Afstudeerprojecten 2015 Sociaal-Juridische Dienstverlening
saxion.nl
Inhoud Woord vooraf Beste afgestudeerde, Van harte gefeliciteerd met het afronden van de laatste fase van je opleiding en het behalen van je diploma! Met gepaste trots presenteer ik je bij deze de eerste versie van het SJD- afstudeerjaarboek. Het jaarboek bevat een samenvatting van de afstudeeronderzoeken die jij en je medestudenten het afgelopen jaar hebben uitgevoerd. Met het afronden van de afstudeerfase, heb je laten zien dat je als SJD’er in staat bent om praktijkgericht onderzoek te doen naar een actueel thema binnen het SJD-domein. En op basis van je bevindingen ook gerichte aanbevelingen kunt doen om dit thema binnen het SJD-domein naar een hoger plan te tillen. Uit de diversiteit aan thema’s blijkt wel hoe breed dit domein is en hoe divers de problematiek is binnen ons vakgebied. Ik wens je heel veel succes in je carrière binnen het SJD-domein! Ik hoop dat dit jaarboek je inspireert om jezelf blijvend de vraag te stellen hoe dit zich verder kan ontwikkelen en welke rol jij hierin als SJD’er kunt vervullen. Kijk ook eens als alumni op www.oursaxionworld.nl om je mede-afstudeerders te blijven volgen. Vriendelijke groet, Mark Dorenbusch, teamleider SJD
2
Angela Soliman
4
Leonie Haverland
62
Anneloes van Dijk
6
Lianne Botzen
64
Anouk le Comte
8
Lisa Doppen
66
Armine Alaverdyan
10
Lisanne Wobben
68
Atiye Sariaslan
12
Lonneke Daas-Zomer
70
Bianca Poelhuis
14
Lotte Kuipers
72
Brigitte ter Maat-Greven
16
Lynn Dekker
74
Carlien Scholtens
18
Marijke Timmerman
76
Chantal Nijkamp
20
Marion Jansen
78
Danitsja Nitschinger
22
Matthijs Oudbier
80
Daphne Sluiter
24
Maureen Kruitbosch
82
Debbie Stremmelaar
26
Mirthe Severs
84
Denise Brinkman
28
Nabila el-Hadri
86
Denise Steenhoek
30
Nathalie Ypenga
88
Denise van Dalen
32
Özlem Keles
90
Dyonne Kiezebrink
34
Peter Jan Grootenhuis
92
Elise Hofmeijer
36
Priscilla Palts
94
Elise Kroon
38
Rexella Kaboel
96
Ellis Postma
40
Rianne Heiligers
98
Elsemiek Jonkman
42
Rienke Knapen
100
Emma Vaags
44
Ruth Kolthof
102
Esmee Jansen
46
Samantha van Eindhoven
104
Esmee van Beek
48
Samuël Cobussen
106
Harmke Goulooze
50
Selcan Dursun
108
Henneleen Koppe-de Boo
52
Sharon Leiwakabessy
110
Ivan van Hunen
54
Simone Kluin
112
Jacco Wouters
56
Sven Prins
114
Jessica Zwiers
58
Yvonne Letteboer
116
Karina Willems
60
Yvonne Middelkamp
118
Afstudeerprojecten 2015
3
Sociaal-Juridische Dienstverlening Omgangsregeling
Mediation
Dit onderzoek heeft plaats gevonden in opdracht van Mens en Welzijn Voorst, afdeling Steunpunt huiselijk geweld onderdeel van het regionale Steunpunt huiselijk geweld te Apeldoorn. Sinds 2009 zijn scheidende ouders verplicht om een ouderschapsplan met omgangsregeling op te stellen (Staatsblad, 2008).
In een adviesrapport van de Kinderombudsman (2014) wordt voorgesteld om verplichte mediation preventief in te stellen. De meningen zijn hierover verdeeld, wel is het kabinet over verplichte mediation in debat. De afgelopen jaren zijn er verschillende initiatieven opgestart om vechtscheidingen aan te pakken en vooral om op te komen voor kinderen die de dupe worden van een vechtscheiding, zoals het Lorentzhuis, Villa Pinedo en KIES voor het kind. Ook in de media is meer aandacht voor de (v)echtscheiding.
Dit onderzoek is gericht op de mogelijkheden die een ouder die met gezag belast is heeft, wanneer een omgangsregeling niet wordt nagekomen door de andere ouder. De benadeelde ouder wordt letterlijk en figuurlijk buiten de deur gehouden met als mogelijk gevolg dat diegene de kinderen lange tijd niet ziet. Het doel van dit onderzoek is om uit te zoeken wat de juridische mogelijkheden zijn en wat een goed advies is om nakoming van de omgangsregeling te realiseren. De probleemstelling is als volgt geformuleerd: “Wat zijn de mogelijkheden van een gescheiden partij wanneer de andere partij, indien beiden met gezag zijn belast, zich niet aan de afspraken houdt met betrekking tot een omgangsregeling over de gezamenlijk(e) kind(eren) die vastgesteld is door de rechter na het uitspreken van een echtscheiding en welk advies kan Mens en Welzijn Voorst in een dergelijke situatie het beste hanteren voor zowel cliënten als samenwerkende organisaties?”.
Uiteindelijk blijkt dat er weinig doeltreffende middelen zijn om in te zetten bij niet-nakoming van een omgangsregeling. Het advies is om de verantwoordelijkheid van de ouders om zorg te dragen voor het kind te benadrukken. Verder moeten onderlinge communicatie en overeenstemming gestimuleerd worden om contact op langere termijn te bevorderen.
Wet ouderschap en zorgvuldige scheiding
Mens en Welzijn Voorst /Twello (V)echtscheidingen • Angela Soliman
Dit onderzoek gaat over (v)echtscheidingen gericht op een ouder met ouderlijk gezag die letterlijk en figuurlijk buiten de deur wordt gehouden door de andere ouder. Dit terwijl er een omgangsregeling met betrekking tot de gezamenlijke kinderen is vastgesteld door de rechter na het uitspreken van een echtscheiding. Het doel van dit onderzoek is om uiteindelijk tot een advies te komen over wat de mogelijkheden zijn van een gescheiden partij om nakoming van een omgangsregeling te realiseren.
4
Sinds 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden (Staatsblad, 2008). De bedoeling van deze vernieuwde wet is om de scheidings- en omgangsproblematiek te verminderen en daarbij het ouderschap van beide ouders na de scheiding te stimuleren. Naar schatting hebben 16.000 kinderen ernstig last van een vechtscheiding van hun ouders (Jeugdzorg Nederland, 2014). Sinds 1998 behouden beide ouders na een scheiding het ouderlijk gezag over de kinderen (Staatsblad, 1997). Vooral de vaders hebben hiermee meer rechten en plichten gekregen. Voorheen ging meestal het eenhoofdig gezag naar de moeder (Staatsblad, 1997). Op dit moment zijn er in Nederland verschillende dwangmiddelen in de wet geregeld. Omdat het meestal niet in het belang is van het kind worden dwangmiddelen niet altijd toegepast. Bij het niet- nakomen van een omgangsregeling kan gekozen worden voor twee verschillende trajecten. Het strafrechtelijk traject waarbij aangifte wordt gedaan bij de politie op grond van art. 279 Sr. (onttrekking ouderlijk gezag). Of een traject gestart via het familierecht, dit traject wordt doorlopen met behulp van een advocaat. Bij dit laatste traject bestaan verschillende wettelijke dwangmiddelen namelijk: dwangsom, bemiddeling, afgifte van het kind met de sterke arm, wijziging hoofdverblijfplaats, wijziging ouderlijk gezag, ontzetting ouderlijk gezag, opschorting partner- of kinderalimentatie, lijfsdwang, ondertoezichtstelling, benoeming bijzondere curator. Maar ook berusting en mediation worden regelmatig ingezet. De niet-verzorgende ouder wordt in de jurisprudentie niet vaak in het gelijk gesteld.
Afstudeerprojecten 2015
5
Sociaal-Juridische Dienstverlening Reden herstructurering Het uitgangspunt van de herstructurering in de Vogelbuurt was de eenzijdige en verouderde woningvoorraad te transformeren naar een duurzame en levensloopbestendige woonwijk. De Biezenakker betreft een naastgelegen open gebied dat gerealiseerd is voor nieuwbouw. Ten tijde van de herstructurering is de Vogelbuurt opgedeeld in drie nieuwe buurten, te weten: de Parkbuurt, de Gaarden en het Bosveld. In de Biezenakker is de Bomenbuurt ontwikkeld. De gehele Vogelbuurt- Biezenakker bestaat nu dus uit vier kleinere buurten. Uitgangspunt in dit onderzoek is de leefbaarheid. Onder leefbaarheid wordt in dit onderzoek de sociale cohesie, de veiligheid en de kwaliteit van de woonomgeving gezien. Het effect van herstructurering is lastig vast te stellen. Daarom is er voor gekozen om de subjectieve leefbaarheid te onderzoeken onder de bewoners van de Vogelbuurt-Biezenakker. Leefbaarheid zegt namelijk niets over een gebied, maar geeft een waardering van een bepaald gebied.
Probleemstelling “Wat is de beleving van de bewoners ten aanzien van de leefbaarheid in de Vogelbuurt- Biezenakker in relatie tot de fysieke herstructurering die heeft plaatsgevonden en wat is hun behoefte hierin over de toekomst?“
Triangulatie
Wooncorporatie Wonion, Ulft • Anneloes van Dijk
Invloed van herstructurering op leefbaarheidsbeleving Wooncorporatie Wonion heeft in 2010 een start gemaakt met de herstructurering van de
Vogelbuurt-Biezenakker.
De
Vogelbuurt-
Biezenakker betreft een naoorlogse wijk uit jaren ’60 en ’70. Een deel van de woningen waren sterk
Door drie verschillende onderzoeksmethoden te gebruiken, te weten: deskresearch, een enquête en het afnemen van een interview, is de kwaliteit van de onderzoeksresultaten verhoogd. Er is deskresearch gedaan naar de eerste drie onderzoeksvragen, te weten: wat is de aanleiding geweest voor de fysieke herstructurering in de Vogelbuurt, wat is leefbaarheid en wat is de bijdrage geweest van Wonion aan de verandering van leefbaarheid? De aanleiding van de herstructurering lag gelegen in het feit dat de woningen eenzijdig en verouderd waren. Wonion heeft getracht dit te verbeteren door de woningen duurzaam te bouwen, te renoveren en levensloopbestendig te maken. Om de tweede onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is er deskresearch gedaan naar de theorie van het begrip leefbaarheid. Daarnaast heeft Wonion een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid tijdens de herstructurering. Dit hebben zij gedaan door middel van burgerparticipatie, het maken van SocialSofa’s, het openen van een informatiecentrum en het inschakelen van Interveste en GroenWerkXL.
Daarnaast hebben de bewoners de ruimte gekregen om een suggestie te geven waarmee de leefbaarheid over de toekomst verbeterd kan worden. De suggesties die de respondenten hebben genoemd, zijn vooral gericht op het onderhoud van de privé tuinen, het oprichten van een buurthuis, het invullen van de open plekken en het verbeteren van de verlichting in het achterpad.
Positief effect renovatie De renovatie heeft volgens de respondenten uit de Bomenbuurt, het Bosveld, de Gaarden en de Parkbuurt een grotere bijdrage, gemiddeld een percentage van 29%, geleverd aan de sociale contacten dan de opdeling van de Vogelbuurt-Biezenakker in de vier nieuwe buurten. Het laatste betreft een gemiddelde van 17%. In totaal heeft 39% van de respondenten aangegeven dat de renovatie heeft bijgedragen aan het veiligheidsgevoel. Op de vraag of de woonomgeving is verbeterd sinds de renovatie ligt het gemiddelde van de buurten op 76%. Gezien de percentages kan worden samengevat dat de renovatie de meeste invloed heeft gehad op de beleving van de kwaliteit van de woonomgeving. Na afloop van het onderzoek heb ik enkele aanbevelingen gedaan. De aanbevelingen lopen uiteen van een centrale ontmoetingsplek tot een ‘snoei-dag’. En van een sociale opbouwwerker tot een nader onderzoek van het onveiligheidsgevoel bij de crossbaan en het voetbalveld.
verouderd en daarmee niet conform de eisen van deze tijd. Wonion heeft hier verandering in
gebracht
door
de
wijk
grootschalig
te
herstructureren. Een mogelijke bijkomstigheid van de herstructurering was een voortuitgang in het leefbaarheidsniveau. Er is onderzoek gedaan
Resultaten per buurt
of de herstructurering invloed heeft gehad op
De resultaten van het onderzoek zijn per buurt uiteengezet om uiteindelijk een vergelijking te kunnen maken per buurt. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de respondenten uit het Bosveld het meest tevreden zijn met hun woonomgeving. Het zich ‘thuis voelen’ wordt het best beoordeeld door de respondenten uit de Bomenbuurt. De respondenten uit de Gaarden hebben het meeste contact met de buurtbewoners. In de Parkbuurt willen een aantal respondenten graag meer contact met elkaar.
de leefbaarheidsbeleving van de bewoners in de Vogelbuurt-Biezenakker.
6
Om de laatste twee onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is er gebruik gemaakt van een enquête. Deze enquête is naar alle 420 bewoners in de Vogelbuurt- Biezenakker gestuurd. Daarnaast zijn er veertig interviews afgenomen in de Vogelbuurt- Biezenakker.
Afstudeerprojecten 2015
7
Sociaal-Juridische Dienstverlening Participatiewet
Juridisch kader
Sinds 1 januari kent de Wet Werk en Bijstand de mogelijkheid om klanten die een uitkering ontvangen te verplichten een tegenprestatie naar vermogen op te leggen. Het doel van deze wetswijziging is om een tegenprestatie te verlangen van mensen die een beroep op een uitkering doen, vanuit het motto ‘voor wat hoort wat’. Op basis van artikel 9 lid 1 sub c van de WWB is de gemeente verantwoordelijk voor het opdragen van het verrichten van een tegenprestatie. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en de inhoud van de tegenprestatie te regelen. De gemeenten in de regio Achterhoek hebben besloten gezamenlijk een beleidsplan op te stellen voor de wijzigingen in de WWB en de invoering van de participatiewet per 1 januari 2015. De tegenprestatie maakt onderdeel uit van de Participatiewet. De gemeente Aalten en de gemeente Oude IJsselstreek maken onderdeel uit van de regio Achterhoek.
Aan het juridische kader van de tegenprestatie zitten veel haken en ogen. Om te voorkomen dat er bij de tegenprestatie sprake is van gedwongen arbeid spreekt de regering over een burgerplicht. Echter bestaat er geen nadere definitie van het begrip burgerplicht. Wil de gemeente de tegenprestatie juridisch succesvol vorm gaan geven, zal de gemeente op zoek moeten gaan naar een vorm waarin de intrinsieke motivatie van de betrokkene de invulling van de tegenprestatie bepaalt.
In dit onderzoek wordt onderzocht welke partijen en organisaties nodig zijn om uitvoering te kunnen geven aan de invulling van de tegenprestatie, en onder welke voorwaarden deze partijen bereid zijn om medewerking te verlenen aan de tegenprestatie. De gemeenten hebben voor de invulling van de tegenprestatie beleidsvrijheid. Wel worden er volgens artikel 9 lid 1 sub c WWB eisen gesteld aan de plicht tot tegenprestatie. Zo stelt de wet eisen aan de werkzaamheden en dient de gemeente zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De opdrachtgever wil graag een plan van aanpak voor de uitvoering van de tegenprestatie in de gemeenten Aalten en Oude IJsselstreek.
Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen
Participerende samenleving De probleemstelling die in dit onderzoek centraal staat is:
Uitkering = tegenprestatie • Anouk le Comte
Dit ISWI.
onderzoek ISWI
voer
staat
ik
voor
uit
voor
het
Intergemeentelijk
Samenwerkingsverband Werk en Inkomen. Het ISWI is de gezamenlijke sociale dienst van de gemeente Aalten en de gemeente Oude IJsselstreek Het ISWI behartigt de gemeenschappelijke belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van sociale zekerheidswetgeving, wetgeving inzake gesubsidieerde arbeid en zo nodig regelgeving inzake gemeentelijke sociale zorg.
8
“Op welke praktische wijze kan het ISWI ten behoeve van de gemeenten Aalten en Oude IJsselstreek invulling geven aan de wettelijke plicht tot tegenprestatie, binnen de context van de wet en het regionale beleidskader?” Om antwoord te krijgen op de probleemstelling is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethoden: literatuuronderzoek, bronnenonderzoek, interviews, enquêtes en het bijwonen van social meetings over de tegenprestatie. Aan de hand van bestaande literatuur over de tegenprestatie is onderzoek gedaan wat de tegenprestatie inhoudt en het juridische kader. Wanneer er wordt gekeken naar het historisch perspectief van de wederkerigheid (tegenprestatie) kan er worden geconcludeerd dat er sprake is van een herhalende trend. In de tijd van de Armenwet (1912) bepaalde de regering dat iedereen kon bijdragen aan de crisis (die er op dat moment heerste), waaruit de strekking ‘loon voor arbeid’ ontstond. De regering is nu (2013) van oordeel dat het principe van de wederkerigheid bij de uitkeringen WWB, IOAW en IOAZ aansluit bij een meer participerende samenleving waarin iedereen naar vermogen bijdraagt en verantwoordelijkheid neemt. Voor de invulling van de tegenprestatie zijn drie partijen van belang: uitkeringsgerechtigden, het ISWI (de gemeenten) en de vrijwilligers/non-profit organisaties. Op basis van interviews met verschillende non-profit organisaties en een aantal uitkeringsgerechtigden van het ISWI heb ik enige kijk in de standpunten van deze partijen.
Afstudeerprojecten 2015
9
Sociaal-Juridische Dienstverlening Beheer financiën De huidige situatie bij de trainingen is dat een beperkte groep van de opgegeven en uitgenodigde cliënten daadwerkelijk deelneemt aan de training. Door de organisatie is geconstateerd dat voor de grootste groep het beheren van eigen financiën een grote opgave blijft. Bij deze groep is sprake van recidive (terugval in financiële problemen). Het doel van dit onderzoek is om het BAD, als organisator en aanbieder van de budgettrainingen, inzicht te geven in de huidige situatie wat betreft de trainingen en de doelgroep voor wie deze trainingen bedoeld zijn. De intentie is dat de cliënten door middel van deze trainingen in staat zijn en blijven eigen financiën te beheren. Er wordt rekening gehouden met de bepaalde specifieke elementen, zoals de motivatie, het gedrag en de leermethoden van de cliënt. De probleemstelling en bijbehorende onderzoekvragen zijn vanuit deze elementen ontstaan.
Vanuit de resultaten en de analyse zijn de meest passende aanbevelingen voor de nazorg binnen BAD: het geven van informatie aan de klanten, gestructureerd te werk gaan, de uitvoering bij specifieke medewerkers neerleggen, de nazorg laten uitvoeren door middel van telefonisch contact in combinatie met eventueel nazorggesprekken en het inzetten van vrijwilligers.
Middels de volgende onderzoeksmethoden: literatuur, enquête en interviews is onderzocht hoe de organisatie haar doelstelling kan realiseren. Met behulp van een literatuuronderzoek is het bestaand materiaal over het onderwerp geordend en geanalyseerd. Door middel van het afnemen van enquêtes zijn de bevindingen van de cliënten met betrekking tot de budgettrainingen onderzocht en geëvalueerd. Daarnaast hebben de medewerkers van het BAD hun ervaringen en verbeterpunten met betrekking tot de budgettrainingen gedeeld middels een interview.
Budget Adviesbureau Deventer • Armine Alaverdyan
Budgettrainingen In opdracht van het BAD is een onderzoek verricht naar de budgettrainingen in het kader van preventiemiddel in de schuldhulpverlening. De budgettrainingen worden georganiseerd door het BAD en zijn toegankelijk voor iedere inwoner van de gemeente Deventer. Voor de deelname wordt de cliënt aangemeld en uitgenodigd door de contactpersoon bij het BAD. Echter, de opkomst is laag ten opzichte van de aanmeldingen en de organisatie weet de oorzaken van het verzuim niet. De overgrote groep cliënten blijkt niet deel te willen nemen aan de trainingen, waardoor de financiële situatie niet verbeterd wordt. Vanuit de opdrachtgever is er behoefte aan een evaluatieonderzoek gericht op de budgettrainingen en de opkomst ervan. Het beoogde doel van de opdrachtgever is de cliënten zodanig te ondersteunen dat zij in staat zijn hun financiële huishouding op orde te krijgen en te houden. Het doel van dit onderzoek was te achterhalen wat de beweegredenen zijn bij de cliënten om zich wel op te geven voor de trainingen, maar vervolgens daar niet deel aan te nemen.
10
Uitkomsten onderzoek Uit het onderzoek blijkt dat twintig (van 89) respondenten de enquêtes hebben ingevuld, waarvan er dertien van de groep wel geweest en zeven van de groep niet geweest. Elf van de dertien respondenten zijn tevreden met de trainingen. Desondanks hebben een aantal respondenten opmerkingen over de locatie en het tijdstip van de trainingen. De groep die geen training heeft gevolgd, zal deze ook niet volgen als die verplicht wordt gesteld. Drie van de zeven respondenten van de groep niet geweest geven aan een groepstraining niet prettig te vinden en twee van de zeven wil de training individueel volgen. De trainers waarmee de interviews zijn gehouden, geven aan dat de vrijblijvendheid van de trainingen de voornaamste reden is dat de cliënt niet deelneemt aan de trainingen. Zij geven tevens aan dat de afspraken omtrent het verzuim niet voldoende nagekomen worden door de trainers.
Conclusies en aanbevelingen Desondanks zijn geen conclusies getrokken omdat te weinig respondenten hebben meegedaan aan dit onderzoek, waardoor de resultaten niet op de groep cliënten van het BAD toepasbaar is. Uiteraard zijn de opvallende zaken gerapporteerd en overhandigd aan de opdrachtgever ter informatie. Vanuit deze resultaten en de analyse zijn de meest passende aanbevelingen gedaan aan het BAD: het geven van informatie en toelichting over de trainingen aan de cliënten, de trainingen koppelen aan een traject bij het BAB en inzetten van vrijwilligers. Met de aanbevelingen wordt getracht een bijdrage te leveren aan het realiseren van de doelen met betrekking tot budgettrainingen.
Afstudeerprojecten 2015
11
Sociaal-Juridische Dienstverlening Financieel belang gemeente Sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) heeft de gemeente Hengelo een financieel belang om de instroom in de bijstand te beperken. Dit komt tot uitdrukking in een strenger poortwachtersbeleid. Voor de opdrachtgever wordt in dit onderzoek de gevolgen van het beleid gemeten. Heeft de focus op het voorkomen van de instroom er toe geleid dat er mensen buiten de uitkering zijn gebleven en zijn die mensen in financiële problemen gekomen? Het gevolg kan namelijk zijn dat mensen geen uitkering ontvangen hoewel het hen ontbreekt aan voldoende middelen van bestaan. In deze scriptie wordt antwoord gegeven op de volgende probleemstelling: “Wat zijn de onbedoelde effecten van de vooronderzoeken door een strengere selectie aan de poort voor de doelgroep “zwakkeren/kwetsbaren” die tussen de periode van mei 2010 tot september 2012 een bijstandsuitkering aanvragen bij de gemeente Hengelo?”
Informatiebehoefte Jaarlijks worden in Hengelo ongeveer 1500 WWB uitkeringen aangevraagd. Niet iedere aanvrager zet de aanvraag door. Er kunnen verschillende redenen zijn om af te zien van een bijstandsuitkering. Zo kan men werk gevonden hebben en daarom verder geen beroep doen op een bijstandsuitkering. Daarnaast zijn burgers die wel een aanvraag voor een bijstandsuitkering indienen maar deze niet toegewezen krijgen. Er is binnen de sector Publieksdiensten en Sociale Zaken (PSZ) afdeling Handhaving en Bijzondere Regelingen (HBR) behoefte aan informatie met betrekking tot de gevolgen van de beslissingen op WWB aanvragen. Zowel bij de afhakers als mensen met een niet toegekende uitkering is risico aanwezig dat men geen of voldoende inkomen heeft en hierdoor in verregaande problemen kan komen (financiële problemen, schulden, sociaal isolement en dergelijke).
Gemeente Hengelo Wet Werk en Bijstand • Atiye Sariaslan
Deze afstudeerscriptie is tot stand gekomen naar
Selectie aan de poort
aanleiding van mijn afstudeeropdracht bij de
Met dit onderzoek worden twee doelen nagestreefd. Het eerste doel is kennis vergaren met betrekking tot de doelgroep “zwakkeren/kwetsbaren” in Hengelo. Zodat deze doelgroep eerder zichtbaar wordt voor de uitvoerders. Dit kan leiden tot een heroverweging van de werkwijze aan de poort. Het bovenstaande kennisdoel is van belang om het praktische doel te behalen. Te weten: de gevolgen van de vooronderzoeken door een strengere selectie aan de poort voor de betreffende doelgroep. Het uiteindelijke doel is om aanbevelingen (achtergrondinformatie zoals kenmerken van de aanvragers) te doen aan de afdeling Handhaving en Bijzondere Regelingen over een nog op te stellen Handhavingsplan 2014 t.b.v. de Sociale Recherche Hengelo.
gemeente Hengelo. De opleidingscompetenties signaleren en onderzoeken is middels deze afstudeerscriptie
in
de
praktijk
toegepast.
Deze competentie komt goed van pas bij het onderzoeken van de effecten van beleid en weten regelgeving. Onderzocht bij deze afstudeeropdracht zijn de effecten van de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand op de bepaalde doelgroep.
12
In dit onderzoek zijn onder andere het resultaat van een bestandskoppeling tussen Suwinet, GWS, GBA en literatuur onderzocht. Deze data hebben geleid tot de conclusie en een viertal aanbevelingen.
Afstudeerprojecten 2015
13
Sociaal-Juridische Dienstverlening Hoe kan het lokale jeugd- en Wmo-beleid zodanig ingericht worden dat maatschappelijk kwetsbare lvb-jongeren vroegtijdig bereikt worden, de hulp en opvoedingsondersteuning goed aansluit en de zorg voor deze jeugd zo efficiënt en effectief mogelijk is? Door onderzoek te doen naar hoe bij de uitvoering van deze wetgeving een goede overgang van jeugdzorg naar volwassenenzorg binnen de gemeente Oost Gelre bevorderd kan worden, is op beleidsmatig niveau een bijdrage geleverd aan de organisatie.
Het is voor deze doelgroep van belang dat de ondersteuning gericht is op zelfredzaamheid en zelfstandigheid maar dat het bij de overdracht nog zoeken is naar evenwicht tussen eigen regie en ondersteuning. De ondersteuning vanuit de Wmo blijkt hier niet altijd op aan te sluiten. De professionals zien mogelijkheden en kansen in het feit dat Oost Gelre een kleine gemeente is waardoor er kortere lijnen zijn en er snel informatie beschikbaar is nu zowel de Jeugdwet als de Wmo in handen van de gemeente is waardoor een naadloze overgang van jeugdzorg naar volwassenenzorg kan bevorderen.
Wanneer Oost Gelre inzicht krijgt over het verloop van de overgang jeugdzorg naar volwassenenzorg en de werkwijze van haar medewerkers hierin, kan zij daarop anticiperen bijvoorbeeld door beleid te maken en/of aan te passen.
Samenvatting
Gemeente Oost Gelre, opdrachtgever Lichtenvoorde • Bianca Poelhuis
De rechtmatigheid van verstrekte bijstandsuitkeringen Met de decentralisaties van zorg, werk en jeugd kregen de gemeenten er grote taken bij. De recente transities van de Jeugdwet en
de
Wet
maatschappelijke
ondersteuning
(Wmo 2015) zorgen ervoor dat gemeenten hun beleid moesten aanpassen. De Jeugd- en Wmoconsulenten moeten de ruimte krijgen om maatwerk te leveren, om integrale oplossingen te bieden, om het sociaal netwerk aan te spreken en om buiten het eigen vakgebied te treden. Via deze werkwijze zullen de gemeenten de politiekmaatschappelijke ontwikkeling, dat de overheid wil dat iedereen zoveel mogelijk meedoet in de
Per 1 januari 2015 is de nieuwe Jeugdwet een feit. Gemeenten zijn geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning en begeleiding aan jeugdigen met een verstandelijke beperking, en psychische problemen. Waar jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden is het college verplicht een voorziening op het gebied van jeugdhulp treffen. Voor verschillende vormen van jeugdhulp en de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregelen in de Jeugdwet wordt een leeftijdsgrens van 18 jaar gehanteerd. Na het 18e jaar is de jongere aangewezen op Wet maatschappelijk Ondersteuning (Wmo). Door in de Wmo een artikel op te nemen waarmee de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd, in het bijzonder ten aanzien van de persoon die door het bereiken van een bepaalde leeftijd geen jeugdhulp meer kan ontvangen, beoogt de overheid dat er een goede overdracht van hulp plaats vindt. Uit vele hoeken komen signalen dat de overdracht van jeugdzorg naar volwassenenzorg voor 17-23 jarige jongeren met een licht verstandelijke beperking niet vlekkeloos verloopt. De Kinderombudsman, maar ook andere onderzoekers concluderen dat de leeftijdsgrens van 18 jaar binnen de jeugdzorg leidt tot belemmeringen in de hulpverlening aan kwetsbare jongeren in de leeftijd van 18 tot 23 jaar. De gemeente Oost Gelre wil graag weten in hoeverre zij bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo de continuïteit van hulp, in het bijzonder voor 17-23 jarige jongeren met een licht verstandelijke beperking, kunnen borgen. De uitkomsten van dit onderzoek geven een aanzet tot het bevorderen van een naadloze overgang van jeugdzorg naar volwassenenzorg voor de lvb-jongeren in de gemeente Oost Gelre. Uit het onderzoek komt naar voren dat het bij de overgang van jeugdhulp naar volwassenenzorg voor de 17 tot 23 jarigen lvb-jongeren binnen de gemeente Oost Gelre het niet louter gaat om de criteria en richtlijnen die de nieuwe Wmo of Jeugdwet ingeven. Voor het borgen van de continuïteit van hulp, in het bijzonder voor lvb-jongeren in de gemeente Oost Gelre, is een goede, warme en tijdige overdracht nodig.
maatschappij en zoveel mogelijk zelfredzaam is, een goede invulling geven.
14
Afstudeerprojecten 2015
15
Sociaal-Juridische Dienstverlening Doorverwijzing naar juiste hulpinstanties Banken hebben inzicht in het betalingsverkeer van de klant, dus de bank heeft de mogelijkheid om al in een vroeg stadium problemen te signaleren. Ook geeft de klant signalen tijdens een gesprek. Signalen die erop kunnen wijzen dat de klant wellicht hulp nodig heeft of zoekende is, maar niet weet waar hij of zij zich kan melden. Kan een bank iets betekenen voor de klant op het gebied van doorverwijzing of informatie verstrekken? Maar waar loopt een bank tegenaan in het kader van de privacy of integriteit? Dit onderzoek maakt inzichtelijk of de Rabobank Graafschap Zuid een rol zou kunnen spelen in de doorverwijzing van klanten naar de juiste hulpinstanties in een vroeg stadium op het moment dat de bankmedewerker denkt dat dit in het belang is van de klant. Hoe kan een bank dit bespreekbaar maken met de klant en hoe denkt een hulpverleningsinstantie over deze eventuele rol van de bank?
Rabobank Graafschap Zuid, ’s-Heerenberg Schuldenproblematiek anno nu • Brigitte ter Maat-Greven
Het is 2015, de schuldenproblematiek blijft groeien. Steeds meer mensen doen een beroep op
schuldhulpverlening.
branchevereniging
voor
Bij
de
NVVK,
de
schuldhulpverlening
en sociaal bankieren, verdubbelde het aantal aanvragen in de periode 2008-2013. Vooral mensen met lage inkomens of met een uitkering melden zich vaker met problematische schulden bij de schuldhulpverlening. Schulden blijken vaak ook niet meer op te lossen.
16
Afstudeerprojecten 2015
17
Sociaal-Juridische Dienstverlening Aanleiding onderzoek Op 1 januari 2015 zijn drie overheidstaken naar de gemeenten gedecentraliseerd. De gemeenten zijn vanaf dat moment verantwoordelijk voor de jeugdzorg, werk en inkomen en de participatie. De gemeenten Dalfsen, Deventer, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Hardenberg, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle werken binnen de regio IJsselland samen ten behoeve van de jeugdhulp. Hiervoor heeft de Regio IJsselland per 1 januari 2015 de Bedrijfsvoeringsorganisatie Jeugdzorg (BVOJeugdzorg) opgericht. De BVO is verantwoordelijk voor de uitvoering van het regionale beleid en het de inkoop van zorg bij verschillende aanbieders in de regio. Elke gemeente bepaalt individueel op lokaal niveau zijn beleid, eventueel in overeenstemming met de BVO- Jeugdzorg. De elf gemeenten hebben afgesproken dat de financiële risico’s gezamenlijk worden opgevangen. Aanleiding voor dit onderzoek is de grote mate van onduidelijkheid bij de lokale toegang. Vanuit het programmamanagement is men vooral benieuwd welke kennis de generalisten in de lokale toegang nodig hebben om de juiste zorg in te zetten en op- en af te schalen.
Opvallend is dat de kennis van de generalisten op drie van deze gebieden - somatische aandoeningen, taal- of leerproblematiek en lichamelijke of verstandelijke beperkingen - tekort schiet. De generalisten zelf geven aan dat de lokale toegang een plek is waar de inwoners terecht kunnen voor een deskundig advies. Daarnaast geven ze aan informatie te missen over de wet- en regelgeving, aanbieders en de producten. Er is geen verband te vinden tussen de ontbrekende kennis en de organisatiestructuur van de lokale toegang.
Advies Het advies vanuit dit onderzoek is het op niveau (laten) brengen van vooral de missende kennis van de gebieden die voortkomen uit de Jeugdwet. Er moet verder onderzoek gedaan worden op welke wijze de kennis op niveau gebracht kan worden. Daarnaast moet er gekeken worden of dit lokaal of regionaal opgepakt wordt.
Centrale vraagstelling De generalisten richten zich bij de lokale toegangen vooral op preventie en algemene voorzieningen. Wanneer de generalisten dit nodig achten, dan kunnen zij specifieke zorg inzetten. Doel van het onderzoek is duidelijkheid krijgen wat generalisten en leadprofessionals in de regio IJsselland precies nodig hebben om de zorg op de juiste wijze in- op- en af te schalen en de juiste zorgaanbieders in te schakelen. De centrale vraagstelling van dit onderzoek is: Welke taken en verantwoordelijkheden vloeien voort uit de Jeugdwet en welke kennis hebben de generalist en leadprofessional in de regio IJsselland nodig om die taken op een verantwoorde wijze uit te voeren?
Regio IJsselland, Zwolle Kennis voor juiste uitvoering taken • Carlien Scholtens
Het
programmamanagement
van
de
Regio
IJsselland is de spin in het web tussen de gemeenten, de aanbieders, de regio en andere partners. Nadat de verantwoordelijkheid van de Jeugdhulp overgegaan is naar de gemeenten kwamen vanuit verschillende hoeken signalen dat de lokale toegang er nog niet overal klaar voor was. Voor het Programmamanagement een reden om te kijken wat de generalisten precies aan
Op basis van de literatuurstudie naar de taken en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Jeugdwet is een topiclist gemaakt voor de interviews met de beleids medewerkers van de gemeenten en zijn enquêtes opgesteld voor de generalisten. Doormiddel van de interviews en enquêtes wordt informatie verworven bij de generalisten en de leadprofessionals over de benodigde kennis.
Opvallende resultaten In de analyse zijn verschillende gegevens met elkaar vergeleken. Uit de Jeugdwet vloeien zes gebieden van de jeugdhulp voort waarvan de generalisten voldoende kennis moet hebben.
kennis nodig hebben om de zorg op een juiste wijze in-, op- en af te kunnen schalen.
18
Dit zijn: •• Opgroei- en opvoedingsproblemen, •• Psychische problemen en stoornissen; •• Opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd; •• Taal- en leerproblemen; • Somatische aandoeningen; •• Lichamelijke of verstandelijke beperkingen; •• Kindermishandeling en huiselijk geweld
Afstudeerprojecten 2015
19
Sociaal-Juridische Dienstverlening Privacybeleid Jarenlang heeft de Politieacademie weinig aandacht besteed aan haar privacy beleid. In 2014 heeft er een zelfevaluatie plaatsgevonden en hieruit is voortgevloeid dat er actie ondernomen moet worden omtrent het privacy beleid van verschillende administraties. De examinatorenadministratie maakt hier onderdeel van uit. De academie heeft daarom ook besloten dat er onderzoek gedaan moet worden naar de werkwijzen van de examinatorenadministratie en of deze strookt met de Nederlandse wet- en regelgeving. Verwacht wordt dat er binnen de werkwijze van de examinatorenadministratie het een en ander niet zou stroken met de Nederlandse wet- en regelgeving.
Probleemstelling ‘In hoeverre voldoet de registratie van de examinatorenadministratie van de Politieacademie aan de regels van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en hoe kan de Politieacademie hierop actie ondernemen als blijkt dat de registratie niet aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens voldoet?’
Politieacademie, Apeldoorn Zelfevaluatie Politieacademie • Chantal Nijkamp
In mei 2015 is er binnen de Politieacademie een zelfevaluatie met betrekking tot privacy uitgevoerd. Uit deze zelfevaluatie zijn aanbevelingen voortgevloeid. De aanbevelingen betreffen de studentenadministratie, de examinatoren administratie, de personeelsadministratie en de salarisadministratie. Er zijn ook aanbevelingen gedaan over de fysieke beveiliging en de beveiliging van digitale informatie. Dit onderzoek betreft de examinatorenadministratie. Er wordt gekeken naar welke persoonsgegevens er worden geregistreerd. Hierbij wordt gekeken naar het waarom en met welk doel er persoonsgegevens worden vastgelegd. Daarnaast wordt er gekeken naar hoe de toegang tot de gegevens is ingericht, de rechten van de betrokkene en de bewaartermijnen van de gegevens. Door middel van onderzoek wordt de werkwijze van de examinatorenadministratie binnen de Politieacademie vergeleken met de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
20
Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn verschillende onderzoeksmethoden gebruikt, zoals literatuuronderzoek, analyse van bestaand materiaal en een half gestructureerd interview. Uit dit onderzoek moest voortkomen welke verschillen er zijn in de huidige wet- en regelgeving en in de werkwijze van de examinatorenadministratie. Daarnaast moest er gekeken worden of de examinatorenadministratie vrijgesteld is van de verplichting om geregistreerde gegevens te melden. Door het literatuuronderzoek is bekend geworden welke wet- en regelgeving er momenteel bestaat en aan welke wettelijk gestelde eisen de examinatorenadministratie dus moet voldoen. Door middel van het half gestructureerd interview is gekeken naar de werkwijzen op het moment. Tot slot heeft de analyse van bestaand materiaal ervoor gezorgd dat de resultaten uit het literatuuronderzoek en de half gestructureerde interviews met elkaar vergeleken konden worden.
Examinatorenadministratie Ik had voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek het vermoeden dat de examinatorenadministratie onder het Vrijstellingsbesluit zou vallen. Dit bleek na toetsing aan de handreiking Vrijstellingsbesluit, ook het geval waardoor de verwerking van gegevens niet gemeld hoeft te worden aan het College Bescherming Persoonsgegevens. Daarnaast moet de verwerking van de gegevens van examinatoren op enkele gebieden veranderen, om volledig te voldoen aan de wet- en regelgeving. Er zal een aanpassing moeten komen op het gebied van registratie van het Burgerservicenummer, de verstrekking van gegevens en daaruit voortvloeiend het beschermingsniveau en tot slot de bewaartermijn van de gegevens wanneer een examinator geen werkzaamheden meer uitvoert voor de academie. Ik heb voor de academie een concept privacy beleid betreffende de examinatorenadministratie opgesteld, zodat zij een handvat heeft voor de implementatie van de door mij gestelde aanbevelingen.
Afstudeerprojecten 2015
21
Sociaal-Juridische Dienstverlening Medewerkers van Slachtofferhulp Nederland helpen slachtoffers van misdrijven bij onder andere het vorderen van schadevergoeding binnen het strafrechtelijke traject. De medewerkers proberen de vorderingen zo goed mogelijk op te stellen om de benadeelde partij (het slachtoffer binnen het strafproces) een zo groot mogelijke kans te geven om zijn schadevergoeding toegewezen te krijgen. De medewerkers verwachten dan ook dat de vorderingen die zij voorbereiden toegewezen zullen worden door de strafrechter. In de praktijk loopt het echter vaak anders. Demedewerkers blijven vaak met onduidelijkheden achter nadat de strafrechter heeft besloten over de vordering van de benadeelde partij. Zij kunnen niet achterhalen waarom een strafrechter een bepaalde beslissing heeft genomen. Door deze onduidelijkheid kan Slachtofferhulp Nederland haar cliënten niet optimaal adviseren bij het opstellen van hun vorderingen. Het doel van dit onderzoek is om factoren in kaart te brengen die mogelijk van invloed zijn op de verschillende beslissingen die een strafrechter met betrekking tot een vordering van een benadeelde partij kan nemen. Het onderzoek is bedoeld om de medewerkers Slachtofferhulp Nederland meer inzicht te geven in de factoren die kunnen leiden tot ontvankelijkheid van een benadeelde partij en gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, zodat zij deze informatie kunnen gebruiken om hun cliënten beter bij te staan.
Aanwezigheid en onderbouwing
Slachtofferhulp Nederland, Utrecht • Danitsja Nitschinger
Observatieonderzoek beoordelingen strafrechters Op verzoek van Slachtofferhulp Nederland is er een observatieonderzoek gedaan in de periode februari tot juni 2014 binnen het arrondissement Noord-Holland in het kader van de beoordelingen door strafrechters over vorderingen van de benadeelde partij.
Een strafrechter kan verschillend beslissen over een vordering. Hij kan een vordering geheel toewijzen, maar ook matigen (een deel van de vordering wordt dan niet-ontvankelijk verklaard) en geheel afwijzen. Uit het onderzoek blijkt dat strafrechters de aanwezigheid van de benadeelde partij erg belangrijk vinden voor de toelichting en de onderbouwing van de vordering. Voornamelijk op basis van de onderbouwing nemen zij hun beslissing. Een goede onderbouwing is de meest voorkomende reden voor gehele toewijzing van een vordering door de strafrechter. Er kan dus geconcludeerd worden dat de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding en de aanwezigheid van de benadeelde partij of de indiener van de vordering de factoren zijn die de meeste invloed hebben op de beslissing van de strafrechter. De medewerkers van Slachtofferhulp Nederland wordt geadviseerd om de vorderingen van haar cliënten zo goed mogelijk te onderbouwen en aanwezig te zijn om de vordering eventueel toe te lichten. De schade moet voor de strafrechter zo duidelijk mogelijk zijn. De strafrechter moet door middel van de onderbouwing overtuigd worden van de schade en van het causale verband tussen de schade en het delict.
22
Afstudeerprojecten 2015
23
Sociaal-Juridische Dienstverlening Samenvatting Het onderzoek is verricht in opdracht van deltaWonen. DeltaWonen is een woningcorporatie welke zorg draagt voor de sociale huisvesting in Zwolle, Kampen en Oldebroek. De wachtlijsten voor corporatiewoningen zijn lang, en daarom zijn er diverse urgentieregelingen in Nederland. De basis van deze urgentieregelingen ligt vast in de Huisvestingswet. Gemeenten kunnen een eigen variant maken op deze Huisvestingswet, namelijk door de invoering van een Huisvestingsverordening. Kiezen gemeenten ervoor om geen Huisvestingsverordening op te stellen, dan kunnen woningcorporaties dit beleid zelfstandig vormgeven. DeltaWonen heeft in 2011 het woonruimte verdeelsysteem aangepast en daarbij ook het kunnen aanvragen van een urgentieverklaring afgeschaft. Momenteel hanteren zij de hardheidsclausule in combinatie met het toewijzen van woningen via een spoedmodule. Vanuit deltaWonen is dan ook de vraag of dit de meest passende urgentieregeling is. Aan deze vraag is de volgende probleemstelling gekoppeld: “Welke urgentieregeling is, gelet op effectiviteit en rechtvaardigheid, het meest passend voor deltaWonen?” Voor de beantwoording van deze probleemstelling is de belangrijkste taak geweest: het inventariseren hoe er momenteel bij deltaWonen met voorrang een woning wordt aangeboden en hoe er in de rest van Nederland urgentie kan worden verkregen. Deze informatie is verkregen door het doen van literatuuronderzoek en het houden van diepte-interviews. Deze diepte-interviews zijn gehouden met medewerkers van woningcorporaties door heel Nederland, die betrokken zijn bij de uitvoering van de urgentieregeling.
deltaWonen, Zwolle Urgentieregeling • Daphne Sluiter
Bij
deltaWonen
urgentieregeling
heb het
ik best
onderzocht passend
is
welke voor
deltaWonen. Hiervoor is geïnventariseerd wat de wettelijke kaders van urgentieregelingen zijn en hoe de urgentieregelingen in de rest van Nederland geregeld zijn. Aan de hand van het onderzoek heb ik conclusies kunnen trekken en aanbevelingen voor deltaWonen kunnen opstellen, waarmee deltaWonen de urgentieregeling die zij hanteren zouden kunnen verbeteren.
24
Tijdens het onderzoek is onderzocht wat de wettelijke kaders zijn omtrent urgentie. Ook is er onderzocht wat de gemeente Zwolle biedt aan voorzieningen voor dringend woningzoekenden. Om een beeld te krijgen hoe het in Nederland geregeld is, is bij negen woningcorporaties een interview gehouden en is deze uitgewerkt. Voor een duidelijke beeldvorming is ook het woonruimte verdeelsysteem en de hardheidsclausule van deltaWonen uitgewerkt. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de urgentieregeling die deltaWonen hanteert, de hardheidsclausule in combinatie met de spoedmodule, een passende urgentieregeling is voor deltaWonen. Een urgentieregeling en de vormgeving daarvan is sterk afhankelijk van de woningmarkt in de regio waar de woningcorporatie gevestigd is. Wel is naar voren gekomen dat deltaWonen de werkwijze van de hardheidsclausule kan aanpassen om de effectiviteit en rechtvaardigheid van deze urgentieregeling te vergroten. Wel dient er dan een vervolgonderzoek plaats te vinden waaruit conclusies getrokken kunnen worden of er daadwerkelijk een verbetering plaatsvindt door de aanbevelingen toe te passen.
Afstudeerprojecten 2015
25
Sociaal-Juridische Dienstverlening Samenvatting Mede door de economische crisis zijn veel ondernemers in financiële problemen geraakt. Vaak hebben ze dan geen financiële reserves meer en bij de bank wordt er geen lening meer verstrekt. Op dit moment kunnen zij een beroep doen op het GROS Apeldoorn. Vaak weten ondernemers niet wat de gemeente voor hen kan betekenen en dit is de redenen dat ze vaak in een te laat stadium om hulp of ondersteuning vragen. Daarnaast is het ook lastig om deze doelgroep te bereiken. Vaak wordt er gelijk een associatie met de bijstand gelegd en hierdoor voelen de ondernemers een drempel om naar de gemeente toe te gaan. Veel aanvragen worden afgewezen omdat de onderneming niet meer levensvatbaar is.Dit is één van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op grond van de Bbz-regeling. Als de ondernemer in een vroeg stadium een beroep op het GROS Apeldoorn had gedaan, kan voorkomen worden dat (onnodige) beëindiging van de onderneming moet plaatsvinden. De problemen zijn dan in minder extreme mate en hierdoor zijn er nog meer mogelijkheden die een ondernemer heeft. Soms is er zelfs niet eens financiële ondersteuning nodig en is begeleiding voldoende. Het GROS Apeldoorn heeft de opdracht gegeven om onderzoek te doen. Dit onderzoek moest inzichtelijk maken wat het GROS Apeldoorn op dit moment voor de ondernemers doet en hoe het met de bekendheid van deze organisatie bij de ondernemers en externe partijen, zoals boekhouders is gesteld. Daarnaast is ook onderzocht hoe het geregeld is in andere gemeenten in Nederland en of een samenwerking zinvol is met externe partijen. Deze hebben vaak veel financiële kennis over het bedrijf en kunnen op tijd signaleren als een ondernemer financiële problemen heeft of wanneer een bedrijf financiële problemen dreigt te krijgen. De probleemstelling in dit onderzoek luidt:
GROS Apeldoorn Samenwerken of niet? • Debbie Stremmelaar
Dit onderzoek moest inzichtelijk maken wat het GROS Apeldoorn op dit moment voor de ondernemers doet en hoe het met de bekendheid van deze organisatie bij de ondernemers en externe partijen, zoals boekhouders is gesteld. Daarnaast is ook onderzocht hoe het geregeld is in andere gemeenten in Nederland en of een samenwerking zinvol is met externe partijen. Deze hebben vaak veel financiële kennis over het bedrijf en kunnen op tijd signaleren als een ondernemer financiële problemen heeft of wanneer een bedrijf financiële problemen dreigt te krijgen.
“Op welke manieren kan het GROS Apeldoorn ondernemers, die financiële problemen hebben of dreigen die te krijgen, stimuleren om in een vroeg stadium een beroep op de Bbzregeling te doen zodat een (onnodige) beëindiging van hun onderneming voorkomen kan worden?” Om antwoord te geven op deze centrale vraag is kwantitatief en kwalitatief onderzoek uitgevoerd. De methoden waarvan gebruik is gemaakt zijn bureauonderzoek, open interview, diepte interview en tot slot survey-onderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat er weinig initiatieven zijn geweest om de ondernemers te stimuleren. De initiatieven die er zijn geweest waren slechts op kleine schaal en hebben niet tot concrete acties geleid. Ook blijkt dat de Bbz-regeling erg onbekend is en daarnaast ervaren zij een gevoel van schaamte. Uit de resultaten blijkt ook dat het GROS Apeldoorn niet toegankelijk is voor de ondernemers. Ze zijn lastig telefonisch bereikbaar en de website is moeilijk te vinden. De ondernemers hebben de begeleiding van de medewerkers positief ervaren, maar ze willen tijdens de procedure graag meer begeleiding. Geconcludeerd kan worden dat de Bbz-regeling onvoldoende bekend is bij de ondernemers en de verwijzers en dat dit ervoor zorgt dat de ondernemers in een te laat stadium een beroep op deze regeling doen. De belangrijke aanbeveling hierbij is dan ook dat het GROS Apeldoorn nauwe contacten moet onderhouden met de verwijzers en dat ze de toegankelijkheid van het GROS Apeldoorn moeten vergroten.
26
Afstudeerprojecten 2015
27
Sociaal-Juridische Dienstverlening Regels Europese Unie Malta maakt sinds 2004 onderdeel uit van de Europese Unie en moet daarom net als Nederland de nationale wetgeving afstemmen op de door de Europese Unie gestelde regels. Doordat het voor lidstaten gedeeltelijk vrij staat hoe een richtlijn geïmplementeerd moet worden kunnen er verschillen ontstaan in de nationale wetgeving. In dit afstudeeronderzoek is gekeken naar de lidstaten Malta en Nederland. In de richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging is tussen deze twee lidstaten een wezenlijk verschil te zien met betrekking tot artikel 7 lid 2 van de gezinsherenigingsrichtlijn.
Integratievoorwaarden Malta heeft geen integratievoorwaarden opgenomen in de nationale wetgeving. Malta heeft alleen de mogelijkheid tot het opleggen van een Maltese taalcursus, wanneer dit nodig wordt geacht. De vraag die beantwoord wordt is of de gestelde integratievoorwaarden telkens in overeenstemming zijn met de gezinsherenigingsrichtlijn en art. 8 EVRM. Tijdens het onderzoek zijn geen strijdigheden gevonden van de integratievoorwaarden met art. 8 EVRM. Hieraan wordt dus voldaan door de integratievoorwaarden. Wel zijn er strijdigheden met de gezinsherenigingsrichtlijn geconstateerd. Het uitgangspunt van de gezinsherenigingsrichtlijn is dat gezinshereniging een middel is voor derdelanders om beter te kunnen integreren. Het college heeft vastgesteld dat het kabinet van een tegengesteld uitgangspunt is uitgegaan, namelijk dat gezinshereniging alleen wordt toegestaan als de buitenlandse gezinsleden voor hun komst naar Nederland hebben aangetoond kans te maken op integratie. Het college heeft ook geconstateerd dat de regering ten aanzien van dit onderwerp nauwelijks bereid is tot aanpassingen van de regeling, ondanks alle kritiek, adviezen en evaluatie.
K. Balzan, Malta Integratievoorwaarden Nederland en Malta • Denise Brinkman
Voor mijn afstudeeronderzoek ben ik naar Malta afgereisd. Ik heb hier een afstudeeronderzoek gedaan
naar
de
integratievoorwaarden
van
Nederland en Malta in het kader van de gezinsherenigingsrichtlijn en gekeken of deze integratievoorwaarden in overeenstemming zijn met de gezinsherenigingsrichtlijn en art. 8 van het EVRM. Ik liep mijn afstudeerstage bij een advocatenbureau op Malta. Hier waren ze bezig met het onderzoeken van de integratievoorwaarden van de verschillende lidstaten van de EU. Dit is echter maar een deel van de integratie voorwaarden
die
Nederland
heeft
opge
Er was namelijk al sinds 2006 kritiek op het ontbreken van een hardheidsclausule, maar deze werd pas in 2011 ingevoerd. De Europese Commissie heeft toegelicht dat het stellen van integratievoorwaarden onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar is als hiermee de integratie wordt bevorderd, het mag geen ander doel dienen dan integratie. Tevens wordt vastgesteld dat het moeten behalen van het basis examen inburgering buitenland een resultaatverplichting is terwijl slechts een inspanningsverplichting wordt toegestaan. Ook op dit punt is de wet niet in overeenstemming met de gezinsherenigingsrichtlijn. Echter pleit de regering ervoor dat integratievoorwaarden mogen worden gesteld zoals neergelegd in de Nederlandse wetgeving en deze niet in strijd zijn met art. 7 lid 2 gezinsherenigingsrichtlijn. Er wordt vastgesteld dat de Nederlandse integratievoorwaarden niet altijd in overeenstemming zijn met de gezinsherenigingsrichtlijn. Het antwoord op de probleemstelling is met de beantwoording van de onderzoeksvragen per hoofdstuk duidelijk geworden. De ingestelde integratievoorwaarden zijn dat een derdelander een mvv nodig heeft en daarvoor moet voldoen aan het basis examen inburgering buitenland.
nomen in haar wetgeving omdat alleen de integratievoorwaarden gezinshereniging
zijn
met
betrekking
onderzocht.
tot Toch
waren ze hier erg blij mee en hoeven ze nu in hun onderzoek voor Nederland alleen nog de
Als niet wordt voldaan aan deze voorwaarde en men niet is uitgesloten van het examen is gezinshereniging niet mogelijk. Malta heeft geen integratievoorwaarden opgelegd. De Nederlandse integratievoorwaarden zijn niet telkens in overeenstemming met de gezinsherenigingsrichtlijn maar wel met art. 8 EVRM.
resterende integratievoorwaarden aan te vullen.
28
Afstudeerprojecten 2015
29
Aanleiding
Financiële gevolgen
Deze scriptie ‘Digitaliseren: leuker kunnen we het niet maken’, is het resultaat van een onderzoek naar het digitaliseren van cliëntendossiers in het geval van curatele, bewindvoering en mentorschap. De directe aanleiding is de vraag van bewindvoerderskantoor Bureau van Beem, naar de juridische kaders omtrent digitale dossiervorming.
Weten hoe het moet, zowel in proces als qua regels, is één kant van de medaille. De andere kant is geld. Het onderzoek naar de financiële gevolgen laat zien, dat door de toename van digitale correspondentie en de groei van het bedrijf, de papieren dossiervorming steeds duurder wordt in vergelijking met digitale dossiervorming. Het is daarmee het signaal, dat digitale dossiers ook voor de normale bedrijfsvoering de betere keuze is.
Probleemstelling Met de juridische kaders alleen worden niet alle aspecten belicht, die een rol spelen bij digitale dossiervorming. In deze scriptie staat daarom de volgende vraag centraal: Aan welke juridische randvoorwaarden moet er voldaan worden, van welke organisatorische voorwaarden kan er sprake zijn en welke financiële gevolgen zijn er bij het opstellen, raadplegen en verwerken van een integer digitaal dossier, ten aanzien van een curatele, beschermingsbewind en mentorschap? En op welke wijze kan het werkproces rondom digitaliseren, rekening houdende met de randvoorwaarden en de knelpunten zo optimaal mogelijk worden vormgegeven voor Bureau van Beem?
Conclusie Samenvattend kan geconcludeerd worden, dat het onderzoek heeft aangetoond dat het mogelijk is om integere digitale dossiers te voeren, waarbij voldaan wordt aan de regels, die daaraan vanuit de wet en de branche gesteld worden. Dit op een wijze, die financieel rendabel is en qua uitvoering ook voor organisaties met een beperkte personele omvang, te realiseren is. De belangrijkste aanbeveling is dan ook om nu de overstap te maken naar het opbouwen van digitale cliëntendossiers.
Juridische kader
Bureau van Beem, Apeldoorn Van archief naar digitale dossiervorming • Denise Steenhoek
De afstudeeropdracht is uitgevoerd bij Bewind voerderskantoor Bureau van Beem. De opdracht luidde: onderzoek de mogelijkheid om vanuit een op papier gebaseerde werkwijze voor archivering en dossiervorming, de transformatie te maken naar een digitale werkwijze rekening houdende met de juridische, theoretische en financiële kaders. De doelstelling was: het beschrijven aan welke juridische
randvoorwaarden
voldaan
moet
Het juridisch kader toont aan, dat de privacy wetgeving een cruciaal onderdeel is bij dossiervorming. Een belangrijk aspect is het feit, dat in geval van curatele en bewindvoering, de rol van wettelijk vertegenwoordiger wordt overgenomen van de cliënt. Een belangrijk uitgangspunt is, dat informatie alleen verzameld mag worden in relatie tot het doel dat wordt nagestreefd. In het Burgerlijk Wetboek staan vooral de verantwoordelijkheden en plichten van de curator, de bewindvoerder en mentor centraal. Recent is daarin, via het Besluit kwaliteitseisen, een aanscherping gekomen om misstanden in de branche tegen te gaan. Aanvullend worden ook vanuit de branchevereniging PBI duidelijk eisen aan de kwaliteit van de dossiers gegeven. Ook vanuit het fiscaal recht en de archiefwet volgen eisen, waaraan voldaan moet worden. Voor puur de digitalisatie is bewijskracht zeer belangrijk. Het bepaalt wanneer het papier alsnog bewaard moet blijven. Dit wordt bekeken vanuit het bestuurs-, burgerlijk- en het strafrecht.
Organisatorisch kader Naar aanleiding van het onderzoek naar het organisatorisch kader komt vast te staan, dat er gebruik gemaakt moet worden van autorisaties, een audit log, een back-up en een elektronische handtekening. Tevens dient men, bij het uitvoeren van de benoemde taken, de kwaliteitseisen in acht te nemen. Het levert hiermee ook input op voor de wijze, waarop het werkproces van het digitaliseren en de bijbehorende dossiervorming kan worden vormgegeven.
worden, van welke organisatorische voorwaarden
Financiële gevolgen
er sprake kan zijn en welke financiële gevolgen
Weten hoe het moet, zowel in proces als qua regels, is één kant van de medaille. De andere kant is geld. Het onderzoek naar de financiële gevolgen laat zien, dat door de toename van digitale correspondentie en de groei van het bedrijf, de papieren dossiervorming steeds duurder wordt in vergelijking met digitale dossiervorming. Het is daarmee het signaal, dat digitale dossiers ook voor de normale bedrijfsvoering de betere keuze is.
er voort vloeien uit het opstellen, raadplegen en verwerken van een digitaal dossier. Tevens het maken van een werkbeschrijving, die voldoet aan de juridische randvoorwaarden en zo optimaal mogelijk omgaat met de organisatorische voor waarden.
30
Afstudeerprojecten 2015
31
Arbeidsomstandighedenwet De gemeente Deventer is als organisatie niet alleen verantwoordelijk voor de taken die zij uitvoert, maar ook voor haar eigen werknemers. Zo is de gemeente Deventer verplicht een veilige en gezonde werkplek te bieden. Deze wettelijke plicht is ontstaan vanuit de arbeidsomstandighedenwet, waarbij de werkgever arbeidsomstandighedenbeleid dient te voeren. Een daaruit afgeleide verplichting is erop gericht om agressie en geweld binnen de organisatie te voorkomen. De gemeente Deventer heeft een agressiebeleid en voldoet in zoverre aan de wettelijke verplichting. Aan de hand van het huidige agressiebeleid is het gemeente brede agressieprotocol tot stand gekomen. Het doel van dit protocol is het creëren van een collectief begrippen- en beleidskader, het vergroten van inzicht en vaardigheden bij management en medewerkers en het waarborgen van een veilige werkomgeving binnen de organisatie.
Uit de resultaten blijkt dat medewerkers maandelijks tot wekelijks te maken hebben met agressie. Medewerkers maken, ondanks de gemeentebrede norm, veelal individueel de afweging wanneer iets agressie is en wanneer zij registreren. Tevens blijkt dat aanhoudend A en B gedrag vaak niet als agressie wordt aangemerkt door medewerkers. Het inzicht in het huidige agressieprotocol en de daarbij horende vaardigheden zijn onvoldoende aanwezig. Zij komen niet met elkaar overeen door de onderlinge verschillen in aanpak. Vanuit de resultaten zijn de meest passende aanbevelingen gedaan aan de gemeente Deventer. Met de aanbevelingen wordt getracht een bijdrage te leveren aan het verwezenlijken van de doelen van het huidige agressiebeleid van de organisatie.
Preventie, curatie en omgang met agressie Er wordt vanuit de gemeente Deventer geconstateerd dat er geen overzicht is op agressie binnen de organisatie. Agressie incidenten zouden niet of nauwelijks geregistreerd worden in het daarvoor bestemde systeem waardoor de organisatie geen inzicht heeft in de huidige situatie. Nog een constatering is dat er vanuit het management en de medewerkers onduidelijkheid bestaat over het huidige agressieprotocol, de te volgen procedures en hoe om te gaan met agressief gedrag.
Gemeente Deventer, Afdeling Werk & inkomen
De gemeente Deventer heeft dan ook te kennen gegeven dat er behoefte is aan een evaluatieonderzoek gericht op de werking van het huidige agressiebeleid.
Agressie en geweld • Denise van Dalen
De gemeente Deventer heeft geen overzicht van de huidige stand van zaken betreffende agressie en geweld. Agressie wordt niet of nauwelijks geregistreerd in het daarvoor bestemde systeem, wat ervoor zorgt dat de afdeling Personeel & Organisatie en het management geen kijk hebben op wat er zich afspeelt binnen de organisatie. Op deze manier kan er niet gemeten worden in hoeverre de gemeente Deventer met agressie te maken heeft, om wat voor een soort agressie het gaat en op welke manier agressie aangepakt kan worden. Er is vanuit de opdrachtgever behoefte aan een evaluatieonderzoek gericht op het huidige agressiebeleid
binnen
de
afdeling
Werk
&
Inkomen. Het onderzoek dient inzicht te geven
Het doel van dit onderzoek is om de gemeente Deventer inzicht te geven in de huidige situatie wat betreftagressie. Er dient duidelijk te worden wat de werking van het huidige agressiebeleid is en of dit conform het doel van dit beleid is. De gemeente Deventer heeft de wens uitgesproken om de evaluatie in het teken te laten staan van drie specifieke elementen: preventie, curatie en de omgang met agressie. De probleemstelling en bijbehorende onderzoeksvragen zijn dan ook vanuit deze drie elementen ontstaan.
Onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van de volgende onderzoeksmethoden: literatuur,enquête en interviews. Als eerst zal de inhoud van het huidige agressiebeleid worden weergegeven. Door middel van het afnemen van enquêtes en interviews is uiteindelijk de huidige situatie in kaart gebracht. Hierbij hebben de medewerkers hun ervaring en beleving met betrekking tot agressie gedeeld, en op basis daarvan zijn er verbeterpunten tot stand gekomen ten aanzien van het huidige agressiebeleid.
Agressiebeleid Uit het onderzoek blijkt dat er binnen de afdeling verschillend met agressie wordt omgegaan waardoor er niet gesproken kan worden van een collectief begrippen- en beleidskader. Agressie-incidenten worden nauwelijks geregistreerd, terwijl het protocol deze verplichting wel heeft opgenomen.
in de huidige situatie en dient aan te geven in hoeverre de werking binnen de afdeling overeenkomt met het doel van het beleid.
32
Afstudeerprojecten 2015
33
Onderzoeksvraag ‘In hoeverre zijn er mogelijke verschillen in de aard en omvang van homodiscriminatie in 2014, in vergelijking met de resultaten van 2008 in de gemeente Utrecht en wat zijn hiervan de mogelijke oorzaken?’ Met behulp van de onderzoeksmethoden literatuuronderzoek, open interview en surveyonderzoek is getracht een antwoord te vinden op deze probleemstelling. Vijf belangenorganisaties hebben meegewerkt aan dit onderzoek. Deze organisaties zijn: Art.1 MN, gemeente Utrecht, de Politie, COC MN en de Prisma Groep. Aan de hand van het interview werd gevraagd wat de houding is van de maatschappij en waarom er wordt gediscrimineerd op grond van seksuele geaardheid. Tevens heeft er een surveyonderzoek plaatsgevonden. Er hebben 123 respondenten meegewerkt aan dit onderzoek. Om de verschillen te kunnen vergelijken is het onderzoek naar de aard en omvang van homodiscriminatie in 2008 van belang geweest tijdens dit onderzoek.
Daarnaast is empowerment erg belangrijk. Op dit gebied wordt momenteel al veel gedaan. Het is van belang dat dit wordt doorgezet. Er wordt getracht om, naast het geven van voorlichtingen, mensen bewust te maken dat deze ontmoetingsplekken bestaan. Daarbij is het van belang dat LHBT’ers weten dat zij er niet alleen voor staan. Empowerment is een goede stap in de richting om te laten zien dat een LHBT’er ook zichzelf kan zijn.
Ontwikkeling discriminatie
Art.1 Midden-Nederland, Utrecht Discriminatie • Dyonne Kiezebrink
Art.1 Midden-Nederland is de opdrachtgever van dit onderzoek en heeft als doelstelling het voorkomen en bestrijden van discriminatie op alle denkbare terreinen. Tot de dag van vandaag wordt er gediscrimineerd op grond van seksuele geaardheid. Op grond van artikel 1 GW is het in de samenleving verboden om te discrimineren op welke grond dan ook. ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan’. Deze wettelijke bepaling staat in dit onderzoek centraal. Doordat er volgens Art.1 MN nog steeds gediscrimineerd wordt op grond van seksuele geaardheid, doet deze afstudeeropdracht onderzoek naar de mogelijke verschillen in de aard en omvang van homodiscriminatie in 2014 in vergelijking met de resultaten van 2008 in de gemeente Utrecht. Daarbij zijn ook de mogelijke oorzaken van homodiscriminatie van belang.
34
Uit de resultaten is gebleken dat discriminatie op dit moment niet is toegenomen op grond van seksuele geaardheid ten opzichte van een aantal jaar geleden. De tolerantie vanuit de maatschappij is hetzelfde gebleven. Uit onderzoek is gebleken dat discriminatie op verschillende terreinen gering is gebleven of zelfs gedaald is. Uit de resultaten is gebleken dat het terrein buurt, samen met het terrein uitgaan, nog steeds de meest voorkomende terreinen zijn waarop gediscrimineerd wordt op grond van seksuele geaardheid. Ondanks dat discriminatie op grond van seksuele geaardheid niet toegenomen is, komen er steeds meer signalen binnen dat de acceptatie van homodiscriminatie aan het afnemen is. Er is gebleken dat de gemeente Utrecht onveiliger is geworden. Er hebben in het jaar 2013/2014 108 incidenten plaatsgevonden. Een groot deel van de respondenten gaf aan discriminerende opmerkingen als kwetsend hebben ervaren. Een aantal jaar geleden werd er in de meeste gevallen gescholden naar de LHBT’ers.
Aanbevelingen De volgende aanbevelingen bieden een mogelijkheid tot het signaleren en bestrijden van discriminatie in de gemeente Utrecht. Er wordt momenteel veel gedaan om homodiscriminatie te signaleren, bestrijden maar vooral zichtbaarder te maken. Het is hierbij van belang om homodiscriminatie te blijven monitoren. Hierdoor wordt discriminatie op grond van seksuele geaardheid scherp in de gaten gehouden. Door het monitoren krijg je de ontwikkelingen en veranderingen van homodiscriminatie duidelijk in beeld. Ondanks de sociale cohesie blijkt dat homoseksuelen zich soms niet betrokken voelen in de gemeente Utrecht. Daarom wordt er getracht om activiteiten te organiseren voor iedereen (verschillende culturen, mensen met een andere seksuele geaardheid, jonge en oude mensen). Activiteiten organiseren kan tot een grotere samenhang leiden. Hiermee ontstaat er respect en acceptatie voor elkaar.
Afstudeerprojecten 2015
35
Probleemstelling In dit onderzoek staat de volgende probleemstelling centraal: “Hoe handelt de beschermingsbewindvoerder rechtmatig op het moment dat een onderbewindgestelde overlijdt en welke praktijkervaringen hebben vergelijkbare beschermings bewindkantoren hierin?”
Vraag naar beschermingsbewind Sinds 1981 is het voor meerderjarigen mogelijk om hun gelden en goederen onder bewind te laten stellen conform art. 1:431 BW. De reden voor de onderbewindstelling was dat diegene niet in staat was, om zijn financiële belangen te behartigen als gevolg van zijn of haar geestelijke of lichamelijke toestand. In Nederland is de vraag naar beschermingsbewind de laatste jaren erg gegroeid. De wet- en regelgeving omtrent het beschermingsbewind is hierin mee gegroeid. Sinds 1 januari 2014 is de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap ingetreden. In deze wet staat onder andere vermeld op grond waarvan een meerderjarige onder bewind kan worden gesteld, wie het beschermingsbewind kan aanvragen, wie er als bewindvoerder kan worden benoemd en wanneer het beschermingsbewind eindigt.
Bevoegdheden bewindvoerder In dit onderzoek richt mij op het rechtmatig handelen van een bewindvoerder op het moment dat een cliënt, waarvan de gelden goederen onder bewind zijn gesteld, overlijdt. Volgens art. 1:449 lid 1 BW, eindigt het bewind bij overlijden van de cliënt. De bewindvoerder is vervolgens niet meer bevoegd rechtshandelingen te verrichten ten aanzien van het onderbewindgestelde vermogen van de overleden cliënt.
Beschermingsbewind Twente BV, Almelo • Elise Hofmeijer
De vraag die dan heerst is, op welke manier handelt de bewindvoerder het dossier rechtmatig af.Om te traceren welke ervaringen er op dit gebied zijn of waar men tegen aan loopt, wordt er gekeken naar beschermingsbewindkantoren vergelijkbaar met de opdrachtgever.
Rechtmatig handelen beschermingsbewindvoerder In dit onderzoek is onderzocht op welke manier de beschermingsbewindvoerder rechtmatig handelt, volgens de wet- en regelgeving, de aanbevelingen meerderjarigenbewind
van
het
LOVCK
en
relevante jurisprudentie, op het moment dat een cliënt overlijdt. Aan de hand van de gevonden resultaten zijn aanbevelingen gedaan voor Beschermingsbewind Twente B.V. Eventueel is het voor andere beschermingsbewindkantoren ook mogelijk deze aanbevelingen door te voeren.
36
Afstudeerprojecten 2015
37
Wajongers Vanaf 1 januari 2015 is door decentralisatie van de zorgtaken de Participatiewet in werking getreden. De Participatiewet is de opvolger van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Door deze decentralisatie heeft de gemeente Apeldoorn een nieuwe doelgroep gekregen, namelijk de Wajongers (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten) en Wsw’ers (Wet sociale werkvoorziening). Deze doel groep viel eerst onder de verantwoordelijkheid van het UWV en de sociale werkvoorziening (SW), maar nu grotendeels onder verantwoordelijkheid van gemeenten.
Kansrijk Intensief In het kader van deze wet en nieuwe doelgroep heeft de gemeente Apeldoorn een re-integratietraject ontwikkeld; traject Kansrijk Intensief. De gemeente Apeldoorn is van mening dat iemand die kan werken en/of leren niet afhankelijk hoort te zijn van een uitkering. Dit is tevens het uitgangspunt van de Participatiewet. De regering wil dat iedereen meedoet, ook personen met een (grotere) afstand tot de arbeidsmarkt. De gemeente Apeldoorn is ervan overtuigd dat iedereen een talent heeft en daarmee kan bijdragen aan de samenleving. De probleemstelling in dit onderzoek luidt: “Wat zijn de kenmerken van de nieuwe doelgroep en op welke wijze draagt het voor hen ontwikkelde re-integratietraject Kansrijk Intensief van de eenheid Werkplein Activerium bij aan het participeren op de arbeidsmarkt?”
Gemeente Apeldoorn eenheid Werkplein Activerium Inzicht in kenmerken nieuwe doelgroep • Elise Kroon
Op dit moment ben ik werkzaam bij de gemeente Apeldoorn en heb daarom ook gekozen om daar af te studeren. Dit heb ik binnen het team Jongerenloket in de functie van klantmanager gedaan.
De
gemeente
Apeldoorn
wilde
de
kenmerken van de nieuwe doelgroep inzichtelijk hebben om uiteindelijk te kunnen concluderen of het nieuwe re-integratietraject Kansrijk Intensief passend is voor deze doelgroep. Tevens wilde de gemeente weten wat de uitstroom is naar aanleiding van het traject. Indien het traject niet of onvoldoende passend is voor de nieuwe doelgroep kan dit gevolgen
Meest opvallende ziektebeelden De methoden waarvan gebruik is gemaakt zijn: literatuuronderzoek, dossieronderzoek, observatieonderzoek, diepte-interview en tot slot survey-onderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat de meest opvallende kenmerken van de nieuwe doelgroep de ziektebeelden autismespectrumstoornis (ASS), Attention Deficit (Hyperactivity) Disorder (AD(H)D), verstandelijke beperkingen (LVG) en andere psychische problematiek zijn. Eveneens is er uitgewezen dat de daadwerkelijke hoogst genoten opleiding van de doelgroep op lager niveau is dan zij aan zouden kunnen. De duurzame uitstroom naar werk is (relatief) laag, maar de ervaringen rondom het traject zijn over het algemeen positief.
Wel of geen succes? Ondanks deze conclusie is er gebleken dat het traject Kansrijk Intensief onvoldoende passend is voor de nieuwe doelgroep en daardoor draagt het traject Kansrijk Intensief onvoldoende bij aan het participeren op de arbeidsmarkt. De grootste reden hiervan is dat de begeleiding tijdens het traject onvoldoende is. Daarom is de belangrijkste aanbeveling dat men tijdens het gehele traject gebruik maakt van een jobcoach. Tenslotte zijn er aanbevelingen gedaan om de werkzaamheden die tijdens het traject Kansrijk Intensief verricht worden meer passend te maken voor de nieuwe doelgroep en meer te begeleiden richting een opleiding.
hebben voor de uitstroom en andersom. Tot slot wilde de gemeente Apeldoorn kennis verkrijgen van de gevolgen die het traject met zich mee kon brengen ten opzichte van de dienstverlening van de gemeente Apeldoorn.
38
Afstudeerprojecten 2015
39
Schuldenproblematiek neemt toe In 2012 heeft de regering de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van schuldhulpverlening gedelegeerd naar gemeenten. Dit betekent dat gemeenten nu verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de schuldhulpverlening. De schuldenproblematiek in Nederland neemt sterk toe. In 2009 ging het nog om 890.000 huishoudens met een risico op problematische schulden. In 2012 was dit aantal gestegen tot circa 1.200.000 huishoudens. Hiervan hebben 452.000 huishoudens daadwerkelijk problematische schulden. Van deze groep huishoudens is 88% niet in beeld bij hulpverlening. Hieruit blijkt dat vroegsignalering van financiële problemen erg belangrijk is. Vroegsignalering wordt steeds vaker gezien als de oplossing om problematische schulden bij burgers te voorkomen. Op het moment dat schulden vroegtijdig opgespoord worden, zijn er meer mogelijkheden om deze burgers hulp te bieden.
Ontwikkelingen voor gemeenten Naast de ontwikkeling wat betreft schuldhulpverlening, zijn er de laatste jaren nog meer ontwikkelingen gaande omtrent gemeenten. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten nu verantwoordelijk voor de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet en de nieuwe Participatiewet. Doordat deze nieuwe zorgtaken vanuit het Rijk en provincie overgeheveld zijn naar gemeenten is er een nieuw team gevormd bij de gemeente Hof van Twente, namelijk team Toegang. Dit team bestaat uit drie onderdelen: medewerkers van het voorportaal, medewerkers van de administratie en regisseurs en consulenten. Dit onderzoek richt zich vooral op de medewerkers van het voorportaal. De medewerkers van het voorportaal zijn het eerste aanspreekpunt voor de burger. De medewerkers van het team Toegang zijn op dit moment nog zoekende naar hoe alle taken goed ingevuld kunnen worden, zo ook op het gebied van vroegsignalering van financiële problemen.
Gemeente Hof van Twente, Goor • Ellis Postma
Vroegtijdige signalering van financiële problemen Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten nu verant woordelijk voor de Wmo, de Jeugdwet en de nieuwe Participatiewet. Hierdoor is er bij de gemeente Hof van Twente een nieuw team gevormd, namelijk team Toegang. Het team is op dit moment nog zoekende naar hoe alle taken goed ingevuld kunnen worden, zo ook op het gebied van vroegsignalering van financiële problemen. Het is belangrijk, bij het contact met de burger en het daarbij vaststellen van de zorgaanvraag, dat het team Toegang verder kijkt dan alleen de betreffende aanvraag. Op deze manier kunnen andere
problemen,
problemen
tijdig
en
dus
worden
ook
financiële
gesignaleerd.
Tijdens het onderzoek is er tevens onderzocht welke verschillende regelingen er zijn binnen de gemeente Hof van Twente om het inkomen van de burger te verhogen, of om te zorgen dat er minder uitgaven zijn voor de burger waardoor er meer inkomen overblijft. Aan de hand van deze onderzoeksvraag is een beroepsproduct opgesteld. Dit beroepsproduct kan gebruikt worden als handreiking voor de medewerkers van het voorportaal van het team Toegang.
Wat is vroegsignalering eigenlijk? De resultaten van het onderzoek laten zien dat de medewerkers van het voorportaal van het team Toegang, naar eigen zeggen, weten hoe zij tijdig financiële problemen van inwoners kunnen signaleren en dat zij dit ook doen. Echter blijkt uit de analyse dat zij niet precies begrijpen wat er bedoeld wordt met vroegsignalering van financiële problemen. Zij geven beduidend een andere betekenis aan vroegsignalering van financiële problemen dan de medewerkers van het team Werk en Inkomen. Daarnaast is tijdens het onderzoek gebleken dat de wijze die de medewerkers van het team Werk en Inkomen hanteren om financiële problemen van burgers tijdig te signaleren, niet kan worden vergeleken met de wijze die de medewerkers van het voorportaal van het team Toegang hanteren. Aan de hand van deze bevindingen kan op dit moment geen ideale wijze worden geschetst waarop de medewerkers van het voorportaal van het team Toegang de financiële problemen van de inwoners in de gemeente Hof van Twente, die zich melden in het kader van de Wet maatschappelijk ondersteuning of Jeugdwet, tijdig kunnen signaleren. Om deze reden wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek te doen.
Naar aanleiding hiervan is de volgende probleemstelling geformuleerd: “Op welke wijze kunnen de medewerkers van het voorportaal van het team Toegang van de gemeente Hof van Twente de financiële problemen van de inwoners in deze gemeente, die zich melden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning of Jeugdwet, tijdig signaleren waardoor zij vervolgens in een vroeg stadium hulp kunnen bieden?”
Team Toegang vd Team Werk en Inkomen Om tot de beantwoording van de probleemstelling te komen, zijn er naast het gebruik van literatuuronderzoek ook interviews gehouden. Deze zijn gehouden met medewerkers van het voorportaal van het team Toegang en met medewerkers van het team Werk en Inkomen. Deze laatste zijn geïnterviewd om de handelswijze, waarop financiële problemen tijdig worden gesignaleerd, te kunnen vergelijken met de handelswijze van de medewerkers van het voorportaal van het team Toegang. Ook zijn er interviews gehouden met drie andere gemeenten in Twente om te kijken hoe zij de vroegsignalering van financiële problemen hebben vormgegeven.
Dit
voorkomt dat er zwaardere en vaak duurdere zorg of hulptrajecten ingezet moeten worden.
40
Afstudeerprojecten 2015
41
De schuldeninventarisatie is de eerste fase van een schuldenregeling. De eerste fase gaat vooraf aan het werkelijke schuldregelingstraject (betalingsregeling, msnp, wsnp). In de eerste fase dienen alle schulden op orde te worden gebracht, oftewel er wordt een overzicht opgesteld van alle schuldeisers met de daarbij behorende hoogte van de openstaande schulden. De inventarisatie start als de cliënt een overeenkomst ondertekent. In de overeenkomst staat omschreven dat de cliënt volledig achter het traject staat en zal meewerken tijdens de schuldeninventarisatie. Findool Bewindvoeringen is een jong en groeiend bewind voerderskantoor dat continu streeft naar het verbeteren van werkprocessen. De wetgeving omtrent curatoren, bescher mingsbewindvoerders en mentoren (Burgerlijk Wetboek 1) is altijd in beweging en de veranderingen hebben grote invloed op de werkprocessen binnen Findool. Dit afstudeeronderzoek is uitgevoerd om inzichtelijk te krijgen hoe Findool de schuldeninventarisatie zo efficiënt mogelijk kan maken. Dit afstudeeronderzoek is uitgevoerd door middel van kwalitatief onderzoek. Allereerst is door desk research en brainstormsessies onderzocht wat de werkwijze is en wat de knelpunten zijn ten aanzien van de schuldeninventarisatie van Findool. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van het kwaliteitshandboek, de gedragscode van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (hierna: NVVK, 120-dagen model) en de expertise van de bewindvoerders.
Findool Bewindvoeringen, Nijverdal Efficiënte schuldeninventarisatie • Elsemiek Jonkman
Ik ga onderzoeken op welke manier een efficiënte
Nadat deze informatie duidelijk op papier stond heb ik diepteinterviews met medewerkers van soortgelijke bedrijven gehouden. De medewerkers zijn werkzaam voor de volgende bedrijven: • • • •
Stadsbank Oost Nederland, locatie Almelo; Stap 1 Dienstverlening Nijverdal; Stichting BOOM (Budget Op Orde Maken); Solutio Bewind B.V.
schuldeninventarisatie bereikt kan worden door onder andere interviews te houden, literatuur onderzoek te doen naar de richtlijnen van de NVVK, het kwaliteitshandboek van Findool en de wet –en regelgeving omtrent dit onderwerp. Ook zal ik een groepsdiscussie organiseren om erachter te komen wat een efficiënte schuldeninventarisatie is binnen de werkwijze van Findool. Het hele onderzoek gaat dus in de kern over het bereiken van een zo efficiënt mogelijke schuldeninventarisatie. Maar wat is een schulden inventarisatie?
Met de diepte-interviews werd beoogd erachter te komen wat de werkwijzen ten aanzien van de schuldeninventarisatie zijn van de andere bedrijven in deze sector.
Groepsdiscussie Nadat de diepte-interviews waren uitgewerkt en de bruikbare informatie op een rijtje stond, heeft er een groepsdiscussie plaatsgevonden met de medewerkers van Findool. Hierna zijn de coderingen van de diepte-interviews met de coderingen van de groepsdiscussie vergeleken met elkaar. Dit werd gedaan om zo de probleemstelling van dit onderzoek te kunnen beantwoorden, te weten: ‘Welke procedure kan Findool volgen om haar schuldeninventarisatie zo efficiënt mogelijk te maken?’ Na de vergelijking van de diepte-interviews met de groeps discussie bleek er een helder antwoord te zijn op de probleemstelling. De resultaten uit beide manieren van onderzoeken spreken elkaar niet tegen, maar versterken juist het antwoord op de probleemstelling.
42
Afstudeerprojecten 2015
43
Interviews en observatie Om de probleemstelling te beantwoorden heb ik verschillende interviews gehouden, namelijk met personen uit de onderzoekspopulatie en verschillende professionals. Daarnaast heb ik op drie momenten geobserveerd en ben ik een avond wezen kijken bij een andere organisatie die activiteiten voor mensen met een verstandelijke beperking organiseert. Als eerste is de onderzoekspopulatie in kaart gebracht. Wie zijn de mensen, wat zijn hun interesses en hoe is hun dagelijks leven ingericht. De interviews hebben ook inzicht gegeven in de wensen van de onderzoekspopulatie. Ook is duidelijk geworden dat de onderzoekspopulatie voornamelijk participeert binnen een omgeving met speciale voorzieningen. De ondersteuning is vaak afgestemd op individuele behoeften.
Wensen en behoeften De huidige participatie van de onderzoekspopulatie is voornamelijk op het gebied van activiteiten voor mensen met een verstandelijke beperking. Om te bereiken dat de onderzoekspopulatie meer gaat deelnemen aan de activiteiten die Figulus Welzijn organiseert, zijn de wensen en behoeften van de onderzoekspopulatie in beeld gebracht. De deelname van mensen met een verstandelijke beperking aan de activiteiten die Figulus Welzijn organiseert, wordt door verschillende factoren beperkt. De tijdstippen van de activiteiten komen niet overeen met de tijdstippen waarop de onderzoekspopulatie kan deelnemen aan de activiteiten. Voornamelijk in het weekend missen de personen uit de onderzoekspopulatie activiteiten. Over het algemeen is het belangrijk dat er een veilige en vertrouwde omgeving is. Iedereen moet zich welkom voelen. Verder zijn wensen voor activiteiten naar voren gekomen uit de interviews en respondenten, bijvoorbeeld een filmavond.
Figulus Welzijn, Dinxperlo
Uitdaging
Participatie van mensen met een beperking
• Emma Vaags
Figulus Welzijn is een welzijnsorganisatie in de gemeente Aalten. Figulus Welzijn organiseert verschillende
activiteiten
om
participatie
te
bevorderen. De Wet maatschappelijke onder
De uitdaging voor Figulus Welzijn is om ervoor te zorgen dat de onderzoekspopulatie meer gaat deelnemen aan de activiteiten die zij organiseert. Er is niet één geschikte manier om de participatie te bevorderen. Iedereen is anders. Daarom zal het moeilijk zijn een activiteit te organiseren die iedereen uit de onderzoekspopulatie leuk vindt
steuning 2015 wil dat mensen met een beperking in staat worden gesteld om op dezelfde wijze als iedereen te kunnen participeren. Mijn onderzoek gaat over de rol die Figulus Welzijn heeft in het bevorderen van de participatie van mensen met
Een andere organisatie kwam met het idee om mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder een verstandelijke beperking in contact te brengen met elkaar door middel van een jaarlijkse ontmoeting. Dit kan een eerste stap zijn tussen ontmoeting van mensen met een verstandelijke beperking en mensen zonder een verstandelijke beperking.
een verstandelijke beperking in Dinxperlo. De doelstellingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015
moet
Figulus
Welzijn
toepassen in hun werk. Daarnaast moeten mensen
Figulus Welzijn kan een bijdrage leveren aan het bevorderen van de participatie van mensen met een verstandelijke beperking door te zorgen dat er verschillende doelgroepen aan de activiteiten deelnemen, de eigen kracht in te zetten en activiteiten toegankelijk te maken voor iedereen.
met een beperking zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. Dit wil de regering bereiken door algemene voorzieningen ook geschikt te maken voor mensen met een beperking en mensen in contact te brengen met elkaar.
44
Afstudeerprojecten 2015
45
De landelijke visie op Veiligheidshuizen is verschoven van een aanpak van vier doelgroepen (namelijk: huiselijk geweld, risicojeugd, veelplegers en ex-gedetineerden) naar een aanpak van complexe problematiek. Verondersteld werd dat complexe problematiek die niet behoorde tot de vier doelgroepen niet altijd in het Veiligheidshuis Noord- en Oost-Gelderland terecht kwam. Om die reden is onderzocht aan de hand van welke selectiemethode partners van het Veiligheidshuis Noord- en Oost- Gelderland complexe casuïstiek, waarbij een ketenoverstijgende aanpak nodig is, kunnen selecteren voor de casusoverleggen van de vier veiligheidskamers. Om te komen tot een geschikte selectiemethode voor het Veiligheidshuis Noord- en Oost-Gelderland is getoetst in hoeverre de huidige selectiemethode, de selectiemethoden van andere Veiligheidshuizen en het Triage-instrument (een landelijk selectie-instrument), toepasbaar zijn om complexe casuïstiek te selecteren voor het Veiligheidshuis NOG. Bij de analyse waren de manager van het Veiligheidshuis NOG, de coördinatoren en de partners betrokken door middel van een enquête of interview.
Resultaten
Gemeente Zutphen Selectiemethoden casusoverleggen • Esmee Jansen
Het Veiligheidshuis Noord- en Oost-Gelderland is een samenwerkingsverband tussen zorgketen, strafrechtketen en gemeenten gericht op het bestrijden van ernstige criminaliteit en overlast
Uit de resultaten blijkt dat partners en andere professionals complexe casuïstiek kunnen aanmelden bij één van de veiligheidskamers binnen NOG. Ondanks dat de casusoverleggen verdeeld zijn in doelgroepen, worden er binnen NOG ook complexe casussen besproken die niet tot de primaire vier doelgroepen (huiselijk geweld, nazorg exgedetineerden, risicojeugd en veelplegers) behoren. Per veiligheidskamer verschillen de grenzen voor een complexe casus en daarbij de keuze om een casus op te pakken. Het blijkt niet altijd duidelijk voor partners welke casussen geschikt zijn voor het casusoverleg in één van de veiligheidskamers, waardoor niet alle complexe casuïstiek haar weg naar het Veiligheidshuis lijkt te vinden. Een aangepast Triageinstrument komt uit het onderzoek naar voren als de meest geschikte selectiemethode om complexe casuïstiek, waarbij een ketenoverstijgende aanpak nodig is, te selecteren voor de casusoverleggen van de vier veiligheidskamers. Er dient hierbij ruimte over te blijven voor de intuïtie van de professional.
door middel van een ketenoverstijgende aanpak van complexe problematiek. De gemeente Zutphen heeft mij gevraagd om te onderzoeken aan de hand van welke selectiemethode partners van het Veiligheidshuis Noord- en Oost-Gelderland complexe casuïstiek kunnen selecteren voor de casusoverleggen van de vier veiligheidskamers.
46
Afstudeerprojecten 2015
47
Vanaf 1981 is het voor een meerderjarige mogelijk om onder bewind gesteld te worden op grond van art: 1:431 BW. Echter was er geringe wetgeving met betrekking tot het beschermingsbewind. Dit omdat een meerderjarige enkel onder bewind kon worden gesteld indien hij niet staat was om zijn financiële belangen te beheren als gevolg van zijn of haar lichamelijke toestand. In de praktijk bleek dat er behoefte was aan meer wetgeving met betrekking tot het beschermingsbewind. Daarnaast werden ook meerderjarigen onder bewind gesteld indien er sprake was van een problematische schuldensituatie. Mr. Teeven heeft in 2011 een wetsvoorstel ingediend om de weten regelgeving met betrekking tot het beschermingsbewind te wijzigen. De gronden voor het beschermingsbewind worden uitgebreid. Ook verkwisting en het hebben van problematische schulden is een grond geworden voor het beschermingsbewind. Er zijn uiteindelijk drie voorstellen ingediend door mr. Teeven en deze voorstellen zijn inmiddels doorgevoerd.
diens beloning en de uitvoering van de onderbewindstelling. Met de uitvoering van de onderbewindstelling wordt het klantencontact en het bevorderen van de zelfredzaamheid bedoeld. De gewijzigde wet- en regelgeving brengt gevolgen met zich mee voor Beschermingsbewind Twente B.V. In dit onderzoek is onderzocht welke gevolgen de gewijzigde weten regelgeving heeft voor BeschermingsBewind Twente B.V. en of de huidige praktijkvoering van BeschermingsBewind Twente B.V. aangepast moet worden.
Drie voorstellen • Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap; • Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren; • Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Beschermings Bewind Twente B.V., Almelo • Esmee van Beek
Wijziging wet en regelgeving beschermingsbewind De wet- en regelgeving met betrekking tot het beschermingsbewind is het laatste jaar veranderd. Ik heb onderzocht wat er is veranderd en welke gevolgen deze wijzigingen hebben voor de praktijkvoering van BeschermingsBewind Twente B.V.
In de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentor schap staat onder andere vermeld op grond waarvan een meerderjarige onder bewind kan worden gesteld, wie het beschermingsbewind kan aanvragen, wie er als bewindvoerder kan worden benoemd en wanneer het beschermingsbewind eindigt. Dit is opgenomen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek onder titel 19. In het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren staat vermeld aan welke kwaliteitseisen een bewindvoerder moet voldoen. In dit besluit is opgenomen aan welke opleidingsvereisten een bewindvoerder moet voldoen, hoe het klantencontact is geregeld en de wetgeving met betrekking tot een verklaring van de accountant. In de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren wordt beschreven welke beloning een bewind voerder mag hanteren.
Doelstellingen Er zijn vijf doelstellingen opgesteld door mr. Teeven over de gewijzigde wet- en regelgeving met betrekking tot het beschermingsbewind namelijk: •D e maatregel is passend en bevordert, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de betrokkenen. • De betrokkenheid van personen in nabije omgeving wordt ondersteund. • De kwaliteit van de wettelijke vertegenwoordiger wordt gewaarborgd. • De wet reflecteert de bestaande praktijk. • De regels omtrent curatele, bewind en mentorschap worden gestroomlijnd afgebakend. Gezien de omvang van de gewijzigde wet- en regelgeving is het niet mogelijk om de gehele wetgeving met betrekking tot het beschermingsbewind te onderzoeken. Ik richt mij in dit onderzoek op de opleidingsvereisten van een bewindvoerder,
48
Afstudeerprojecten 2015
49
Er zijn verschillende mogelijkheden voor ondersteuning van deze huurders zoals maatschappelijk werk, schuld hulpverlening en bewindvoering. Bij Thuis merken zij dat in hun geval de beschikbare voorzieningen niet toereikend zijn. Nu wil Thuis laten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om zelf bewindvoering te regelen/aan te bieden of dit in te kopen bij een derde partij. Daarnaast willen zij weten wat de praktische gevolgen zijn en wat het financiële effect is.
Doel onderzoek
Woonstichting Thuis, Eindhoven
Aanbevelingen Aanbevolen wordt: Een vervolgonderzoek onder huurders van Thuis naar hun mening over het zelf regelen of inkopen van bewindvoering door Thuis, Overleg met Aedes over dit concept, het onderwerp belangenverstrengeling mee te nemen in de overweging/ de uitwerking van dit concept, te kiezen voor een bewindvoerder die is aangesloten bij een branchevereniging, een traject na bewindvoering aan te bieden en het overwegen van alternatieve opties die andere woningcorporaties gebruiken.
Bij Woonstichting Thuis in Eindhoven merken zij dat de beschikbare voorzieningen zoals maatschappelijk werk, schuldhulpverlening en bewindvoering die ondersteuning bieden aan huurders met financiële problemen niet toereikend zijn. Thuis wil graag onderzocht hebben wat de mogelijkheden zijn om zelf bewindvoering te regelen/aan te bieden of dit in te kopen bij een derde partij. Het doel van dit onderzoek is om Thuis informatie te verschaffen over wetgeving omtrent bewindvoering, voor welke huurders bewindvoering mogelijk is, de kosten die er zijn van (het inkopen van) bewindvoering, mogelijke ervaring met het zelf regelen van bewindvoering en het bewindvoeringstraject. Zo kan Thuis een goede afweging maken om wel of juist niet zelf bewindvoering te regelen of in te kopen. Om deze doelstelling te bereiken is de volgende probleemstelling geformuleerd: “In hoeverre is het aanbieden van bewindvoering d.m.v. het inkopen of zelf regelen van bewindvoering voor woonstichting Thuis een mogelijke aanvulling op de huidige instrumenten om het aantal huurders met betalingsachterstanden terug te dringen en wat zijn de praktische- en financiële gevolgen voor Thuis en deze huurders indien dit wordt gerealiseerd?”
Onderzoeksmethoden Bewindvoering in eigen beheer • Harmke Goulooze
Er zijn bij Woonstichting Thuis 137 medewerkers in dienst en er is een bezit van 10.537 woningen waarvan de meeste in Eindhoven en Veldhoven. De aanleiding voor dit onderzoek is: Thuis heeft, net al andere woningcorporaties te maken met huurders die de huur niet betalen. Het niet betalen van de huur kan te maken hebben met
Onderzoeksresultaten en conclusies
achterliggende problemen. Vaak is bij het ontstaan
Een professionele bewindvoerder moet aan verschillende wettelijke eisen voldoen op het gebied van scholing, zijn administratie en omgang met degene die onder bewind staat. Het bewindvoeringstraject is ook in de wet vastgelegd. Er zijn geen juridische belemmeringen gevonden om als woningcorporatie zelf bewindvoering te regelen of in te kopen. Het wettelijke bewindvoeringstraject ziet er als volgt uit: verzoek kantonrechter, uitspreken bewind en benoeming bewindvoerder, beschikking, bewindvoerder beheert financiën, einde bewind. Bij een deel van de bewindvoerders is het mogelijk om bewindvoering in te kopen. Ook de beloning voor de bewindvoerder is vastgelegd in de wet. In deze beloning zijn de onkosten die de bewindvoerder maakt inbegrepen. De kosten voor de bewindvoerder worden betaald door de persoon die onder bewind staat zelf of, indien hij dit niet kan betalen, door de Gemeente. Er is in dit onderzoek geen woningcorporatie gevonden die bewindvoering zelf regelt of inkoopt.
van problematische schulden een combinatie van factoren van toepassing.
50
Voor dit onderzoek is er naast literatuuronderzoek en deskresearch (voor juridische informatie) een enquête opgesteld en verspreid onder 10 bewindvoerders(kantoren) in Noord-Brabant om informatie te verkrijgen over de mogelijkheden om bewindvoering in te kopen, na te gaan hoe het traject er uitziet en informatie over de kosten. Om te achterhalen of er al woningcorporaties zijn is er eerst contact gezocht met Aedes (Vereniging voor Woningcorporaties). Zij hadden hier geen informatie over en dus is er een telefonische enquête gehouden onder de 15 grootste woningcorporaties van Nederland om dit verder te onderzoeken.
Afstudeerprojecten 2015
51
Wat doet het bedrijf?
Conclusie
Stichting VluchtelingenWerk Oost Nederland (VWON) is de opdrachtgever voor dit onderzoek. VWON heeft twee Proces Opvang Locaties (POL); locaties waar cliënten verblijven in afwachting van hun asielprocedure bij de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND). Vrijwilligers van VW bij de POL geven voorlichting over de Algemene Asielprocedure (AA), voeren individuele gesprekken met cliënten over hun identiteit, nationaliteit, reisroute en vluchtreden (het zogenoemde vluchtverhaalanalyse (VVA) gesprek) en helpen bij het verzamelen van bewijsmaterialen ter ondersteuning van het asielverzoek. De informatie die VW heeft verzameld, kan door de advocaat opgevraagd worden en als input worden gebruikt voor het kennismakingsgesprek (het zogenoemde dag-1 gesprek).
Over het algemeen zijn de geïnterviewde advocaten tevreden over de aansluiting tussen de voorlichting en VVA bij VW en dag-1. Het merendeel vraagt altijd vóór dag-1 de informatie vanuit VW op en zegt dat dit voor hen richtingbepalend is voor waar het in de zaak om draait. Deze advocaten geven aan dat er bij VW minder aandacht aan de reisroute besteedt mag worden, omdat deze informatie al te vinden is in het rapport aanmeldgehoor en omdat de reisroute met de afschaffing van de positieve overtuigingskracht toets minder belangrijk lijkt te zijn geworden. In de plaats daarvan kan VW beter meer aandacht besteden aan de vluchtreden en het verzamelen van bewijsmaterialen. Daarnaast worden er nog een aantal suggesties en adviezen ter verbetering gedaan door de individuele advocaten. Op grond van de resultaten van het observatieonderzoek en de interviews zijn aanbevelingen aan VW gedaan ter verbetering van de aansluiting tussen de activiteiten van VW bij de POL en die van de advocaat in de voorbereiding van cliënten op hun asielprocedure.
Uitvoer van het onderzoek Voor de uitvoer van het onderzoek zijn zes voorlichting en VVA gesprekken bij VW en zes dag-1 gesprekken op verschillende advocatenkantoren geobserveerd. Van te voren zijn op grond van de literatuur en de praktijkervaring bij VW een aantal onderwerpen gedefinieerd, waarvan tijdens de observaties is bijgehouden hoe lang ze aan bod kwamen. Vervolgens is gekeken naar de overeenkomsten en verschillen tussen de gesprekken bij VW en de advocaten, de overlap in informatievoorziening en eventuele tegenstrijdigheden.
Stichting VluchtelingenWerk Oost Nederland, Arnhem Voorbereiden asielzoeker op asielprocedure • Henneleen Koppe-de Boo
Het recht van asielzoekers op informatievoorziening over de asielprocedure is op Europees niveau vastgelegd in de Procedurerichtlijn. Op grond van het Vreemdelingenbesluit en de Vreemde lingencirculaire is Vluchtelingenwerk (VW) verant woordelijk voor de “voorlichting” en de advocaat voor de “voorbereiding” van de asielzoeker. VW heeft geen duidelijk beeld hoe de advocaat een asielzoeker (hierna: cliënt) voorbereidt op de asielprocedure. Meer zicht hierop biedt de mogelijkheid te bepalen of de activiteiten van VW en die van de advocaat goed op elkaar zijn afgestemd. De doelstelling van dit onderzoek is de aansluiting tussen de voorlichting van VW en de voorbereiding door de advocaat te optimaliseren.
Bevindingen observatie onderzoek en interviews Uit het observatie onderzoek blijkt dat vrijwel alle gedefinieerde onderwerpen bij zowel VW als de advocaten in meerdere of mindere mate aan de orde komen. Wel is er relatief veel variatie in de duur waarin de onderwerpen ter sprake komen tussen de gesprekken onderling. Dit heeft te maken met de kenmerken van de aanvraag van de cliënt (eerste aanvraag, Dublinclaim, of MVV) en de individuele kenmerken van de cliënt. Bij advocaten blijkt deze variatie nog groter te zijn. Dit wordt veroorzaakt door de focus die de betreffende advocaat tijdens dag-1 legt op de voorbereiding op het Eerste Gehoor, dan wel het Nader Gehoor, het belang dat hij/zij hecht aan het aanbrengen van correcties en aanvullingen op het rapport aanmeldgehoor, als ook het moment waarop dit gebeurt. Er zit in meerdere mate overlap in de informatievoorziening door VW en de advocatuur. In de onderwerpen die bij VW en tijdens dag-1 gemiddeld meer dan 10% van de totale gespreksduur in beslag nemen, zit relatief veel overlap in de onderwerpen: “Algemene informatie over de procedure (AA/ Dublin)” en “Individuele voorbereiding van de cliënt”. Beide onderwerpen komen bij de advocaat langer en uitgebreider aan bod. De advocaten gaan daarbij dieper in op alle onderwerpen die tijdens het Eerste Gehoor behandeld kunnen worden en focussen meer op de specifieke situatie van de cliënt, zoals het land van herkomst. Advocaten geven ook vaker op het individu toegespitste tips en adviezen mee aan de cliënt, zoals de volgorde waarin de cliënt zijn/haar verhaal tijdens het Nader Gehoor bij de IND moet vertellen en welke zaken hij/zij moet benadrukken. Uit de interviews bleek dat tweederde van de advocaten overlap in informatievoorziening niet als een probleem ziet. Zij menen dat de informatie die op cliënten afkomt enorm overweldigend kan zijn en dat het in die zin geen kwaad kan dingen meerdere keren te horen.
52
Afstudeerprojecten 2015
53
Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening De gemeente Apeldoorn geeft sinds de invoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening uitvoering aan schuldhulpverlening conform wettelijke bepalingen. Er zijn beleidsregels opgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. “Beleid versus uitvoering” Schuldhulpverlening in de gemeente Apeldoorn is de titel van het onderzoek. Met dit onderzoek wordt inzage verkregen in de wijze waarop integrale schuldhulpverlening op het gebied van toelating, afwijzing- en beëindiging wordt uitgevoerd in de gemeente Apeldoorn. Er is onderzocht welke eisen de algemene wet- en regelgeving en rechtspraak; in het bijzonder de Algemene wet bestuursrecht en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening stellen aan de toelating, afwijzing- en beëindiging van integrale schuldhulpverlening. Voorts is er onderzocht of er sprake is van juiste kennis bij diegene die dagelijks uitvoering geven aan integrale schuldhulpverlening. Ten derde is er onderzocht in hoeverre de uitvoering van schuldhulpverlening op het gebied van toelating, afwijzing- en beëindiging in de praktijk voldoet aan de algemene wet- en regelgeving en rechtspraak;in het bijzonder de Algemene wet bestuursrecht en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. In het theoretisch kader zijn de oorzaken van schulden besproken. De ontwikkelingen in de samenleving zijn aan bod gekomen en de implementatie van wet- en regelgeving.
Stadsbank Apeldoorn Integrale schuldhulpverlening • Ivan van Hunen
Het managementteam van Stadsbank Apeldoorn wil met dit onderzoek inzage krijgen in de uitvoering van integrale schuldhulpverlening naar
Om tot een antwoord te komen op de probleemstelling zijn er verschillende methoden van onderzoek ingezet. Door middel van deskresearch is de van de toepassing zijnde wet- en regelgeving onderzocht en omschreven. Het gaat hierbij om de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, De Algemene wet bestuursrecht, rechtspraak en de beleidsregels die gemeente Apeldoorn heeft opgesteld. Door middel van een enquête in combinatie met een drietal praktijksituaties is er getracht inzage te krijgen in hoeverre de uitvoerders van schuldhulpverlening de juiste kennis bezitten. Door middel van een dossieronderzoek wordt er inzicht verkregen hoe in hoeverre de uitvoering in de praktijk aansluit op wet- en regelgeving.
aanleiding van de wet- en regelgeving op het gebied van toelating, afwijzing- en beëindiging van schuldhulpverlening. Is er voldoende kennis in huis? Komt de dagelijkse uitvoering overeen met de wet- en regelgeving? Worden vastgelegde termijnen waarbinnen een beschikking dient te zijn afgegeven behaald? Voert Stadsbank Apeldoorn de toelating, afwijzing- en beëindiging van integrale schuldhulpverlening op rechtmatige wijze uit?
54
Afstudeerprojecten 2015
55
Schuldenproblematiek Steeds meer huishoudens lopen een risico op problematische schulden of verkeren in een problematische schuldensituatie. Schuldenproblematiek neemt ook bij de werkende beroeps bevolking steeds verder toe. Werkgevers blijken daarvan steeds meer hinder te ondervinden.
proactieve schuldhulpverlening. Vooral op het gebied van een vroegtijdige aanpak, het bespreekbaar maken van het onderwerp, communicatie en preventie blijkt nog winst te behalen zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met grote kosten of verstoring van de bedrijfsvoering.
Uit diverse berichtgeving blijkt dat de schuldenproblematiek ook medewerkers van de politie treft. Zo berichtte de Nationale Politie eind 2012 in haar personeelsblad “24/7” dat er steeds vaker loonbeslag wordt gelegd op het loon van politiemedewerkers. De voorzitter van de politievakbond ACP stelt dat steeds meer agenten bijklussen om financieel hun hoofd boven het water te kunnen houden. Het aantal loonbeslagen bij de Nationale Politie ligt op ongeveer 600 politiemedewerkers. Ook het politiedistrict Noord- en Oost Gelderland wordt geconfronteerd met loonbeslagen op het loon van medewerkers. Het district heeft een verouderd schuld hulpverleningsbeleid (uit 2004) en er lijkt vooral reactief gereageerd te worden op schuldenproblematiek onder mede werkers. Er wordt nauwelijks iets aan preventie gedaan. Onderzocht is dan ook of er binnen het politiedistrict Noorden Oost Gelderland behoefte is aan een meer proactief schuldhulpverleningsbeleid.
Politiedistrict Noord – en Oost Gelderland, Apeldoorn
Voor dit onderzoek is zodoende de volgende probleemstelling geformuleerd: “Is er binnen het politiedistrict Noord- en Oost Gelderland behoefte aan proactieve schuldhulpverlening voor medewerkers met (het risico op) problematische schulden en welke maatregelen zou het politiedistrict Noord- en Oost Gelderland daarvoor als werkgever kunnen nemen?”
Bevindingen Schuldhulpverlening medewerkers • Jacco Wouters
56
Ik heb onderzoek gedaan naar de behoefte aan proactieve schuldhulpverlening voor medewerkers van het Politiedistrict Noord- en Oost Gelderland met (het risico op) problematische schulden en de mogelijke maatregelen die in dat kader genomen kunnen worden. Het betrof een behoefte onderzoek. Essentieel bij behoefte onderzoek is het inventariseren of bepalen van het verschil tussen een bestaande en gewenste situatie. Het verschil tussen huidige en toekomstige (gewenste) situatie, processen, gedragingen of resultaten. Bij aanvang van het onderzoek bestond het beeld dat er in Noord- en Oost Gelderland voornamelijk reactief werd gereageerd op schulden onder medewerkers. De opdracht was om te onderzoek of dit daadwerkelijk zo was en zoals gezegd of er behoefte was aan een meer proactieve vorm van schuldhulpverlening binnen het politiedistrict. De opdracht was om dit vanuit een breed perspectief te onderzoeken. Dus bezien vanuit de organisatie als werkgever en de behoefte bezien van personen die het betrof, namelijk de medewerkers met financiële problematiek.
Aan de hand van de theoretische bevindingen uit het onder zoek kan nauwelijks anders geconcludeerd worden dat er in het politiedistrict Noord- en Oost Gelderland een behoefte zou moeten zijn aan proactieve schuldhulpverlening, waarbij initiatief wordt genomen om de huidige omstandigheden te verbeteren of om nieuwe omstandigheden te creëren. Door de marginale aantallen schuldgevallen die thans bekend zijn, het ontbreken van een breed probleembesef en overzicht in welke ondersteuning mogelijk is lijkt de behoefte aan proactieve schuldhulpverlening in mindere mate aanwezig bij de direct betrokkenen; de betrokken actoren die het politiedistrict Noord- en Oost Gelderland vanuit hun functie vertegenwoordigen door uitvoering te geven aan (enige vorm) van schuldhulpverlening aan medewerkers met problematische schulden of een risico daarop. Door de huidige, zeer beperkte wijze, van registreren lijkt er sprake te zijn van een ‘dark- number’, niet geregistreerde gevallen van medewerkers die kampen met problematische schulden of een risico daarop. Vermoed wordt dat er voor de medewerkers met problematische schulden of een risico daarop nog een te grote drempel bestaat om de problematiek binnen de organisatie kenbaar te maken. Er is nauwelijks expertise in eigen huis ontwikkeld op basis van een cursus of training op het gebied van schulden problematiek en/of schuldhulpverlening. Er zijn genoeg maatregelen voorhanden die het politiedistrict Noord- en Oost Gelderland als werkgever kan nemen in het kader van
Afstudeerprojecten 2015
57
In opdracht van de KMar is dit onderzoek uitgevoerd aan de hand van de volgende probleemstelling: “Hoe ziet de organisatie van de functie familierechercheur er binnen de Koninklijke Marechaussee eruit en op welke manier kan de organisatie van deze functie op de meest effectieve en efficiënte manier plaatsvinden?” Het onderzoek is verricht door middel van deskresearch, het houden van een schriftelijke enquête en mondelinge interviews. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de familierechercheur vier taken heeft: informatie halen en verstrekken, uitleg geven over de procesgang, het doorverwijzen naar de hulpverlening, het zijn van een schakel tussen de slachtoffers en/of nabestaanden en het onderzoeksteam. Het is van groot belang dat er tussen het koppel van familierechercheurs en het slachtoffer en/ of nabestaanden een vertrouwensband word opgebouwd zodat de informatie- uitwisseling vanuit de familie naar het onderzoeksteam en andersom soepeler kan verlopen.
Uitbreiden takenpakket
Koninklijke Marechaussee, Utrecht Functie familierechercheur • Jessica Zwiers
In 2005 is naar aanleiding van de Schiedammer parkmoord het “Programma Versterking Opsporing en Vervolging” (2005) opgesteld. Dit programma is opgesteld om de kwaliteit en de professionaliteit van onder andere de opsporing binnen de Koninklijke Marechaussee (KMar) te verbeteren. Uit het rapport ”Programma Versterking Opsporing en Vervolging” (PVOV) komt de aanbeveling om familierechercheurs op te leiden. Sinds 2008 worden er binnen de KMar familierechercheurs opgeleid. Op dit moment zijn er tien familierechercheurs. De Koninklijke Marechaussee heeft belang bij een onderzoek dat zich richt op de functie van de familierechercheur zodat voor de KMar inzichtelijk wordt hoe de functie van familierechercheur zich in de periode vanaf 2008 tot en met heden binnen de organisatie heeft ontwikkeld.
58
De familierechercheurs kunnen breder worden ingezet, op dit moment vindt de inzet alleen plaats bij TGO-waardige zaken. Er zal moeten worden onderzocht of het uitbreiden van het takenpakket een mogelijkheid is. Hierbij moet rekening worden gehouden dat de functie als neventaak wordt uitgevoerd. Om de organisatie van de functie te optimaliseren zal moeten worden gekeken of het mogelijk is om de familierechercheurs vaker binnen de eigen organisatie in te zetten. Op het moment van dit onderzoek worden familierechercheurs weinig ingezet binnen de eigen organisatie, waardoor zij genoodzaakt zijn om hun vaardigheden en competenties op peil te houden middels inzet bij de Nationale Politie (NP). Ten tijde van dit onderzoek was er tussen KMar en de NP geen samenwerkingsverband vastgelegd. Dit zou aan te bevelen zijn aangezien de familierechercheur grotendeels zijn taak uitvoert bij de NP. Het is verstandig om de werkzaamheden van de familierechercheur en de werkzaamheden van de organieke functie te prioriteren. In de nota “ Inzet familierechercheurs KMar ” (2014) staat beschreven dat de organieke werkzaamheden voor de uitvoering van de functie familierechercheur gaan. In de praktijk zal gekeken moeten worden of dit ook daadwerkelijk op deze manier plaatsvindt. Met de teamleiders van de familierechercheurs moeten duidelijke afspraken worden gemaakt over het vervullen van de functie familierechercheur, zodat zij weten waar zij aan toe zijn als de familierechercheurs worden ingezet. De coördinator van de familierechercheurs zou taken moeten uitvoeren als het organiseren van evaluatiemomenten, organiseren van themadagen, planning voor de inzet van de familierechercheurs, het verzorgen van de selectie voor de opleiding en het voeren van functioneringsgesprekken met de familierechercheurs. Ook zou het wenselijk zijn dat de coördinator een rol zou hebben bij de begeleiding van de familierechercheur tijdens het uitvoeren van zijn of haar functie door deze na het opsporingsonderzoek te bezoeken op zijn organieke werkplek. Door de familierechercheur breder in te zetten worden er meer slachtoffers en/of nabestaanden bereikt met als gevolg een groter vertrouwen in de KMar en een beter imago.
Afstudeerprojecten 2015
59
Decentralisatie In 2015 zal er decentralisatie van taken plaatsvinden, van het rijk en de provincies naar de gemeenten. De Participatiewet, de Jeugdwet en de nieuwe Wet Maatschappelijke Onder steuning (WMO) geven gemeenten vanaf 2015 meer verantwoordelijkheden en minder financiële middelen. Gemeenten worden vanaf 2015 integraal verantwoordelijk voor jeugd, werk, inkomen en de ondersteuning. Het Sociale Wijkteam is een middel om de uitvoering van de taken die gemeenten krijgen in het sociale domein te kunnen uitvoeren. Het Sociale Wijkteam bestaat uit nieuw sociaal werkers (en specialisten). De nieuw sociaal werkers (hulpverleners) zijn de ogen en oren in de wijk die als moderator bewoners verbinden en ondersteuning bieden in het sociale domein.
en vaardigheden overbrengen op de nieuwe sociaal werker, zodat zij leren om signalen van bijstandsfraude te kunnen herkennen. En om te leren hoe zij moeten handelen wanneer er vermoedens zijn van bijstandsfraude. Tevens kunnen consulenten Handhaving de rol van adviseur op zich nemen.. Ook is het van belang dat de veiligheid van de nieuwe sociaal werker gewaarborgd wordt, wanneer zij een melding doen van bijstandsfraude. Tot slot moeten de gemaakte afspraken getoetst worden aan het juridisch kader.
Signaleren, melden en handhaven
Gemeente Zwolle Sociale Wijkteams • Karina Willems
De gemeente Zwolle is sinds 2008 samen met partners in het veld aan het experimenteren met verschillende
vormen
van
Sociale
Wijkteams.
Onder andere is gebleken dat Sociale Wijkteams tegen dilemma’s aanlopen op het gebied van handhaving.
In
gesprekken
met
Gert
Kamp
(afdelingshoofd Juridische Zaken) kwam naar voren dat er nog onduidelijkheid bestaat omtrent hoe de handhaving van de Wet Werk en Bijstand (WWB) gewaarborgd kan worden binnen het Sociale Wijkteam? En hoe kan team Handhaving het beste aansluiten bij de Sociale Wijkteams zodat de handhaving van de WWB gewaarborgd kan worden? Het doel van dit onderzoek is om advies te geven over hoe het signaleren van bijstandsfraude door de nieuwe sociaal werker ingevuld kan worden in samenwerking met team Handhaving.
60
Zij kunnen door het signaleren en melden van bijstandsfraude bijdragen aan het vroegtijdig voorkomen van fraude met de bijstandsuitkering. Hierdoor kunnen veel problemen voorkomen worden, onder andere dat de cliënt niet in grote schuldenproblematiek raakt. Er wordt van de gedachte uitgegaan dat handhaving geen ‘afdeling’ of functionaris is. Handhaven zit in elk contact tussen overheid en burger. Hierin wordt handhaving benaderd als iets wat vormgegeven wordt door alle werknemers in het sociale domein. Tijdens het onderzoek is gebleken dat nieuw sociaal werkers in een spanningsveld zitten. Enerzijds moeten zij de cliënt perspectief bieden in zijn situatie, anderzijds moeten zij de beperkingen die hen worden opgelegd door de wetgeving en de instructies van de werkgever aanhouden. Dit spanningsveld tussen instelling, burger en wet veroorzaakt ethische belemmeringen voor de nieuw sociaal werkers op het gebied van bijstandsfraude signaleren en melden. De (ethische) dilemma’s waar hulpverleners tegen aanlopen bij het signaleren en melden van fraude: vertrouwensband, persoonsafhankelijk, gevaar voor eigen veiligheid, beeld vorming en er wordt geen maatwerk geleverd. Op juridisch gebied kan geconcludeerd worden dat de ontvangen melding aanleiding kan vormen voor een huisbezoek door team Handhaving als uit nader onderzoek blijkt dat het signaal niet op een andere wijze geverifieerd kan worden.
Verkenningsfase Een werkproces kan nog niet ingevoerd worden omdat zowel (ethische) belemmeringen als juridische belemmeringen dit niet toelaten. Een samenwerkingsverband kan pas slagen, wanneer er een basis van vertrouwen aan ten grondslag ligt. Het inlassen van een verkenningsfase zorgt ervoor dat er een goede basis kan ontstaan voor het aangaan van een samenwerkingsverband. De (ethische) belemmeringen die weggehaald kunnen worden door middel van een verken ningsfase zijn: het beeld dat beide partijen over en weer van elkaar hebben, elkaars belangen kunnen inzichtelijk worden gemaakt, het gemeenschappelijk doel kan gezocht worden en vertrouwen kan opgebouwd worden. Op juridisch gebied is het niet mogelijk om gelijk over te gaan op een werkproces.
Afspraken maken Bij het maken van afspraken in fase 2, is het van belang dat de volgende punten worden meegenomen: er moet flexibiliteit in de afspraken zitten, om maatwerk te kunnen leveren. Daarnaast is het belangrijk dat er afspraken worden gemaakt over hoe nieuwe sociaal werkers met bijstandsfraude moeten omgaan. Consulenten Handhaving kunnen kennis
Afstudeerprojecten 2015
61
Vernieuwde Wmo en Jeugdwet Per 1 januari 2015 zijn de vernieuwde Wmo en de Jeugdwet van start gegaan. Deze veranderingen zijn van invloed op de Wmo-adviesraad in Almelo. De Wmo-adviesraad is een onafhankelijke organisatie en brengt namens de gebruikers van de Wmo of Jeugdwet gevraagde en ongevraagde adviezen uit aan het college van B&W. De Wmo-adviesraad ziet erop toe dat iedereen in Almelo die hulp of zorg nodig heeft, deze hulp en zorg ook krijgt. In de vernieuwde Wmo is participatie een belangrijk onder werp. Middels de Wmo-adviesraad kunnen burgers die gebruik maken van de Wmo of Jeugdwet betrokken worden bij het gemeentelijke beleid. De Wmo-adviesraad is zoekende naar een weg in de vernieuwde Wmo en Jeugdwet, waarbij de focus ligt op het betrekken van de achterban. Als gevolg van vernieuwing van de Wmo en de komst van de Jeugdwet kan het zijn dat de werkwijze van de Wmo-adviesraad om een andere invulling van taken vraagt. Dit is de reden geweest om dit onderzoek uit te voeren.
Doel en probleemstelling Het doel van dit onderzoek is dat de Wmo-adviesraad in Almelo weet hoe zij de taken adequaat kunnen invullen en waar de kansen liggen in de huidige werkwijze. Door de participatie van de achterban en het signaleren van ervaringen, is de Wmo-adviesraad in staat om een gegrond advies te geven aan het college van B&W.
De Wmo-adviesraad Almelo Huidige werkwijzer veranderen? • Leonie Haverland
Onderzoeksvragen
in de zorg te maken met een vernieuwde
1. Wat zijn de taken, bevoegdheden, rollen en doelstellingen van een Wmo-adviesraad? 2. Wat is belangenbehartiging en cliëntenparticipatie, wanneer zijn deze succesvol en welke rol spelen zij bij een Wmo-adviesraad? 3. Welke invulling geeft de Wmo-adviesraad in Almelo aan haar huidige taken, welke gevolgen merken zij in de werkwijze naar aanleiding van de veranderingen in de zorg en wat zijn de sterke en zwakke punten van de huidige werkwijze? 4. Wat zijn de ervaringen van het bestuur en de werkgroepen van de Wmo-adviesraad in Almelo met de huidige werkwijze, wat merken zij van de veranderingen in de zorg, wat hebben zij nodig om de taken succesvol te kunnen uitvoeren en daarbij de achterban te betrekken en hoe denken zij dit te kunnen bereiken? 5. Welke invulling geven Wmo-(advies)raden in andere gemeenten aan hun taken, welke gevolgen ervaren zij in de werkwijze naar aanleiding van de veranderingen in de zorg en welke sterke en zwakke punten ervaren zij in de huidige werkwijze? 6. Hoe kan de Wmo-adviesraad in Almelo, op basis van de antwoorden op bovenstaande vragen, een succesvolle invulling geven aan de taken en hierbij de achterban betrekken?
de participatiemaatschappij een belangrijk en veelvoorkomend
begrip.
De
Wmo-adviesraad
vormt een onderdeel van deze participatie. Middels de Wmo-adviesraad kunnen burgers die gebruik maken van de Wmo of de Jeugdwet betrokken worden bij het beleid. De veranderingen in de zorg zijn inmiddels ingegaan, en de Wmo-adviesraad is zoekende naar een weg in deze vernieuwde Wmo en Jeugdwet. De Wmo-adviesraad wil graag meer informatie van de achterban horen. Door de achterban meer te betrekken en weten wat er speelt, kan de Wmoadviesraad het college van B&W beter adviseren over het beleid. Daarom wil de Wmo-adviesraad graag van de werkgroepen en andere Wmo-raden weten hoe zij de veranderingen ervaren en of de
Werken in clusters Uit de resultaten bleek dat de werkgroepen van de Wmoadviesraad in Almelo het werken in deze werkgroepen als een positieve ontwikkeling hebben ervaren. De Wmo-(advies) raden in de andere gemeenten werken ook met clusters of werkgroepen, de invulling van deze werkwijze verschilt per Wmo-(advies)raad. De voornaamste conclusie die uit dit onderzoek getrokken kan worden is dat de huidige werkwijze van de Wmo-adviesraad in Almelo in grote lijnen volstaat en mee verandert met de veranderingen omtrent de Wmo en Jeugdwet. De meeste verbeterpunten zijn te vinden in de signalerende rol van de Wmo-adviesraad. Deze rol zou de Wmo-adviesraad beter kunnen invullen door de werkgroepen uit te breiden en te investeren in contacten met de achterban door bijeenkomsten te bezoeken en werkgroepen activiteiten te laten organiseren.
De probleemstelling van dit onderzoek komt voort uit het doel en luidt als volgt: Volstaat de huidige werkwijze van de Wmo-adviesraad in Almelo om te voldoen aan de nieuwe eisen die voortvloeien uit de veranderingen in de Wmo en Jeugdwet, en wat heeft de Wmo-adviesraad in Almelo nodig om te zorgen voor een succesvolle participatie van de achterban?
De Wmo-adviesraad heeft door de veranderingen Wmo en de Jeugdwet. In de nieuwe Wmo is
Er is gekozen om voor de uitvoering van dit onderzoek gebruik te maken van literatuuronderzoek en het afnemen van interviews. Literatuuronderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de interviews. Het bestuur en de werkgroepen van de Wmo-adviesraad in Almelo zijn geïnterviewd, alsmede de Wmo-(advies)raden uit vier andere gemeenten.
huidige werkwijze nog volstaat of dat de taken anders ingevuld moeten worden. 62
Afstudeerprojecten 2015
63
Opzet van het onderzoek Mijn afstudeeropdracht is een goed voorbeeld van een sociaal juridisch onderzoek. Enerzijds is de WMO 2015 belicht met daarbij de parlementaire geschiedenis en verordeningen, en anderzijds de mogelijke effecten voor de hulpbehoevende in het kader van de WMO 2015 en de mantelzorger (voortvloeiend uit het sociale netwerk van de hulpbehoevende). Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvragen en daarmee de probleemstelling is er gebruik gemaakt van zowel literatuur als interviews. Aangezien het om een actueel onderwerp gaat en er nog geen onderzoek naar de WMO 2015 is gedaan, ben ik actief op zoek gegaan naar mensen die mij meer konden vertellen over de uitvoering van de WMO 2015 en de mogelijke effecten voor de mantelzorgers en de hulpbehoevenden.
Desk- en fieldresearch Door middel van boeken, bestaande onderzoeken en informatie op websites is er informatie verkregen over de mogelijke uitvoering van de WMO 2015 en de effecten die bij de hulpbehoevenden en de mantelzorgers kunnen voordoen. Daarnaast zijn er interviews gehouden met onder andere enkele mantelzorgers, wetenschappelijk onderzoekers van de SCP en de directeur van de thuiszorginstelling Bewust4Beter, die mede een gecontracteerde partij is bij de uitvoering van de WMO 2015 voor de gemeenten in de regio Gooi & Vechtstreek. Ik was voornemens om ook enkele hulpbehoevenden in het kader van de WMO 2015 te interviewen, maar dit bleek in de praktijk helaas niet mogelijk. Daarom zijn er organisaties benaderd die met hulpbehoevenden te maken hebben. Zo heb ik een interview gehouden met de directeur van de ouderenorganisatie, het NVOG en heb ik wat informatie verkregen via het Mezzo en het expertisecentrum. Helaas konden vele organisaties mij niet helpen met mijn onderzoek, wegens het ontbreken van de kennis of de drukte.
Van Assen Groep, Baarn Het sociale netwerk als mantelzorger • Lianne Botzen
Bij mijn afstudeerbedrijf heb ik onderzocht wat de mogelijke effecten zijn van de WMO 2015 op het sociale netwerk en de hulpbehoevende, wanneer het sociale netwerk als mantelzorger gaat fungeren. De gemeenten die zijn onderzocht zijn de gemeenten in de regio Gooi & Vechtstreek. Een vooronderzoek heeft uitgewezen dat deze gemeenten de WMO 2015 op papier nagenoeg op dezelfde manier zullen uitvoeren. De effecten die ik ging onderzoeken heb ik onderverdeeld in positief
Tevens zijn de gemeenten benaderd voor vragen. Helaas heb ik van hun kant maar weinig respons gekregen. De enige gemeente die mij een antwoord heeft gegeven op een vraag is de gemeente Hilversum. De rest was te druk om mee te werken of heeft helemaal niets van zich laten horen. Ondanks de actualiteit van de WMO 2015 en de nietmedewerking van de gemeenten, heb ik veel informatie kunnen vinden en opdoen door de afgelegde interviews. Het onderzoek geeft goed inzicht in de effecten die zich kunnen voordoen bij de hulpbehoevenden en de mantelzorgers. Op basis van de kennis zijn er interessante conclusies en aanbevelingen gedaan waar de Van Assen Groep mee aan de slag kan.
en negatief, om op deze manier alle gebieden te kunnen behandelen waarop de effecten zich kunnen voordoen.
64
Afstudeerprojecten 2015
65
De politie komt in de uitvoering van haar taken in aanraking met personen in verschillende rollen, waaronder het slachtoffer, waar in dit onderzoek de focus ligt. Door de invoering van de Europese richtlijn 2012/29/EU zijn politiemedewerkers genoodzaakt hun slachtoffers te beoordelen, waardoor kennis over bepaalde kwetsbare groeperingen noodzakelijk is. Tijdens een relatief korte periode is er steeds meer aandacht voor een specifieke doelgroep, mensen met een licht verstandelijke beperking. Deze doelgroep behoort tot een kwetsbare groepering. Zo lopen zij meer risico op slachtofferschap, voornamelijk in zedenzaken. Ook blijkt uit eerdere onderzoeken dat deze doelgroep kan leiden tot problematische verklaringen bij de politie. Een aangepaste bejegening is daarom noodzakelijk. Vanwege het verhoogde risico van slachtofferschap bij lvb’ers in zedenzaken, is tijdens dit onderzoek deze groep lvb’ers als doelgroep bepaald. Om meer inzicht te krijgen in de handelingswijze van zedenrechercheurs bij slachtoffers van seksueel misbruik met een (mogelijke) lvb en de effectiviteit van deze handelingswijze, verkende dit onderzoek:
Nationale Politie - Eenheid Oost Nederland - District Twente, Enschede
• Lisa Doppen
Slachtoffers met een licht verstandelijke beperking Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Patricia van der Valk. Zij is coördinator slacht offerzorg binnen de Nationale Politie. Tijdens mijn afstudeeronderzoek lag de focus dan ook op slachtoffers en op een groep in het bijzonder, slachtoffers met een licht verstandelijke beperking (afgekort als ‘lvb’). Mensen met een lvb vormen een bron van zorg in de strafrechtsketen. Vandaar dat de opdrachtgeefster dan ook de behoefte had om voor de politie Oost Nederland dit probleem te verkennen.
passingen neemt de waarschijnlijkheid op een betrouwbare totstandkoming van de verklaring van een slachtoffer toe. Een greep van deze aanpassingen zijn: eenvoudig taalgebruik, korte zinnen, toetsen op begrijpen en een neutrale houding. Door de literatuurstudie te combineren met de resultaten uit dit onderzoek, zijn een vijftal aanbevelingen gedaan: 1) bewustwording van de lvb-doelgroep binnen de politieorganisatie creëren, 2) het voeren van een informeel gesprek voorafgaand aan het informatieve gesprek om de mogelijkheid van een lvb te bepalen, 3) de lvb’er betrekken bij de keuze voor wel of geen informatief gesprek 4) ‘behandeld als lvb’er’ noteren in het politiesysteem en 5) maatwerk laten bestaan. Voor meer informatie zie ook het afstudeerrapport ‘zoals het hoort’ – een verkennend onderzoek naar de bejegening van slachtoffers van seksueel misbruik met een licht verstandelijke beperking door zedenrechercheurs in Oost Nederland. Opvraagbaar via:
[email protected].
1) H oe zedenrechercheurs in Oost Nederland handelen wanneer zij een slachtoffer van seksueel misbruik die de kenmerken van een lvb bezit horen tijdens een informatief gesprek en 2) welke manier van bejegenen volgens gedragsdeskundigen het meest effectief is om een waarheidsgetrouwe verklaring van slachtoffers met een lvb te krijgen en hoe gedragsdeskundigen de manier van bejegening van de doelgroep door zedenrechercheurs in Oost Nederland beoordelen. De handelingswijze tijdens een informatief gesprek is hierbij als focus gesteld omdat een informatief gesprek het eerste, directe contact is tussen een slachtoffer en de politie. Dit informatieve gesprek gaat vooraf aan een (eventuele) daadwerkelijke aangifte. Doel van een informatief gesprek voor de politie is het bepalen of er sprake is van een strafbaar feit. Het slachtoffer dient naar aanleiding van het informatieve gesprek een weloverwogen keuze te kunnen maken of hij/zij een aangifte wil doen. Daarom geeft de politie ook veel informatie over het strafrechtelijke traject en de gevolgen van een aangifte.
Methode Inzicht in de doelstelling van dit afstudeeronderzoek is verkregen door acht zedenrechercheurs te interviewen. Bij de interviews met de zedenrechercheurs is gebruik gemaakt van een casus waarin een praktijkvoorbeeld van een lvb’er werd geschetst.. Uit deze interviews bleek dat zedenrechercheurs veelal een informatief gesprek met een (mogelijk) lvb’er uit de weg gaan. Zij geven de voorkeur aan het voeren van een informatief gesprek met een begeleider of ouder. Het IQ bleek voor de zedenrechercheurs een belangrijke maatstaf om te bepalen of er wel of geen informatief gesprek plaats vindt. Er dient volgens de deskundigen door de zedenrechercheurs te worden geanticipeerd op de (mogelijk) lvb’er door communicatie en houding aan te passen. Door deze aan
66
Afstudeerprojecten 2015
67
Dit onderzoek is gedaan in opdracht van Fedis Dienstverlening, gevestigd in Meppel. Fedis Dienstverlening is bewindvoerder en PGB-beheerder van ongeveer 100 cliënten met een (licht) verstandelijke beperking. Per 1 januari 2015 behoort een aantal cliënten tot de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna afgekort als Wmo 2015. Dit onderzoek heeft de volgende probleemstelling: In hoeverre hebben de wetswijzigingen op het gebied van de AWBZ-zorg, onderdeel de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 waarvoor de gemeenten vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk zijn en hierin qua beleid een mate van vrijheid hebben gekregen, financiële gevolgen voor de cliënten van Fedis Dienstverlening van 18 jaar en ouder die op basis van hun huidige CIZ-indicatie die per 1 januari 2015 onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning vallen en recht hebben op deze financiering vanuit een Persoonsgebonden Budget? Om antwoord te geven op bovenstaande probleemstelling is in de eerste onderzoeksvraag het verleden van de langdurige zorg, specifiek de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, in kaart gebracht. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, hierna afgekort als AWBZ, is tot 1 januari 2015 de wettelijke grondslag geweest voor meerdere vormen van zorg. In het verleden zijn er meerdere onderdelen toegevoegd aan het verstrekkingenpakket, mede daardoor zijn de kosten van deze wet toegenomen en dienden, volgens de regering, maatregelen genomen te worden tegen deze stijging van kosten.
Fedis Dienstverlening, Meppel
In de tweede onderzoeksvraag zijn de wetten in kaart gebracht die per 1 januari 2015 zijn ingetreden en de AWBZ vervingen. De wetten die zijn ingetreden of gewijzigd, zijn de Zorgverzekeringswet, Jeugdwet, Zorgverzekeringswet en de Wmo 2015
Gevolgen wetswijzigingen • Lisanne Wobben
De wetswijzigingen van 2015 (Wmo) hebben onrust
en
onduidelijkheden
veroorzaakt
bij
veel betrokkenen en ook bij de opdrachtgever Fedis Dienstverlening. Zij wilden door dit onder zoek op de hoogte gesteld worden van de veranderingen en mogelijke financiële gevolgen van de wetswijzigingen voor de cliënten. Fedis Dienstverlening is een bewindvoederskantoor dat de cliënten bij noodgevallen ondersteunt en helpt waar dit mogelijk is. Om na 1 januari 2015 zich op dezelfde wijze te blijven inzetten voor de cliënten was het van belang om te weten wat de gevolgen zijn van deze wetswijzigingen.
en hebben een bepaalde mate van beleidsvrijheid gekregen in de wet, waarmee zij het beleid kunnen aanpassen op de gemeente waarin het van toepassing is. De zes gemeenten waar de meerderheid van de cliënten van Fedis Dienstverlening verblijven zijn Ermelo, Harderwijk, Hengelo, Enschede, Deventer en Zwolle. De gekregen beleidsvrijheid hebben deze gemeenten op verschillende wijzen ingevuld. Zo zijn er verschillen te constateren in de termijnen van herindicatie aanvragen, de verantwoordelijke voor de herindicatie, de wijze van hulpvraag melden, aanvraagprocedure van een PGB-budget etc. In de probleemstelling is de vraag geformuleerd of de Wmo 2015 financiële gevolgen heeft voor de cliënten van Fedis Dienstverlening. Door onder andere de verschuldigde eigen bijdrage en mogelijk bijbetalen in de kosten voor de noodzakelijke zorg en/of ondersteuning, door een te laag PGB-budget, zal de Wmo 2015 financiële gevolgen hebben voor de cliënten van Fedis Dienstverlening. Al deze vragen zijn beantwoord door een aantal onder zoeksmethoden. Bij dit onderzoek zijn bijvoorbeeld de onderzoeksmethoden deskresearch, dossieronderzoek en interview gebruikt om de onderzoeksvragen en probleem stelling te kunnen beantwoorden.
68
Afstudeerprojecten 2015
69
Het 120-dagen model Het 120- dagen model is opgesteld na een georganiseerd overleg tussen vertegenwoordigers van schuldhulpverleners die aangesloten zijn bij de NVVK en vertegenwoordigers van schuldeisers. In de overleggen tussen de vertegenwoordigers van de schuldhulpverleners (de NVVK) en de vertegenwoordigers van de schuldeisers ging het erom wat voor beide partijen aanvaardbare doorlooptijden waren die nog werkzaam waren. De reden dat men tot een model voor de wenselijke duur van een schuldhulpverleningstraject wilde komen, is dat het voor die tijd (te) lang kon duren voor een schuldenregeling tot stand kwam. Enerzijds doordat schuldeisers te weinig informatie kregen waardoor bijvoorbeeld incassotrajecten niet stop werden gezet, anderzijds de onzekerheid en de onduidelijkheid voor de schuldhulpverleners en haar klanten wanneer er duidelijkheid vanuit schuldeisers zou komen voor het verdere verloop van het traject.
korter te krijgen. Het ROZ kan om het aantal verzoeken van schuldeisers terug te dringen waarin om de stand van zaken wordt gevraagd de schuldeisers periodiek informeren wanneer een deel van het traject langer gaat duren. Verder kunnen de medewerkers in de verificatiefase eerder schatten, nu er bij het nabellen dit expliciet wordt genoemd.
Weinig respons Uit dit onderzoek is gebleken dat voornamelijk de kleine bedrijven voor de vertraging zorgen omdat deze niet of niet tijdig reageren. Een van de mogelijke oorzaken hiervan is de onwetendheid over wat schuldhulpverlening inhoudt. Om dit aan te pakken zou er een informatieblad toegevoegd kunnen worden om zo deze groep schuldeisers beter te informeren. Ook zou er in kaart moeten gebracht, wat nu precies de oorzaken zijn waarom deze schuldeisers niet reageren. Dit zou moeten gebeuren door aanvullend onderzoek te laten uitvoeren. Tot slot zouden de medewerkers van het ROZ deze groep schuldeisers eerder telefonisch moeten benaderen tijdens het opvragen van gegevens. Het blijkt namelijk uit de dossieranalyse dat deze groep schuldeisers niet reageren op verzoeken van het ROZ die per brief worden verzonden.
ROZ-Groep, Hengelo Verbetering communicatie met schuldeisers • Lonneke Daas-Zomer
Het ROZ (Regionale Organisatie Zelfstandigen) biedt onder andere schuldhulpverlening aan (ex)ondernemers. Het ROZ werkt volgens de normen die zijn opgelegd door de branchevereniging de NVVK (Nederlandse Vereniging voor Volks Krediet). De NVVK heeft als norm gesteld dat een schuldenregeling binnen 120-dagen tot stand dient te komen. De praktijk blijkt weerbarstiger De opdracht van dit onderzoek is om te kijken wat er in de communicatie tussen schuldeisers en het ROZ verbeterd kan worden om de termijnoverschrijding van de 120-dagen terug te dringen.
In de verificatiefase reageert 76% van de schuldeisers binnen de gestelde termijnen. In de voorstelfase reageert 89% binnen de gestelde termijnen. Na alle procedures doorlopen te hebben reageert zo’n 24% van de schuldeisers niet op het verzoek van het ROZ tot het doen van een saldo-opgave. Dit zijn vooral de “kleine” bedrijven zoals particuliere ondernemingen. Na het doorlopen van de procedures van het betalingsvoorstel heeft zo’n 11 procent van de schuldeisers niet gereageerd. Ook hier zijn het voornamelijk de kleine schuldeisers die niet reageren. Hierbij maakt het niet uit welk communicatiemiddel (brief, e-mail of telefoon) het ROZ inzet. Ondanks dat het niet uit maakt welk communicatiemiddel er wordt ingezet dient er toch gekeken te worden naar het feit om frequenter de communicatie via de e-mail te laten plaats vinden. Het blijkt namelijk vanuit de schuldeisers en vanuit de medewerkers de behoefte te bestaan om vaker via de e-mail te corresponderen. Hiervoor zullen de interne richtlijnen van het ROZ aangepast moeten worden.
Afspraken maken Hoewel de “grote”schuldeisers vaak wel binnen de termijnen reageren kan er nog wel wat verbeterd worden in de onderlinge communicatie. Zo zouden de grote schuldeisers zoals het CJIB en GGN en het ROZ afspraken kunnen maken over de inhoud van de correspondentie, de frequentie, contactgegevens uitwisselen en wanneer men akkoord kan gaan met een betalingsvoorstel om zo de termijnen
70
Afstudeerprojecten 2015
71
Sociale Dienst Oost Achterhoek De SDOA is een organisatie die zich inzet om werkzoekenden te ondersteunen en te begeleiden naar werk. Dit doen ze voor de gemeenten Berkelland, Oost-Gelre en Winterswijk. De organisatie wil deze gevolgen in beeld hebben, zodat er vooraf op deze gevolgen ingespeeld kan worden. Er zijn nog weinig instrumenten om te bekijken welke gevolgen zich daadwerkelijk gaan voordoen, maar toch is het van belang voor de organisatie om deze gevolgen in beeld te hebben.
De Participatiewet Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. De Participatiewet heeft als doel dat iedere Nederlander naar vermogen kan deelnemen aan de samenleving. Met de invoering van de Participatiewet is de kostendelersnorm ingevoerd. Deze is ingevoerd om de stapeling van uitkeringen binnen een huishouding tegen te gaan, maar ook om ervoor te zorgen dat de bijstandsuitkeringen binnen de samenleving gelijk getrokken worden. De kostendelersnorm houdt in dat de bijstandsuitkering wordt aangepast aan het aantal meerder jarige personen welke bij de klant in de woning wonen.
Onderzoeker was in de veronderstelling dat klanten, waarbij de kostendelersnorm wordt toegepast, de inlichtingenplicht/ aantoonplicht gaan overtreden. Dit is ook de verwachting vanuit de organisatie alsmede de gebruikte onderzoeken. De klant geeft zelf aan om werk te gaan zoeken of te gaan verhuizen. Het is taak om erop toe te zien dat de overtreding van de inlichtingenplicht/aantoonplicht zich daadwerkelijk niet gaat voordoen. Daarnaast is er bekeken of bepaalde financiële gevolgen en daaruit voortkomende effecten zich daadwerkelijk gaan voordoen binnen een bepaalde doelgroep of gemeente. Uit de resultaten blijkt dat dit niet het geval is, wat inhoudt dat er geen maatwerk geleverd hoeft te worden. Wel is het van belang dat de SDOA in de gaten houdt of de klant, met toepassing van de kostendelersnorm, nog in de vaste lasten kan voorzien.
Probleemstelling & Uitvoering onderzoek De probleemstelling in dit onderzoek luidde: “Welke mogelijke financiële gevolgen en daaruit voort komende effecten, van de, op 1 januari 2015
Sociale Dienst Oost Achterhoek, Groenlo
ingevoerde kostendelersnorm uit de Participatiewet, treden er op bij de klanten van de Sociale Dienst Oost Achterhoek die recht hebben op algemene bijstand en waarbij deze norm toegepast wordt vanaf 1 januari 2015 dan wel toegepast gaat worden vanaf 1 juli 2015?”
Gevolgen en effecten kostendelersnorm • Lotte Kuipers
De opdracht op de Sociale Dienst Oost Achterhoek had betrekking op de kostendelersnorm. De kostendelersnorm is per 1 januari 2015 ingevoerd en is een onderdeel vanuit de Participatiewet. De
kostendelersnorm
houdt
in
dat
de
bijstandsuitkering wordt aangepast aan het aantal meerderjarige personen wat bij de belanghebbende in de woning woont. Het doel van mijn onderzoek was om te bekijken wat de mogelijke financiële gevolgen, en daaruit voortkomende effecten zijn wanneer de kostendelersnorm wordt toegepast. Met effecten wordt bedoeld of de klant nog acties
Voordelig of juist niet?
gaat ondernemen wanneer zijn inkomen omlaag
Het klopt dat klanten met toepassing van de kostendelersnorm er met inkomen op achteruitgaan. Toch kan met de berekeningen van de kostendelersnorm, welke gedaan zijn over een aantal klanten van de SDOA, geconcludeerd worden dat deze met toepassing van de kostendelersnorm de vaste lasten nog kunnen betalen. Daarnaast houden deze nog een bedrag over voor sociale participatie. Met deze berekeningen is geen rekening gehouden met de alleenstaande ouderkop. Daarom blijft het van belang om per individu te bekijken welke financiële gevolgen er daadwerkelijk optreden.
gaat. Bij acties kun je denken aan bijvoorbeeld verhuizen, zodat de klant recht krijgt op een hogere bijstandsuitkering, maar ook werk zoeken om sneller uit de uitkering te komen.
72
In een poging om de probleemstelling te beantwoorden is een combinatie van een kwalitatief en kwantitatief onderzoek uitgevoerd. Binnen dit onderzoek is gebruik gemaakt van de volgende methodes: het interview, literatuuronderzoek en de telefonische enquête. Duidelijk moest worden welke financiële gevolgen, en daaruit voortkomende effecten, zich gaan voordoen bij de klanten van de SDOA. Om hierachter te komen zijn er interviews gehouden met 3 klantmanagers, 3 inkomensconsulenten, 2 medewerkers preventie en hand having en 3 leden van de cliëntenraad. Daarnaast is er een telefonische enquête uitgevoerd over 45 klanten. Maar ook is er gebruik gemaakt van literatuuronderzoek zoals Kamerstukken, onderzoeken naar de kostendelersnorm, de wet- en regelgeving en jurisprudentie. Dit literatuuronderzoek is gehouden om te bekijken wat er al over dit onderwerp bekend is.
Afstudeerprojecten 2015
73
De schuldhulpverlening is flink in beweging. Door de economische crisis raken meer mensen in financiële problemen en veranderen aard en omvang van de schulden. Schuldhulpverlening wordt hierdoor complexer, terwijl de uitvoering vaak beter kan en gemeenten naar verwachting de komende jaren over minder middelen beschikken. Zij staan voor de uitdaging om meer te doen met minder. Dit geldt ook voor het BAD. Het BAD heeft te maken met een langer wordende wachtlijst van aanvragen. Dit heeft tot gevolg dat er veel veranderd binnen het BAD. Eén verandering is het project budgetcoaching.
hebben. De cliënten van het BAD weten niet dat ze in een bepaald project zitten. Om aan de financiële zelfredzaamheid van een persoon te kunnen werken is het noodzakelijk om de cliënt hier duidelijke informatie over te verstrekken. Er zijn in totaal twintig aanbevelingen gedaan op basis van de uitgewerkte analyses van de onderzoeksvragen.
Budgetcoaching
Budget Adviesbureau Deventer Schuldhulpverlening • Lynn Dekker
Er melden zich steeds meer mensen aan bij de schuldhulpverlening. Dit heeft als gevolg dat er veel veranderingen plaats vinden ten opzichte van de werkwijze van het BAD. Eén verandering hiervan is dat het BAD in maart 2014 budgetcoaching heeft ingezet. Er is onderzocht hoe het BAD het project
In deze tijd is het belangrijk dat de cliënt zelfredzaam is en participeert in de samenleving, aangezien Nederland van een verzorgingsstaat steeds meer een participatiestaat wordt. Daarom heeft het BAD ervoor gekozen, om naast het schuldentraject, voor budgetcoaching te kiezen. Budgetcoaching heeft als doel om de financiële zelfredzaamheid van de cliënt te bevorderen. Het BAD wil graag weten hoe dit op een efficiënte manier uitgevoerd kan worden om de hoogst haalbare vorm van financiële zelfredzaamheid voor de cliënt te kunnen bereiken. Om dit te kunnen beantwoorden is er een literatuurstudie uitgevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van actuele en betrouwbare bronnen. Daarnaast zijn er interviews afgelegd met de medewerkers van het BAD die het project uitvoeren en medewerkers van andere gemeenten. Dit onderzoek betreft een kwalitatief onderzoek omdat er vooral inzicht wordt verkregen. Een verandering in de schuldhulpdienstverlening staat centraal. Er werd eerst meer gekeken naar de financiële problemen. Er wordt nu meer gekeken naar het gedrag van een cliënt. Gedrag speelt dus een grote rol bij het meten van de financiële zelfredzaamheid. In november 2014 is het BAD van start gegaan met het meetinstrument Mesis. Mesis is een meetinstrument dat vooral kijkt naar het gedrag en motivatie van een persoon. Mesis bestaat uit een vragenlijst van 120 vragen. Aan de hand van de Mesis vragenlijst kan er eerder geconstateerd worden of een cliënt geschikt is voor een schuldregeling en wat het hoogst haalbare doel is van de cliënt. Dit zorgt niet alleen voor een efficiëntere werkwijze maar het zou ook de werkdruk van de schuldhulpverleners moeten verlagen.
budgetcoaching op een efficiënte manier kan uitvoeren. Het doel van het project budgetcoaching is om de financiële zelfredzaamheid van de cliënt te bevorderen.
Daarnaast heeft het ook een kostenbesparend effect. Er wordt niet meer gewerkt met ongemotiveerde cliënten, dus faalt de hulpverlening minder vaak. Het meetinstrument is tijdens dit onderzoek kritisch geanalyseerd en het blijkt een prima hulpmiddel te zijn om schuldhulpverlening efficiënter uit te voeren. Uit het onderzoek is gebleken dat er knelpunten zijn die ervoor zorgen dat budgetcoaching nog niet wordt uitgevoerd zoals beschreven staat in het plan van aanpak en hier is vooral de focus opgelegd. De schuldhulpverleners ervaren de werkdruk als grootste knelpunt voor het niet of nauwelijks uitvoeren van budgetcoaching. Het aantal stijgende aanvragen heeft ook effect op budgetcoaching. Er wordt namelijk steeds meer van de schuldhulpverleners verwacht met minder beschikbare middelen (tijd). De schuldhulpverleners geven aan dat ze niet weten hoe ze het project uit moeten voeren naast de dagelijkse werkzaamheden waar zij mee te maken
74
Afstudeerprojecten 2015
75
Het doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in welke juridische vraagstukken de huurders voorleggen aan de klantconsulenten van Woonbedrijf Ieder1. Wanneer dit inzichtelijk is gemaakt, wordt er gekeken in hoeverre deze juridische vraagstukken naar onderwerp ingedeeld kunnen worden en of de klantconsulenten voldoende juridische kennis hebben om deze vragen te kunnen beantwoorden. Uit gesprekken met Marijn Driessen blijkt dat de klantconsulenten op dit moment niet alle juridische vraagstukken zelfstandig kunnen behandelen. Het doel is om een efficiëntere manier van werken te ontwikkelen waarbij de huurder, Woonbedrijf Ieder1 en de klantconsulenten gebaat zijn.
Onderzoek Op basis van de uitkomst van het onderzoek wordt beoordeeld of bijvoorbeeld een kennisbank uitkomst kan bieden. Om antwoord te kunnen geven op de vraagstelling, zijn er onderzoeksvragen geformuleerd. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is gebruikgemaakt van desk research, dataresearch, extern literatuuronderzoek en interviews.
Herindelen categoriën
Woonbedrijf Ieder1, Deventer Juridische kennis klantconsulenten • Marijke Timmerman
Bij Woonbedrijf Ieder1 heb ik onderzocht welke juridische kennis de klantconsulenten al hebben. Tevens heb ik onderzocht welke juridische kennis zij nodig hebben om hun fuctie uit te oefenen. Tot slot heb ik onderzocht hoe deze kennis kan worden verworven en geborgd binnen Woonbedrijf Ieder1.
De klantconsulenten behandelen veel juridische vraag stukken. In het computerprogramma CRM zijn deze juridische vraagstukken ingedeeld in categorieën. De onderzoeker heeft deze opnieuw ingedeeld wegens nieteenduidig gebruik van de categorieën. Derhalve zijn de volgende categorieën tot stand gekomen: huurbetaling, klacht, onderhoud, fraude, overlast en verhuur overig. Uit een analyse van de klantvragen in de maand september 2013 blijkt dat veruit de meeste vragen in de volgende categorieën zitten: huurbetaling (40,3%), overlast (33,6%) en verhuur overig (21,5%).
Bevindingen Uit onderzoek blijkt dat de klantconsulenten juridische kennis nodig hebben van betalingsregelingen, fraude, overlast en overige verhuurkwesties. Wanneer het de klantconsulent niet lukt om juridische vraagstukken binnen deze categorieën zelf op te lossen, hebben de klantconsulenten verschillende opties: het benaderen van de bedrijfsjurist, het inhuren van een externe advocaat of het in dienst nemen door Woonbedrijf Ieder1 van een advocaat die gespecialiseerd is in het huurrecht. Momenteel dragen de klantconsulenten het juridische vraagstuk, wanneer zij het niet kunnen behandelen, over aan de advocaat van een extern bedrijf. De advocaat procedeert en de rechter spreekt een vonnis uit. Dit vonnis voert de klantconsulent uit. De klantconsulenten kunnen op diverse wijzen kennis verwerven en actueel houden. Kennis kan worden geborgd door haar bijvoorbeeld in te voeren in een kennisbank. Er zijn ook vele andere manieren waarop kennis kan worden geborgd, maar een kennisbank in de vorm van een ICTprogramma heeft de voorkeur van de klantconsulenten. In deze kennisbank dient sprake te zijn van een procesbeschrijving. Zo kunnen de klantconsulenten stap voor stap een casus doorlopen. Om de kennisbank te creëren, is het van belang een projectleider en een specialist aan te stellen die alle kennis verzamelen, verwerken en actualiseren in de kennisbank.
76
Afstudeerprojecten 2015
77
In 2007 zijn door ProRail Buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst genomen. De Boa van ProRail heeft als taak om personen, die onbevoegd langs de spoorbaan lopen, aan te spreken en te verbaliseren. De inzet van Boa’s heeft erin geresulteerd dat het aantal ‘spoorlopers’ de laatste jaren is gereduceerd. De Boa’s worden tegenwoordig meer ingezet bij acties. Hierbij komt de Boa meer in aanraking met agressie c.q. geweld. Dit heeft effect op het persoonlijke veiligheidsgevoel van de Boa. Door dit gegeven overweegt de directie om de Boa te voorzien van geweldsmiddelen. Daarnaast is ook onderzocht wat het effect is op de kwaliteit van arbeid van de Boa bij het invoeren van geweldsmiddelen. Bovenstaande resulteerde in de volgende probleemstelling:
mogelijk mits ProRail voldoet aan de gestelde criteria. De invoering van geweldsmiddelen heeft een gedeeltelijk effect op de verandering van de kwaliteit van arbeid van de Boa.
Wat zijn de juridische mogelijkheden voor het inzetten van geweldsmiddelen door de Boa’s van ProRail als reactie op een mogelijke toename van geweldsmeldingen en in hoeverre beïnvloedt deze uitbreiding van geweldsmiddelen de arbeidsbeleving van de Boa’s, volgens hen?
Agressie neemt toe
ProRail, Rotterdam • Marion Jansen
Geweldsmiddelen voor Buitengewoon opsporingsambtenaren In deze scriptie staat de vraag centraal of het aan te bevelen is om de Buitengewoon opsporingsambtenaren van ProRail te voorzien van geweldsmiddelen door mogelijk toenemende agressie c.q. geweld als ook welk effect de invoering van geweldsmiddelen heeft op de kwaliteit van arbeid van de Boa. Er is steeds meer sprake van agressie c.q. geweld gericht tegen handhavers. Daarbij is het verdwijnen van de spoorwegpolitie en de verminderde snelle assistentie van de regiopolitie merkbaar. Dit is een zorg voor zowel de betrokken Boa als de werkgever. De Boa zal meer zelfredzaam moeten zijn bij agressie- en geweldsmeldingen. Na dit onderzoek zal de directie van ProRail een keuze moeten maken om de veiligheid van zijn Boa’s enigszins te borgen.
78
De Boa’s en leidinggevenden geven aan dat de laatste twee jaar agressie c.q. geweld gericht tegen de Boa is toegenomen; de Boa geeft aan gemiddeld één keer per maand geconfronteerd te worden met verbale agressie c.q. geweld. Er wordt tegenwoordig steeds frequenter door de Boa geweld aangewend jegens verdachten. De Boa’s geven v aan dat er weinig respect voor “het gezag” is en dat een verharding van de maatschappij te bemerken valt welke zich manifesteert tijdens hun dienstuitoefening in het publieke domein. Deze toename kan aanleiding zijn voor het met succes aanvragen van geweldsmiddelen. De juridische mogelijkheden van geweldsmiddelen zijn eveneens onderzocht en het is mogelijk om een wapenstok en pepperspray (die ProRail overweegt) aan te vragen. Bij een aanvraag van geweldsmiddelen bij het OM moet de werkgever een beargumenteerde aanvraag indienen waarbij zij aan de gestelde wettelijke criteria moeten voldoen. Door onderzoek is geconstateerd dat niet alle informatie betreffende deze criteria intern raadpleegbaar is. Daarom wordt als aanbeveling genoemd dat de teamleiders en coördinator een centraal registratiesysteem dienen te ontwikkelen opdat de correcte gegevens te raadplegen zijn. In een nieuw te ontwikkelen registratiesysteem zal idealiter ook ruimte zijn om de omstandigheden of context waarbinnen het geweld is aangewend, vast te leggen. Dit dient als leerdoel, maar zeker ook als informatiebron bij een mogelijke aanvraag van geweldsmiddelen.
Kwaliteit arbeid Indien de Boa uitgerust wordt met geweldsmiddelen dan kan dit effect hebben op de kwaliteit van arbeid van de Boa. In dit onderzoek is regradatie/upgrading, een van de veranderingen behorende bij de kwaliteit van arbeid, onderzocht. Uit regradatie komen indicatoren voort die dit begrip meetbaar maken. Deze indicatoren zijn in een vraagstelling aan de Boa in een face- to-face onderzoek voorgelegd. De uitkomst van dit onderzoeksonderwerp geeft aan dat de ondervonden kwaliteit van arbeid van de Boa gedeeltelijk verandert indien men beschikt over handboeien, wapenstok en/of pepperspray. De eindconclusie is als volgt: er is sprake van toenemende agressie c.q. geweld. Tevens is het aantal geweldsmeldingen toegenomen. Dit kan een aanleiding zijn voor het met succes aanvragen van geweldsmiddelen. Deze aanvraag is juridisch
Afstudeerprojecten 2015
79
Nauwelijks feedback Dit onderzoek is uitgevoerd voor de Sociale Verzekeringsbank te Deventer. Uit eigen ervaring, ervaringen van het klachten team en het lokale managementteam bleek dat het geven en ontvangen van feedback als lastig werd ervaren en nauwelijks binnen de organisatie werd toegepast, maar de vraag waarom kon niet worden beantwoord.
Het is dan ook aan te bevelen om het feedbackmodel binnen de Sociale Verzekeringsbank te introduceren en daarbij aandacht te hebben voor het verminderen/wegnemen van belemmerende factoren en het vergroten van stimulerende factoren.
Uit het onderzoek is gebleken dat er veel factoren zijn die invloed hebben op het geven en ontvangen van feedback. Over het algemeen viel op dat medewerkers veel belemmeringen ervaren bij het geven van feedback. De belemmerende factoren bij het geven van feedback zijn erg uiteenlopend. Deze variëren van een gevoel of ervaring die de medewerkers hebben tot collega’s die in de verdediging of aanval schieten. Bij het ontvangen van feedback valt op dat er voornamelijk één belemmering wordt ervaren, namelijk de wijze waarop feedback gebracht wordt.
Feed up, feedback en feed forward Daarnaast viel op dat medewerkers veel stimulerende factoren ervaren bij het geven van feedback, zo draagt feedback bij aan het leren en voelen medewerkers zich verantwoordelijk om feedback te geven en te ontvangen. Het is daarbij wel van belang dat feedback met respect en waardering overgebracht wordt en opbouwend gegeven wordt. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden, zoals hiervoor beschreven, dat er veel belemmerende en stimulerende factoren zijn die invloed hebben op het geven en ontvangen van feedback.
Sociale Verzekeringsbank, Deventer • Matthijs Oudbier
Belemmerende en stimulerende factoren invloed op feedback Een kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar de belemmerende en stimulerende factoren die volgens uitvoerende medewerkers en het management van de Sociale Verzekeringsbank te Deventer invloed hebben op het geven en ontvangen van feedback. Daarnaast
een
literatuuronderzoek
naar
hoe
feedback ingezet kan worden als effectief middel tijdens de dagelijkse werkzaamheden van de medewerker. En als laatst een literatuuronderzoek naar hoe feedback een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van de individuele medewerker.
Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat feedback het meeste effect heeft op het lerende aspect van feedback als het in drie verschillende vormen wordt gegeven, namelijk feed up, feed back en feed forward. Feed up houdt in dat er gekeken wordt naar de doelstellingen. Bij feed back wordt er gekeken naar de progressie die er is gemaakt ten opzichte van de doelstellingen. Bij feed forward wordt er gekeken naar de activiteiten die ondernomen dienen te worden richting het doel.
Vier vormen van feedback Deze ‘vormen’ van feedback kunnen op vier verschillende niveaus worden ingezet, ook wel persoonsgerichte-‐, taakgerichte-, procesgerichte- , en zelfregulerende feedback genoemd. Persoonsgerichte feedback richt zich op persoonlijke evaluaties en effecten op de persoon. Taakgerichte feedback richt zich op hoe goed de taak wordt begrepen en uitgevoerd. Procesgerichte feedback richt zich op het begrijpen van het primaire proces. Zelfregulerende feedback richt zich op het zelf monitoren, sturen en reguleren van acties.
Aanpak voor geven van feedback Uit mijn onderzoek kan geconcludeerd worden dat medewerkers en het management voornamelijk persoonsgerichte en taak gerichte feedback geven. Procesgerichte-‐ en zelfregulerende feedback vindt nauwelijks plaats. Door het hanteren van voorgaand feedbackmodel ontstaat er een ideale leersituatie en heeft feedback het meeste effect op het leren van een medewerker tijdens de dagelijkse werkzaamheden, maar ook voor de individuele ontwikkeling.
80
Afstudeerprojecten 2015
81
Probleemstelling en aanleiding onderzoek Deze afstudeerscriptie is geschreven ten behoeve van de gemeente Zutphen en geeft antwoord op de vraag : ‘’Welke voorzieningen zijn er in de gemeente Zutphen voor jonge moeders en hoe sluit dit aan bij de behoeften van de jonge moeders.’’
Uit de enquête is gebleken dat de jonge moeders in de gemeente Zutphen best tevreden zijn over hun leven op dit moment. Aan voorzieningen missen ze voornamelijk een plek om samen te komen met andere jonge moeders en leuke activiteiten binnen de gemeente Zutphen.
De reden voor dit onderzoek was dat ik tijdens mijn stage bij de afdeling leerplicht in de gemeente Zutphen er achter kwam dat er onder jonge moeders veel onwetendheid is over de voorzieningen die er zijn binnen een gemeente. Daarbij was er binnen de gemeente Zutphen veel onwetendheid over de omvang van het aantal jonge moeders en de behoeften van deze jonge moeders. Sinds januari 2015 heeft het Rijk en de provincie verschillende taken overgedragen aan de gemeente. Hiermee is de gemeente verantwoordelijk geworden voor de gehele jeugdhulp.
Het advies is van dit onderzoek luidt dat er een plek voor jonge moeders moet worden gecreëerd waar zij samen kunnen komen, en waar hulp wordt ingezet gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid.
Doordat de gemeente deze verantwoordelijkheid draagt, moet zij zorgen dat er voor elke doelgroep binnen de jeugd passende voorzieningen zijn. Dus ook voor de doelgroep : ‘jonge moeders’. Eén doel van deze scriptie is het in kaart brengen van voorzieningen binnen de gemeente Zutphen en daarbij kijken of deze voorzieningen aansluiten bij de behoeften van jonge moeders binnen de gemeente. Een daarbij komend doel is om voor de gemeente inzicht te verkrijgen in de omvang van het aantal moeders binnen de gemeente Zutphen.
Gemeente Zutphen
Behoefte aan voorzieningen
Aantal jonge moeders binnen gemeente • Maureen Kruitbosch
Mijn opdracht was om binnen de gemeente Zutphen het aantal jonge moeders in de gemeente in beeld te krijgen. Vervolgens moest ik gaan kijken welke bestaande voorzieningen er voor jonge moeders in de gemeente Zutphen worden aangeboden door de instanties in de gemeente. Daarnaast heb ik een enquête gehouden onder de jonge moeders binnen de gemeente om te kijken wat hun behoeften zijn en of deze aansluiten op de bestaande voorzieningen.
Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden zijn er vijf deelvragen geformuleerd. Deze hebben betrekking op de omvang van de doelgroep, het aanbod voor de doelgroep, de behoeften van de doelgroep en de aansluiting van aanbod en behoeften van de doelgroep. Om de deelvragen te beantwoorden is er gebruik gemaakt van deskresearch en een survey onderzoek. Door middel van een enquête onder de jonge moeders is er inzicht verkregen in de kennis over voorzieningen en de behoeften aan voorzieningen. Er zijn in totaal 50 ingevulde enquêtes ontvangen. Uit de deskresearch is gebleken dat wanneer men praat over ‘jonge moeders’ er doorgaans wordt gesproken over moeders tot vierentwintig jaar oud. Deze definitie wordt onder meer gebruik bij zorginstellingen in Nederland. Voor dit onderzoek wordt deze definitie aangehouden. Ook is uit de deskresearch gebleken dat er binnen de gemeente Zutphen geen specifieke voorzieningen voor jonge moeders zijn. Er zijn wel voorzieningen voor ouders binnen de gemeente Zutphen, jonge moeders vallen ook onder het begrip ouders en mogen dus ook gebruik maken van deze voorziening maar dit is niet speciaal op hen gericht. Dit geldt hetzelfde voor jongeren. er zijn verschillende voorzieningen voor jongeren, een jonge moeder is ook een jongere en mag dus gebruik maken van deze voorzieningen. Echter zijn deze voorzieningen ook niet specifiek op jonge moeders gericht. Door de nieuwe positie van de gemeente sinds 2015 is het ook maar de vraag of er specifieke voorzieningen voor doelgroepen gecreëerd moeten worden of dat dit een taak is voor de burgers zelf.
82
Afstudeerprojecten 2015
83
Nieuwe taken Op 1 januari 2015 zijn de transities in het sociale domein een feit geworden. Vanaf die datum zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, de Wet op de Jeugdzorg en de overheveling van delen van de AWBZ (begeleiding en persoonlijke verzorging) naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Om deze nieuwe taken te realiseren en de dienstverlening aan burgers optimaal vorm te geven kiezen veel gemeenten voor de inzet van een sociaal team. Het sociaal team is een team van professionals in het sociaal domein die samenwerken om ondersteuning te bieden aan bewoners in een wijk of gemeente. Maatwerk, eigen kracht, integraal en resultaatgericht werken staan hierin centraal. Sociale teams worden door veel gemeenten gezien als oplossing in de aanpak van sociale problematiek en de verwachtingen van deze teams zijn hooggespannen.
Sociaal team De gemeente Elburg heeft ook de keuze gemaakt om een sociaal team op te zetten en op 1 januari 2015 is het team officieel van start gegaan. In opdracht van de Gemeente Elburg is onderzoek gedaan naar de verwachtingen van professionals van organisaties die niet deelnemen aan het sociaal team. Voor de gemeente Elburg was het niet geheel duidelijk hoe deze professionals tegen het team aankijken. Voor een goede dienstverlening en samenwerking is het van belang om te weten wat deze sociale partners van het sociaal team verwachten en of ze op de hoogte zijn wat het team doet. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van literatuur- en praktijkonderzoek en het versturen van een enquête aan de professionals. Centraal staat de volgende onderzoeksvraag:
Gemeente Elburg Gezamenlijke doelstelling sociaal team • Mirthe Severs
In opdracht van de gemeente Elburg heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar het sociaal team van de gemeente Elburg. Het sociaal team bestaat uit professionals van verschillende organisaties uit het sociale domein. Echter niet alle partners zijn bij het team betrokken. Dit onderzoek is uitgevoerd die niet deelnemen aan het sociaal team, wel op
De belangrijkste resultaten die uit het onderzoek naar voren komen zijn dat de verwachtingen van professionals die geen zitting hebben in het sociaal team in grote mate overeenkomen met de gestelde doelstellingen van de gemeente Elburg. Een belangrijk verschil is dat dat de professionals de verwachting hebben dat het sociaal team zich richt op zowel enkelvoudige als complexe vragen. In de praktijk is dit niet het geval want het sociaal team houdt zich met name bezig met complexe vragen omdat het team voornamelijk multiproblematiek behandelt.
sociaal team staan in dit onderzoek centraal.
•H et organiseren van bijeenkomsten en/of overleggen met de professionals. • Het sociaal team meer zichtbaar maken in de kernen ’t Harde en Doornspijk. • Aanwijzen van de regievoerder bij het bespreken van een casus in het sociaal team. • Gebruik van het intakeformulier door alle betrokken partijen van het sociaal team.
Het doel van dit onderzoek is om aan de hand van de uitkomsten een antwoord te geven op de onderzoeksvraag. Verder worden er indien nodig verbeterpunten aangegeven en aanbevelingen gedaan aan de gemeente Elburg met als doel dat het sociaal team van Elburg een zo optimaal mogelijke dienstverlening kan bieden aan haar burgers.
Belangrijkste resultaten
Verwachtingen van deze professionals over het
Aanbevelingen
In welke mate komen de verwachtingen van professionals, die werkzaam zijn in het sociaal domein in Elburg maar geen deel uit maken van het sociaal team, overeen met de gestelde doelstellingen m.b.t. het sociaal team en wat is er eventueel nodig om de gewenste doelstellingen te bereiken?
aangezien onduidelijk was of sociale partners, de hoogte zijn van het sociaal team Elburg doet.
Uit het onderzoek is verder naar voren gekomen dat er nog onduidelijkheid bestaat bij de respondenten over de werkwijze van het team. De samenstelling van het team is dusdanig dat het wel in staat moet zijn om de gewenste doelstellingen te kunnen bereiken. Voor wat betreft de manier van werken van het team zelf kan geconcludeerd worden dat er nog enkele verbeterpunten aangebracht kunnen worden om de integraliteit en uniformiteit te bevorderen.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt verder dat de zichtbaarheid van het team nog verbeterd kan worden zodat de professionals beter op de hoogte zijn wie er in het team zitting hebben en wanneer en waarvoor het team ingeschakeld kan worden.
84
Afstudeerprojecten 2015
85
Onderzoek doen Door onderzoek te doen kom ik tot conclusies die ik kan gebruiken om een duidelijker beeld te scheppen van verwachtingen van klanten over het Budget Adviesbureau Deventer. De verwachtingen van klanten worden mede door hulpverlenende instanties geschetst, waardoor ik die ook bij mijn onderzoek wil betrekken.
Budget Adviesbureau Deventer
Uit mijn gesprekken met de teamleider van het Budget Adviesbureau Deventer is naar voren gekomen dat de verwachtingen van klanten als een probleem worden ervaren omdat er zoveel vragen binnenkomen na afloop van een financiële intake. Dit komt vooral doordat er na de financiële intake niet direct een indicatie kan worden gegeven van wanneer de integrale intake zal plaatsvinden. Na afloop van een financiële intake wordt de klant uitgenodigd voor een integrale intake. Een schuldhulpverlener gaat tijdens de integrale intake met de klant in gesprek over het ontstaan van de schulden en wat de huidige financiële situatie is. Aan de hand van dit gesprek wordt er een hulpverleningsplan en plan van aanpak gemaakt waaruit zal blijken welke stappen er worden ondernomen. Tijdens een financiële intake wordt er een eerste inventarisatie gemaakt van de financiële situatie van de klant. Ook wordt de klant geïnformeerd over het aanvragen van voorzieningen en het doen van de belastingaangiftes om het inkomen stabiel te maken voor de integrale intake. De afspraken die zijn gemaakt in het gesprek worden bevestigd in een brief die naar de klant wordt opgestuurd. De periode tussen de financiële- en integrale intake wordt benut om een aantal zaken te regelen die bijdragen aan het stabiliseren van de financiële situatie van de klant.
Zij zijn zich ervan bewust dat zij zich moeten inspannen voor hun traject en hebben hierdoor verwachtingen die beter aansluiten bij de dienstverlening. Dit kan ontstaan wanneer er betere voorlichting en informatie over de werkwijze van het Budget Adviesbureau Deventer beschikbaar is. Ook hebben ketenpartners beter zicht op het beleid en de werkwijze van het Budget Adviesbureau Deventer, met als gevolg een betere doorverwijzing. Hierdoor zullen er veel minder telefoontjes binnenkomen over de wachttijden en daarnaast is het voor ketenpartners duidelijk wat zij van het Budget Adviesbureau Deventer kunnen verwachten. Er is vraag naar een onderzoek waarbij de achtergrond en oorzaken van de verwachtingen in kaart worden gebracht. Het Budget Adviesbureau Deventer heeft baat bij dit onderzoek, want dan hebben klanten en instanties een duidelijker beeld van wat ze van het Budget Adviesbureau Deventer kunnen verwachten. Dit zorgt ervoor dat er minder vragen en klachten binnenkomen, met als gevolg minder negatieve publiciteit en een lagere werkdruk.
Hogere werkdruk
• Nabila el-Hadri
Verwachtingen en beeldvorming van klanten en ketenpartners Verwachtingen en beeldvorming van klanten en ketenpartners. Instanties spelen een belangrijke rol bij de verwachtingen van klanten. Klanten verwachten dat het Budget Adviesbureau Deventer hun schulden zelf gaat regelen, terwijl de medewerkers van het Budget Adviesbureau Deventer enkel als bemiddelaars optreden tussen de schuldenaar en schuldeisers. Verwachtingen van klanten komen niet overeen met de manier waarop zij zich moeten inspannen voor hun schuldhulpverlening.Zijn instanties op de hoogte van de procedure tijdens een aanmelding bij het Budget Adviesbureau Deventer? In hoeverre spelen instanties een rol bij de verwachtingen van klanten van het Budget Adviesbureau Deventer?
86
Klanten en medewerkers van instanties vragen zich af waarom het zolang duurt voordat er een schuldregeling kan worden getroffen. Dit uit zich in het feit dat er veel telefoontjes binnenkomen van voornamelijk klanten die zich afvragen wanneer ze worden uitgenodigd voor een integrale intakegesprek met een schuldhulpverlener. Een integrale intakegesprek vindt plaats nadat de financiële intake heeft plaatsgevonden. De hoeveelheid telefoontjes van klanten met vragen over een aanmelding zorgt voor een hogere werkdruk. In juli 2013 heeft Rentree een nieuw convenant schuldhulpverlening ondertekend waar de drie woningcorporaties in Deventer aan meewerken (Rentree, 2013). Dit convenant met het Budget Adviesbureau Deventer gaat uit van een preventieve werking. Klanten met een huurachterstand kunnen zich aanmelden voor een schuldregeling. Er vindt binnen vijf werkdagen een eerste gesprek bij het Budget Adviesbureau Deventer plaats. Klanten met huurachterstanden worden op deze manier zo spoedig mogelijk geholpen. Het feit dat er een convenant is afgesloten tussen de instanties kan erop duiden dat woningbouwverenigingen van mening zijn dat klanten met huurachterstanden eerder en sneller moeten worden geholpen.
Betere werkwijze Klanten van het Budget Adviesbureau Deventer zijn zich bewust van de regeltijd tussen de financiële en integrale intake tijdens een aanmelding.
Afstudeerprojecten 2015
87
Beschrijving van het onderzoek Dit onderzoek stond in het teken van de informalisering van de bezwaarschriftprocedure bij de Sociale Verzekeringsbank te Deventer. Steeds meer organisaties kiezen ervoor om binnen de wettelijke kaders informeel in contact te treden met hun klanten. Dit zou leiden tot een hogere klanttevredenheid en de doorlooptijden verkorten. Het onderzoek is in het licht van de procedurele rechtvaardigheidstheorie uitgevoerd. Deze theorie stelt dat indien klanten zich gehoord voelen, correct bejegenend zijn, voldoende informatie is verschaft, invloed op het proces hadden en uiteindelijk een onafhankelijk oordeel hebben gekregen, positief oordelen over de kwaliteit van het proces en dus meer tevreden zijn. In dit onderzoek is getracht antwoord te krijgen op de vraag: welke belemmeringen ondervinden bezwaarmedewerkers van de Sociale Verzekeringsbank te Deventer bij het toepassen van de informele bezwaarschriftprocedure, wat voor een effect heeft deze informele bezwaarschriftprocedure op klanten in het kader van de dienstverlening en wat zijn de mogelijkheden voor verbetering van de bezwaarschriftprocedure? In dit onderzoek is gekeken naar de belemmeringen die ervaren worden door de bezwaarmedewerkers bij de uitvoering van de informele benadering en wat voor een effect deze informele benadering heeft op de klanten die bezwaar hebben ingediend en hun tevredenheid hierover.
Sociale Verzekeringsbank, Deventer Informalisering van bezwaarschriftprocedure • Nathalie Ypenga
De Sociale Verzekeringsbank ontving in het jaar 2014 meer dan 13.689 bezwaarschriften waarvan de instroom in Deventer 924 was. De kwaliteit van de dienstverlening wordt mede bepaald door de manier waarop er met burgers wordt gecommuniceerd. Niet alleen contact in het kader
Tevredenheid afhankelijk van beslissing Uit de resultaten van het onderzoek kon de vraag die centraal stond beantwoord worden. Uit de resultaten blijkt dat de voornaamste belemmeringen die ervaren worden zijn: de aansturing van de klant tijdens het gesprek, de onbereikbaarheid en gevoelens van klanten en de verwachtingen van het management. Daarnaast is vanuit het onderzoek duidelijk geworden dat het beleid niet altijd gevolgd wordt door de bezwaarmedewerkers, omdat het gemiddeld gezien meer dan een maand duurt voordat telefonisch contact wordt opgenomen. Over de tevredenheid van de klanten valt te zeggen dat zij de dienstverlening een voldoende geven. Echter, de tevredenheid daalt naar mate het langer heeft geduurd voordat er contact met ze is opgenomen. Tevens blijkt de tevredenheid afhankelijk te zijn van de uiteindelijke beslissing op bezwaar.
van de inhoud van het bezwaarschrift is van belang maar de manier waarop contact wordt gelegd is net zo belangrijk. Klanten stellen het op prijs dat de Sociale Verzekeringsbank zich actief en informeel opstelt en niet afwachtend en formeel.
88
De Sociale Verzekeringsbank kan de tevredenheid van de klanten verhogen en hiermee ook meteen de belemmeringen die de bezwaarmedewerkers ervaren verminderen. Echter, dit betekent dat de Sociale Verzekeringsbank acties moet ondernemen. Deze acties zijn er vooral opgericht om de aspecten voortkomend uit de procedurele rechtvaardigheidstheorie meer in te zetten binnen de bezwaarprocedure.
Afstudeerprojecten 2015
89
Gemeenten hebben zelf verantwoordelijkheid
Aanbevelingen
Sinds de invoering in 2012 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna te noemen: “Wgs”) hebben alle gemeenten in Nederland de verantwoordelijkheid gekregen om de schuldhulpverlening binnen de eigen gemeente uit te voeren. Dit geldt ook voor de nazorg na afloop van het schuldhulpverleningstraject. ledere gemeente dient hierbij zelf vast te stellen op welke wijze de nazorg uitgevoerd dient te worden.
Vanuit de resultaten en de analyse zijn de meest passende aanbevelingen voor de nazorg binnen BAD: het geven van informatie aan de klanten, gestructureerd te werk gaan, de uitvoering bij specifieke medewerkers neerleggen, de nazorg laten uitvoeren door middel van telefonisch contact in combinatie met eventueel nazorggesprekken en het inzetten van eventueel vrijwilligers. Voor het inzetten van eventueel vrijwilligers is er vanuit deze afstudeeropdracht geadviseerd om daar apart onderzoek naar te laten doen.
In het specifieke geval van de gemeente Deventer is ervoor gekozen om het hele traject rondom de schuldhulpverlening en de nazorg bij BAD onder te brengen. In de huidige situatie bij de afdeling financieel beheer van BAD bestaat de nazorg, na afloop van het schuldhulpverleningstraject, enkel uit het versturen van een brief. Deze brief wordt na afloop verstuurd met daarin de aankondiging dat het schuldhulpverleningstraject succesvol is doorlopen, dat de klant vanaf dat moment zelf verantwoordelijk is voor zijn of haar financiën en dat bij eventuele vragen contact met BAD kan worden opgenomen.
Aanleiding onderzoek In de praktijk blijkt dat een deel van de klanten die een schuldhulpverleningstraject hebben doorlopen, weer terugvallen in financiële problemen. Hierdoor is BAD van mening dat het kennelijk niet voldoende is om bij de nazorg enkel een brief te versturen. Het doel van dit afstudeeronderzoek is derhalve om na te gaan hoe BAD haar nazorgtraject nader kan inrichten, zodat de klanten na afloop van hun schuldhulpverleningstraject in staat kunnen blijven om hun financiën op orde te houden en daarmee herhaling te voorkomen.
Budget Adviesbureau Deventer
Verschillende onderzoeksmethoden Nazorg schuldhulpverlening • Özlem Keles
In naam van de opdrachtgever Budget Adviesbureau Deventer (BAD) is het afstudeeronderzoek verricht naar de nazorg in de schuldhulpverlening gericht op klanten van financieel beheer. De nazorg binnen BAD bestaat momenteel uit het versturen van een brief. De opdrachtgever wenst de nazorg anders in te vullen ter voorkoming van recidive.
BAD
beoogt de nazorg voor haar klanten van financieel beheer verder te optimaliseren, zodat de klanten na afloop van het schuldhulpverleningstraject in staat zijn de financiën op orde te houden en zo recidive te voorkomen. Het doel van dit onderzoek was derhalve om te onderzoeken en aanbevelingen te doen hoe BAD de nazorg nader kon inrichten.
90
Op de eerste plaats is aan de hand van een literatuuronderzoek gekeken naar de discretionaire ruimte van BAD om de nazorg in te vullen. Op de tweede plaats is met het houden van een enquête de bevindingen en verwachtingen van voormalige klanten met betrekking tot de nazorg onderzocht. Op de derde plaats is met interviews geanalyseerd hoe andere gemeentelijke schuldhulpverleningsinstanties en een zorginstelling te werk gaan met nazorg. Verder zijn ook medewerkers van BAD geïnterviewd om na te gaan hoe de huidige situatie van de nazorg eruit ziet en welke verbeterpunten zij hebben voor de uitvoering van de nazorg binnen BAD. Uit het afstudeeronderzoek blijkt dat van alle dertig respondenten die aan de enquête hebben deelgenomen er niet één respondent in de nazorg terecht is gekomen. Hierdoor is er geen mogelijkheid geweest om de bevindingen van voormalige klanten met betrekking tot de nazorg te onderzoeken. Wel is uit deze enquête gebleken dat tien van de dertig respondenten hebben aangegeven graag een nazorgtraject te willen volgen. Hierbij hebben de meeste respondenten voorkeur voor telefonisch contact vanuit BAD. Deze vorm van telefonische nazorg blijkt al bij de geïnterviewde gemeentelijke schuldhulpverleningsinstanties in Tilburg en Dordrecht te worden gebruikt. In het geval van BAD blijkt uit de interviews met de medewerkers dat nazorg onvoldoende wordt uitgevoerd en dat er geen structuur in zit.
Afstudeerprojecten 2015
91
Effect toelatingsbeleid van schuldhulpverlening Bij een gemeentelijke organisatie in Gelderland is onderzocht welke effecten het toelatingsbeleid van schuldhulpverlening heeft voor cliënten. Ook de juridische aspecten zijn onderzocht, de vraag was in hoeverre een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht genomen dient te worden als iemand niet wordt toegelaten tot schuldhulpverlening.
De onderzoeksmethoden Bij het onderzoek zijn verschillende onderzoeksmethoden gebruikt. Cliënten zijn geënquêteerd en medewerkers van de gemeentelijke organisatie en andere organisaties zijn geïnterviewd. Daarnaast is er literatuuronderzoek gehouden.
De conclusies De belangrijke conclusies zijn als volgt:
Gemeentelijke organisatie in Gelderland
1. De samenwerking met een welzijnsorganisatie (maatschappelijk werk) dient te worden verbeterd. 2. De voorwaarde dat cliënten eerst hun vaste lasten drie maanden betaald moeten hebben levert soms problemen op. Dit is in geval van beslaglegging op inkomen en verrekeningen van toeslagen, zoals huurtoeslag. 3. Op dit moment hoeft er alleen een besluit in zin van de Algemene wet bestuursrecht genomen te worden als er een schriftelijke aanvraag is gedaan. Een rechtelijke uitspraak dat er ook naar aanleiding van een mondelinge aanvraag een besluit genomen dient te worden kan nog volgen.
Onderzoek • Peter Jan Grootenhuis
Helaas is de samenvatting van het onderzoek niet publiceerbaar. Daarnaast wilde de afstudeerorganisatie niet dat het logo gebruikt werd. Dit maakt dat er alleen een zeer summiere en anonieme omschrijving en samenvatting zijn opgenomen in het document.
92
Afstudeerprojecten 2015
93
Knelpunten en verbeteringen Elke woningcorporatie heeft als doel om het woongenot van huurders te waarborgen en hen op een zo goed mogelijke manier te ondersteunen bij woonoverlast. Omdat er veel onduidelijkheden zijn rondom de aanpak van woonoverlast vond ik het onderzoek een hele uitdaging. Het onderwerp zelf was erg pittig en uitgebreid. Tijdens het onderzoek heb ik de huidige aanpak van woonoverlast bij Woonbedrijf ieder1 en de knelpunten in kaart gebracht. De probleemstelling van het onderzoek is: “Wat zijn de verschillen tussen vergelijkbare woningcorporaties in de aanpak van woonoverlast en welke rechtsmiddelen en maatregelen zijn geschikt voor Woonbedrijf ieder1 om de knelpunten in de aanpak te verminderen? In het onderzoek is er gekeken naar welke aanpak en rechtsmiddelen geschikt zijn voor woonbedrijf ieder1. De aanbevelingen die voortkomen uit het onderzoek bieden handvatten voor een duidelijk beleid zodat Woonbedrijf ieder1 in staat is om op een effectieve manier overlastsituaties aan te pakken en op te lossen.
Woonbedrijf ieder1, Deventer Aanpak woonoverlast • Priscilla Palts
Het onderzoek vindt plaats bij Woonbedrijf ieder1 in Deventer. Woonbedrijf ieder1 biedt aan ruim 40.000 huurders een woonruimte. En is met 14.500 woningen de grootste woningcorporatie in de regio Stedendriehoek. Om het huidige beleid van de aanpak van woonoverlast aan te scherpen heeft Woonbedrijf ieder1 mij als afstudeerder gevraagd om eens kritisch te kijken naar de huidige aanpak en eventuele knelpunten. Eén van de belangrijkste punten van het onderzoek was om te kijken naar verschillen in de aanpak van woonoverlast bij vergelijkbare woningcorporaties. De doelstelling van het onderzoek was voornamelijk dat Woonbedrijf ieder1 weet welke aanpak en (rechts)middelen zij kan inzetten bij woonoverlast en zij in staat zijn om op een effectieve manier overlastsituaties aan te pakken en op te lossen.
94
Woningcorporaties zijn maatschappelijk en juridisch verantwoordelijk voor het borgen van woongenot van de huurders. Zij hebben een aantal rechtsmiddelen tot hun beschikking die ingezet kunnen worden bij woonoverlast. Zoals het beëindigen van de huur ter wille van opzegging en ontbinding. Tevens kunnen zij nakoming vorderen van de huurder zijn verplichtingen onder verbeuren van een dwangsom. Daarnaast zijn er rechtsmiddelen die ingezet kunnen worden bij woonoverlast veroorzaakt door psychisch kwetsbaren. Dan gaat het om maatregelen zoals een voorlopige machtiging voor gedwongen opname, voorwaardelijke machtiging opname en voorlopige machtiging op eigen verzoek. De knelpunten in de aanpak van woonoverlast bij Woonbedrijf ieder1 hebben te maken met de beoordeling door het Klant Contact Center, de afhandeling van een overlastmelding, de vastlegging van een overlastmelding, informatieverstrekking naar de huurder en het feit dat huurders overlast niet en/of onduidelijk melden. Een resultaat uit het vergelijkende onderzoek is dat de aanpak van de vijf geïnterviewde woningcorporaties in hoofdlijnen gelijk is aan die van Woonbedrijf ieder1. Alle corporaties geven aan dat zij in lichte overlastzaken met buurtbemiddeling werken of zelf bemiddelen tussen de partijen. Bij extreme overlastzaken wordt vaak gebruik gemaakt van hulpverlening of er wordt een juridische procedure gestart. Het beleid van Woonbedrijf ieder1 verschilt van de andere corporaties op de beoordeling en vastlegging van meldingen en bij het gebruik van digitale melding- en logboekformulieren.
Aanbevelingen Het onderzoek heeft de volgende aanbevelingen opgeleverd: 1. Laat de eerste beoordeling door de klantconsulent uitvoeren; 2. Het aanpassen van het huidige meldingsformulier en het opstellen van een logboekformulier; 3. Het opstarten van een online portal op de website van Woonbedrijf ieder1.
Afstudeerprojecten 2015
95
Over het bedrijf Woonbedrijf ieder1(Wb1) zorgt voor betaalbare en goede woningen voor mensen met een lager inkomen in de regio’s Deventer en Zutphen. Gemak voor de klant staat daarbij voorop. Met 14.500 woningen biedt Wb1 een thuis aan meer dan 40.000 bewoners. Dat maakt deze organisatie de grootste woningcorporatie in de regio Stedendriehoek. Met ruim 200 medewerkers zet Wb1 zich dagelijks in om ervoor te zorgen datde huurders prettig wonen. Wb1 is een sociale woningcorporatie die sociale huurwoningen aanbiedt aan haar huurders.
De servicecoördinator De organisatie bestaat uit verschillende afdelingen die met elkaar samenwerken. Voor het onderzoek zijn de drie rayons van Wb1 het belangrijkste, namelijk Rayon Oost, West en Zuid. Binnen elk rayon werken er verschillende groepen werknemers samen, zoals klantconsulenten, wijkconsulenten, verhuurmedewerkers, servicecoördinatoren, technisch coördinatoren enz. Dit betekent dat er bij elk rayon een andere groep medewerkers werkzaam is. De onderzoeksvraag vanuit Wb1 is om na te gaan wat het verschil is tussen de medewerkers. Vooral de groep van medewerkers met de functie van servicecoördinator hierna te noemen seco. Wat hier centraal staat is het werkproces van de voor- en eindinspectie. De seco is verantwoordelijk voor het werkproces rondom de inspecties oftewel het mutatieonderhoud.
Woonbedrijf ieder1, Deventer Veranderen en vernieuwen werkprocessen • Rexella Kaboel
De aanleiding van het onderzoek is dat Woonbedrijf ieder1(Wb1) aan de slag gaat met het veranderen en vernieuwen van haar werkprocessen. Door middel van klantreizen gaat de gehele organisatie aan het werk met alle werkprocessen. Wb1 wil het de klant zo gemakkelijk mogelijk ma ken; in de missie & visie wordt dit beschreven als ‘de focus op de klant’. Het reduceren van kosten en het vergroten van de klanttevredenheid zijn ingrediënten die borgen dat Wb1 ook in de toekomst voor haar klanten betekenisvol kan blijven. Sinds de reorganisatie van 1 januari 2013 heeft Wb1 invulling moeten geven aan een nieuwe strategische koers.
96
Het grootste verschil is te vinden tussen de drie rayons van Woonbedrijf ieder1. Woonbedrijf ieder1 is opgedeeld in drie rayons en elk rayon hanteert zijn eigen normen en regels en geeft hier zelf invulling aan. Om het verschil tussen de rayons weg te kunnen nemen is voorgesteld om een woningschouw opnieuw in te voeren en te hanteren. Tijdens de interviews hebben de servicecoördinatoren dit op eigen initiatief voorgesteld. Door middel van een woningschouw kan er één lijn worden getrokken tussen alle servicecoördinatoren. Het onderzoek bevat ook twee knelpunten die juridisch getoetst zijn. De voornaamste conclusies die uit de juridische toets kunnen worden getrokken zijn, dat er geen volledige juridische onderbouwing gegeven kan worden op de antwoorden. Dit vanwege het feit dat het hier gaat om een nieuwe beweging die speelt binnen de corporatiesector. Ten tijde van het onderzoek is er geen tot weinig juridische literatuur beschikbaar, hoe om te gaan met het afschaffen van één of beide inspecties. Binnen de nieuwe werkwijze gaat het erom de huurder de keuze mogelijkheid geven om de voorinspectie zelf uit te voeren. Het tweede knelpunt is om beide inspecties geheel af te schaffen. Om toch nog tot een beantwoording van de knelpunten te kunnen komen, werd er gebruik gemaakt van relevante bronnen, zoals de vergelijking met twee woningcorporaties SallandWonen en Vivare.
In dit onderzoek is er gepoogd antwoord te krijgen op hoe verschillend de servicecoördinatoren bij Woonbedrijf ieder1 werken. Er is gekeken naar hoe verschillend elke servicecoördinator in de praktijk werkt. Om te kunnen beantwoorden wat de oorzaak is dat waarom er verschillend werk wordt geleverd is het van belang te kijken naar het juridisch kader. Het gaat hier om het juridisch kader van de voor- en eindinspecties, die door de servicecoördinator wordt uitgevoerd. Doordat het juridisch kader in kaart is gebracht, kan er worden getoetst aan de invulling die de servicecoördinator hieraan geeft in de praktijk. Om dit onderzoek bruikbaar en relevant te maken is er specifiek gevraagd om een juridische toets uit te voeren naar knelpunten. Met behulp van klantreizen binnen Woonbedrijf ieder1 wordt het nieuwe werkproces rondom de inspecties veranderd en vernieuwd. Vanwege het veranderen en vernieuwen van het werkproces van de inspectie ontstaan er knelpunten. De twee meest relevante knelpunten zijn juridisch getoet st en de gevolgen daarvan zijn ook in kaart gebracht.
Leveren van verschillend werk Uit de onderzoeksresultaten bleek dat de servicecoördinatoren van Woonbedrijf ieder1 verschillend werk leveren. Op basis van de halfgestructureerde interviews, die bij alle servicecoördinatoren zijn afgenomen, kan worden geconcludeerd dat er diverse factoren een rol spelen die bijdragen aan het verschil tussen de servicecoördinatoren onderling. De servicecoördinatoren zijn het allemaal eens met het feit dat er verschillend werk wordt geleverd. De factoren die meespelen zijn het onderlinge verschil in de hantering van het basis kwaliteitshandboek en het verantwoordelijkheidsgevoel bij elke servicecoördinator. Ieder mens is anders en daarom is ook elke beoordelaar anders.
Afstudeerprojecten 2015
97
Extramuralisering
Op zoek naar samenwerkingen
Rentree heeft de laatste jaren te maken met extramuralisering. Dit zorgt ervoor dat steeds meer mensen met onder andere psychische problemen weer in de wijken gaan wonen. Daarnaast ziet men dat het aantal meldingen van woonoverlast dat wordt veroorzaakt door huurders met psychische problematiek bij Rentree stijgt.
Wat met name naar voren kwam bij de maatregelen voor huurders met psychische problematiek, wat tevens als belangrijkste conclusie kan worden gezien is dat Rentree de samenwerking moet zoeken met andere organisaties en met name met zorginstellingen. Wat daarnaast als belangrijke conclusie naar voren kwam is dat Rentree geen inzicht heeft in de resultaten van de maatregelen die reeds worden ingezet. Een vervolgonderzoek naar de resultaten van de reeds ingezette maatregelen is een optie.
Rentree heeft als corporatie de taak om bij te dragen aan de leefbaarheid in de wijken waar zij woningbezit heeft. Daarnaast heeft de huurder de plicht om zich als goed huurder te gedragen. Ook woonoverlast valt hieronder. Het doel van dit onderzoek was dat Rentree de maatregelen kent die ze effectief kan inzetten om woonoverlast door huurders met psychische problematiek te voorkomen. Rentree weet niet alleen of de huidige maatregelen die genomen worden effectief zijn, maar ook of er andere maatregelen zijn die andere woningcorporaties inzetten die wellicht ook (meer) effectief kunnen zijn voor Rentree. Door deze kennis kan Rentree procedures, werkwijzen of beleid aanpassen of maken. Daarnaast worden hierdoor mogelijk overlastsituaties veroorzaakt door de doelgroep, voorkomen. Voor het onderzoek is de volgende probleemstelling geformuleerd. Op grond van welke maatregelen kan Rentree woonoverlast door (nieuwe) huurders met psychische problematiek die vanuit een begeleide woonvorm zelfstandig (zijn) gaan wonen voorkomen en op welke wijze kan Rentree deze maatregelen effectief inzetten?
Rentree, Deventer
Observeren, vergelijken en maatregelen treffen
Voorkomen van woonoverlast • Rianne Heiligers
Het
onderzoek
heeft
plaatsgevonden
Woningcorporatie
Rentree.
ongeveer
woningen,
en
4200
zakelijke
ruimtes
extramuralisering
in
moet
Rentree
bij
verhuurt
studentenkamers
Deventer.
Rentree
Door
steeds
de
meer
mensen met psychische problemen huisvesten. Dit houdt in dat mensen die eerst zorg in instellingen verkregen (intramuraal), deze nu buiten de instellingen in de eigen woonomgeving (extramuraal)
verkrijgen.
Rentree
ziet
dat
woonoverlast veroorzaakt door deze groep de laatste jaren stijgt. Rentree wil hier graag iets aan doen. De opdracht van dit onderzoek was om te kijken naar maatregelen die kunnen worden ingezet om woonoverlast veroorzaakt door huurders met psychische problematiek te voorkomen.
98
Middels afgenomen interviews en literatuuronderzoek bij Rentree is gekeken naar de maatregelen en het effect van de maatregelen die Rentree al inzet om woonoverlast te voorkomen onder andere specifiek gericht op huurders met psychische problematiek. Daarnaast is middels interviews en literatuuronderzoek bij andere corporaties bekeken welke maatregelen zij nemen om woonoverlast te voorkomen. Met als doel om na te gaan of er maatregelen zijn die Rentree nog niet inzet en wellicht wel kan inzetten. Daarnaast kan Rentree na gaan of er maatregelen zijn die andere corporaties ook inzetten, die door een andere invulling effectiever zijn en meer resultaat opleveren. Tot slot is middels een interview en literatuuronderzoek bekeken welke maatregelen passend zijn voor de doelgroep en wat een corporatie kan bijdragen om woonoverlast veroorzaakt door huurders met psychische problematiek te voorkomen. Via voorgaande methoden zijn maatregelen naar voren gekomen die Rentree en andere corporaties nemen om woonoverlast veroorzaakt door huurders met psychische problematiek te voorkomen. Een van de conclusies was dat Rentree al veel maatregelen neemt. Andere corporaties zetten daarnaast nog wel andere maatregelen in die Rentree zou kunnen inzetten. Sommige maatregelen komen echter overeen, al dan niet in een andere vorm. De maatregelen die overeenkomen zijn bij andere corporaties anders ingericht. Bij sommige maatregelen houdt dit ook in dat ze bij een andere corporatie effectiever worden ingezet, wat betekent dat dit waarschijnlijk een beter resultaat oplevert.
Afstudeerprojecten 2015
99
Bezuiniging door wetswijziging Op 9 juli 2014 is de nieuwe Wmo2015 door de Eerste Kamer aangenomen en deze wordt per 1 januari 2015 van kracht. Deze wetswijziging is gepaard gegaan met een bezuiniging op het gemeentelijk Wmo-budget. Vooral de hulp bij het huishouden is hierdoor zwaar getroffen. Daarnaast is er een andere manier van denken geïntroduceerd, namelijk ‘de Kanteling’. De Kanteling legt meer de nadruk op de eigen mogelijkheden van de burger en diens sociale netwerk. Vervolgens wordt er gekeken naar het algemene voorzieningenaanbod van de gemeente, alvorens de gemeente zelf (vangnet) in beeld komt. Om in te spelen op de gekantelde manier van denken en de bezuiniging op te kunnen vangen worden gemeenten geacht een algemeen voorzieningenaanbod te creëren, waar naar kan worden verwezen bij de aanvraag van een individuele maatwerkvoorziening. De probleemstelling van het onderzoek luidt als volgt: “Welk aanbod van algemene voorzieningen, gericht op maatschappelijke ondersteuning, is in de gemeente Hof van Twente noodzakelijk zodat burgers die beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid, in staat blijven te participeren in de samenleving, rekening houdend met de wensen en behoeften van burgers en de gemeente Hof van Twente binnen de kaders die in de nieuwe Wmo 2015 worden gesteld?” Om in te spelen op de wensen en behoeften van de burgers in de Hof van Twente en de wensen en behoeften van de gemeente Hof van Twente heb ik als onderdeel van mijn onderzoek interviews gehouden met afgevaardigden van de Wmo-raad, welzijnsorganisaties en een medewerker van de gemeente Hof van Twente, zijnde een Wmo-consulent, beleidsmedewerker zorg en de wethouder sociaal domein.
Gemeente Hof van Twente, Goor Ontwikkelen van algemene voorzieningen • Rienke Knapen
In dit onderzoek gaat het om het ontwikkelen van voorzieningen die voorgaan op de individuele maatwerkvoorzieningen.
Ofwel:
voorzieningen.
voorzieningen
voorzieningen
Algemene die
beschikbaar,
algemene bruikbaar
zijn en
toegankelijk zijn voor alle burgers. Iedereen kan hier, al dan niet tegen betaling gebruik van maken. Deze
voorzieningen
druk
op
het
verlagen
Wmo-budget
de
(financiële)
voor
individuele
maatwerkvoorzieningen en door de bezuinigingen van
de
overheid
voorzieningen
ook
worden steeds
deze
algemene
noodzakelijker.Het
onderzoek richt zich specifiek op hulp bij het huishouden en vervoersvoorzieningen. Hier is door de onderzoeker bewust voor gekozen, omdat dit het grootste financiële belang heeft voor de gemeente wat de Wmo betreft. Op deze gebieden kunnen reële alternatieven worden opgezet die realiseerbaar en haalbaar zijn voor de gemeente
Onderzoek bij vijf gemeenten Omdat het een erg actueel onderwerp is, waar alle gemeenten in Nederland mee van doen hebben, heb ik in vijf gemeenten onderzocht wat zij al hebben ontwikkeld en ingevoerd op het gebied van algemene voorzieningen. Gekeken is of deze ideeën ook bruikbaar en wenselijk zijn in de gemeente Hof van Twente. Gemeenten die voor dit onderzoek zijn benaderd zijn Helmond, Renkum, Emmen, Rijssen- Holten en Eindhoven. Voor deze gemeenten is gekozen, omdat uit literatuurstudie naar voren kwam dat deze gemeenten al zijn gestart met het doen van onderzoek naar algemene voorzieningen, gericht op de Wmo. Uit onderzoek blijkt dat de gemeenten Helmond, Emmen en Rijssen-Holten al op de nieuwe Wmo2015 hebben geanticipeerd en zijn gestart met de invoering en/of realisatie van algemene voorzieningen.
Behoefte Naar aanleiding van mijn onderzoek heb ik geconcludeerd dat de gemeente Hof van Twente het meest behoefte heeft aan voorzieningen op het gebied van hulp bij het huishouden en vervoersvoorzieningen. Aanbevelingen voor de opzet van algemene voorzieningen zijn op het gebied van hulp bij het huishouden een was- en strijkservice en op het gebied van vervoersvoorzieningen een scootmobielpool.
Hof van Twente.
100
Afstudeerprojecten 2015
101
Centrale vraag De vraag die centraal staat bij dit onderzoek is: “Welke wetgeving heeft de Europese Unie op het gebied van antidiscriminatie ten opzichte van geslacht in verband met arbeid en beroep en hoe is deze wetgeving toegepast door verschillende lidstaten van de Europese Unie in hun land?”
Discriminatie algemeen en in Singapore Het begrip discriminatie is onderzocht en het blijkt dat er geen wereldwijd geaccepteerde definitie is. Er is echter wel een definitie die wordt gegeven in de Discrimination (Employment and Occupation) Convention die geratificeerd is door 172 landen. Dit komt dus wel in de buurt van een wereldwijd geaccepteerde definitie. Voor een compleet beeld is de discriminatie die momenteel in Singapore plaatsvindt onderzocht. Er blijkt een loonkloof tussen man en vrouw te bestaan, er vindt zwangerschapsdiscriminatie plaats en er vindt seksuele intimidatie plaats op werk. Deze vormen van discriminatie zijn mogelijk in Singapore, omdat er slechts een aantal artikelen en conventies zijn die discriminatie verbieden en deze artikelen zijn incompleet en insufficiënt. Zo verbiedt het artikel in de Grondwet wel discriminatie op een aantal gronden, maar niet op grond van geslacht.
Drie belangrijke instanties
AWARE, Singapore Een antidiscriminatie paper • Ruth Kolthof
AWARE is een non-profit organisatie in Singapore die zich inzet voor gelijkheid tussen man en vrouw. Zij strijden voor gelijkheid, maar zonder antidiscriminatie wetgeving is dit een oneerlijke strijd. Daarom schrijft AWARE een antidiscriminatie paper om deze vervolgens aan de overheid van Singapore aan te bieden. Deze paper schrijft AWARE op basis van onderzoek naar de antidiscriminatie wetgeving in andere landen, waaronder in dit geval de Europese Unie. Ik heb onderzocht welke antidiscriminatie wetgeving de Europese Unie heeft, op welke wijze deze geïmplementeerd moet worden door de lidstaten, welke problemen hierbij ontstaan en daarbij heb ik specifiek ingezoomd op drie lidstaten: Estland, Nederland en Slovenië.
102
Vervolgens wordt er gefocust op de wetgeving van de Europese Unie. Er zijn drie belangrijke instanties binnen de EU: het Europese Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie. De Commissie stelt nieuwe wetsvoorstellen voor en het Parlement en de Raad beoordelen het voorstel en stellen zo nodig amendementen voor. Als zij het eens zijn over de amendementen, wordt de voorgestelde wetgeving aangenomen. Als zij het niet eens zijn, probeert een bemiddelingscommissie een oplossing te vinden.
Er is gekozen voor de lidstaten met het hoogste, gemiddelde en laagste loonkloof. Dit zijn respectievelijk Estland, Nederland en Slovenië. Het blijkt dat deze drie landen allen de richtlijnen voldoende hebben geïmplementeerd, maar dat er in elk land nog gebreken zijn. In Estland is het bewustzijn voor geslachtsgelijkheid erg laag. Dit kan komen door de Sovjet nalatenschap, maar dit is zeker een oorzaak doordat de overheid onvoldoende actie onderneemt. De overheid in Nederland lijkt bereid om de loonkloof aan te pakken, maar blijkt soms de verkeerde maatregelen te nemen. In Slovenië is er in hoge mate geslachtsgelijkheid, wat kan komen doordat Slovenië pas laat tot de EU is toegetreden.
Succesvol en onsuccesvolle implementatie De aanbevelingen aan AWARE zijn vooral gebaseerd op de succesvolle en onsuccesvolle implementatie door de drie lidstaten. Een aanbeveling is bijvoorbeeld om aandacht te besteden aan de culturele en historische achtergrond van Singapore wanneer de antidiscriminatie wetgeving wordt geïntroduceerd. De Sovjet nalatenschap in Estland heeft namelijk laten zien dat dit problemen kan veroorzaken wanneer dit wordt vergeten of genegeerd. Een ander voorbeeld is om de antidiscriminatie wetgeving van definities te voorzien van belangrijke begrippen. Dit is bijvoorbeeld niet gebeurd in Slovenië over ‘werk van gelijke waarde’ en in Nederland over ‘instructies om te discrimineren’. Dit heeft er in deze landen voor gezorgd dat er discussies over zijn ontstaan.
De lidstaten zijn vrij in de manier waarop zij de richtlijnen willen implementeren. Er zijn slechts een aantal verplichte vereisten: de lidstaten moeten ervoor zorgen dat de mensen op wie de implementatie een effect hebben volledig op de hoogte zijn van hun rechten en plichten, de lidstaten moeten de nationale wetgeving breed publiceren en wettelijk bindend maken, de lidstaten moeten sancties instellen die proportioneel en afschrikwekkend zijn en tot slot moeten de richtlijnen voor de gestelde deadlines geïmplementeerd zijn. Als de lidstaten niet aan deze verplichtingen voldoen, kan de Commissie een inbreukprocedure opstarten. Lidstaten hebben vaak problemen met het implementeren van richtlijnen. Dit heeft verschillende oorzaken: er is niet genoeg tijd, de richtlijn is te complex door het gebruik van veel recitals, er is geen politieke prioriteit, er zijn teveel maatregelen die geïmplementeerd moeten worden en/of de richtlijn zelf is niet duidelijk. Er zijn drie lidstaten geselecteerd en nader onderzocht op de manier waarop zij de antidiscriminatie richtlijnen hebben geïmplementeerd. Deze lidstaten zijn geselecteerd op basis van de loonkloof die in dit land ontstaan.
Afstudeerprojecten 2015
103
Aanleiding, onderwerp, doel en probleemstelling Aanleiding voor dit rapport betreft de invoering van de Participatiewet, die per 1 januari 2015 is ingevoerd. Op basis van deze aanleiding is tot het volgende onderwerp gekomen: “De effectiviteit van de inzet van re-integratie-instrumenten in relatie tot duurzame uitstroom tot de arbeidsmarkt”. Naar aanleiding van dit onderwerp is de volgende doelstelling geformuleerd: “het verkrijgen van inzicht in de effectiviteit van de inzet van re-integratie-instrumenten om aanbevelingen te kunnen doen om duurzame uitstroom tot de arbeidsmarkt vanuit de WWB-doelgroep van de Participatiewet, die per 1 januari 2015 is ingevoerd, te borgen.” Om het doel te realiseren is er een probleemstelling en zijn er acht onderzoeksvragen geformuleerd. De probleemstelling luidt als volgt: “Hoe kan binnen de gemeente Voorst vanuit de WWB-doelgroep van de Participatiewet, die per 1 januari 2015 is ingevoerd, duurzame uitstroom tot de arbeidsmarkt met behulp van de inzet van reintegratie-instrumenten worden geborgd?”.
Resultaten
Gemeente Voorst, Twello • Samantha van Eindhoven
Duurzame uitstroom door inzet re-integratie-instrumenten ‘Van nachtwakerstaat naar verzorgingsstaat en van verzorgingsstaat
naar
participatiesamenleving.’
Om de gevolgen van de toenemende vergrijzing en ontgroening zoveel mogelijk op te vangen, wordt een samenleving, waarin zoveel mogelijk mensen meedoen en verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven en hun omgeving, steeds belangrijker. Er zullen zoveel mogelijk mensen nodig zijn om de gevolgen van de vergrijzing en ontgroening op te vangen en een (duurzame) uitstroom van mensen tot de arbeidsmarkt kan daar een zeer waardevolle bijdrage aan leveren. In dit afstudeeronderzoek is voor de gemeente Voorst onderzocht wat de effectiviteit is van de inzet van re-integratieinstrumenten in relatie tot duurzame uitstroom tot de arbeidsmarkt en op basis van de resultaten zijn er aanbevelingen gedaan.
104
Na de fase van de onderzoeksopzet is de dataverzamelingsfase gestart, waarin er aan de hand van de dataverzamelingsmethoden informatie is verzameld om tot een beantwoording van de onderzoeksvragen en daarmee de probleemstelling te komen. Naar aanleiding van deze resultaten is er onder andere geconcludeerd dat van de (oud) cliënten van de gemeente Voorst, die onder het bereik van dit onderzoek vallen, maar liefst 79% niet (duurzaam) is uitgestroomd, waarvan 10% is teruggevallen na een (duurzame) uitstroom en waarvan 25% niet is uitgestroomd maar ook geen uitkering meer ontvangt vanwege een verhuizing, de aanvang van een relatie, het recht hebben op een andere uitkering of het niet nakomen van verplichtingen. Slechts 21% is wel (duurzaam) uitgestroomd. Opvallend is dat de meeste (oud)cliënten die een re-integratietraject volgen of hebben gevolgd (zeer) gemotiveerd zijn/waren om duurzaam uit te stromen, hoewel het hier bij het huidig bestand voornamelijk om extrinsieke motivatie gaat. Verder is opvallend dat het sociale netwerk waarin (oud) cliënten verkeren, niet bepalend of van invloed is op de al dan niet duurzame uitstroom van de (oud)cliënten. Eventuele psychische, lichamelijke of sociale beperkingen lijken ook niet van invloed te zijn op de al dan niet duurzame uitstroom van (oud)cliënten.
Tevens zijn er drie organisaties geïnterviewd en daaruit is naar voren gekomen dat stage- en werkervaringsplekken, het matchen op vacatures, een degelijke nazorg en het bieden van een veilige/vertrouwde omgeving het meest heeft geleid tot het behalen van doelstellingen en/of een duurzame uitstroom. Daarnaast speelt bij de gemeente Voorst Stichting Mens en Welzijn vaak een grote rol bij de inzet van re-integratie-instrumenten. Dit is met name aan de orde bij cliënten die niet (duurzaam) zijn uitgestroomd. Bij (oud)cliënten die wel (duurzaam) zijn uitgestroomd betreffen het vooral de gemeente Voorst, Stichting Mens en Welzijn, de cliënten zelf of er werd geen (passend) traject gevonden of ingezet. Er is gekozen voor de lidstaten met het hoogste, gemiddelde en laagste loonkloof. Dit zijn respectievelijk Estland, Nederland en Slovenië. Het blijkt dat deze drie landen allen de richtlijnen voldoende hebben geïmplementeerd, maar dat er in elk land nog gebreken zijn. In Estland is het bewustzijn voor geslachtsgelijkheid erg laag. Dit kan komen door de Sovjet nalatenschap, maar dit is zeker een oorzaak doordat de overheid onvoldoende actie onderneemt. De overheid in Nederland lijkt bereid om de loonkloof aan te pakken, maar blijkt soms de verkeerde maatregelen te nemen. In Slovenië is er in hoge mate geslachtsgelijkheid, wat kan komen doordat Slovenië pas laat tot de EU is toegetreden.
Aanbevelingen Op basis van de resultaten en de conclusies van de dataverzamelingsfase zijn er een drietal aanbevelingen naar voren gekomen. Ten eerste wordt er aanbevolen om re-integratietrajecten aan cliënten aan te blijven bieden om cliënten op hun (intrinsieke) motivatie te prikkelen. Ten tweede wordt er aanbevolen om diverse re-integratie-instrumenten in te (blijven) zetten. En ten derde wordt er aanbevolen om het matchen op vacatures (vaker) in te zetten en, al dan niet na een verdiepend onderzoek, het programma ‘Direct Actief’ te gebruiken ter bevordering van de duurzame uitstroom van cliënten.
Uit dit onderzoek is tevens naar voren gekomen dat sociale activering voornamelijk wordt ingezet bij cliënten die niet zijn uitgestroomd en bij de (oud)cliënten die wel (duurzaam) zijn uitgestroomd is een veel breder scala aan instrumenten ingezet. Bij de zeven gemeenten van de Stedendriehoek worden er in het geheel genomen veel verschillende soorten re-integratie-instrumenten ingezet ten behoeve van een duurzame uitstroom. De re-integratie-instrumenten die bij deze zeven gemeenten het meest tot duurzame uitstroom hebben geleid zijn achtereenvolgens met stip op nummer één de ‘Direct-Actiefaanpak’, vervolgens het matchen op vacatures en daarnaast het werken met behoud van uitkering (al dan niet in combinatie met loonkostensubsidie).
Afstudeerprojecten 2015
105
Werving en selectie homoseksuele leraren Er komt een eind aan de mogelijkheid voor bijzondere scholen om onderscheid te maken richting homoseksuele leraren. Op dit moment verbiedt artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling bijzondere scholen onderscheid te maken richting homoseksuele kandidaten, tenzij een specifieke omstandigheid dat toelaat. In dat geval kunnen zij een homoseksuele kandidaat weigeren. Via een wetswijziging wordt het bovenstaande wetsartikel echter zodanig aangepast dat onderscheid voor een christelijke school slechts mogelijk is op grond van het kenmerk godsdienst.
Als aanbeveling is aan de opdrachtgever meegegeven dat hij een coöperatieve rol dient aan te nemen door proactief scholen te benaderen. De samenwerking bestaat dan uit het samen kijken naar alternatieve zienswijzen waarin acceptatie centraal staat. Verdere samenwerking kan worden bereikt door samen te zoeken naar mogelijkheden om het privéleven van de homoseksuele leraar naast zijn beroep te laten bestaan.
Dit geldt ook voor de 33 bijzondere basisscholen met een duidelijke christelijke grondslag in IJsselland, die de eenheden vormen in dit onderzoek. De vraag of deze scholen als gevolg van het wetsvoorstel ook daadwerkelijk geen onderscheid meer zullen maken richting homoseksuele kandidaten vormde de aanleiding tot onderzoek. Het onderzoek is verricht in opdracht van Artikel 1 Overijssel, een antidiscriminatiebureau. De volgende probleemstelling kwam tot stand: “Hoe verwachten bijzondere basisscholen met een duidelijke christelijke grondslag in IJsselland, vanwege hun grondslag om te gaan met de werving en selectie van homoseksuele leraren als gevolg van de wetswijziging die de enkelefeitconstructie wegneemt?”
Het onderzoek
Artikel 1 Overijssel, Zwolle Algemene wet gelijke behandeling • Samuël Cobussen
Als opdracht is onderzocht hoe basisscholen met een duidelijke christelijke grondslag omgaan met het werven en selecteren van homoseksuele kandidaten als gevolg van een aanstaande verandering in de Algemene wet gelijk behandeling. Het gaat hier om een verandering die bijzondere scholen o.a. de mogelijkheid ontneemt homoseksuele kandidaten te weigeren. De basisscholen bevinden zich in de regio IJsselland.
De doelstelling van dit onderzoek was te beschrijven wat de opdrachtgever kan verwachten van basisscholen met een duidelijke grondslag, ten aanzien van de werving en selectie van homoseksuele leraren. Om erachter te komen wat er precies gaat veranderen in de wet is gebruik gemaakt van een literatuuronderzoek. De motieven en belevingen van respondenten werden duidelijk door het afnemen van interviews. Voor het praktijkonderzoek zijn er mondelinge interviews afgenomen bij acht respondenten die samen 20 scholen vertegenwoordigen.
Uitkomsten De belangrijkste uitkomsten zijn dat afgezien van één respondent, iedere respondent de homoseksuele levenswijze ter sprake brengt tijdens sollicitatiegesprekken. Een aantal respondenten geeft aan de zij geen homoseksuele kandidaten benoemen. Er zijn ook respondenten die spreken over terughoudendheid of een dilemma. De gevolgen van een wetswijziging zijn dan onder andere: voorzichtig zijn, een mening vormen of strategieën bedenken om niet te benoemen. Een andere respondent wil geen juridische misstappen begaan, maar zegt terughoudend te blijven met het benoemen van homoseksuele kandidaten. De belangrijkste conclusies zijn vervolgens dat voor de meeste scholen geldt dat zij vanwege principes of richtlijnen, met kandidaten blijven praten over hun homoseksuele levenswijze. Voor de meeste scholen geldt dat zij vanwege principes of richtlijnen homoseksuele kandidaten blijven weigeren. Er zijn echter ook respondenten die vanwege terughoudendheid mogelijk zullen weigeren. Deze uitspraken zijn doorgetrokken naar de 33 scholen in IJsselland met een duidelijke christelijke grondslag.
106
Afstudeerprojecten 2015
107
Aanleiding voor het onderzoek De afgelopen jaren zijn het aantal aanvragen voor schuldhulpverlening sterk toegenomen. Het aantal personen dat zich bij de Nederlandse Vereniging voor Schuldhulpverlening (NVVK) hebben gemeld is gestegen, waarbij ook de gemiddelde schulden per persoon toegenomen zijn. De toename van het aantal aanvragen voor schuldhulpverlening vraagt grote aandacht van schuldhulpverleningsinstanties. Uit het jaarverslag van het BAD blijkt ook dat er een toename is in het aantal aanvragen voor schuldhulpverlening vergeleken met de afgelopen jaren. Door deze toename liepen de doorlooptijden van de schuldhulpverleningstrajecten het afgelopen jaar op. Vanuit het BAD is er een project opgestart om de oplopende doorlooptijden en de nieuwe aanvragen op te pakken. Sinds 1 april 2014 wordt er gewerkt met een nieuwe werkwijze. Er zijn vijf teams (pools) opgesteld die met meerdere functies werken. Binnen twee pools bij het BAD, wordt het screeningsinstrument Mesis© ingezet als extra maatregel. Mesis© wordt voorafgaand aan het integrale intakegesprek met de cliënt ingezet. Het is een screeningsinstrument dat inzicht geeft in het gedrag, motivatie en vaardigheden van de cliënt. Mesis© maakt duidelijk welke ondersteuning cliënten vooral nodig hebben op basis van het vastgestelde cliëntprofiel.
Tijdens de interviews is gevraagd naar goede en minder goede ervaringen van de schuldhulpverleners in de werkwijze tot de toeleiding van de cliënt naar een schuldhulpverleningstraject. Tevens werd in de vragenlijst en interview gevraagd naar verbetermogelijkheden voor de huidige werkwijze bij integrale intakegesprekken. Bij de diverse groepen waren er verschillende redenen waarom bepaalde dingen niet goed verlopen en wat ze hierin veranderd willen zien. Door deze uitkomsten en de vergelijking van de werkwijze met diverse schuldhulpverleningsinstanties, zijn er een aantal verbetermogelijkheden voortgevloeid voor het BAD ten aanzien van de implementatie van het screeningsinstrument en de werkwijze bij integrale intakegesprekken.
Uitvoering van het onderzoek
Budget Adviesbureau Deventer Implementatie Mesis • Selcan Dursun
De organisatie heeft mij de ruimte en mogelijkheid gegeven om te onderzoeken of er verschillen zijn tussen de werkwijze van de schuldhulpverleners die met Mesis© werken in het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van een integraal intakegesprek en schuldhulpverleners die niet met Mesis© werken. Daarnaast heb ik een onderzoek uitgevoerd naar ervaringen van schuldhulpverleners met het gebruik van Mesis© bij gemeente Zwolle en Utrecht. Aan de hand van de resultaten en vergelijkingen van dit onderzoek zijn er concrete
Voor het onderzoek zijn acht interviews afgenomen met schuldhulpverleners en hebben 26 medewerkers de vragenlijst ingevuld. Bovendien is er een dossieronderzoek uitgevoerd om de doorlooptijden te meten bij het wel en niet toepassen van Mesis© bij integrale intakegesprekken. Door alle resultaten te analyseren, zijn de onderzoeksvragen en uiteindelijk de probleemstelling beantwoord in het onderzoek. Voor het onderzoek is de volgende probleemstelling geformuleerd: “In hoeverre bestaat er een verschil tussen de werkwijze en de doorlooptijden van de schuldhulpverleners die met Mesis© werken in het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van een integraal intakegesprek en schuldhulpverleners die niet met Mesis© werken bij het Budget Adviesbureau Deventer binnen de periode december 2014 t/m februari 2015, en hoe kan het screeninginstrument Mesis© beter worden geïmplementeerd”. Uit de resultaten zijn weinig verschillen waargenomen tussen de werkwijze van de schuldhulpverleners die met Mesis© werken in het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van een integraal intakegesprek en schuldhulpverleners die niet met Mesis© werken bij het BAD. Hieruit is geconcludeerd dat er tussen deze twee groepen geen grote verschillen bestaan in de manier waarop ze integrale intakegesprekken voorbereiden, uitvoeren en evalueren.
aanbevelingen gegeven aan het BAD ten aanzien van de implementatie van Mesis© en de werkwijze bij de integrale intakegesprekken.
108
Uit de resultaten van het dossieronderzoek is een significant verschil waar te nemen in de doorlooptijden bij het wel en niet toepassen van Mesis© bij integrale intakegesprekken. Bij een vergelijking van de doorlooptijden bij het wel en niet toepassen van Mesis© blijkt dat dossiers sneller worden aangeschreven na het toepassen van Mesis© en de nieuwe werkwijze.
Afstudeerprojecten 2015
109
Nieuwe functieomschrijving Aanleiding voor mijn onderzoek is de nieuwe functieomschrijving van de begeleider van Aveleijn. In de functieomschrijving staan de taken van de begeleider met betrekking tot het bewaken en verzorgen van de financiën van de cliënt. Deze taken zijn in de nieuwe functieomschrijving veranderd, namelijk van bewaken van de financiën naar ondersteunen bij de financiën van de cliënt. De probleemstelling luidt als volgt:
Dit geldt niet alleen voor de zaken die begeleiders ervaren, maar ook voor zaken die wettelijk zijn voorgeschreven zoals de bereikbaarheid, het op sturen van de maandelijkse mutaties en het vastleggen van de afspraken door de bewindvoerder. Dit laatste geldt ook voor de begeleiders. Ook zij moeten de afspraken vastleggen in de persoonsbeschrijving en nauwkeurig beschrijven welke ondersteuning de cliënt nodig heeft met betrekking tot zijn financiën. Het is aan de begeleider om met de cliënt in kaart te brengen welke ondersteuning hij of zij nodig heeft.
“Hoe ervaren begeleiders van Aveleijn de Riet de onderlinge taakverdeling tussen hen en de bewindvoerder ten aanzien van de onder bewind gestelde cliënten van Aveleijn de Riet en welke aanpassingen en/of verbeterpunten zijn mogelijk in de onderlinge taakverdeling, communicatie en afspraken?”
Conclusies Uit het onderzoek is gebleken dat de begeleider de taakverdeling tussen hen en de bewindvoerder als prettig ervaren. Begeleiders vinden het allen nodig om de taken tussen de bewindvoerder en de begeleider te verdelen. Hierdoor wordt het duidelijk wie wat doet en de taken worden op elkaar afgestemd. Misverstanden worden voorkomen en onduidelijkheden over de taken van zowel de bewindvoerder als de begeleider worden hierdoor duidelijk. Begeleiders hebben er behoefte aan om taken vast te leggen, zodat taken op elkaar afgestemd zijn en het duidelijk is welke taken uitgevoerd dienen te worden. Begeleiders communiceren het liefst per e-mail met de bewindvoerder, omdat deze vorm van communicatie het snelst gaat. Begeleiders ervaren de communicatie met de bewindvoerder als prettig, maar geven aan dat bewindvoerders telefonisch lastig te bereiken is.
Aveleijn de Riet, Almelo Samenwerking met bewindvoerder • Sharon Leiwakabessy
Ik heb een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Een belangrijk aspect van kwalitatief onderzoek is het vragen naar ervaringen. Ik heb onderzocht hoe de begeleiders van Aveleijn de Riet de onderlinge taakverdeling tussen hen en de bewindvoerder ervaren. Daarnaast heb ik onderzocht of er
De bewindvoerder communiceert niet met de cliënt. De communicatie verloopt via de begeleider. Wanneer de bewindvoerder wel met de cliënt communiceert dan verloopt dat niet altijd goed, omdat de bewindvoerder de cliënt niet begrijpt vanwege de verstandelijke beperking van de cliënt. De bewindvoerder en de begeleider maken voornamelijk afspraken over wie er geld voor de cliënt aanvraagt en wie het eerste aanspreekpunt voor de cliënt is. Over het algemeen vraagt de begeleider geld aan en is de begeleider het eerste aanspreekpunt voor de bewindvoerder.
aanpassingen en/of verbeterpunten mogelijk zijn
Bevindingen en aanbevelingen
in de onderlinge taakverdeling, communicatie
Afspraken met de cliënt en de bewindvoerder worden over het algemeen niet vastgelegd. Wanneer ze wel vast worden gelegd dan gebeurd dit in de POP of in de persoonsbeschrijving. Dit is volgens het beleid van Aveleijn de juiste plek om afspraken in vast te leggen. Begeleiders zijn tevreden over de afspraken tussen de bewindvoerder en de cliënt, maar geven wel aan dat de afspraken op papier moeten worden gezet, zodat je deze er te allen tijde bij kan pakken. In de loop van de jaren zijn er verbeteringen aangebracht met betrekking tot de communicatie tussen de bewindvoerder en de begeleider. Toch zijn er nog een aantal zaken die verbeterd kunnen worden ten aanzien van de taakverdeling, communicatie en afspraken.
en afspraken. Ik heb dit onderzocht doormiddel van een literatuuronderzoek en interviews met de begeleider en de bewindvoerder. Op verzoek van de opdrachtgever heb ik een adviesrapport geschreven. In het adviesrapport heb ik de taken van de bewindvoerder en de begeleider en de aanbevelingen uit het onderzoek beschreven. Daarnaast heb ik voor het adviesrapport een format gemaakt waarin de begeleider de afspraken tussen hen, de bewindvoerder en de cliënt vast kunnen leggen.
110
Afstudeerprojecten 2015
111
Aanleiding De gemeente Apeldoorn heeft tot op heden beperkt gebruikt gemaakt van deze regelgeving. Er zijn de laatste jaren geen initiatieven ontplooid voor een projectmatige aanpak. Dat heeft ertoe geleid dat de gemeente Apeldoorn mij de opdracht heeft gegeven een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden die het Bbz 2004 biedt voor eventueel startersbeleid. De gemeente Apeldoorn wil daarbij een helder beeld krijgen van de succesfactoren in een dergelijk project. In mijn onderzoek staat de vraag centraal in hoeverre startersbeleid op grond van het Bbz 2004 kan zorgen voor reductie van het aantal bijstandsgerechtigden in de gemeente Apeldoorn en wat de mogelijke succesfactoren zijn.
Het vergaren van financiële gegevens was een lastig karwei, daar niet alles in iedere gemeente geadministreerd wordt. Ook is er in de gemeenten sprake van verschil in de startfrequentie van de projecten. Het vergelijken van startersprojecten werd hierdoor soms bemoeilijkt.
Uitkomst Aan de hand van de uitkomst van dit onderzoek lijkt het erop dat het opstarten van een startersproject in het kader van het Bbz 2004 tal van mogelijkheden biedt aan de gemeente Apeldoorn om de reductie van het aantal bijstandsgerechtigden op grond van de Participatiewet op gang te brengen.
Doel startersbeleid Voor de afdeling Zelfstandigen in de gemeente Apeldoorn heb ik onderzoek uitgevoerd naar startersbeleid op grond van het Bbz 2004. Doel van dit startersbeleid is, bijstandsgerechtigden op grond van de Participatiewet een eigen onderneming op te laten zetten. Hierdoor kunnen deze bijstandsgerechtigden uit de uitkering stromen. Deze bijstandsgerechtigden ontvingen tot 1 januari 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Per 1 januari is de Wwb omgezet naar de Participatiewet.
Wet en regelgeving
Werkplein Activerium, Apeldoorn Mogelijkheden startersbeleid • Simone Kluin
De gemeente Apeldoorn heeft kennis genomen van projecten om bijstandsgerechtigden uit de uitkering te laten stromen door middel van zelfstandig ondernemerschap. Deze projecten vloeien voort uit het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Deze startersprojecten zijn projecten om
uitkeringsgerechtigden
door
middel
van
ondersteuning en begeleiding te laten uitstromen. In verschillende andere gemeenten is al sprake van startersbeleid. Relevante wetgeving hierbij zijn de Participatiewet en het Bbz 2004. Het Bbz 2004 biedt de mogelijkheid bijstandsgerechtigden te begeleiden en ondersteunen bij het opzetten van een eigen onderneming.
Tijdens het onderzoek heb ik gekeken of dit startersbeleid ook voor de gemeente Apeldoorn wenselijk is en wat daarbij succesfactoren zijn. Verder heb ik gekeken naar hoe startersbeleid op grond van het Bbz 2004 kan zorgen voor de reductie van het aantal bijstandsgerechtigden. De wet en regelgeving die op dit onderzoek van toepassing zijn, zijn de bijstandswet (Wwb en Participatiewet) en het Bbz 2004. Op grond van deze wetgeving heb ik een juridisch kader opgesteld. In dit kader is onder andere te lezen wie er recht heeft op het Bbz 2004 en onder andere wat de financiële mogelijkheden zijn voor startende ondernemers. Zo kan iedere bijstandsgerechtigden van 18 tot aan de pensioengerechtigden leeftijden een beroep doen op het Bbz 2004 in zake startersondersteuning. Hierna heb ik naar de opbouw van de bijstandsgerechtigden in de gemeente Apeldoorn gekeken. Hoeveel bijstandsgerechtigden zijn er in Apeldoorn en wat is hun leeftijd. Ook heb ik gekeken naar de bemiddelbaarheid, hoe makkelijk kunnen ze uitstromen. Ook heb ik onderzocht hoe deze bijstandsgerechtigden eventueel gescreend kunnen worden voor een startersproject. Dit is van belang omdat niet iedere bijstandsgerechtigde het in zich heeft om ondernemer te worden. Verder heb ik tijdens mijn onderzoek geprobeerd mij een beeld te vormen over wat er in het verleden gedaan is voor startende ondernemers vanuit de Wwb in de gemeente Apeldoorn. In totaal zijn er tot op heden 3 startersprojecten in/voor de gemeente Apeldoorn geweest
Hoe is er onderzoek gedaan? Door middel van interviews en deskresearch heb ik startersbeleid Bbz 2004 in andere gemeenten onderzocht. Iedere gemeenten kan naar eigen inzicht, binnen de wettelijke kaders, invulling geven aan startersbeleid Bbz 2004. De gemeenten die ik heb geïnterviewd zijn: Amersfoort, Arnhem, Barneveld, Nijmegen en Zwolle. Tijdens deze interviews heb ik ook daadwerkelijk ingezien dat iedere gemeente zijn eigen invulling heeft gegeven aan startersbeleid Bbz 2004.
112
Afstudeerprojecten 2015
113
Aanleiding afstudeerproject Begin 2014 heeft de Sociale Verzekeringsbank locatie Deventer haar klachtenprocedure nieuw leven ingeblazen. Belangrijk om te weten is dat er meer nadruk is komen te liggen op een laagdrempelige informele klantgerichte benadering. Het centraal stellen van de klant, of meer specifiek de wensen van de klant is nu het motto. Klachten worden niet langer gezien als een negatief signaal. Het is een mogelijkheid voor de SVB om tot een excellentere dienstverlening te komen. De huidige gedachte is dat klachten een waardevol leersignaal bevatten. Door het documenteren van deze leersignalen wenst de SVB haar dienstverlening te verbeteren, maar hoe verloopt deze documentatie eigenlijk?
Uitvoering Het is de wens van de SVB om inzichtelijk te krijgen wat de effecten van de hervorming van de klachtenprocedure zijn geweest en hoe de medewerker zowel in de theorie als de praktijk omgaat met klachten. Naar aanleiding van deze wens is er een onderzoek uitgevoerd naar de wijze van registreren. Zo is inzichtelijk gemaakt wat het aantal geregistreerde klachten gedurende de periode 2012 – 2014 is geweest. Op deze wijze is inzicht verkregen in de kwantitatieve effecten van de invoer van de vernieuwde procedure.
Sociale Verzekeringsbank, Deventer Inzicht in klachtenregistratie • Sven Prins
Begin 2014 heeft de Sociale Verzekeringsbank locatie Deventer haar klachtenprocedure nieuw leven ingeblazen. Klachten worden niet langer gezien als een negatief signaal. Iedere klacht bevat een leersignaal. Door het documenteren van deze leersignalen wenst de SVB haar dienstverlening te verbeteren. Maar hoe verloopt deze documentatie eigenlijk? Doelstelling is inzichtelijk te krijgen wat de
Voornaamste reden dat medewerkers de nieuwe werkwijze zich nog niet eigen hebben gemaakt is het feit dat de oude werkwijze een gewoonte is geworden. Het afleren van een gewoonte en het aanleren van een nieuwe werkwijze is een tijdrovend karwei. Daarnaast spelen ook systeembelemmeringen een rol, wordt het proces nog niet optimaal bewaakt en is er verbetering mogelijk in zowel de rol van de teamleider als de medewerker zelf.
Tijdens de uitvoeringsfase van het onderzoek is er samen met het klachtenteam van de SVB een werkbezoek gebracht aan DUO Groningen. Met de medewerkers van DUO is onder andere gesproken over ‘klachtenmanagement’ en ‘feedbackmanagement’. Tijdens dit werkbezoek is gebleken dat DUO al een aantal jaar bezig is met de vernieuwing van hun eigen klachtenprocedure. Zo heeft DUO onder andere een aparte applicatie voor het registreren, afhandelen en bewaken van leersignalen, daarnaast vindt er bij ieder contactmoment met de klant een meting plaats om de klanttevredenheid te toetsen.
klachtenprocedure en de toepassing in de praktijk. Tot slot wenst de SVB een advies in het licht van de ingezette acties in relatie tot de vernieuwde klachtenprocedure.
114
Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer van de vernieuwde procedure een positief effect heeft gehad. Meer klachten en dus meer leersignalen zijn geregistreerd ten opzichte van voorgaande jaren. Echter bleek ook dat verbetering mogelijk is met betrekking tot de uitvoer van de klachtenprocedure. Verschillende belemmeringen spelen hierin een rol.
Waaronder, inzicht in de registratie van klachten
kennis van de medewerker omtrent de vernieuwde
Uit de bevindingen is gebleken dat de SVB nog een slag kan maken wat betreft de uitvoer van haar klachtenprocedure. Zo zijn er een aantal systeemaanpassingen voorgesteld die de registratie van klachten kunnen verbeteren. Daarnaast is een aanbeveling gedaan met betrekking tot de rol van de teamleider en een vergrote rol voor de klant zelf wat betreft het inzichtelijk krijgen van leersignalen. De aanbevelingen worden meegenomen in het plan van aanpak 2015 van het klachtenteam van de SVB.
Bevindingen
Het wiel opnieuw uitvinden?
is er of er een discrepantie bestaat tussen de
Een blik op de toekomst
Daarnaast zijn medewerkers aan een observatieonderzoek onderworpen tijdens een door de SVB ingerichte klachtenworkshop en zijn er interviews onder de medewerkers gehouden. Tijdens de observaties en interviews is naar boven gehaald welke belemmeringen de medewerkers ervaren met betrekking tot de uitvoer van de klachtenprocedure. De som van deze onderzoeksmethoden heeft uiteindelijk geleid tot een adviesplan richting de SVB.
effecten zijn van de reeds genomen hervormingen. en waar verbeterpunten mogelijk zijn. Inzichtelijk
Tevens is besproken waar de SVB op dit moment mee bezig is en welke drempels beide organisaties ervaren. Kortom, het was een leerzame ervaring voor beide organisaties. De ervaringen van dit werkbezoek zijn een inspiratiebron geweest voor aangedragen oplossingen naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek. Het wiel hoeft dus niet opnieuw uitgevonden te worden.
Afstudeerprojecten 2015
115
De probleemstelling die centraal staat in dit onderzoek is: “Welke consequenties heeft de decentralisatie van de AWBZtaken, voor zowel het beleid als de uitvoering, als het gaat om handhaving van deze taken en wat is het verschil in beleid en uitvoering in een grotere gemeente, de gemeente Almelo, en in een kleinere gemeente de gemeente Rijssen-Holten?”
Verschil in beleid De overheid geeft gemeenten veel beleidsvrijheid om zelf wet- en regelgeving te maken. Elke gemeente staat voor dezelfde taak. Dit is de reden dat de 14 Twentse gemeenten op het gebied van de decentralisatie samen gaan werken. De samenwerking heeft betrekking op de regionale zaken die de gemeenten samen kunnen regelen. De lokale zaken moet een gemeente zelf gaan invullen. Hierdoor zouden er onderlinge verschillen kunnen ontstaan in het beleid maar ook in de uitvoering. Het werkelijk verschil in beleid kan pas bepaald worden als de gemeenten dit beleid hebben vastgesteld. In dit onderzoek zal ook worden gekeken of er nog landelijke verschillen ontstaan. Mocht dit het geval zijn zal worden weergegeven wat deze verschillen dan zijn ten opzicht van de Twentse gemeenten. Op dit moment is nog niet alle regelgeving vastgesteld. De gemeente Almelo heeft het beleidsplan al goedgekeurd maar moet de verordening nog geschreven worden. De gemeenteRijssen-Holten laat deze twee zaken synchroon lopen maar is nog niet op het punt aangekomen dat deze vastgesteld kunnen worden. Inmiddels is bekend dat de verordening van beide gemeenten vastgesteld zullen worden als dit onderzoek al is afgerond. Daarnaast zijn de begrotingen voor 2015 ook nog niet definitief vastgesteld. Ook dit zal plaatsvinden na afronding van dit onderzoek.
Sociale Recherche Twente, Almelo
Onderzoeksopzet
Consequenties AWBZ-taken • Yvonne Letteboer
De doelstelling van dit onderzoek is de SRT informeren over de decentralisatie van de AWBZtaken, wat dit inhoudt en wat dit betekent voor de handhaving van deze taken. De SRT weet of zij deze wet dient te handhaven of niet. Als dit wel het geval is dan heeft de SRT inzichtelijk of haar beleid, kennis en kunde in wet- en regelgeving toereikend is om deze wet (Wmo) te handhaven. Daarnaast weet de SRT ook of zij voldoende bevoegdheden
De probleemstelling zal beantwoord worden doormiddel van zes onderzoeksvragen. Deze onderzoeksvragen zullen beantwoord worden aan de hand van een literatuurstudie en doormiddel van gegevens uit de interviews die zijn afgenomen. Dit onderzoek wordt afgesloten met enkele aanbevelingen en discussiepunten voor de SRT. Deze aanbevelingen worden gedaan op basis van het onderzoek dat verricht is. Er zullen drie aanbevelingen gedaan worden. Deze aanbevelingen zijn te onderscheiden voor aanbevelingen op de korte termijn en voor de lange termijn. Dit wordt allemaal weergegeven in het laatste hoofdstuk van dit rapport.
heeft om de wet te kunnen handhaven. De regering heeft besloten om bepaalde taken te decentraliseren
naar
de
gemeenten.
Volgens
de overheid kunnen gemeenten dit goedkoper regelen. Deze decentralisatie is ook nog eens een bezuinigingsmaatregel van de overheid. In Twente willen de 14 gemeenten van deze decentralisatie ook nog eens een transformatie maken.
116
Afstudeerprojecten 2015
117
Nieuwe wet Sinds 1 juli 2012 is de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening (WGS) in werking getreden. (Overheid, 2015) Deze wet heeft voor de gemeenten veel verandering gezorgd. De grootste verandering is dat gemeenten een wettelijke zorgplicht krijgen op het gebied van schuldhulpverlening, maar behouden wel een grote vrijheid in de wijze waarop zij hun dienstverlening vorm geven.
Verdubbeling aanvragen schuldregeling Uit een jaarverslag van de Nederlandse Vereniging Voor Volkskrediet, hierna te noemen ‘’NVVK’’ blijkt dat in 2013 een verdubbeling heeft plaatsgevonden van het aantal aanvragen voor een schuldregeling. In 2013 dienden 89000 huishoudens in Nederland een aanvraag in. Niet alleen zijn de aanvragen gestegen maar ook het totale schuldenpakket is gestegen van 29900 euro naar 37700 euro. (Kock, 2014) Zoals uit het jaarverslag blijkt, is er een verdubbeling geweest en deze hoeveelheid aanvragen is ook te zien bij de gemeente Deventer. Het BAD is onderdeel van de gemeente Deventer die zich bezig houdt met het regelen van schulden. Doordat al deze aanvragen niet kon worden weggezet heeft het BAD besloten een nieuwe werkwijze te introduceren. Deze nieuwe werkwijze heet het 4-s model. De nieuwe werkwijze is in oktober 2014 gestart en het BAD heeft aangegeven dat zij belang hadden naar het uitvoeren van dit onderzoek. Zij hadden belang naar het uitvoeren van dit onderzoek omdat zij willen weten hoe de doorstroomtijd van een aanvraag kan worden versneld.
Budget Adviesbureau te Deventer
Onderzoeksopzet
Doorstroomtijd dossiers versnellen • Yvonne Middelkamp
Het
Budget
onderdeel
van
Adviesbureau de
gemeente
te
Deventer
Deventer.
is Het
Budget Adviesbureau te Deventer heeft na dat de Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening in werking is getreden de opdracht gekregen om de
Hoe kan het Budget Adviesbureau te Deventer binnen de afdeling schuldhulpverlening het 4-s model optimaal inzetten om de doorstroomtijd te versnellen? De probleemstelling zal beantwoord worden doormiddel van zes onderzoeksvragen. Deze onderzoeksvragen zullen beantwoord worden aan de hand van een inhoudsanalyse, analyse naar bestaand materiaal, interviewen en enquêtes. Dit onderzoek zal worden afgesloten met enkele aanbevelingen. Deze aanbevelingen worden gedaan op basis van het onderzoek dat verricht is. Deze aanbevelingen worden weergegeven in het laatste hoofdstuk van deze rapportage.
schuldhulpverlening in te richten. De gemeente is voor een groot deel vrij in de manier hoe zij dit inrichten. Het Budget Adviesbureau te Deventer heeft in november 2014 een nieuwe werkwijze geïntroduceerd. De organisatie wil weten of deze nieuwe werkwijze de doorstroomtijd van dossiers versnelt ten opzichte van de huidige werkwijze. Hier is onderzoek na gedaan.
118
Afstudeerprojecten 2015
119
Enschede M.H. Tromplaan 28 Postbus 70000 7500 KB Enschede Tel. (053) 487 11 11
Deventer Handelskade 75 Postbus 501 7400 AM Deventer Tel. (0570) 603 663
Apeldoorn Kerklaan 21 Postbus 10120 7301 GC Apeldoorn Tel. (055) 527 57 57
saxion.nl