BelastingBelangen Oktober 2015 Zuivere koffie, met koffiedik De Amerikaanse koffiereus Starbucks schenkt zuivere koffie, maar de Europese Commissie heeft koffiedik aangetroffen. Starbucks rekent te weinig winst toe aan zijn koffiebranderij in Amsterdam, en daardoor betalen ze veel te weinig vennootschapsbelasting. Dat is in strijd met het EU-verdrag. De hier te lande gevestigde koffiebranderij Starbucks Manufactoring EMEA BV betaalt jaarlijks aan Alki LP, een Britse vennootschap, een royalty voor het recept van de koffie en de knowhow van branden. Dat bedrag wordt jaarlijks zodanig vastgesteld dat de winst in Nederland gemiddeld op hetzelfde lage bedrag uitkomt. Ter illustratie: op een omzet in 2011 van € 286 mln. behaalt Starbucks Manufactoring een bedrijfsresultaat van € 8 mln. en daar gaat vervolgens € 5,8 mln. aan royalty af. Datzelfde beeld doet zich over een reeks van jaren voor. Deze royalty-betalingen ‘houden geen verband met output, verkoop of winst’ en zijn in strijd met zakelijk handelen, dealing at arm’s length. De EU-commissie heeft niet alleen grote twijfels over de Starbucks royaltyberekening, maar ook over de vastekostenbasis die Starbucks gebruik voor de transferprijzen waarmee het kosten van de ene naar de andere belastingjurisdictie verschuift. Starbucks heeft deze handelwijze afgestemd met de Nederlandse fiscus in een advanced pricing agreement. De EU vindt dat Nederland daarmee ‘twijfelachtige correcties’ tolereert, en dat is verboden staatssteun. Nederland moet € 20 tot € 30 mln. terugvorderen van Starbucks. Staatssecretaris Wiebes denkt daar heel anders over: volgens hem heeft Nederland geheel conform de internationale richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling gehandeld. Nu niet nadrukkelijk van die richtlijnen is afgeweken en er evenmin sprake is van een evidente toepassing verwerpt hij de conclusie van verboden staatssteun. Dat deze kwestie grote financiële gevolgen kan hebben en de internationale fiscale positie van Nederland kan kraken, spreekt voor zich. Van de Fortune 500, de grootste Amerikaanse bedrijven, heeft 48% een of meer dochtervennootschappen in Nederland. Met die vestigingen is meestal wel enig fiscaal doel gediend. Als die allemaal op de koffie komen..... BelastingBelangen schenkt zuivere koffie en nog liever klare wijn. Om u toegelaten belastingbesparingen aan te reiken, om nog meer van het leven te kunnen genieten. Ik wens u veel leesplezier. Hans Zwagemaker, hoofdredacteur
Inhoudsopgave Nieuws Belastingplan 2016: Bestrijding emigratielek DGA’s ............................................................................. 01 Belastingplan 2016: Herziening box 3-heffing per 2017 ....................................................................... 03 Belastingplan 2016: Kinderalimentatie box 3-schuld ............................................................................ 06 Belastingplan 2016: Gebruikelijkheidscriterium WKR aangescherpt ....................................................... 07 Belastingplan 2016: € 100.000 vrije schenking eigen woning ............................................................... 09 Belastingplan 2016: De eigenwoningschuld ........................................................................................ 10 Belastingplan 2016: De kapitaalverzekering eigen woning .................................................................... 12 Belastingplan 2016: Afkoop lijfrenten versoepeld ................................................................................ 13 Belastingplan 2016: Erfpachtlease en overdrachtsbelasting .................................................................. 15 Belastingplan 2016: Aftrek voor een EU-monument ............................................................................ 16 Belastingplan 2016: Aansprakelijkheid bij verkoop BV ......................................................................... 32 Aangifte IB per 2017 verplicht digitaal indienen .................................................................................. 34 Een iPad is tóch een computer ......................................................................................................... 35 Parkeren: een bijkomstige dienstverlening ......................................................................................... 37 Vervanging VAR uitgesteld tot 1 april 2016 ........................................................................................ 38 Voordeel: voor de DGA of zijn BV? .................................................................................................... 40 Modelovereenkomsten voor ZZP-ers ................................................................................................. 41 Jaarrekeningenrecht en micro-ondernemingen ................................................................................... 44 Verhuur garageboxen: vrijgesteld van BTW ....................................................................................... 46
Tips Regel nog snel een onbelaste bonus! ................................................................................................ 05 De WKR: vrije loonbestanddelen aanwijzen ........................................................................................ 08 Uw mobiele bewaking: een hond van de zaak ..................................................................................... 11 Claim vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ............................................................................... 14 Uw studentenkind: geen toelage, maar loon ....................................................................................... 17 Een voortzettingsbeding helpt u verder.... ......................................................................................... 20 Aanpassing huwelijkse voorwaarden: snel gepiept .............................................................................. 23 HIR en het uiteindelijke belang in de BV ............................................................................................ 27 BTW verzuimd: check de grondslag .................................................................................................. 30 Banksparen levert extra MKB-winstvrijstelling op ................................................................................ 33 Kostenaftrek bij verkoop deelneming ................................................................................................ 36 Een BTW-nihilaangifte: zeker weten? ................................................................................................ 39 Voorkom een boete, met een pleitbaar standpunt ............................................................................... 43 Regel snel een social media protocol ................................................................................................. 45 Kerstpakketten: bestellen en aanwijzen! ............................................................................................ 47
Vragen Heb ik, werkgever, last van Volkswagen gesjoemel? ........................................................................... 18 I-pad niet noodzakelijk, wat nu? ....................................................................................................... 19 Kan mijn ex de renteaftrek eigen woning frustreren? ........................................................................... 21 Geldt de aftrekbeperking op eindheffingsbestanddelen? ....................................................................... 28 BV betaalt golfclub DGA: loon of uitdeling van winst? .......................................................................... 29 Huurder pand van eenmanszaak naar BV? ......................................................................................... 31
Special Overlijden: wat en hoe met de eigen woning ...................................................................................... 24
Belastingplan 2016: Bestrijding emigratielek DGA’s 26 oktober 2015 De wetgever wil fiscaal gedreven emigraties van aandeelhouders met een aanmerkelijk belang in een BV – veelal DGA’s van een BV – per direct onmogelijk maken. Het kabinet neemt maatregelen om de belastingclaim voor Nederland te behouden, en wel met onmiddellijke ingang: de nieuwe regeling gaat per direct in, met het bekend maken van het Belastingplan 2016, op 15 september 2015 om 15.15 uur. Een directeur-grootaandeelhouder die Nederland metterwoon verlaat kan de aanmerkelijkbelang-claim op zijn aandelen in de BV van zich afschudden. De wet merkt de emigratie van een DGA aan als een belastbaar feit: hij wordt geacht zijn aanmerkelijkbelang-aandelen in de BV direct voorafgaand aan het tijdstip van emigratie te hebben vervreemd. Dat heeft tot gevolg dat de meerwaarde van de aandelen in de BV ten tijde van de emigratie bij de DGA in de belastingheffing wordt betrokken: de fiscus legt de emigrant een conserverende aanslag op van 25% van de waardeaangroei van de aanmerkelijkbelang-aandelen die is ontstaan in de binnenlandse periode. Voor die conserverende aanslag krijgt de DGA – op verzoek – 10 jaar lang uitstel van betaling. Na die 10-jaarstermijn wordt de conserverende aanslag op verzoek kwijtgescholden. Om voor dat uitstel van betaling en de opvolgende kwijtschelding in aanmerking te komen mag de DGA binnen de 10 jaar na emigratie zijn pakket aanmerkelijkbelang-aandelen niet verkopen, en niet 90% of meer van de winstreserves van de BV uitkeren (als de BV nog een onderneming drijft: in combinatie met het geheel of nagenoeg geheel staken van de bedrijfsactiviteiten). Deze afrekening bij emigratie dient een tweeledig doel, te weten: • het belasten van de waardeaangroei van de aanmerkelijkbelang-aandelen in de BV in de periode dat de aandeelhouder in Nederland woonde, én • het tegengaan van fiscaal gedreven emigraties. In de praktijk blijkt – volgens Financiën – steeds vaker dat DGA’s emigreren (en hun BV ook naar het buitenland verplaatsen) en kort daarop net geen 90% – maar 89% – van de winstreserves in de BV als dividend uitkeren. De resterende 11% van die winstreserves wordt geïncasseerd door een dividenduitkering of verkoop van de aandelen direct nadat de 10-jaarstermijn is verstreken en de conserverende aanslag op verzoek is kwijtgescholden. Nederland loopt zo de aanmerkelijkbelang-heffing mis op de meerwaarde van de aandelen ten tijde van de emigratie. De DGA ‘verplaatst’ die heffing door een emigratie naar zijn nieuwe woonland, en dat kan een land zijn dat dergelijke inkomsten niet of slechts beperkt in de belastingheffing betrekt. De wetgever vindt dit ongewenst en treft hiertegen de volgende maatregelen: • de kwijtschelding van de conserverende aanslag na 10 jaar komt te vervallen; deze aanslag blijft in de tijd onbeperkt in stand; • iedere uitkering van winstreserves ná de emigratie leidt direct tot het – gedeeltelijk – intrekken van het uitstel van betaling van de conserverende aanslag die bij emigratie is vastgesteld; • de BV die ten minste 5 jaar in Nederland gevestigd is geweest en vervolgens naar het buitenland wordt verplaatst, wordt geacht nog steeds in Nederland te zijn gevestigd zolang de aan de DGA opgelegde conserverende aanslag niet volledig is voldaan. Door deze vestigingsplaatsfictie kan Nederland belasting blijven heffen over de dividenden die door de BV worden uitgekeerd na verplaatsing naar het buitenland.
1
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Deze maatregelen gelden niet alleen bij emigratie van de DGA, maar ook in andere situaties waarin een conserverende aanslag wordt opgelegd terzake van aanmerkelijkbelang-aandelen, zoals bij schenking of vererving van aandelen aan een verkrijger die niet in Nederland woont. Nederland stelt zich op het standpunt dat deze maatregelen niet in strijd zijn met de belastingverdragen die Nederland heeft afgesloten, en evenmin strijdig zijn met de goede verdragstrouw die tussen verdragspartners geldt. Het gaat hier om de belastingheffing over de waardeaangroei van de aanmerkelijkbelang-aandelen die ontstaan is in de periode dat de aandeelhouder inwoner van Nederland was. Het heffingsrecht over die waardeaangroei komt Nederland toe, en Nederland kan dat heffingsrecht ten volle effectueren onder belastingverdragen waarin een zogenaamd aanmerkelijkbelangvoorbehoud voor dividenden is opgenomen. Als de DGA emigreert naar een land waarmee Nederland in het belastingverdrag zo’n aanmerkelijkbelangvoorbehoud niet heeft opgenomen – zoals België – dan kan Nederland toch heffen omdat sprake is van het innen van een bij emigratie al bestaande belastingschuld. Dat brengt geen verschuiving teweeg in de verdeling van de heffingsrechten tussen de verdragstaten. Om anticipatiegedrag te voorkomen stelt de wetgever voor om deze maatregelen per direct te doen ingaan, en wel per het tijdstip van publicatie van het Belastingplan 2016, op 15 september 2015, om 15.15 uur. Commentaar De aanpassing van de spelregels bij emigratie van aanmerkelijkbelanghouders is in zijn politieke context te begrijpen, maar het is wel een onverwachte en fundamentele wijziging van het Nederlandse verdragsbeleid. De verdragsrechtelijke aspecten van deze opzet lijken wat minder eenduidig dan Financiën doet voorkomen. De Hoge Raad heeft in 2009 beslist dat de conserverende aanslag bij emigratie niet in strijd is met onze belastingverdragen – Financiën beroept zich ook nadrukkelijk op die uitspraak – maar dat arrest gaat over de voordelen bij vervreemding van de aandelen. In de nu per direct aangepaste situatie gaat het om gevallen waarin (na emigratie) dividend wordt uitgekeerd. Dat dividend kan immers opkomen uit winsten die ná emigratie zijn ontstaan, en dan is er geen sprake van het innen van een belastingschuld die al bij emigratie bestond. Dit is voer voor een complexe fiscale procedure.
2
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: Herziening box 3-heffing per 2017 26 oktober 2015 De vermogensrendementsheffing wordt per 1 januari 2017 ingrijpend veranderd. De heffing blijft gebaseerd op een forfaitair rendement, maar dat rendement – van thans 4% – wordt genuanceerd om de heffing meer in lijn te brengen met de werkelijk behaalde rendementen. De Tweede Kamer heeft een brede voorkeur voor een box 3-heffing op basis van het werkelijk behaalde rendement. Volgens staatssecretaris Wiebes kan de Belastingdienst zo’n heffing niet aan. De Kamer heeft daarop een motie aangenomen waarin de regering wordt gevraagd om te onderzoeken welke maatregelen de Belastingdienst moet nemen om belasting te kunnen heffen over de werkelijk behaalde rendementen. Het kabinet stelt voor om het forfaitaire rendement vanaf 2017 te baseren op de landelijk gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld én beleggingen. Deze vermogensmix wordt afgeleid uit alle belastingaangiften voor box III over 2012. De mix zal periodiek worden geëvalueerd om na te gaan of die nog voldoende aansluit bij de realiteit. Over beide vermogenscomponenten – het spaardeel én het beleggingsdeel – wordt een forfaitair rendement gerekend, dat afgeleid wordt uit de in het verleden daadwerkelijk behaalde rendementen. Dat forfaitaire rendement wordt elk jaar weer opnieuw vastgesteld, voorafgaand aan het belastingjaar, op basis van de meest recente gegevens omtrent het werkelijk behaalde rendement. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2015; Box 3: massaal bezwaar + gestaffeld rendement. Het rendement op het spaardeel wordt afgeleid uit de gemiddelde rentevergoeding over de voorgaande vijf jaar. Voor 2017 is de gemiddelde rente over 2011 tot en met 2015 beslissend; die zal naar verwachting uitkomen op 1,63%. In 2016 wordt dat percentage vastgesteld voor de box 3-heffing over 2017. Het rendement op het beleggingsdeel is het meetkundig gemiddelde met het laatste jaar voor een vijftiende deel. Dat rendement is berekend op 5,5%; in 2016 wordt dat definitief vastgesteld voor de heffing over 2017. Het box 3-vermogen wordt verdeeld over drie schijven, met een gemiddelde vermogensmix per schijf. Dat leidt tot een oplopend forfaitair rendement: zie de tabel. Het heffingsvrije vermogen wordt per 2017 verhoogd naar € 25.000 per persoon (2015: € 21.330). Die vrijstelling wordt in de eerste vermogensschijf in aanmerking genomen. Het tarief blijft 30%, voor het spaar- en beleggingsdeel, ongeacht de omvang van het vermogen.
Box 3 heffing in 2017 Op basis van de voorlopig vastgestelde rendementen; definitieve vaststelling in 2016. Vermogen meer dan
Vermogen niet meer dan
0 25.000 100.000 1.000.000
25.000 100.000 1.000.000 -
Vermogensmix
Forfaitair rendement
67% sparen + 33% beleggen 21% sparen + 79% beleggen 100% beleggen
Vrijgesteld 2,91% 4,69% 5,50%
Fiscale partners kunnen het gezamenlijke box 3-vermogen – na aftrek van het heffingsvrije vermogen van 2 x € 25.000 – onderling vrijelijk onder elkaar verdelen. Deze verdeling kan onder de voorgestelde regeling effect hebben op de belastingdruk, vanwege het oplopende forfaitaire rendementspercentage. Buitenlandse belastingplichtigen worden op gelijke wijze als binnenlandse belastingplichtigen in de box 3-heffing betrokken, ongeacht een mogelijk afwijkende vermogensmix. 3
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar Het totale box 3-vermogen bedraagt thans € 423 miljard; voor de belastingheffing gaat daar € 71 miljard heffingvrij vermogen vanaf. Van de 13,6 miljoen loon- en inkomstenbelasting-betalers heeft ongeveer 75% een vermogen dat niet uitkomt boven het heffingvrije vermogen: de box 3 heffing raakt derhalve zo’n 25% van de belastingplichtigen in ons land. Zij betalen in totaal ruim € 4 miljard aan box 3-heffing. Politiek Den Haag wil voor deze belastingbetalers graag een box 3-heffing op basis van het werkelijk behaalde rendement, ook al omdat de veronderstelling dat met grotere vermogens een hoger rendement wordt behaald zeer twijfelachtig is. Dat de Belastingdienst niet in staat is om een heffing op basis van werkelijke rendementen uit te voeren, is moeilijk te rijmen met de huidige digitale mogelijkheden. Als Financiën er in slaagt om de forfaitaire heffing in stand te houden, is de invoering van een tegenbewijsregeling de laatste mogelijkheid op een nog enigszins rechtvaardige heffing!
4
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Regel nog snel een onbelaste bonus! 31 oktober 2015 Een werkgever kan zijn werknemers onder de werkkostenregeling een belastingvrije eindejaarsbonus geven in de 1,2% vrije ruimte. Voorwaarde is wel dat die bonus gebruikelijk is: de bonus mag niet (meer dan 30%) afwijken van hetgeen voor die werknemers in die branche gebruikelijk is. Dat gebruikelijkheidscriterium wordt per 2016 aangescherpt: zie ook Belastingplan 2016: Gebruikelijkheidscriterium WKR aangescherpt elders in dit nummer van BelastingBelangen. Financiën keurt een bonus van niet meer dan € 2.400 per werknemer per jaar in alle gevallen goed, zonder nader bewijs, zonder nadere onderbouwing: een bonus tot dat bedrag per jaar past binnen het gebruikelijkheidscriterium. Wilt u een hogere bonus toepassen, dan moet die gebruikelijk zijn. U kunt de netto bonus in overleg met uw werknemers uitruilen tegen bruto loon, om zo de wig, het bruto-netto traject in te korten.
5
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: Kinderalimentatie box 3-schuld 27 oktober 2015 Per 1 januari 2015 is de aftrek van de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen vervallen. Daarmee is ook een einde gekomen aan de tegemoetkoming voor kinderalimentatie: die alimentatie was niet aftrekbaar, maar de betalende ouder kon wel een aftrek wegens levensonderhoud als persoonsgebonden aftrekpost opvoeren. De wetgever heeft bij deze wetswijziging verzuimd om de aftrek van de kinderalimentatieverplichting in box 3 te continueren: die fout wordt hersteld, per 1 januari 2017. De verplichting tot betaling van kinderalimentatie kan niet als schuld in box 3 worden opgevoerd. De Hoge Raad heeft deze aftrek in 2011 nog wel aanvaard – zie ook BelastingBelangen, februari 2011, Kinderalimentatie: een aftrekbare schuld in box 3! – maar de wetgever heeft die aftrek per 1 januari 2012 geschrapt (zie BelastingBelangen, juni 2011: Aftrek kinderalimentatie: snel regelen). De wetgever heeft deze aftrek onmogelijk gemaakt door alle verplichtingen in box 3 uit te sluiten als zij betrekking hebben op uitgaven die geheel of gedeeltelijk als persoonsgebonden aftrekpost in aanmerking kunnen worden genomen. Deze koppeling is vanaf 1 januari 2015 niet meer van toepassing op een kinderalimentatieschuld door het wegvallen van de persoonsgebonden aftrekpost voor deze alimentatie. Deze wetswijziging is doorgevoerd bij de Wet hervorming kindregelingen (WHK), en sindsdien is een aftrek van de kinderalimentatieschuld in box 3 weer mogelijk. Volgens het kabinet is dat niet de bedoeling geweest en is bij de invoering van de WHK ‘verzuimd om die verplichting te blijven uitsluiten’. Door de aftrek in box 3 ontstaat nu een disbalans: de waarde van het recht op kinderalimentatie wordt niet als bezitting in box 3 verantwoord, terwijl de bijbehorende verplichting wél in aftrek kan worden gebracht. De wetgever wil dit verzuim herstellen, en wel per 1 januari 2017. De wetgever kiest voor deze ingangsdatum om te voorkomen dat belastingplichtigen geconfronteerd kunnen worden met een terug te betalen bedrag op de voorlopige aanslag over 2016. Commentaar Dit is een fraai voorbeeld van de reclameslogan: foutje, bedankt! Vergeet u niet om de waarde van de kinderalimentatieschuld in 2015 en 2016 in aftrek te brengen op uw box 3 vermogen?
6
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: Gebruikelijkheidscriterium WKR aangescherpt 27 oktober 2015 In het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2016 wordt voorgesteld om het gebruikelijkheidscriterium in de werkkostenregeling aan te scherpen. Doel van deze maatregel is om de mogelijkheden te verbeteren om tariefarbitrage te bestrijden. Een werkgever kan onder de werkkostenregeling vergoedingen en verstrekkingen voor zijn werknemers aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. De werknemer kan deze vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij incasseren, de werkgever kan die als loonkosten opvoeren. De werkgever is een eindheffing van 80% verschuldigd indien en voor zover het totaal van de door hem aangewezen vergoedingen en verstrekkingen uitkomt boven de 1,2% van de fiscale loonsom over dat jaar. Die 80% heffing is hoog, maar veelal toch lager dan het tarief bij een individuele brutering. Als een loonbestanddeel bij de werknemer onder de 52%-heffing valt, komt het individueel gebruteerde tarief voor de werkgever uit op 108,3%. Wordt datzelfde loonbestanddeel boven de vrije ruimte verstrekt, dan kost dat de werkgever 80% belasting. Bij werknemers die in lager tarief vallen kan overschrijding van de vrije ruimte voordeliger uitvallen doordat de werkgever over het surplus geen werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet verschuldigd is. Zie ook BelastingBelangen, december 2014: WKR: overschrijding vrije ruimte altijd voordelig? Voorgesteld wordt om het gebruikelijkheidscriterium aan te passen om deze tariefarbitrage beter te kunnen bestrijden. De huidige wettekst “voor zover deze vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate hoger zijn dan in voor het overige overeenkomstige omstandigheden gebruikelijk is” wordt vervangen door “voor zover de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in voor het overige overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen” . In de voorgestelde wettekst staat het aanwijzen als eindheffingsbestanddeel veel meer centraal. Dat aanwijzen moet gebruikelijk zijn, en niet zozeer de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen. Bij de toets of voldaan is aan het gebruikelijkheidscriterium speelt een aantal factoren een rol. Daarbij gaat het met name om de aard en de omvang van de vergoeding of verstrekking. Ook het totaalbedrag van de voor een werknemer aangewezen vergoedingen en verstrekkingen in een kalenderjaar is van belang. Bij de beoordeling of iets gebruikelijk is, moet een vergelijking worden gemaakt met andere werknemers. Met alle werknemers bij de desbetreffende werkgever, met de collega’s in dezelfde functiecategorie, en vervolgens met werknemers van andere werkgevers, in dezelfde bedrijfssector en daarbuiten. Is die laatste vergelijking niet mogelijk, dan kan de aanwijzing ook naar redelijkheid worden beoordeeld. Commentaar De werkkostenregeling biedt werkgevers en werknemers goede mogelijkheden om het bruto-netto traject in te korten, om de wig te verkleinen. Een werkgever kan de werknemer een vergoeding of verstrekking als eindheffingsloon belastingvrije toekennen en hem vragen om in ruil daarvoor een loonoffer te brengen, bruto loon in te leveren. De aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium maakt dat een stuk lastiger.
7
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
De WKR: vrije loonbestanddelen aanwijzen 31 oktober 2015 Als werkgever moet u onder de werkkostenregeling alle loonbestanddelen die u belastingvrij aan uw werknemers wilt verstrekken, aanwijzen als eindheffingsloon. Die aanwijsverplichting geldt voor de loonbestanddelen die u in de 1,2% vrije ruimte van de WKR wilt verstrekken; u moet die loonbestanddelen aanwijzen als eindheffingsloon en dat kan – zo vermeldt de site van de Belastingdienst – op collectief niveau, voor alle betrokken werknemers gezamenlijk. De aanwijzing als eindheffingsloon geldt ook voor de vergoedingen en verstrekkingen die onder de gerichte vrijstellingen belastingvrij kunnen plaatsvinden. Die aanwijzing moet individueel, per werknemer plaatsvinden. Zie ook BelastingBelangen, juni 2015: Gerichte vrijstellingen: verplicht aanwijzen? en augustus 2015: Aanwijzen van gerichte vrijstellingen: hoe dan? Vergeet u niet om de vrije loonbestanddelen en gerichte vrijstellingen op tijd aan te wijzen? Niet aangewezen loonbestanddelen vormen per definitie werknemersloon en dat is vol belast.
8
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: € 100.000 vrije schenking eigen woning 26 oktober 2015 Per 1 januari 2017 wordt de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning verruimd, van € 52.752 (bedrag 2015) tot € 100.000. Deze verruimde vrijstelling is structureel, en geldt voor schenkingen aan begiftigden van 18 tot 40 jaar. De eenmalige verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen van 18 tot 40 jaar voor schenkingen voor de eigen woning wordt per 1 januari 2017 verruimd. De vrijstelling wordt opgetrokken naar € 100.000. De voorwaarde van de ouder-kind relatie komt te vervallen: de verruimde vrijstelling is zowel binnen als buiten de familiesfeer van toepassing. De begiftigde moet tussen de 18 en 40 jaar zijn, en hij moet de schenking gebruiken voor de koop of verbouwing van een eigen woning, de aflossing van de eigenwoningschuld (of restschuld), dan wel de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming van zijn eigen woning. De vrijstelling is éénmalig in de relatie tussen schenker en begiftigde. Als de schenker al eerder, in 2013 of 2014 de – toen tijdelijk – vrijgestelde schenking van € 100.000 heeft gedaan, kan de opnieuw verruimde vrijstelling in 2017 niet nogmaals worden benut! Is bij een schenking in 2015 of 2016 gebruik gemaakt van de thans geldende vrijstelling voor de eigen woning (in 2015 maximaal € 52.752, in 2016 € 53.016), dan kan met een schenking in 2017 of 2018 de vrijstelling tot € 100.000 worden aangevuld. De regering wil met de verruimde vrijstelling een bijdrage leveren aan de reductie van eigenwoningschulden. De verhoogde vrijstelling is structureel. Bij de tijdelijk verruimde vrijstelling in 2013/2014 ging het om een stimulans van de woningmarkt en om de bouw weer op gang te helpen, bij de voorgestelde structurele verruiming per 2017 gaat het om een verbetering van de lange balansen van veel huishoudens met een relatief hoge eigenwoningschuld. Commentaar Een vrijgestelde schenking van € 100.000 voor de eigen woning is altijd welkom. Met de voorgestelde inloopregeling – een schenking in 2015 of 2016 van € 52.752 of € 53.016, die in 2017 kan worden aangevuld tot € 100.000 – kan de schenker inspelen op zijn liquiditeitspositie. Wat ontbreekt in het voorstel is een arrangement met banken dat die geen boeterente in rekening brengen bij een vervroegde aflossing van de hypotheek met een vrije schenking van maximaal € 100.000. In 2013 en 2014, bij de tijdelijk verruimde vrijstelling, bleken sommige banken bereid om af te zien van de boeterente, maar uitsluitend als de betreffende woning ‘onder water stond’. Dat moet Financiën deze keer beter regelen, vóór de inwerkingtreding van de verruimde vrijstelling per 1 januari 2017.
9
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: De eigenwoningschuld 26 oktober 2015 Bij het Belastingplan 2016 zijn in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016 twee maatregelen voor de eigenwoningschuld voorgesteld: een versoepeling van de informatieplicht bij een eigenwoningschuld die niet bij een bank – een ‘aangewezen administratieplichtige – is afgesloten, en het verzachten van de sanctie bij een aflossingsachterstand. Informatieplicht eigenwoningschuld De belastingplichtige die voor de financiering van zijn eigen woning geld geleend heeft bij zijn eigen BV, een particulier, een familielid, of een buitenlandse financiële instelling, moet jaarlijks gedetailleerde informatie over die lening aan de Belastingdienst verstrekken. Dat moet met een modelformulier, dat te downloaden is op de site van de Belastingdienst. Wordt deze informatie niet tijdig verstrekt, dan heeft dat tot gevolg dat de rente op de betreffende eigenwoningschuld (tijdelijk) niet in aftrek kan worden gebracht Deze informatieplicht wordt vanaf het belastingjaar 2016 ingebed in het aangifteproces. Renteaftrek is alleen nog mogelijk als in de aangifte de vragen over de eigenwoninglening correct zijn beantwoord; daarmee wordt ‘automatisch’ voldaan aan de informatieplicht. De sanctie van het niet-tijdig verstrekken van informatie, het (tijdelijk) vervallen van de renteaftrek, vervalt. Verzachten sanctie bij aflossingsachterstand De rente op een eigenwoningschuld die op of na 1 januari 2013 is aangegaan, is slechts aftrekbaar als die lening in 30 jaar – tenminste annuïtair – tot nihil wordt afgelost. In bepaalde gevallen, zoals bij een betalingsachterstand, mag van die annuïtaire aflossingseis worden afgeweken. Als die betalingsachterstand niet binnen de voorgeschreven termijnen wordt ingehaald, vervalt de renteaftrek: de schuld gaat dan van box 1 over naar box 3, waardoor er definitief geen recht meer op renteaftrek bestaat. Ook niet als de oude eigenwoningschuld plus aflossingsachterstand wordt geherfinancierd. Het kabinet vindt deze straf bij nader inzien te zwaar. Voorgesteld wordt om de sanctie af te schaffen, en wel met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013, de datum waarop die werd ingevoerd. Bij een aflossingsachterstand gaat de lening nog wel over van box 1 naar box 3, maar die overgang is niet langer permanent. Als de eigenwoningbezitter de achterstand wegwerkt, kan de lening opnieuw als eigenwoningschuld tot box 1 worden gerekend en herleeft de renteaftrek. Dat geldt ook voor een vervangende, nieuwe lening. In de periode tussen de overgang naar box 3 en de terugkeer naar box 1 bestaat géén recht op renteaftrek. Commentaar De wetgever herstelt met deze maatregelen twee te rigide aspecten van de nieuwe eigenwoningregeling. Een administratief mankement als het niet op tijd verstrekken van informatie over een ‘onderhandse’ eigenwoningschuld heeft niet langer tot gevolg dat de renteaftrek wordt verspeeld. En een eigenhuisbezitter die door de crisis in financiële problemen is geraakt en daardoor een aflossingsachterstand op de eigenwoninglening heeft, krijgt met recht en reden een herkansing: als hij de achterstand weet in te halen herleeft de renteaftrek.
10
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Uw mobiele bewaking: een hond van de zaak 31 oktober 2015 Hebt u al een hond van de zaak? Een goede waakhond is een prima ‘mobiele bewaking’ van uw bedrijfsterrein. U kunt alle kosten van die trouwe viervoeter als bedrijfskosten opvoeren. De aanschafkosten, de kosten van voeding, inentingen, het hondenhok, de hondenbelasting, enz.. U moet wel aannemelijk kunnen maken dat een goede zakelijke reden is voor ‘een hond van de zaak’. En dat bepaalt ook de keuze van de hond. Een Duitse herder of Deense dog is prima, een Pomsky als waakhond gaat niet lukken. En voor sommige honden geldt een kostenaftrekbeperking: de kosten van honden die ‘krachtens een onherroepelijke bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in verband met agressie niet mogen worden gehouden’, zoals een pitbull, zijn niet aftrekbaar. De wet kent geen bijtelling voor privé gebruik van de hond.
11
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: De kapitaalverzekering eigen woning 26 oktober 2015 De kapitaalverzekering eigen woning (KEW) – en daarmee ook de spaarrekening eigen woning (SEW) en beleggingsrecht eigen woning (BEW) – kent een vrijgestelde uitkering, mits die uitkering wordt gebruikt voor aflossing van de eigenwoningschuld. De vrijstelling geldt per belastingplichtige; de Belastingdienst administreert het benutten van die vrijstelling dan ook per persoon. Partners die op hun KEW de dubbele vrijstelling willen benutten, moeten beiden (mede-)gerechtigd zijn tot de uitkering bij leven. In veel polissen ontbreekt zo’n dubbele begunstiging, en dat kan er toe leiden dat een deel van de KEW-uitkering wordt belast. De wetgever reikt een praktische oplossing aan voor dit probleem. Echtgenoten/partners die een kapitaalverzekering eigen woning hebben afgesloten en die bij uitkering van die polis een dubbele KEW-vrijstelling willen benutten, moeten beiden (mede-) gerechtigd zijn tot de uitkering bij leven. Die dubbele begunstiging blijkt vaak niet te zijn opgenomen in de polis. Men is er – ten onrechte – van uitgegaan dat zo’n dubbele begunstiging bij leven niet nodig is, omdat de dubbele begunstiging wel in de polis is opgenomen voor de uitkering bij overlijden. Of omdat bij een fiscaal partnerschap voor dergelijke polissen in box 3 standaard een dubbele vrijstelling geldt. Echtgenoten/partners kunnen dit mankement herstellen door elkaar alsnog als mede-begunstigde aan te wijzen voor een uitkering bij leven. De wetgever wil voorkomen dat echtgenoten/partners die zo’n aanpassing van de polis niet doorvoeren, in financiële problemen komen als de KEW bij leven wordt uitgekeerd – bij verkoop van de eigen woning – en die uitkering door het mislopen van de dubbele vrijstelling deels in de belastingheffing wordt betrokken. De uitkering is dan niet volledig beschikbaar voor de aflossing van de eigenwoningschuld en dat kan grote problemen opleveren. Voorgesteld wordt dat fiscale partners bij hun aangifte inkomstenbelasting een verzoek kunnen doen tot ‘het gezamenlijk genieten van de kapitaalverzekering’. De uitkering uit de kapitaalverzekering eigen woning (of uit de SEW of BEW) wordt dan geacht bij iedere partner voor de helft op te komen. Iedere partner kan dan voor zijn deel van de uitkering zijn persoonlijke vrijstelling benutten. Deze maatregel treedt in werking per 1 januari 2016. Voor oude gevallen waarin het mislopen van de dubbele vrijstelling tot belastingheffing over een deel van de KEW-uitkering heeft geleid, komt er een beleidsbesluit met een vergelijkbare tegemoetkoming, met een ambtshalve vermindering van belasting. Commentaar Deze oplossing doet recht aan de ratio van de – per 2013 afgeschafte – kapitaalverzekering eigen woning. Als de KEW-uitkering bij leven alsnog onverwachts – deels – in de belastingheffing wordt betrokken en die uitkering daardoor niet volledig beschikbaar is voor aflossing van de eigenwoningschuld, kan dat bij eigenwoningbezitters grote financiële problemen opleveren. Een verzoek tot ‘het gezamenlijk genieten van de kapitaalverzekering’ is een praktische oplossing voor herstel van een onbedoelde fout in de polis.
12
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: Afkoop lijfrenten versoepeld 27 oktober 2015 In het Belastingplan 2016 wordt voorgesteld om de afkoop van lijfrenten te versoepelen door de minimumwaarderingsregel af te schaffen. Die maatregel heeft tot gevolg dat bij afkoop van een lijfrentepolis de belastbare afkoopsom in alle gevallen wordt gesteld op het bedrag dat de verzekeraar ter zake uitkeert: de fictieve afkoopsom tot het bedrag van de op de polis betaalde en in aftrek gebrachte premies komt te vervallen. De premies voor een lijfrentepolis waarmee een pensioentekort wordt aangevuld zijn aftrekbaar in box 1. De latere lijfrente-uitkeringen zijn belast in diezelfde box 1, en dat geldt ook voor de uitkering bij afkoop van een dergelijke lijfrentepolis. De wet stelt die afkoopsom op het bedrag dat de verzekeraar uitkeert, maar tenminste op het totaalbedrag van de premies dat voor de polis is betaald en in aftrek is gebracht. Met deze minimumwaarderingsregel wordt bereikt dat bij afkoop van de polis de eerder genoten fiscale aftrek als het ware wordt teruggenomen. Toepassing van de minimumwaarderingsregel kan er toe leiden dat bij afkoop van de polis – bijvoorbeeld bij een woekerpolis – meer belasting moet worden betaald dan het bedrag dat van de verzekeraar als afkoopsom wordt ontvangen. Het kabinet vindt dat onwenselijk, en stelt voor om de minimumwaarderingsregel af te schaffen. Deze aanpassing treedt in werking per 1 januari 2016; voor afkopen van vóór 1 januari 2016 wordt een tegemoetkoming verleend middels een ambtshalve vermindering. Commentaar De afschaffing van de minimumwaarderingsregel is meer dan terecht. Een belastingplichtige die door de economische ontwikkelingen genoodzaakt is om een lijfrentepolis af te kopen, of die zijn woekerpolis voortijdig wil beëindigen, moet niet belemmerd worden door de belastingheffing over een fictieve afkoopsom. Het afschaffen van de minimumwaarderingsregel geldt uitsluitend voor de afkoop van een lijfrentepolis in de opbouwfase. In alle andere gevallen waarin niet meer wordt voldaan aan de polisvoorwaarden, blijft de minimumwaarderingsregel van toepassing.
13
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Claim vergoeding voor buitengerechtelijke kosten 31 oktober 2015 Heeft u slecht-betalende klanten? Moet u als ondernemer uw klanten alsmaar ‘achtervolgen’ – manen – om uw geld te krijgen? U hoeft dat – sinds 1 juli 2012 – niet voor niets te doen: u kunt uw klanten daarvoor een vergoeding voor ‘buitengerechtelijke kosten’ in rekening brengen. Dat kan alleen bij particuliere klanten; bij een wanbetalende collega-ondernemer kunt u samen afspreken wat de gevolgen zijn van het te laat betalen. Als de klant-consument niet binnen de gestelde betalingstermijn heeft betaald, moet u hem een aanmaning sturen en daarbij nog minstens 14 dagen de tijd geven om te betalen. In die aanmaning moet u de gevolgen van niet-betaling vermelden, plus het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat de klant verschuldigd wordt. Die kostenvergoeding is afhankelijk van het factuurbedrag: over de eerste € 2.500 is de vergoeding 15%, over de volgende € 2.500 is dat 10%, dan 5% over de volgende € 5.000, en 1% over de daaropvolgende € 190.000. De vergoeding is altijd ten minste € 40.
14
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: Erfpachtlease en overdrachtsbelasting 27 oktober 2015 Bij de vervreemding of financiering van (beleggings-)vastgoed wordt vaak gebruik gemaakt van de zogenoemde erfpachtlease. Bij een reguliere sale-en-leaseback is overdrachtsbelasting verschuldigd over de volle waarde van het vastgoed. Door de lease in de vorm van erfpacht te gieten wordt de grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting verminderd: de gekapitaliseerde waarde van de erfpachtcanon komt in mindering op de verkoopprijs van het vastgoed. Financiën wil deze aftrek per 1 januari 2016 onmogelijk maken. Bij een sale-en-leaseback wordt een onroerende zaak – een pand – verkocht en sluiten de verkoper en koper gelijktijdig een huurovereenkomst. De verkoper wordt huurder van de verkochte zaak. Bij een erfpachtlease wordt de onroerende zaak verkocht en geleverd onder het voorbehoud van een recht van erfpacht. De verkoper wordt erfpachter en hij is jaarlijks een canon verschuldigd aan de eigenaar. Bij de erfpachtlease worden de voorwaarden zoveel mogelijk gelijkgesteld aan die van een reguliere huurovereenkomst, qua looptijd, veelal 10 jaar, en qua vergoeding: de canon is om en nabij gelijk aan de huur die anders betaald zou moeten worden. Deze twee contractsvormen zijn in economisch opzicht nagenoeg gelijk aan elkaar, maar voor de heffing van overdrachtsbelasting bestaat er een belangrijk verschil: bij de erfpachtlease mag de gekapitaliseerde waarde van de canon in mindering gebracht worden op de grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting. Dat levert een besparing aan overdrachtsbelasting op. Na afloop van de voorbehouden erfpacht heeft de koper de volle eigendom van de onroerende zaak, over de aangroei naar die volle eigendom vindt geen heffing van overdrachtsbelasting plaats. De wetgever wil deze twee economisch vergelijkbare gevallen voor de heffing van overdrachtsbelasting ook gelijk gaan behandelen. Voorgesteld wordt om de aftrek van de gekapitaliseerde canon te laten vervallen in alle gevallen waarin een onroerende zaak wordt verkocht met een gelijktijdige vestiging van een recht van erfpacht, een erfdienstbaarheid of een recht van opstal. De wetswijziging moet ingaan per 1 januari 2016. Commentaar Met deze wetswijziging komt er een einde aan een veelvuldig toegepaste opzet om overdrachtsbelasting te besparen. De voorgestelde maatregel betekent de zoveelste inbreuk op de civiel-juridische systematiek van de overdrachtsbelasting, maar dat deert de fiscale wetgever niet. De geplande ingangsdatum van 1 januari 2016 maakt het mogelijk om een en ander nog snel toe te passen. Goede kans dat notarissen het daar nog druk mee gaan krijgen in de laatste maanden van dit jaar.
15
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: Aftrek voor een EU-monument 26 oktober 2015 De invloed van ‘Europa’ op onze nationale wetgeving manifesteert zich bij alle belastingen. De omzetbelasting is al decennia lang grotendeels Europees gedicteerd, en het Hof van Justitie van de Europese Unie veroorzaakt met veel principiële uitspraken steeds meer ‘Europese’ regelingen in onze loon- en winstbelasting. De jongste loot aan deze stam is de aftrek van onderhoudskosten op monumentenpanden. Een eigenaar van een monumentenpand kan de onderhoudsuitgaven van dat pand – onder voorwaarden – in aftrek brengen op zijn inkomen in box 1. Deze aftrek is beperkt tot kosten voor een monument in Nederland dat is ingeschreven in de registers van de Monumentenwet 1988. Het Europese Hof van Justitie heeft eind 2014 te kennen gegeven dat een dergelijke aftrek van onderhoudskosten ook mogelijk moet zijn voor de eigenaar van een monumentenpand dat in een andere EU-lidstaat dan Nederland is gelegen (dan wel in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, EER). Voorwaarde voor de aftrek is dan wel dat het buitenlandse monument verband houdt met het Nederlandse culturele erfgoed. De Hoge Raad heeft medio 2015 in die zin beslist, en daarna heeft Financiën deze aftrekpost bij beleidsbesluit toegestaan. In dat beleidsbesluit wordt nog wel een aanvullende voorwaarde voor de aftrek gesteld: het monumentenpand in de andere EU-lidstaat zou in aanmerking komen voor aanwijzing krachtens de Monumentenwet 1988 als het op Nederlands grondgebied zou zijn gelegen. De minister van Cultuur, Recreatie en Wetenschap moet dat bepalen. De regeling uit het beleidsbesluit wordt per 2016 in de wet vastgelegd en geldt met terugwerkende kracht tot 18 december 2014. Een dergelijk monument in het buitenland kan – onder voorwaarden – ook onder de Natuurschoonwet 1928 worden gerangschikt. Commentaar Deze regeling maakt het bezit van een monument in een zonnige EU-lidstaat een stuk aantrekkelijker. Cruciaal is wel of dat monument verband houdt met het Nederlandse culturele erfgoed. Wie zo’n aanwijzing van de minister van Cultuur, Recreatie en Wetenschap wil lospeuteren, zal in de geschiedenis van zijn monument moeten duiken om dat verband aan te tonen.
16
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Uw studentenkind: geen toelage, maar loon 31 oktober 2015 Hebt u een studerende zoon of dochter? En moet u hem/haar iedere maand weer een flinke toelage verstrekken? Ga na of u uw zoon of dochter niet op de payroll van uw onderneming kunt zetten. Een baantje bij u in de zaak is snel gevonden, en dat pakt fiscaal voordelig uit! Uw zoon of dochter kan – door de heffings- en arbeidskorting – een kleine € 7.000 per jaar belastingvrij verdienen, en u kunt dat loon als bedrijfskosten opvoeren. Dat is een fiscaal aftrekbare studietoelage van bijna € 600 in de maand.
17
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Heb ik, werkgever, last van Volkswagen gesjoemel? 28 oktober 2015 Een flink deel van ons lease-wagenpark bestaat uit Volkswagens. Kan ik als werkgever nog last krijgen van het emissiebedrog van Volkswagen? Stel dat straks blijkt dat al die diesel-VW’s veel meer CO² uitstoten dan we allemaal dachten, dan heb ik de bijtelling voor privégebruik auto voor te lage bedragen verloond. Kan de fiscus de daardoor gemiste loonheffing op mij als werkgever verhalen? Antwoord Dat is de vraag. Als blijkt dat Volkswagen niet alleen in de Verenigde Staten heeft gesjoemeld – daar gaat het om de uitstoot van stikstofoxiden NOx – maar ook in Europa de CO²-uitstoot heeft gemanipuleerd, dan hebben leaserijders met een schone VW-diesel een fiscaal voordeel gehad: de bijtelling voor privégebruik auto had vanwege de hogere CO²-uitstoot op een hoger bedrag – een hoger percentage van de cataloguswaarde – moeten worden vastgesteld, en dat bedrag had verloond moeten worden. Minister Dijsselbloem van Financiën heeft in een RTL tv-uitzending – van 29 september – toegezegd dat de fiscus niet op jacht zal gaan naar leaserijders die de dupe zijn van het VW-gesjoemel. Deze automobilisten hebben “te goeder trouw gehandeld en zij zijn bedrogen door de autofabrikanten”. De fiscus zal de rekening niet bij hen neerleggen, zo sprak onze minister. Dat is een geruststellende uitspraak, zij het dat die toezegging nog niet in een schriftelijk besluit is vastgelegd. En de minister heeft – opmerkelijk genoeg – niets gezegd over de werkgevers van deze bedrogen leaserijders. Zijn die ook gevrijwaard van naheffingen? Wie zal het zeggen. De minister heeft in de tv-uitzending wel gezegd dat hij er ‘rustig naar gaat kijken’ of het mogelijk is om een schadeclaim bij Volkswagen in te dienen’. Uit die uitspraak is af te leiden dat de minister wél vind dat de Nederlandse schatkist schade heeft geleden, en dat hij nagaat of daarvoor een schadeloosstelling kan worden verkregen. Van Volkswagen, of misschien toch ook van werkgevers? Stel – het ergste geval – dat het VW-gesjoemel tot gevolg heeft dat er loonheffing wordt nageheven over een hoger privégebruik auto, dan kan de werkgever de nageheven loonbelasting soms nog op de werknemer verhalen, de werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet zal hij zelf moeten betalen. Bij verhaal van de loonbelasting op de werknemer zou de rekening dan toch bij de leaserijders neergelegd worden. En dat past niet binnen de toezegging van minister Dijsselbloem. Dat moet toch tot de conclusie leiden dat Financiën de rekening van het VW-gesjoemel ook niet bij de werkgevers zal wegleggen?
18
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
I-pad niet noodzakelijk, wat nu? 30 oktober 2015 Ik wil alle medewerkers in mijn bedrijf gratis een I-pad verstrekken. Met zo’n hulpmiddel kunnen zij hun werkzaamheden beter en efficiënter uitvoeren. Mijn adviseur heeft de Belastingdienst de vraag voorgelegd of ik de I-pads belastingvrij kan verstrekken, maar daar heeft hij een afwijzende reactie op gekregen. Volgens de Belastingdienst is zo’n I-pad voor onze werknemers “niet zonder meer nodig om hun werkzaamheden goed te kunnen uitoefenen”. Dat een I-pad bijdraagt aan een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking vindt de inspecteur onvoldoende argument. Ziet u nog andere mogelijkheden voor een belastingvrije verstrekking van I-pads? Antwoord De Belastingdienst vindt de I-pads in uw situatie kennelijk niet zonder meer nodig om uw medewerkers in staat te stellen om hun werkzaamheden goed te kunnen uitoefenen. Anders gezegd: de Belastingdienst vindt de – per 1 januari 2015 ingevoerde – gerichte vrijstelling voor (onder meer) mobiele communicatiemiddelen voor uw bedrijf niet van toepassing. Bij deze toets is volgens de wettekst beslissend of dergelijke middelen ‘naar het redelijke oordeel van de werkgever noodzakelijk zijn voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking’. Die tekst wijst nadrukkelijk op een subjectieve beoordeling door de werkgever, maar uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat het ‘redelijke oordeel van de werkgever’ ook objectief getoetst moet worden. En die objectieve toetsing – een vergelijking met hoe andere werkgevers in dezelfde bedrijfssector omgaan met het verstrekken van een i-Pad – kan tot een andere uitkomst leiden. Als u de gerichte vrijstelling onder het noodzakelijkheidscriterium niet kunt toepassen, kunt u een van de volgende alternatieven overwegen: - U rekent de I-pads tot de intermediaire kosten. Dat zijn kosten – bedrijfskosten – die uw werknemers maken, en die zij voor u als werkgever ‘voorschieten’. U kunt hen die kosten terugbetalen. Die terugbetaling vindt niet plaats in de verhouding werkgever - werknemer, maar in die van debiteur – crediteur. Bij intermediaire kosten gaat het om uw oordeel als werkgever welke kosten ú wenselijk en aanvaardbaar vindt voor de bedrijfsuitoefening. Uw subjectieve oordeel is beslissend, niet de – meer objectieve – noodzakelijkheid onder de hiervoor genoemde gerichte vrijstelling. - U kunt de I-pads onder de (per 1 januari 2015 ingevoerde) gerichte vrijstelling voor werkplekgerelateerde voorzieningen brengen. Vereist is dan wel dat uw werknemers de I-pads geheel of gedeeltelijk op de werkplek gebruiken én dat zij die tablet voor 90% of meer zakelijk gebruiken. De Belastingdienst kan dat zakelijk gebruik toetsen, en een zakelijk gebruik van 90% of meer is niet eenvoudig aan te tonen. Als de door u verstrekte I-pad voor de werknemers hun tweede device is – en zij in privé ook over een tablet beschikken – is het vereiste zakelijk gebruik eerder aannemelijk. - Als laatste optie kunt u de I-pads altijd belastingvrij aan uw werknemers verstrekken door die onder te brengen in de vrije ruimte van de werkkostenregeling.
19
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een voortzettingsbeding helpt u verder.... 31 oktober 2015 Echtgenoten/partners die samen een onderneming drijven of een praktijk voeren in een firma of maatschap, doen er verstandig aan om een voortzettingsbeding in het firma- of maatschapscontract op te nemen. Met het hoge percentage aan echtscheidingen – 36,2% van alle huwelijken eindigt door echtscheiding – is het aan te raden om in zo’n beding vast te leggen wie van beide partners de onderneming bij echtscheiding mag voortzetten, en welke berekeningsmethode moet worden toegepast om de waarde van de onderneming vast te stellen bij de ontbinding van de firma of maatschap. Regeren is vooruitzien, ook zakelijk.
20
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Kan mijn ex de renteaftrek eigen woning frustreren? 30 oktober 2015 Mijn vrouw en ik liggen in scheiding. Ik heb de echtelijke woning zo’n zes maanden geleden verlaten: mijn ex is in de woning blijven wonen met onze kinderen, ik woon in een huurflatje. We zijn / waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Afgesproken is dat ik voorlopig de volledige hypotheekrente op de eigen woning blijf betalen, totdat we weten wat we met de woning willen gaan doen. Bij onze laatste bespreking kwam mijn ex met een absolute verrassing: zij wil gaan verhuizen en zich inschrijven op het adres van haar nieuwe vriend. Heeft dat gevolgen voor mijn renteaftrek eigen woning? Antwoord Ja zeker! De echtelijke woning is voor u geen eigen woning meer in fiscale zin, en wel vanaf het tijdstip dat u de echtelijke woning definitief hebt verlaten. Vanaf dat tijdstip is die woning immers niet meer uw hoofdverblijf. En dat betekent dat u vanaf dat moment in beginsel geen recht meer hebt op de renteaftrek eigen woning. In beginsel, de wet kent hier een tegemoetkoming: u mag nog 24 maanden na het uiteengaan uw aandeel in de hypotheekrente als eigen woningrente in aftrek brengen, ook al is de woning voor u geen eigen woning meer. De wetgever heeft deze regeling met een tweejaarstermijn in de wet opgenomen om u en uw ex in staat te stellen om een definitieve beslissing te nemen wat u met de woning gaat doen zonder de hypotheekrenteaftrek in die periode te verspelen. Maar die renteaftrek is wel aan voorwaarden gebonden: u kunt niet meer in aftrek brengen dan de rente die behoort bij uw civielrechtelijke aandeel in de woning – en dat is de helft, u heeft de woning gekocht toen u nog in gemeenschap van goederen gehuwd was, de woning valt in de huwelijksgoederengemeenschap – én de echtelijke woning moet in die tweejaarsperiode voor uw ex haar hoofdverblijf zijn. En dat laatste dreigt nu fout te gaan, als uw ex de echtelijke woning gaat verlaten en zich gaat inschrijven op het adres van haar nieuwe vriend. Als de echtelijke woning niet meer haar hoofdverblijf is – de woning is dan voor haar geen eigen woning meer in fiscale zin – verliest u de renteaftrek op uw aandeel in de echtelijke woning. Nog voordat de volledige tweejaarsperiode is verstreken! Na het verstrijken van de twee jaar wordt de woning voor u belast in box 3 en realiseert u (fictief) de overwaarde op uw deel van de woning. Bij aankoop van een nieuwe woning binnen drie jaar moet u hiermee rekening houden in verband met de bijleenregeling. U heeft afgesproken met uw ex dat u voorlopig de volledige hypotheekrente betaalt. De ene helft, behorend bij uw aandeel in de gezamenlijke eigendom, is hiervoor besproken, de andere helft van de rente – de rente die behoort bij het civielrechtelijke aandeel van uw ex bij de echtelijke woning – betaalt u voor haar. U kunt die helft van de hypotheekrente in aftrek brengen als alimentatie, mits uw ex datzelfde bedrag als alimentatie aangeeft. Datzelfde geldt ook voor het eigenwoningforfait: uw halve eigenwoningforfait is bij u aftrekbaar als alimentatie, mits uw ex dat ook als alimentatie aangeeft. Deze aftrek staat los van het feit of uw ex al dan niet in de echtelijke woning is blijven wonen. Uw ex moet het volledige eigenwoningforfait voor de echtelijke woning aangeven, zolang zij daar nog woont: haar ‘eigen’ helft als inkomsten uit eigen woning, de andere helft als alimentatie. Zij kan haar helft van de hypotheekrente in aftrek 21
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
brengen en moet datzelfde bedrag – de door u voor haar betaalde rente – als alimentatie aangeven. Als u besluit om na het vertrek van uw ex uit de echtelijke woning zelf weer in die woning te gaan wonen, is de helft van de hypotheekrente (behorend bij uw civielrechtelijke aandeel van de woning) bij u aftrekbaar. Voor de andere helft – de helft die u voor uw ex betaalt – geldt de aftrek als alimentatie. Over het al dan niet voortzetten van die alimentatiebetaling moet u op korte termijn nadere afspraken met uw ex. Besluiten u en u ex tot verkoop van de woning, dan kan de termijn van de renteaftrek met ten hoogste een jaar worden verlengd tot maximaal drie jaar. Dat is de termijn die de wet noemt voor de verhuisregeling.
22
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aanpassing huwelijkse voorwaarden: snel gepiept 31 oktober 2015 Als echtgenoten hun onderlinge financiële verkeer op orde willen brengen, heeft dat vaak tot gevolg dat zij hun huwelijkse voorwaarden moeten aanpassen. Bijvoorbeeld om de verrekening van kosten te wijzigen, om vergoedingsrechten met beleggingsleer te voorkomen (zie ook de special in BelastingBelangen, februari 2012: Nieuw huwelijksvermogensrecht), om erfbelasting te besparen, of om nog weer een andere reden. Een aanpassing van de huwelijkse voorwaarden is tegenwoordig snel gepiept. In een dag of wat. Vanaf 2012 is een rechterlijke goedkeuring voor de aanpassing van huwelijkse voorwaarden niet meer vereist. U hoeft bij de notaris geen recente vermogensopstelling of - verklaring meer te overleggen voor de beoordeling of door de wijziging van de huwelijksvoorwaarden schuldeisers mogelijk worden benadeeld. Een notariële akte voor de aanpassing van de huwelijkse voorwaarden is nog wel vereist.
23
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Overlijden: wat en hoe met de eigen woning 31 oktober 2015 Overlijden heeft veel gevolgen, ook in fiscaal opzicht. Wat moet er gebeuren met de zaak, de aandelen in de BV, wat moet er geregeld worden voor het pensioen, zijn er lijfrentepolissen die tot uitkering komen, wat en hoe met de eigen woning, wie regelt de erfbelasting, en nog veel meer. In deze special aandacht voor de fiscale gevolgen van overlijden voor de eigen woning, voor de inkomsten- en de erfbelasting. De inkomstenbelasting Vrije toerekening in het jaar van overlijden Fiscale partners kunnen de inkomsten uit de eigen woning vrijelijk tussen hen beiden verdelen voor wat betreft de heffing van inkomstenbelasting. Deze vrije toerekening maakt het mogelijk om de negatieve inkomsten uit eigen woning – het eigenwoningforfait minus de eigenwoningrente – optimaal toe te rekenen aan de partner met het hoogste inkomen in box 1, om zo de hoogste belastingteruggave te verkrijgen. Deze vrije toerekening blijft van toepassing in het jaar van overlijden: de langstlevende en de erfgenamen kunnen daarvoor kiezen, bij de voorlopige teruggaaf of bij de aangifte. Die vrije toerekening pakt veel eenvoudiger (en voordeliger) uit dan het aanbrengen van een splitsing in belastbare inkomsten uit eigen woning in dat jaar vóór en ná het tijdstip van overlijden. Défiscalisering verdelingsvorderingen en – schulden Bij een verdeling van de nalatenschap naar wettelijke erfrecht of bij een testamentaire vererving naar de quasi-wettelijke verdeling wordt de langstlevende overbedeeld en krijgt die ouder een overbedelingschuld aan de kinderen-erfgenamen. Deze overbedelingsvorderingen en -schulden zijn voor de belastingheffing in box 3, de vermogensrendementsheffing, gedéfiscaliseerd. Als in de verdeling van de nalatenschap een eigen woning is betrokken heeft dat tot gevolg dat de rente op de overbedelingschuld niet aftrekbaar is voor zover die overbedelingschuld is toe te rekenen aan de eigen woning. Een eigenwoningschuld blijft een eigenwoningschuld De rente op een eigenwoningschuld is slechts aftrekbaar als aan diverse voorwaarden is voldaan. Een van die voorwaarden is dat een lening moet zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning, voor de verbetering of onderhoud van de woning, ter afkoop van rechten van erfpacht, of ter betaling van afsluitprovisie op de eigenwoningschuld. Als deze causale relatie bij de erflater in orde was, blijft die verbinding ook na diens overlijden in stand voor de erfgenamen. Waar bij vererving sprake is van een overgang onder algemene titel gaat dit karakter van de schuld – volgens de Hoge Raad – ook onverkort over op de erfgenamen. De eigenwoningreserve Een eigenwoningreserve ontstaat bij verkoop van de eigen woning als de verkoopopbrengst hoger is dan de eigenwoningschuld plus de kosten bij verkoop. Die eigenwoningreserve moet worden benut ter financiering van een nieuwe eigen woning. Gebeurt dat niet dan is de rente over een deel van de lening ter financiering van die nieuwe woning, tot het bedrag ter grootte van de eigenwoningreserve, niet aftrekbaar. Voor het tot stand 24
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
komen van de eigenwoningreserve hanteert de wet een ruim vervreemdingsbegrip: het gaat niet alleen om verkoop, maar om alle situaties waarin de eigen woning niet langer als een eigen woning in fiscale zin kan worden aangemerkt. Dus als die woning niet langer het hoofdverblijf is. De eigenwoningreserve vervalt na verloop van drie kalenderjaren. Het vererven van de eigen woning tussen fiscale partners is (sinds 2013) geen verwerving of vervreemding voor de fiscale eigenwoningregeling. Door deze vererving ontstaat derhalve geen eigenwoningreserve. Als de erflater bij overlijden al een eigenwoningreserve had, ontstaan door de verkoop van een eigen woning (in de drie jaar) voorafgaand aan zijn overlijden, gaat die eigenwoningreserve over op de langstlevende partner. Dat die langstlevende niet het volledige bedrag van die eigenwoningreserve erft, doet daarbij niet terzake. Dat kan tot gevolg hebben dat wanneer de partners op huwelijkse voorwaarden gehuwd waren en de erflater zijn woning aan de kinderen heeft overgedragen, de langstlevende terzake van de woning niets erft en nadien toch de volledige eigenwoningreserve moet aanhouden. Dat is een punt van aandacht! Om dit ongerijmd effect te voorkomen kunnen de echtgenoten nog bij leven besluiten om hun fiscaal partnerschap te beëindigen. Bij overlijden zijn ze dan geen partner meer, zodat een eigenwoningreserve van de erflater niet overgaat op de langstlevende. Dat beëindigen van het fiscale partnerschap vergt het indienen van een verzoek tot echtscheiding (door tussenkomst van een advocaat) en het doorhalen van de inschrijving op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Dit scheidingsverzoek en de GBA-wijziging heeft niet tot gevolg dat het partnerschap voor de Successiewet ook wordt beëindigd. De Wet inkomstenbelasting en Successiewet kennen in dezen een verschillend partnerbegrip. De echtgenoten blijven bij deze aanpak wél partners voor de Successiewet, waardoor de eenmalige hoge vrijstelling van € 633.014 voor de langstlevende echtgenoot behouden blijft. Eigenwoningschulden en aflossingsstanden De ten tijde van het overlijden bestaande eigenwoningschuld en aflossingstand gaan van de overleden partner over op de langstlevende echtgenoot. Zie ter toelichting ook BelastingBelangen, juni 2013: Rente en aflossing eigenwoningschuld. Dat betekent dat de door de erflater verbruikte periode van het maximum aantal jaren van renteaftrek op eigenwoningschulden – 30 jaar te rekenen vanaf 2001 – na diens overlijden aan de langstlevende wordt toegerekend. Die verliest die renteaftrekperiode, ook al heeft er nimmer enig renteaftrek op diens persoonlijke inkomen plaatsgevonden. De eigen woning en vruchtgebruik Bij de vererving van een eigen woning ontstaat vaak een splitsing in vruchtgebruik en blooteigendom: de langstlevende echtgenoot verkrijgt het vruchtgebruik, de kinderen de blooteigendom. Rust er bij het overlijden nog een (hypotheek)schuld op die woning, dan vererft die meestal naar de blooteigenaar. Bij die opzet ontstaat er een probleem met de renteaftrek. Als de blooteigenaar de rente op de eigenwoningschuld betaalt, kan hij die niet in aftrek brengen omdat de woning voor hem geen eigen woning in fiscale zin is: het is niet zijn hoofdverblijf. Betaalt de vruchtgebruiker de rente, dan is aftrek evenmin mogelijk. Voor de vruchtgebruiker is wél sprake van een eigen woning, maar juridisch is hij niet de schuldenaar en dat is vanaf 1 januari 2013 vereist voor renteaftrek. Financiën heeft deze ongelukkige samenloop bij beleidsbesluit opgelost, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013. Financiën gaat alsnog akkoord met de renteaftrek bij de vruchtgebruiker in deze situatie, op voorwaarde dat het recht van vruchtgebruik krachtens erfrecht is verkregen, én de schuld als een eigenwoningschuld in de zin van de wettelijke regeling kan worden aangemerkt. De erfbelasting Waardering op de WOZ-waarde De woning als onderdeel van de nalatenschap moet gewaardeerd worden voor de heffing van erfbelasting. De successiewet schrijft een waardering voor op basis van de waarde in het economisch verkeer, en wel op de datum van het overlijden. De Successiewet fingeert deze waardering (sinds 2010) op de WOZ-waarde van de woning. Die WOZ-waarde valt nooit samen met de waarde van de woning op het tijdstip van overlijden: de Wet waardering onroerende zaken kent immers als peildatum voor de waardering 1 januari van het voorafgaande jaar. Het aanhouden van die ‘oude’ waarde kan bij een daling van de woningprijzen nadelig uitpakken. Om dat nadelig effect te vermijden biedt de Successiewet (sinds 2012) de erfgenamen de mogelijkheid om te kiezen voor de WOZ-waarde van het jaar ná overlijden in plaats van de waarde in het jaar van overlijden. Bij een 25
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
overlijden in 2015 is derhalve standaard de WOZ-waarde 2015 = de waarde per 1 januari 2014 van toepassing; gekozen kan worden voor de WOZ-waarde 2016 = de waarde per 1 januari 2015. Bij een overlijden in december 2015 is ook bij keuze voor de latere WOZ-waarde nog steeds sprake van een bijna een jaar oude WOZ-waarde. Erfgenamen moeten in deze situatie zo snel mogelijk een WOZ-aanslag zien te krijgen opdat zij nog tijdig bezwaar tegen de waardering kunnen maken.
26
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
HIR en het uiteindelijke belang in de BV 31 oktober 2015 Heeft uw BV onlangs het bedrijfspand verkocht, de opbrengst tijdelijk op een bankrekening geparkeerd, en de bij de verkoop behaalde boekwinst ondergebracht in een herinvesteringsreserve (HIR)? Pas dan op met een overdracht van aandelen in de BV, of met andersoortige wijzigingen in de zeggenschap of winstgerechtigdheid in de BV. Als door zo’n overdracht het uiteindelijke belang in de BV in belangrijke mate – voor 30% of meer – wijzigt, kan dat tot gevolg hebben dat de HIR per direct moet vrijvallen en aan de belastbare winst moet worden toegevoegd. Dat is het geval als de bezittingen van de BV in de drie maanden direct voorafgaande aan de wijziging van het uiteindelijke belang voor meer dan de helft uit beleggingen hebben bestaan. Liquide middelen – zoals de ‘geparkeerde’ verkoopopbrengst van het pand – kunnen als belegging worden aangemerkt.
27
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Geldt de aftrekbeperking op eindheffingsbestanddelen? 28 oktober 2015 Onder de werkkostenregeling kan ik als werkgever vergoedingen en verstrekkingen voor mijn personeel aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. Mijn medewerkers kunnen die vergoedingen en verstrekkingen dan belastingvrij incasseren, ik kan de kosten daarvan als bedrijfskosten opvoeren. Als ik niet meer aanwijs dan de 1,2% vrije ruimte ben ik over die vergoedingen en verstrekkingen geen (80%) eindheffing verschuldigd. Moet ik bij de aftrekpost voor de winstberekening rekening houden met de kostenaftrekbeperking van 26,5% of de kostenaftrekdrempel van € 4.500? Antwoord Nee, dat is niet nodig. De vergoedingen en verstrekkingen die u als eindheffingsbestanddeel hebt aangewezen kwalificeren als loon. Met de invoering van de werkkostenregeling is het loonbegrip opnieuw vastgesteld, nog ruimer dan het al was. De wet merkt als loon aan ‘al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt verkregen, daaronder begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking’. Deze ruime definitie houdt in dat alle vergoedingen en verstrekkingen onder het wettelijk loonbegrip vallen en derhalve als loon aangemerkt kunnen worden. Ook de vergoedingen en verstrekkingen die u als werkgever als eindheffingsbestanddeel hebt aangewezen. En loonkosten zijn ten volle aftrekbaar op de winst uit onderneming: de aftrekbeperking van € 4.500 ofwel 26,5% van de kosten is niet van toepassing!
28
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
BV betaalt golfclub DGA: loon of uitdeling van winst? 29 oktober 2015 Mijn BV betaalt al weer enkele jaren het lidmaatschap van mijn golfclub. Dat lidmaatschap biedt speelrechten voor mij en mijn vrouw. Mijn vrouw maakt daar maar af en toe gebruik van, ik regelmatig: ik spreek veel (potentiele) relaties op de golfbaan. Mijn adviseur heeft onlangs van de belastinginspecteur te horen gekregen dat de fiscus de kosten van het golflidmaatschap van mijn club niet als bedrijfskosten aanvaart. De inspecteur vindt die kosten niet zakelijk, maar privé. Kan ik er voor kiezen om die kosten als loon aan te merken (aftrekbaar in de BV, bij mij in box 1 belast), of is per definitie sprake van een uitdeling van winst (niet aftrekbaar in de BV, bij mij belast in box 2)? Antwoord De inspecteur zal u die vrije keus niet laten; hij zal het voordeel wel als een vermomde uitdeling van winst willen aanmerken. Uitgangspunt bij deze kwestie is dat u in privé een voordeel hebt genoten door de betaling door uw BV van het bedrijfslidmaatschap van de golfclub. Dat lijkt mij bij de huidige stand van de rechtspraak niet aanvechtbaar. De cruciale vraag is dan of dit voordeel u is toegekomen als aandeelhouder of als werknemer/directeur van de BV. Waarom is de BV tot het besluit gekomen om het bedrijfslidmaatschap met de daarin begrepen speelrechten aan te gaan? Zijn dat de zakelijke belangen van haar bedrijfsvoering, heeft de BV u willen belonen voor uw werkzaamheden als directeur, of is de betaling een tegemoetkoming aan u als aandeelhouder in de BV? Deze knoop is lastig te ontwarren. De belastingrechter komt in dergelijke situaties veelal tot de conclusie dat het voordeel opkomt in de relatie van aandeelhouder tot de BV. De directeur/enig aandeelhouder kan naar maatschappelijke opvattingen in veel opzichten niet op lijn wordt gesteld met gewone werknemers. Dit komt met name tot uiting bij de vaststelling van het loon van de DGA: dat loon komt niet tot stand op basis van onderhandelingen tussen onafhankelijke partijen, maar wordt veeleer naar eigen goeddunken vastgesteld, waarbij andere motieven dan het vaststellen van een adequate arbeidsbeloning een overheersende rol kunnen spelen. Het verstrekken van een speelrecht bij een golfclub is vrijwel nooit een onderdeel van de arbeidsbeloning van een werknemer: dit voordeel vindt dan ook niet zozeer zijn grond in de dienstbetrekking dat dit als daaruit genoten moet worden aangemerkt, maar veeleer in het feit dat u de (enige) grootaandeelhouder in de BV bent. Er is dan geen sprake van loon, maar een vermomd dividend.
29
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
BTW verzuimd: check de grondslag 31 oktober 2015 Als u ten onrechte geen omzetbelasting in rekening hebt gebracht op een levering of dienst, kunt u proberen om die belasting alsnog te verhalen op de koper of afnemer. Lukt dat niet, dan moet u de BTW-schade voor eigen rekening nemen en de verschuldigde belasting alsnog afdragen. U kunt er dan wel van uitgaan dat de omzetbelasting begrepen is in de vergoeding die u voor die levering of dienst in rekening hebt gebracht. De af te dragen BTW is niet 21% over de vergoeding, maar 21/121 van dat bedrag. Niet onder, maar boven het honderd.
30
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Huurder pand van eenmanszaak naar BV? 29 oktober 2015 Toen mijn vrouw en ik – al weer lang geleden – gingen trouwen had zij al een bedrijfspand in eigendom. Wij zijn in gemeenschap van goederen gehuwd; het pand staat op haar naam. Mijn vrouw heeft dat pand zo’n drie jaar geleden verhuurd aan onze meerderjarige zoon. Voor een erg bescheiden huur: hij was toen een startende ondernemer en zij wilde niet aan onze zoon verdienen. Die bescheiden huur valt in de gemeenschap van goederen: wij hebben het pand (en de huur) in box 3 aangegeven. Met de onderneming van mijn zoon gaat het goed, zo goed dat hij zijn eenmanszaak gaat omzetten in een BV. Hij betaalt nog wel steeds een huur van € 12.000 per jaar; het pand heeft een werkelijke waarde van zo’n € 300.000. Heeft de omzetting van eenmanszaak naar BV door onze zoon nog fiscale consequenties voor ons pand? Antwoord Ja zeker! Uw vrouw verhuurt haar pand aan uw meerderjarige zoon voor een objectief bezien erg lage prijs. Die onzakelijke prijsstelling zal tot gevolg hebben dat de inspecteur niet akkoord gaat met de indeling van het pand in box 3, maar dat hij het gaat rangschikken in box 1, onder de ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Dat heeft tot gevolg dat de netto-huur van het pand in box 1 belast wordt, tegen maximaal 52% in plaats van tegen de 1,2% vermogensrendementsheffing in box 3. Dat kost heel wat meer aan belastingheffing. De inkomsten uit het pand zijn – na aftrek van de toerekenbare kosten – uitsluitend bij uw vrouw belast. U bent weliswaar in gemeenschap van goederen gehuwd, maar het pand staat juridisch op haar naam (omdat zij het al in eigendom had toen u in gemeenschap van goederen ging trouwen). Er is hier sprake van een terbeschikkingstelling aan een eenmanszaak, een IB-onderneming, en dan wordt het tbs-inkomen toegerekend aan de echtgenoot die de bestuursmacht heeft over het desbetreffende vermogensbestanddeel. Ook bij een gemeenschap van goederen. Dat is uw vrouw: pand staat immers op haar naam. Het tbs-inkomen wordt zodoende toegerekend aan uw vrouw: de netto-huurinkomsten zijn uitsluitend bij haar belast; uw zoon kan de betaalde – lage – huur als kosten in zijn onderneming opvoeren. Als uw zoon zijn onderneming van een eenmanszaak omzet in een BV heeft dat tot gevolg dat de terbeschikkingstelling van het pand fiscaal onder een andere wettelijke regeling komt te vallen. Er is dan sprake van een terbeschikkingstelling aan een BV. In die situatie rekent de wet het tbs-inkomen bij een gemeenschap van goederen per definitie toe aan beide echtgenoten, ieder voor 50%. Het tbs–inkomen, de netto huur, wordt dan bij uw beiden in box 1 in de belastingheffing betrokken, bij ieder voor de helft. Door de omzetting van de eenmanszaak in een BV wordt u voortaan fiscaal aangemerkt als een terbeschikkingsteller, voor de helft van het pand. Uw vrouw draagt daardoor haar belang bij het pand voor de helft over aan u, en dat heeft tot gevolg dat zij in beginsel moet afrekenen over de helft van de meerwaarde van het pand, in box 1. Dat is een dure grap. Voor deze overgang is geen doorschuifregeling beschikbaar, op grond waarvan de heffing achterwege zou kunnen blijven. Financiën heeft wel toegezegd dat in deze situatie de overdrager – uw vrouw – een beroep kan doen op de hardheidsclausule om deze heffing te mitigeren. Overlegt u een en ander met uw adviseur om dat tot een correct einde te brengen.
31
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Belastingplan 2016: Aansprakelijkheid bij verkoop BV 28 oktober 2015 Een grootaandeelhouder die de aandelen in zijn BV verkoopt, kan onder voorwaarden aansprakelijk worden gesteld voor de vennootschapsbelasting die de BV verschuldigd is over haar stille en fiscale reserves. Deze aansprakelijkheid geldt uitsluitend voor aandeelhouders die tenminste een derde gedeelte van het geplaatste aandelenkapitaal hebben in een vennootschap waarvan de bezittingen voor 30% of meer uit beleggingen bestaan. Financiën wil deze aansprakelijkheid aanscherpen, per direct, per 15 september 2015, 15.15 uur, het tijdstip waarop een persbericht over deze voorgenomen wijziging is verschenen. De wetgever heeft in de Invorderingswet de verkopende grootaandeelhouder in een BV – onder voorwaarden – aansprakelijk gesteld voor de door de BV verschuldigde vennootschapsbelasting over haar fiscale en stille reserves om te voorkomen dat de fiscus deze vennootschapsbelasting misloopt doordat de koper zijn fiscale verplichtingen terzake niet nakomt. De verkopende aandeelhouder kan zich disculperen indien hij bij de ontvanger zekerheid heeft gesteld voor de door de BV verschuldigde vennootschapsbelasting. Daarnaast kan hij zich disculperen van aansprakelijkheid door aan te tonen dat het niet aan hem te wijten is dat het vermogen van de BV na de aandelenoverdracht ontoereikend is om de verschuldigde belasting te voldoen. De Hoge Raad heeft in 2014 enkele belangwekkende arresten gewezen over deze aansprakelijkheid. Daaruit is af te leiden dat de verkopende grootaandeelhouder niet aansprakelijk kan worden gesteld als hij een gedegen onderzoek heeft ingesteld naar de betrouwbaarheid van de koper én de BV ten tijde van de aandelenoverdracht over voldoende vermogen beschikte om de verschuldigde belasting te voldoen. Financiën vindt deze beperkte aansprakelijkheid ontoereikend, en wil daarom de aansprakelijkheid aanscherpen. Voorgesteld wordt dat de verkoper zich nog slechts kan disculperen – een vrijwaring van aansprakelijkheid verkrijgen – als aan drie voorwaarden wordt voldaan: • de aansprakelijkheid heeft betrekking op vennootschapsbelasting die verschuldigd is over fiscale - of stille reserves op vermogensrechten en roerende en onroerende zaken, én • de rechten en zaken waarop die reserves betrekking hebben, blijven ten minste zes maanden na verkoop van de aandelen nog behoren tot het vermogen van de BV, én • de verkoper bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de BV ontoereikend is om de verschuldigde vennootschapsbelasting te kunnen betalen. Een disculpatie voor de verschuldigde belasting over een herinvesteringsreserve is niet meer mogelijk. Deze fiscale reserve moet op grond van de wet direct voorafgaand aan de vervreemding van de aandelen in de BV aan de winst worden toegevoegd en daarom ligt het volgens de toelichting ‘dan ook in de rede om dit risico te verleggen naar de verkoper’. De aangescherpte aansprakelijkheidsbepaling geldt niet alleen voor natuurlijke personen, maar ook voor rechtspersonen, zoals een verkopende BV. De nieuwe regeling moet per direct ingaan, op het tijdstip waarop het persbericht met deze voorgenomen wetswijziging is uitgebracht, te weten: 15 september 2015 om 15.15 uur. Commentaar De wetgever repareert met deze wetswijziging de arresten van de Hoge Raad. Die reparatie is wel te begrijpen: de Hoge Raad gaf de verkopende aandeelhouder wel erg ruime mogelijkheden om zich van zijn aansprakelijkheidsrisico’s te ontdoen.
32
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Banksparen levert extra MKB-winstvrijstelling op 31 oktober 2015 Ondernemers met een oudedagsreserve kunnen extra MKB-winstvrijstelling verkrijgen door hun oudedagsreserve (gedeeltelijk) om te zetten in banksparen. Als de liquiditeitspositie van de onderneming het toelaat, levert zo’n omzetting een beter verzekerde oudedagsvoorziening op. De omzetting leidt tot een vrijval van de oudedagsreserve, daardoor gaat de winst uit onderneming omhoog, en daarmee ook het bedrag waarover de 14% MKB-winstvrijstelling wordt berekend. De extra winst uit onderneming door de vrijval van de oudedagsreserve wordt geneutraliseerd door de even grote aftrek in privé voor het bedrag dat op de bankspaarrekening wordt gestort. Het fiscale inkomen gaat per saldo omlaag, met het bedrag van de extra MKB-winstvrijstelling. En in de zaak ontstaat weer ruimte voor een nieuwe oudedagsreserve. Vraag uw adviseur naar de mogelijkheden in uw situatie.
33
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Aangifte IB per 2017 verplicht digitaal indienen 26 oktober 2015 De belastingheffing in ons land wordt in hoog tempo gedigitaliseerd. Het wetsvoorstel Elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst schets de ingroeimodellen om tot een volledig digitaal berichtenverkeer tussen burgers en Belastingdienst te komen. Daaruit blijkt onder meer dat de aangifte Inkomstenbelasting vanaf 2017 uitsluitend nog digitaal kan worden ingediend. De Belastingdienst wil de komende jaren steeds meer digitaal gaan communiceren met belastingplichtigen. Het wetsvoorstel Elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst regelt het wat en hoe. De Tweede Kamer heeft dit wetsvoorstel al aangenomen, het ligt nu ter behandeling bij de Eerste Kamer. In de loop der jaren zullen steeds meer berichtenstromen stap voor stap verplicht elektronisch gaan plaatsvinden. Financiën vindt het belangrijk dat burgers geleidelijk aan vertrouwd raken met het elektronisch communiceren met de Belastingdienst. Daarom zal er voor iedere nieuwe digitale berichtenstroom een gewenningsperiode van één jaar worden gehanteerd. Tijdens deze periode zal de Belastingdienst de berichten zowel per post als via de Berichtenbox verzenden. Belastingplichtigen zullen ook de aangifte inkomstenbelasting in de toekomst verplicht digitaal moeten gaan indienen. Daarbij kan de vooringevulde aangifte (VIA) goede diensten bewijzen om het heffingsproces en de interactie met belastingplichtigen verder te vereenvoudigen. Voor de digitalisering van de invordering zal meer tijd genomen worden. Financiën wil wel de inning van belastingschulden verbeteren met digitale betalingsmogelijkheden, om dwanginvordering zo veel mogelijk te voorkomen. Het ingroeimodel voor elektronisch berichtenverkeer luidt tot 2018 als volgt. Voor 2015 staat de voorschotbeschikkingen voor toeslagen op de rol. In 2016 volgen de uitnodigingen tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en de beschikkingen tot toekenning van de toeslagen. In 2017 kunnen particulieren hun aangifte inkomstenbelasting alleen nog digitaal indienen, en dan worden ook de voorlopige en definitieve aanslagen inkomstenbelasting alleen nog digitaal verzonden. Voor andere belastingen moet het ingroeipad nog worden uitgewerkt. Inmiddels hebben zo’n 1,8 miljoen belastingplichtigen een account geactiveerd op MijnOverheid. Financiën wil een grootscheepse campagne starten om meer mensen te stimuleren om een account te activeren zodra het wetsvoorstel Elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst is aangenomen. Commentaar Alles wordt digitaal, in het bedrijfsleven en bij de overheid. De smartphone en tablet zijn in onze samenleving niet meer weg te denken en ICT doet veel goeds met onze wereld: het opent mogelijkheden die er anders niet zouden zijn. ICT zorgt voor innovaties en groei van onze economie. Toch maken nog veel mensen te weinig gebruik van digitale mogelijkheden, uit onbekendheid of omdat het niet genoeg gebruiksvriendelijk is. Met het doorbraakproject ‘Massaal Digitaal’ wil de overheid en het bedrijfsleven daar verandering in brengen. Het doel is dat in 2017 burgers en bedrijven massaal gebruik maken van digitale kanalen om zaken met de overheid te doen. De Belastingdienst haakt daar bij aan met het wetsvoorstel Elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst.
34
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een iPad is tóch een computer 26 oktober 2015 Is een iPad een computer of een telefoon? De Hoge Raad heeft die vraag definitief beantwoord: het is een computer. Met dit arrest komt een einde aan wat inmiddels een achterhoedegevecht is geworden: met de verplichte invoering van de werkkostenregeling per 2015 is het onderscheid tussen computers en mobiele communicatieapparatuur vervallen. De Hoge Raad heeft beslist dat een iPad / een tablet voor de loonheffingen als een computer behandeld moet worden. Dat betekent dat een werkgever een iPad – tot 2015 – slechts belastingvrij aan zijn werknemers kon verstrekken als die dat apparaat voor 90% of meer zakelijk gebruikten. Bij kwalificatie van de iPad als een telefoon was een belastingvrije verstrekking eerder mogelijk: een zakelijk gebruik van 10% was al voldoende. De procedure van RTL over de iPads kent een opmerkelijk verloop: zie ook BelastingBelangen, oktober 2014: De iPad: toch een communicatiemiddel. Rechtbank Haarlem kwalificeerde de iPad als een computer, Hof Amsterdam als een telefoon, en nu beslist de Hoge Raad dat het tóch een computer is. De Hoge Raad komt tot deze beslissing na een analyse van de tot 2015 geldende wettekst. De Wet loonbelasting maakte toen een onderscheid tussen de vergoeding voor ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen (niet zijnde computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur)’ en de vergoeding voor ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’. Deze twee categorieën sluiten elkaar uit, en kennen een verschil in het vereiste zakelijk gebruik voor een belastingvrije verstrekking. Dat maakt het noodzakelijk om de iPad in een van beiden in te delen. De Hoge Raad legt bij die indeling de nadruk op de uitsluiting van computers van de categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’. Dat betekent dat eerst beoordeeld moet worden of een iPad kan worden ondergebracht in de categorie ‘computers en dergelijke apparatuur en bijbehorende apparatuur’. Is dat niet het geval, dan moet worden beoordeeld of rangschikking onder de categorie ‘telefoon, internet en dergelijke communicatiemiddelen’ mogelijk is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bij ‘dergelijke apparatuur’ gedacht heeft aan elektronische apparatuur die bedoeld is voor taken die ook met een computer kunnen worden verricht. De wetgeschiedenis noemt als voorbeeld digitale agenda's, mini-notebooks en GPS-apparatuur. Volgens de Hoge Raad is een iPad nadrukkelijk bedoeld voor taken die ook door een computer kunnen worden verricht. Dit betekent dat de iPad tot de categorie van computers moet worden gerekend. Commentaar Veel werkgevers hebben in de afgelopen jaren hun werknemers belastingvrij een iPad verstrekt. Nu vaststaat dat een iPad fiscaal als een computer moet worden behandeld, was zo’n belastingvrije verstrekking slechts mogelijk als de werknemers hun iPad voor 90% of meer zakelijk gebruikten. Zo’n intensief zakelijk gebruik lijkt moeilijk aantoonbaar. Werkgevers doen er verstandig aan om na te gaan of de loonaangiften op dit punt niet gecorrigeerd moeten worden. De correctie kan oplopen tot 80% (onder de werkkostenregeling) of 108,3% (onder het overgangsrecht) van de waarde van de iPad. Onder de werkkostenregeling kunnen de iPads mogelijk nog in de vrije ruimte vallen.
35
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Kostenaftrek bij verkoop deelneming 31 oktober 2015 Gaat u, directeur-grootaandeelhouder, binnenkort een deelneming verkopen? Let op: de kosten bij verkoop van een deelneming zijn niet aftrekbaar. Dat is in de wet expliciet vastgelegd. Maar er zijn soms toch mogelijkheden om tot een kostenaftrek te komen, zo blijkt uit een recente uitspraak. Het gaat om de uitleg van het begrip ‘verkoopkosten’. Volgens de belastingrechter zijn dat alle kosten die gemaakt (moeten) worden om de verkoop en levering van de deelneming tot stand te kunnen brengen. Maar kosten die buiten dat kader vallen zijn geen verkoopkosten, en dus wél aftrekbaar. Denk aan kosten die gemaakt worden om een hogere opbrengst te realiseren. De verkoop van de deelneming zou zonder die kosten ook doorgaan, maar tegen een lagere prijs. In de berechte casus kon de verkopende BV de beloning van € 1,4 mln. voor een strategisch adviseur – die een hogere opbrengst voor de deelneming wist te realiseren – in aftrek brengen op haar belastbare winst.
36
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Parkeren: een bijkomstige dienstverlening 25 oktober 2015 Het parkeren van je auto bij een bezoek aan een attractiepark, een dierentuin, een museum, een theater of een sportwedstrijd is ‘een noodzakelijk kwaad’: het parkeren op zich is geen zelfstandige dienst. Als de exploitant van het attractiepark, het museum, etc. de mogelijkheid geeft om de auto – tegen betaling – te parkeren, kan dat parkeren een bijkomstige dienstverlening zijn. De parkeerprestatie gaat op in het bezoek van het park, het museum, etc. en valt daardoor in het lage BTW-tarief. Rechtbank Gelderland heeft dat onlangs beslist voor een bezoek aan natuurpark de Hoge Veluwe. Stichting X exploiteert natuurpark De Hoge Veluwe, een park van ruim 5.400 hectare met bos, heidevelden, grasvlakten en zandverstuivingen. Het park is te voet of met de auto te bezoeken. Bezoekers kunnen bij de verschillende ingangen tot het park hun auto parkeren tegen betaling van € 2. Stichting X stelt dat het 6% BTW-tarief van toepassing is op de opbrengst van het parkeren, omdat parkeren een onzelfstandige dienst is. Het parkeren gaat als prestatie op in de hoofddienst, het bezoeken van het park. Die dienst - kosten € 8,20 per persoon – valt onder het 6% BTW-tarief, en dat moet dan ook van toepassing zijn op de opbrengst van het parkeren. De inspecteur verzet zich tegen deze tariefindeling; zijns inziens is het parkeren belast met 21% omzetbelasting. Rechtbank Gelderland heeft beslist dat het parkeren in de gegeven situatie een bijkomende dienst is die het fiscale lot van de hoofddienst volgt. Belanghebbende had gemotiveerd gesteld dat de mogelijkheid tot parkeren bijdroeg aan het genot van het park, omdat bij een bezoek te voet of op de fiets veel meer kon worden gezien dan bij een bezoek per auto. Dat het parkeren een bijkomstige zaak was bleek ook uit de relatief geringe vergoeding voor het parkeren van € 2, ongeacht de duur van het parkeren. De Rechtbank besliste dat het parkeren voor de BTW-tariefindeling opging in de hoofddienst, het bezoeken van het attractiepark. De Rechtbank motiveerde deze beslissing met een verwijzing naar een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie waarin werd beslist dat een prestatie als bijkomend op de hoofdprestatie moet worden beschouwd als zij voor de klant geen doel op zich is, maar slechts een middel om de hoofddienst zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Volgens de Rechtbank was in de berechte situatie een afzonderlijk, zelfstandig doel van het parkeren niet aannemelijk, mede gelet op de decentrale ligging van de parkeerterreinen ten opzichte van de omliggende dorpen. De parkeerterreinen hadden uitsluitend een functie als toegang tot het park. Commentaar Deze uitspraak is van belang voor attractieparken, voor culturele en andere voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen. Als het parkeren bij het theater, de dierentuin, de bioscoop of de sportwedstrijd geen zelfstandige betekenis heeft, én de exploitant biedt de mogelijkheid tot parkeren – tegen betaling – slechts om zijn hoofddienst aantrekkelijker te maken, kost het parkeren geen 21% maar slechts 6% BTW.
37
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Vervanging VAR uitgesteld tot 1 april 2016 25 oktober 2015 De wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA), de wettelijke regeling ter vervanging van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), gaat niet in op 1 januari 2016, maar pas op 1 april 2016. Staatsecretaris Wiebes van Financiën heeft de invoering uitgesteld vanwege de vele bezwaren die in de Eerste Kamer tegen dit wetsvoorstel naar voren zijn gebracht. De huidige VAR-regeling wordt verlengd tot 1 april 2016. De Eerste Kamer is kritisch over wetsvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties, de wet DBA. Diverse belangenorganisaties, zoals het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO), de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en de Algemene Bond van Uitzendondernemingen (ABU), vrezen dat deze nieuwe wet 'branches zal ontwrichten': zij hebben een brandbrief naar de Eerste Kamer gestuurd. Staatssecretaris Wiebes is er niet in geslaagd om deze kritiek weg te nemen. De senatoren hebben met name twijfels over de noodzaak van de wet, de planning en uitvoerbaarheid daarvan, de rol van intermediairs en de inbedding is ons fiscale stelsel. De meeste zorgen richten zich op de modelovereenkomsten die de Belastingdienst sluit met brancheorganisaties. Wiebes heeft inmiddels moeten erkennen dat een volledig dekkend stelsel van voorbeeldovereenkomsten per 1 januari 2016 niet haalbaar is. De behandeling van de wet DBA is uitgesteld, en de streefdatum voor de inwerkingtreding is verschoven van 1 januari naar 1 april 2016. Daardoor schuift ook de implementatietermijn op, tot 1 januari 2017. Opdrachtgevers en –nemers hebben tot die datum de tijd om zonodig hun werkwijze aan te passen aan een voorbeeldovereenkomst. De Belastingdienst zal in deze implementatietermijn wel toezicht houden, maar geen repressieve handhavingsmaatregelen treffen. De geldigheid van de in 2014 afgegeven VAR’s wordt verlengd tot 1 april 2016. Die verlenging had al eerder plaatsgevonden: de 2014 VAR’s blijven geldig tot 1 april 2016 (mits de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht niet gewijzigd zijn). Commentaar Een bekend gezegde wil dat van uitstel afstel komt. Diverse belangenorganisaties van ZZP-ers zien weinig tot niets in de nieuwe regeling met voorbeeldcontracten. De Eerste Kamer is gevoelig voor hun argumenten, nu Financiën nog?
38
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Een BTW-nihilaangifte: zeker weten? 31 oktober 2015 Een onterechte BTW-nihilaangifte kan erg vervelende gevolgen hebben. Als u een BTW-nihil aangifte indient, moet u er zeker van zijn dat over het desbetreffende aangiftetijdvak geen BTW hoeft af te dragen. Check het, nog een keer! Een BTW-nihilaangifte indienen, omdat een BTW-afdracht qua liquiditeitspositie even niet goed uitkomt of omdat de gegevens voor de vooraftrek nog niet op orde zijn, kan u duur komen te staan. Als naderhand blijkt dat over het desbetreffende tijdvak toch wel omzetbelasting moest worden afgedragen, heeft u die belasting niet op tijd betaald. En dat is (sinds 1 januari 2014) een strafbaar feit: het opzettelijk niet of te laat betalen van omzetbelasting is een strafbaar feit waarvoor u een boete of zelfs een gevangenisstraf kunt krijgen. Het herstellen van een nihilaangifte kan nog steeds, maar de te late afdracht is niet meer te herstellen. En dat kan u hard treffen....
39
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Voordeel: voor de DGA of zijn BV? 25 oktober 2015 De directeur-grootaandeelhouder en zijn BV moeten bij hun onderlinge transacties zakelijk handelen. Dat uitgangspunt brengt met zich mee dat de DGA die voor privé vermogensbeheer geld van zijn BV gebruikt, die financiering strikt zakelijk moet regelen. Gebeurt dat niet, dan leidt dat tot fiscale problemen. Een recente uitspraak van Rechtbank Den Haag illustreert dat: de DGA die met geld van zijn BV privé vastgoedtransacties financiert, kan het voordeel dat met die financiering is behaald niet in privé incasseren, hij moet dat tot de winst van de BV rekenen. Koos Dokter was huisarts; hij dreef zijn praktijk in BV X. In 2006 en 2007 kocht Koos in privé twee panden ter belegging, de koopsom financierde hij met geld van zijn BV X. De Belastingdienst stelde in 2013 een boekenonderzoek in. Die controle was met name gericht op de financiering van Dokter’s vastgoedtransacties. BV X diende tijdens het boekenonderzoek een herziene aangifte Vennootschapsbelasting 2008 in. Dat leidde tot een navorderingsaanslag, met dagtekening 28 september 2013. Na afronding van het boekenonderzoek werd BV X een tweede navorderingsaanslag over 2008 opgelegd. Bij controle was gebleken dat Dokter het voordeel dat behaald was met de financiering van het vastgoed – tot een bedrag van € 19.480 – in privé had geïncasseerd; dat voordeel moest volgens de inspecteur tot de winst van de BV worden gerekend. In de daaropvolgende procedure stelde Rechtbank Den Haag de inspecteur in het gelijk. BV X stelde – primair – dat de tweede navorderingsaanslag niet in stand kon blijven vanwege het ontbreken van een nieuw feit. De inspecteur had in september 2013, tijdens het boekenonderzoek, een (eerste) navorderingsaanslag opgelegd, en hij had bij die aanslag het voordeel uit financiering mee moeten nemen. De rechter verwierp dat verweer. De bevindingen tijdens het boekenonderzoek rechtvaardigden een tweede navordering, omdat de fiscus ten tijde van het opleggen van de eerste navorderingsaanslag nog niet op de hoogte was van de voordelen die met de financiering van het vastgoed waren behaald. Er was sprake van een – tweede – nieuwe feit dat de navordering rechtvaardigde. BV X voerde subsidiair aan dat het voordeel van € 19.480 wél tot Dokter’s privé inkomen (in box 3) kon worden gerekend omdat hij, en niet BV X, de betreffende financieringen had verstrekt. Dokter had de voor die financiering benodigde liquide middelen in rekening-courant bij de BV opgenomen. De rechter wees dat verweer resoluut af. Uit de processtukken bleek dat op één van de door Dokter gekocht panden een 1e hypotheek ten behoeve van de BV was verstrekt, en Dokter had in 2008 steeds vaste bedragen op de bankrekening van de BV gestort – met omschrijving ‘zoals afgesproken’ – en erkend dat die betalingen betrekking hadden op rente en aflossing van de hypotheek. Voor de rechter stond daarmee vast dat BV X de financieringen had verstrekt en dat de daarmee behaalde voordelen waren opgekomen in de bedrijfsuitoefening van de BV. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond. Commentaar Deze uitspraak maakt duidelijk hoe het niet moet. De DGA en zijn BV hadden hun onderlinge financiële verkeer niet op orde, en dat wordt fiscaal afgestraft. Zo nodig met een – uitzonderlijke – tweede navorderingsaanslag.
40
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Modelovereenkomsten voor ZZP-ers 25 oktober 2015 Opdrachtgevers die veel met ZZP-ers werken kunnen zekerheid krijgen over de arbeidsrelatie die zij aangaan met hun opdrachtnemers, de ZZP-ers, door gebruik te maken van de modelovereenkomsten die de Belastingdienst heeft opgesteld. De Belastingdienst heeft inmiddels 22 modelovereenkomsten op de site staan, 4 algemene sectorovereenkomsten en 18 voorbeeldovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen. De Verklaring arbeidsrelatie – de VAR – wordt binnenkort afgeschaft. De VAR wordt vervangen door voorbeeldovereenkomsten. Financiën heeft daartoe besloten nadat het eerder gepresenteerde alternatief voor de VAR, de Beschikking geen loonheffing, de toets der kritiek niet kon doorstaan. Zie ook BelastingBelangen, april 2015: Van BGL naar voorbeeldcontracten met ZZP’ers. Financiën gaat voortvarend te werk: inmiddels staan er 22 voorbeeldovereenkomsten op de site van de Belastingdienst, zie ook Voorbeeldovereenkomsten. De Belastingdienst hanteert bij het gebruik van de modelovereenkomsten de volgende spelregels. Bij gebruik van de modelovereenkomst staat vast dat er geen sprake is van een dienstbetrekking – en dat de opdrachtgever mitsdien geen loonheffing hoeft in te houden – maar uitsluitend als partijen in hun eigen overeenkomst exact de voorwaarden, feiten en omstandigheden uit de modelovereenkomst aanhouden en dienovereenkomstig feitelijk handelen. Partijen moeten in de eigen overeenkomst expliciet verwijzen naar het door de Belastingdienst toegekende nummer van de toegepaste modelovereenkomst. Daarvoor moet de volgende tekst te worden gebruikt: “Deze overeenkomst is gelijkluidend aan de door de Belastingdienst op dd-mm-jjjj onder nummer ………….. beoordeelde overeenkomst”. Als deze tekst niet is opgenomen, kunnen opdrachtgever en opdrachtnemer aan hun overeenkomst niet het vertrouwen ontlenen dat er geen loonheffingen behoeft te worden ingehouden en voldaan. Wijzigingen in de tekst van de door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst kunnen gevolgen hebben voor de loonheffingen. De geldigheidsduur van de modelovereenkomst is vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van goedkeuring. Daarbij geldt een voorbehoud voor wijzigingen in relevante wet- of regelgeving in die vijfjaarsperiode. Ook rechtspraak kan aanleiding zijn om de goedkeuring van de overeenkomst voor de toekomst in te trekken. In de modelovereenkomsten is een bepaling opgenomen voor mogelijke correcties loonheffingen. Daarbij worden opdrachtgevers gewezen op het verbod om de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke Zorgverzekeringswet op de werknemer te verhalen. Het gebruik van een modelovereenkomst zegt niets omtrent de fiscale positie van de ZZP-er voor de heffing van inkomstenbelasting: de overeenkomst geeft geen oordeel omtrent het ondernemerschap van de ZZP-er. De modelovereenkomst biedt ook geen zekerheid voor wat betreft de heffing van omzetbelasting. De Belastingdienst wijst iedere aansprakelijkheid af voor gevolgen, van welke aard ook, van het gebruik van de voorbeeldovereenkomsten.
41
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Commentaar Bij het doornemen van de gepubliceerde modelovereenkomsten bekruipt je al snel de twijfel of de praktijk daar mee uit de voeten kan. Het modelkarakter is ver te zoeken: de voorbeeldcontracten zijn erg specifieke overeenkomsten, met een gedetailleerde invulling van de beschreven arbeidsrelatie. En als daar ook maar op één onderdeel van wordt afgeweken, wordt geen zekerheid verkregen omtrent de arbeidsrelatie met de ZZP-er. Daarbij komt dat opdrachtgevers bij het gebruik van de voorbeeldovereenkomsten verantwoordelijk blijven voor de inhouding en afdracht van loonheffing: zij moeten van dag tot dag controleren of de ZZP-er zijn werkzaamheden uitvoert conform de tussen hen gesloten overeenkomst, ook als die gebaseerd is op een modelovereenkomst. De aansprakelijkheid van opdrachtgevers wordt daardoor groter dan onder de VAR. Zie ook BelastingBelangen, augustus 2015: Welke risico’s loop ik met ZZP-voorbeeldcontracten?
42
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Voorkom een boete, met een pleitbaar standpunt 31 oktober 2015 Sommige fiscale kwesties zijn lastig, een oplossing ligt niet altijd direct voor de hand. En wat u als ondernemer wilt, kan of mag niet altijd. In zo’n situatie moet u, zeker als u kiest voor de voordeligste oplossing, er voor zorgen dat u die oplossing kunt verdedigen, dat u een pleitbaar standpunt heeft. Met een pleitbaar standpunt voorkomt u dat de inspecteur u een boete kan opleggen wegens een onjuiste of onvolledige aangifte. Van een pleitbaar standpunt is sprake als ‘de belastingplichtige redelijkerwijs kan en mag menen dat de manier waarop hij aangifte heeft gedaan, toelaatbaar is’. Dat criterium bevat een objectief én een subjectief element. Voor een pleitbaar standpunt is niet vereist dat u een en ander vooraf heeft afgestemd met uw belastinginspecteur.
43
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Jaarrekeningenrecht en micro-ondernemingen 25 oktober 2015 De Eerste Kamer heeft recent het wetsvoorstel voor 'micro-ondernemingen' goedgekeurd. Daardoor kunnen zo’n 650.000 ondernemingen vanaf 2016 volstaan met een zeer beperkte jaarrekening. Per 1 januari 2016 worden de grenzen voor kleine rechtspersonen opgerekt, waardoor meer ondernemingen gebruik kunnen maken van de vrijstelling van verplichte accountantscontrole. En de termijn voor het opmaken en publiceren van de jaarrekening wordt met één maand ingekort. Micro-ondernemingen, kleinere rechtspersonen, kunnen vanaf 1 januari 2016 volstaan met een beperkte jaarrekening. Een summiere, verkorte balans en winst- en verliesrekening is voldoende; de vermelding van grondslagen en toelichtingen (in de inrichtingsjaarrekening) kunnen achterwege blijven. Het opstellen van een bestuursverslag is niet nodig, de publicatieplicht is beperkt tot het deponeren van de balans. Om als micro-onderneming aangemerkt te worden, moet de kleine rechtspersoon op twee opeenvolgende balansdata aan twee van de drie volgende criteria voldoen: de netto-omzet mag niet meer zijn dan € 700.000, het balanstotaal niet meer dan € 350.000, en de rechtspersoon moet minder dan 10 werknemers hebben. Bij de toetsing aan deze criteria gaat het om de geconsolideerde cijfers. Per 1 januari 2016 worden ook de grenzen voor kleine rechtspersonen (in het Burgerlijk Wetboek) verruimd, waardoor minder ondernemingen onder de wettelijk verplichte accountantscontrole vallen. De huidige grenzen van een balanstotaal van niet meer dan € 4,4 miljoen en een netto-omzet van niet meer dan € 8,8 miljoen worden verhoogd tot resp. € 6 en € 12 miljoen. Het derde criterium, minder dan 50 werknemers, blijft ongewijzigd. De derde aanpassing betreft de opmaaktermijn voor jaarrekeningen. Die wordt teruggebracht van 11 naar 10 maanden. Daarmee wordt ook de publicatietermijn korter: van 13 naar 12 maanden. Publicatie dient derhalve (uiterlijk) plaats te vinden vóór 1 januari volgend op het verslagjaar. De nieuwe regels zijn van toepassing op boekjaren die op of na 1 januari 2016 aanvangen. Ondernemingen kunnen de nieuwe regels desgewenst ook al voor het boekjaar 2015 aanhouden, op voorwaarde dat alle nieuwe regels – dus ook de verkorte publicatietermijn – worden aangehouden. Commentaar De overheid wil de regeldruk voor ondernemers verminderen, en daar dragen deze aanpassingen van het jaarrekeningrecht zeker aan bij. Ondernemers met een kleine rechtspersoon die als micro-entiteit is aan te merken, moeten nagaan of het wel verstandig is om te kiezen voor een beperkte jaarrekening. Door minder informatie naar buiten te brengen kan de beeldvorming van de onderneming worden geschaad. En vergeet u niet om een en ander af te stemmen met de rapportagewensen van externe financiers, zoals de bank?
44
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Regel snel een social media protocol 31 oktober 2015 U doet er als werkgever verstandig aan om een social media protocol binnen uw bedrijf op te (laten) stellen. Uw werknemers zijn druk doende op social media, met facebook, twitter, youtube, linkedin, etc. en kunnen daar informatie en gegevens van uw bedrijf delen. Met hun openhartigheid kunnen zij – onbedoeld – u als werkgever schade berokkenen, door ongewenste informatieoverdracht en een verkeerde beeldvorming van uw bedrijf. Voorkom problemen en stel een social media protocol op. Dan weten uw werknemers waar zij aan toe zijn, wat er wél en niet kan. En als u noodgedwongen toch een gerechtelijke procedure moet aanspannen om de schade op uw werknemer te verhalen, stijgt de kans op een voor u gunstige uitspraak, zo blijkt uit diverse arbeidsrechtelijke procedures over deze kwestie.
45
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Verhuur garageboxen: vrijgesteld van BTW 25 oktober 2015 Hof Den Bosch heeft recent beslist dat de verhuur van garageboxen aan particulieren vrijgesteld is van BTW. Deze uitspraak is opmerkelijk omdat de verhuur van lig- en bergplaatsen voor voertuigen van rechtswege BTW-belast is. Het Hof verleent de BTW-vrijstelling omdat garageboxen – volgens de Brabantse belastingrechter – veelal voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor het stallen van een auto. Dat maakt garageboxen tot een multifunctionele ruimte en de verhuur van zo’n ruimte kan niet worden aangemerkt als de verhuur van parkeerruimte. Financiën heeft dat bevestigd bij een beleidsbesluit van juli 2009, en belanghebbende mocht aan dat besluit ‘het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de verhuur van de garageboxen was vrijgesteld van omzetbelasting’. Ben en Wil Niks verhuurden elf garageboxen aan particulieren; zij brachten de huurders geen BTW in rekening omdat volgens hen sprake was van BTW-vrijgestelde verhuur van onroerend goed. De inspecteur was het daar niet mee eens: hij stelde dat sprake was van verhuur van parkeerruimte en die is van rechtswege BTW-belast. Hij legde de bijbehorende naheffingsaanslag omzetbelasting op. In de daaropvolgende procedure stelde Rechtbank Breda de inspecteur in het gelijk. De Rechtbank besliste dat garageboxen naar hun aard bedoeld zijn voor het stallen van voertuigen. De Rechtbank vond het niet van belang dat garageboxen ook wel eens gebruikt worden als bergruimte, voor de opslag van goederen. Dat ontneemt aan garageboxen niet het primaire karakter van een ruimte voor stalling van auto’s. Zie ook BelastingBelangen, december 2013: Verhuur parkeerplaatsen en garageboxen: BTW vrij? Hof Den Bosch besliste anders. Het Hof stelde vast dat de verhuurder het gebruik van de garageboxen voor de opslag van goederen contractueel niet had uitgesloten, én dat meerdere huurders de boxen ook daadwerkelijk voor opslag gebruikten. Daarmee stond voor het Hof vast de garageboxen naar hun aard en inrichting voor meerdere doeleinden gebruikt konden worden en derhalve multifunctionele onroerende zaken zijn. Financiën heeft bij beleidsbesluit (van 14 juli 2009) bepaald dat de verhuur van multifunctionele ruimten die primair gebruikt kunnen worden voor andere doeleinden dan het parkeren van voertuigen, niet als de verhuur van parkeerruimte wordt aangemerkt. Belanghebbende kon aan dat beleidsbesluit het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de verhuur van haar garageboxen BTW-vrijgesteld was. Commentaar Dit is een profijtelijke uitspraak voor beleggers die enkele garageboxen aan particulieren verhuren. De wet bepaalt dat verhuur van onroerend goed BTW-vrijgesteld is, maar voor de verhuur van lig- en bergplaatsen voor voertuigen geldt een uitzondering: die is wél BTW-belast. Deze uitspraak maakt duidelijk dat de uitzondering voor de verhuur van lig- en bergplaatsen niet al te strikt uitgelegd moet worden. Als een huurder zijn garagebox contractueel ook voor andere doeleinden – als bergruimte – mag gebruiken, en dat gebeurt ook daadwerkelijk, dan kan de verhuur BTW-vrijgesteld plaatsvinden.
46
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV
Kerstpakketten: bestellen en aanwijzen! 31 oktober 2015 Gaat u binnenkort weer kerstpakketten bestellen? U kunt die pakketten belastingvrij aan uw werknemers verstrekken door die in de vrije ruimte van de werkkostenregeling onder te brengen. Check eerst bij uw salarisadministrateur of u nog voldoende vrije ruimte heeft. Als u met dure kerstpakketten – en de eerder aangewezen eindheffingsbestanddelen - de vrije ruimte overstijgt, moet u over het surplus 80% eindheffing afdragen. Vergeet u niet de kerstpakketten aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel? Pas op: u kunt uitzendkrachten en zzp-ers binnen uw bedrijf geen gratis kerstpakket verstrekken onder de vrije ruimte. Dat zijn immers geen werknemers. Als u hen ook een belastingvrij pakket wilt geven moet u daarvoor de eindheffingsregeling voor niet-werknemers toepassen. Dat leidt tot een eindheffing tegen een tarief van 45% als de waarde van het kerstpakket (en andere verstrekkingen) niet meer is dan € 136. Is die waarde hoger, dan is het tarief 75%.
47
© Uitgeverij MKB Fiscaal Advies BV