de aftrekpost geen voordeel op omdat de gemeentelijke belastingen aldaar 0% zijn. Dat Belgische fiscale voordeel is minimaal in vergelijking tot het fiscale voordeel van een aftrek in Nederland. Maar naar de letter van de wet verhindert het wel de aftrek in Nederland! Inwerking per 2015 De nieuwe regeling treedt per 1 januari 2015 in werking. Na de aankondiging bij het Belastingplan 2014 – zie ook BelastingBelangen, oktober 2013: Belastingplan 2014: Optie binnenlandse belastingplicht vervalt – hebben Nederbelgen en Nederduitsers ruim een jaar de tijd om de overgang naar hun nieuwe fiscale positie soepel te regelen. Dat vindt de wetgever ruim voldoende, en daarom is geen overgangsrecht en evenmin een eerbiedigende werking voor bestaande situaties voorgesteld. Nederland schaft de keuzeregeling af omdat die regeling ‘verder gaat dan Europeesrechtelijk noodzakelijk is’. Dat argument is weinig overtuigend: dat was indertijd bij de invoering van de keuzeregeling ook al het geval. Sindsdien is wél gebleken dat de inhaal- en terugploegregeling – de clawbackbepaling – in strijd is met Europees recht; zie ook BelastingBelangen, juni 2011: Nederbelgen en Nederduitsers: aftrek hypotheekrente vereenvoudigd. Die regelingen komen onder de nieuwe 90%-regeling niet meer terug. Enkele voorbeelden van de nieuwe regeling Voorbeeld 1 Teunis werkt in Nederland voor een Nederlandse werkgever; zijn jaarsalaris is € 50.000. Teunis woont in België, in een koopwoning. De negatieve inkomsten uit die woning zijn € 15.000. Teunis heeft (in 2014) gekozen voor de binnenlandse belastingplicht. Hij geeft in Nederland zijn wereldinkomen van € 35.000. De hypotheekrenteaftrek levert bij dit inkomen een fiscaal voordeel op van € 6.300 (42% van € 15.000). Nederland verstrekt een fiscale aftrek voor een woning die België staat. Volgens het belastingverdrag Nederland – België hoeft Nederland die aftrek niet te geven, maar op grond van het Europese recht wel: het inkomen van Teunis is voor meer dan 90% in Nederland belast. De nieuwe regeling van de ‘kwalificerende buitenlandse belastingplicht’ heeft geen gevolgen voor Teunis. Hij moet in Nederland € 35.000 als inkomen in box 1 – inkomen uit werk en woning - aangeven. Zijn fiscale voordeel blijft € 6.300 (42% van € 15.000). Voorbeeld 2 Teunis uit voorbeeld 1 is in gemeenschap van goederen gehuwd met Sandra. Zij werkt in België werkt en verdient daar € 20.000. Van het gezamenlijke inkomen van Teunis en Sandra is minder dan 90% belast in Nederland. In 2014 kan Sandra – net als Teunis – gebruik maken van het keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen en kiezen voor fiscaal partnerschap. Teunis kan dan ook het aandeel van Sandra in de negatieve inkomsten uit eigen woning op zijn inkomen in aftrek brengen. Dat levert een totaal fiscaal voordeel op van € 6.300. Teunis krijgt dan wel een beschikking inhaalregeling van € 15.000, het bedrag van de negatieve inkomsten uit de Belgische woning.
28
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De nieuwe regeling van de ‘kwalificerende buitenlandse belastingplicht’ heeft hier wel nadelige gevolgen. Teunis voldoet wel aan de 90% norm, Sandra niet en gezamenlijk halen zij ook de 90% norm niet. Teunis kan als ‘kwalificerende buitenlandse belastingplichtige’ in Nederland € 42.500 aangeven in box 1 (inkomen uit werk € 50.000 minus zijn aandeel in de negatieve inkomsten eigen woning van € 7.500). Dat levert hem een fiscaal voordeel op van € 3.150 (42% van € 7.500). Het aandeel van Sandra in de negatieve inkomsten uit eigen woning kan niet in Nederland in aftrek komen. Teunis en Sandra raken door de nieuwe regeling de helft van hun fiscale voordeel kwijt. Teunis krijgt nu geen ‘beschikking inhaalregeling’ meer en is daarmee verlost van een mogelijke toekomstige fiscale claim. Voorbeeld 3 Jona woont in België, in een koopwoning. Hij werkt in Nederland; zijn jaarsalaris is € 45.000. Daarnaast verdient hij nog € 5.000 bij in België, bij een Belgische werkgever. De negatieve inkomsten uit eigen woning bedragen € 15.000. Jona verdient 90% van zijn inkomen in Nederland. Onder de huidige keuzeregeling moet hij (in 2014) in Nederland in box 1 een inkomen van € 35.000 (€ 50.000 - € 15.000) aangeven. De negatieve inkomsten eigen woning worden verrekend met het loon van zijn Belgische werkgever. Het fiscale voordeel van de renteaftrek eigenwoning bedraagt daardoor € 4.200 (42% van 10.000). Door de invoering van de kwalificerende buitenlandse belastingplicht gaat Jona er op vooruit. Hij moet nu in box 1 een inkomen aangeven van € 30.000 (€ 45.000 - € 15.000). Zijn fiscaal voordeel is nu € 6.300, te weten 42% van € 15.000.
29
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Naar Oostenrijk: zakenreis of vakantierit? 29 augustus 2014 Als directeur-grootaandeelhouder beschik ik over een auto van de zaak. Aan een bijtelling voor privé gebruik doe ik niet: ik heb in privé een tweede auto, en ik heb voor de auto van de zaak een kilometeradministratie om aan te tonen dat ik daarmee niet meer dan 500 kilometer privé rijd. De inspecteur heeft al weer een tijdje geleden mijn kilometeradministratie over 2011 opgevraagd om te checken of ik echt niet te veel privé rijd met de auto van de zaak. Ik ben ervan geschrokken hoe de fiscus dat kan controleren: de inspecteur heeft de beschikking over enorm veel digitale gegevens waarmee hij mijn kilometrage tot in detail kan beoordelen. De inspecteur heeft in mijn kilometeradministratie heel wat spijkers op laag water gevonden. Een van de grotere posten betreft een rit naar Oostenrijk en terug. Ik ben daar aantoonbaar naar een zakenrelatie geweest. Mijn vrouw en onze jongste zoon zijn meegereden en we hebben daar nog een week lekker geskied. Volgens de inspecteur is dat een privé rit en kom ik daardoor dik boven de 500 kilometer privé uit. Ik vind het een zakelijke rit. Hoe komen we hier uit? Antwoord Bij de beoordeling van het karakter van een autorit, of sprake is van een zakelijke of een privé rit, kijkt de belastingrechter vooral naar het doel van die autorit. De automobilist die op een doordeweekse dag zijn auto van de zaak pakt om naar een klant te gaan, en tijdens die rit een korte omweg maakt om zijn kind naar de crèche te brengen, maakt een zakelijke autorit. De omrijkilometers naar de crèche zijn wel privé. Maar als diezelfde automobilist op zaterdagmiddag met vrouw en kinderen in de auto van de zaak stapt om bij oma op bezoek te gaan, is dat een privé rit. Ook als de automobilist tijdens de rit gebeld wordt door zijn grootste klant en hij vrouw en kinderen bij een wegrestaurant ‘parkeert’ om naar die klant te gaan. De omrijkilometers naar en van de klant zijn zakelijke kilometers, de rit is privé. Uw rit naar Oostenrijk heeft zowel een zakelijk als een privédoel. U ging naar Oostenrijk om uw zakenrelatie aldaar te spreken, dat is zonder meer zakelijk. Maar bij de start van de rit wist u ook al dat u in Oostenrijk ging skiën: het feit dat uw vrouw en zoon in de auto zaten, de skibox op de auto gemonteerd was en u een hotel voor een weekje geregeld had, maken dat privé aspect overduidelijk. Als het hoofddoel van de rit niet eenduidig vast te stellen, kiest de belastingrechter er voor – zo blijkt uit recente rechtspraak – om het rijpatroon van de automobilist in kwestie te vergelijken met andere belastingplichtigen, om zo de rit als zakelijk of privé te typeren. Als andere automobilisten die niet eenzelfde dienstbetrekking vervullen, maar die qua inkomen, vermogen en gezin wél in dezelfde omstandigheden verkeren, ook regelmatig die rit maken, vindt de rechter het een privé rit. Maken andere automobilisten vrijwel nooit de betreffende rit, dan is dat voor de rechter reden genoeg om die rit als zakelijk aan te merken. Een ritje naar Oostenrijk voor een korte wintersportvakantie is al jaren gemeengoed in ons land. Daarmee staat vast dat de belastingrechter uw autorit tussen Nederland en Oostenrijk zal kwalificeren als gebruik van de auto voor privédoeleinden.
30
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Financiën: controle op BTW-teruggave verscherpt 30 augustus 2014
Financiën gaat verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting scherper controleren. Het gaat daarbij om BTW-aangiften met een aftrek van voorbelasting maar zonder omzet, om een vergelijking van de BTW-schuld op de balans van de onderneming en de werkelijk afgedragen omzetbelasting, en de recht-toe, recht-aan verzoeken om teruggaaf.
Zorg ervoor dat u uw BTW-positie op orde heeft.
31
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Flex-BV: minder tijd om jaarrekening te deponeren? 29 augustus 2014 Vorig jaar heb ik een nieuwe BV opgericht, een flex-BV. Het boekjaar van die BV is gelijk aan het kalenderjaar. Begrijp ik nu goed dat de termijn voor het deponeren van de jaarrekening na de invoering van de flex-BV is verkort? Antwoord Ja, dat heeft u goed begrepen. Bij een flex-BV is de maximale termijn voor het deponeren van de jaarrekening niet langer 13 maanden, maar 11 maanden en 8 dagen. Onder het oude BV-recht was het – zeker in het midden- en kleinbedrijf – bijna standaard om de jaarrekening pas binnen 13 maanden na afloop van het boekjaar bij de Kamer van Koophandel te deponeren. De wet verplicht een BV om de jaarrekening op te maken binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar – dus vóór eind mei als het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar – maar de algemene vergadering van aandeelhouders kan deze termijn met zes maanden verlengen. Die termijnverlenging is overigens alleen mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn voor het opmaken van de jaarrekening schuift dan door naar eind november. Vervolgens moet het bestuur van de BV de jaarrekening ondertekenen, en daarna heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van de BV twee maanden de tijd voor het vaststellen én de publicatie van de jaarrekening. De publicatie moet derhalve plaatsvinden vóór 1 februari van het tweede jaar ná het jaar waarover is gerapporteerd. Voor de jaarrekening over het kalenderjaar 2013 is de uiterste datum derhalve 31 januari 2015. Na de invoering van de wettelijke regeling van de flex-BV (per 1 oktober 2012) gelden andere regels. Bij de flex-BV is vastgelegd dat wanneer het bestuur en de aandeelhouder van de BV dezelfde persoon is – en dat is bij vrijwel alle BV’s met een directeur-grootaandeelhouder het geval – de jaarrekening bij ondertekening door de bestuurder ook meteen door de aandeelhouder is goedgekeurd. Daardoor komt de termijn van twee maanden voor de goedkeuring door de aandeelhouder van de BV te vervallen. De termijn waarbinnen gepubliceerd moet worden komt dan uit op 11 maanden en 8 dagen. De uiterste datum van publicatie voor de jaarrekening over het kalenderjaar 2013 komt dan uit op 8 december 2014. De nieuwe regeling voor de flex-BV geldt in beginsel ook voor ‘oude’ BV’s. Maar bij oude BV’s kan in de statuten zijn opgenomen dat de BV toch de wettelijke termijn van twee maanden in acht neemt, na het ondertekenen van de jaarrekening door de bestuurder. Ook als die bestuurder tevens de aandeelhouder van de BV is. En dan blijft voor die ’oude’ BV’s de termijn van 13 maanden gelden. Het is van groot belang om de jaarrekening van uw BV tijdig te deponeren. Als dat niet gebeurt, kan de BV een geldboete worden opgelegd of – in het ergste geval – de bestuurder in hechtenis worden genomen. En bij een faillissement van de BV wordt het niet tijdig deponeren van de jaarrekening aangemerkt als onbehoorlijk bestuur. Er geldt dan een wettelijk vermoeden dat het onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement en daardoor kan de bestuurder van de BV persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het tekort van de failliete boedel. De aansprakelijk gestelde bestuurder kan dat dan slechts voorkomen als hij kan bewijzen dat het niet tijdig deponeren van de jaarrekening niet een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
32
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vrijval oudedagsreserve door omzetdaling? 29 augustus 2014 Ik exploiteer al jarenlang een kapsalon. Tot 2009 had ik personeel, in dat jaar ben ik verhuisd en heb ik mijn kapsalon aan huis gevestigd. De omzet in mijn onderneming is de laatste jaren dramatisch gekelderd. In 2007 en 2008 had ik nog een omzet van ruim € 80.000 per jaar, in 2009 kwam de omzet uit op nog geen € 5.000. Beter is het niet geworden, meer dan € 6.000 omzet haal ik nog steeds niet. Dat komt ook omdat ik mijn kapsalon vanaf 2010 – noodgedwongen – parttime drijf: ik ben enkele dagdelen per week bij een grootwinkelbedrijf gaan werken om de kost te verdienen. Bij deze financiële malheur komt nu ook nog een grote fiscale tegenvaller: de inspecteur heeft mijn oudedagsreserve van ruim € 33.000 laten vrijvallen en die tot de winst over 2011 gerekend. Kan dat zo maar? Antwoord Om de oudedagsreserve te kunnen vormen én in stand te houden moet u als ondernemer voldoen aan het urencriterium. U moet kunnen aantonen dat u gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren én meer dan de helft van uw arbeidstijd besteed aan werkzaamheden voor uw onderneming. En daar gaat het fout in uw situatie. De omzet in uw kapsalon is zodanig gedaald dat de inspecteur op basis van de verhouding tussen de omzet en een gemiddeld tarief voor een coiffurebehandeling tot de conclusie is gekomen dat u al enkele jaren die 1.225 urengrens niet meer haalt. De inspecteur kan dat standpunt mede motiveren met uw parttime werkzaamheden voor het grootwinkelbedrijf. De belastingwet bepaalt in zo’n situatie dat wanneer de ondernemer twee jaar achtereen niet aan het urencriterium voldoet, de oudedagsreserve moet vrijvallen indien en voorzover die reserve hoger is dan het ondernemingsvermogen. Dat vrijvallen houdt in dat het verschil tussen de stand van de oudedagsreserve en het ondernemingsvermogen tot de fiscale winst moet worden gerekend. Dat is wat er in uw situatie is gebeurd: u bent inkomstenbelasting verschuldigd over het bedrag van de vrijgevallen oudedagsreserve. U kunt deze winstcorrectie slechts voorkomen door aan te tonen dat u nog wél steeds aan het urencriterium voldoet, of dat u in uw kapsalon meer ondernemingsvermogen heeft dan de stand van de oudedagsreserve. Uit de door u aangereikte gegevens begrijp ik dat die beide mogelijkheden in uw situatie – helaas voor u – geen soelaas bieden.
33
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Stel een social media protocol op voor uw bedrijf 30 augustus 2014
Social media zijn niet meer weg te denken uit ons leven. Ook niet op het werk. Werknemers kunnen informatie en gegevens van de werkvloer op social media delen, en daarmee hun werkgever schade berokkenen.
Uit enkele arbeidsrechtelijke procedures over deze kwestie blijkt dat de rechter de bescherming van de onderneming boven de vrijheid van meningsuiting op social media plaatst. Voorkom problemen: stel een social media protocol op voor binnen uw onderneming. Dan weten uw werknemers waar zij aan toe zijn, wat er wél en niet kan.
34
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Tijdstip verkoop AB-aandelen = einde TBS-regeling? 28 augustus 2014 De verkoop van de aandelen in mijn BV is nagenoeg rond. Het enige punt dat ik nog met de koper moet afstemmen is de datum waarop het economisch belang bij de BV op de koper overgaat. Dat kan op praktische gronden het beste per 1 januari 2014 of 1 januari 2015. Ik heb nog geen keuze gemaakt, omdat mij nog niet duidelijk is hoe een en ander uitpakt voor de terbeschikkingstellingsregeling. Ik verhuur een pand aan mijn BV, dat valt onder de TBS-regeling. Ik blijf dat pand aan de BV verhuren, maar door de verkoop van de aandelen in de BV wordt de TBS-regeling beëindigd en gaat het pand naar box 3, voor de waarde in het economisch verkeer op dat tijdstip. Als ik de aandelen in mijn BV contractueel, bij notariële akte op 1 oktober 2014, overdraag en daarbij een overgang van het economisch belang per 1-1-2014 afspreek, wordt de TBS dan ook per 1-1-2014 beëindigd? Gaat het pand dan naar box 3 voor de waarde op die datum? Antwoord Door de verkoop van de aandelen in de BV aan een derde komt er inderdaad een einde aan de terbeschikkingstellingregeling. U moet het pand overbrengen naar box 3, de huuropbrengst wordt daarna – indirect – belast met de 1,2% vermogensrendementsheffing over de waarde van het pand dat u aan de BV verhuurt. De wettelijke bepalingen van de TBS-regeling gaan ervan uit dat de terbeschikkingstelling eindigt op het tijdstip dat u niet langer een aanmerkelijk belang in de BV hebt. En dat tijdstip is – volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – het tijdstip van vervreemding van de aanmerkelijkbelang-aandelen, ofwel het tijdstip waarop de obligatoire overeenkomst van koop en verkoop van het aandelen perfect is geworden. In uw situatie is dat 1 oktober 2014. De terugwerkende kracht van de aandelenoverdracht, door de overgang van het economische belang per 1 januari 2014, heeft geen gevolg voor het einde van de TBS-regeling. In de periode van 1 januari tot 1 oktober 2014 bent u nog steeds aanmerkelijkbelang-houder in uw BV en duurt de TBS-regeling voort. U moet de huuropbrengst en de kosten van het pand over de eerste negen maanden van 2014 in box 1 verantwoorden; het pand gaat over naar box 3 voor de waarde in het economisch verkeer per 1 oktober 2014. Succes met de verdere afwikkeling van de overdracht van de aandelen in uw BV.
35
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Niet doorgaan verkoop deelneming: vergoeding vrijgesteld? 28 augustus 2014 Bijna een jaar ben ik druk geweest met de mogelijke verkoop van de aandelen in een (door mijn holding-BV gehouden) dochtervennootschap. Die deal is uiteindelijk niet tot stand gekomen: de koper heeft zich teruggetrokken, om financiële redenen, omdat de aankoop niet meer zou passen in zijn bedrijfsvisie en meer van dergelijke moeilijk te controleren argumenten. De beoogde koper heeft mijn holding-BV wel de contractueel afgesproken schadeloosstelling van € 100.000 betaald. Kan mijn holding-BV die vergoeding onder de deelnemingsvrijstelling brengen en die zo belastingvrij incasseren? Antwoord Uw holding-BV is met de beoogde koper van de dochtervennootschap contractueel een schadevergoeding overeengekomen voor het geval de verkoop niet zou doorgaan. De ratio van die overeenkomst is bepalend voor de vraag of die vergoeding onder de deelnemingsvrijstelling valt. De wet eist voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling dat er sprake is van een voordeel ‘uit hoofde van een deelneming’. Dat ‘uit hoofde van’ vergt volgens de belastingrechter dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen het genoten voordeel en het bezit van de deelneming. Ander gezegd: als het voordeel – in uw situatie: de vergoeding – in een te ver verwijderd verband met de deelneming staat, is de vrijstelling niet van toepassing en is die vergoeding belast. Als uw holding-BV met de beoogde koper een schadevergoeding is overeengekomen als compensatie voor diens wanprestatie wegens het niet doorgaan van de deal, vloeit de vergoeding niet voort uit het bezit van de deelneming maar uit het contractuele recht tot schadevergoeding. Maar als de vergoeding voorvloeit uit het behouden belang in de deelneming, en de betaling vormt voor het ‘in de keuken kijken’ door de beoogde koper – die zo kennis heeft kunnen nemen van de bedrijfsgeheimen – dan is goed verdedigbaar dat wél sprake is van een voordeel uit hoofde van de deelneming. De belastingrechter heeft zich vaak moeten buigen over de door u voorgelegde vraag. Uit vele rechterlijke uitspraken blijkt dat de feitelijke context en de ratio en vormgeving van het recht op schadeloosstelling beslissend zijn voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
36
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Buitenlandse BTW: terugvorderen vóór 30 september 30 augustus 2014 Heeft u, BTW-ondernemer, in 2013 in een andere EU-lidstaat BTW betaald? Die omzetbelasting kunt u terugvragen. Uw teruggaafverzoek moet uiterlijk 30 september 2014 zijn ingediend. U kunt dat elektronisch doen, via de portaalsite van de Belastingdienst: Teruggaaf van btw uit andere EU-landen. De Belastingdienst stuurt uw verzoek door naar het betreffende EU-land. Om het teruggaafverzoek elektronisch te kunnen indienen hebt u inloggegevens nodig. Die moet u aanvragen bij de Belastingdienst: Inloggegevens voor terugvragen btw uit EU-landen. Hou er rekening mee dat het toekennen van die gegevens wel een paar weken kan duren.
37
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Herziening BTW: per boekjaar, niet tijdsevenredig 28 augustus 2014 De omzetbelasting kent een herzieningsregeling. Als een BTW-ondernemer een roerende of onroerende zaak niet langer volledig voor BTW-belaste, maar mede voor BTW-vrijgestelde doeleinden gaat gebruiken, moet hij de BTW-aftrek bij de aanschaf van die zaak vanwege dat gewijzigde gebruik herzien. De herzieningsperiode is vijf jaar voor roerende zaken, en tien jaar voor onroerende zaken. Bij herziening moet de ondernemer jaarlijks 1/5 of 1/10 gedeelte van de indertijd in aftrek gebracht BTW aan de fiscus terugbetalen. De Hoge Raad heeft recent beslist dat de herziening van BTW in één keer ontstaat per het einde van het boekjaar. Dat betekent dat bij de overdracht van een onderneming in de loop van het jaar de BTW-herziening niet voor een deel bij de overdrager, en voor een deel bij de overnemer kan worden toegepast. De herziening kan uitsluitend bij de overnemende ondernemer plaatsvinden, ook over het gedeelte van het boekjaar dat de onderneming nog van de verkoper was. BV X, een vastgoedonderneming, verkreeg op 12 december 2007 een verhuurd kantoorgebouw van BV Y. Die verkrijging vond plaats in het kader van de overdracht van een onderneming, een algemeenheid van goederen. BV X trad zodoende voor de BTW-heffing in de plaats van BV Y, de overdrager. BV Y had het kantoorgebouw in 2003 gekocht, en de BTW op de aanschaf volledig als voorbelasting in aftrek gebracht. Per 1 januari 2007 was de BV een gedeelte van het kantoorgebouw BTW-vrijgesteld gaan verhuren, en daardoor moest over 2007 de BTW-herziening worden toegepast. BV X gaf over het vierde kwartaal van 2007 de herzienings-BTW aan over de periode van 12 tot en met 31 december 2007. De inspecteur was het daar niet mee eens. Hij stelde dat de BTW-herziening niet naar tijdsgelang kon worden toegepast. In de daaropvolgende procedure stelden Rechtbank Haarlem, Hof Amsterdam en in cassatie ook de Hoge Raad de inspecteur in het gelijk. Ons hoogste rechtscollege overwoog dat bij de overgang van een algemeenheid van goederen er bij wetsfictie geen levering plaatsvindt, en dat de overnemer in de plaats treedt van de overdrager voor wat betreft de BTW-heffing. Die indeplaatstreding ziet daarmee ook op de BTW-herziening. Uit de wettekst en het wettelijk systeem blijkt dat de BTW-herziening moet plaatsvinden bij de aangifte over het laatste belastingtijdvak van het boekjaar, op basis van de gegevens over het gehele boekjaar. Dat betekent, zo besliste de Hoge Raad, dat de wet ervan uitgaat dat de wegens de BTW-herziening te betalen BTW in één keer, aan het einde van het boekjaar verschuldigd wordt. Bij een overdracht in de loop van het boekjaar wordt de overnemer de herzienings-BTW over het gehele boekjaar verschuldigd, en niet slechts het deel vanaf het moment van overname. Commentaar Deze uitspraak is van groot belang voor met name de vastgoedpraktijk. De koper van een onderneming – een algemeenheid van goederen – moet opdraaien voor het volledige jaarbedrag van de herzienings-BTW. En dat kan bij vastgoed flink in de papieren lopen. Als de koper die schadepost niet ‘meeneemt’ bij de onderhandelingen over de prijs van het vastgoed, pakt de verwerving daarvan een stuk duurder uit.
38
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
VAR voor 2014 loopt door in 2015 28 augustus 2014 De wettelijke regeling voor de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) wordt in de loop van 2015 ingrijpend aangepast. Vooruitlopend daarop geeft Financiën voor 2015 geen nieuwe VAR-verklaringen af aan degenen die voor 2014 al een VAR hebben. Goedgekeurd is dat de VAR voor 2014 doorloopt in 2015 als de belastingplichtige hetzelfde werk blijft doen onder dezelfde omstandigheden en voorwaarden. De wet- en regelgeving voor de VAR gaat in de loop van 2015 veranderen. De overheid kan met de huidige VAR-regeling de schijnzelfstandigheid niet adequaat aanpakken, en daarom moet de VAR strenger worden. Zie ook BelastingBelangen, juni 2014: De VAR wordt strenger. De invoering van de nieuwe VAR-regels loopt steeds weer vertraging op. De regeling zou in eerste instantie al per 1 januari 2014 worden aangepast; dat werd 1 januari 2015, en naar het zich laat aanzien wordt ook die datum niet gehaald. Een van de voorgestelde aanpassingen betreft de opdrachtgever: die wordt medeverantwoordelijk voor de juistheid van de aanvraag voor een VAR. Dat wetsvoorstel zal naar verwachting eind augustus naar de Tweede Kamer worden gezonden. Financiën onderzoekt nog of het mogelijk is dat de aanvrager van een VAR bij het invullen van de webmodule duidelijk kan worden gemaakt waarvoor de opdrachtgever medeverantwoordelijkheid is. Nog deze maand moet duidelijk worden of dat kan worden toegevoegd zonder vertraging voor de webmodule, en zo nee, welk alternatief mogelijk is. De belastingplichtigen die een VAR voor 2014 hebben hoeven geen verzoek in te dienen voor een nieuwe VAR voor 2015. De voor 2014 afgegeven VAR kan ook in de eerste maanden van 2015 nog worden gebruikt. Financiën zal aangeven per wanneer die doorlopende werking wordt stopgezet. Voorwaarde is wel dat dezelfde werkzaamheden onder dezelfde omstandigheden en voorwaarden worden uitgevoerd. Als dat niet zo is, moet wél een nieuwe VAR worden aangevraagd. Dat geldt uiteraard ook voor nieuwe ZZP-ers. Een VAR voor 2015 kan vanaf 1 september 2014 en in 2015 worden aangevraagd. Commentaar Dit is een praktische oplossing voor een slepend probleem. De aanpassing van de VAR verloopt moeizaam omdat een echte goede oplossing niet voor handen is. De grens tussen een zelfstandige ZZP-er en een schijnzelfstandige is niet eenduidig te trekken. En als de opdrachtgever al te zeer medeverantwoordelijk wordt voor de juistheid van de VAR van de opdrachtnemer, is die arbeidsverhouding bijna weer gelijk aan een echte dienstbetrekking. We wachten met u af hoe die medeverantwoordelijkheid voor de opdrachtgever gaat uitpakken.
39
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Stel de continuïteit van uw onderneming veilig 30 augustus 2014 Als ondernemer bent u verantwoordelijk voor de continuïteit van uw onderneming. U moet ervoor zorgen dat er steeds een ‘kapitein aan het roer staat’, ook als u dat – onverhoopt – niet meer kunt zijn. U moet bij leven regelen dat uw vervanger klaar staat, op afroep om de bedrijfsvoering over te nemen als u – tijdelijk of definitief – wegvalt. Als dat niet goed geregeld is, gaat de onderneming na uw terugtreden snel onderuit: uw medewerkers, leveranciers en afnemers gaan twijfelen aan de betrouwbaarheid van de zaak en leidt dat tot leegloop. Heeft u een eenmanszaak, dan kunt u de bedrijfscontinuïteit veilig stellen door in uw (levens-) testament een executeur met ruime bevoegdheden (afwikkelingsbewind) te benoemen. Heeft u een BV, dan kunt u dat doen middels een ‘slapende’ stichting administratiekantoor (stak). Het bestuur van die stichting – door u aan te wijzen – treedt aan als u niet meer als ondernemer en beslisser binnen de BV kunt fungeren, en oefent het stemrecht op de aandelen in de BV uit. Tref zo’n regeling voor het te laat is. Het geeft u rust en de zekerheid dat u het goed geregeld heeft, ook voor uw nagelaten betrekkingen.
40
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Hypotheekrente op geërfde en te koop staande woning niet aftrekbaar 28 augustus 2014 Als een erfgenaam de eigen woning van zijn vader of moeder erft, en die woning na dat overlijden te koop aanbiedt, kan hij de hypotheekrente op die geërfde woning niet in aftrek brengen op zijn inkomen in box 1. De belastingplichtige die deze aftrek verdedigde met een beroep op het gelijkheidsbeginsel is door de rechter onverrichter zake naar huis gestuurd. Mette Bus erfde in 2010 de woning van haar overleden moeder. Mette zette die woning kort na haar moeder’s overlijden te koop; in 2012 werd de woning verkocht. Met de woning erfde Mette ook de hypotheek van € 90.456 op de woning van haar moeder. Zij betaalde de hypotheekrente over 2010 en bracht die rente in aftrek op haar inkomen in box 1, naast de hypotheekrente op haar eigen woning. De inspecteur weigerde de dubbele renteaftrek. De inspecteur stelde – met de wet in de hand – dat de rente op de geërfde woning bij Mette niet aftrekbaar was omdat die woning nooit haar eigen woning, haar hoofdverblijf, was geweest en ook niet zou worden. De Rechtbank en Hof Den Haag waren het daar mee eens. De inspecteur had de renteaftrek terecht geweigerd omdat de geërfde woning belanghebbende niet als hoofdverblijf ter beschikking stond. De regeling voor een dubbele renteaftrek, als een belastingplichtige een nieuwe eigen woning heeft betrokken en diens oude eigen woning nog te koop staat, was niet van toepassing omdat niet voldaan werd aan de eis dat de te koop staande woning in een van de twee voorafgaande kalenderjaren haar als hoofdverblijf ter beschikking had gestaan. Belanghebbende had evenmin aannemelijk gemaakt dat de geërfde woning uitsluitend bestemd was om haar in 2010 of in een van de twee daaropvolgende jaren als eigen woning ter beschikking te staan. De regeling voor een dubbele renteaftrek voor een nieuwe, nog te betrekken eigen woning was zodoende ook niet van toepassing. Het Hof verwierp het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel. Zij kon niet gelijkgesteld worden met iemand die een nieuwe eigen woning had gekocht terwijl de oude woning nog te koop stond, omdat niet aannemelijk was dat zij de geërfde woning uitsluitend bestemd had om te dienen als haar toekomstig hoofdverblijf. Het Hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Commentaar Deze uitspraak hoort overduidelijk thuis in de categorie ‘niet geschoten is altijd mis’. De uitspraak maakt duidelijk hoe de dubbele renteaftrek wél kan worden verkregen: de erfgenaam moet de inspecteur ervan overtuigen dat hij van plan is om binnen twee jaar in de geërfde woning te gaan wonen. Dat de geërfde woning zijn hoofdverblijf zal worden, en dat hij de eigen woning te koop – gaat – zetten. Een kwestie van goede planning......
41
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Middeling: ook in het jaar van overlijden 26 augustus 2014 Een belastingplichtige met een sterk wisselend inkomen in box 1 kan met ‘middeling’ die inkomsten over een periode van drie aaneengesloten kalenderjaren jaar ‘gladstrijken’. De verschuldigde belasting wordt dan herrekend over het gemiddelde inkomen over die drie jaren. De fiscus betaalt het verschil tussen de werkelijk geheven belasting en de herrekende belasting terug voor zover dat meer is dan € 545. Middeling is alleen mogelijk over het inkomen in box 1; in box 2 en box 3 geldt een vast proportioneel tarief en dat maakt middeling zinloos. De belastingplichtige kan zelf de driejaarsperiode kiezen, maar een kalenderjaar mag maar één keer in een middelingtijdvak worden meegenomen. Financiën heeft recent goedgekeurd dat het jaar van overlijden – onder voorwaarden – ook in een middelingstijdvak kan worden begrepen. Een middelingstijdvak omvat drie aaneengesloten gehele kalenderjaren waarin de belastingplichtige binnenlands belastingplichtige is geweest. Een jaar waarin de belastingplichtige niet het gehele jaar binnenlands belastingplichtige is geweest – bij emigratie of immigratie, bij geboorte of overlijden – kan geen deel uitmaken van het middelingstijdvak. De wetgever heeft zo’n deeljaar uitgesloten, kennelijk om te voorkomen dat middeling van toepassing kan vanwege een daling van het inkomen die veroorzaakt wordt door het beginnen of eindigen van de binnenlandse belastingplicht. Financiën heeft geconstateerd dat deze regeling nadelig kan uitpakken in het jaar van overlijden. De belastingplichtige is in zo’n deeljaar niet het gehele jaar belastingplichtig, terwijl zijn inkomen in dat jaar juist hoger is dan de inkomens in de aan dat deeljaar voorafgaande kalenderjaren. Bijvoorbeeld vanwege een gouden handdruk of de ontvangst van een uitkering die op meerdere jaren betrekking heeft, maar in één keer wordt uitbetaald. Financiën vindt het ongewenst dat zo’n deeljaar niet in een middelingstijdvak kan worden meegenomen, voor zover de toename van het belastbaar inkomen in box 1 niet veroorzaakt is door het overlijden van de belastingplichtige, zoals bijvoorbeeld bij een nabetaling van postuum loon of stakingswinst. De staatssecretaris van Financiën keurt goed dat een deeljaar tot het middelingstijdvak kan worden gerekend – als een geheel kalenderjaar mag worden aangemerkt, mits voldaan wordt aan de volgende, cumulatieve voorwaarden: - het belastbare inkomen in box 1 in het deeljaar is hoger dan de belastbare inkomens in box 1 van beide andere kalenderjaren van het middelingstijdvak, - de binnenlandse belastingplicht is geëindigd door overlijden, - het hogere inkomen in box 1 in het deeljaar is niet veroorzaakt door het overlijden van de belastingplichtige. Indien en voor zover dit wel het geval is, kan dat deel van het belastbaar inkomen niet in de middeling worden meegenomen, - aan de overige voorwaarden van de middelingsregeling is voldaan, én - de nabestaande van de belastingplichtige moet de inspecteur om de verruimde middeling verzoeken. De goedkeuring is op 4 juli 2014 in werking getreden en werkt terug tot en met 23 juni 2014. Commentaar Deze goedkeuring kan in voorkomende gevallen een leuke belastingteruggave – voor de erfgenamen – opleveren. Een verzoek tot middeling moet ingediend worden binnen 36 maanden nadat alle belastingaanslagen over de jaren van het middelingtijdvak definitief vaststaan.
42
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Check uw spaarrekening in box 3 30 augustus 2014
Heeft u uw spaargeld geparkeerd op een spaarrekening in box 3? Tegen 1,5% rente? Bedenk dan wel dat u over die rente de forfaitaire box 3-heffing van 1,2% moet betalen. Dat levert een belastingdruk op van 80%! Voor veel beleggers is de belastingheffing in box 3 ‘ontaard in onteigening’. De Bond voor Belastingbetalers heeft deze kwestie aan de rechter voorgelegd: zie ook BelastingBelangen, april 2014, Proefprocedure tegen box 3 heffing.
Zolang uw spaargeld in box 3 niet uitkomt boven het heffingvrij vermogen (van € 21.139 per persoon) heeft u geen last van die absurde belastingdruk. Maar die grens wordt in veel Nederlandse huishoudens overschreden. Uit een recente opgave van de Nederlandse Bank blijkt dat de Nederlandse huishoudens medio 2014 in totaal zo’n € 335 miljard op spaarrekeningen hebben staan, zo’n € 45.000 per huishouden.
Check of u in box 3 te maken heeft met een belastingdruk van 80%. Als dat zo is moet u kiezen voor een andere vorm van belegging, met een hoger rendement. Dat moet lukken, zonder al te veel risico.
43
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Leaseauto’s zonder bijtelling voor privégebruik 25 augustus 2014 De Vereniging van Nederlandse Autoleasemaatschappijen heeft met de Belastingdienst afspraken gemaakt over het achterwege laten van de bijtelling privégebruik auto voor deelauto’s en tijdelijk vervangende leaseauto’s. Regeling privégebruik deelauto’s Als de leasemaatschappij aan een werkgever een auto least die door meerdere werknemers afwisselend – in beginsel uitsluitend – voor zakelijke ritten wordt gebruikt, komt de bijtelling privégebruik auto niet aan de orde. De werkgever moet dan wel het gebruik van de deelauto kunnen aantonen, zodanig dat duidelijk is in welke periode de auto is gebruikt en hoeveel kilometers (per rit) daarmee gereden is. In de perioden dat de deel- of poolauto niet zakelijk wordt gebruikt, kan de werkgever die aan zijn werknemers verhuren voor privégebruik. Bij die verhuur is geen sprake van het ‘ter beschikking stellen’ in de zin van de wet – de bijtelling privégebruik auto is dan ook niet van toepassing – als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: - de werkgever verhuurt de auto, al dan niet via de leasemaatschappij, voor een marktconform tarief. In de brancheregeling zijn huurtarieven opgenomen die geacht worden marktconform te zijn. - de werkgever moet met een administratie kunnen aantonen welke werknemer in welke perioden de auto heeft gebruikt én welk markconform huurtarief die werknemer daarvoor in rekening is gebracht. Bij deze regeling geldt woon-werkverkeer als zakelijk autogebruik. Voor andere ritten is de werkgever verantwoordelijk voor de kwalificatie van de rit als zakelijk of privé. Tijdelijk vervangend leasevoertuig Een werkgever kan met de leasemaatschappij afspreken dat hij een door hem – voor een van zijn werknemers – geleasde auto tijdelijk kan vervangen door een andere, meer passende auto. De hoofdauto wordt dan verruild voor een tijdelijk vervangend leasevoertuig. In de periode dat de werknemer het tijdelijk vervangende leasevoertuig gebruikt kan de bijtelling privégebruikauto voor de hoofdauto worden stopgezet, mits: - de tijdelijke vervanging schriftelijk vastgelegd wordt tussen werkgever en werknemer. De werkgever moet deze vastlegging bij de loonadministratie bewaren. - de werknemer de hoofdauto, de autopapieren en sleutels tijdens die vervanging inlevert bij de werkgever of de leasemaatschappij. De werkgever moet in de vervangingsperiode de bijtelling privégebruik auto voor het tijdelijk vervangend leasevoertuig toepassen; de bijtelling voor de hoofdauto blijft achterwege. Commentaar Deze brancheregeling illustreert de knelpunten waar werkgevers mee te maken krijgen als zij het privégebruik van de leaseauto’s van hun werknemers correct willen verlonen. Opmerkelijk is ook dat deze brancheregeling – met fiscale goedkeuringen – niet door de Belastingdienst, maar door de brancheorganisatie zelf gepubliceerd is.
44
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Nieuwe BTW-regels voor telecom-, omroep- en elektronische diensten 25 augustus 2014 Per 1 januari 2015 veranderen de BTW-regels voor telecom-, omroep- en elektronische diensten. Die diensten zijn voortaan altijd belast in het land waar de klant, de afnemer woont of gevestigd is. Het maakt niet uit of de klant een particulier of een ondernemer is, en ook niet of die binnen of buiten de Europese Unie gevestigd is. Per 1 januari 2015 wordt voor de BTW de plaats van dienst aangepast voor telecom-, omroep- en elektronische diensten. Onder de nieuwe regeling zijn die diensten altijd BTW-belast in het land waar de klant, de afnemer woont, ongeacht of dat een ondernemer of een particulier is. Een ondernemer in Nederland die dergelijke diensten ‘over de grens’ aanbiedt kan vanaf 1 januari 2015 met drie verschillende situaties te maken krijgen: - de klant is een particulier en woont in een andere EU-lidstaat: de ondernemer moet BTW betalen in het land waar deze particulier woont. - de klant is een ondernemer en is in een andere EU-lidstaat gevestigd: de ondernemer hoeft geen BTW af te dragen, de klant-ondernemer betaalt de BTW in eigen land op basis van de verleggingsregeling. - de klant is een particulier of ondernemer en woont / is gevestigd in een land buiten de Europese Unie: de ondernemer hoeft geen EU-BTW af te dragen De gewijzigde regels zijn van toepassing voor aanbieders van telecommunicatiediensten (telefoon, sms e.d.), elektronische diensten (bouwen en monitoring van websites, software, toegang geven tot databanken, het downloaden van muziek, films of spellen, e-learning, e.d.) en omroepdiensten (radio en televisie). De ondernemer in Nederland die een of meer van de genoemde diensten verricht voor particulieren-afnemers in andere EU-lidstaten kan te maken krijgen met 28 verschillende BTW-tarieven en 28 BTW-registraties. Om dat werkbaar te houden is een mini one-stop-shop-regeling (MOSS) getroffen. De ondernemer kan – onder voorwaarden – gewoon in Nederland aangifte doen voor de BTW die hij in andere EU-lidstaten verschuldigd is. Hij moet dan wel het BTW-tarief aanhouden dat van toepassing is in de EU-lidstaat waar de klant woont. Een ondernemer is niet verplicht om gebruik te maken van de one-stop-regeling; doet hij dat niet, dan moet hij BTW-aangifte doen in elke lidstaat van verbruik. Commentaar Ondernemers in de telecom-, omroep- en elektronische dienstensector doen er verstandig aan om tijdig in te spelen op de nieuwe BTW-regels. Ze moeten vaststellen waar hun afnemers wonen, en dat kan best lastig zijn. Zeker bij elektronische diensten, waar privacy gezocht wordt. Verder moeten zij hun administratie en software aanpassen om direct vanaf 1 januari 2015 het correcte BTW-tarief in rekening te kunnen brengen bij een particuliere afnemer in een van de 28 EU-lidstaten.
45
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pas op met een BTW-nihilaangifte 30 augustus 2014
Als u een BTW-nihilaangifte doet, moet u zeker weten dat u over dat aangiftetijdvak geen BTW hoeft af te dragen. Een ‘voorlopige’ nihil-aangifte, omdat u nog niet alle gegevens voor die aangifte bij de hand heeft, kan u duur komen te staan. Als later blijkt dat u over dat aangiftetijdvak BTW verschuldigd bent, heeft u die belasting niet op tijd betaald. En dat is sinds 1 januari 2014 een strafbaar feit: het opzettelijk niet of te laat betalen van omzetbelasting is een strafbaar feit waarvoor u een boete of zelfs een gevangenisstraf kunt krijgen. Het herstellen van zo’n nihil-aangifte is op zich geen probleem, dat kan nog steeds. Maar de te late betaling kunt u niet meer herstellen. Voorkomen is hier echt veel beter dan genezen....
46
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Opzettelijk onjuiste BV-aangiften: bestuurder aansprakelijk 25 augustus 2014 De bestuurder van een BV die opzettelijk onjuiste aangiften voor de loonheffing of de BTW voor zijn BV indient, is in privé ‘per definitie’ hoofdelijk aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte naheffingsaanslagen. Als de BV die aanslagen – door een faillissement – niet kan voldoen, moet de bestuurder daar voor opdraaien. Ook als de ontvanger (tijdig) bekend was met de betalingsonmacht van de BV. De wet bepaalt dat er bij naheffingsaanslagen geen melding van betalingsonmacht kan worden gedaan als de onjuiste belastingafdracht te wijten is aan opzet of grove schuld. De bestuurder kan daardoor niet voldoen aan de meldingsplicht van de Invorderingswet, en dat maakt hem hoofdelijk aansprakelijk. Bestuurder Cas Planten werd door de ontvanger in privé aansprakelijk gesteld voor de door zijn failliete BV X onbetaald gelaten naheffingsaanslagen loonbelasting en BTW. Planten verzette zich tegen die aansprakelijkstelling en ging in beroep bij Rechtbank den Haag. Voor de rechter stelde hij dat hij de betalingsonmacht van zijn BV X niet had hoeven melden omdat de ontvanger uit anderen hoofde tijdig op de hoogte was van de liquiditeitsproblemen van zijn BV. Rechtbank Den Haag stelde vast dat de ontvanger inderdaad bekend was met de betalingsonmacht van de BV ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen. Maar dat bood de bestuurder geen soelaas: de naheffingsaanslagen waren het gevolg van opzettelijk onjuiste aangiften die Planten als bestuurder voor zijn BV had ingediend en in die situatie kan geen – rechtsgeldige – mededeling van betalingsonmacht worden gedaan. Planten had daardoor niet voldaan aan de mededelingsverplichting van de Invorderingswet en dat rechtvaardigde zijn persoonlijke aansprakelijkstelling. Planten ging tegen die uitspraak in hoger beroep, maar Hof Den Haag bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. De bestuurder had erkend dat hij opzettelijk geen of onjuiste aangiften voor de loonheffing en BTW voor BV X had gedaan, terwijl hij wist dat de BV (meer) loonheffing en BTW verschuldigd was. Voor het Hof was dat voldoende reden om de persoonlijke aansprakelijkstelling te handhaven. Commentaar Dat de bestuurder van een BV een persoonlijke aansprakelijkstelling riskeert als hij opzettelijk onjuiste aangiften voor de loon- en omzetbelasting voor zijn BV indient, kan geen verbazing wekken. Een gewaarschuwd bestuurder telt voor twee......
47
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aanpassing auto: minder CO2-uitstoot, lagere bijtelling 25 augustus 2014 De bijtelling privégebruik auto is mede afhankelijk van de CO2-uitstoot van die auto. Een lage CO2-uitstoot levert een laag percentage voor de bijtelling op. De automobilist die er in slaagt om de CO2-uitstoot van zijn auto van de zaak terug te brengen kan daardoor in aanmerking komen voor een lager bijtellingpercentage, zo heeft Rechtbank Gelderland recent beslist. Financiën is akkoord met deze uitspraak: de staatssecretaris heeft laten weten dat hij niet in cassatie gaat tegen de uitspraak. Dick Tevreden had een auto van de zaak, een elektrisch aangedreven Fisker Karma. Die auto had volgens het Certificaat van Overeenstemming (CvO) een CO2-uitstoot van 53 gram per kilometer. En dat was net wat teveel om – in 2012 – in aanmerking te komen voor een 0% bijtelling: de limiet voor de nihil-bijtelling lag bij 50 gram per kilometer. Dick schakelde een techneut in en die slaagde erin om door een modificatie van de aandrijving van de auto de CO2-uitstoot terug te brengen tot 47 gram per kilometer. Die lagere emissie werd formeel vastgesteld, waarop Dick’s werkgever BV X uitging van een nihil-bijtelling: er werd niets verloond ter zake van het privégebruik van de auto. De inspecteur was het daar niet mee eens. Hij stelde dat de bijtelling op 14% moest worden gesteld op basis van de CO2-uitstoot op de datum van de eerste tenaamstelling van het kenteken van de auto. Die CO2-uitstoot was beslissend voor het bijtellingpercentage, niet de latere lagere uitstoot. Rechtbank Gelderland besliste anders. De rechter stelde vast dat de wetgever geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de CO2-uitstoot van een auto kan worden verminderd na de eerste tenaamstelling van het kenteken. Maar de rechter vond dat geen beletsel om voor de bijtelling toch uit te gaan van de verminderde CO2-uitstoot en op basis daarvan een lagere bijtelling– van in casu nihil – toe te staan. De wetgever heeft de lage bijtelling ingevoerd om de verkoop en het gebruik van schone en energiezuinige auto’s te stimuleren, en daarbij past het om aan te sluiten bij de verminderde CO2-uitstoot. Die uitleg van de wet doet recht aan doel en strekking daarvan. De Rechtbank stelde de bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak op nihil; de staatssecretaris van Financiën heeft laten weten zich daarmee te kunnen verenigen. Commentaar Een leuke uitspraak die innovatieve mecaniciens zal inspireren. De beslissing van de Rechtbank – en het daarop gebaseerde standpunt van Financiën – kan in de tegenovergestelde situatie een flinke maatschappelijke beroering veroorzaken. Stel dat alsnog wordt vastgesteld dat de Mitsubishi Outlander PHEV – waarvan er vorig jaar duizenden zijn verkocht vanwege de 0%-bijtelling, 5 jaar lang, en vele andere fiscale voordelen – toch niet zo milieuvriendelijk is als gedacht en een hogere CO2-uitstoot blijkt te hebben dan in eerste instantie werd aangenomen. Kan Financiën de 0% bijtelling dan voor de resterende bezitsperiode schrappen?
48
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Pak de subsidie voor praktijkleren 30 augustus 2014
Vergeet u niet om uw subsidie voor praktijkleren op tijd aan te vragen? U moet de aanvraag voor deze subsidie indienen na afloop van het studiejaar van uw studenten en promovendi, en wel uiterlijk 15 september, vóór 17.00 uur, digitaal via het e-loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Zie ook: Aanvragen Subsidieregeling praktijkleren. De Subsidieregeling praktijkleren is bedoeld voor de volgende doelgroepen: - leerlingen die een leerwerktraject volgen in het vmbo; - deelnemers in het mbo met een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL); - studenten die een hbo-opleiding volgen in de techniek of landbouw en natuurlijke omgeving, bestaande uit een combinatie van leren en werken; - promovendi die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een onderzoeksinstituut van KNAW of NWO; - werknemers die promotieonderzoek doen of een opleiding tot technologisch ontwerper volgen. Het bedrag per leerwerkplaats is maximaal € 2.700. Voor meer informatie over het praktijkleren zie BelastingBelangen, november 2013: Afdrachtvermindering onderwijs afgeschaft: pak de nieuwe subsidie.
49
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA: geen MKB-winstvrijstelling, geen discriminatie 25 augustus 2014 Ondernemers voor de inkomstenbelasting kunnen profiteren van een groot aantal fiscale gunstregelingen. Bijvoorbeeld de 14% MKB-winstvrijstelling. Directeuren-grootaandeelhouders – ondernemers met een BV – worden fiscaal als werknemer behandeld, zij lopen de gunstregelingen voor IB-ondernemers mis. Een strijdbare DGA heeft dat verschil in fiscale behandeling bij de rechter aangekaart. Zonder succes: Rechtbank Gelderland vindt de ongelijke behandeling geen verboden discriminatie. DGA Jo Delen was in loondienst bij zijn BV X; zijn jaarsalaris in 2012 was € 90.626. Jo claimde in zijn aangifte Inkomstenbelasting 2012 de MKB-winstvrijstelling (van toen nog 12%), tot een bedrag van € 10.875. De inspecteur verleende hem die aftrekpost niet, waarop Jo in beroep ging bij Rechtbank Gelderland. Hij verdedigde de geclaimde MKB-winstvrijstelling met een beroep op het gelijkheidsbeginsel en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM): hij stelde dat er sprake was van een ontoelaatbare ongelijke behandeling. Rechtbank Gelderland wees dat standpunt kort en bondig af. De Rechtbank stelde vast dat IB-ondernemers en DGA’s fiscaal niet als gelijke gevallen kunnen worden aangemerkt. Een DGA ontvangt loon voor zijn werkzaamheden van de BV en verkeert in een geheel andere positie dan een IB-ondernemer die de onderneming voor eigen rekening en risico drijft. Van een ontoelaatbare ongelijke behandeling was geen sprake. De beperking van de MKB-winstvrijstelling tot IB-ondernemers vond de Rechtbank ook niet in strijd met het discriminatieverbod uit het EVRM. Uit de parlementaire behandeling van de MKB-winstvrijstelling blijkt duidelijk dat de wetgever die vrijstelling heeft ingevoerd als compensatie voor IB-ondernemers voor de tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting. DGA’s profiteren van die tariefsverlaging, de MKB-winstvrijstelling is de tegenhanger in de inkomstenbelasting voor deze tariefsverlaging. De rechter besliste dat het beperken van de MKB-winstvrijstelling tot IB-ondernemers binnen de beoordelingsvrijheid van de wetgever valt en niet kennelijk onredelijk is. Commentaar Deze afwijzende uitspraak was te verwachten. De juridische en fiscale positie van IB-ondernemers verschilt zozeer van die van DGA’s dat een gelijke fiscale behandeling onmogelijk is. En gelet op de achtergrond van de MKB-winstvrijstelling – als tegenhanger voor de lagere belastingdruk op de winst in de BV – is de beperking van die vrijstelling tot IB-ondernemers alleszins redelijk. De uitspraak maakt wel duidelijk dat DGA’s met enige regelmaat moeten checken of zij met een IB-onderneming niet voordeliger af zijn dan met een BV. Vraag uw adviseur eens hoe dat in uw situatie uitpakt, of een terugkeer uit de BV naar de eenmanszaak u geen fiscaal voordeel kan opleveren.
50
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Habe-nichts, habe-wenig: een lagere ontslaguitkering 30 augustus 2014
Zit uw bedrijf in zwaar weer en bent u, werkgever, gedwongen om een of meer medewerkers ontslaan? Heeft u de rechter gevraagd om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van die medewerkers? Met het habe-nichts, habe-wenig verweer kunt u proberen om de C-factor in de kantonrechtersformule en daarmee de ontslaguitkering voor die medewerkers omlaag te krijgen. U moet dan aantonen dat er binnen uw onderneming geen geld beschikbaar is voor ontslagvergoedingen, door omzetvermindering, hoge kosten of anderszins. De rechter vraagt u wel om een goede en uitvoerige onderbouwing daarvan. U moet de noodzaak van het ontslag – de urgentie én omvang daarvan – goed motiveren, en de jaarstukken over de laatst drie boekjaren overleggen, met een toelichting en een prognose van de bedrijfsvoering in de komende zes maanden,
51
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Initiatiefwetsvoorstel: beperkte huwelijksgemeenschap 25 augustus 2014 Drie Tweede Kamerleden, van D66, PvdA en VVD, hebben een initiatiefwetsvoorstel ingediend om het huwelijksvermogensrecht te moderniseren en – met name – om de algehele gemeenschap van goederen tussen echtgenoten te beperken. Als het voorstel kracht van wet verkrijgt, heeft dat ingrijpende gevolgen – ook op fiscaal gebied – voor iedereen die gaat trouwen zonder huwelijkse voorwaarden op te maken. Het huwelijksvermogensrecht is per 1 januari 2012 ingrijpend aangepast – zie ook BelastingBelangen, februari 2012: Nieuw huwelijksvermogensrecht – maar die aanpassing gaat velen niet ver genoeg. Uitgangspunt van ons huwelijksvermogensrecht is nog steeds een algehele gemeenschap van goederen. Die gemeenschap heeft tot gevolg dat bij een huwelijk alle bezittingen en schulden van de echtgenoten ‘op één hoop worden geveegd’, ook de voorhuwelijkse bezittingen en schulden. Die vermogensovergang maakt het huwelijk tot een kanscontract. Echtgenoten die dat niet willen moeten voor of tijdens het huwelijk huwelijksvoorwaarden opmaken: zij behouden dan ieder hun eigen vermogen, mits zij de huwelijksvoorwaarden nakomen. En dat gaat in de praktijk vaak mis, met alle – navrante – gevolgen van dien bij een echtscheiding. De wetgever heeft eerder, per 1 januari 2012, geprobeerd om de huwelijksgemeenschap in te perken. De wetgever wilde toen schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen van de echtgenoten buiten de gemeenschap plaatsen. Deze principiële aanpassing is er toen niet gekomen door een ‘onbezonnen’ amendement van het toenmalige Tweede Kamerlid Anker van de ChristenUnie. De algehele huwelijksgemeenschap is internationaal niet (meer) gangbaar. Nederland vormt met Suriname en Zuid-Afrika het laatste bolwerk van dat huwelijksgoederenregime, andere landen kennen dat (al lang) niet (meer). Nederland loopt daardoor internationaal uit de pas, en dat manifesteert zich bij grensoverschrijdende huwelijken en erfenissen. De Tweede Kamerleden Berndsen-Jansen (D66), Recourt (PvdA) en Van Oosten (VVD) willen met hun initiatiefwetsvoorstel de huwelijksgemeenschap beperken tot hetgeen de beide echtelieden tijdens het huwelijk hebben opgebouwd. Zij willen de samenvoeging beperken tot hetgeen tijdens het huwelijk door de inspanning van beide echtelieden wordt verworven. De belangrijkste voorgestelde wijzigingen zijn: - Invoering beperkte gemeenschap van goederen Een beperkte gemeenschap van goederen wordt het uitgangspunt van het huwelijksgoederenregime. Bij een huwelijk in gemeenschap van goederen valt alleen hetgeen beide echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd, in die gemeenschap. Het voorhuwelijkse vermogen, giften en erfenissen blijven privévermogen van ieder der echtelieden. De echtgenoot die stelt dat een bepaald goed tot zijn privévermogen behoort moet dat bij betwisting door de andere echtgenoot bewijzen. De echtgenoten moeten administreren welke goederen van hen privé zijn. Doen zij dat niet, en kunnen zij beiden niet bewijzen dat het betwiste goed tot hun privévermogen behoort, dan wordt dat goed geacht tot de gemeenschap te behoren. 52
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
- Voorhuwelijks ondernemingsvermogen Als een van de echtgenoten voorhuwelijks ondernemingsvermogen heeft – hij/zij dreef al een onderneming vóór de huwelijksdatum - dan komt er een vergoeding in de vorm van winst of verlies uit de onderneming ten bate of ten laste van de gemeenschap. Die vergoeding wordt gesteld op het bedrag dat in het maatschappelijk verkeer als redelijk wordt ervaren. Deze uitwerking geldt ook als een echtgenoot de onderneming niet op eigen naam drijft, maar in bv-vorm of firmaverband en die onderneming niet tot de huwelijksgemeenschap behoort. Voorwaarde is dan wel dat de echtgenoot-ondernemer in overwegende mate bij machte is om te beschikken over de winsten van die onderneming. - Verhaalsrechten privéschuldeisers Privéschuldeisers zijn gerechtigd tot de helft van de opbrengst van gemeenschapsgoederen als die worden uitgewonnen. Als een echtgenoot dat bedrag – de helft van de veronderstelde opbrengst – uit zijn eigen vermogen aan de schuldeiser betaalt, verkrijgt hij dat goed en gaat dat tot zijn privévermogen behoren. Het goed kan dan niet meer uitgewonnen worden door de privéschuldeisers van de andere echtgenoot. Het nieuwe wettelijke huwelijksgoederenregime treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip. Voor echtgenoten die op dat tijdstip in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd verandert er niets: hun juridische positie wordt volledig gerespecteerd. Als partners na inwerkingtreding van de wet trouwen, ofwel tijdens hun huwelijk hun huwelijksgoederenregime wijzigen in een gemeenschap van goederen, is de beperkte gemeenschap van toepassing. Commentaar Als dit voorstel kracht van wet krijgt, heeft dat vergaande fiscale gevolgen voor personen die in gemeenschap van goederen willen trouwen. Met name ook voor ondernemers. Voorhuwelijks ondernemingsvermogen valt dan bij een huwelijk in gemeenschap van goederen niet langer in die gemeenschap, en dat heeft gevolgen voor de berekening van de winst uit onderneming en bij ondernemers met een BV voor de terbeschikkingstellings- en aanmerkelijkbelangregeling. De voorgestelde wetgeving treft ook de schenk- en erfbelasting. Een ‘gratis’ vermogensoverdracht door een huwelijk wordt onmogelijk, en een gift of erfenis valt na invoering van dit wetsvoorstel niet langer in de gemeenschap van goederen. De ‘uitsluitingsclausule’ is daarmee de norm geworden; de erflater of schenker die anders wil, zal moeten kiezen voor een ‘insluitingsclausule’ om de erfenis of gift alsnog in de huwelijksgemeenschap te laten vallen. Het is afwachten of het na de mislukte poging per 2012 nu wel lukt om met een initiatief wetsvoorstel de huwelijksgemeenschap in te perken. Wij houden u op de hoogte.
53
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een pleitbaar standpunt: geen boete 30 augustus 2014 Heeft u een lastige fiscale kwestie aan de hand? Weet u niet goed hoe u die moet aanpakken? Of wat u wilt ook kan of mag? Kies dan de voor u voordeligste oplossing, maar zorg er wel voor dat u die goed kunt verdedigen. Met een pleitbaar standpunt. Zo voorkomt u dat de inspecteur u een boete kan opleggen wegens een onjuiste of onvolledige aangifte. Van een pleitbaar standpunt is sprake als ‘de belastingplichtige redelijkerwijs kan en mag menen dat de manier waarop hij aangifte heeft gedaan toelaatbaar is’. Let op: dat criterium bevat een objectief én een subjectief element. Voor een pleitbaar standpunt is niet vereist dat u uw aanpak vooraf met de bevoegde inspecteur heeft afgestemd.
54
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV