BelastingBelangen Augustus 2013 Prinsjesdag 2013 Prinsjesdag, de derde dinsdag in september.... de dag waarop het kabinet Rutte II de Miljoenennota en het Belastingplan 2014 presenteert. Wat staat ons te wachten aan fiscale plannen voor 2014? Het kabinet moet in 2014 nog een groot aantal fiscale maatregelen doorvoeren om de eerder geplande doelstellingen te halen. Het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ biedt (in de bijlage ‘Financieel Beeld’) een opsomming van maar liefst 115 maatregelen die het kabinet wil realiseren. Een groot aantal daarvan moet nog opgepakt worden. Ik noem er één, van meer dan gemiddeld belang: de aanpak van de aftrek eigenwoningrente voor ‘bestaande gevallen’. En daarbovenop komen de maatregelen om € 6 miljard extra te bezuinigen. Het wordt een hete herfst in politiek Den Haag........ Het Kabinet is er uit: er is overeenstemming over de begroting 2014, met € 6 miljard aan bezuiniging. Een overijverig Tweede Kamerlid vroeg het Kabinet om de plannen voor 2014 per direct openbaar te maken, en niet te wachten tot Prinsjesdag. Dat kan natuurlijk niet, maar inmiddels is het merendeel van de plannen voor 2014 al wel uitgelekt. Ambtenaren blijven op de nullijn en de belastingtarieven worden niet aangepast aan de inflatie, die overigens inmiddels wel meer dan 3% is. De budgetten voor overheidsdiensten, provincies en gemeenten groeien ook niet mee met de inflatie. De zorgtoeslag wordt beperkt, fraude en verspilling in de zorg aangepakt, en de kosten van geneesmiddelen beperkt. De stamrecht-BV sneuvelt. Nieuwe BV’s zijn vanaf 1 januari 2014 niet meer toegestaan, bestaande BV’s krijgen een ‘aanbod’ om tegen een vriendelijk tarief de geparkeerde gouden handdruk uit te keren (opbrengst: € 1,2 miljard: wie gelooft dat?). Ook de eenmalige crisisheffing ten laste van werkgevers met medewerkers met een inkomen boven de € 150.000 komt weer terug. Zoals bekend lopen er tientallen fiscale procedures tegen deze heffing. Over een verhoging van de BTW naar 23% is – nog – niets bekend. Cadeautjes zijn er ook. Er komt een verhoogde vrijstelling voor schenkingen, tot € 100.000, op voorwaarde dat het geld in een woning wordt geïnvesteerd. De minima krijgen € 100, en werknemers een verhoging van de arbeidskorting met € 250. In de begroting 2014 staan opmerkelijke, omstreden fiscale plannen. Wat het uiteindelijk gaat worden, moeten we afwachten. Een gelopen race in de Tweede Kamer biedt dit kabinet geen houvast, de Eerste Kamer – met een andere politieke samenstelling – beslist echt. BelastingBelangen volgt de fiscale ontwikkelingen op de voet. Kort na Prinsjesdag kunt u weer een overzicht van de gepresenteerde fiscale plannen tegemoet zien. Met bovenstaand lek rapport bent u voorlopig geïnformeerd. Hans Zwagemaker, hoofdredacteur
Inhoudsopgave Nieuws Kentekengegevens: een controlemiddel voor de fiscus ........................................................................ 01 Tijdelijke willekeurige afschrijving 2de halfjaar 2013 ........................................................................... 03 Tijdelijke willekeurige afschrijving 2013: het betalingscriterium ............................................................ 05 Aftrek van ziektekosten: laatste ronde .............................................................................................. 07 Verkoopkosten deelneming: soms toch aftrekbaar .............................................................................. 09 Particulier met zonnepanelen: (nog) geen BTW-nummer ..................................................................... 11 Omzetting in BV: van oudedagsreserve naar lijfrente .......................................................................... 13 M/V firma: de gebruikelijkheidstoets bij technisch werk ....................................................................... 14 De landbouwvrijstelling: een netto vrijstelling .................................................................................... 35 Lening zonder zekerheid: door hogere rente toch zakelijk .................................................................... 36 De DGA en zijn BV: geknipt en geschoren .......................................................................................... 38 Terugbelregeling: opgewekt vertrouwen ............................................................................................ 41 Achteraf opgestelde km-administratie: niet goed genoeg ..................................................................... 43 Geen proceskostenvergoeding voor fiscale doe-het-zelver .................................................................... 44 HIR-voornemen: correcte toerekening binnen concern vereist .............................................................. 46 De landbouwvrijstelling: een netto vrijstelling .................................................................................... 48
Tips Vergoedingsrechten: wat vindt uw echtgenoot ervan? ......................................................................... 04 Voorkom verliesverdamping 2004 ..................................................................................................... 08 DGA: ook voor de werknemersverzekeringen? .................................................................................... 10 Verhuurderheffing: vóór 30 september aangeven en betalen ................................................................ 12 Maak uw testament AWBZ-proof ...................................................................................................... 16 Ziektekosten: benut de laatste ronde in 2013 ..................................................................................... 20 Werkstudent: regel de studiekosten met de baas ................................................................................ 23 Technologische innovatie met S & O en BMKB .................................................................................... 28 Studeren en werken: let op de DUO-grenzen ..................................................................................... 31 Is het Bbz-krediet een alternatief? .................................................................................................... 34 Check de afschrijving op uw bedrijfspand .......................................................................................... 37 Check de inhouding en afdracht van loonheffing ................................................................................. 40 Meer en minder winst: middeling biedt soelaas ................................................................................... 42 Sluit u aan bij een kredietunie .......................................................................................................... 45 Ga snel elektronisch factureren! ....................................................................................................... 49
Vragen Lening + participatie: een zakelijke lening? ........................................................................................ 17 Uitsluitingsclausule bij schenking: wat en hoe? ................................................................................... 18 Eigenwoningschuld bij overgang woon-werkpand? .............................................................................. 21 Zonnepanelen ook voor bedrijven fiscaal interessant? ......................................................................... 22 Borgstelling: kan ik de financieringsrente aftrekken? ........................................................................... 24 Langlopende liquidatie: doorschuiffaciliteit van toepassing? .................................................................. 29 Willekeurige afschrijving willekeurig bij te schrijven? ........................................................................... 30 Overstap naar 0% hybrid-SUV goed geregeld? ................................................................................... 32 Hotelbon bij jubileum: vrijgesteld of belastbaar loon? .......................................................................... 33
Special Het personeelsfonds met vrije uitkeringen ......................................................................................... 25
Kentekengegevens: een controlemiddel voor de fiscus 21 augustus 2013 De Belastingdienst heeft een convenant gesloten met de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie over het gebruik van kentekengegevens die de politie vergaart met automatische nummerplaatherkenning. Ook het ServiceHuis Parkeer- en Verblijfsrechten verstrekt kentekengegevens aan de fiscus: hier gaat het om de gegevens die automobilisten intoetsen als zij bij parkeerautomaten afrekenen. De fiscus gebruikt al deze gegevens bij de controle op een correcte belastingheffing, bijvoorbeeld om de kilometeradministratie van leaserijders te controleren. Het College Bescherming Persoonsgegevens vindt dit gebruik van kentekengegevens in strijd met het recht op privacy, de Tweede Kamer tilt er niet zo zwaar aan. Het autoverkeer in Nederland wordt gemonitord met vele ANPR-camera’s. Met ANPR (automatic number plate recognition) worden kenteken, tijd en locatie van passerende voertuigen vastgelegd. In Nederland staan naar verluidt duizenden van dergelijke camera’s, langs snelwegen, provinciale wegen en bij de grensovergangen. De met ANPR gescande gegevens worden gebruikt voor verkeersmanagement, met name om de verkeersintensiteit te meten. Deze gegevens vallen onder het beheer van de Nationale Databank Wegverkeergegevens (NDW). Dit samenwerkingsverband van provincies, gemeenten en stadregio’s versleutelt die gegevens via encryptie in een geanonimiseerde code, zodat die niet herleid kunnen worden tot een individuele automobilist. Het NDW stelt dat de door haar beheerde gegevens niet voor opsporingsdoeleinden worden gebruikt. Dat ligt anders voor de ANPR-gegevens die de politie vergaart op de hoofdverkeersassen – de snelwegen – in ons land. De Landelijke Eenheid van de Nationale Politie heeft recent een convenant met de Belastingdienst gesloten over het medegebruik van deze gegevens. De politie stelt die gegevens integraal, onbewerkt en ongecontroleerd aan de Belastingdienst ter beschikking, voor een periode van vijf jaar. De fiscus mag die gegevens gebruiken voor controle op de naleving van de belastingwetgeving. De Belastingdienst beschikt ook over de kentekengegevens die het ServiceHuis Parkeer- en Verblijfsrechten (SHPV) registreert. Dit ‘huis’ verzorgt – voor gemeenten, parkeerbedrijven en serviceproviders – het beheer van de database voor parkeerrechten én de afhandeling van parkeertransacties. Automobilisten moeten bij het afrekenen bij parkeerautomaten steeds vaker het kenteken van de geparkeerde auto opgeven. De Belastingdienst heeft die gegevens over tijd en plaats van parkeren bij het SHPV opgevraagd én gekregen. Commentaar De ANPR-kentekengegevens zijn voor de Belastingdienst een belangrijk controlemiddel. Voor het beoordelen van rittenadministraties van automobilisten die claimen dat zij de auto van de zaak niet (voor meer dan 500 kilometer) voor privédoeleinden gebruiken, maar ook bij controle van de BPM, de motorrijtuigenbelasting en het eurovignet. De vraag rijst of de Belastingdienst die kentekengegevens wel – rechtmatig – mag gebruiken. Het College Bescherming Persoonsgegevens, de waakhond over onze privacy, vindt van niet: het vastleggen en bewaren van dergelijke passagegegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de politietaak, is in strijd met de wet op de bescherming van persoonsgegevens. 1
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Ook het SHPV neemt het niet zo nauw met de privacy van automobilisten. Het SHPV heeft steeds gezegd dat de zij de vergaarde gegevens na acht weken zou vernietigen, maar dat blijkt toch niet te zijn gebeurd. Ook heeft zij die gegevens niet geanonimiseerd. De Tweede Kamer heeft deze inbreuk op het recht op privacy beoordeeld. De Kamer vindt dat de Belastingdienst te ver is gegaan door al deze gegevens op te vragen, maar ziet geen reden om deze aanpak te veroordelen. Goede kans dat de belastingrechter dat wel zal doen...........
2
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Tijdelijke willekeurige afschrijving 2de halfjaar 2013 02 juli 2013 Het kabinet geeft ondernemers meer ruimte om te investeren. Ondernemers kunnen de investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen vanaf 1 juli 2013 direct tot op de helft afschrijven. Die versnelde afschrijving drukt de fiscale winst over 2013. Dat bespaart winstbelasting, en dat geeft ondernemers extra financiële ruimte om te investeren. De tijdelijke verruiming van de willekeurige afschrijving geldt (voorshands?) alleen voor het tweede halfjaar 2013. De maatregel levert volgens Financiën een extra investeringsruimte op van € 400 miljoen. Het kabinet heeft de willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen tijdelijk verruimd, van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013. Ondernemers kunnen op investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen maximaal 50% willekeurig afschrijven; het restant moet ‘normaal’ worden afgeschreven. De verruiming van de tijdelijke willekeurige afschrijving geldt uitsluitend voor investeringen in nieuwe, nog niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen. Uitgesloten zijn de investeringen in gebouwen, woonschepen, bromfietsen, motorrijwielen, personenauto’s (behalve taxi’s en zeer zuinige auto’s), dieren, wegen, paden, bruggen, tunnels en dergelijke infrastructurele werken en immateriële activa zoals goodwill, octrooien en vergunningen. Ook bedrijfsmiddelen die aan derden ter beschikking worden gesteld kunnen niet willekeurig worden afgeschreven. Hierbij geldt een uitzondering voor bedrijfsmiddelen die bestemd zijn voor korte verhuur, zoals speciaal gereedschap, aanhangwagens en hoogwerkers. De verruiming van de willekeurige afschrijving geldt voor investeringen die plaatsvinden tussen 1 juli en 31 december 2013. De willekeurige afschrijving kan alleen worden toegepast in het boekjaar waarin die periode valt. De faciliteit geldt voor ondernemers in de inkomstenbelasting én voor bedrijven die onder de vennootschapsbelasting vallen. Met de willekeurige afschrijving kan de ondernemer zelf bepalen wat de fiscaal optimale afschrijving is (tot ten hoogste 50% van het bedrag dat op het bedrijfsmiddel kan worden afgeschreven). Voor toepassing van de regeling is vereist dat het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2016 in gebruik wordt genomen. Is dat niet gebeurd, dan wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Commentaar Deze tijdelijke willekeurige afschrijving wijkt af van de regeling zoals die tot ultimo 2011 van toepassing was. Onder de oude regeling kon de gehele investering (minus de restwaarde) willekeurig – met 2 x 50% – worden afgeschreven (zie ook BelastingBelangen, december 2008: Willekeurige, vervroegde afschrijving voor 2009 en 2010, juni 2010: Tijdelijke willekeurige afschrijving (2 x 50%) verruimd, en oktober 2011: Laatste ronde: 2 x 50% afschrijving), onder de nieuwe regeling is de willekeurige afschrijving beperkt tot maximaal 50% van het afschrijfbare bedrag op de investering. Het kabinet was al eerder dit jaar van plan om de willekeurige afschrijving weer in te voeren, maar toen liet de positie van de schatkist dat niet toe. Dat is ondertussen niet echt beter, maar het niveau van bedrijfsinvesteringen is wel veel slechter. Zoveel slechter dat er stimulerende maatregelen nodig zijn om die investeringen aan te jagen. En nu maar hopen dat het werkt.
3
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vergoedingsrechten: wat vindt uw echtgenoot ervan? 31 augustus 2013 Per 1 januari 2012 is het huwelijksvermogensrecht ingrijpend gewijzigd. Een van de meest opmerkelijke aanpassingen betreft de vergoedingsrechten met beleggingsleer. Zie ook BelastingBelangen, februari 2012: Nieuw huwelijksvermogensrecht. De invoering van de beleggingsleer op vergoedingsrechten kan forse fiscale gevolgen hebben, bij echtscheiding of faillissement. Veel gehuwden zijn zich nog niet bewust van de mogelijke consequenties. Financiën heeft – daarom – goedgekeurd dat de fiscale gevolgen van de vergoedingsrechten met beleggingsleer genegeerd kunnen worden voor de heffing van inkomstenbelasting. Zie ook BelastingBelangen april 2013: Vergoedingsrechten met beleggingsleer: negeren voor IB-heffing. Maar dan is wel vereist dat beide echtgenoten het standpunt innemen dat er door de vergoedingsrechten geen fiscaal belang overgaat. Zorg er voor dat u ervan op aan kunt dat uw echtgenoot dat standpunt inneemt. Regel een schriftelijke vastlegging; die kan u later (bij een echtscheiding of faillissement) goed van pas komen. Nog beter is het dat ondernemers hun huwelijkse voorwaarden op dit punt aanpassen. Zie ook BelastingBelangen: juni 2012: Vergoedingsrechten: pas uw huwelijkse voorwaarden aan!
4
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Tijdelijke willekeurige afschrijving 2013: het betalingscriterium 08 augustus 2013 De tijdelijke willekeurige afschrijving 2013 geldt uitsluitend voor investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen die plaatsvinden tussen 1 juli 2013 en 31 december 2013. De willekeurige afschrijving kan direct in 2013 worden toegepast als het bedrijfsmiddel nog dit jaar in gebruik wordt genomen. Als de ondernemer het (bestelde) bedrijfsmiddel nog niet dit jaar in gebruik neemt, is de willekeurig afschrijving beperkt tot het bedrag dat hij op die investering in 2013 heeft (aan-)betaald. Heeft geen aanbetaling plaatsgevonden, dan kan er ook geen willekeurige afschrijving plaatsvinden: niet in 2013, en ook niet in een daaropvolgend jaar! De tijdelijke willekeurige afschrijving 2013 kent een strikt betalingscriterium. Als de ondernemer in de periode tussen 1 juli en 31 december 2013 een bedrijfsmiddel bestelt – dat hij pas in 2014 of 2015 in gebruik gaat nemen – kan hij daarop slechts willekeurig afschrijven tot het bedrag dat hij in 2013 op die investering heeft betaald. Financiën heeft de strikte werking van het betalingscriterium in een recente beleidspublicatie met twee voorbeelden verduidelijkt.
Voorbeeld 1 Ondernemer X heeft een boekjaar gelijk aan het kalenderjaar. X doet op 1 juli 2013 een investering in een (niet uitgesloten) bedrijfsmiddel van € 110.000; de restwaarde is € 10.000. De normale afschrijvingstermijn is 5 jaar. X neemt het bedrijfsmiddel direct in gebruik. Uitwerking. De maximale willekeurige afschrijving in 2013 bedraagt: € 100.000 x 50% = € 50.000. De gewone afschrijving bedraagt per jaar € 50.000 : 5 = € 10.000.
In 2013 is het afschrijvingsbedrag: • Willekeurige afschrijving: maximaal • Normale afschrijving naar tijdsgelang: 1/2 jaar x € 10.000 = • Totale maximale afschrijving in 2013:
€ 50.000. € 5.000. € 55.000.
In 2014 en volgende jaren is de afschrijving € 10.000, in 2018, het laatste jaar, nog € 5.000.
Voorbeeld 2 Ondernemer Y heeft een boekjaar gelijk aan het kalenderjaar. Y doet op 1 juli 2013 een investering in een (niet uitgesloten) bedrijfsmiddel van € 110.000; de restwaarde is € 10.000. De normale afschrijvingstermijn is 5 jaar. Y neemt het bedrijfsmiddel op 1 januari 2015 in gebruik. Hij betaalt in 2013 € 30.000 en in 2014 € 80.000. Uitwerking. De maximale willekeurige afschrijving in 2013 bedraagt het betaalde bedrag van € 30.000. De gewone afschrijving bedraagt per jaar € 70.000 : 5 jaar = € 14.000.
5
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
In 2013 is het afschrijvingsbedrag: • Willekeurige afschrijving: maximaal • Normale afschrijving het bedrijfsmiddel is nog niet in gebruik genomen. • Totale maximale afschrijving in 2013:
€ 30.000. € nihil. ________ € 30.000.
In 2014 is het afschrijvingsbedrag: • Willekeurige afschrijving: Ondanks de betaling van € 80.000: 2014 ≠ het jaar van investeren. • Normale afschrijving: het bedrijfsmiddel is nog niet in gebruik is genomen. • Totale maximale afschrijving in 2014: In 2015 is het afschrijvingsbedrag: • Willekeurige afschrijving: 2015 ≠ het jaar van investeren. • Normale afschrijving: € 70.000 : 5 jaar = • Totale maximale afschrijving in 2015:
€
nihil.
€ nihil. ________ € nihil.
€
nihil.
€ 14.000. € 14.000.
In 2016 tot en met 2019 is de afschrijving per jaar ook € 14.000.
Commentaar De tijdelijke willekeurige afschrijving 2013 is bedoeld om ondernemers een liquiditeitsvoordeel, en daarmee extra investeringsruimte, te verschaffen. Zie ook elders in dit nummer van BelastingBelangen: Tijdelijke willekeurige afschrijving 2de halfjaar 2013. Het strikte betalingscriterium conflicteert met die doelstelling. De ondernemer die de willekeurige afschrijving wil benutten, moet het bedrijfsmiddel ofwel direct in 2013 in gebruik nemen, ofwel als dat niet lukt, daarop in 2013 voldoende aanbetalen. Voor ondernemers met een gebroken boekjaar geldt dat de betaling moet plaatsvinden in het boekjaar waarin de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013 valt.
6
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aftrek van ziektekosten: laatste ronde 28 augustus 2013 De aftrek voor specifieke zorgkosten – uitgaven wegens ziekte of invaliditeit – vervalt per 1 januari 2014. Dat is vastgelegd in het regeerakkoord van VVD en PvdA. De fiscale aftrek wordt vervangen door een regeling waarbij de gemeenten in ons land de specifieke zorgkosten moeten gaan vergoeden. Hoe de gemeenten die taak gaan invullen is nog niet duidelijk, maar dat de compensatie voor ziektekosten minder wordt staat wel vast. De gemeenten krijgen minder budget voor de vergoeding van zorgkosten dan de huidige regeling kost, en het beleid zal nog meer toegespitst worden op lagere inkomens. Reden genoeg om achterstallig onderhoud op medisch gebied nog dit jaar te laten uitvoeren, en de fiscale aftrek te benutten. De aftrek van ziektekosten staat al jaren onder druk. Deze aftrekpost is sinds 2009 alsmaar verder beperkt (zie ook BelastingBelangen, oktober 2007: Belastingplan 2008: aftrek ziektekosten en buitengewone uitgaven vervalt), per 1 januari 2014 valt het doek definitief. Het kabinet Rutte II schrapt de aftrek voor de ‘specifieke’ ziektekosten, en draagt de compensatie voor zorgkosten – samen met grote andere delen van de zorg – over aan de gemeenten in ons land. Het budget wordt overgeheveld. In afgeslankte vorm, want met gemeentelijk maatwerk kan het allemaal meer efficiënt, en dus goedkoper. De dit jaar nog aftrekbare ziektekosten omvatten kosten van geneeskundige hulp, inclusief medicijnen, door of via verwijzing van een arts of specialist. Denk aan de kosten van de tandarts, fysiotherapeut, orthodontist, podotherapeut, ergotherapeut. Ook aftrekbaar zijn de kosten van: - chronisch zieken en gehandicapten; - hulpmiddelen, zoals kunstgebitten, steunzolen, bloeddrukmeters, trapliften. Een uitzondering geldt voor brillen en andere visuele hulpmiddelen. - aanpassingen van de woning en /of auto op medische indicatie; - extra vervoer vanwege ziekte of invaliditeit, zoals ambulancevervoer; - reizen voor ziekenbezoek; - een dieet op voorschrift van arts of diëtist; - extra kleding en beddengoed bij ziekte of invaliditeit langer dan 1 jaar; - gezinshulp (onder aanvullende voorwaarden). Deze kosten zijn aftrekbaar voorzover die niet vergoed worden door de zorgverzekeraar, de werkgever of de bijzondere bijstand. Bij het berekenen van de aftrek geldt een inkomensafhankelijke drempel. Voor een uitgebreide toelichting op de in 2013 nog aftrekbare ziektekosten, inclusief de regeling van de inkomensafhankelijke drempelbedragen, zie de site van de Belastingdienst: Specifieke zorgkosten 2013 (PDF). Commentaar De bel voor de laatste ronde voor een aftrek van specifieke zorgkosten heeft geklonken. Iedereen die deze aftrek nog kan of wil benutten, doet er verstandig aan om na te gaan welke medische uitgaven hij nog dit jaar kan of moet doen.
7
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Voorkom verliesverdamping 2004 31 augustus 2013 Heeft u, ondernemer, nog een verrekenbaar verlies staan uit 2004? Dat verdampt eind van dit jaar! Zorg ervoor dat u dit jaar voldoende fiscale winst maakt om dat verlies te kunnen verrekenen. Desnoods door fiscale winst van 2014 en latere jaren naar voren, naar dit jaar te schuiven. Uw belastingadviseur weet wel hoe dat moet.
8
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Verkoopkosten deelneming: soms toch aftrekbaar 28 augustus 2013 Aan- en verkoopkosten van een deelneming zijn niet aftrekbaar: de kosten van verwerving of vervreemding van een deelneming blijven buiten aanmerking bij het bepalen van de fiscale winst. Rechtbank Zeeland / West-Brabant heeft onlangs een opmerkelijke uitspraak gedaan over de verkoopkosten van een deelneming. Volgens de rechtbank vallen onder de niet-aftrekbare ‘verkoopkosten’ alleen de uitgaven die gedaan moeten worden om de verkoop en levering van de deelneming te verwezenlijken. Die strikte uitleg heeft tot gevolg dat de verkoopkosten soms toch wel aftrekbaar zijn. Houdstervennootschap BV X hield 55% van de aandelen in BV Z. BV X wilde haar aandelen in die BV verkopen. Voor het begeleiden van die verkoop maakte zij gebruik van de diensten van Dick Sack, een van de commissarissen van BV Z. Sack trad wel vaker op als strategisch adviseur bij de directievoering van BV X. Sack verrichtte voortreffelijk werk. BV X verkocht begin 2008 haar aandelen in BV Z aan een derde partij voor de ongekend hoge prijs van € 12,7 miljoen. BV X realiseerde zich terdege dat die hoge opbrengst met name te danken was aan de diensten van Sack. Daarom kende zij hem – naast de afgesproken adviseurbeloning – een extra beloning toe van € 1,4 miljoen, om hem zo te laten meedelen in de verkoopopbrengst van de deelneming. BV X claimde in de aangifte vennootschapsbelasting 2008 de deelnemingsvrijstelling voor de boekwinst bij verkoop van haar deelneming in BV Z; de beloning van € 1,4 miljoen voor Sack bracht zij als bedrijfslast in aftrek op de winst. De inspecteur weigerde de kostenaftrek; hij stelde zich op het standpunt dat de beloning van € 1,4 miljoen niet-aftrekbare kosten van vervreemding van de deelneming waren. BV X ging in beroep bij Rechtbank Zeeland / West-Brabant. Met succes, de rechtbank verleende de kostenaftrek wél. De rechtbank motiveerde deze gunstige uitspraak met een verwijzing naar enkele arresten van de Hoge Raad over de uitleg van de aankoopkosten van een deelneming. Volgens vaste rechtspraak vallen daar de uitgaven onder die in directe samenhang met de verwerving van een deelneming moeten worden gemaakt en daarvoor noodzakelijk zijn. De aankoopkosten zijn niet zo ruim op te vatten dat daaronder ook kosten vallen die enig verband houden met de koop van een deelneming, maar die niet gemaakt ‘moeten’ worden om die deelneming te verwerven. De rechtbank paste diezelfde uitleg toe op de verkoopkosten van een deelneming. De rechter onderbouwde dat met een verwijzing naar de parlementaire behandeling van de Wet Werken aan winst, waarbij de aftrekbeperking van verkoopkosten van een deelneming is ingevoerd. Daarbij heeft de wetgever de opmerking gemaakt dat het begrip ‘verkoopkosten’ op dezelfde wijze uitgelegd moet worden als ‘aankoopkosten’. De beloning voor de adviseur bij de succesvolle verkoop van de deelneming was geen uitgave die BV X had moeten doen om de verkoop en levering van de deelneming te realiseren. De verkoop van de deelneming was ook zonder deze betaling doorgegaan. BV X was door de gunstige verkoop van de deelneming financieel in staat om de externe adviseur zo’n hoge vergoeding toe te kennen. Daardoor was er wel enig verband met de verkoop van de deelneming, maar niet zozeer dat sprake was van kosten die belanghebbende had moeten maken om de verkoop te kunnen verwezenlijken. De rechtbank verleende de geclaimde kostenaftrek. Commentaar De niet-aftrekbare aan- en verkoopkosten van een deelneming zijn beperkt tot kosten die een direct causaal verband hebben met de aankoop of verkoop. Denk aan de interne uitgaven vanwege de aan- of verkoop, advieskosten, advocaat- en notariskosten en schadevergoedingen. Deze uitspraak maakt duidelijk dat voor de aftrekbeperking voorts vereist is – voor aankoop- én verkoopkosten – dat de houdster-BV die uitgaven noodzakelijkerwijs moet doen omdat anders de aan- of verkoop van de deelneming niet gerealiseerd kan worden.
9
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA: ook voor de werknemersverzekeringen? 31 augustus 2013 De Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder (DGA) bepaalt of de DGA al dan niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De Hoge Raad heeft onlangs een opmerkelijke uitspraak over deze Regeling gedaan. En die kan verstrekkende gevolgen hebben voor de DGA in een familiebedrijf. De Hoge Raad heeft beslist dat een directeur die tezamen met zijn dochter 74% van de aandelen in een BV houdt – hij 48%, zij 26% – verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Bij de familietoets moet het eigen aandelenbezit van de DGA genegeerd worden. Zie ook BelastingBelangen, april 2013: Directeur met 48% aandelen in BV: géén DGA, wél recht op WW. Met deze uitspraak in de hand kan goed verdedigd worden dat de directeur die zelf geen enkel aandeel in de BV heeft, maar wiens bloed- of aanverwanten (tot en met de derde graad) tenminste tweederde deel van de aandelen in die BV houden, niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. Of omgekeerd, als drie broers en/of zussen samen alle aandelen in een BV houden – A 35%, B 35% en C 30% – dan zijn A en B wél verplicht verzekerd, en C – notabene de minderheidaandeelhouder – niet! Vraag uw belastingadviseur om voor u na te gaan of u als DGA al dan niet verplicht verzekerd bent voor de werknemersverzekeringen.
10
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Particulier met zonnepanelen: (nog) geen BTW-nummer 21 augustus 2013 De exploitatie van zonnepanelen is een economische activiteit, zo heeft het Europese Hof van Justitie recent beslist. Particulieren die met zonnepanelen elektriciteit opwekken en dat (deels) aan het energienet verkopen, zijn ondernemer voor de omzetbelasting. En dat betekent dat zij de BTW op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen als voorbelasting kunnen terugvragen. De Belastingdienst moet deze ondernemers dan wel eerst registreren en een BTW-nummer toekennen. En zover is het nog niet: Financiën beraadt zich nog op de gevolgen van de uitspraak van het EU-Hof. De particulier met zonnepanelen op het dak van zijn huis die elektriciteit aan het energienet verkoopt, is ondernemer voor de omzetbelasting. Het Europese Hof van Justitie heeft dat onlangs expliciet beslist. Zie ook BelastingBelangen, juni 2013: BTW-ondernemer door aanschaf zonnepanelen. Deze uitspraak kan particulieren een leuk voordeel opleveren: als BTW-ondernemer kunnen zij de omzetbelasting op de aanschaf en installatie van de zonnepanelen als voorbelasting (deels) in aftrek brengen. En waarschijnlijk hoeven zij over de opbrengst van de aan het energienet geleverde elektriciteit – dankzij de kleineondernemersregeling (KOR) – geen BTW af te dragen. Met deze profijtelijke opzet in gedachten, hebben veel particulieren zich gemeld bij de Kamer van Koophandel, om zich als ondernemer in te schrijven. Die inschrijving levert normaliter per direct een BTW-nummer op, en met dat nummer kan de omzetbelasting op de aanschaf- en installatiekosten van de panelen worden teruggevraagd. De Kamer van Koophandel heeft deze inschrijving geweigerd. Volgens de Kamer zijn particulier eigenaren van zonnepanelen geen ondernemer in de zin van de Handelsregisterwet. De Kamer heeft de particulieren doorverwezen naar de website van de Belastingdienst, om daar een BTW-nummer aan te vragen. Maar ook dat levert niets op. Financiën geeft – nog? – geen BTW-nummers af; de aanvragers krijgen een brief waarin Financiën meldt dat men zich nog beraadt op de gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Commentaar Dat Financiën zich beraadt op de uitspraak van het Europese Hof laat zich raden. De uitspraak kan de schatkist flink wat geld kosten, en daar is in crisistijd weinig ruimte voor. Het is nog even afwachten welk standpunt Financiën in deze kwestie zal innemen. Het negeren van de uitspraak van het EU-Hof is onmogelijk, maar met een aanpassing van de kleineondernemersregeling in de omzetbelasting – door die te beperken, qua bedragen of tot ‘echte’ ondernemers – kunnen de financiële consequenties van de uitspraak geminimaliseerd worden. De afloop houdt u van ons tegoed........
11
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Verhuurderheffing: vóór 30 september aangeven en betalen 31 augustus 2013 Heeft u – als ondernemer of als particulier – meer dan 10 tien woningen in de sociale sector die op of onder de huurgrens van € 681,02 vallen? Dan valt u onder de nieuwe verhuurderheffing. U bent in 2013 een heffing van 0,014% verschuldigd over de WOZ-waarde van die woningen, verminderd met een heffingsvrije voet van tienmaal de gemiddelde WOZ-waarde van die woningen. Zie ook de website van de belastingdienst: Aangifte verhuurderheffing doen. Let op: u moet de aangifte verhuurderheffing uiterlijk op 30 september (digitaal) indienen, en de betaling van de heffing moet op die dag bij de Belastingdienst binnen zijn.
12
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Omzetting in BV: van oudedagsreserve naar lijfrente 28 augustus 2013 De ondernemer die zijn eenmanszaak inbrengt in een BV kan zijn oudedagsreserve omzetten in een lijfrente bij die BV. Dat gebeurt fiscaal neutraal: door het staken van de eenmanszaak valt de oudedagsreserve vrij ten gunste van de winst uit onderneming, en de ondernemer kan het bedrag van (de afneming van) de oudedagsreserve als lijfrentepremie in aftrek brengen op zijn inkomen. De premie is aftrekbaar op het tijdstip waarop die betaald of verrekend wordt. Bij omzetting van een eenmanszaak in de BV wordt de koopsom voor de lijfrente voldaan door verrekening bij de inbreng. Dat betekent dat de ondernemer de lijfrente tijdig bij zijn BV moet bedingen, uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de omzetting in BV plaatsvindt. Hof Den Haag gaat daarbij soepel om met het tijdstip waarop de lijfrenteovereenkomst tot stand is gekomen, zo blijkt uit een recente uitspraak. Constant Lam bracht zijn onderneming per 6 oktober 2008 fiscaal geruisloos in BV X in. Die BV werd opgericht op 12 december 2008. Lam wenste zijn oudedagsreserve – groot € 68.735 per 6 oktober 2008 – om te zetten in een lijfrente bij BV X. In de oprichtingsakte van de BV was vermeld dat ‘de oprichter tot het bedrag van de oudedagsreserve.... een lijfrente ten laste van de vennootschap zal kunnen bedingen’. In de inbrengakte werd het bedingen van de lijfrente opnieuw gemeld. De voorwaarden en bepalingen van de lijfrente waren in die akte niet uitgewerkt; dat zou alsnog in een afzonderlijke overeenkomst gebeuren. Die overeenkomst werd door Lam en zijn BV op 6 augustus 2010 ondertekend. Lam claimde in zijn aangifte over 2008 een aftrek van € 68.735 aan lijfrentepremie. De inspecteur verleende die aftrek niet. Hij stelde dat de oudedagsreserve niet tijdig was omgezet in een lijfrente bij de BV. De lijfrenteovereenkomst was pas in augustus 2010 tot stand gekomen, ver ná de wettelijke termijn voor een aftrek in 2008. Rechtbank Den Haag was het daar mee eens. Uit de oprichtingsakte van de BV, de akte van inbreng en de inbrengbeschrijving kon – ook als die in onderlinge samenhang werden bezien – niet geconcludeerd worden dat de lijfrenteovereenkomst al ten tijde van de oprichting van de BV tot stand was gekomen. Hof Den Haag besliste anders. Volgens het hof bleek uit de bewoordingen van de inbrengakte ondubbelzinnig dat belanghebbende voor het bedrag van zijn oudedagsreserve een lijfrente bij zijn BV had bedongen. De passivering van die lijfrenteverplichting op de openingsbalans van de BV was daarvan een bevestiging. De overeenkomst van augustus 2010 – waarin de lijfrente en detail was uitgewerkt – was volgens het hof de schriftelijke vastlegging van wat de oprichter en de BV ten tijde van de inbreng voor ogen stond, te weten het aangaan van een lijfrenteovereenkomst. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, en verleende de aftrek. Commentaar Hof Den Haag doet in deze zaak niet aan juridische haarkloverij, de rechter benadert de totstandkoming van de lijfrenteovereenkomst meer economisch. Bij de inbreng in de BV is een lijfrente bedongen, en dat is voldoende voor de aftrek. Dat die lijfrente qua voorwaarden en dergelijke dan nog wel uitgewerkt moet worden, én dat die uitwerking wordt vastgelegd buiten de wettelijke termijn voor aftrek van lijfrentepremies, vindt het hof geen bezwaar. De belanghebbende in deze zaak komt met deze uitleg goed weg. Wij adviseren u – onder het aloude motto ‘voorkomen is beter dan genezen’ – om bij een omzetting in BV de lijfrenteovereenkomst tegelijk met de inbrengakte op te (laten) maken.
13
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
M/V firma: de gebruikelijkheidstoets bij technisch werk 28 augustus 2013 Als man en vrouw samen een onderneming drijven, in een vennootschap onder firma of een maatschap, en zij daar een volle dagtaak aan hebben, betekent dat nog niet dat beide ondernemers recht hebben op de zelfstandigenaftrek. De wet belemmert een dubbele aftrek – voor wat in economische zin één onderneming is – met de gebruikelijkheidstoets. Als een van de partners hoofdzakelijk (voor meer dan 70%) ondersteunende werkzaamheden binnen de onderneming verricht én het samenwerkingsverband – de firma of maatschap – is ongebruikelijk, dan tellen de door die partner gewerkte uren niet mee voor het urencriterium. Hij/zij haalt de vereiste 1.225 uren niet, en heeft geen recht op de zelfstandigenaftrek. Cruciaal bij de gebruikelijkheidstoets is het onderscheid tussen hoofdtaken en ondersteunende werkzaamheden binnen de onderneming. Als de inspecteur die ‘knip’ anders maakt dan de betrokken ondernemers moet de belastingrechter het geschil beslissen. Hennie Spek en Wil Bonen dreven samen – in firmaverband – een constructiebedrijf annex machinebouw. Zij werkten beiden fulltime in de zaak; de winstverdeling was 50-50. Spek was de technische man, Bonen was verantwoordelijk voor de backoffice en het financiële- en personeelsbeleid. Na een boekenonderzoek nam de inspecteur het standpunt in dat Bonen hoofdzakelijk ondersteunende werkzaamheden verrichtte én dat niet-verbonden personen onder dezelfde omstandigheden nimmer een firma met een 50-50 winstverdeling zouden zijn aangegaan. Bonen voldeed daardoor niet aan de eisen van het urencriterium: zij werkte wel meer dan 1.225 uur per jaar in de zaak, maar die uren telden niet mee op grond van de gebruikelijkheidstoets. De inspecteur corrigeerde de eerder bij de aanslagregeling aan Bonen toegekende zelfstandigenaftrek, en vorderde die na over de jaren 2005 tot en met 2008. Bonen verzette zich tegen die navorderingsaanslagen. Zij stelde primair dat de inspecteur niet kon navorderen omdat er geen sprake was van een nieuw feit. Rechtbank Leeuwarden en in beroep Hof Arnhem / Leeuwarden waren daar snel mee klaar: de inspecteur had bij de aanslagregeling geen nader onderzoek hoeven in te stellen naar de in de aangifte geclaimde zelfstandigenaftrek; er was geen reden om op voorhand aan te nemen dat belanghebbende niet aan het urencriterium kon voldoen. De inspecteur beschikte volgens de rechter wel over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigde. Bonen stelde verder dat zij wél voldeed aan het urencriterium. In een uitgebreid exposé gaf zij een opsomming van haar werkzaamheden binnen de onderneming. Spek was de technische man binnen de onderneming, die vaak als meewerkend voorman direct betrokken was bij de uitvoering van de constructiewerkzaamheden. Alle overige taken binnen de onderneming kwamen voor haar rekening. Zij werkte 33 uur per week. In die tijd verzorgde zij de financiële administratie (8 uur per week). Dat omvatte de boekhouding, facturering, het opmaken van offertes en het contact met de bank, de accountant en de Belastingdienst. Ook verzorgde zij de inkoop van materialen en gereedschappen (5 uur per week): zij onderhandelde met leveranciers, en besliste zelfstandig welke materialen tegen welk prijs werden ingekocht. Aan planning en organisatie besteedde zij 17 uur per week. Zij stuurde het personeel aan en verdeelde de orders over de medewerkers, zij registreerde en controleerde de werkuren en verzorgde de contacten met relaties over de planning van werkzaamheden. Voor 14
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
werkzaamheden aan telefoon en receptie resteerden 3 uur per week. Volgens belanghebbende waren uitsluitend die laatstgenoemde werkzaamheden ondersteunend van aard; alle andere werkzaamheden waren hoofdtaken binnen de onderneming. Haar echtgenoot en mede-firmant bevestigde dat: Spek verklaarde onomwonden dat als hem iets zou overkomen, zijn vrouw de zaak in haar eentje zou kunnen voortzetten. Hij was belast met de technische aspecten van de onderneming, zijn vrouw deed alle andere taken. Rechtbank Leeuwarden en Hof Arnhem / Leeuwarden vonden deze bewijsvoering niet toereikend. Het Hof stelde vast dat de bewijslast op belanghebbende rust om aan te tonen dat de door haar verrichte werkzaamheden niet hoofdzakelijk van ondersteunende aard waren. Belanghebbende had dat bewijs niet geleverd. Zij had haar standpunt niet onderbouwd met urenstaten, maar volstaan met een – overduidelijk achteraf opgemaakte – globale schatting van haar gemiddelde urenbesteding. Ook op het punt van het al dan niet ongebruikelijke karakter van het samenwerkingsverband had belanghebbende en haar echtgenoot geen bewijs geleverd: hun enkele verklaring tijdens de zitting dat een dergelijk samenwerkingsverband in hun branche wel vaker voorkwam vond de rechter niet voldoende. Het hof besliste dat de inspecteur de eerder verleende zelfstandigenaftrek terecht had gecorrigeerd. Commentaar Deze uitspraak doet geen recht aan de vele werkzaamheden die belanghebbende binnen het samenwerkingsverband verrichtte. Met wat goede wil zijn daarin volop – onderdelen van – hoofdtaken te onderkennen. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2007: Gebruikelijkheidstoets: ervaring telt. Voor belanghebbende gaat het fout bij de bewijsvoering: de rechter vindt een achteraf opgestelde, al te globale urenspecificatie onvoldoende bewijs. Bij het urencriterium geldt overduidelijk: wie schrijft, die blijft. Zie ook BelastingBelangen, februari 2010: Achteraf opgestelde urenspecificatie: geen zelfstandigenaftrek.
15
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Maak uw testament AWBZ-proof 31 augustus 2013 Per 1 januari 2013 is de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg flink verhoogd. De verhoging treft met name mensen met vermogen in box 3: vanaf 1 januari 2013 moet een fictief inkomen van 8% over het box 3 vermogen meegenomen worden bij de berekening van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage in 2013 wordt berekend op basis van het inkomen over 2011. Minder box 3-vermogen betekent een lagere eigen bijdrage. U kunt uw vermogen in box 3 wegschenken aan de (klein-)kinderen, u kunt het in een BV (in box 2) onderbrengen, en – speciaal voor de langstlevende ouders – u kunt de overbedelingschuld aan uw kinderen aflossen die ontstaan is bij het overlijden van de eerste ouder. Veel testamenten sluiten aan bij de wettelijke verdeling. Als de eerste ouder overlijdt, krijgen de kinderen hun erfdeel in de vorm van een niet-opeisbare vordering op de langstlevende ouder. Zij kunnen hun vordering veelal pas opeisen bij het overlijden van die langstlevende ouder. Ouders kunnen in hun testament meerdere opeisbaarheidsgronden opnemen waardoor de kinderen hun erfdeel al eerder dan bij overlijden kunnen opvragen. Het opnemen van de ouders in een AWBZ-instelling kan zo’n opeisbaarheidsgrond zijn. Maak uw testament AWBZ-proof! Uw belastingadviseur of notaris is u hierbij graag van dienst.
16
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Lening + participatie: een zakelijke lening? 30 augustus 2013 Een van mijn relaties is een volgens mij veelbelovend it-concept aan het ontwikkelen voor de branche waarin ik werkzaam ben. Hij zoekt financiering voor verder onderzoek, en ik wil hem vanuit mijn BV wel een lening verstrekken. Die lening is per definitie risicovol: zekerheden kan hij niet geven. Hij is wel bereid om mij een 20% aandelenbelang te geven in de BV waar het concept wordt ontwikkeld, als compensatie voor het gemis aan zekerheden. De vraag is nu: is dit een onzakelijke lening die mijn BV als schuldeiser niet kan afwaarderen als de debiteur insolvabel wordt? Dat wil ik voorkomen. Antwoord De onzakelijke lening en de fiscale behandeling daarvan is al vaker in BelastingBelangen aan de orde gesteld. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2011: Onzakelijke lening: ODR = geen afwaardering, BelastingBelangen, april 2012: De aanpak van onzakelijke debiteurenrisico; de ODR-toets. Ook in dit nummer komt de onzakelijk lening aan de orde: zie Lening zonder zekerheid: door hogere rente toch zakelijk. Uw vraag ziet op een situatie die vergelijkbaar is met de casus van het laatstgenoemde artikel. De beoogde geldlener kan geen zekerheden bieden, maar is wel bereid dat gemis te compenseren. In uw situatie met een 20% aandelenbelang in de BV waaraan uw BV de geldlening wil verstrekken. Met dat aandelenbelang kunt u meeprofiteren van de – verhoopte – kassuccessen van het it-concept. Als duidelijk vaststaat dat het aandelenbelang bedoeld is als compensatie voor het ontbreken van zekerheden op de lening – dat moet in de geldleenovereenkomst worden meegenomen – én de overige voorwaarden van de lening kunnen de zakelijkheidstoets doorstaan, is er naar mijn mening geen sprake van een onzakelijke lening. Als de debiteur door latere ontwikkelingen insolvabel blijkt, kan uw BV die lening afwaarderen. Als u absolute zekerheid vooraf wilt, kunt u deze vraag voorleggen aan de bevoegde inspecteur bij de Belastingdienst.
17
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Uitsluitingsclausule bij schenking: wat en hoe? 30 augustus 2013 Mijn vrouw en ik willen onze dochter binnenkort een flink bedrag gaan schenken. Onze dochter is in gemeenschap van goederen getrouwd. Wij willen niet dat de schenking ten goede komt aan onze schoonzoon, dus dat moet een schenking met uitsluitingsclausule worden. Moet dat bij de notaris geregeld worden? En moet onze dochter het geld van de schenking apart houden? Hoe kunnen wij zeker stellen dat de schenking toch niet ten goede komt aan onze schoonzoon? Antwoord Met een uitsluitingsclausule regelt u dat het bedrag dat u aan uw dochter schenkt niet in de huwelijksgemeenschap van uw dochter en haar echtgenoot valt. Het bedrag van de schenking wordt privévermogen van uw dochter, ook al is zij in gemeenschap van goederen gehuwd. Een uitsluitingsclausule aan een schenking koppelen is heel eenvoudig. U hoeft daarvoor niet naar de notaris te gaan. Als u het geld overschrijft naar de rekening van uw dochter kunt u volstaan met de notitie ‘schenking met uitsluitingsclausule’. Dat bankafschrift met die omschrijving moet wel goed bewaard worden; het is het bewijs dat de schenking onder uitsluitingsclausule is gedaan. Let op: de uitsluitingsclausule moet tegelijk bij de schenking worden gemaakt; u kunt die achteraf niet alsnog toevoegen of herstellen. De uitsluitingsclausule bestaat in veel vormen. De basisvorm is dat u als gulle gever bepaalt dat het geschonken geld privévermogen van de begiftigde, uw dochter wordt. U kunt daarbij ook vastleggen dat het vermogen dat voor de schenking in de plaats komt – bijvoorbeeld als uw dochter met het geld een investering doet – ook van uw dochter is en blijft. Dat noemt men zaaksvervanging. U kunt nog verder gaan en bepalen dat ook de opbrengsten van het geschonken geld – rente, huur, dividend, en dergelijke – privé van uw dochter blijven. De uitsluitingsclausule is veelal bedoeld voor het geval het huwelijk of samenwoning door scheiding eindigt. Door de uitsluitingsclausule hoeft dat vermogen dan niet gedeeld te worden. Zonder nadere regeling werkt een uitsluitingclausule ook door tot bij overlijden. En dat kan wel eens nadelig uitpakken. Bijvoorbeeld als er kleinkinderen zijn. Stel dat uw dochter komt te overlijden en het bedrag dat u haar geschonken hebt, vererft naar haar kinderen, uw kleinkinderen. Met een ‘harde’ uitsluitingsclausule (die ook bij overlijden geldt) verkrijgen de (klein-)kinderen dat vermogen van één ouder, in één keer. Dat kost al snel meer erfbelasting dan wanneer zij datzelfde bedrag bij het overlijden van hun vader en moeder – twee keer de helft – hadden verkregen. In de praktijk is daar een oplossing voor gevonden met een ‘zachte’ uitsluitingsclausule. Die houdt in dat wanneer het huwelijk eindigt door het overlijden van de begiftigde er afgerekend moet worden alsof er geen uitsluitingsclausule is. Wilt u schenken met een harde of zachte uitsluitingsclausule, al dan niet met zaaksvervanging, en een regeling voor de vruchten van het geschonken vermogen, dan doet u er verstandig aan om de schenking met uitsluitingsclausule door een notaris te laten regelen. Verplicht is het niet, een onderhandse akte mag, maar de notaris weet wel ‘van de hoed en de rand’. Met het opnemen van een uitsluitingsclausule is nog niet veilig gesteld dat het geschonken vermogen uitsluitend aan uw dochter toekomt. Zij moet dat vermogen – en eventueel de opbrengsten daarvan – apart 18
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
administreren en dat geld niet gebruiken voor de huwelijksgemeenschap. Als het bedrag van de schenking en het geld van de gemeenschap door elkaar gaan lopen, kan niet meer worden vastgesteld op welk gedeelte van het vermogen de uitsluitingsclausule van toepassing is. Om dergelijke problemen te voorkomen is het verstandig dat uw dochter het geschonken vermogen op een aparte, nieuw geopende bankrekening stort en dat strikt gescheiden houdt. De uitsluitingsclausule wordt ook wel de anti-schoonzoon (of -dochter) clausule genoemd. Een vanzelfsprekende naam. Maar bedenk wel dat uw dochter met het geschonken geld mag doen wat haar goeddunkt. Als zij het geschonken vermogen met haar echtgenoot wil delen, kunt u dat met een uitsluitingsclausule niet tegenhouden. Dat kan wel als u de schenking herroepelijk doet, en bij de schenking vastlegt dat u die schenking kunt terugdraaien als uw dochter het bedrag van de schenking tegen uw zin met haar echtgenoot deelt. Zie ook BelastingBelangen november 2012, Eindejaartips 2012 voor Particulieren: Schenk herroepelijk, en bespaar schenkbelasting. Ook hier kan de notaris u van dienst zijn.
19
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Ziektekosten: benut de laatste ronde in 2013 31 augustus 2013 De aftrek van ziektekosten – de uitgaven wegens ziekte of invaliditeit – vervalt per 1 januari 2014. Dat is vastgelegd in het regeerakkoord van VVD en PvdA. Ga na of u nog ‘medisch achterstallig onderhoud’ heeft dat u dit jaar kunt / wilt uitvoeren. Dan kunt u de aftrek voor ziektekosten nog éénmaal benutten. Zie ook in dit nummer van BelastingBelangen: Aftrek van ziektekosten: laatste ronde.
20
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Eigenwoningschuld bij overgang woon-werkpand? 30 augustus 2013 Per 1 januari 2012 heb ik, vrije beroeper, mijn woon-werkpand van mijn privévermogen overgebracht naar mijn praktijkvermogen. Ik heb dat gedaan om de (verwachte) waardedaling op dat pand ten laste van mijn praktijkwinst te kunnen brengen. Ik heb het idee opgedaan in BelastingBelangen van december 2011: Woon-werkpand: van privé naar bedrijfsvermogen? Ook de op het pand rustende hypotheek is – met instemming van de bank – naar mijn praktijkbalans overgebracht. Mijn vraag is wat er met die eigenwoningschuld gebeurt als ik in de toekomst het pand – als dat hopelijk weer in waarde gaat stijgen – overbreng naar mijn privévermogen. Valt de eigenwoningschuld dan onder de oude regeling (geen verplichte aflossing in 30 jaar), of is de nieuwe regeling van toepassing? Antwoord Als u uw woon-werkpand in de toekomst overbrengt naar uw privévermogen, levert dat problemen op voor de renteaftrek op uw woning. U kunt geen gebruik maken van de overgangsregeling, omdat u op 31 december 2012, pal voor de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke regeling, geen eigen woning had in de zin van de wet: uw gehele woon-werkpand behoorde op dat tijdstip tot uw praktijkvermogen. En de financiering op de woning kwalificeert na overbrenging naar privé niet als eigenwoningschuld, gelet op de voorwaarden die vanaf 1 januari 2013 aan een eigenwoningschuld worden gesteld. U zou na de overgang naar privé de schuld op uw woning moeten oversluiten om recht te hebben op renteaftrek. Die nieuwe eigenwoningschuld valt dan onder de verplichte aflossing in 30 jaar, tenminste annuïtair. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2012: Renteaftrek eigen woning in 2013 en volgende jaren en december 2012: Aanpassingen nieuwe regeling renteaftrek eigen woning. Financiën vindt deze uitwerking niet wenselijk, en heeft voor deze situatie recent een tegemoetkoming getroffen. Die tegemoetkoming ziet uitsluitend op het gedeelte van de woning dat tot het ondernemingsvermogen behoort en waarvoor een bijtelling privégebruik woning van toepassing is. Dus voor het woongedeelte van uw woon-werkpand. Voor dat gedeelte van de woning bestond – in feite – al recht op renteaftrek in box I. Financiën keurt goed dat de schuld die is aangegaan voor een woning die tot het ondernemingsvermogen heeft behoord en waarop een bijtelling privégebruik woning van toepassing was, aangemerkt wordt als een bestaande eigenwoningschuld. Met een volledige renteaftrek, en geen verplichte aflossing in 30 jaar. Daarbij geldt wel een plafond: de goedkeuring geldt voor ten hoogste het bedrag van de schuld per 31 december 2012. Voor het gedeelte van de woning dat na de overgang naar het privévermogen niet als eigen woning is aan te merken – het praktijkgedeelte van uw woon-werkpand – geldt géén tegemoetkoming. Dat betekent dat u de financiering op dat deel van het pand moet oversluiten om de renteaftrek veilig te stellen. Of u moet dat deel van uw woon-werkpand niet naar het privé vermogen overbrengen. U kunt dan de rente op dat gedeelte van het pand als praktijkkosten in aftrek brengen.
21
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Zonnepanelen ook voor bedrijven fiscaal interessant? 28 augustus 2013 Het dak van mijn bedrijfshal moet binnenkort vervangen worden. Die reparatie biedt een uitgelezen kans om zonnepanelen op dat dak te monteren. Zijn zonnepanelen ook voor bedrijven fiscaal interessant? Er is veel te doen over de fiscale voordelen van zonnepanelen voor particulieren, maar een verrekening van de BTW op de aanschaf en installatie van dergelijke panelen is voor mij als ondernemer niets bijzonders. Welke fiscale voordelen biedt een investering in zonnepanelen voor ondernemers? Antwoord Een investering in zonnepanelen kan ook voor ondernemers fiscaal voordelig zijn. De fiscale voordelen liggen met name in de winstsfeer. U heeft bij een investering in zonnepanelen recht op de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (van 28% van het investeringsbedrag) en daarbovenop de energie-investeringsaftrek van 41,5%. De investeringsaftrek loopt op tot maar liefst 69,5%! Let op: om voor de energie-investeringsaftrek in aanmerking te komen moet u de investering tijdig, binnen drie maanden na de datum waarop u verplichtingen bent aangegaan, melden bij AgentschapNL. Naast deze forse investeringsaftrek kunt u mogelijk ook in aanmerking komen voor een forse afschrijving. Als het oude dak op uw bedrijfshal asbest bevat en u verwijdert dat bij het aanbrengen van het nieuwe dak, dan kunt u de vrije afschrijving op milieu-investeringen (Vamil) benutten en direct 75% op de investeringskosten van de zonnepanelen afschrijven. Dat drukt uw fiscale winst en levert u een directe belastingbesparing op. En dat is weer goed voor de liquiditeitspositie van uw onderneming. Uiteraard levert een investering in zonnepanelen u ook een jaarlijkse besparing op de zakelijke energierekening op. De leverancier van panelen kan u daarover nader informeren.
22
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Werkstudent: regel de studiekosten met de baas 31 augustus 2013 De aftrek van studiekosten is per 1 januari 2013 fors beperkt. Zie ook BelastingBelangen, november 2012: Scholingsuitgaven: minder aftrek in 2013. De aftrek is beperkt tot het college- of inschrijfgeld, plus de door de opleiding verplicht gestelde leer- en beschermingsmiddelen. Daarbij is computerapparatuur expliciet uitgesloten. Voor een werkgever gelden die beperkingen niet. Hij kan zijn werkstudenten een vrije vergoeding geven voor aanvullende scholingsuitgaven die de werkstudent zelf niet kan aftrekken. Dat biedt ruimte voor een fiscaal aantrekkelijk een-tweetje!
23
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Borgstelling: kan ik de financieringsrente aftrekken? 30 augustus 2013 In 2005 heb ik mij borg gesteld voor BV X jegens de bank. Indertijd had ik via mijn persoonlijke houdster-BV een belang van 49% in die BV. In 2008 is BV X failliet verklaard, in 2009 ben ik als borg aangesproken en heb ik € 225.000 aan de bank overgemaakt. Ik heb dat betaald door een tweede hypotheek op mijn privé woning op te nemen. De regresvordering die ik op BV X verkreeg, heb ik direct in 2009 tot nihil afgewaardeerd en als negatief resultaat uit overige werkzaamheid ten laste van mijn inkomen in box 1 gebracht. Ook de rente die ik op de tweede hypotheek moet betalen, breng ik in box 1 in aftrek, ook als negatief resultaat uit overige werkzaamheid. De curator heeft het faillissement van BV X nog steeds niet afgewikkeld. Hij heeft de bestuurders in privé aansprakelijk gesteld en verwacht daar nog opbrengsten uit. Hoe lang kan ik de financieringsrente nog in box 1 in aftrek brengen? Wanneer eindigt voor mij de TBS-regeling? Antwoord De regresvordering die u door de nakoming van de borgstellingsverplichting op BV X hebt verkregen, valt onder de bron ‘resultaat uit overige werkzaamheid’, de terbeschikkingstellingsregeling. U heeft die vordering direct in 2009 tot nihil afgewaardeerd, maar die vordering bestaat (civielrechtelijk) nog steeds. Tegenover die vordering staat de schuld, de tweede hypotheek op uw woning die u hebt opgenomen om aan de verplichtingen uit hoofde van de borgtocht te kunnen voldoen. Die schuld staat gepassiveerd op de balans van uw resultaat uit overige werkzaamheden: de rente is in box 1 aftrekbaar, niet als eigenwoningrente, maar als negatief resultaat uit overige werkzaamheid. U kunt die rente in aftrek (blijven) brengen zolang de TBS-regeling uit hoofde van de regresvordering bestaat. Uit de fiscale rechtspraak blijkt dat het tijdstip van beëindiging van de TBS-regeling beoordeeld moet worden naar de regels voor het vaststellen van de totaalwinst. De wet gebiedt dat het resultaat uit overige werkzaamheid moet worden bepaald ‘alsof de werkzaamheid een onderneming vormt’. Met die regels voor de totaalwinst in de hand heeft de belastingrechter beslist dat het resultaat uit overige werkzaamheid – de TBS-regeling – blijft bestaan zolang de regresvordering nog voor fiscale doeleinden bestaat. Het feit dat die vordering is afgewaardeerd tot nihil doet er niet toe: die afwaardering vindt plaats in het kader van de jaarwinstbepaling, niet voor de totaalwinst. Uw afgewaardeerde vordering bestaat nog – voor fiscale doeleinden – omdat er nog steeds een kans is dat er nog enig bedrag op die vordering zal worden betaald. De curator heeft het faillissement nog niet afgewikkeld vanwege mogelijk te verwachten opbrengsten uit de aansprakelijkstelling van de oud-bestuurders van de BV. Zolang de TBS-regeling nog bestaat is een verplichte overgang van de regresvordering en de daarmee samenhangende (hypothecaire) schuld van box 1 naar box 3 niet aan de orde. U kunt de financieringsrente in box 1 blijven aftrekken totdat de regresvordering civielrechtelijk teniet is gegaan, ofwel als vaststaat – of zo goed als zeker is – dat op de afgewaardeerde regresvordering niets meer zal worden voldaan. Dat laatst is het geval als de curator het faillissement opheft wegens gebrek aan baten.
24
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Het personeelsfonds met vrije uitkeringen 28 augustus 2013 De verhouding tussen werkgevers en werknemers in ons land verandert in een rap tempo. Stabiliteit en loyaliteit waren vroeger kenmerkend voor die verhouding, vandaag de dag gaat het om flexibiliteit en entrepreneurschap. Werkgever en werknemer gaan meer en meer een (tijdelijke) alliantie aan, op basis van wederkerigheid. De werknemer investeert in het bedrijf, en de werkgever investeert in de werknemer. Om elkaar zo toegevoegde waarde te bieden. Iedere werkgever weet het: een goede medewerker is een waardevol bezit, een winstbron. Waard om in te investeren. Met goede arbeidsvoorwaarden, maar ook met – meer indirecte – omstandigheden waardoor de medewerker zich gebonden voelt aan het bedrijf. In deze special aandacht voor twee indirecte bindingsfactoren die hun waarde ruimschoots bewezen hebben: de personeelsvereniging en het personeelsfonds. Goed voor velerlei onbelaste uitkeringen aan de medewerkers, om de teamspirit te bevorderen. De Hoge Raad heeft de spelregels voor vrije uitkeringen door personeelsfondsen onlangs opnieuw vastgesteld. Reden voor een update. De personeelsvereniging De personeelsvereniging is een zaak van en voor de medewerkers in het bedrijf. Een lief en leedpotje, om de onderlinge saamhorigheid te bevorderen. Voor uitstapjes, feesten, een bloemetje bij de zieke collega of diens partner. De contributie is vaak laag, omdat de werkgever meebetaalt. Een goed functionerende PV is ook voor de werkgever van belang: een goede teamspirit binnen het bedrijf draagt bij aan het resultaat. Als de werkgever de contributie voor de PV van zijn medewerkers vergoedt of die voor eigen rekening neemt, moet hij die vergoeding ‘in beginsel’ tot het loon van de medewerker rekenen. De loonbijtelling kan achterwege blijven als aan de twee volgende voorwaarden wordt voldaan: - de personeelsvereniging organiseert incidentele activiteiten en zorgt voor ‘ondergeschikte voorzieningen voor de werknemers met een gezamenlijk karakter’, én - tenminste driekwart van de medewerkers kan – desgewenst – lid worden van de personeelsvereniging. Heeft de werkgever meerdere vestigingen op verschillende locaties, dan geldt de driekwart-eis voor medewerkers met dezelfde arbeidsplaats. Met die arbeidsplaats mag niet gesjoemeld worden: een aparte arbeidsplaats in de woning van een medewerker wordt genegeerd. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan zijn de uitkeringen door de PV ook onbelast. Een PV voor alleen de directeur-grootaandeelhouder en zijn partner komt niet in aanmerking voor deze gunstregeling: als de werkgever / de BV de contributies vergoedt of voor eigen rekening neemt, is dat per definitie belast loon voor de DGA. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast, wordt een vergoeding van de PV-contributies anders behandeld. De contributies behoren tot het loon van de medewerker, maar de werkgever kan die (als eindheffingsloon) in de vrije ruimte onderbrengen. De medewerker kan de vergoeding belastingvrij incasseren, de werkgever is daarover geen belasting verschuldigd zolang hij binnen de vrije ruimte van 1,5% van de fiscale loonsom blijft. Wordt die grens overschreden, dan is de werkgever 80% eindheffing verschuldigd. Zie ook 25
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
BelastingBelangen, april 2010: De werkkostenregeling, loon en loon in natura. Het personeelsfonds De wet loonbelasting kent sinds jaar en dag een vrijstelling – onder voorwaarden – voor uitkeringen en verstrekkingen door een fonds dat aan de dienstbetrekking is verbonden. Zo’n fonds wordt veelal aangeduid als personeelsfonds of ook wel als derdenfonds. Het fonds kan onbelaste uitkeringen doen om een (gewezen) medewerker te ondersteunen bij persoonlijke ongelukkige omstandigheden, maar ook om bij te dragen in de kosten van verbouwing van zijn woning, de rijlessen of studiekosten van zijn kinderen, en dergelijke. Het fonds heeft meestal de vorm van een stichting, met een bestuur dat bestaat uit medewerkers van het bedrijf. De wet stelt de volgende voorwaarden voor belastingvrije uitkeringen door zo’n fonds: - de uitkeringen en verstrekkingen hebben géén betrekking op uitgaven voor adoptie, overlijden, ziekte, invaliditeit en bevalling; - de medewerker heeft geen recht – geen aanspraak – op de uitkeringen of verstrekkingen. Het fonds moet de uitkeringen onverplicht doen; - de werkgever en medewerkers hebben in de laatste vijf jaar tenminste evenveel aan het fonds bijgedragen. De Belastingdienst legt die laatste voorwaarde zo uit dat het fonds ten minste vijf jaar moet hebben bestaan voordat er vrije uitkeringen kunnen worden gedaan, én dat de werkgever en medewerkers in die vijf jaar tenminste evenveel in het fonds hebben bijgedragen. De Hoge Raad is het daar niet mee eens, zo blijkt uit enkele recente arresten. De vijfjaarsperiode BV X richtte in december 2001 de stichting personeelsfonds Z op. Vanaf januari 2002 hield BV X de maandelijkse bijdragen van de medewerkers aan het fonds in op hun netto-loon; de BV stortte jaarlijks hetzelfde bedrag in het fonds. Het personeelsfonds deed al binnen de vijfjaarsperiode na haar oprichting uitkeringen aan de medewerkers. Toen de inspecteur dat constateerde bij een boekenonderzoek rekende hij de uitkeringen in de jaren tot en met 2007 alsnog tot het belaste loon en legde hij BV X de bijbehorende naheffingsaanslagen loonheffing op. Het fonds moest volgens de inspecteur eerst vijf jaar bestaan voordat er vrijgestelde uitkeringen konden worden gedaan. Rechtbank Arnhem en – in sprongcassatie – de Hoge Raad waren het daar niet mee eens. Ons hoogste rechtscollege besliste dat de fondsenvrijstelling van toepassing is als de werkgever in de vijf kalenderjaren vóór het jaar waarin de uitkeringen worden gedaan, evenveel of minder aan het fonds heeft bijgedragen dan de medewerkers. Of aan die voorwaarde is voldaan, moet beoordeeld worden over de totale periode van de voorafgaande vijf kalenderjaren. Als het fonds nog geen vijf jaar bestaat op het tijdstip dat een uitkering wordt gedaan, moet die beoordeling plaatsvinden over de periode tussen de datum van oprichting van het fonds en het kalenderjaar waarin de uitkering plaatsvindt. Bij die beoordeling vindt de Hoge Raad het niet nodig – op grond van de strekking van de fondsenvrijstelling – dat in elk afzonderlijk jaar de bijdrage van de werkgever aan het fonds niet hoger is dan de bijdrage van de medewerkers. Met deze duidelijke uitspraak staat vast dat een fonds ook al binnen de vijfjaarsperiode na oprichting vrijgestelde uitkeringen kan doen. Het standpunt van Financiën in dezen – dat het fonds vijf jaar moet bestaan voordat er vrijgestelde uitkeringen kunnen worden gedaan – is onverkort afgewezen. Het arrest maakt ook duidelijk dat niet ieder jaar aan de financieringseis moet worden voldaan: voldoende is dat de werkgever gemiddeld over de beoordelingsperiode niet meer aan het fonds heeft bijgedragen dan de medewerkers. Een symbolische bijdrage van de medewerkers De Hoge Raad heeft in een ver verleden een uitspraak gedaan waarmee een lucratieve opzet van een personeelsfonds verdedigbaar leek. Bij die opzet wordt de funding van het fonds voornamelijk bij de werkgever gelegd. De werkgever moet dan in jaar 1 een forse som geld in een personeelsfonds storten; die storting kan hij als personeelskosten ten laste van het bedrijfsresultaat brengen. Vervolgens gaan de werkgever en de medewerkers 5 jaar lang hetzelfde minimale bedrag in het fonds storten. Bijvoorbeeld ieder per jaar € 10. In jaar 6 heeft het fonds dan een vermogen dat voor het overgrote deel van de werkgever afkomstig is, en dat – binnen de grenzen van een derdenfonds – benut kan worden voor belastingvrije uitkeringen en verstrekkingen aan de medewerkers. De Hoge Raad heeft deze opzet in een recente uitspraak kritisch genuanceerd. 26
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Stichting Z was het personeelsfonds voor de (oud-) medewerkers van BV X en BV Y. Tot 1996 waren er jaarlijks door BV X en BV Y en hun medewerkers bijdragen in het fonds gestort waarmee Z uitkeringen kon doen aan (nabestaanden van oud-) medewerkers in geval van persoonlijke ongelukkige omstandigheden. In november 2008 werd besloten om de activiteiten van het personeelsfonds af te bouwen en het kapitaal uit te keren aan de medewerkers en gepensioneerden. Stichting Z vroeg alle medewerkers van BV X en BV Y om ieder ten minste € 1 in het fonds te storten om het zo mogelijk te maken om in 2009 onbelaste uitkeringen aan alle begunstigden te doen. Vrijwel alle medewerkers voldeden – graag – aan dat verzoek. De inspecteur name het standpunt in dat de uitkeringen niet als vrijgesteld loon konden worden aangemerkt. De fondsenvrijstelling kon volgens hem niet worden toegepast omdat de medewerkers slechts een symbolische bijdrage van € 1 per persoon hadden ingebracht. Hof Amsterdam en de Hoge Raad stelden de inspecteur in het gelijk. De geringe bijdrage van de (ex-)medewerkers van circa € 1 aan de middelen van het fonds kon volgens het Hof gelijkgesteld worden met de situatie dat medewerkers geen bijdrage hadden geleverd. En daarmee stond vast dat niet aan de voorwaarden voor de fondsenvrijstelling werd voldaan. In cassatie bevestigde de Hoge Raad deze uitspraak. De raad besliste dat de fondsenvrijstelling van toepassing is als de uitkeringen ‘uitsluitend of voor een belangrijk deel’ worden gedaan uit gelden die door de medewerkers zelf bijeen zijn gebracht. De vrijstelling kan niet worden benut ingeval van een slechts symbolische bijdrage van de medewerkers. De Hoge Raad trekt een grens: een bijdrage van de medewerkers aan het fonds van slechts € 1 over een reeks van jaren is absoluut te weinig. Daarmee legt de Hoge Raad de letterlijke wettekst van de fondsenvrijstelling naast zich neer, en geeft voorrang aan de ratio van die vrijstelling. Na het arrest is het de vraag welke bijdrage de medewerkers dan wel ten minste aan het fonds moeten doen om vrijgestelde uitkeringen te kunnen krijgen. Het arrest geeft aan dat vrijgestelde uitkeringen mogelijk zijn als die gedaan worden uit gelden die ‘uitsluitend of in belangrijke mate’ door de medewerkers zijn ingelegd. Uitsluitend is 100%, in belangrijke mate 30% van de middelen van het fonds. En de wettekst spreekt over ten minste 50%. De aloude opzet van een forse storting in het fonds door de werkgever in jaar 1, en een aansluitende storting door werkgever en medewerkers in de daaropvolgende jaren, is niet geblokkeerd, maar wel genuanceerd. Als de eigen bijdrage van de medewerkers meer dan symbolisch is, zal die opzet nog steeds slagen. Het fonds en de WKR De regels voor uitkeringen uit een personeelsfonds gelden ook – onverkort – onder werkkostenregeling. Het belang van een personeelsfonds onder die regeling neemt toe. Als de werkgever met vergoedingen en verstrekkingen aan de medewerkers de vrije ruimte overschrijdt kan een verstrekking via een personeelsfonds een goedkoper alternatief zijn. Een voorbeeld kan dat verduidelijken. Als een werkgever de medewerker een vergoeding of verstrekking – een geschenk – geeft van stel € 100 en dat past niet meer binnen de vrije ruimte van de werkkostenregeling, dan is de werkgever daarover 80% eindheffing verschuldigd. Het geschenk kost de werkgever dan in totaal € 180, de werknemer houdt netto (het geschenk met een waarde van) € 100 over. Als de werkgever en de medewerker in dat jaar ieder € 50 bijdragen aan het personeelsfonds, kan het fonds dat geschenk van € 100 belastingvrij aan de werknemer geven. De werkgever vergoedt de eigen bijdrage van € 50 die de werknemer in het fonds heeft gestort. Als die vergoeding niet meer onder de vrije ruimte van de werkkostenregeling kan worden gebracht, kost dat de werkgever een eindheffing van 80% van € 50 = € 40. De totale kosten voor de werkgever zijn dan € 140, te weten de eigen bijdrage van € 50, plus de vergoeding van de bijdrage van de werknemer van € 50, plus de eindheffing daarover van € 40. Dat is wel € 40 minder, terwijl de werknemer ook hier het geschenk met een waarde van € 100 netto overhoudt. Conclusie De personeelsvereniging en het personeelsfonds zijn goede instrumenten om met velerlei onbelaste uitkeringen de teamspirit onder de medewerkers te bevorderen. De nieuwe spelregels die de Hoge Raad in enkele recente arresten heeft gegeven bieden volop perspectief om beide instrumenten fiscaal lucratief in te zetten.
27
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Technologische innovatie met S & O en BMKB 31 augustus 2013 Heeft u als innovatieve ondernemer een Speur- & Ontwikkelingsverklaring? Zo ja, dan komt u in aanmerking voor een ruimere regeling uit hoofde van de Borgstelling MKB Kredieten. Met een S & O-verklaring kunt u een borgstelling krijgen van de overheid tot 60% van een lening van maximaal € 1,5 miljoen, met een maximale looptijd van 12 jaar. De lening mag in overleg met de bank voor twee keer worden opgeschort, tot maximaal vier aaneengesloten kwartalen per keer. Check de voorwaarden op de website van Agentschap.nl: Technologische innovatie met BMKB. Met de BMKB zal de bank u eerder een lening willen verstrekken.
28
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Langlopende liquidatie: doorschuiffaciliteit van toepassing? 30 augustus 2013 Mijn schoonvader is begin dit jaar overleden, en daardoor dreigt een groot fiscaal probleem. Schoonpapa was ondernemer. Hij dreef zijn onderneming vanuit zijn woonhuis: het woongedeelte was privévermogen, het praktijkgedeelte ondernemingsvermogen. Eind 2010 heeft hij zijn praktijk gestaakt, vanwege zijn slechte gezondheid. Het woonhuis is toen te koop gezet, omdat het veel te groot is voor alleen particuliere bewoning. Nu ruim tweeënhalf jaar later is het pand nog niet verkocht. Een recente taxatie geeft aan dat op het bedrijfsgedeelte van de woning (op de sterfdatum) circa € 200.000 aan meerwaarde zit. Als er door het overlijden van mijn schoonvader over die meerwaarde met de fiscus afgerekend moet worden, is dat problematisch. Het geld zit in het pand, en dat wordt maar niet verkocht. Kan die heffing uitgesteld worden als mijn schoonmoeder gebruik maakt van de doorschuifregeling bij overlijden? Antwoord Uw schoonvader heeft zijn praktijk eind 2010 gestaakt. Bij die staking is het bedrijfsgedeelte van het praktijkpand tot het ondernemingsvermogen blijven behoren, in afwachting van de verkoop van het woonhuis. En die verkoop stagneert. Daardoor is sprake van een langlopende liquidatie van de onderneming. Door het overlijden van uw schoonvader komt er een abrupt einde aan die liquidatie: de ondernemer is weggevallen, en dat betekent ook het einde van de onderneming. De inspecteur zal de meerwaarde van het bedrijfsgedeelte van het praktijkpand tot de stakingswinst in 2013 rekenen. En dat leidt tot een afrekening, postuum bij uw schoonvader. De wet kent de mogelijkheid om bij het overlijden van de ondernemer de onderneming fiscaal geruisloos door te schuiven naar een of meer van de erfgenamen (of degene die de onderneming krachtens huwelijksvermogensrecht verkrijgt). Om deze doorschuifregeling te kunnen toepassen eist de wet dat er op de sterfdatum sprake is van een onderneming, én dat de erfgenaam /erfgenamen die onderneming rechtstreeks voortzetten. Aan die voorwaarden wordt in de door u beschreven situatie niet voldaan. Op de sterfdatum is er geen onderneming (meer): die is al gestaakt per ultimo 2010, en wat op de sterfdatum daarvan nog resteert is slechts de afwikkeling van de liquidatie. Van het rechtstreeks voorzetten van een onderneming kan in deze situatie geen sprake zijn. Uw schoonmoeder kan de doorschuiffaciliteit niet gebruiken. Het gebrek aan liquide middelen maakt een directe afrekening met de fiscus onmogelijk. De verschuldigde belasting kan pas betaald worden als het woonhuis is verkocht. Er rest u geen andere oplossing dan de ontvanger der belastingen om uitstel van betaling te vragen, voor de inkomstenbelasting over de meerwaarde op het praktijkgedeelte van het pand, en wellicht ook voor de daarover verschuldigde erfbelasting. De ontvanger zal dan wel een zekerheidsrecht op het pand als onderpand vragen.
29
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Willekeurige afschrijving willekeurig bij te schrijven? 30 augustus 2013 Mijn BV heeft in 2006 een substantiële investering gedaan in een machinepark. Op die investering is indertijd willekeurig, versneld afgeschreven – met instemming van de inspecteur – om de belastingbesparing zo snel mogelijk te incasseren. Nu, jaren later, blijkt die keus voor de willekeurige afschrijving niet zo goed uit pakken. Mijn BV heeft vorig jaar een flink verlies gedraaid, en ook over 2013 komen we niet in de zwarte cijfers. Dat verlies is zo omvangrijk dat het inlopen daarvan heel veel jaren gaat duren. Of ik moet de willekeurige afschrijving over 2006 kunnen terugdraaien, door in 2012 of 2013 de boekwaarde van de machines weer te verhogen, en alsnog jaarlijks ‘gewoon’ daarop af te schrijven. Is dat toegestaan? Antwoord Neen, dat is niet toegestaan. De belastingrechter heeft expliciet beslist dat een willekeurige afschrijving niet ongedaan kan worden gemaakt door een bijschrijving op de boekwaarde van het betreffende bedrijfsmiddel. Het begrip ‘afschrijving’ – zoals dat in de wet en in het spraakgebruik wordt gehanteerd – sluit naar zijn aard een bijschrijving uit. De afschrijving op een bedrijfsmiddel ziet op de waardedaling van dat activum en vindt plaats op basis van de te verwachten levensduur en de afnemende nutprestaties die het bedrijfsmiddel levert. Bij de willekeurige afschrijving mag deze koppeling losgelaten worden en kan er in een willekeurig ritme worden afgeschreven. Een bijschrijving op de boekwaarde leidt tot een (boekhoudkundige) waardestijging van dat bedrijfsmiddel en dat pas niet bij de waardedaling die het bedrijfsmiddel in werkelijkheid ondergaat. Het begrip ‘willekeurige afschrijving’ kan niet algebraïsch worden uitgelegd, in die zin dat een opgevoerde willekeurige afschrijving later willekeurig ongedaan kan worden gemaakt. De belastingrechtspraak is duidelijk, maar toch heeft Financiën het terugnemen van de willekeurige afschrijving in 2012 – onder voorwaarden – goedgekeurd. Deze goedkeuring is ingegeven door de inkorting van de termijn voor de voorwaartse verliesverrekening: de carry-forwardtermijn was onbeperkt, en per 1 januari 2007 is die beperkt tot 9 jaar. Door die kortere termijn voor verliesverrekening dreigden verliezen te verdampen die vóór 2007 door een willekeurige afschrijving waren ontstaan. Omdat ondernemers die vóór 2007 hadden geopteerd voor een willekeurige afschrijving daar geen rekening mee konden houden, heeft Financiën het terugnemen van de willekeurige afschrijving goedgekeurd. Onder strikte voorwaarden. Het moet gaan om een willekeurige afschrijving van vóór 1 januari 2007, de bijschrijving is maximaal het bedrag van de willekeurige afschrijving minus de reguliere afschrijvingen over de verstreken jaren, in het jaar van bijschrijving moet een nog onverrekend verlies aanwezig zijn, én het verzoek tot het ongedaan maken van de willekeurige afschrijving moet uiterlijk op 31 december 2012 ingediend zijn. In uw situatie is een tijdig verzoek om deze gunstregeling niet meer mogelijk. Nu u wél aan alle andere voorwaarden van de goedkeuring voldoet, is dat op z’n zachtst gezegd vervelend. Waarom legt u Financiën niet de vraag voor of een verzoek in 2013 toch niet alsnog gehonoreerd kan worden? Nee heeft u, ja kunt u krijgen. Succes!
30
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Studeren en werken: let op de DUO-grenzen 31 augustus 2013 Heeft u een studerende zoon of dochter die naast de studie flink bijklust? DUO ‘Groningen’ hanteert een strikte inkomensgrens: als de student teveel bijverdient moet hij zijn studiefinanciering stopzetten én de OV-studentenkaart opzeggen. De grens voor bijverdiensten is dit jaar netto € 13.530,90. Dreigt de student meer bij te verdienen, dan moet hij de studiefinanciering stopzetten vóór de maand waarin hij boven de bijverdiengrens komt. Een te late melding is duur: de student moet de bijverdiensten boven de € 13.530,90 terugbetalen, plus rente over dat surplus, plus € 98,79 per maand voor het studentenreisproduct.
31
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Overstap naar 0% hybrid-SUV goed geregeld? 28 augustus 2013 Over enkele weken wordt mijn nieuwe plug-in hybrid SUV afgeleverd. Dat wordt fiscaal smullen. U heeft de vele voordelen van mijn zakelijke Mitsubishi al eerder in BelastingBelangen beschreven; voor mij wordt dat papieren exposé binnenkort harde werkelijkheid. Ik heb nu een auto van de zaak zonder bijtelling, omdat ik met die auto minder dan 500 kilometer voor privé rijdt. Om dat aan te tonen houd ik nauwgezet een kilometeradministratie bij. Klopt het dat ik daar mee kan stoppen als ik mijn 0% auto heb? En binnen welke termijn moet ik de aanschaf van mijn hybride voiture melden voor de MIA en de VAMIL? Ik wil de overstap naar mijn 0% hybride SUV goed geregeld hebben! Antwoord Uw nieuwe 0% hybrid-SUV brengt u inderdaad veel fiscale voordelen. In BelastingBelangen van april 2013: Fiscale SUV, kopen in 2013, aflevering in 2014? zijn die voordelen toegelicht. Om de 0% bijtelling veilig te stellen – voor maar liefst vijf jaar – moet de auto uiterlijk 31 december van dit jaar op uw naam geregistreerd staan. Dat gaat u lukken. U kunt dan met uw nieuwe SUV onbeperkt privé gaan rijden, met 0% bijtelling. Maar nog niet dit jaar! Als u met uw nieuwe auto in de resterende maanden van dit jaar volop privé gaat rijden – de bijtelling is toch 0% – dan heeft dat wel tot gevolg dat u alsnog te maken krijgt met de bijtelling over uw vorige auto van de zaak. Zoals bekend kan de bijtelling privégebruik auto worden voorkomen door aan te tonen dat met de auto van de zaak niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden. Die 500 kilometergrens geldt per kalenderjaar, niet per auto! Dat betekent dat bij een wisseling van de auto van de zaak in de loop van het jaar met beide auto’s niet meer dan 500 kilometer voor privé mag zijn gereden. De beoordeling daarvan vindt tijdsevenredig plaats. Stel dat u uw nieuwe auto per 1 oktober 2013 in gebruik neemt, dan kunt u met uw nieuwe SUV in de resterende drie maanden van dit jaar niet meer dan 3/12 x 500 = 125 kilometer voor privé rijden. Komt u daar bovenuit, dan krijgt u voor 2013 te maken met de bijtelling privégebruik voor beide auto’s. Die bijtelling bedraagt voor uw vorige auto van de zaak 9/12 x 25% van de cataloguswaarde (inclusief BPM en BTW) van die auto, en 3/12 x 0% op uw nieuwe hybride auto. U moet dus ook na het in gebruik nemen van uw nieuwe auto nog dit jaar een rittenadministratie blijven bijhouden, en daarmee aantonen dat u het gehele jaar 2013 met beide auto’s niet meer dan 500 kilometer voor privé heeft gereden. U kunt pas in 2014 voluit privé gaan rijden met de 0% bijtelling. Wilt u daar niet op wachten, dan moet u de (tijdsevenredige) bijtelling over uw vorige auto voor 2013 voor lief nemen. Om de milieu-investeringsaftrek (MIA) en vervroegde afschrijving milieu-investering (VAMIL) veilig te stellen moet u die investering melden bij AgentschapNL, en wel binnen drie maanden na de datum waarop u als ondernemer de verplichting voor de investering in uw nieuwe auto bent aangegaan. Die termijn zal in de meeste gevallen gaan lopen op het tijdstip waarop de auto is gekocht. Als u de nieuwe auto al eerder heeft gereserveerd, kan de driemaandstermijn al eerder zijn ingegaan. Beslissend is of de reservering vrijblijvend of juridisch bindend is, en dat hangt af van de concrete voorwaarden bij die reservering.
32
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Hotelbon bij jubileum: vrijgesteld of belastbaar loon? 28 augustus 2013 Als een werknemer vijf of tien jaar bij ons bedrijf in dienst is, krijgt hij enkele hotelbonnen als jubileumgeschenk. Om een weekendje samen met zijn partner er tussenuit te gaan. Wij verstrekken die hotelbonnen onbelast. Wij zijn er steeds vanuit gegaan dat die bonnen geen loon in natura, maar verstrekkingen met een ideële waarde zijn. Een collega-ondernemer die deze regeling ook toepast – hij heeft ons op het idee gebracht – vertelde me laatst dat zijn adviseur grote vraagtekens zet bij de belastingvrije verstrekking van hotelbonnen. Hoe kijkt u hier tegen aan? Antwoord Een werkgever kan zijn werknemer bij een bijzondere gebeurtenis een belastingvrij geschenk geven. Bijvoorbeeld bij een dienstjubileum, het einde van de dienstbetrekking of bij een feestdag. Voorwaarde voor de onbelaste verstrekking is wel dat het geschenk hoofdzakelijk – dat is voor 70% of meer – een ideële waarde heeft. En dat is bij hotelbonnen de vraag. Op de site van de Belastingdienst worden een portret en een vulpen genoemd als voorbeelden van een ideëel geschenk. Een gouden polshorloge met inscriptie was vroeger het alom genoemde voorbeeld. Als het geschenk vooral een gebruikswaarde heeft, of relatief waardevol is, behoort dat wél tot het loon. De vraag of u de hotelbonnen al dan niet belastingvrij kunt verstrekken is dus afhankelijk van de mate waarin dat geschenk een ideële waarde heeft. Want dat een hotelbon ook een gebruikswaarde heeft, staat vast. Zo’n bon is naar zijn aard bestemd om te kunnen genieten van een overnachting in een hotel, en gebruik te maken van de voorzieningen in en bij die locatie. Het hoofdzakelijkheidscriterium brengt met zich mee dat wanneer de hotelbon een gebruikswaarde heeft van meer dan 30%, die bon voor de volle 100% tot het loon gerekend moet worden. De hotelbonnen ontlenen hun ideële waarde met name aan het feit dat u als werkgever die bonnen aan jubilerende medewerkers verstrekt als blijk van waardering voor hun betrokkenheid en loyaliteit bij de zaak. Door die publiekelijke verstrekking van de bonnen – tijdens een receptie, met een praatje – kan de jubilaris de verkregen hotelbonnen niet ‘met goed fatsoen’ te gelde maken door die aan een ander te verkopen. De sociale controle binnen het bedrijf zal hem daar wel van weerhouden. Maar de hotelbon heeft ook een flinke gebruikswaarde en geldswaarde. En de kans dat de inspecteur daar meer dan 30% aan toekent, schat ik bijzonder hoog in. Met de adviseur van uw collega-ondernemer zet ook ik grote vraagtekens bij de belastingvrije verstrekking van de hotelbonnen. Ik raad u aan deze zaak op korte termijn met de Belastingdienst af te stemmen om te voorkomen dat u geconfronteerd wordt met een naheffing met boete. Onder de werkkostenregeling is de bijzondere waarderingsregel voor jubileumgeschenken vervallen. Als u in 2014 of 2015 de werkkostenregeling gaat toepassen, kunt u de waarde van de geschenken ofwel verlonen, ofwel als eindheffingsloon in de vrije ruimte verstrekken.
33
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Is het Bbz-krediet een alternatief? 31 augustus 2013 Dreigt u, ondernemer, ten onder te gaan in de financiële crisis? Komt u, starter, niet aan de bak bij de bank? Vraag dan eens bij de gemeente waar u woont of u niet in aanmerking kunt komen voor een Bbz-krediet (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen). Starters die vanuit een bijstandsuitkering een eigen bedrijf starten kunnen maximaal € 34.134 lenen, plus een uitkering voor levensonderhoud gedurende drie jaar. Ondernemers die meer dan 18 maanden een bedrijf hebben, kunnen maximaal € 189.110 lenen. Voor een schuldsanering om een doorstart mogelijk te maken. Stopt u met uw bedrijf, dan kunt u een Bbz-krediet aanvragen als aanvulling op uw inkomen. Voor meer info zie de website van Rijksoverheid.nl: Bijstand voor zelfstandigen (Bbz).
34
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De landbouwvrijstelling: een netto vrijstelling 26 augustus 2013 De landbouwvrijstelling is een netto vrijstelling. De agrarische ondernemer die de winst bij verkoop van zijn landbouwgrond onder de landbouwvrijstelling belastingvrij kan incasseren, moet alle verkoopkosten in mindering brengen op de vrijgestelde winst. En niet op de gewone jaarwinst. Deze voor de ondernemer nadelige kostentoerekening roept de vraag op welke kosten wél en welke niet door de verkoop van de grond worden opgeroepen. De belastingrechter moet die vraag veelal beantwoorden. Ben en Wil Niks exploiteerden samen een landbouwbedrijf in een vennootschap onder firma. Medio 2006 verkochten zij een perceel landbouwgrond aan een projectontwikkelaar; de daarbij behaalde boekwinst kon grotendeels onder de landbouwvrijstelling worden gebracht. Bij de verkoop was overeengekomen dat verkoper een puinpad op het verkochte perceel landbouwgrond moest saneren. De kosten daarvan waren € 30.000; de koper en verkoper deelden die kosten 50-50. De verkoper, de VOF Niks, bracht haar aandeel de kosten in mindering op de gewone jaarwinst. De inspecteur stelde dat de saneringskosten verkoopkosten waren en dat die toegerekend moesten worden aan de winst waarop de landbouwvrijstelling van toepassing was. Rechtbank Haarlem stelde belanghebbende in het gelijk, in beroep besliste Hof Amsterdam in het voordeel van de Belastingdienst. De rechtbank stelde vast dat belanghebbenden het puinpad hadden aangelegd om de toegang tot een ander perceel grond binnen het bedrijf te vergemakkelijken. Het puinpad was derhalve ontstaan in de uitoefening van de onderneming. De kosten van het verwijderen van het pad op de verkochte grond vonden hun oorzaak in de aanleg van het puinpad, en niet in het sluiten van de koopovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de saneringskosten niet als verkoopkosten aangemerkt konen worden. Dat de kosten pas gemaakt waren na het sluiten van de verkoopovereenkomst, en dat de koper de sanering van het puinpad als voorwaarde stelde bij de koop vond de rechtbank niet van belang. Hof Amsterdam besliste anders. De saneringskosten waren opgeroepen door de verkoop van het perceel landbouwgrond. Als de grond niet was verkocht, had belanghebbende het puinpad niet geruimd. Het feit dat de koper de sanering als voorwaarde voor de koop had gesteld, en dat koper en verkoper de saneringskosten 50-50 hadden verdeeld, vond het Hof – anders dan de rechtbank – beslissend voor de toerekening van de kosten aan de (vrijgestelde) verkoopwinst. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond. Commentaar De verplichte toerekening van verkoopkosten aan de landbouwvrijgestelde winst noopt tot een exacte afbakening van de verkoopkosten. Dat is niet eenvoudig, zo blijkt ook weer uit deze procedure waar de rechtbank en het hof tot een verschillende beslissing komen. Voor andere voorbeelden van deze problematiek zie BelastingBelangen, augustus 2010: Kostentoerekening bij staking van de onderneming en oktober 2011: Sloopkosten: een kostenpost of een investering?
35
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Lening zonder zekerheid: door hogere rente toch zakelijk 26 augustus 2013 Bij leningen in concernverband – tussen moeder- en dochtervennootschap, tussen de DGA en de BV – toetst de inspecteur of de geldverstrekking wel zakelijk is. Hij beoordeelt of de rente, aflossing én zekerheid op de lening passen bij wat onafhankelijke derden in eenzelfde situatie overeenkomen. Is dat niet het geval, dan kan de inspecteur de lening aanmerken als een ODR-lening, een lening met een onzakelijk debiteurenrisico. De geldgever kan zo’n ODR-lening niet afwaarderen als de schuldenaar insolvabel wordt; hij kan pas verlies nemen op de lening als de schuldenaar geliquideerd, ontbonden en vereffend is. Hof Amsterdam heeft onlangs bevestigd dat ‘interne compensatie’ toegepast mag worden bij de beoordeling van de zakelijkheid van een lening: het ontbreken van zekerheid kan goedgemaakt worden door een hogere rente. BV X participeerde met enkele andere partijen in een vastgoedproject in Hongarije. De BV bezat alle aandelen in de Hongaarse Z Kft. die de investering in een woningbouwproject aldaar had gedaan. BV X had in 2006 een lening aan Z Kft. verstrekt van € 1,5 mln. De Kft. was op die lening 12% rente verschuldigd; die rente werd jaarlijks bij de hoofdsom bijgeschreven. De gehele lening, inclusief bijgeschreven rente, moest ultimo 2008 afgelost worden. Dat lukt niet, omdat de verkoop van de woningen niet van de grond kwam. Z Kft. leed grote verliezen en was niet in staat de lening terug te betalen. BV X waardeerde haar vordering (inclusief bijgeschreven rente van in totaal € 1.887.993) af tot op nihil ten laste van de winst over 2008. De inspecteur accepteerde die afwaardering niet. Zijns inziens was sprake van een onzakelijke lening, een lening met een onzakelijk debiteurenrisico, omdat BV X geen zekerheden had bedongen. BV X verzette zich tegen die correctie. Zij voerde aan dat zij geen zekerheid voor de verstrekte lening had kunnen bedingen: het woningbouwproject in Hongarije was voor 78% gefinancierd met een lening van een externe bank, en die had alle denkbare zekerheden opgeëist. Z Kft. was 8% rente verschuldigd op de lening van de bank. BV X had vanwege het ontbreken van zekerheid voor de aflossing van haar lening – direct vanaf het verstrekken daarvan – een extra risico-opslag aangehouden en 12% rente in rekening gebracht. De inspecteur vond dat onvoldoende reden om de afwaardering alsnog te aanvaarden, Rechtbank Haarlem en in beroep Hof Amsterdam deden dat wél. Het hof vond de bancaire financiering van het project een passende vergelijking voor de beoordeling van de zakelijkheid van de door BV X verstrekte lening. De bancaire financiering was tegelijk met de lening van BV X verstrekt en voor hetzelfde project bestemd. BV X had 4% meer rente gerekend dan de bank, omdat zij bij het aangaan van de lening meer risico had moeten aanvaarden dan de bank. Die hogere rente was bedoeld als een vergoeding voor dat risico. De inspecteur had niet aannemelijk gemaakt dat het verschil van 4% geen of onvoldoende compensatie bood voor het ontbreken van zekerheid. Het hof vond de condities van de lening zakelijk, het afwaarderingsverlies was aftrekbaar. Commentaar Bij veel concernleningen worden wel duidelijke afspraken gemaakt over rente en aflossing, maar het eisen / stellen van zekerheid voor de aflossing van de lening blijft veelal achterwege. Dat betekent niet dat er dan per se sprake is van een ODR-lening, maar dan moet dat mankement wel gecompenseerd worden door een extra risico-opslag op de rente. Let op: die hogere rente moet direct bij de aanvang van de lening worden overeengekomen; de beoordeling of er sprake is van een onzakelijke lening vindt plaats op basis van de feiten en omstandigheden bij het aangaan van de lening. Als zo’n risico-opslag wordt toegepast, ligt de bewijslast op de inspecteur – zo blijkt duidelijk uit de uitspraak – om aan te tonen dat die hogere rente geen of onvoldoende compensatie is voor de ontbrekende zekerheid. Voor de behandeling van onzakelijke leningen zie ook BelastingBelangen, april 2012: De aanpak van onzakelijke debiteurenrisico; de ODR-toets.
36
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Check de afschrijving op uw bedrijfspand 31 augustus 2013 Veel ondernemers schrijven jaarlijks standaard hetzelfde bedrag af op hun bedrijfspand. Die afschrijving loopt door tot op de helft van de WOZ-waarde bij een pand in eigen gebruik. Maar dat is niet de enige beperking die voor de afschrijving geldt! De afschrijving moet ook stopgezet worden als de restwaarde is bereikt. De restwaarde omvat de waarde van de ondergrond, plus de waarde van de opstal aan het einde van de gebruiksduur binnen de onderneming. In veel gemeenten is de waarde van de grond in de afgelopen jaren fors gestegen. Dat betekent een hogere restwaarde, en dus minder afschrijving op het pand. Check de waarde van de ondergrond van uw bedrijfspand(en).
37
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De DGA en zijn BV: geknipt en geschoren 26 augustus 2013 De directeur-grootaandeelhouder en zijn BV moeten bij hun onderlinge transacties zakelijk handelen. Als de BV uitgaven doet met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, kan zij die als kosten boeken. Uitgaven die primair het persoonlijke belang van de DGA dienen, moeten door de DGA in privé worden gedragen. Als de BV die uitgaven voor haar rekening neemt, is dat voor de DGA een ‘vrucht op zijn aandelen’, ofwel een uitdeling van winst. Dat betekent geen kostenaftrek in de BV, en wél in privé belast bij de DGA. De DGA kan die dubbele belastingheffing niet voorkomen door de privé-uitgaven alsnog terug te betalen aan zijn BV, zo heeft de belastingrechter onlangs beslist. Izzy van Gisteren was directeur-grootaandeelhouder van BV X. Die BV exploiteerde onroerende zaken en belegde in effecten en leningen. De BV voerde in haar aangiften hoge bedragen op voor reis-, verblijf- en representatiekosten, te weten € 144.048 in 2005, € 187.968 in 2006 en € 152.584 in 2007. Deze omvangrijke kosten in relatie tot de bedrijfsactiviteiten van de BV waren voor de inspecteur reden om een boekenonderzoek in te stellen. Daaruit bleek dat een groot deel van de kosten niet deugdelijk onderbouwd kon worden: er waren facturen kwijt, en van de uitgaven die wél gedocumenteerd waren was vaak niet duidelijk met welk zakelijk doel ze waren gedaan. De inspecteur corrigeerde de aftrekposten met € 125.000 in 2005, € 150.000 in 2006 en € 130.000 in 2007. Hij verhoogde de winst van de BV met die bedragen, en rekende die ook tot het inkomen van de DGA, als uitdeling van winst. Dat leidde tot navorderingsaanslagen vennootschaps- en inkomstenbelasting. BV X verzette zich tegen de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting bij Rechtbank Zeeland / West-Brabant. Zonder succes. De rechtbank was met de inspecteur van mening dat BV X de zakelijkheid van de reis-, verblijf- en representatiekosten – tot de gecorrigeerde bedragen – niet aannemelijk had gemaakt. De uitgaven waren niet dan wel onvoldoende onderbouwd met verifieerbare gegevens. BV X had restaurantnota’s overlegd, maar daarbij niet aangegeven met welke zakelijke relaties en met welk zakelijk doel gedineerd was. Ook facturen van reisbureaus en vliegmaatschappijen stonden vol met globale omschrijvingen als ‘voor u geboekte arrangementen’ of ‘vliegkosten’ zonder dat duidelijk was voor welke zakelijke reizen de tickets bedoeld waren. De rechtbank overwoog daarbij nadrukkelijk dat uit een derdenonderzoek bij het reisbureau was gebleken dat – in ieder geval in 2006 en 2008 – meerdere privéreizen van de DGA door BV X als zakelijke kosten waren geboekt. Belanghebbende deed nog een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de controlerend ambtenaar bij een eerder boekenonderzoek in 2004 akkoord was gegaan met de systematiek van de kostenverantwoording. De rechtbank wees dat beroep af: in het rapport van dat boekenonderzoek was duidelijk vermeld dat de controleur met de DGA had afgesproken "dat de kosten in de toekomst beter gedocumenteerd zullen worden, met name wat betreft het zakelijke karakter van buitenlandse vliegreizen en het dineren met relaties". Belanghebbende was die afspraak niet nagekomen. De rechtbank besliste dat de BV de betwiste uitgaven had gedaan om de persoonlijke behoeften van de DGA te bevredigen; die uitgaven konden niet als bedrijfskosten worden aangemerkt omdat het zakelijk karakter ontbrak.
38
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
DGA Van Gisteren procedeerde tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting. De inspecteur had de in de BV gecorrigeerde reis-, verblijf- en representatiekosten volledig als uitdeling van winst aangemerkt, en dat was volgens Van Gisteren niet terecht. Hij had een deel van de betwiste kosten – de kosten van verbouwing van zijn kantoor aan huis, een zeilboot, een feest en fitnessapparatuur – aan de BV terugbetaald en daardoor was de uitdeling van winst zijns inziens ongedaan gemaakt. De rechtbank was het daar niet mee eens. De inspecteur had overtuigend aangetoond dat belanghebbende als directeur van de BV onzakelijk had gehandeld door privé uitgaven als bedrijfskosten te boeken. Belanghebbende was zich daarvan als directeur-grootaandeelhouder van de BV bewust geweest: de uitgaven waren terecht als uitdeling van winst aangemerkt. Door de terugbetaling aan de BV werd dat niet anders: het karakter van een uitdeling van winst bleef in stand omdat er ten tijde van die uitdeling (in 2005) op belanghebbende geen (terug)betalingsverplichting rustte op grond van de wet of uit hoofde van een overeenkomst. De rechter bevestigde de navorderingsaanslag. Commentaar De rechter maakt wel erg korte metten met deze ondernemer. Maar die had het dan ook wel erg bont gemaakt. Zo moet het dus niet, dat is wel duidelijk. De rechter concludeert terecht dat de DGA een uitdeling van winst niet ongedaan kan maken door de betwiste uitgaven simpelweg aan de BV terug te betalen. Dat lukt alleen maar als de DGA verplicht is tot terugbetaling én die verplichting al bestaat op het tijdstip waarop de uitdeling van winst plaatsvindt. Dat kan het beste geregeld worden met een glijclausule: zie ook BelastingBelangen, februari 2007: Glijclausule voorkomt uitglijder.
39
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Check de inhouding en afdracht van loonheffing 31 augustus 2013 Heeft uw werkgever moeite om uw salaris op de vaste tijdstippen te betalen? Dreigt u, werknemer, slachtoffer te worden van de moeilijke liquiditeitspositie van uw werkgever? Als uw salaris met de nodige vertraging weer op uw rekening is bijgeschreven, kunt u niet tevreden achterover leunen. Vraag uw werkgever of hij de verschuldigde (ingehouden) loonheffing aan de Belastingdienst heeft afgedragen. Regel bewijs. Als uw werkgever de loonheffing niet heeft afgedragen, kunt u die niet verrekenen bij uw aangifte inkomstenbelasting. Anders gezegd: uw netto-loon blijkt dan achteraf toch bruto!
40
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Terugbelregeling: opgewekt vertrouwen 26 augustus 2013 De informatie die de Belastingtelefoon verstrekt, levert geen opgewekt vertrouwen op: de beller kan er niet op rekenen dat de inspecteur gebonden is aan de verstrekte info. Bij de terugbelregeling is dat anders: dat levert wél in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen op, zo blijkt uit een recente uitspraak van Rechtbank Zeeland / West-Brabant. De beller kon een lijfrentepremie van € 7.825 – die volgens de wet niet aftrekbaar is – met een beroep op het vertrouwensbeginsel op haar inkomen in aftrek brengen. Wil de Gans was 64 jaar jong. Haar oudedagsvoorziening was niet optimaal, en daarom wilde ze nog een extra lijfrenteverzekering afsluiten. Ze berekende de maximaal in 2009 aftrekbare lijfrentepremie op basis van de jaar- en de reserveringsruimte, maar daar kwam ze niet helemaal uit. Om zekerheid te krijgen over de fiscale aftrek belde ze de Belastingtelefoon met de vraag wat in haar situatie de maximaal aftrekbare lijfrentepremie was. De Gans vroeg de medewerker van de Belastingtelefoon of zij haar eigen inspecteur kon spreken, maar die was op dat moment niet beschikbaar. De medewerker noteerde haar voor de terugbelregeling, en een paar dagen later werd ze door haar eigen inspecteur gebeld. Zij legde hem haar vraag voor, en de inspecteur beloofde contact met haar op te nemen nadat hij haar fiscale dossier had bekeken. Een goede week later belde de inspecteur weer, en deelde haar mee dat zij in 2009 maximaal € 13.238 aan lijfrentepremie in aftrek kon brengen. Wil de Gans sloot daarop een lijfrenteverzekering, zij betaalde in 2009 € 12.275 aan premie. Dat bedrag voerde zij als aftrekpost op in haar aangifte IB 2009. Bij de aanslagregeling werd die aftrekpost niet aanvaard: de behandelend inspecteur verleende slechts aftrek tot een bedrag van € 4.450. Wil de Gans liet het daar niet bij zitten: zij ging in beroep bij rechtbank Zeeland / West Brabant. De rechter besliste dat van de in 2009 betaalde lijfrentepremie € 7.825 niet aftrekbaar was op grond van wettelijke regeling van de reserveringsruimte. Maar belanghebbende mocht die € 7.825 toch in aftrek brengen, en wel op grond van het vertrouwensbeginsel. Zij had de vraag naar de maximaal aftrekbare lijfrente voorgelegd aan de voor haar bevoegde inspecteur, die had haar fiscale situatie bekeken en haar daarna geïnformeerd dat € 13.238 de maximaal aftrekbare lijfrentepremie in 2009 was. Belanghebbende mocht er op vertrouwen dat die inspecteur haar situatie op alle van belang zijnde punten had beoordeeld. Dat zij met deze inspecteur in contact was gekomen via de Belastingtelefoon maakte dit niet anders. Belanghebbende werd in het gelijk gesteld. Commentaar De telefonisch verstrekte informatie bij de terugbelregeling is – anders dan bij de Belastingtelefoon, zie ook BelastingBelangen, april 2011: De Belastingtelefoon: geen opgewekt vertrouwen – geen algemene informatie. Het gaat om het antwoord op een concrete vraag die speelt in de specifieke situatie van die belastingplichtige. Als de inspecteur zo’n vraag beantwoordt – zeker als hij eerst nog het fiscale dossier van de vraagsteller heeft bekeken – levert dat in rechte te beschermen opgewekt vertrouwen op. Het antwoord van de inspecteur is dan bepalend voor het handelen van de belastingplichtige – in de procedure: het afsluiten van de lijfrenteverzekering – en als de Belastingdienst nadien de ongeclausuleerde toezegging niet nakomt leidt dat tot schade voor de belastingplichtige.
41
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Meer en minder winst: middeling biedt soelaas 31 augustus 2013 Heeft u, IB-ondernemer, de afgelopen jaren sterk wisselende bedrijfsresultaten behaald? Meer en minder winst, een jaar met verlies? Laat uw adviseur eens voor u nagaan of u met middeling van uw inkomen in box 1 geen belasting kunt terugkrijgen. U kunt uw fiscale inkomen over een periode van drie jaar ‘gladstrijken’ en zo de dure werking van ons progressieve tarief van de inkomstenbelasting neutraliseren. U kunt zelf de driejaarsperiode kiezen (maar een kalenderjaar mag maar één keer in een middelingtijdvak worden meegenomen) De verschuldigde belasting wordt herrekend op basis van het gemiddelde inkomen over drie jaar. Het verschil tussen de feitelijk geheven belasting en de herrekende belasting krijgt u terug voor zover dat meer is dan € 545. Let op: een verzoek tot middeling moet tijdig worden ingediend, binnen 36 maanden nadat alle belastingaanslagen over de jaren van het middelingtijdvak definitief vaststaan.
42
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Achteraf opgestelde km-administratie: niet goed genoeg 21 augustus 2013 De automobilist die de bijtelling privégebruik auto wil voorkomen moet aan kunnen tonen dat hij zijn auto van de zaak voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt. De vrije bewijsleer is hierbij van toepassing – verschillende vormen van bewijs zijn toegestaan – maar de inspecteur wil meestal een rittenadministratie hebben. Als de automobilist zo’n ritten- of kilometeradministratie achteraf moet opstellen, is de kans bijzonder groot dat die onjuist is. Resultaat is dan een bijtelling voor privégebruik auto plus een hoge boete. Bennie Wijsman was directeur-enigaandeelhouder van BV X. Wijsman had de beschikking over een auto van de zaak die hij voor zakelijke en privédoeleinden gebruikte. BV X had de bijtelling wegens privégebruik auto niet verloond. Toen de inspecteur dat constateerde rekende hij die bijtelling alsnog tot het loon van Wijsman en legde hij BV X voor 2006 een naheffingsaanslag loonbelasting op, met 5% boete. BV X maakte bezwaar tegen die naheffingsaanslag en overlegde daarbij een kilometeradministratie waaruit volgens haar bleek dat Wijsman de auto in 2006 voor niet meer dan 500 kilometer voor privé had gebruikt. De inspecteur beoordeelde de kilometeradministratie en vond die niet goed genoeg om de bijtelling ongedaan te maken. BV X ging bij Rechtbank Gelderland in beroep tegen de afwijzende uitspraak op haar bezwaarschrift. Die rechtbank was met de inspecteur van mening dat uit de kilometeradministratie niet kon worden afgeleid dat DGA Wijsman in 2006 minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden met zijn auto van de zaak had gereden. De kilometeradministratie was achteraf opgesteld, aan de hand van de zakelijke agenda van Wijsman, maar in die agenda waren geen privéritten genoteerd, en evenmin kilometerstanden vermeld. Ook bleken er met de auto snelheidsovertredingen te zijn begaan op plaatsen en tijdstippen die niet aansloten bij de kilometeradministratie. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de bijtelling privégebruik auto tot het loon had gerekend. De rechtbank vond de 5% boete passend en geboden. Commentaar Een achteraf opgestelde kilometeradministratie heeft weinig kans van slagen, zo blijkt ook weer uit deze procedure. De fiscus heeft volop mogelijkheden om de registratie van het autogebruik digitaal te checken, en dat is een misser snel gevonden. De fiscus gebruikt hierbij de informatie van de NAP (de Nationale Auto Pas), het CJIB (het Centraal Justitieel Incasso Bureau), van leasemaatschappijen en garages, digitaal betaalde tankbeurten, flitsauto’s en sinds kort de ANPR-kentekengegevens van politie en parkeergarages. Zie ook BelastingBelangen, december 2012: Rommelen met de kilometeradministratie: let op NAP en CJIB en in dit nummer: Kentekengegevens: een controlemiddel voor de fiscus. De belanghebbende in de procedure kwam met slechts 5% boete zeer goed weg. Onder de huidige regeling zou dat aanzienlijk meer zijn geweest. Zie ook BelastingBelangen, november 2012, Eindejaartips voor alle ondernemers: Forse boetes bij gerommel met kilometeradministratie,
43
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Geen proceskostenvergoeding voor fiscale doe-het-zelver 21 augustus 2013 De belastingplichtige die procedeert over zijn eigen fiscale zaken heeft geen recht op een proceskostenvergoeding. Ook niet als hij rechtsbijstand verleent namens een rechtspersoon – een stichting of een BV – die hem in de procedure vertegenwoordigt, zo heeft de Hoge Raad onlangs beslist. Ko de Kraker vroeg de belastinginspecteur om een voorlopige teruggaaf Inkomstenbelasting 2011. Toen de beslissing op dat verzoek uitbleef, ging hij in beroep. Ook vroeg hij de Belastingdienst om een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een beslissing. Zie ook BelastingBelangen, oktober 2009: Eindeloos wachten op de inspecteur, of een dwangsom eisen? De zaak kwam bij Rechtbank Den Haag. De Kraker werd in die procedure vertegenwoordigd door Stichting X. De Kraker zelf was een van de twee bestuurders van die stichting en in die hoedanigheid verleende hij rechtsbijstand in de procedure: hij stelde de processtukken op en hij voerde het woord tijdens de zitting. De rechtbank verklaarde het beroep van De Kraker gegrond, op alle punten. Toch kreeg hij geen proceskostenvergoeding (PKV). De rechtbank kende die niet toe omdat geen sprake was van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Kraker had als belastingplichtige zelf de procedure gevoerd, hij kon niet – direct of indirect via Stichting X – optreden als beroepsmatig rechtsbijstandverlener van zichzelf. De Kraker ging in cassatie. Voor de Hoge Raad voerde hij aan dat hij Stichting X als onafhankelijke derde had aangewezen om hem in de procedure te vertegenwoordigen, en dat de stichting mitsdien recht had op een proceskostenvergoeding. Dat hij zelf als bestuurder van die stichting in de procedure was opgetreden kon geen reden zijn om die vergoeding niet toe te kennen. De Hoge Raad besliste anders. Ons hoogste rechtscollege was het met de rechtbank eens dat er geen sprake was van een derde die beroepsmatig rechtsbijstand had verleend in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Belanghebbende had zelf als belastingplichtige feitelijk de procedure gevoerd, en daarom bestond er geen recht op een proceskostenvergoeding. Dat hij in de procedure formeel namens stichting X was opgetreden deed daar niet aan af. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Commentaar In het belastingrecht geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging: de belastingplichtige mag zelf een procedure voeren. Maar dan bestaat er geen recht op een proceskostenvergoeding. De wet kent een (beperkte) proceskostenvergoeding ingeval van beroepsmatige rechtsbijstand door een derde. Als de belastingplichtige zich in de procedure laat vertegenwoordigen door een rechtspersoon, een stichting, of een ‘eigen’ BV, maar zelf feitelijk optreedt, is er in de visie van de Hoge Raad geen sprake van een derde die – beroepsmatig – rechtsbijstand verleent.
44
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Sluit u aan bij een kredietunie 31 augustus 2013 Krijgt u, ondernemer, geen krediet bij de bank voor uw geplande investeringen? Kijk dan eens of een kredietunie geen oplossing voor u kan bieden. Een kredietunie is een coöperatie tussen MKB-ondernemers. Er zijn binnen zo’n samenwerkingsverband ondernemers die geld in de centrale kas storten, en er zijn ondernemers die daaruit lenen. De kredietgevende leden fungeren vaak ook als bedrijfscoach. Een kredietunie heeft geen winstoogmerk, de kredietgevers en -nemers zijn lid en mede-eigenaar van de coöperatie. Is er een positief saldo behaald, dan komt dat ten goede aan alle leden. Zie ook www.kredietunienederland.nl.
45
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
HIR-voornemen: correcte toerekening binnen concern vereist 21 augustus 2013 De ondernemer die een bedrijfsmiddel met boekwinst verkoopt, kan de belastingheffing over die winst voorkomen door die onder te brengen in een herinvesteringsreserve. De ondernemer moet dan wel van plan zijn om te gaan herinvesteren, in beginsel binnen drie jaar na het jaar waarin hij de reserve heeft gevormd. De herinvesteringsreserve moet afgeboekt worden op de kostprijs van de nieuwe investering. Het herinvesteringsvoornemen is een bron van veel fiscale geschillen. De Hoge Raad heeft een van die geschilpunten recent opgelost: bij een vastgoedconcern is het voornemen tot herinvestering binnen de groep niet voldoende om een herinvesteringsreserve te vormen bij de BV die de boekwinst heeft behaald; vereist is dat het herinvesteringsvoornemen ook aan die BV kan worden toegerekend. BV X was een van de vele vennootschappen van vastgoedconcern Z. BV X had in 1999 bij de verkoop van vastgoedproject een herinvesteringsreserve van € 1,7 mln. gevormd. De vereiste herinvestering moest (krachtens de overgangswetgeving van de vervangingsreserve naar de herinvesteringsreserve) uiterlijk op 31 december 2003 plaatsvinden. Dat kwam er niet van. De inspecteur rekende daarop de HIR van € 1,7 mln. tot de winst van BV X. De BV verzette zich tegen die correctie. Zij voerde aan dat zij als onderdeel van een vastgoedconcern steeds druk doende was met het onderzoeken van mogelijkheden tot herinvestering in vastgoed. BV X was al sinds 1999 bezig met de potentiële ontwikkeling van een perceel grond en daarover in gesprek met gemeente A, en sinds 2002 was zij in onderhandeling over de aankoop van een groot vastgoedproject. BV X claimde dat zij met deze activiteiten de herinvestering ter hand had genomen, maar dat die door bijzondere omstandigheden was vertraagd. Dat rechtvaardigde een langere termijn voor herinvestering. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam waren met de inspecteur van mening dat de herinvesteringsreserve in 2003 aan de winst van BV X moest worden toegevoegd. Het Hof vond het aannemelijk dat er binnen vastgoedconcern Z een voornemen tot herinvestering bestond. Maar dat voornemen kon niet zonder meer aan BV X worden toegerekend. Dat was slechts mogelijk als uit de feiten en omstandigheden bleek dat BV X de investering zou doen als dat herinvesteringsvoornemen werd gerealiseerd. En dat was niet het geval. Het Hof stelde feitelijk vast dat de beoogde ontwikkeling van het project bij gemeente A zou plaatsvinden op basis van een koopoptie die de gemeente niet aan BV X maar aan een andere concernvennootschap had verstrekt. Ook was niet gebleken dat de onderhandelingen over aankoop van een vastgoedproject namens BV X werden gevoerd. Voor het Hof stond daarmee vast dat de beoogde herinvestering net zo goed binnen een andere vennootschap in het Z-concern kon worden gedaan. De Hoge Raad besliste in cassatie dat het Hof bij de beoordeling van het herinvesteringsvoornemen terecht rekening gehouden had met het feit dat BV X deel uitmaakte van een vastgoedconcern. Die omstandigheid was mede bepalend voor het al dan niet aanwezig zijn van een herinvesteringsvoornemen. Het Hof had op goede gronden beslist dat BV X de herinvesteringsreserve tot de winst moest rekenen nu niet gebleken was dat zij de voorgenomen herinvestering zou verwezenlijken. Het herinvesteringsvoornemen kon niet aan BV X worden toegerekend, en dat belette de vorming van de herinvesteringreserve. Commentaar Een duidelijke uitspraak. Binnen een groep van vennootschappen, een concern, mag de bij de ene groepsvennootschap gevormde herinvesteringsreserve niet naar believen afgeboekt worden op een investering door een andere groepsvennootschap. (Dat is slechts mogelijk als alle betrokken vennootschappen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen.)
46
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een groepsvennootschap mag de concerndoelstelling benutten om aan te tonen dat zij een herinvesteringsvoornemen heeft, maar voor het vormen – of het in stand laten – van de herinvesteringsreserve is tevens vereist dat de voorgenomen investering aan die BV kan worden toegerekend. De concerndirectie moet daar rekening mee houden bij de uitvoering van het (her-)investeringsprogramma. Voor een uitspraak met een correcte toerekening van het HIR-voornemen zie BelastingBelangen, augustus 2012: Eén DGA, één HIR-voornemen binnen het concern.
47
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De landbouwvrijstelling: een netto vrijstelling 26 augustus 2013 De landbouwvrijstelling is een netto vrijstelling. De agrarische ondernemer die de winst bij verkoop van zijn landbouwgrond onder de landbouwvrijstelling belastingvrij kan incasseren, moet alle verkoopkosten in mindering brengen op de vrijgestelde winst. En niet op de gewone jaarwinst. Deze voor de ondernemer nadelige kostentoerekening roept de vraag op welke kosten wél en welke niet door de verkoop van de grond worden opgeroepen. De belastingrechter moet die vraag veelal beantwoorden. Ben en Wil Niks exploiteerden samen een landbouwbedrijf in een vennootschap onder firma. Medio 2006 verkochten zij een perceel landbouwgrond aan een projectontwikkelaar; de daarbij behaalde boekwinst kon grotendeels onder de landbouwvrijstelling worden gebracht. Bij de verkoop was overeengekomen dat verkoper een puinpad op het verkochte perceel landbouwgrond moest saneren. De kosten daarvan waren € 30.000; de koper en verkoper deelden die kosten 50-50. De verkoper, de VOF Niks, bracht haar aandeel de kosten in mindering op de gewone jaarwinst. De inspecteur stelde dat de saneringskosten verkoopkosten waren en dat die toegerekend moesten worden aan de winst waarop de landbouwvrijstelling van toepassing was. Rechtbank Haarlem stelde belanghebbende in het gelijk, in beroep besliste Hof Amsterdam in het voordeel van de Belastingdienst. De rechtbank stelde vast dat belanghebbenden het puinpad hadden aangelegd om de toegang tot een ander perceel grond binnen het bedrijf te vergemakkelijken. Het puinpad was derhalve ontstaan in de uitoefening van de onderneming. De kosten van het verwijderen van het pad op de verkochte grond vonden hun oorzaak in de aanleg van het puinpad, en niet in het sluiten van de koopovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de saneringskosten niet als verkoopkosten aangemerkt konen worden. Dat de kosten pas gemaakt waren na het sluiten van de verkoopovereenkomst, en dat de koper de sanering van het puinpad als voorwaarde stelde bij de koop vond de rechtbank niet van belang. Hof Amsterdam besliste anders. De saneringskosten waren opgeroepen door de verkoop van het perceel landbouwgrond. Als de grond niet was verkocht, had belanghebbende het puinpad niet geruimd. Het feit dat de koper de sanering als voorwaarde voor de koop had gesteld, en dat koper en verkoper de saneringskosten 50-50 hadden verdeeld, vond het Hof – anders dan de rechtbank – beslissend voor de toerekening van de kosten aan de (vrijgestelde) verkoopwinst. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de inspecteur gegrond. Commentaar De verplichte toerekening van verkoopkosten aan de landbouwvrijgestelde winst noopt tot een exacte afbakening van de verkoopkosten. Dat is niet eenvoudig, zo blijkt ook weer uit deze procedure waar de rechtbank en het hof tot een verschillende beslissing komen. Voor andere voorbeelden van deze problematiek zie BelastingBelangen, augustus 2010: Kostentoerekening bij staking van de onderneming en oktober 2011: Sloopkosten: een kostenpost of een investering?
48
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Ga snel elektronisch factureren! 31 augustus 2013 Stuur u uw facturen nog steeds per post? Waarom? E-factureren is veilig, sneller en veel goedkoper. Vooral vanwege procesautomatisering en -integratie van bestelling tot betaling. Als u de bekende kat eerst nog eens uit de boom wil kijken, ga dan naar www.e-factureren.info. Daar vindt u een antwoord op al uw vragen over elektronisch factureren.
49
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV