Afstudeerprojecten 2015 HBO - Rechten
saxion.nl
Inhoud Woord vooraf Beste afgestudeerde,
Anne Laura Stoeten
4
Leonie van Rantwijk
54
Anthony Bilan
6
Lex Muller
56
Ben Noorman
8
Lieke Knook
58
Na een aantal jaren hard te hebben gewerkt, heb je nu de mijlpaal bereikt waar het allemaal om te doen was. Je hebt het HBO - Rechtendiploma behaald. Dit is een uitermate goede prestatie, waar je met recht trots op mag zijn!
Bibi Kuik
10
Lieke Meijerink
60
Boy Oude Veldhuis
12
Lisa Wolbers
62
Carleen Bokkers
14
Loes Snijders
64
Ook wij zijn heel blij met de mooie prestatie die je hebt geleverd. Om die reden bieden wij je de eerste versie van ons afstudeerjaarboek aan. Het jaarboek bevat een samenvatting van de afstudeeronderzoeken die in het afgelopen jaar door studenten van HBO - Rechten zijn uitgevoerd. Met het afronden van de afstudeerfase heb je laten zien dat je als hbo-jurist in staat bent om praktijkgericht juridisch onderzoek te doen naar een actueel juridisch thema. En dat je, op basis van de bevindingen, ook gerichte aanbevelingen kunt doen. Uit de diversiteit aan thema’s blijkt wel hoe breed het juridisch domein is en hoe divers de problematiek is die er speelt.
Carmen Geukers
16
Lorona Dalenoort
66
Carolien Kwant
18
Mandy Harms
68
Chantal Groener
20
Manon Wierenga
70
Chantal Rozema
22
Marie Vartanjan
72
Charles Morad
24
Marjoleine Koolenbrander
74
Derya Ozkan
26
Nonny Sabel
76
Wij wensen je een succesvolle start (of vervolg) van jouw juridische loopbaan toe en hopen dat dit jaarboek een inspirerend aandenken is aan je studie.
Dewika Dzjoemchoerjan
28
Pierrette Kuipers
78
Djonno Luyt
30
Rietha Beuvink
80
Emanuel Yousef
32
Rosanne Blankhorst
82
Erwin Meijers
34
Rutger de Kluizenaar
84
Heleen Schuiling
36
Sabine Vruggink
86
Ilse Brouwer
38
Sara Jamma
88
Ilse Kamphuis
40
Stefanie Katalanc
90
Ipek Erol
42
Stephan de Grave
92
Jennifer Haspers
44
Tara Tuitert
94
Jet Wilderink
46
Tom Asbreuk
96
Joey Waaijer
48
Tugce Ayici
98
Kari Hogeboom
50
Yarona Scholten
100
Leah van Lierop
52
Yetter Koc
102
Kijk ook eens als alumni op www.oursaxionworld.nl om je mede-afstudeerders te blijven volgen. Vriendelijke groet, Melanie Ekkelkamp, teamleider HBO - Rechten Marjolein Kuitenbrouwer en Annemiek Pouw, afstudeercoördinatoren HBO - Rechten
2
HBO - Rechten
Afstudeerprojecten 2015
3
HBO - Rechten Toezichttaken Gemeente Enschede De Wrgt is op 1 oktober 2012 ingevoerd naar aanleiding van het in 2007 verschenen rapport ‘Van specifiek naar generiek’ van de commissie Oosting. Uit dit rapport blijkt dat het specifieke toezicht, dat het Rijk op provincies en gemeenten uitoefent, aanmerkelijk kan worden verminderd. Uit deze wet vloeien een aantal extra taken voor de gemeenteraden van gemeenten van Nederland voort. Het was de raad van de Gemeente Enschede niet duidelijk welke taken uit deze wet voortvloeien, zodoende richt dit onderzoek zich op de werking van de Wrgt en de wijze waarop de raad van de Gemeente Enschede de toezichttaken die uit de Wrgt voortvloeien kan uitoefenen.
Deelvragen • Wat is toezicht? • Wat houdt de Wet revitalisering generiek toezicht in en welke taken vloeien uit deze wet voort? • Hoe kan de gemeenteraad van de Gemeente Enschede de Wet revitalisering generiek toezicht implementeren?
vervolgens aangeleverd bij waarstaatjegemeente.nl. Nadat deze website de informatie heeft verwerkt ontstaat er een overzicht. Uit dit overzicht kan de raad, na een vergelijking met een voorgaand jaar of een andere gemeente, afleiden wat aandachtspunten zijn en wat de sterke punten zijn. De raad van de Gemeente Enschede kan ervoor kiezen om geen gebruik te maken van de website waarstaatjegemeente. nl. In dit geval dient de raad in elk geval algemeen toezicht te houden op de wetten in medebewind waarvoor het KING en de VNG indicatoren hebben opgesteld. Deze wetten worden beschouwd als risico, ze zijn tenslotte geselecteerd op basis van een risicoanalyse. Per wet in medebewind dient de raad toezicht te houden op de uitvoering van de wet in medebewind door het college van B&W. Indien er meer wetten in medebewind bij komen dient de raad ook hier toezicht op te houden. De eerste stap is om te kijken of er indicatoren voor zijn ontwikkeld, zo niet dan kan de raad hier indicatoren voor ontwikkelen.
Om de deelvragen te beantwoorden zijn verschillende onderzoeksstrategieën gebruikt en zijn er diverse bronnen geraadpleegd, zoals rechtsbronnen- en literatuuronderzoek, casestudy, veldonderzoek, media (internet), personen en documenten.
Antwoord centrale vraag
Stadhuis, Gemeente Enschede • Anne-Laura Stoeten
De Wet revitalisering generiek toezicht De Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt) is op 1 oktober 2012 in werking getreden. De Wrgt heeft als uitgangspunt dat de provincie in principe de enige toezichthouder van de gemeente is. Voordat de Wrgt inwerking is getreden hield het Rijk, evenals de provincie, toezicht op gemeenten. Door de inwerkingtreding van de Wrgt zijn er veel toezichttaken voor rekening van de gemeenteraad gekomen. Het was voor de Gemeenteraad van de Gemeente Enschede onduidelijk welke toezichttaken uit de Wrgt voortvloeien, welke taken zij zelf dient uit te voeren en waar de provincie Overijssel of het Rijk toezicht op houdt. De opdracht was om de Wet revitalisering generiek toezicht overzichtelijk te krijgen. Middels het onderzoek wordt de volgende vraag beantwoord: “Wat is de werking van de Wet revitalisering generiek toezicht en op welke wijze kan de gemeenteraad van de Gemeente Enschede de toezichttaken, welke uit deze wet voortvloeien, uitoefenen?”.
4
Uit dit onderzoek blijkt dat de Wrgt gaat over het toezicht op alle medebewindstaken die bij de gemeente zijn weggezet. Door de inwerkingtreding van de Wrgt is de controlerende taak van de raad vergroot en is er een nieuw stelsel van interbestuurlijk toezicht (het toezicht tussen provincie en gemeente) ontstaan met als uitgangspunt vertrouwen. Het Rijk dient erop te vertrouwen dat de bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording op orde is. Met horizontale verantwoording bedoelt men de verantwoording van het college van B&W aan de gemeenteraad. Het toezicht is niet alleen verschoven van het Rijk en de provincie naar de gemeente, maar tevens vereenvoudigd en het toezicht is zoveel mogelijk geconcentreerd in de Provinciewet en de Gemeentewet. Het Rijk en provincies houden geen permanent toezicht meer op de uitvoering van de medebewindstaken. Pas als er signalen zijn dat de raad het toezicht verwaarloost grijpt de provincie in, tenzij de provincie op dat gebied geen taak heeft en dus expertise mist. In dit geval is het Rijk de toezichthouder. Het Rijk of de provincie kan ingrijpen door één van de twee navolgende instrumenten: indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing of schorsing en vernietiging. Bij indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing vervult het toezichthoudende orgaan de taak die het nalatige orgaan had moeten doen. Een besluit van de gemeente kan door de Kroon vernietigd of geschorst worden als het in strijd is met het recht of het algemeen belang.
Uitoefenen toezichttaken De raad van de Gemeente Enschede dient toezicht te houden op de uitvoering van de wetten in medebewind, het orgaan dat de wet in medebewind uitoefent, is het college van B&W. Deze toezichttaken kan zij uitoefenen door gegevens aan te leveren bij waarstaatjegemeente.nl en die resultaten te vergelijken met voorgaande jaren of met vergelijkbare gemeenten. De Wrgt kan dus onder andere geïmplementeerd worden door gebruik te maken van deze website. Middels vragenlijsten worden de indicatoren ingevuld, deze vragenlijsten worden
Afstudeerprojecten 2015
5
HBO - Rechten Één geheel De hervormingen binnen het ontslagrecht hebben als doel om het ontslagrecht overzichtelijk en minder complex te maken. Er wordt gestreefd naar een eenduidig ontslagrecht. Hiervoor is het noodzakelijk om het BBA 1945 te laten vervallen. De huidige bepalingen omtrent het ontslagrecht van het BBA 1945 gebaseerde Ontslagbesluit zullen verwerkt worden in het BW. Hierdoor zal de wet omtrent het ontslagrecht overzichtelijker worden en komt er één geheel te ontstaan van de wettelijke regels.
Twee ontslagroutes Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst alleen opzeggen als hij zich aan de voorwaarden uit artikel 7:669 (nieuw) BW houdt. Er moet een redelijke grond bestaan voordat er overgegaan kan worden tot ontslag. Voorgenomen ontslagen wegens bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid zullen in het nieuwe ontslagrecht worden behandeld door het UWV. Bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet de werkgever zich eveneens houden aan bepaalde voorwaarden uit artikel 7:669 (nieuw) BW. De redelijke gronden voor ontbinding zijn opgenomen in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met h (nieuw) BW en hebben betrekking op persoonsgebonden zaken die zich voordoen bij de werknemer.
Ferrmons Advocatenkantoor, Hengelo • Anthony Bilan
Wet Werk en Zekerheid
Tot slot wordt het vergoedingssysteem gewijzigd. Hierbij vervangt de transitievergoeding de huidige kantonrechtersformule. De werkgever is deze vergoeding verschuldigd aan werknemers waarvan het dienstverband langer dan twee jaar geduurd heeft en op initiatief van de werkgever wordt opgezegd of ontbonden. Werknemers hebben dus in eerste instantie recht op transitievergoeding ongeacht de ontslagroute die gevold gaat worden.
Men discussieert al een lange periode over het hervormen van het Nederlandse ontslagrecht. Op dinsdag 18 februari 2014 is het wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid aangenomen door de Tweede Kamer. De WWZ heeft betrekking op de hervorming van het ontslagrecht, wijziging van de rechtpositie van flexwerkers en wijzigingen van de Werkloosheidswet. De WWZ heeft tot doel om misbruik van flexibele arbeid aan te pakken en het ontslagrecht en de WW aan te passen aan de eisen van de arbeidsmarkt. Het is gewenst om de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bij ontslag te bevorderen, het ontslagrecht te vereenvoudigen
en de vergoeding bij ontslag te beperken
om hierdoor een snellere werkhervatting te realiseren. Door de hervormingen op het gebied van ontslagrecht wil mijn opdrachtgever aan de hand van dit onderzoek de eventuele gevolgen in kaart gebracht hebben, om de advisering naar haar cliënten toe aan te passen aan de veranderingen van de WWZ. 6
Afstudeerprojecten 2015
7
HBO - Rechten Verzoek indienen In toenemende mate ontvangen bestuursorganen in Nederland informatieverzoeken in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur kan een ieder een informatieverzoek richten tot een bestuursorgaan en hoeft daarbij, volgens artikel 3, derde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur geen belang te stellen. Ook de bestuursorganen van de gemeente Enschede (gemeenteraad, college van burgemeester en wethouders en burgemeester) ontkomen hier niet aan. Soms komen deze verzoeken van de media, maar steeds vaker ook zijn het burgers die zich met een Wob-verzoek tot een bestuursorgaan richten. Wob-verzoeken kunnen op uiteenlopende wijzen worden ingediend bij de gemeente Enschede. Zowel de fysieke als digitale weg staat hiervoor open. De behandeling van een Wob-verzoek luistert nauw, zowel de beoordeling, registratie, diverse beslistermijnen als de inhoudelijke beantwoording vragen veel aandacht en expertise. Steeds vaker bestaat de indruk dat het de verzoeker niet zo zeer te doen is om de informatie op zichzelf, maar dat hij eerder uit is op het belasten van het ambtelijk apparaat, dan wel op het verkrijgen van een dwangsom. Deze verzoeken kunnen worden beschouwd als vermoedelijk oneigenlijke verzoeken. Maar ook in deze gevallen ontslaat het de gemeente Enschede niet van de wettelijke verplichting om elk Wob-verzoek als zodanig te behandelen. Artikel 4:5 Awb biedt geen mogelijkheid om deze vermoedelijk oneigenlijke Wob-verzoeken op voorhand buiten behandeling te laten.
Gemeente Enschede • Ben Noorman
Verbetering Wob-verzoeken Gemeente Enschede vermoedt dat in de huidige behandeling van Wob-verzoeken risico’s worden gelopen, daarom werd mij gevraagd de huidige behandeling te onderzoeken en mochten hierin risico’s worden opgemerkt deze samen met de gevolgen te beschrijven. Daarnaast wordt verwacht dat de toename in aantal en de uiteenlopende wijzen van indienen van Wob-verzoeken, op dit moment maar ook in de toekomst, kunnen leiden tot fouten bij de behandeling. Tevens wordt verwacht dat met name een nieuw fenomeen, de zogenaamde vermoedelijk oneigenlijke verzoeken, een grotere rol gaat spelen
Sinds de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, is het voor een Wob-verzoeker mogelijk, op basis van artikel 4:17, eerste tot en met derde lid, Awb, bij het niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan op een Wob-verzoek, aanspraak te maken op een dwangsom die kan oplopen tot maximaal € 1.260. Daarnaast is het voor een Wob-verzoeker mogelijk op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb (bezwaar) of artikel 8:75, eerste lid, Awb (beroep) in aanmerking te komen voor een eventuele proceskostenvergoeding.
Resultaat Uit interviews blijkt dat ambtenaren die Wob-verzoeken behandelen bij de gemeente Enschede dit als belastend ervaren omdat de behandeling van deze verzoeken naast hun gewone dagelijkse werkzaamheden dient te gebeuren. Er is gebleken dat er bij de behandelaars van Wob-verzoeken behoefte bestaat aan educatie en juridische ondersteuning. Ook is uit het onderzoek naar voren gekomen dat een goede registratie van Wob-verzoeken een belangrijke rol speelt bij het behandelen, coördineren en monitoren van deze verzoeken. Bij een verdere toename in het aantal (vermoedelijk oneigenlijke) Wob-verzoeken zal de behandeling arbeidsintensiever worden en daarmee zullen de kosten in de uitvoering voor de gemeente Enschede stijgen.
en dat dit ook van invloed kan zijn op het proces.
8
Afstudeerprojecten 2015
9
HBO - Rechten Voor het lectoraat heb ik de eisen met betrekking tot staatssteun onderzocht die gelden voor de verdeling van intellectuele eigendomsrechten tussen het lectoraat Smart Functional Materials en een commerciële partij. Daarnaast heb ik onderzocht hoe het lectoraat Smart Functional Materials dit het beste kan toepassen op haar toekomstige samenwerkingsovereenkomsten.
Aanleiding afstudeeronderwerp Het lectoraat voert al haar onderzoeken uit in opdracht van één of meer commerciële bedrijven. Uit de onderzoeken ontstaan nieuwe producten, technieken en/of kennis. Dit kan tot gevolg hebben dat intellectuele eigendomsrechten op deze nieuwe producten, technieken en/of kennis kunnen worden aangevraagd. Het lectoraat heeft voor de uitvoering en de realisatie van het onderzoek te maken met verschillende financiers. Het lectoraat kan onder andere staatssteun ontvangen om onderzoek te verrichten. Daarnaast kan onderzoek van het lectoraat worden gefinancierd middels subsidie van subsidiefondsen.
De uitvoering De uitvoeringsfase is uitgevoerd aan de hand van het vooraf opgestelde afstudeerplan, vooronderzoek met als doelstelling: ‘dat de opdrachtgever een overzicht heeft van welke verdeling is toegestaan op het gebied van intellectuele eigendom in het kader van staatssteun. De wettelijke eisen en mogelijkheden van staatssteun op het gebied van intellectueel eigendom worden onderzocht, zodat het lectoraat niet de regels van staatssteun overtreedt bij het verdelen van de intellectuele eigendomsrechten’.
Aan welke bepalingen, wetten en regels dient het lectoraat zich te houden? Wat is er geregeld omtrent de verdeling van intellectuele eigendomsrechten in het kader van staatssteun? Mag het lectoraat de verdeling van intellectuele eigendomsrechten zelf bepalen? Tegen deze vragen loopt niet alleen het lectoraat aan, maar ook subsidieadviseurs binnen Saxion en subsidiefondsen zelf.
Lectoraat Smart Functional Materials, Enschede • Bibi Kuik
Eisen met betrekking tot staatssteun Staatssteun is financiële hulp van de overheid voor een bedrijf of onderzoeksorganisatie. Decentrale overheden die onderzoeksorganisaties willen steunen, moeten goed kijken naar de regels die gelden omtrent staatssteun. Een bedrijf kan indirecte staatssteun ontvangen via inkomsten uit intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit onderzoeksresultaten van een onderzoeksorganisatie zoals Saxion. Via deze manier kan een bedrijf bevoordeeld worden ten opzichte van zijn concurrenten. Concurrentievervalsende maatregelen van overheden aan ondernemingen zijn niet toegestaan.
Uit de aanleiding volgen twee problemen. Enerzijds het probleem welke verdeling is toegestaan op het gebied van intellectuele eigendomsrecht in relatie tot staatssteun en anderzijds hoe het lectoraat dit toe dient te passen op haar toekomstige samenwerkingsovereenkomsten.
Intellectueel eigendomsrecht Het intellectueel eigendomsrecht is een veel omvattend recht. Het gebied van intellectuele eigendomsrechten bestaat uit een aantal wetten die als doel hebben om immateriële prestaties, technische vindingen, onderscheidingsmiddelen en industriële vormgeving te beschermen. Zij verschaffen de rechthebbende een zekere mate van exclusiviteit, in de vorm van een absoluut, niet-zakelijk recht. Tijdens het onderzoek zijn alleen het octrooirecht, het auteursrecht en het tekeningenen modellenrecht uitgelegd.
Staatssteun Staatssteun is (financiële) hulp van de overheid voor een bedrijf of onderzoeksorganisatie. Indien een bedrijf (indirecte) staatssteun krijgt, maar haar concurrenten niet dan kan dat leiden tot oneerlijke concurrentie. Staatssteun is derhalve bijna altijd verboden, maar er bestaan uitzonderingen op dit verbod.
De uitdaging Het is interessant om in te gaan op de mogelijkheden die het lectoraat heeft voor de verdeling van de intellectuele eigendomsrechten. Hierdoor krijgt het lectoraat inzicht in de vereisten die gelden voor intellectuele eigendom in relatie tot staatssteun. Daarnaast is het interessant om ervoor te zorgen dat Saxion niet de regels overtreedt die gelden met betrekking tot (indirecte) staatssteun.
10
Afstudeerprojecten 2015
11
HBO - Rechten De probleemstelling luidt: Hoe dient de behandeling van aansprakelijkheidsstellingen van de gemeente Haaksbergen, gelet op de recente ontwikkelingen binnen het bestuurlijk schadevergoedingsrecht), te worden georganiseerd en gestandaardiseerd?
De inwerking getreden bepalingen over schadevergoeding bij (on)rechtmatige besluiten hebben betrekking op de veranderde procedure voor de gang naar de rechter. Door het vaststellen van de schadevergoeding voor (on)rechtmatige besluiten in de Awb, wordt duidelijk of de bevoegdheid bij de burgerlijke rechter of bij de bestuursrechter ligt. Deze wet maakt een einde aan de complexe jurisprudentie, waarbinnen de burger verschillende, elkaar niet uitsluitende wegen kon bewandelen voor het verkrijgen van een schadevergoeding wegens (on)rechtmatig overheidshandelen. Met behulp van deze bepalingen wordt in één oogopslag duidelijk welke procedure men moet volgen om in aanmerking te komen voor een schadevergoeding. Er zijn regels opgesteld met betrekking tot het indienen en afhandelen van een verzoek. Hierbij gaat het voornamelijk om de beslistermijn van het verzoek, eventueel het opleggen van een heffing, het bepalen van de hoogte van de nadeelcompensatie, en het instellen van een adviescommissie.
Gemeente Haaksbergen • Boy Oude Veldhuis
Implementatie Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding Er is een afstudeeronderzoek verricht voor de gemeente Haaksbergen namelijk, De Implementatie van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding voor de gemeente Haaksbergen. Dit afstudeeronderzoek is geschreven in opdracht van de gemeente Haaksbergen en verricht op de afdeling Interne Dienstverlening, taakveld Juridische Zaken. De ‘Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij (on)rechtmatige besluiten (Wns) regelt twee onderdelen van het overheidsaansprakelijkheidsrecht. Op 1 juli 2013 is het onderdeel schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten’ in werking getreden. De bepalingen binnen dit onderdeel worden opgenomen in titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bepalingen over nadeelcompensatie treden op een later moment in werking (Stb. 2013/162). De achterliggende reden hiervan is om de overheid, waaronder de
Nadeelcompensatie of burgercompensatie is: indien, een bevoegdelijk genomen overheidsbesluit voor een individuele burger aanmerkelijke schade met zich meebrengt, dan is, ook als dat niet wettelijk geregeld is, de overheid op grond van redelijkheid en billijkheid tot het wegnemen ervan verplicht; ten onrechte ook bestuurscompensatie toe te kennen. Bij het beoordelen van een verzoek om nadeelcompensatie dient er gekeken te worden naar de procedurele aspecten. Momenteel is het voor zowel burgers als bedrijven relatief eenvoudig om een nadeelcompensatieverzoek in te dienen. Een gemeente dient daartegen de procedurele voorschriften in acht te nemen. Het is bekend dat, het na het indienen van een verzoek lang kan duren voor er een beslissing wordt genomen. Daarom dient er een nadeelcompensatieverordening te worden opgesteld, zodat er in vergelijking met de huidige situatie in de toekomst sneller gehandeld kan worden. Het is ook van belang dat de gevolgen van deze wetswijziging in kaart worden gebracht, zodat de gemeente Haaksbergen hierop kan inspelen. Vervolgens wordt aangegeven hoe de gemeente met het oog op de inwerkingtreding van de Wns haar werkproces dient te organiseren en standaardiseren. Daarbij moet worden bepaald in hoeverre het noodzakelijk is om een nadeelcompensatieverordening op te stellen.
als van een feitelijke handeling. Het is echter ook van belang dat de gemeente inspeelt op de belangen van de burger, om ervoor te zorgen dat er minder snel verzoeken om nadeelcompensatie worden ingediend. Hiervoor dienen duidelijke beoordelingsrichtlijnen te worden opgesteld. Deze richtlijnen dienen vervolgens in een verordening te worden opgenomen. Het effect hiervan is dat de doelmatigheid van het afwikkelen van een verzoek wordt bevorderd. De gemeente Haaksbergen wil een nadeelcompensatieverordening die doelmatig is uitgebreid, maar vooral duidelijk is voor de burgers. Het grootste voordeel van het opstellen van een nadeelcompensatieverordening is dat de nadeelcompensatieproblematiek bij niet appellabele besluiten en feitelijke handelingen wordt beoordeeld door de bestuursrechter. Een nadeelcompensatieverordening kan de hoogte van de te vergoeden schade beoordelen.
Het onderzoek In dit afstudeeronderzoek wordt gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoeksstrategieën. De nadruk ligt vooral op het creëren van duidelijkheid over de aanstaande wet. Aan de hand van de hoofdvraag zijn onderzoeksvragen opgesteld (de deelvragen). De onderzoeksvragen zijn beantwoord door middel van diverse onderzoekmethoden. Ook is tijdens de afstudeerperiode een literatuuronderzoek verricht. Daarnaast zijn er binnen de gemeente Haaksbergen zowel intern als extern verschillende interviews afgelegd om de huidige werkwijze van de gemeente Haaksbergen in kaart te brengen. De aanbevelingen zijn onderbouwd met de interviews, vakliteratuur en inzichten van de onderzoeker.
Nadeelcompensatie en (on)rechtmatige overheidsdaad Omdat er veel vragen zijn omtrent de gevolgen van de wet is de Wns nader onderzocht. Hierbij staan de begrippen nadeelcompensatie en (on)rechtmatige overheidsdaad centraal. Nadeelcompensatie is een vergoeding die de overheid dient te betalen, hoewel haar handelen niet onrechtmatig was. Van een schadevergoeding bij een onrechtmatige overheidsdaad is bijvoorbeeld sprake als de overheid schade moet vergoeden omdat er ten onrechte een vergunning werd geweigerd. Daarnaast is het van belang te weten dat een schadeoorzaak kan liggen in een samenspel van diverse handelingen. De schade kan zowel het gevolg zijn van een appellabel besluit
gemeente Haaksbergen, de gelegenheid te geven om de eigen regelgeving hierop aan te passen. 12
Afstudeerprojecten 2015
13
HBO - Rechten Performance Factory Brouwer Legal gaat in de loop van 2015 een nieuwe juridisch entiteit oprichten, die PF gaat heten. PF gaat de exploitatie van Hal Oost op het voormalige Polaroid fabrieksterrein te Enschede overnemen van Woningstichting Domijn. Op dit moment is Domijn naast eigenaar, tevens exploitant. Dit oude fabrieksterrein dat uit meerdere hallen bestaat, heeft de naam Performance Factory gekregen. Op dit terrein vinden vele maatschappelijke, sociale en economische activiteiten plaatsvinden. Op Hal Oost ligt de bestemming ‘Gezonde Leefstijl’. Huurders die een gedeelte van Hal Oost willen huren, dienen aan de kernwaarden die met een gezonde leefstijl samenhangen te voldoen. Organisaties die op het terrein ruimte huren worden ook wel participanten (deelnemers) genoemd. Eén van de kerntaken van exploitatie is (ver)huur. Zodra PF is opgericht gaat PF huurovereenkomsten aan met Domijn en met de participanten. De huurovereenkomst met Domijn wordt aangegaan voor een periode van tien jaar met daarin opgenomen een optie tot koop. De huurovereenkomsten met de participanten worden onderhuurovereenkomsten. Het probleem dat zich hier voordoet is dat inzicht gekregen moet worden in de juridische en financiële gevolgen die het aangaan van deze (onder-) huur(/koop-)overeenkomsten voor PF heeft. Naar dit probleem is onderzoek gedaan. De centrale vraag in dit onderzoek luidt: “Op welke wijze kunnen de onderhuurovereenkomsten tussen PF en de onderhuurders worden ingericht, zodat er standaard onderhuurovereenkomsten ontstaan die afgestemd zijn op de huur(/koop-)overeenkomst tussen Domijn en PF, met een inhoud die juridisch en financieel gezien zo min mogelijk risico voor PF met zich meebrengt?” Door middel van juridisch onderzoek en onderzoek van de praktijk is een antwoord op deze vraag geformuleerd.
Brouwer Legal, Enschede
de juridische basis legt voor een rechtsgeldige inrichting van de huurovereenkomsten. Buiten dit juridische kader staat het PF vrij om in de diverse huurovereenkomsten bij de bijzondere bepalingen datgene te bedingen dat zij wenst. Indien PF rekening houdt met vorenstaande, kan zij de huur(/koop-) overeenkomst met Domijn en de onderhuurovereenkomsten met de onderhuurders op een voor haar zo gunstig mogelijke wijze inrichten. Hierdoor blijft zij binnen de wettelijke kaders en loopt zij juridisch en financieel gezien zo min mogelijk risico. Daarnaast zijn aanbevelingen gedaan. Deze zijn verwerkt in twee beroepsproducten, te weten de huur(/koop-)overeenkomst tussen Domijn en PF en een standaard (onder-)huurovereenkomst tussen PF en de onderhuurders oftewel de participanten.
Benoeming bedrijfsruimte • Carleen Bokkers
Ontwikkelen standaard onderhuurovereenkomst Brouwer Legal gaat in de loop van 2015 een nieuwe juridisch entiteit oprichten die commercieel vastgoed gaat exploiteren. De exploitatie wordt overgenomen van de eigenaar, die op dit moment tevens verhuurder is. In de toekomstige huurovereenkomst met de huidige verhuurder wordt een optie tot koop opgenomen en de toekomstige huurovereenkomsten met de huidige huurders worden onderhuurovereenkomsten. Door middel van juridisch en praktijkgericht onderzoek is inzichtelijk gemaakt hoe de onderhuurovereenkomsten tussen de nieuwe juridische entiteit en de onderhuurders kunnen worden ingericht, zodat er standaard onderhuurovereenkomsten ontstaan die afgestemd zijn op de huur(/koop-)overeenkomst, waarbij de nieuwe entiteit juridisch en financieel gezien zo min mogelijk risico loopt.
14
In dit onderzoek is sprake van bedrijfsruimte, en wel van zogenaamde 230a-bedrijfsruimte. Alle bedrijfsruimte die niet valt onder de beschrijving van artikel 7:290 BW wordt 230a-bedrijfsruimte genoemd. Gedacht kan hierbij worden aan kantoren, opslagruimten, parkeergarages, loodsen en fabriekshallen. Bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW wordt in de praktijk ook wel ‘middenstandsbedrijfsruimte’ of ‘detailhandelsbedrijfsruimte’ genoemd. Voor 230a-bedrijfsruimten geldt dat behoudens de dwingendrechtelijke en semi-dwingendrechtelijke bepalingen de verhuurder en huurder voor de overige rechten en verplichtingen vrij zijn om overeen te komen wat zij willen. Dwingendrechtelijke bepalingen wil zeggen dat hier noch ten nadele van de huurder, noch ten nadele van de verhuurder vanaf geweken mag worden. Semi-dwingendrechtelijke bepalingen zijn bepalingen waarvan niet ten nadele van de huurder mag worden afgeweken. De op dit onderzoek van toepassing zijnde (semi-) dwingendrechtelijke bepalingen uit het algemene huurrecht zijn onderzocht. Daarnaast is de juridische structuur rondom de optie tot koop en de onderhuur onderzocht.
Wel of geen risico? Uit het onderzoek is gebleken dat door te inventariseren welke dwingendrechtelijke en semi-dwingendrechtelijke bepalingen van toepassing zijn op de (onder-)huur(/koop-) overeenkomst(en) en door te zorgen dat hiervan bij het aangaan van de huurovereenkomsten niet wordt afgeweken, PF
Afstudeerprojecten 2015
15
HBO - Rechten Probleemstelling en deelvragen Aan de hand van het opgestelde plan van aanpak is de volgende probleemstelling geformuleerd: “Hoe kunnen de medewerkers van de afdeling Letselschade van Damsté hun werkwijze gedurende het medisch beoordelingstraject van een letselschadezaak aanpassen zodat deze parallel loopt met de relevante wet- en regelgeving en vooral met de vakspecifieke richtlijnen op het gebied van het verzamelen en uitwisselen van medische gegevens?”.
worden voor de aansprakelijkstelling en de opdrachtbevestiging in medische aansprakelijkheidszaken. Deze modellen zijn te algemeen. Zo wordt er gesproken over ‘ongeval’ waar er sprake is van een (vermeende) medische fout.
Deze probleemstelling is beantwoord met behulp van een aantal deelvragen. Het onderzoek is ingekaderd tot het onderzoeken van de Wet bescherming persoonsgegevens, de Medische Paragraaf en de GOMA.
Checklist
Damsté advocaten - notarissen - fiscalisten, Enschede
• Carmen Geukers
Juridische toetsing Damsté advocaten, notarissen en fiscalisten (hierna aan te duiden als ‘Damsté’), is met een geschatte honderdtwintig medewerkers één van de grootste kantoren van Oost-Nederland en geniet ook in de rest van Nederland naamsbekendheid. De sectie Letselschade bestaat uit acht personeelsleden. Tijdens de behandeling van letselschadezaken, specifiek binnen het medisch beoordelingstraject, worden medische gegevens opgevraagd, verzameld, uitgewisseld en behandeld. Naar aanleiding van een aantal recente veranderingen in wet- en regelgeving is de behoefte ontstaan aan een juridische toetsing van de huidige werkwijze aan de nieuwe wetgeving en richtlijnen.
16
Na het schetsen van het juridisch kader is een checklist opgesteld. Op deze checklist zijn bepalingen uit de hiervoor genoemde wet- en regelgeving opgenomen. Door middel van dossieronderzoek aan de hand van de opgestelde checklists is nagegaan of de werkwijze van de afdeling Letselschade aansluit bij de bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens, de Medische Paragraaf en de GOMA. Tijdens het dossieronderzoek zijn allerlei soorten letselschadezaken aan bod gekomen, waaronder verkeersongevallen, arbeidsongevallen en medische aansprakelijkheidszaken. Op iedere stelling op de checklist zijn drie antwoorden mogelijk: ‘ja’, ‘nee’ en ‘niet van toepassing’. ‘Ja’ betekent dat aan de betreffende stelling voldaan is, ‘nee’ betekent dat niet aan de betreffende stelling voldaan is en ‘niet van toepassing’ betekent dat er, om uiteenlopende redenen geen antwoord op de stelling gegeven is. De antwoorden op de checklists zijn verwerkt en aan de hand hiervan zijn conclusies getrokken en aanbevelingen gegeven.
Aanbevelingen en implementatie De meeste aanbevelingen kunnen relatief eenvoudig geïmplementeerd worden aan de hand van de zogeheten werkdocumenten uit de Medische Paragraaf. Deze documenten zijn als bijlage opgenomen bij de Medische Paragraaf en zorgen ervoor dat de bepalingen uit de Medische Paragraaf makkelijk(er) omgezet kunnen worden in de praktijk. Zo kan ‘Werkdocument Onderdeel 2: Model-adviesaanvraag’ gebruikt worden om de medisch adviseur reeds in de adviesaanvraag te voorzien van zo veel mogelijk achtergrondinformatie en om hem concrete, gerichte vragen te stellen. ‘Werkdocument Onderdeel 3-II: Medische volmacht’ is een goede vervanging voor de huidige medische machtiging van Damsté. Het opvragen van medische informatie die niet direct betrekking heeft op de schadeveroorzakende gebeurtenis moet gemotiveerd worden aan de hand van de criteria uit Onderdeel 3e van de Medische Paragraaf. Hiervoor kan ‘Werkdocument Onderdeel 3-III: Gerichte medische machtiging annex Voorbeeldformulier opvragen medische informatie’ gebruikt worden. Een medische log dient bijgehouden te worden om na te gaan met wie bepaalde medische informatie is gedeeld, wie de medische informatie heeft kunnen inzien en om dit voor de cliënt inzichtelijk te kunnen maken. Hiervoor kan ‘Werkdocument Onderdeel 3-IV: Log voor medische informatieverstrekking’ gebruikt worden. Daarnaast dient de bestaande standaardmethode voor archivering van dossiers strenger nageleefd te worden om te voldoen aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Ook dienen nieuwe standaardmodellen opgesteld te
Afstudeerprojecten 2015
17
HBO - Rechten Vanuit het Lectoraat Gebiedsontwikkeling en Recht van Saxion kwam daarom het verzoek om een bijdrage te leveren aan een brochure met informatie voor (rechts)personen in Duitsland. Deze zal informatie bevatten over de mogelijkheden tot inspraak en rechtsbescherming bij besluiten over ruimtelijke projecten in Nederland. Bij opdrachtgever Damsté advocaten – notarissen – fiscalisten, die onder andere gespecialiseerd is in het omgevingsrecht, heerste bovendien de vraag waarom op dit gebied weinig vraag is naar rechtsbijstand vanuit Duitsland.
Recht, regelgeving en taalaspect Een eerste stap om Duitse burgers en organisaties te betrekken in een Nederlandse procedure is door bekendmaking in Duitsland. Als deze eerste stap niet op de juiste manier wordt uitgevoerd, kunnen Duitse burgers en organisaties hun kans missen om mee te doen in de procedure. Onderzocht diende te worden wat hieromtrent is vastgelegd in het recht, en hoe de regels worden nageleefd in de praktijk. Een ander aspect dat van belang was om te onderzoeken, is het taalaspect. Het is van belang om te weten in hoeverre het taalverschil een belemmering vormt voor Duitse burgers en organisaties om te participeren in Nederlandse besluitvormingsprocedures.
Bekendmaking
Damsté advocaten - notarissen - fiscalisten, Enschede
• Carolien Kwant
Informatie rechtspersonen in Duitsland
In de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) is de bekendmaking van besluiten geregeld. ‘Bekendmaking’ houdt in het zodanig ter kennis brengen van een besluit aan de daarbij betrokkenen dat het besluit zijn werking als rechtshandeling kan verkrijgen. Op grond van art. 3:43 lid 1 Awb dient tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan te worden aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. In tegenstelling tot de bekendmaking, is de mededeling niet bepalend voor de inwerkingtreding van een besluit.
Besluiten van Nederlandse bestuursorganen kun-
Besluiten
nen grensoverschrijdende invloed hebben. De
Naast de bekendmaking die plaatsvindt na vaststelling van een besluit, wordt bij een aantal besluiten al in de voorbereidingsfase het publiek betrokken. Afdeling 3.4 van de Awb bevat de regels voor besluiten die worden voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Op grond van deze regels moet bijvoorbeeld het ontwerpbesluit ter inzage worden gelegd, waarna belanghebbenden hierover hun zienswijzen naar voren kunnen brengen.
verlening van een vergunning voor de oprichting van een veehouderij vlak bij de grens kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het milieu in Duitsland. Duitse burgers en organisaties zijn echter niet altijd op de hoogte van wat zij kunnen ondernemen tegen deze besluiten.
van de Raad van State blijkt dat dit wel van bestuursorganen wordt verwacht als een besluit grensoverschrijdende gevolgen heeft. De afdeling overwoog dat voordat een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, op grond van art 3:12 lid 1 Awb in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere ‘geschikte wijze’ kennis moet worden gegeven van het ontwerp. De digitale kennisgeving op een website of in een digitaal nieuwsblad is in beginsel een ‘geschikte wijze’. Daarnaast moet echter op ten minste één niet-elektronische ‘geschikte wijze’ worden kennisgegeven van het ontwerpbesluit. Dit vereiste volgt uit art. 2:14 lid 2 Awb. Dit geldt ook in Duitsland en komt er dus op neer dat besluiten met mogelijke grensoverschrijdende gevolgen ook in Duitsland gepubliceerd moeten worden.
Resultaten onderzoek Uit het onderzoek is gebleken dat bij gemeenten grote onbekendheid heerst op het gebied van het bekendmaken van (ontwerp)besluiten in Duitsland. Daarom komt het in de praktijk maar heel weinig voor dat besluiten worden gepubliceerd in Duitsland. Hierin ligt de verklaring dat Duitse burgers en organisaties zo weinig gebruik maken van hun mogelijkheden tot inspraak en rechtsbescherming bij Nederlandse besluiten. Wat betreft het taalaspect geeft de Awb voldoende houvast. Hierin zijn bepalingen opgenomen betreffende de taal die moet worden gebruikt in het verkeer tussen bestuursorganen en burgers. Bij de gemeenten die bij het onderzoek betrokken waren, wordt aangegeven dat er nauwelijks sprake is van een taalbarrière. Dit komt doordat aan de grens aardig goed Duits wordt gesproken. Duitse burgers en organisaties kunnen echter in de praktijk toch een grote taalbarrière ervaren, met name door onvertaalde rapporten die betrekking hebben op het besluit.
Voor besluiten die grote nadelige gevolgen met zich mee kunnen brengen voor het milieu, moet een milieueffectrapport worden opgesteld. De regels die betrekking hebben op de milieueffectrapportage (m.e.r.), zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer. Voor m.e.r.-plichtige besluiten gelden aanvullende regels op het gebied van bekendmaking en voor het taalaspect. Deze regels hebben onder andere betrekking op de bekendmaking in het buitenland in het geval van mogelijke grensoverschrijdende gevolgen. Zo moeten bijvoorbeeld de aanvraag, het ontwerpbesluit en de milieueffectrapportage worden verstrekt aan het andere land. Voor overige besluiten, waarvoor geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld, is wettelijk niets geregeld op het gebied van bekendmaken in het buitenland. Opmerkelijk is dat uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak
18
Afstudeerprojecten 2015
19
HBO - Rechten Aanleiding De aanleiding voor dit onderzoek is het verzoek van mevrouw M. Bennen, praktijkbegeleider bij Geofox- Lexmond, om onderzoek te doen naar de effectiviteit van de het huidige handhavingsbeleid ten aanzien van diffuse Methyl-tert-buylether (MTBE) en Ethyl-tert-buthylether (ETBE) verontreinigingen bij tankstations. Het is vanuit de adviesrol van belang dat er voldoende inzicht is in de reikwijdte van de bestaande handhavingskaders. Het opleggen van zorgplicht door het bevoegd gezag en het beoordelen door de adviseur van de uitwerking hiervan, maakt in belangrijke mate deel uit van het advieswerk.
van handhaving in bovengenoemde situaties en dat hiermee de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, het Activiteitenbesluit en beleidstukken, onvoldoende grondslagen bieden om een adequate zorgplicht op te leggen aan een exploitant en handhaving te vorderen op basis van de handhavingskaders die gelden bij verontreinigingen, waarbij geen oorzakelijk verband bestaat tussen de ontstane verontreiniging met MTBE en/of ETBE en de bedrijfsactiviteiten. Dit wil echter niet zeggen dat handhaving niet mogelijk is, maar hiervoor zal het bevoegd gezag moeten bewijzen dat exploitant een aandeel heeft gehad in de ontstane verontreiniging.
Deze scriptie behandelt het vraagstuk rondom de specifieke handhavingskaders van diffuse verontreinigingen met MTBE en/of ETBE, wanneer er geen oorzakelijk verband kan worden gelegd met de activiteiten van een exploitant van een tankstation.
Centrale vraag
Geofox-Lexmond BV, Oldenzaal • Chantal Groener
Bodemverontreinigingen In Nederland komen bodemverontreiniging ter plaatse van tankstations op grote schaal voor. Om het aantal bodemverontreinigingen terug te dringen, heeft de overheid de afgelopen jaren verschillende maatregelen getroffen, waaronder het wijzigen van de brandstofsamenstelling van benzine. Sinds de jaren 1987-200, worden de stoffen Methyl-tert-buylether (MTBE) en Ethyl-tert-buthylether (ETBE) gebruikt als toevoeging in benzine. Uit meetresultaten is echter gebleken dat de stoffen MTBE en ETBE bijdragen aan bodem veront-
Voor de beantwoording van de centrale vraag is ten eerste onderzocht op welke grondslagen het Nederlandse milieubeleid ten aanzien van handhaving is gebaseerd. Dit onderzoek is uitgevoerd middels een analyse van de bepalingen in Europese verdragen en Europese Richtlijnen. Vervolgens is gekeken naar de specifieke bepalingen binnen het Nederlandse milieubeleid ten aanzien van handhaving, binnen de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit, de Wet bodembescherming en de bijbehorende beleidsdocumenten. Deze bepalingen zijn getoetst aan de resultaten van het onderzoek naar de handhavingskaders binnen het juridisch kader. Hieruit is gebleken welke bevoegdheden het bevoegd gezag heeft met betrekking tot het inzetten van haar handhavingsbevoegdheid en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om het handhavingsmechanisme effectief in te kunnen/mogen zetten. Het antwoord op de centrale vraag is verkregen door middel van een kwalitatief onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van literatuuronderzoek en een inhoudsanalyse van wetgeving, jurisprudentie en documenten.
reinigingen. Als afstudeerder binnen Geofox-Lex-
Conclusie
mond, is mij gevraagd, onderzoek te doen naar
Het juridische kader van het handhavingsbeleid ten aanzien van diffuse verontreinigingen met MTBE en ETBE ter plaats van tankstations, waarbij de activiteiten van een exploitant van een tankstations kunnen worden uitgesloten als ontstaansbron, is erg specifiek en kent zijn grondslag in Europese verdragen en Richtlijnen. In Nederland is dit beleid geïntegreerd in de Wet bodembescherming, de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en de hierop gebaseerde beleidstukken. Uit onderzoek van deze wettelijke kaders is gebleken dat geen eenduidig beleid kan worden achterhaald ten aanzien
de toepasbaarheid van het handhavingsbeleid ten aanzien van bodemverontreinigingen met MTBE en ETBE, wanneer er sprake is van een verontreiniging die diffuus van aard is en de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van tankstations kunnen worden uitgesloten als verontreinigingsbron.
20
Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een centraal vraagstuk. Aan dit vraagstuk zijn deelvragen gekoppeld. De centrale vraag van het onderzoek luidt: ‘In hoeverre bieden de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en de Wet bodembescherming, doorvertaald in de Circulaire en handreiking voor de ‘zorgplicht Wbb bij MTBE- en ETBE- verontreinigingen’, voldoende rechtsgrond om te kunnen handhaven, ingeval er sprake is van een diffuse verontreiniging met MTBE en/of ETBE ter plaatse van tankstations, zonder dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de bedrijfsactiviteit en de ontstane verontreiniging?’
Afstudeerprojecten 2015
21
HBO - Rechten Wetswijziging Op 1 januari 2015 is een wetswijziging omtrent executieveilingen in werking getreden. Deze wetswijziging heeft als doel om de opbrengst van de verkoop van onroerende zaken op executieveilingen te verhogen. Daarnaast moet het voor particulieren makkelijker worden om mee te kunnen bieden op een onroerende zaak tijdens een executieveiling. De wetgever heeft daarmee de kostenverdeling, die gemoeid zijn bij een executieveiling, zodanig verdeeld dat het voor de koper gunstiger wordt om een onroerende zaak te kopen. Deze wettelijke bepaling wordt door de wetgever als dwingendrechtelijk beschouwd. Daarnaast is bepaald dat het risico pas overgaat op de koper op het moment dat de akte van toewijzing is ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers. Voorheen ging het risico al over op de koper bij het moment van gunning. Dit houdt in dat de hypotheekhouder meer verantwoordelijkheden krijgt, doordat het moment van risico later overgaat op de koper. De wetgever heeft ook hier rekening mee gehouden. Zo is het voor de hypotheekhouder verplicht om voorafgaand aan de executieveiling het huurbeding in te roepen, ex artikel 3:267 BW. Een hypotheekhouder voorkomt hiermee dat zich nog mensen in de woning bevinden op het moment dat de executieveiling zal plaatsvinden. Eventuele huurders kunnen middels dit huurbeding niet tot ontruiming worden gedwongen.
Ter Braak Willems Twentse Notarissen, Nijverdal • Chantal Rozema
Wetswijziging executieveiling Op 1 januari 2015 is een wetswijziging omtrent
De wetgever heeft tevens met de wetswijziging vastgelegd dat de notaris vanaf 1 januari 2015 bevoegd is om verzoekschriften krachtens de artikelen 3:267, 3;268, 3:270 en 3:271 BW in te dienen. Dit betreffen verzoekschriften omtrent bedingen die staan opgenomen in een hypotheekakte. Voorheen was alleen een advocaat bevoegd om dergelijke verzoekschriften in te dienen bij de voorzieningenrechter. De vraag is wat dit met de onafhankelijkheid van de notaris doet.
executieveilingen in werking getreden. Doel van
Taken notaris
deze wetswijziging is om het voor particulieren
De notaris dient onafhankelijk en onpartijdig te handelen jegens de betrokken partijen. Echter geeft de hypotheekhouder de notaris opdracht om tot executie over te gaan van de onroerende zaak, waarbij de notaris op dat moment werkzaamheden uitvoert in opdracht van de hypotheekhouder. Echter dient de notaris de beroeps- en gedragsregels uit de Wet op het notarisambt in acht te nemen. Dit houdt in dat de notaris een zorg- en informatieplicht heeft jegens alle betrokken partijen. Ook bij een opdracht tot executie van een onroerende zaak dient de notaris de belangen van alle betrokken partijen in acht te nemen en niet alleen van de hypotheekhouder.
aantrekkelijker te maken om deel te nemen aan een executieveiling. Daarnaast heeft de wetgever met deze wetswijziging beoogd om de verkoopopbrengst van een executieveiling te vergroten door particulieren te laten deelnemen. Voor de opdrachtgever was het van belang dat duidelijk in kaart werd gebracht welke wijzigingen zijn doorgevoerd en welke modellen aangepast dienden te worden. Gedurende mijn afstudeerperiode heb ik modellen aangepast naar de huidige wetgeving van executieveilingen. Daarnaast heb ik een handleiding voor de opdrachtgever en zijn medewerkers opgesteld, die als naslagwerk zal dienen.
22
Afstudeerprojecten 2015
23
HBO - Rechten Hoofdvraag en deelvragen De hoofdvraag is beantwoord aan de hand van de volgende deelvragen: 1. Wat houdt het Weens Koopverdrag in? 2. Welke algemene voorwaarden of contractuele bedingen hanteert Thales in relatie tot de bepalingen die geregeld zijn in het Weens Koopverdrag? 3. Hoe verhouden zich de onderwerpen uit het Weens Koopverdrag met het Nederlands recht? 4. Welke gevolgen heeft het al dan niet van toepassing verklaren van de bepalingen uit het Weens Koopverdrag voor de juridische positie van Thales bij inkoopcontracten? 5. Welke gevolgen heeft het al dan niet van toepassing verklaren van de bepalingen uit het Weens Koopverdrag voor de juridische positie van Thales bij verkoopcontracten?
Onderzoek
Thales Nederland B.V., Hengelo • Charles Morad
Het Weens Koopverdrag Het onderzoek is verricht om duidelijkheid te ver-
Ter beantwoording van de eerste drie deelvragen is literatuuronderzoek verricht. Om de tweede deelvraag te beantwoorden zijn tevens documentanalyses en een interview uitgevoerd. Per onderwerp zijn er meerdere documenten geanalyseerd om het ideale beeld van Thales met betrekking tot die onderwerpen te creëren. Het interview is afgenomen met twee juristen van de afdeling Legal & Contracts. Er is bewust gekozen om deze personen te interviewen, omdat zij bij het verrichten van hun werkzaamheden in aanraking komen met deze onderwerpen. De vierde en vijfde deelvraag zijn aan de hand van de eerdere deelvragen beantwoord. Met betrekking tot de bepalingen gericht op de inkoop vindt de visie van Thales overeenstemming met zowel het Nederlands recht als het Weens Koopverdrag. Of een mogelijke verbetering van de juridische positie van Thales te bereiken is door het al dan niet van toepassing verklaren van het Weens Koopverdrag kan men hieruit niet concluderen. Om achter dit antwoord te komen dient een nader onderzoek verricht te worden naar het belang van de bepalingen.
schaffen over het al dan niet van toepassing verklaren van het Weens Koopverdrag op in- en verkoopovereenkomsten van Thales Nederland B.V. Hiervoor is het ideale beeld van Thales gecreëerd met betrekking tot een aantal onderwerpen en vervolgens is deze in het licht van het Weens Koopverdrag en het Nederlands recht verklaard. Hieruit zijn afwegingen gemaakt en conclusies getrokken. Uiteindelijk zijn er aanbevelingen gedaan.
Voor de verkoopkant geldt dat er een sterke voorkeur is voor de bepalingen zoals opgenomen in het Weens Koopverdrag. Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat een verbetering van de juridische positie van Thales te bereiken is door het toepassen van het Weens Koopverdrag op verkoopovereenkomsten.
Aanbeveling De juridische afdeling wordt aanbevolen om de manier waarop zij omgaat met de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag bij verkoopovereenkomsten aan te passen. Met betrekking tot de inkoopovereenkomsten wordt geadviseerd het Weens Koopverdrag expliciet uit te sluiten.
In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: Welke mogelijke verbetering van de juridische positie van Thales is te bereiken door het al dan niet van toepassing verklaren van het Weens Koopverdrag op contracten?
24
Afstudeerprojecten 2015
25
HBO - Rechten Beroepsziekten Deze afstudeeropdracht heeft betrekking op de werknemer die schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en zijn werkgever hiervoor aansprakelijk wil stellen op grond van art. 7:658 BW. Om de werkgever aansprakelijk te stellen dient de werknemer het causale verband tussen de schade en de werkzaamheden te bewijzen. In het geval van arbeidsongevallen zal de werknemer daar vaak geen problemen bij ondervinden. Bij beroepsziekten is dat echter niet zo. Het causaal verband is namelijk veel moeilijker aan te tonen. Dat geldt voornamelijk voor beroepsziekten die multicausaal zijn. Dit onderzoek kan als hulpmiddel dienen bij het verhalen van schade op de werkgever, indien de werknemer aan een multicausale ziekte lijdt. Daarbij wordt verwezen naar recente jurisprudentie waarbij de omkeringsregel wel of niet van toepassing werd geacht.
Aanscherping arbeidsrechtelijke omkeringsregel In juni 2013 is aangetoond dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel is verscherpt. Uit deze arresten kon worden geconcludeerd dat er een bepaalde ondergrens geldt voor het kunnen aannemen van causaal verband tussen ziekte en werk en dat het hof niet zonder nadere motivering de arbeidsrechtelijke omkeringsregel kan toepassen (er was namelijk sprake van een te grote onduidelijkheid over het bestaan -van de aard van de klachten en het ontstaan van RSI). In de toekomst zal daarom de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet vaak van toepassing zijn, omdat het moeilijker is geworden om aan de gestelde voorwaarden te voldoen.
NCvB De term beroepsziekte is door het NCvB vastgesteld. Een deskundige (zoals een bedrijfsarts) kan de melding van een beroepsziekte binnen het bedrijf doen. Toestemming van de patiënt is daarbij niet nodig, omdat het op basis van een wettelijke regeling gebeurt. Naast multicausale beroepsziekten, bestaan er ook monocausale beroepsziekten. De mate van onzekerheid van causaal verband tussen aandoening en schadelijke arbeidsomstandigheden is daarbij bepalend.
Art. 7:658 BW en bewijslastverdeling
Letselschadebureau Twente, Enschede • Derya Özkan
Causaal verband tussen de schade en werkzaamheden Het bewijzen van beroepsziekten die zich langzaam ontwikkelen is een lastig proces. Deze ziekten kunnen meerdere oorzaken hebben en kunnen zich pas na verloop van tijd openbaren. Recente jurisprudentie toont aan dat veel werknemers kampen met het probleem dat er te weinig bewijs is en dat de causaliteit tussen beroepsziekte en arbeidsomstandigheden niet aangetoond kan worden. De benadeelde werknemer maakt in beroepsziektezaken weinig kans om in het gelijk gesteld te worden door de rechter. Het aantonen van het causaal verband tussen de schade en de
Art. 7:658 BW vormt een van de meest vergaande aansprakelijkheden in het civiele recht. Volgens de wet is de werkgever verplicht om de werknemer op een zo goed mogelijk manier te beschermen tegen gevaarlijke situaties. In het recht wordt dit de zorgplicht genoemd. Hoewel de werkgever geen absolute waarborg voor de veiligheid van de werknemer kan bieden, heeft hij plichten waaraan hij zich moet houden, waaronder de onderzoeks- en de instructieplicht. De werkgever kan aan aansprakelijkheid ontkomen door beroep te doen op opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer of verjaring van de vordering. De kans dat een beroep daarop slaagt is echter klein. De werknemer heeft naast art. 7:658 BW ook een andere mogelijkheid om de werkgever aansprakelijk te stellen. Deze is vastgelegd in art. 7:611 BW. Op grond van art. 150 Rv is de werknemer degene die is belast met de stelplicht. De rechter kan echter invloed uitoefenen op de bewijslastverdeling. Het kan bijvoorbeeld worden omgekeerd. Daarom wordt het de omkeringsregel genoemd. Bij beroepsziektezaken kan dat voor de werknemer van uiterst belang zijn. De Hoge Raad heeft in de vaste jurisprudentie de omkeringsregel (Unilever/Dikmans) ontwikkeld om de werknemer tegemoet te komen. Deze regel leidt tot omkering van de bewijslast van de werknemer naar de werkgever. Het causaal verband kan op deze manier makkelijker worden aangenomen. Deze regel voldoet tevens aan de beschermingsgedachte die art. 7:658 BW beoogt.
werkzaamheden is een knelpunt in beroepsziektezaken. Ook de omstandigheid dat beroepsziektezaken vaak lang duren en daarom ook kostbaar worden, zijn voor de werknemer belangrijke redenen om af te haken.
26
Afstudeerprojecten 2015
27
HBO - Rechten Het onderzoek Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen zijn de aanvraagprocedure en de relevante wet- en regelgeving beschreven en toegelicht aan de hand van een schema. De rechtsmiddelen die een rechtszoekende kan instellen tegen een besluit zijn uitgewerkt. De Awb beschrijft de vereisten waaraan een belanghebbend moet voldoen, wil hij/zij een rechtsmiddel aanwenden. Derhalve is het van belang geweest om alle wettelijke bepalingen die de wetgever voorschrijft, uit te werken en op te nemen in het onderzoeksrapport. Deze beschrijvingen kunnen dienen als hulpmiddel bij het de toepassing van het bestuursprocesrecht in de praktijk.
De Algemene wet bestuursrecht De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een aanbouwwet die in delen, ook wel tranches genoemd, tot stand is gekomen. Door de jaren heen heeft het bestuursrecht belangrijke ontwikkelingen doorgemaakt. Zo is op 01 januari 2013 de Awb gewijzigd door de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht. Een van wijzingen is de invoering van het relativiteitsvereiste geweest. Daarnaast heeft de rechter de opdracht gekregen om zo veel mogelijk definitief de beslechten. In dit rapport zijn de belangrijkste procedures die spelen in het bestuursrecht beschreven. Hierbij kan worden gedacht aan bestuursprocesrechtelijke procedures, zoals de aanvraag, bezwaar, beroep, hoger beroep en de voorlopige voorziening.
Damsté advocaten - notarissen - fiscalisten, Enschede
• Dewika Dzjoemchoerjan
Bestuursrechtelijke procedures implementeren in werkproces In opdracht van Damsté advocaten-notarissenfiscalisten is er een juridisch afstudeeronderzoek uitgevoerd op het gebied van bestuursrecht. Het doel van deze afstudeeropdracht was het in kaart brengen van de verschillende bestuursprocesrechtelijke procedures om vervolgens uit te zoe-
Onderzoeksrapport In welke gevallen kan een belanghebbende in bezwaar? Word ik aangemerkt als belanghebbende? Bij welk bestuursorgaan kan ik in bezwaar? Deze vraagstukken zijn onder andere uitgewerkt in het onderzoeksrapport. Het afstudeeronderzoek is ingeleid met beschrijving van de aanvraagprocedure en de daarbij behorende bepalingen. Vervolgens is de bezwaarprocedure en een gedeelte van de beroepsprocedure beschreven. Voorts is de relevante wet- en regelgeving die van toepassing in administratief beroep uitgewerkt. Daarna volgt een beschrijving van de beroepsprocedure bij de beroepsrechter, met onder andere de procedure die geldt ter zitting. Aansluitend wordt hoger beroep en de procedure voor de voorlopige voorziening beschreven. Het doel van deze afstudeeropdracht was het in kaart brengen van de bestuursprocesrechtelijke regelingen en procedures om deze vervolgens te implementeren in werkprocessen.
ken hoe de procedures in een standaard werkproces kunnen worden uiteengezet. Daarnaast heb ik modellen en schemas´s gemaakt die medewerkers kunnen hanteren bij het uitvoeren van hun werkzaamheden.
28
Afstudeerprojecten 2015
29
HBO - Rechten Onderzoeksopzet Dit onderzoek is beschrijvend en analyserend van aard, gericht op de onderzoeksvragen met betrekking tot wie in welke situaties civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden voor schade die voortvloeit uit de toepassing 3D-printen. Er wordt ingegaan op wat de schade is en de verschillende oorzaken waardoor schade kan ontstaan. Hierbij wordt tevens per situatie beschreven wie civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden. Ook is onderzocht hoe de aansprakelijkheid beperkt kan worden.
Bevindingen Uit onderzoek is gebleken dat in beginsel de verkoper aansprakelijk is voor schade bij een gebrekkig geleverd 3D-geprint product, ongeacht de oorzaak van de gebrekkigheid. Wanneer schade veroorzaakt wordt door een gebrekkig 3Dgeprint product aan personen of andere zaken, dan is in beginsel de producent aansprakelijk. Als uit feitelijk onderzoek blijkt dat een andere partij verantwoordelijk is voor het gebrek in het 3D-geprinte product, kunnen zowel de verkoper, als producent het verhalen op die partij. In de praktijk kan het lastig zijn aan te tonen waar in de productieketen een fout gemaakt is.
Het Lectoraat Business Development, Enschede
Daarnaast is gebleken dat er met betrekking tot 3D-printen enkele bijzondere situaties, die juridisch (nog) onbekend zijn en welke in jurisprudentie of door de wetgever nader toegelicht dienen te worden. Denk hierbij aan de situatie waarbij een ontwerp (CAD-bestand) als entiteit te koop aangeboden wordt en gebrekkig blijkt te zijn. Hierbij kan afgevraagd worden of een CAD-bestand aangemerkt kan worden als zaak/ product.
Beperken aansprakelijkheid • Djonno Luyt
3D-printen De ‘derde industriële revolutie’ wordt de uitvinding 3D-printen door velen genoemd. Het fenomeen is relatief nieuw en de technologie ontwikkelt zich met de dag. De laatste jaren heeft het 3D-printen zich van een beroeps- of bedrijfsmatig gebruik ook uitgebreid naar particulier gebruik: iedereen kan een digitaal model downloaden en (laten) uitprinten. Door deze verandering is 3D-printen de afgelopen jaren steeds bekender geworden en is er steeds meer aandacht voor het 3D-printen. Hierdoor vragen veel belanghebbende partijen in productieketen van 3D-printen zich af wat de juridische impact is bij de toepassing van het 3D-printen. Ook mijn op-
Er zijn aan aantal mogelijkheden voor de ontwerper/producent om de aansprakelijkheid te beperken. Zo kan een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten worden om de schade te dekken, maar in deze situatie is men al aansprakelijk gesteld. Het zou beter zijn om de aansprakelijkheidsstelling te voorkomen, door het opstellen van algemene voorwaarden en contractueel afspraken te maken tussen zakelijk relaties onderling. Zodoende kan de aansprakelijkheid beperkt worden onder het motto: ‘’voorkomen is beter dan genezen’’.
Conclusie Kortom kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de huidige wet en regelgeving op het gebied van civielrechtelijke aansprakelijkheid over het algemeen voldoet, toepasbaar is, op de (nieuwe) situaties die 3D-printen met zich meebrengt. Echter dient dit met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden, daar er met betrekking tot aansprakelijkheid bij het 3D-printen tot op heden geen jurisprudentie bekend is. Tevens zijn er enkele bijzondere situaties die eveneens wachten op jurisprudentie.
drachtgever, het Lectoraat Business Development, vraagt zich af wat de juridische impact is bij 3Dprinten en dan met name gezien vanuit de civiele aansprakelijkheidsverdeling en hoe deze aansprakelijkheid beperkt kan worden. Daarnaast bestaat er ook publieke interesse naar de juridische impact van 3D-printen. Op meerdere congressen en symposia wordt hier expliciet aandacht aan besteedt. 30
Afstudeerprojecten 2015
31
HBO - Rechten De centrale vraag luidt: ‘’In hoeverre is artikel 6:108 BW, waarin de wettelijke aansprakelijkheid en vergoedingsregeling omtrent overlijdensschade geregeld is, effectief in de overlijdensschadepraktijk?’’
In 2009 hebben beroepsprofessionals het initiatief genomen een nieuwe richting, benadering en berekening van overlijdensschade te ontwikkelen waarmee de effectiviteit van art. 6:108 BW vergroot kan worden en overeenstemming kan plaatsvinden met het doel van de wetgever.
Overlijdensschade is schade, die nabestaanden kunnen vorderen op grond van art. 6:108 BW indien zij niet in eigen levensonderhoud kunnen voorzien, doordat de overledene hier niet langer een bijdrage in kan leveren.
Artikel 6:108 Art. 6:108 BW is een beperkt recht. De schade als gevolg van het overlijden komt beperkt voor vergoeding in aanmerking. In het wetsartikel zijn een drietal beperkingen aanwezig. Hetgeen betekent dat deze vorm van schadevergoeding slechts geldt in geval van overlijdensschadezaken, alleen zij die in het wetsartikel genoemd worden, behoren tot de kring der gerechtigden en de omvang van de schade zich beperkt tot gederfd levensonderhoud en kosten van lijkbezorging.
Spinosa Letselschade BV, Borne • Emanuel Yousef
Strookt overlijdensschadepraktijk met beoogde doel De opdracht richt zich op de mate van effectiviteit van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek in de overlijdensschadepraktijk. Er is gekeken in hoeverre de overlijdensschadepraktijk strookt met het beoogde doel van de wetgever met het desbetreffende wetsartikel. Daarom is onderzoek verricht naar de juridische structuur en oorsprong van het recht op schadevergoeding bij overlijden en de effectiviteit van het recht in de overlijdensschadepraktijk.
Voor het bepalen van de effectiviteit van art. 6:108 BW is het van belang om te kijken naar het beoogde doel van de wetgever. Voornoemd wetsartikel vindt zijn wettelijke grondslag in boek 6, titel 1 afdeling 10 en is onderdeel van het schadevergoedingsrecht. Uitgangspunt van het schadevergoedingsrecht is om een zodanige situatie te creëren voor slachtoffers, zoals die zich voor het ongeval voordeed en berust op het beginsel van volledige schadevergoeding. Met andere woorden: de aansprakelijke dient de schade volledig te vergoeden. Het gederfd levensonderhoud wordt bepaald aan de hand van de behoefte en behoeftigheid van de nabestaanden. Deze begrippen zijn afkomstig uit het familierecht en heeft een ander doel dan het aansprakelijkheidsrecht, namelijk het voorzien in levensonderhoud. De overlijdensschadebepaling heeft een ambivalent karakter. Deze karakterontwikkeling is te herleiden uit de totstandkomingsgeschiedenis. De wijze waarop de omvang van overlijdensschade berekent dient te worden staat nergens nadrukkelijk beschreven. De wetgever heeft onvoldoende handvatten gegeven voor de vergoeding van schade als gevolg van overlijden. De praktijk heeft hier eigenhandig richtlijnen voor opgesteld. De huidige berekeningssystematiek wordt betwist en is gebaseerd op verouderde uitgangspunten. Door de wetgever onvoldoende gegeven handvatten, geven de betrokken partijen in een overlijdensschadezaak verschillende interpretaties aan het wetsartikel. Wegens de uiteenlopende belangen ontstaat een grote onevenwichtigheid in de praktijk met alle nadelige gevolgen van dien voor de nabestaanden.
Conclusie In antwoord op de centrale vraag kan geconstateerd worden, dat de in de praktijk gehanteerde berekeningsmethodiek in enige mate beperkt effectief blijkt in de overlijdensschadepraktijk. Wegens het feit dat niet consequent stilgestaan wordt bij het doel, dat de wetgever voor ogen heeft gestaan met art. 6:108 BW.
32
Afstudeerprojecten 2015
33
HBO - Rechten Het onderzoek In paragraaf 1.2 van deze scriptie wordt de onderzoeker geïntroduceerd. De paragrafen 1.3 en 1.4 beschrijven de organisatie waarvoor deze opdracht is uitgevoerd en wat de aanleiding voor dit onderzoek was. De paragraven 1.5 tot en met 1.7 beschrijven de vragen die verderop in de scriptie beantwoord worden. Hoofdstuk 2 gaat over het onderzoek. In de verschillende paragraven van dit hoofdstuk wordt verteld welke onderzoeksmethoden zijn gebruikt om tot het antwoord op de hoofdvraag en deelvragen te komen. Per deelvraag wordt uitgelegd hoe deze beantwoord is. Aan het eind van hoofdstuk 2 wordt uitgelegd waarom dit onderzoek valide en betrouwbaar is. De resultaten van het onderzoek worden besproken in hoofdstuk 3. De resultaten zijn opgedeeld per land en dan weer opgedeeld per product. In deze paragrafen wordt uitgelegd welke regels belangrijk zijn voor Lansing Unitra. Er is een apart hoofdstuk voor de Europese regelgeving, maar deze is precies zo opgedeeld als in andere landen. Het laatste hoofdstuk geeft een conclusie (paragraaf 4.1) op basis van de resultaten uit hoofdstuk 3 en aanbevelingen (paragraaf4.2). De aanbevelingen van dit onderzoek zijn gebaseerd op de resultaten van hoofdstuk 3. Na het laatste hoofdstuk vindt u de bronnenlijst en de bijlagen.
Lansing Unitra, Hengelo • Erwin Meijers
Wet- en regelgeving restelen, imperialen en aanhangwagens Deze scriptie gaat over de wet- en regelgeving voor restelen, imperialen en aanhangwagens. Dit onderzoek beperkt zich tot het Nederlandse-, Belgische-, Duitse- en Europese recht. Het onderzoek is verricht aan de hand van deskresearch naar de wet- en regelgeving in de genoemde landen en door het doen van fieldresearch in de vorm van interviews. De aanbevelingen van deze scriptie zijn specifiek voor de producten van Lansing Unitra.
34
Afstudeerprojecten 2015
35
HBO - Rechten Regels en wetgeving Banken en verzekeraars verwerken in het kader van hun bedrijfsvoering persoonsgegevens. Met deze persoonsgegevens moet zorgvuldig worden omgegaan. Hiervoor zijn regels opgesteld en vastgelegd in de Wbp. De huidige wetgeving voldoet niet meer door de technologische vooruitgang. De Europese Commissie streeft naar een verbetering van de mogelijkheden van individuen om de controle te houden over hun persoonsgegevens. Hiervoor is een nieuwe verordening in ontwikkeling. Het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens” zal de bestaande richtlijn 95/46/EG de datum 24-10-1995 vervangen. De verordening zal, zonder tussenkomst van een nationale overheid of Europese Unie-instelling rechten en plichten scheppen. Deze ontwikkeling is voor Rabobank de aanleiding geweest om kritisch naar haar vastlegging van persoonsgegevens te kijken. De verplichtingen voor de organisatie die volgen uit de nieuwe verordening zullen zwaarder zijn. Het is daarom noodzaak om de huidige manier van vastlegging te analyseren. Deze analyse is belegd in een project Privacy Bescherming Klant (PBK).
Rabobank Enschede-Haaksbergen • Heleen Postma-Schuiling
Bescherming persoonsgegevens Een onderzoek is uitgevoerd in hoeverre de verwerking en opslag van persoonsgegevens, door Rabobank Enschede-Haaksbergen voldoet aan de eisen die in de nieuwe EU-verordening ‘betreffende de bescherming van persoonsgegevens’ worden gesteld. Daarnaast is gekeken welke gevolgen dit heeft voor de huidige werkprocessen. Rabobank Enschede-Haaksbergen wil ondanks dat de nieuwe verordening nog niet definitief is, voorbereid zijn op de verwachte aanpassingen. Voor het onderzoek is de aangenomen tekst van het Europees Parlement van 12 maart 2014 als uitgangspunt genomen.
36
Onderzoeksopzet De eerste stap in dit project was de analyse van de bestaande processen. Hieraan hoefde niet veel aangepast te worden. Bij een aantal processen diende er een duidelijkere omschrijving van gegevens te worden gegeven volgens de richtlijn Privacy Bescherming Klant. De tweede stap was het opzetten van een bewustwordingstraject voor alle medewerkers van Rabobank Enschede-Haaksbergen. In deze sessies werden alle normen van de richtlijn privacy bescherming in discussie vorm behandeld. Uit deze discussie zijn diverse vragen overgebleven welke ter beantwoording bij Rabobank Nederland zijn neergelegd. Het bewustwordingstraject is de start van het hele veranderingsproces. Voor een goed vervolg is een aantal deelprojecten opgezet voor herstelwerkzaamheden. Daarnaast is een aantal aanbevelingen gedaan voor de verdere voortgang. De nieuwe verordening is nog niet definitief. Dit bemoeilijkt de analyse. Wel is de denkrichting van de Europese commissie herkenbaar. Deze richting is dan ook gebruikt om na te gaan of Rabobank Enschede-Haaksbergen al voldoende begonnen is om voor te sorteren op deze voorstellen.
Uitvoering De aangenomen tekst van de vergadering van 12 maart 2014 is in dit onderzoek als uitgangspunt genomen. Deze tekst is vergeleken met de huidige wetgeving. Hierna zijn de verschillen in beeld gebracht en is geanalyseerd in hoeverre aanpassing van beleid en werkprocessen noodzakelijk zijn.
Afstudeerprojecten 2015
37
HBO - Rechten De reden die ten grondslag ligt aan deze wijziging is dat de wetgever het noodzakelijk vind dat zowel de consument als de handelaar, met betrekking tot op afstand gesloten overeenkomsten, dient te kunnen vertrouwen op één regelgevend kader waardoor de consument een betere bescherming dan voorheen geniet en waardoor tevens wordt bijgedragen aan de verwezenlijking van de interne markt op dit gebied.
Aanleiding afstudeeronderwerp-/ project Bakker & Hurenkamp kreeg, van met name cliënten in de leasebranche, vragen met betrekking tot de toepassing van de nieuwe consumentenregels. Het ontbrak Bakker & Hurenkamp, en daarmee zijn cliënten, aan een grondige inventarisatie naar de Wet Koop op Afstand, de herkomst hiervan en de mogelijke effecten/problemen naar aanleiding van de wijziging. Hierdoor zijn vragen met betrekking tot de toepassing van de nieuwe regels en de rechtszekerheid van verschillende partijen onbeantwoord. Gezien het bovenstaande was een inventariserend onderzoek gewenst.
Uitvoering
Bakker & Hurenkamp bedrijfsadvocaten, Enschede • Ilse Brouwer
Met behulp van bovenstaande gegevens is een plan van aanpak opgesteld. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van dit plan van aanpak. Het uiteindelijke doel van het onderzoek is het op zodanige wijze inzichtelijk maken van de vernieuwde consumentenwetgeving, die van toepassing is op leaseovereenkomsten die op afstand zijn gesloten, zodat een overzichtelijke beschrijving kan worden gemaakt met betrekking tot de wijze waarop de nieuwe regels toegepast dienen te worden. Uiteindelijk zal B&H dit rapport kunnen gebruiken om hun cliënten te adviseren over de wijze waarop de nieuwe regelgeving moet worden geïnterpreteerd en welke aanpassingen zij dienen door te voeren in de praktijk om te voldoen aan de wettelijke vereisten.
Wijzigingen Wet Koop op afstand Mede door de technologische ontwikkelingen en de groeiende economie is de verkoop van goederen en diensten via internet de afgelopen jaren sterk gestegen. Sinds 13 juni 2014 zijn er dan ook wijzigingen doorgevoerd in de Wet Koop op afstand waardoor de regels in lijn worden gebracht met de nieuwe technische ontwikkelingen en onduidelijkheden bij de toepassing van de regels worden gladgestreken. De vernieuwde wettelijke bepalingen die voortvloeien uit de wetswijziging vormen de implementatie van de Europese richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten en worden om die reden ook wel de nieuwe consumentenwet genoemd.
38
Afstudeerprojecten 2015
39
HBO - Rechten Gemeenschap van goederen Het huwelijksvermogensrecht is de laatste jaren meerdere malen gewijzigd. De rode draad binnen deze wijzigingen is om de ongelijkheid tussen de man en de vrouw binnen het huwelijk op te heffen. In 1838 is hierbij de algehele gemeenschap van goederen als basisstelsel voor het Nederlandse huwelijksvermogensrecht ingevoerd. Dit basisstelsel geldt nog steeds en betekent dat wanneer men in het huwelijk treedt, zonder daarbij huwelijkse voorwaarden op te maken, men van rechtswege is gehuwd in een gemeenschap van goederen. Deze gemeenschap van goederen houdt kort gezegd in dat al het voorhuwelijks vermogen en het vermogen dat tijdens het huwelijk wordt opgebouwd gemeenschappelijk wordt.
Notariskantoor Poppinghaus BV, Losser • Ilse Kamphuis
Wetsvoorstel modernisering huwelijksvermogensrecht De afstudeeropdracht bevat een onderzoek naar het Nederlandse huwelijksvermogensrecht, die zal veranderen indien het wetsvoorstel modernisering huwelijksvermogensrecht wordt aangenomen. De aanleiding voor dit rapport is de vraag van Notariskantoor Poppinghaus om de wijzigingen en gevolgen van het wetsvoorstel in kaart te brengen. In het onderzoek staat de volgende vraag centraal: welke wijzigingen brengt het wetsvoorstel modernisering huwelijksvermogensrecht met zich mee en welke gevolgen heeft dit voor Notariskantoor Poppinghaus bij de advisering aan haar cliënten?
40
Om het huwelijksvermogensrecht te moderniseren is in 2003 een wetsvoorstel ingediend om de huidige algehele gemeenschap van goederen af te schaffen en om een beperkte gemeenschap van goederen in te voeren. Dit wetsvoorstel is zodanig gewijzigd dat de algehele gemeenschap van goederen gehandhaafd is gebleven. In 2014 is wederom een wetsvoorstel ingediend om alsnog de beperkte gemeenschap van goederen de nieuwe standaard te laten worden in het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. De beperkte gemeenschap van goederen houdt kort gezegd in dat al het voorhuwelijks vermogen, alsmede de erfrechtelijke verkrijgingen en giften, buiten de gemeenschap zullen vallen. Wanneer echtgenoten nog wel een algehele gemeenschap van goederen wensen, dan dienen zij door middel van huwelijkse voorwaarden af te wijken van de beperkte gemeenschap van goederen.
gensrecht. In verreweg de meeste andere landen kent men een beperkte gemeenschap of een verrekenstelsel en Nederland sluit, met haar algehele gemeenschap van goederen, hier niet bij aan. Tot slot zullen er gevolgen intreden voor notariskantoren. Zij dienen namelijk het advies rondom het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht aan te passen naar de nieuwe wetgeving.
Conclusie Door critici zijn er kanttekeningen geplaatst bij het wetsvoorstel die beoogd om het huwelijksvermogensrecht meer te laten aansluiten bij de wensen van de bevolking, de sociale werkelijkheid, de notariële praktijk en het internationale privaatrecht. Dit geldt met name voor het ontstaan van de meerdere vermogens en de administratieplicht. Uit de praktijk blijkt namelijk dat er zelden een administratie wordt gevoerd door echtgenoten en hierdoor zullen er bij het einde van het huwelijk door echtscheiding meer discussies kunnen ontstaan. Of het wetsvoorstel aansluit bij de wensen van de praktijk en of er ongewenste gevolgen zullen intreden, kan bij voorbaat niet worden gezegd. Hiervoor is het noodzakelijk om de wijzigingen eerst door te voeren. Daarna kan er pas onderzoek worden verricht en kunnen er conclusies worden getrokken.
Gevolgen wetsvoorstel Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen brengt dit gevolgen met zich mee voor zowel de Nederlandse als de internationale praktijk. Het belangrijkste gevolg is dat er meerdere vermogens zullen ontstaan, te weten twee privévermogens, één gemeenschappelijk vermogen en een vermogen ontstaan tijdens de periode van samenwoning. Over het gemeenschappelijke vermogen dient vervolgens een goede administratie te worden gevoerd, omdat dit als bewijs kan dienen indien dit vermogen verdeeld moet worden. Indien er dan een geschil ontstaat tussen de echtgenoten aan wie een goed toebehoort en geen van beiden het recht op dit goed kan bewijzen, dan wordt het goed als een gemeenschapsgoed aangemerkt. Het ontstaan van deze meerdere vermogens zou tevens door kunnen werken binnen de fiscale wetgeving. Er is dan meer erfbelasting verschuldigd. Dan is er geen sprake meer van één gemeenschappelijk vermogen, maar van vier afzonderlijke vermogens waarover erfbelasting verschuldigd is. Doordat het privévermogen privé blijft, zullen voorhuwelijkse schulden ook buiten de gemeenschap vallen. Hierdoor wordt de ene echtgenoot beschermd. Daarnaast wordt er door het wetsvoorstel een verdergaande bescherming gerealiseerd voor de echtgenoot-niet-schuldenaar, indien er privéschulden aanwezig zijn van de andere echtgenoot. Het verhaal van privéschuldeisers mag naar komend recht nog maar voor de helft verhaald worden op de gemeenschap en er geldt een overnemingsrecht voor de echtgenoot-niet-schuldenaar. Naast het privévermogen, blijven erfrechtelijke verkrijgingen en giften ook privé. Dit brengt voordelen met zich mee voor kinderen waarvan de vader of moeder overleden is en de langstlevende ouder een nieuwe relatie krijgt. Het wetsvoorstel heeft ook voor ogen om het Nederlandse huwelijksvermogensrecht beter te laten aansluiten op het internationale huwelijksvermo-
Afstudeerprojecten 2015
41
HBO - Rechten De centrale vraag luidt: In hoeverre past het op dit moment toegepaste private cameratoezicht op de bedrijventerreinen Twentekanaal en Westermaat in Hengelo binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders en welke wettelijke mogelijkheden zijn er voor de ondernemers die gevestigd zijn op die bedrijventerreinen om privaat cameratoezicht toe te passen in het publieke domein?
Wettelijke bepalingen De ondernemers van de bedrijventerreinen Twentekanaal en Westermaat in Hengelo willen in de toekomst private camera’s in het publieke domein plaatsen. De thans geïnstalleerde private camera’s brengen tevens (delen van) de openbare weg in beeld. Tussen de ondernemers en het gemeentebestuur is er geen samenwerkingsovereenkomst wat betreft cameratoezicht. In het kader van het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) wordt wel in overleg met het gemeentebestuur nagedacht over de toepassing van publiek-privaat cameratoezicht. Als betrokken partij bij het publiek-private deel wil het gemeentebestuur weten met welke wettelijke bepalingen het gemeentebestuur en de ondernemers rekening moeten houden als privaat en publiek-privaat cameratoezicht worden toegepast.
Uitvoering onderzoek
Gemeente Hengelo • Ipek Erol
Privaat cameratoezicht De aanleiding voor dit onderzoek is privaat cameratoezicht dat, naast het privéterrein, ook de openbare ruimte in beeld brengt. De private camera’s, gevestigd op de bedrijventerreinen Twentekanaal en Westermaat in Hengelo, brengen niet alleen het privéterrein in beeld maar ook de openbare ruimte. Bovendien wordt in de toekomst gedacht aan een private camera die geplaatst zal worden in het publieke domein. Het gemeentebestuur van de gemeente Hengelo vraagt zich af of de openbare ruimte in beeld mag worden gebracht door private camera’s. Wordt cameratoezicht op de bedrijventerreinen wel volgens de wettelijke kaders toegepast? Welke wettelijke mogelijkheden zijn er voor private camera’s in het publieke domein?
grond van artikel 151c Gemw. Een publiek- private samenwerkingsovereenkomst (PPS) met betrekking tot cameratoezicht is een goede optie voor de ondernemers om privaat cameratoezicht toe te passen in het publieke domein. Tevens is een PPS een goede optie omdat het private cameratoezicht dat op dit moment wordt toegepast delen van de openbare weg in beeld brengt. Dankzij een PPS kunnen partners een efficiëntere en effectievere rol spelen in het kader van veiligheid. Zo gebruiken de private en publieke partijen namelijk ieder hun sterkste competenties. Wettelijk is weinig geregeld wat betreft private camera’s in het publieke domein. Er zijn echter twee uitspraken gedaan door het College bescherming persoonsgegevens (CBP) die goed te gebruiken zijn als richtlijnen voor privaat cameratoezicht waarbij de openbare weg of een deel daarvan in beeld wordt gebracht. Uit beide uitspraken is af te leiden dat bij privaat cameratoezicht, dat ook (delen van) de openbare wegen in beeld brengt, het een vereiste is dat een (soort) PPS wordt gesloten tussen publieke en private partijen. Bij het verwerken van persoonsgegevens ten aanzien van cameratoezicht dient er altijd een welbepaald doel te zijn. Het toezicht dient te voldoen aan de vereisten van de proportionaliteit en de subsidiariteit.
Deze centrale vraag is met behulp van deelvragen en subdeelvragen beantwoord. Voor de beantwoording van de centrale vraag is ten eerste de stand van zaken op dit moment in de praktijk onderzocht met betrekking tot het toepassen van cameratoezicht op de bedrijventerreinen Twentekanaal en Westermaat in Hengelo. Dit is gedaan door het houden van interviews met onder meer het particuliere beveiligingsbedrijf en ondernemers. Tevens is geobserveerd. Daarna zijn de wettelijke kaders ofwel de juridische kaders voor privaat cameratoezicht geanalyseerd. Dit is gedaan middels een analyse van onder andere de bepalingen in internationale en Europese verdragen, de Grondwet (GW), de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de memoriën van toelichting daarvan. Zodoende is vervolgens de praktijk getoetst aan het juridische kader. Tot slot is onderzocht wat de wettelijke mogelijkheden zijn voor de ondernemers gevestigd op de twee bedrijventerreinen om privaat cameratoezicht toe te passen in het publieke domein. Door het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek, is antwoord gegeven op de centrale vraag. Hierbij is onder meer gebruikgemaakt van interviews een inhoudsanalyse van wetgeving, jurisprudentie en literatuur.
Conclusie De camera’s brengen naast privéterreinen ook delen van de openbare wegen in beeld in verband met de preventieve werking ervan. De ondernemers gevestigd op de twee bedrijventerreinen verwerken persoonsgegevens ofwel camerabeelden. Het verwerken van persoonsgegevens moet gebeuren volgens internationale en Europese verdragen alsook de Grondwet. Op nationaal niveau is het verwerken van persoonsgegevens (de privacyrichtlijn) uitgewerkt in de Wbp. Dit betekent dat voor cameratoezicht op de twee bedrijventerreinen in Hengelo de Wbp van toepassing is. Op publiek cameratoezicht is tevens de Gemeentewet van toepassing. De wijze waarop het private cameratoezicht op dit moment wordt toegepast, past niet binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders. Daarnaast kunnen de ondernemers niet zelf bepalen of er een noodzaak is voor het plaatsen van private camera’s in het publieke domein. Dit is een taak voor de burgemeester op
42
Afstudeerprojecten 2015
43
HBO - Rechten Het is belangrijk dat de Politieacademie te Apeldoorn rekening houdt met de privacywetgeving en de wetgeving ook doorvoert in de organisatie. Zo is onderzocht of de Politieacademie procedures heeft opgemaakt waarin regels omtrent privacy staan vermeld, of deze procedures bekend zijn binnen de organisatie, of deze procedures worden nageleefd, en of ze regelmatig worden gecontroleerd. De bevindingen hebben geleid tot aanbevelingen die worden voorgelegd aan de directie van de Politieacademie te Apeldoorn.
Wet Bescherming Persoonsgegevens De Wet Bescherming Persoonsgegevens is een belangrijke wet om rekening mee te houden. Het feit dat de Politieacademie een voorbeeldfunctie heeft als de opleider van politiefunctionarissen speelt tevens een rol bij het belang van het onderzoek. Wetgeving is op zich al een zwaarwegend aspect en het zou onacceptabel zijn als een academie die zorg draagt voor het opleiden van wetshandhavers zelf de zaken wettelijk niet op orde heeft. Verder is het belangrijk dat de wet- en regelgeving die ziet op de verwerking van persoonsgegevens wordt nageleefd, aangezien het College Bescherming Persoonsgegevens volgens art. 65, 66 en 75 Wet Bescherming Persoonsgegevens sancties kan opleggen wanneer deze wet niet wordt nageleefd.
Politieacademie, Apeldoorn
De tweede fase heeft betrekking op enkel de personeelsadministratie. Er is onderzocht welke persoonsgegevens er worden vastgelegd, waarom deze persoonsgegevens worden vastgelegd, wie er toegang heeft tot privacygevoelige informatie, waar de verantwoordelijkheden liggen, welke maatregelen er zijn getroffen met betrekking tot de omgang met privacygevoelige informatie en op welke manier privacygevoelige gegevens worden beveiligd. Het doel van de registrering van persoonsgegevens is omschreven door medewerkers van de personeelsadministratie te interviewen. Zij behoren te weten waarom zij privacygevoelige informatie opvragen en waarvoor deze informatie wordt gebruikt. Tijdens deze interviews is tevens gevraagd naar de bevoegdheidsverdeling van de medewerkers van de personeelsadministratie en de toegangsbeveiliging van de afdeling.
De volgende probleemstelling is gebruikt bij het uitvoeren van het onderzoek: ‘In hoeverre voldoen de studentenadministratie, de personeelsadministratie, de salarisadministratie en de examinatorenadministratie van de Politieacademie te Apeldoorn aan de eisen die zijn gesteld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens?’
Fases van het onderzoek
• Jennifer Haspers
Privacywetgeving Privacywetgeving is momenteel vaak een onderwerp van discussie in heel Nederland, zo ook binnen de Politieacademie te Apeldoorn. Het recht op privacy is gebaseerd op het recht op de persoonlijke levenssfeer en wordt gezien als een vrijheidsrecht. Het is belangrijk dat de vrijheid van de burger gewaarborgd blijft.
Voor het beantwoorden van deze vraag is het onderzoek verdeeld in een aantal fases. Zo is er geëvalueerd wat de huidige en de gewenste situatie is betreffende het hanteren van privacygevoelige informatie binnen de Politieacademie. Deze evaluatie is onafhankelijk uitgevoerd bij de vier administraties door middel van de toepassing van het product ‘Zelfevaluatie WBP’ dat is opgesteld door het College Bescherming Persoonsgegevens. De eerste fase van het onderzoek is onderverdeeld in een zelfevaluatie en een review. Bij de zelfevaluatie wordt op een vijfpuntschaal van een werknemer van de betreffende administratie gevraagd te oordelen wat de stand van zaken is. Wanneer de werknemer een onderwerp beoordeelt met niveau 1, betekent dit dat er geheel geen procedures zijn vastgelegd over dat specifieke onderwerp. Wanneer de werknemer een onderwerp beoordeelt met niveau 5, betekent dit dat er procedures zijn vastgelegd, deze bekend zijn binnen de organisatie, deze worden nageleefd en regelmatig worden gecontroleerd. Naast deze beoordeling wordt gevraagd naar het ambitieniveau van de werknemer. Welk niveau wenst de administratie in de toekomst te behalen? Tot slot dient de werknemer sterke punten en punten voor verbetering te noteren. Wanneer de zelfevaluatie is afgerond, wordt een review uitgevoerd. De review bestaat uit meer inhoudelijke vragen. De reviewvragen bestaan uit aandachtspunten die een invulling vormen van een hoofdvraag. De reviewvragen kunnen slechts beantwoord worden met ja of nee.
44
Afstudeerprojecten 2015
45
HBO - Rechten In dit onderzoek zal worden ingegaan op de intellectuele eigendomsrechten die van toepassing kunnen zijn, de rechthebbende van die intellectuele eigendomsrechten, de risico’s die hierbij kunnen komen kijken m.b.t. 3D printen en wat de mogelijkheden zijn voor zowel de rechthebbende als de partij die daar tegenover staat, de ontwerper/producent, om hiermee om te gaan.
Resultaten Uit het onderzoek is onder andere gebleken dat het fysieke product dat geprint is onder de bescherming van alle vier de besproken intellectuele eigendomsrechten valt. Dit in tegenstelling tot het CAD-bestand, die alleen onder de bescherming van het auteursrecht, het octrooirecht en het merkenrecht. De voorwaarde hierbij is wel dat het werk voor commerciële doeleinden gebruikt wordt. Consumenten, die het CAD-bestand of het geprinte werk voor privédoeleinden gebruiken, vallen buiten deze bescherming. Zij gaan dus vrijuit. Daarnaast is duidelijk geworden dat de rechthebbende van een intellectueel eigendomsrecht in twee soorten hoedanigheden voor kan komen: als de daadwerkelijke maker van het werk en een ander dan de maker van het werk. Dit is van belang op het moment dat er onderzoek gedaan wordt naar eventuele intellectuele eigendomsrechten die kunnen rusten op een werk dat iemand net geprint heeft. De maker hoeft dus namelijk niet ook altijd de rechthebbende te zijn.
Lectoraat Business Development, Enschede • Jet Wilderink
Replica 3D-printen 3D-printen is een relatief nieuw fenomeen dat door velen wordt gezien als een nieuwe Industriële Revolutie. 3D-printen biedt de mogelijkheid objecten te reproduceren, zoals kopjes, fluitjes en flesjes, maar ook wat meer gecompliceerde objecten als muziekinstrumenten, replica’s van designermeubels of medicijnen. De laatste jaren heeft 3D-printen zich van alleen beroeps- of bedrijfsmatig gebruik uitgebreid naar ook particulier gebruik: iedereen kan een digitaal model downloaden en (laten) uitprinten. Mag een producent of consument zomaar een replica van een designermeubelstuk printen en zo ja, wat zijn de risico’s daarbij? Wanneer is er sprake van inbreuk
Als de productieprocessen van het 3D printen en de reguliere manier van produceren met elkaar vergeleken worden komt naar voren dat de productieketen van het 3D printen erg kort is. Dit komt omdat het gehele productieproces zich bevindt bij één schakel (bijvoorbeeld de consument, producent, winkel). Het gevolg hiervan is dat het op juridisch vlak steeds minder interessant wordt om bescherming aan te vragen voor het nieuwe, geprinte product, omdat in principe dus iedereen deze schakel kan zijn. Wat dan lijkt te gebeuren is dat de verspreiding en vermenigvuldiging van werken wereldwijd alsmaar makkelijker wordt. Oplossing Er zijn een aantal mogelijkheden voor rechthebbende om inbreuk te bestrijden, zoals mediation, beslaglegging of een schadevergoeding, maar eigenlijk zou er een oplossing gevonden moeten worden om inbreuk zoveel mogelijk te voorkomen. De beste oplossing is naar mij idee het verzorgen van een nieuwe aanbieder waarbij je legaal de CAD-bestanden kan downloaden. Als voorbeeld kan hierbij Spotify gegeven worden, die dit aanbod verzorgt op het gebied van muziek. Al met al blijkt uit dit onderzoek dat met de opkomst van het 3D printen, de ratio achter het begrip thuiskopie-exceptie niet meer geldt. Het is voor rechthebbenden niet meer wenselijk om privégebruik bij consument toe te laten staan, omdat in de toekomst wellicht iedereen zijn producten zelf kan printen en dit buiten de bescherming zal vallen.
en waar moet dan op gelet worden?
46
Afstudeerprojecten 2015
47
HBO - Rechten Opzet onderzoek Dit onderzoek gaat in op een burgerinitiatief in de openbare ruimte van de gemeente Enschede. Het onderzoeksrapport is geschreven om aanbevelingen te kunnen doen, ten aanzien van een juridisch verantwoorde organisatie bij zelfbeheer van de openbare ruimte. Aanleiding voor dit praktijkgericht juridisch onderzoek, is een opdracht uit het coalitieakkoord van de gemeente Enschede. De gemeente is voornemens om te starten met een pilot ‘zelfbeheer’. De achterliggende doelstelling is de zelfredzaamheid te vergroten. Inwoners worden met zelfbeheer gestimuleerd om in de openbare ruimte eigen verantwoordelijkheid te nemen. Daarnaast moet het de sociale cohesie in buurten en wijken versterken. In dit onderzoek is gekeken naar de juridische aspecten, die van invloed zijn op het vrijwilligers werk in de openbare ruimte. Gezocht is naar effecten en verbanden vanuit de wet- en regelgeving, teneinde de juridische aspecten in het zelfbeheer inzichtelijk te maken. Om tot betrouwbare en bruikbare onderzoeksresultaten te komen zijn verschillende onderzoeksmethoden ingezet. Het kwalitatieve onderzoek is tot stand gekomen op basis van onderzoek naar de praktijk en op basis van onderzoek naar recht. Middels een casestudy zijn praktijkervaringen in andere gemeenten geanalyseerd. Middels een inhoudsanalyse van rapporten, juridische boeken, series, vaktijdschriften, naslagwerken en jurisprudentie zijn de juridische aspecten in zelfbeheer geanalyseerd.
Organisatie en verplichtingen
Gemeente Enschede • Joey Waaijer
Vergroten van zeggenschap en zelfredzaamheid De opdrachtgever wil de zeggenschap en de zelfredzaamheid van inwoners in de openbare ruimte vergroten. Verder wil de opdrachtgever geplande bezuinigingen realiseren. De pilot zelfbeheer zal in belangrijke mate bijdragen in het verwezenlijken van deze doelstellingen. Het doel van dit onderzoek is om aanbevelingen te doen over de juridische aspecten in het zelfbeheerproces. De onderzoeksresultaten beogen voor alle partijen in het zelfbeheer de juridische mogelijkheden, vereisten, risico’s, en manier van organisatie in zelfbeheer te verduidelijken. Het rapport is geschreven om vanuit de huidige situatie te komen
Vrijwilligerswerk in zelfbeheer gaat samen met een aantal juridisch risico’s. Om risico te voorkomen moet de gemeentelijke organisatie een aantal zaken organiseren voor de opzet van zelfbeheer. Op de gemeentelijke organisatie rust een wettelijke plicht tot het onderhouden, en het veilig bruikbaar houden van de openbare ruimte. Daarnaast gelden verplichtingen ten aanzien van arbeidsveiligheid en -gezondheid van vrijwilligers in zelfbeheer. De gemeentelijke organisatie c.q. de vrijwilligersorganisatie kan aansprakelijk zijn, voor de gevolgen van zaaks- en/of letselschade die vrijwilligers in zelfbeheer lijden. Vast staat dat er meerder mogelijkheden zijn om zelfbeheer te organiseren. Het is enerzijds mogelijk om initiatieven te gedogen, anderzijds kan een initiatief worden overeengekomen. Vrijwilligers kunnen een zelfbeheerinitiatief opzetten in een stichting of een vereniging. Met een stichting of verenging in zelfbeheer zijn een aantal voordelen te behalen. Aan de andere kant brengt het ook een aantal verplichtingen met zich mee voor de vrijwilligers. Geconcludeerd wordt dat dat zelfbeheer uitstekend past bij de participatiesamenleving. Het is niet moeilijk om de risico’s in zelfbeheer te minimaliseren, het vereist wel een deugdelijke opzet van de organisatie. In dit onderzoek zijn de juridische aspecten van zelfbeheer inzichtelijk gemaakt. Het is aan de gemeentelijke organisatie om de organisatie in zelfbeheer daar op af te stemmen. Handvaten zijn geboden ten aanzien van de opzet en de organisatie aangaande zelfbeheer in de openbare ruimte van de gemeente Enschede.
tot (volledig) zelfbeheer in de openbare ruimte. Het onderzoek beoogd bij te dragen aan het opzetten van zelfbeheerpilots in Enschede.
48
Afstudeerprojecten 2015
49
HBO - Rechten Het opstellen van een ouderschapsplan kan dan wel een verplichting zijn, maar hieromtrent zijn tal van problemen te bedenken: wat als een van de ouders niet in overleg wil treden, of de emoties lopen nog zo hoog op dat het simpelweg niet mogelijk is om goed doordachte afspraken te maken. Bovenstaande gevallen komen in de praktijk veelvuldig voor. Is het verplichte ouderschapsplan wel een verbetering voor scheidende echtelieden? Wat vinden zij van de verplichtstelling van het ouderschapsplan? Is het door de overheid beoogde doel wel behaald: is de echtscheiding- en omgangsproblematiek verminderd?
Het onderzoek
Onland Advocaten, Oldenzaal • Kari Hogeboom
Ouderschapsplan in de praktijk Sinds 1 maart 2009 is het ouderschapsplan verplicht gesteld door de overheid. Dit betekent dat alle scheidende ouders vanaf deze datum een ouderschapsplan moeten opstellen. Inmiddels is het meer dan vijf jaar geleden dat het opstellen en indienen van een ouderschapsplan bij echtscheiding verplicht werd. Met de invoering van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding wilde de overheid de scheidings- en omgangsproblematiek verminderen.
50
In dit onderzoek is getracht een antwoord te krijgen op de vraag in welke mate het verplichte ouderschapsplan in de praktijk de doelen behaalt en welke aanbevelingen voor verbetering gedaan konden worden. Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (de Wet) in werking getreden. De belangrijkste wetswijziging is de verplichtstelling van het ouderschapsplan. Dit betekent dat alle scheidende ouders met minderjarige kinderen vanaf deze datum een ouderschapsplan moeten opstellen. De overheid heeft met invoering van de Wet beoogd om de scheidings- en omgangsproblematiek te verminderen. Jaarlijks besluiten ongeveer zeventigduizend partners met minderjarige kinderen hun relatie te beëindigen. Een groot aantal van de scheidingen gaat gepaard met ruzie, waarbij het belang van het kind volledig uit het oog verloren wordt. Ondanks de verplichtstelling is in de praktijk gebleken, dat een ouderschapsplan dikwijls niet wordt opgesteld. Het doel van dit onderzoek was het doen van aanbevelingen om de werking van het ouderschapsplan in de praktijk te verbeteren. In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van verschillende methoden: literatuuronderzoek, jurisprudentie en praktijkonderzoek.
Conclusies Uit dit onderzoek kwamen een aantal opvallende conclusies naar voren. Een belangrijke conclusie is de coulante omgang van de rechter ten aanzien van het ontvankelijkheidsvereiste. Dit houdt verband met de waarborging van de toegang tot de rechter. Tevens kan geconcludeerd worden dat specialisten het ouderschapsplan als een goede leidraad beoordelen voor ouders om tot afspraken te komen. Wanneer ouders niet zelfstandig een ouderschapsplan kunnen opstellen, wordt in dit kader een verplicht mediation-traject aanbevolen. Uit de resultaten is gebleken dat specialisten de hogere werkdruk die het ouderschapsplan met zich mee kan brengen als vervelend ervaren, waarbij genoemd werd dat de Raad voor Rechtsbijstand voor dit extra werk geen vergoeding toekent. In dit kader is aanbevolen om vervolgonderzoek in te stellen naar de werkdruk die het ouderschapsplan onder deskundigen met zich kan brengen. Ondanks de ruimte voor verbeteringen van de werking van het ouderschapsplan, heeft dit onderzoek aangetoond dat de gestelde doelen door het verplicht gestelde ouderschapsplan in praktijk gedeeltelijk worden behaald.
Het ouderschapsplan is in beginsel een ontvankelijkheidsvereiste voor echtscheiding. In dit onderzoek is nagegaan op welke wijze de rechter het ouderschapsplan toetst. Uit de resultaten bleek dat de niet-ontvankelijkheid van een verzoek nauwelijks wordt uitgesproken, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan. Voorts zijn in dit onderzoek specialisten gevraagd naar hun ervaringen met het ouderschapsplan. Er is onder meer gevraagd of in hun optiek het ouderschapsplan de scheidings- en omgangsproblematiek verminderde. Uit de resultaten bleek dat geen van de ondervraagden een afname van het aantal vervolgprocedures merkte na invoering van het ouderschapsplan. Geconcludeerd kan worden dat enkel het ouderschapsplan geen afname laat zien van scheidings- en omgangsproblematiek. Voorts zijn in dit onderzoek ouders met minderjarige kinderen - die wegens een verbreking van de samenleving een ouderschapsplan moesten invullen - geënquêteerd. Uit de resultaten bleek dat een deel van de ouders zich dankzij het ouderschapsplan bewuster is geworden van hun rol als ouder. Dit is in lijn met ervaringen van specialisten. Geconcludeerd kan worden dat alimentatie een heikel punt is in het ouderschapsplan en dat de invulling hier regelmatig op vastloopt. Deze conclusie wordt ondersteund door hetgeen uit jurisprudentie is gebleken en door de ervaringen van specialisten.
Afstudeerprojecten 2015
51
HBO - Rechten Voor het onderzoek zijn de juridische gevolgen ten aanzien van het flexrecht van de Wet werk en zekerheid in kaart gebracht. Deze wet heeft als doel grotere werkzekerheid voor de flexibele arbeidskrachten te creëren. De gevolgen van de beperking van de loondoorbetalingsplicht, het concurrentiebeding, de aanzegplicht, de proeftijd, de ketenregeling, de transitievergoeding, de ontslagbescherming voor de payrollwerknemer en de gevolgen voor de uitzendarbeid zijn daarbij beschreven. Daarnaast zijn de verwachtingen van werkgevers uit de praktijk in samenhang met de verwachting van rechtsgeleerden beschreven. De werkgevers uit de praktijk en de rechtsgeleerden geven aan dat op veel van de gewijzigde onderdelen een averechts effect wordt verwacht en de uitzendarbeid en payrolling een grotere rol van betekenis kunnen gaan spelen. Binnen de sector van de uitzendarbeid en payrolling blijft namelijk een grotere flexibiliteit behouden, waardoor verwacht wordt dat de werkgevers de maatregelen als te knellend zullen ervaren en hun toevlucht zullen zoeken in de uitzendarbeid en payrolling.
Zuiver Arbeidsrecht, Almelo • Leah van Lierop
Juridische gevolgen WWZ Het in kaart brengen van de juridische gevolgen van de Wet werk en zekerheid voor de werkgevers in de flexibele arbeidsschil, in het bijzonder voor de arbeidsvormen uitzendarbeid en payrolling.
52
Afstudeerprojecten 2015
53
HBO - Rechten Duurzaamheid stimuleren Verschillende instrumenten van de gemeente Enschede hebben mogelijk invloed op de duurzaamheid en kunnen als dit het geval is worden ingezet om duurzaamheid te bevorderen. In dit onderzoek staat het instrument leges centraal, maar ook andere instrumenten van de gemeente Enschede zullen kort aan bod komen in het onderzoek. Hoewel (sommige van) deze instrumenten mogelijk de duurzaamheid zouden kunnen stimuleren, is er in dit onderzoek voor gekozen alleen het instrument leges nader te onderzoeken. Over leges is in jurisprudentie bepaald dat deze als betaling voor de door de gemeenten verrichte diensten door gemeenten kunnen worden geheven aan een belanghebbende, indien er een rechtstreeks individueel belang is dat groter is dan het publieke belang.
Aangezien wordt verwacht dat de kortingen op leges geen wezenlijk verschil zal opleveren voor de duurzaamheid en er verder sprake is van de hierboven omschreven bezwaren voor het invoeren van tariefdifferentiatie wordt het niet direct aangeraden een tariefdifferentiatie toe te passen op leges. Er worden in het onderzoek wel andere mogelijkheden genoemd om duurzaamheid om het gemeentelijk instrumentarium te bevorderen.
Medewerkers van de gemeente Enschede geven aan in de huidige situatie geen belemmeringen te ervaren door leges. Hetzelfde geldt voor woningcorporaties, hoewel men wel van mening is dat het heffen van leges impact heeft. Los van het al dan niet bestaan van belemmeringen, is de wens van de gemeente Enschede om duurzaamheid te bevorderen, eventueel door het inzetten van leges, aanwezig. Kanttekening bij het invoeren van wijzigingen in de legesheffing, is dat dit zowel juridisch als praktisch gezien, enigszins gecompliceerd kan liggen. De juridische vraag is of tariefdifferentiatie leidt tot strijdigheid met het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel.
Wel of geen leges?
Gemeente Enschede • Leonie van Rantwijk
Inzetten van leges In dit onderzoek is in kaart gebracht of en hoe de gemeente Enschede het instrument leges kan inzetten om duurzaamheid in de gemeente te bevorderen. Ten eerste is er onderzocht of er belemmeringen zijn en wanneer dit het geval is. Daarna is onderzocht of het mogelijk is om leges anders in te zetten dan in de huidige situatie het geval is. Hierbij is uiteraard ingegaan op de juridische (on) mogelijkheden. De duurzaamheidsmogelijkheden in dit onderzoek een rol spelen, zijn voornamelijk die op het gebied van energie. Daarnaast is ervoor gekozen alleen de mogelijkheden met betrekking tot het instrument leges te onderzoeken.
54
Geen van de voor dit onderzoek geïnterviewde gemeenten past momenteel een tariefdifferentiatie op leges ten aanzien van duurzaamheid toe, in een vorm zoals geschikt zou zijn voor de gemeente Enschede. Desondanks zijn meerdere gemeenten benieuwd naar de mogelijkheden. De reden dat er nog niet wordt gekozen voor het invoeren van een tariefdifferentiatie is mogelijk te wijten aan de onzekerheid en onduidelijkheid over wat al dan niet de mogelijkheden zijn en daarnaast, omdat het financieel ingrijpend kan zijn. Op basis van de gesprekken, gevoerd met medewerkers van verschillende gemeenten, wooncorporaties en informatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), kan worden geconcludeerd dat het toepassen van tariefdifferentiatie op leges ten behoeve van duurzaamheid nog in de kinderschoenen staat. Volgens jurisprudentie is het mogelijk tariefdifferentiatie toe te passen. De zaken waarin dit werd bepaald hebben echter geen betrekking op kortingen voor leges. Er heerst bij de verschillende onderzochte bronnen dan ook onduidelijkheid omtrent de vraag in hoeverre het mogelijk en juridisch geoorloofd is verschillende legestarieven te rekenen voor al dan niet duurzame initiatieven. Dit is één van de redenen dat het toepassen van tariefdifferentiatie voor veel gemeenten een grote stap is, bovendien op grotendeels onbekend gebied, waar nog weinig ervaring mee is bij andere gemeenten. Gemeenten weten waarschijnlijk niet waar precies de mogelijkheden en onmogelijkheden liggen. Verder wordt er waarschijnlijk een drempel gevormd door de financiële consequenties.
Afstudeerprojecten 2015
55
HBO - Rechten Over het bedrijf De Boelaars & Lambert Groep te Rotterdam houdt zich bezig met het afsluiten van bedrijfsverzekeringen. De onderneming is gespecialiseerd in het verzorgen van verzekeringen in de logistieke sector. Een wezenlijk onderdeel van het verzekeringspakket van een logistieke ondernemer vormt de verzekering van de transportmiddelen, waaronder de vrachtwagens en het getrokken materiaal in de vorm van aanhangwagens en opleggers.
Wettelijke Aansprakelijkheid In Nederland bestaat in tegenstelling tot Duitsland geen separate verzekeringsplicht voor Wettelijke Aansprakelijkheid (WA) voor aanhangwagens en opleggers. Het Nederlandse verzekeringsstelsel is op basis van de Nederlandse recht georganiseerd, waarbij de Nederlands gekentekende vrachtwagencombinatie één Nederlandse WA-verzekeringspolis heeft, waarop het trekkende voertuig én het getrokken voertuig verzekerd zijn. Het Bundesgerichtshof te Karlsruhe (D) heeft op 27 oktober 2010 bepaald dat als er bij een ongeval in Duitsland WA-schade wordt veroorzaakt door een voertuigcombinatie, waarbij voor zowel het trekkende als voor het getrokken voertuig een verplichte en separate WA- verzekering is afgesloten, de ontstane schade op 50/50 basis over de beide polissen verdeeld moet worden.
Boelaars & Lambert Groep, Rotterdam • Lex Muller
Juridische consequenties Duitse arrest Het Bundesgerichtshof te Karlsruhe (D) heeft op 27 oktober 2010 bepaald dat als er bij een verkeersongeval in Duitsland WA-schade wordt veroorzaakt door een voertuigcombinatie, waarbij voor zowel het trekkende als voor het getrokken voertuig een verplichte WA-verzekering is afgesloten, de ontstane schade 50/50 over beide polissen verdeeld moet worden. In Nederland bestaat
Sinds het arrest gaan bij een verkeersongeval in Duitsland, waarbij een Nederlands gekentekende aanhangwagen/oplegger is betrokken, WA-verzekeraars van het trekkende niet Nederlands gekentekende voertuig, bijvoorbeeld Duits of Pools, via de internationale groenekaartregeling op zoek naar de Nederlandse houder/eigenaar van het getrokken voertuig om 50% van de betaalde WA-schade terug te vorderen. In Duitsland en ook in Polen blijkt daarbij na onderzoek wel degelijk WA-dekking op de WA-polis van het trekkende voertuig te bestaan ingeval van een aangekoppelde aanhangwagen/ oplegger. Door het ontbreken van WA-verzekeringsplicht van aanhangwagens en opleggers in Nederland zijn er inmiddels problemen in de internationale schaderegeling ontstaan, met daarbij de nodige verwarring en financiële onzekerheid. Bij verkeersongevallen kunnen vrachtwagencombinaties immers grote en ernstige schade veroorzaken. Niemand wil daarbij het risico lopen van een grote onverzekerde schadeclaim.
volgens de begripsbepaling in art. 1 Wet aan-
Groenekaartenbureaus
sprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM)
Er is onderzoek verricht naar de wettelijke grondslagen in het Europese, Nederlandse, Duitse en zijdelings ook het Poolse recht, alsmede de aanvullende onderlinge regeling tussen de groenekaartbureaus. Daarbij is literatuurstudie gedaan, inhoudsanalyse verricht, werden documenten bestudeerd en zijn vraaggesprekken met betrokkenen gevoerd, waaronder Nederlandse en Duitse verzekeraars en juristen.
geen wettelijke verzekeringsplicht voor aanhangwagens en opleggers. Het is praktijk dat de Nederlands gekentekende vrachtwagencombinatie één Nederlandse WA-verzekeringspolis heeft, waarop
niet aansluit op de EU Richtlijnen. Daarin is geregeld dat er op het grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald, voor zo wel voor het trekkende als getrokken voertuig, een separate WA-verzekering moet worden afgesloten. Het is met de geconstateerde afwijking in de Nederlandse wetgeving niet duidelijk wie uiteindelijk voor de mogelijk onverzekerde schades buiten Nederland op moet komen. Naast de mogelijk onverzekerde Nederlandse eigenaren komt hier het Nederlandse Waarborgfonds in beeld. Daarbij is de Nederlandse staat volgens art. 288 VWEU gehouden Europese richtlijnen te implementeren. Dit zou kunnen betekenen dat uiteindelijk mogelijk de Nederlandse staat de onverzekerde schades moet gaan betalen. Juristen in Nederland en Duitsland geven aan niet bekend te zijn met of nog niet betrokken te zijn bij juridische procedures. Uiteindelijk is het aan de rechter om hierover te beslissen. Mede om reden van risicoaansprakelijkheid is het aan de eigenaren/houders van Nederlands gekentekende aanhangwagens en opleggers aan te bevelen om tenminste een secundaire WA- verzekering af te sluiten. Een secundaire dekking is pas van kracht wanneer een andere (primaire) verzekering, die op het zelfde tijdstip hetzelfde belang tegen hetzelfde gevaar ook verzekerd heeft, geen uitkering geeft. Bijkomend voordeel voor de verzekerde van deze verzekering is dat de kosten van eventuele rechtsprocedures op een verzekeringspolis kunnen worden afgewenteld.
Aanbevelingen •D e wetgever in Nederland dient art. 1 van de WAM alsnog compleet te implementeren naar tekst van de Richtlijnen. • Mede om reden van risicoaansprakelijkheid is het aan de eigenaren/houders van Nederlands gekentekende aanhangwagens en opleggers aan te bevelen om tenminste een secundaire WA-verzekering af te sluiten. • Claims vanwege het Duitse arrest via het groenekaartbureau kunnen in afwachting van een eventueel juridisch vervolg van de hand worden gewezen. Daarbij dient te worden gewezen op het mogelijke bestaan van WA-dekking voor de aangekoppelde aanhangwagen of oplegger op de polis van het trekkende voertuig.
het trekkende voertuig én het getrokken voertuig verzekerd zijn. Er rijden veel Nederlandse vrachtwagens op Duitsland. De opdrachtgever wenst voor de advisering aan de verzekerden inzicht te verkrijgen in de juridische consequenties van het Duitse arrest.
56
Het draait bij deze internationale schaderegeling om een gecompliceerd juridisch samenspel van drie wetgevers en vijf verschillende wetten, waarbij de Internal Regulations van de groenekaartbureaus de spelregels vormen. Daarbij doet zich in Nederland het probleem voor dat art.1 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), al vanaf 1972, met betrekking tot de definitie van aanhangwagens en opleggers
Afstudeerprojecten 2015
57
HBO - Rechten
Rechtbank Overijssel, Almelo • Lieke Knook
Taakuitvoering op adequate wijze
Aanbevelingen
Vanaf de leeftijd van 18 jaar is een natuurlijke persoon meerderjarig en wordt hij in staat geacht zelfstandig zijn belangen te behartigen. Er zijn meerderjarigen die niet in staat zijn hun belangen zelfstandig te behartigen. Voor deze groep kan curatele, meerderjarigenbewind of mentorschap uitkomst bieden. Dit zijn wettelijke maatregelen die aan de meerderjarige bescherming bieden, doordat een vertegenwoordiger wordt benoemd die vervolgens namens de meerderjarige zijn belangen behartigt. Het meerderjarigenbewind heeft betrekking op de vermogensrechtelijke belangen en mentorschap betreft de niet-vermogensrechtelijke belangen. Curatele kan min of meer worden gezien als een combinatie van meerderjarigenbewind en mentorschap. Binnen het rechtsgebied curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap is de kantonrechter bevoegd. Hij kan op verzoek de maatregelen instellen en opheffen, en hij benoemt en ontslaat de vertegenwoordiger. Tijdens de duur van de maatregelen houdt de kantonrechter toezicht.
De conclusies hebben geleid tot aanbevelingen aan de hand waarvan de kantonrechter zijn taken binnen het rechtsgebied curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap op een adequate wijze kan uitvoeren. Het te allen tijde mondeling behandelen van een verzoek tot het instellen van een maatregel is de voornaamste aanbeveling. Daarnaast zijn aanbevelingen gedaan die de rechtbank in staat stellen om op een meer passende wijze gedurende het bestaan van de maatregelen toezicht te houden.
De wet- en regelgeving op het gebied van curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap is per 1 januari 2014 gewijzigd. Daardoor moet bij het instellen van de maatregel thans ook worden beoordeeld of de verzochte maatregel passend is en niet kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is mede bepalend geweest voor de inhoud van de wijzigingen. In dit verdrag is bepaald dat de maatregelen proportioneel moeten zijn en niet langer mogen duren dan noodzakelijk is. Tevens is in dat verdrag bepaald dat de maatregelen en de vertegenwoordigers onder een regelmatige controle van een onafhankelijke instantie moeten worden onderworpen. Dit heeft geleid tot strengere regels voor de vertegenwoordigers. Nieuw is in dat opzicht ook het onderscheid dat sindsdien wordt gemaakt tussen professionele en niet-professionele vertegenwoordigers.
De rechtbank Overijssel heeft een bewindsbureau
De kantonrechter
dat zich bezighoudt met zaken op het gebied van
Om de kantonrechter in staat te stellen zijn taak als toezichthouder goed te kunnen blijven uitvoeren, zijn aan hem bij de wijziging van wet- en regelgeving meer bevoegdheden toegekend en is zijn instrumentarium uitgebreid. Als gevolg van de wijzigingen heeft de kantonrechter meer mogelijkheden bij zijn taakuitoefening. Daarnaast heeft de kantonrechter ook meer verplichtingen. Er zijn immers meer aspecten die door de kantonrechter moeten worden beoordeeld.
curatele, meerderjarigenbewind en mentorschap. De wet- en regelgeving op dat rechtsgebied is gewijzigd en als gevolg daarvan is ook het takenpakket van het bewindsbureau veranderd. Er zijn meer aspecten dan voorheen die een rechterlijk oordeel vragen. Doordat de wet- en regelgeving niet uitputtend is, heeft de rechtbank opdracht gegeven om hieromtrent meer duidelijkheid te verschaffen. Daarbij is opdracht gegeven om een advies uit te brengen over de wijze waarop de rechtbank haar taken op een adequate wijze kan uitvoeren.
58
Meerderjarigenbewind en mentorschap
De behoefte van de rechtbank Overijssel aan meer duidelijkheid omtrent de taak van de kantonrechter en de wijze waarop het beschikbare instrumentarium kan worden benut, heeft aanleiding gegeven tot dit onderzoek. Het onderzoek heeft het karakter van een praktijkgericht juridisch onderzoek. De wijzigingen van de maatregelen zelf zijn eerst in kaart gebracht, waarna de veranderingen voor de taak van de kantonrechter zijn onderzocht. Vervolgens is onderzoek verricht naar de werkwijze in de huidige praktijk van de rechtbank Overijssel en kantonrechters elders in het land. Op basis van de onderzoeksresultaten en een onderlinge vergelijking daarvan zijn conclusies getrokken. Gebleken is dat de rechtbank Overijssel niet geheel voldoet aan de wettelijke eisen. Bij het instellen van de maatregel schiet zij tekort in de beoordeling. Bij de taakvervulling tijdens de maatregel kan zij minder inspanningen verrichten.
Afstudeerprojecten 2015
59
HBO - Rechten Aanleiding onderzoek
Bevindingen
De aanleiding voor dit onderzoek zijn een tweetal redenen, namelijk de invoering van de Wet bestuur en toezicht en het Spaanse villa- arrest van de Hoge Raad. De invoering van de Wet bestuur en toezicht heeft veel invloed gehad op de aansprakelijkheidsnorm uit artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek en in het Spaanse villa- arrest zou de maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid zijn verruimd.
Uit het onderzoek is gebleken dat een bestuurder van een vennootschap wel degelijk (met succes), door een derde, aansprakelijk kan worden gehouden voor een onrechtmatige daad van de vennootschap. Hiervoor is noodzakelijk dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van een of meer van de navolgende criteria: • De bestuurder is namens de rechtspersoon een overeenkomst aangegaan, waarvan hij op dat moment wist of behoorde te weten dat de rechtspersoon deze verplichtingen niet kan nakomen en ook geen verhaal zal bieden; • De bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de rechtspersoon haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, waarbij hij zodanig onzorgvuldig tegenover de schuldeiser heeft gehandeld dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt; • Wanneer de bestuurder selectieve betalingen verricht en hiermee benadeling van schuldeisers bewerkstelligt.
Gelet op de mogelijke consequenties van deze veranderingen voor de bestuurdersaansprakelijkheid van besloten vennootschapsbestuurders is in overeenstemming met de opdrachtgever DS Advocaten B.V. besloten een onderzoek te verrichten naar de veranderingen. Dit om voor hen op een overzichtelijke manier deze veranderingen in kaart te brengen, waarmee zij de advisering van haar cliënten zou kunnen optimaliseren. In overeenstemming met de bovengenoemde redenen voor dit onderzoek is de volgende probleemstelling geformuleerd: Kan een bestuurder van een vennootschap (met succes), door een derde, in privé aansprakelijk worden gehouden voor een onrechtmatige daad van een vennootschap en welke invulling geeft de norm van artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek aan de hiervoor gestelde eisen?
Onderzoeksmethode
DS Advocaten BV, Enschede • Lieke Meijerink
Aansprakelijkheid bestuurder vennootschap Aansprakelijkheid bestuurder vennootschap De doelstelling van het onderzoek naar de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders van een vennootschap is het opleveren van een rapport aan de opdrachtgever, waarin helder en duidelijk is weergegeven of een bestuurder van een vennootschap persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor een onrechtmatige daad van een vennootschap en op welke wijze dit dient te geschieden. Tevens is het de bedoeling dat in het rapport wordt opgenomen welke uitwerking deze veranderingen mogelijk kunnen hebben op de praktijkvoering van de opdrachtgever.
60
Om een antwoord te verkrijgen op de probleemstelling is gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoekmethode, te weten: het literatuur- en documentenonderzoek (inhoudsanalyse). Bij een literatuur- en documentenonderzoek maakt de onderzoeker gebruik van reeds bestaande data, deze worden geanalyseerd op bruikbaarheid en relevantie en daarna opnieuw geïnterpreteerd. Ter inleiding is allereerst onderzoek gedaan naar de taken en bevoegdheden van het bestuur, teneinde hiervan een overzichtelijk beeld te krijgen en te zien op welke wijze bestuurdersaansprakelijkheid kan ontstaan. De huidige wet- en regelgeving met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid in het ondernemingsrecht is gebaseerd op de artikelen 2:9, 2:248 en 6:162 Burgerlijk Wetboek en de jurisprudentie, die een grote rol kent in de bestuurdersaansprakelijkheid materie. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen interne- en externe bestuurdersaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijk in- en buiten faillissement. Interne aansprakelijkheid betreft in dit geval de verhouding tussen de vennootschap en diens bestuurder, in tegenstelling tot externe aansprakelijkheid waar het gaat om de verhouding tussen de aansprakelijke bestuurder en een derde. Daarnaast zijn de ontwikkelingen omtrent de invoering van de Wet bestuur en toezicht en artikel 2:9 Burgerlijk Wetboek geanalyseerd. Ook komen de gevolgen van het Spaanse villaarrest aan bod en wordt de continuerende rechtspraak van de Hoge Raad besproken.
Afstudeerprojecten 2015
61
HBO - Rechten Aanleiding onderzoek De reden dat Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid binnen het arbeidsrecht de Wet werk en zekerheid heeft ingevoerd is om betere arbeidsverhoudingen te bewerkstelligen tussen flexwerkers en reguliere werknemers. Ook ten aanzien van de positie van de payrollconstructie binnen het arbeidsrecht, waar de payrollwerknemers deel van uitmaken, zijn een aantal wetswijzigingen doorgevoerd. Vanaf 1 januari 2015 heeft de payrollwerknemer dezelfde ontslagbescherming als de reguliere werknemer die rechtstreeks bij de opdrachtgever in dienst is. Dit is echter alleen van toepassing indien de payrollwerknemer op of na 1 januari 2015 in dienst is getreden. Bovendien genieten alle payrollwerknemers vanaf 1 juli 2015 dezelfde ontslagbescherming als de reguliere werknemers die rechtstreeks bij de opdrachtgever in dienst zijn. Tevens heeft de rechterlijke macht zich uitgesproken over de kwalificatie van de payrollconstructie. Opmerkelijk is dat hierin geen eenduidige rechtspraak is aan te merken.
delijk te zijn dat de payrollonderneming tevens de werkgever van de payrollwerknemer is. De feitelijke invulling wordt beoordeeld door de manier waarop payrollpartijen inhoud hebben gegeven aan de payrollovereenkomst. De payrollonderneming dient invulling te geven aan het werkgeverschap conform wet- en regelgeving. De leidinggevende en toezichthoudende taken jegens de payrollwerknemer vallen echter onder de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever. Onder het werkgeverschap van de payrollonderneming valt onder andere: het verstrekken van werkinstructies aan de payrollwerknemer, het uitbetalen van het salaris, het beantwoorden van vragen over arbeidsvoorwaarden en het opnemen van een eenduidige partijbedoeling. Dit laatste houdt in dat de payrollonderneming en payrollwerknemer in de arbeidsovereenkomst overeenkomen dat de payrollonderneming de werkgever is en dat de payrollwerknemer ter beschikking wordt gesteld aan de opdrachtgever.
Dit afstudeeronderzoek richt zich op de vragen ‘welke positie de payrollconstructie inneemt binnen het arbeidsrecht na invoering van de Wet werk en zekerheid en onder welke condities sprake is van een rechtsgeldige payrollconstructie’.
Resultaat
Zuiver Arbeidsrecht, Hengelo (Overijssel) • Lisa Wolbers
Rechtsgeldige payrollconstructie Zuiver Arbeidsrecht heeft kennis genomen van de wetswijzigingen inzake de Wet werk en zekerheid, met name ten aanzien van de payrollconstructie. Tevens viel de eigenaar van Zuiver Arbeidsrecht op dat geen duidelijke lijn in de jurisprudentie valt te constateren ten aanzien van de kwalificatie van de payrollconstructie. Er is een onderzoek verricht naar de positie van de payrollconstructie
Op grond van het onderzoek kan worden gesteld dat de payrollconstructie na invoering van de Wet werk en zekerheid een zelfstandige positie binnen het arbeidsrecht gaat innemen. Hoewel in de rechtspraak geen eenduidige lijn in de kwalificatie van de payrollconstructie valt te constateren, wordt de payrollconstructie door de rechters wel erkend. Daarnaast draagt de gelijke ontslagbescherming tussen payrollwerknemers en reguliere werknemers bij aan de versterking van de payrollconstructie. Door deze wetswijziging wordt een goede basis gelegd voor de payrollconstructie. De respondenten uit het interview zijn van mening dat de payrollconstructie de komende jaren verder gaat doorgroeien. Het feit dat payrollondernemingen die zijn aangesloten bij een ABU-cao payrollwerknemers maximaal 5,5 jaar voor bepaalde tijd in dienst mogen nemen, draagt hier volgens de respondenten aan bij. Mijns inziens dragen bovengenoemde ontwikkelingen bij aan een zelfstandige positie van de payrollconstructie die door payrollondernemingen en opdrachtgevers na invoering van de Wet werk en zekerheid toegepast kan worden. Door deze wetswijziging wordt het voor payrollondernemingen die de grenzen van de wet willen overschrijden, steeds moeilijker om het ontslagrecht van de payrollwerknemers te omzeilen.
binnen het arbeidsrecht na invoering van de Wet
Wat te doen
werk en zekerheid. Voorts is onderzocht onder
Om de rechtsgeldigheid van de payrollconstructie te waarborgen dienen payrollpartijen de wetswijzigingen ten aanzien van de payrollconstructie na te leven. Een voorbeeld hiervan is de gelijke ontslagbescherming tussen de payrollwerknemer en de reguliere werknemer die rechtstreeks bij de opdrachtgever in dienst is. Bovendien is uit jurisprudentie gebleken dat voor het beoordelen van de kwalificatie van de payrollconstructie de beoordelingscriteria uit de arresten Groen/Schoevers en Stichting Thuiszorg Rotterdam/PGGM worden toegepast. Zo dient bij aanvang van de overeenkomst de rol en taakverdeling tussen payrollonderneming en payrollwerknemer duidelijk te zijn (lees: partijbedoelingen).
welke condities sprake is van een rechtsgeldige payrollconstructie. De onderzoeksresultaten kan Zuiver Arbeidsrecht meenemen in haar advisering aan haar klanten.
Daarnaast dient uit de feitelijke invulling die payrollpartijen aan de inhoud van de overeenkomst hebben gegeven, dui-
62
Afstudeerprojecten 2015
63
HBO - Rechten Invoering Jeugdwet Aanleiding van dit onderzoek is de invoering van de Jeugdwet per 1 januari 2015. Hierdoor zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor alle vormen van jeugdhulp. Jarabee zal nu ook gegevens moeten uitwisselen met gemeentemedewerkers. Jarabee heeft aangegeven dat er onvoldoende richtlijnen zijn voor de praktijk ten aanzien van deze informatie-uitwisseling. De probleemstelling van dit onderzoek luidt daarom als volgt: ‘Hoe moet de uitwisseling van cliëntgegevens ten aanzien van de Jeugdwet binnen Jarabee met gemeenten worden toegepast in de praktijk, zodat deze uitwisseling in overeenstemming is met de privacywetgeving?’
Resultaten en conclusie De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geeft de algemene kaders voor het verwerken van persoonsgegevens. De Wbp geeft een aantal beginselen die in acht moeten worden genomen bij gegevensuitwisseling: het fair play beginsel, het beginsel van doelbinding, het proportionaliteitsbeginsel, het subsidiariteitsbeginsel, het kwaliteitsbeginsel en het transparantiebeginsel. Alle gegevensuitwisselingen dienen daarnaast gebaseerd te zijn op een grondslag. Wanneer sprake is van een geheimhoudingsplicht, blijft uitwisseling van persoonsgegevens achterwege. Voor het uitwisselen van bijzondere gegevens, zoals gezondheidsgegevens en strafrechtelijke gegevens, gelden deze eisen ook. Bijkomende eis is dat slechts een beperkt aantal instellingen deze bijzondere gegevens mogen uitwisselen.
Jarabee, Hengelo • Loes Snijders
Uitwisselen van cliëntgegevens Er is in kaart gebracht hoe Jarabee het uitwisselen van cliëntgegevens met gemeenten moet toepassen in de praktijk ten aanzien van de Jeugdwet en andere privacywetgeving. Hiervoor is eerst het juridisch kader beschreven. Daarna is beschreven welke gegevens, onder welke voorwaarden, met wie en door wie uitgewisseld mogen worden. Vervolgens is de regeling bescherming pesoonsgegevens cliënten, een intern beleidsdocument van Jarabee, en de privacyreglementen bij de convenanten die Jarabee heeft afgesloten met de gemeente Enschede en de gemeente Almelo, getoetst aan de huidige privacywetgeving. Daarnaast is er een beroepsproduct opgesteld voor medewerkers van Jarabee met de meest gestelde vragen over privacy en de uitwisseling van cliëntgegevens en de antwoorden daarop.
64
De Jeugdwet vult de gegevensuitwisseling tussen Jarabee en gemeenten verder in. Op grond van de Jeugdwet heeft de gemeente er een aantal taken bij gekregen die tot gegevensuitwisseling leiden met jeugdhulpaanbieders. Dit zijn de toegangstaak, het treffen van een voorziening, de uitvoering van jeugdhulp en de financiering. Op grond van artikel 7.4.1 lid 2, 7.4.3 en 7.4.4 Jeugdwet mag de deskundige van de gemeente, voor de toegangstaak en het treffen van een voorziening, gegevens verwerken, en mag de jeugdhulpaanbieder hiervoor gegevens verstrekken. NAW-gegevens, het bsn, de hulpvraag, de voorgestelde voorziening en gezondheidsgegevens worden voornamelijk uitgewisseld. Voornoemde grondslagen gelden ook voor de financiering.
in vertrouwen te vertellen. Daarnaast wordt aangegeven dat toestemming van de jeugdige en/of wettelijke vertegenwoordigers voor het delen van gegevens zelden een probleem is wanneer er sprake is van open, eerlijke en transparante communicatie naar de jeugdige en/of wettelijke vertegenwoordigers toe. De regeling bescherming persoonsgegevens cliënten voldoet bijna volledig aan de wettelijke eisen. De privacyreglementen bij de convenanten bieden daarentegen geen duidelijk kader. Naar aanleiding van de nieuwe taken in het sociaal domein is het samenwerkingsverband Samen14 opgericht door 14 Twentse gemeenten. Door de gemeente Enschede is een beleidsvisie opgesteld over privacy en gegevensverwerking in het sociaal domein. Deze visie sluit goed aan op de huidige wetgeving. De overige 13 gemeenten hebben een overeenkomstige aanpak.
Aanbevelingen Een aantal belangrijke aanbevelingen die zijn voortgekomen uit het onderzoek: • Voor jezelf als jeugdhulpverlener inzichtelijk maken welke medewerkers van de gemeente betrokken zijn bij de hulpverlening en voor welke taak of domein zij werkzaam zijn. • Het anoniem bespreken van zorgen met collega’s. Dit mag altijd, dus maak hier gebruik van; • De jeugdige/wettelijke vertegenwoordigers/gezin zoveel mogelijk betrekken bij de hulpverlening. Zorg voor open, eerlijke en transparante communicatie. Vertel welke gegevens, met wie en voor welke doel ze uitgewisseld worden; • Leg altijd in het dossier vast waarom je een bepaalde keuze hebt gemaakt: motiveren en verantwoorden.
Aanpak Gemeenten en jeugdhulpaanbieders moeten daarom samen in gesprek gaan om onderling uit te komen welke gegevens noodzakelijk zijn voor de facturatie. Gegevens die voornamelijk noodzakelijk zijn, zijn het bsn, de maatregel en de duur. Bij de uitvoering van jeugdhulp mogen geen gegevens uitgewisseld worden, tenzij degene rechtstreeks betrokken is bij de hulpverlening, de jeugdige en/of diens wettelijke vertegenwoordigers toestemming geven, bij conflict van plichten, op grond van een wettelijk voorschrift of bij meldrechten. Er dient bij de hulpverlening onderscheid te worden gemaakt tussen een plan en een dossier. Het plan bevat ‘dat-informatie’. In het ‘eigen dossier’ van de verschillende hulpverleners staat ‘wat-informatie’. Gezien het feit dat niet alle betrokken instanties inzage mogen hebben in gegevens, zien vele dit als een belemmering in de hulpverlening. Verschillende branche- en beroepsorganisaties en de geïnterviewde gemeentemedewerkers geven als advies dat men de geheimhoudingsplicht ook moet zien als een krachtig middel dat mensen de kans geeft hun verhaal
Afstudeerprojecten 2015
65
HBO - Rechten Leegstand De gemeente Enschede wil leegstand van panden tegengaan omdat leegstand vaak leidt tot kraken, vernieling, overlast en een slechte onderhoudsstaat van panden. Om het tijdelijke beheer van panden zo effectief mogelijk vorm te kunnen geven zijn de overeenkomsten voor het tijdelijk beheer bestudeerd. Tevens is de oude en de gewijzigde Leegstandwet geraadpleegd. De doelstelling van het onderzoek is: ‘het schrijven van een aanbeveling waarin de juridische en praktische problemen van de huurovereenkomsten worden weergegeven, waar vervolgens uit naar voren komt of de gemeente Enschede de gewijzigde Leegstandwet wel of niet moet gaan toepassen’.
Onderzoeksmethoden Aan de hand van de casestudy en het literatuuronderzoek is het theoretisch en juridische kader afgebakend. Door de inhoudsanalyse en het interview zijn de gegevens op de onderzoeksvragen verzameld. Er zijn zes interviews afgenomen met diverse werknemers van de gemeente Enschede. De resultaten van de interviews en de inhoudsanalyse zijn vervolgens geanalyseerd. Op basis van de geanalyseerde gegevens zijn de bevindingen, conclusies en aanbeveling geformuleerd.
Gemeente Enschede • Lorana Dalenoort
Vorm geven tijdelijke verhuur van woningen De afstudeeropdracht bij de gemeente Enschede bestaat uit: Inzicht verkrijgen in hoe de gemeente Enschede tijdelijke verhuur van woningen zo effectief mogelijk vorm kan gaan geven op basis van de gewijzigde Leegstandwet. Om dit doel te bereiken zijn de oude en de nieuwe Leegstandwet
Toepassing Leegstandwet
boek 7 titel 4 BW. De doelstelling is: het schrijven
Op de vraag of de gemeente Enschede opnieuw huurovereenkomsten kan gaan inzetten op basis van de Leegstandwet kan het volgende worden gezegd. De gemeente Enschede dient concrete plannen op te stellen voor verkoop, sloop, renovatie of een ander doeleinde. Aangezien de gemeente Enschede woningen in haar bezit heeft waarvoor ze nog geen concrete plannen hebben kan de huurovereenkomst op basis van de Leegstandwet niet worden ingezet om de woningen tijdelijk te beheren. Tevens heeft de gemeente Enschede panden die zij reeds tien jaar in hun bezit hebben waardoor de Leegstandwet nu niet meer kan worden toegepast. Er kan namelijk niet meer worden voldaan aan de vereisten. Dit houdt in dat het pand nooit bewoond mag zijn geweest evenals het vereiste dat twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop het pand leeg is komen te staan onafgebroken geheel of grotendeels door de eigenaar bewoond moet zijn geweest en tien jaar voorafgaand aan de aanvraag van de vergunning mag het pand niet langer dan drie jaren geheel of grotendeels verhuurd zijn geweest.
tische problemen van de huurovereenkomsten worden weergegeven. Waar vervolgens uit naar voren komt of de gemeente Enschede de gewijzigde Leegstandwet wel of niet moet gaan toepassen.
66
Mocht het zo zijn dat de gemeente Enschede geen concrete plannen heeft voor een woning en dat dit ook niet binnen een redelijk termijn zal worden gerealiseerd dan is het wel zo effectief dat de gemeente Enschede inkomsten ontvangt voor een langere periode. Hierdoor is de huurovereenkomst krachtens het Burgerlijk Wetboek effectief ondanks het feit dat de gemeente Enschede zich dient te houden aan de verplichtingen uit boek 7 titel 4 BW.
Het belang van de gemeente Enschede dat gedurende het onderzoek centraal staat is dat de gemeente Enschede woningen tijdelijk beheert onder de voorwaarde dat een woning op korte termijn leeg kan worden opgeleverd. De wederpartij moet binnen een korte opzegtermijn de woning ontruimen. Tevens heeft de gemeente Enschede belang bij het ontwijken van de regels uit boek 7 titel 4 BW om zo weinig mogelijk verplichtingen te hebben ten opzichte van de wederpartij. Hiervoor maakt de gemeente Enschede gebruik van gebruiksovereenkomsten. Deze gebruiksovereenkomsten worden door de gemeente Enschede gebruikt om op die manier zelf invulling te kunnen geven aan de overeenkomst. Een groot nadeel is dat de gemeente Enschede enkel een vergoeding ontvangt voor de servicekosten. Om toch inkomsten te ontvangen zijn er voorheen woningen verhuurt op basis van de Leegstandwet. Doordat de gemeente Enschede de termijnen van de vergunningen van de Leegstandwet niet in acht heeft genomen bleven de huurders zitten in de woning. Waardoor de huurder weer recht had op huurbescherming.
geraadpleegd evenals het algemene huurrecht uit van een aanbeveling waarin de juridische en prak-
De huurovereenkomst kan op basis van de vereisten van de Leegstandwet op dit moment niet effectief worden ingezet aangezien de gemeente op dit moment geen panden meer aankoopt. Indien de gemeente Enschede weer nieuwe panden kan aankopen waar concrete plannen voor kunnen worden gerealiseerd, en de gemeente Enschede kan voldoen aan de vereisten van woonruimte en voor het verkrijgen van een vergunning dan biedt de Leegstandwet voor de gemeente Enschede wel een tijdelijke uitkomst. Om op dit moment toch woonruimte tijdelijk te kunnen verhuren biedt de gebruiksovereenkomst een oplossing. Maar dan dient de gemeente Enschede de inhoud van de gebruiksovereenkomst dusdanig in te richten dat de overeenkomst niet als huurovereenkomst kan worden gekwalificeerd. De gebruiksovereenkomst dient dan ook niet voor een te lange periode te worden ingezet waar maandelijks een tegenprestatie in wordt voldaan.
Afstudeerprojecten 2015
67
HBO - Rechten Probleemstelling Welke succesfactoren van andere Provinciale Staten kunnen bijdragen aan het optimaliseren van de kaderstellende procedure van de Provinciale Staten van Overijssel en op welke wijze kunnen deze geïmplementeerd worden in de bestaande kaderstellende procedure van de Provinciale Staten van Overijssel? Om een antwoord te formuleren op de centrale probleemstelling zijn een vijftal onderzoeksvragen geformuleerd, namelijk: • Wat houdt kaderstelling in? • Hoe gaan de Provinciale Staten van Overijssel om met de kaderstellende procedure? • Hoe geven andere Provinciale Staten invulling aan de kaderstellende procedure? • Wat zijn knelpunten in de kaderstellende procedure? • Wat zijn succesfactoren in de kaderstellende procedure?
Succesfactoren en knelpunten
Kenniscentrum Leeromgeving - Lectoraat Governance, Saxion Enschede
• Mandy Harms
Optimaliseren kaderstellende procedure De Provinciale Staten van Overijssel ondervinden problemen bij de invulling en vormgeving van de kaderstellende rol en zijn opzoek naar een oplossing om de kaderstellende procedure efficiënter en effectiever te kunnen doorlopen. Kaderstelling gaat kort en bondig gezegd over het bepalen van formele regels. Stellen de Provinciale Staten goede kaders vast, dan vervullen zij hun kaderstellende rol en is het voor de Gedeputeer-
Door middel van rechtsbronnen- en literatuuronderzoek en kwalitatief empirisch onderzoek, zijn succesfactoren beschreven die de kaderstellende procedure van de Provinciale Staten van Overijssel efficiënter en effectiever maken. Naast succesfactoren zijn in het onderzoek ook knelpunten benoemd die de kaderstellende procedure belemmeren. Op basis van bovengenoemde wijze van onderzoek, komen een aantal bevindingen in het rapport naar voren. Deze geven aan op welke wijze succesvol kaders gesteld kunnen worden. In het onderzoek zijn de succesfactoren verhelderd en beschreven. Hieronder enkele voorbeelden die besproken zijn: • Een helder beeld hebben van de betekenis en inhoud van kaderstelling zodat de Provinciale Staten van Overijssel weten wat van hen verwacht wordt bij het vervullen van de kaderstellende rol. • De beleidscyclus en de rol die de Provinciale Staten van Overijssel daarin vervullen dienen duidelijk te zijn. • Door het ‘BOB-model’ in de bestaande beleidscyclus te hanteren ontstaat er helderheid en structuur in de kaderstellende procedure. • Het op juiste wijze inwinnen van informatie bij externen zal het Statenlid bruikbare informatie bieden voor een goede onderbouwing van de standpunten. Ook de wijze waarop deze factoren geïmplementeerd kunnen worden in de kaderstellende procedure van de Provinciale Staten van Overijssel zijn in het onderzoek beschreven. Tot slot zijn in het onderzoeksrapport conclusies en aanbevelingen opgenomen, waarbij benoemd is dat een uitbreiding van de taken en de rol van de Statengriffie de kaderstellende procedure kan optimaliseren.
de Staten helder binnen welke kaders het beleid uitgevoerd moet worden. In dit onderzoek is beschreven hoe op succesvolle wijze invulling gegeven kan worden aan de kaderstellende procedure door het bieden van de juiste handvatten aan de (toekomstige) Statenleden van Overijssel.
68
Afstudeerprojecten 2015
69
HBO - Rechten Europa kent een groot aantal natuurgebieden. Op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn natuurgebieden aangewezen die vanwege hun natuurlijke kenmerken beschermd moeten worden. Dit Europese ecologische netwerk noemt men Natura 2000. De Habitatrichtlijn legt lidstaten de plicht op om er voor te zorgen dat de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten niet verslechterd en geen storende factoren optreden ten opzichte van de instandhoudingsdoelstellingen van een gebied. Teneinde aan deze verplichting te voldoen is in Nederland de Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet.
Stikstof Een van de grootste belemmeringen voor de instandhouding van beschermde gebieden is de uitstoot van stikstof (oftewel ammoniak). Stikstofemissie is voornamelijk afkomstig van veehouderijen. Veel gebieden zijn gevoelig voor de neergeslagen stikstof. In het overgrote deel van Nederlandse gebieden is de huidige stikstofbelasting hoger dan de ecologisch gewenste belasting.
Milieu-adviesbureau Middelkamp, Almelo • Manon Wierengas
Europese Habitatirichtlijn en Natuurbeschermingswet In het kader van de Natuurbeschermingswet is onderzoek gedaan naar de verhouding tussen saldering en de bepalingen en doelstellingen van de Europese Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet. Saldering is een constructie waarbij veehouders die willen uitbreiden de vergunning, en bijbehorende rechten, opkopen van stoppende veehouders zodat zij zelf een vergunning kunnen krijgen voor een grotere activiteit. Het is onduidelijk hoe deze constructie zich verhoudt met de Europese en nationale doelstellingen die pleiten voor meer ruimte voor de natuur. Er wordt hierbij immers mogelijke natuurwinst uitgedeeld aan veehouders voor grotere bedrijven.
70
Ingevolge de Natuurbeschermingswet is het verboden om een activiteit uit te voeren die negatieve effecten voor een beschermd gebied kunnen hebben zonder vergunning. Vanwege de reeds aanwezige stikstofbelasting speelt de mogelijke depositie (neerslag) van stikstof van een activiteit een grote rol bij vergunningverlening. In een passende beoordeling wordt berekend of de ammoniakdepositie in de beoogde situatie lager wordt of gelijk blijft aan de depositie die aanwezig was ten tijde van de aanwijzing van het beschermde gebied (de referentiedatum). In dat geval wordt aangenomen dat de activiteit geen negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Indien de depositie bij de beoogde activiteit echter toeneemt ten opzichte van de referentiedatum, kan er sprake zijn van negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden en dienen maatregelen getroffen worden om deze effecten te voorkomen. Maatregelen die er toe strekken om negatieve gevolgen te voorkomen of verzachten worden mitigerende maatregelen genoemd.
Saldering Een veel toegepaste mitigerende maatregel is saldering. Bij een salderingsconstructie wordt bij de vergunningverlening van een Natuurbeschermingswetvergunning de depositieafname afkomstig van een stoppende of gedeeltelijk stoppende activiteit betrokken bij de depositietoename van de aangevraagde activiteit. Het mitigerende karakter van deze maatregel volgt uit het feit dat de afname in depositie minstens net zo groot is als de toename in depositie, waardoor er per saldo een effect van 0 (nul) is. Salderingsconstructies moeten volgens vaste rechtspraak aan een aantal vereisten voldoen. Deze worden in het onderzoek besproken. Bij het verlenen van een Natuurbeschermingswetvergunning dient aandacht te worden besteedt aan de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden waarop de activiteit betrekking heeft. De Habitatrichtlijn legt lidstaten de plicht op om gebieden in een gunstige staat van instandhouding te brengen en behouden. De staat van instandhouding wordt als gunstig beschouwd indien de oppervlakte van een habitattype binnen een gebied stabiel blijft of toeneemt en de voor behoud noodzakelijke structuren en functies bestaan en zullen blijven bestaan. Relatief veel habitattypen in Nederland kennen een verbeteringsdoelstelling. Dit vereist een bepaald mate van milieuwinst.
In beginsel mag het bevoegd gezag zelf beslissen hoe zij instandhoudingsdoelstellingen behaald, vastgelegd in de vorm van een beleid. Wel staat vast dat hier bijna altijd een zekere mate van ammoniakreductie voor vereist is. In een provinciaal beleid mag zijn opgenomen dat milieuwinst geboekt dient te worden door voorwaarden te verbinden aan vergunningverlening, maar dit is niet noodzakelijk. Het niet behalen van milieuwinst bij salderingsconstructies is derhalve niet per definitie in strijd met de bepalingen en doelstellingen van de Natuurbeschermingswet en de Habitatrichtlijn. Indien echter bij de beoordeling van een activiteit in het kader van vergunningverlening onvoldoende rekening wordt gehouden met het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen of indien een dergelijk provinciaal beleid niet is opgesteld, kan verdedigd worden dat het uitdelen van milieuwinst, als gevolg van een depositieafname, aan veehouders die deze winst gebruiken voor een uitbreiding van hun eigen activiteiten in strijd is met de doelstellingen van de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn gebiedt het bevoegd gezag tevens maatregelen te treffen zodat de kwaliteit van beschermde gebieden niet verslechterd. Om te bepalen of er sprake is van een verslechtering dient het bevoegd gezag de feitelijke situatie te beoordelen. Nu veel milieuvergunningen ongebruikte ruimte bevatten, kan zich de situatie voordoen dat er bij saldering depositie wordt betrokken die slechts op papier aanwezig is, maar feitelijk niet aanwezig is (dit worden spookrechten genoemd). Dit ondermijnt het mitigerende karakter van saldering, omdat de depositietoename dan feitelijk niet gemitigeerd wordt door een depositieafname. De depositie is immers reeds niet aanwezig en wordt dus ook niet ingetrokken. Indien bij de toepassing van salderingsconstructies vergunningverlening onvoldoende rekening wordt gehouden met de feitelijke situatie, kan het toepassen hiervan dus in strijd zijn met de bepalingen en doelstellingen van de Habitatrichtlijn. Aan een salderingsconstructie ligt vrijwel altijd een koopovereenkomst ten grondslag. Naar burgerlijk recht kan een vergunning alleen worden overgedragen indien hier een wettelijke grondslag voor is. Een dergelijke grondslag is niet opgenomen in de Natuurbeschermingswet. Hieruit volgt dat stikstofrechten niet overgedragen kunnen worden. Nu de onderliggende koopovereenkomst het mitigerende karakter van saldering waarborgt doordat deze verzekerd dat er depositie wordt ingetrokken, zou iedere mogelijke aantasting van die rechtshandeling problemen kunnen opleveren voor vergunningverlening en de vereiste zekerheid dat de activiteit geen negatieve effecten veroorzaakt. Uitsluitsel met betrekking tot dit punt zal moeten worden afgewacht, daar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich nog niet heeft uitgelaten met betrekking tot de wettelijke grondslag voor de handel in stikstofrechten.
Afstudeerprojecten 2015
71
HBO - Rechten Doel onderzoek Het doel van deze scriptie is om op maandag 1 juni 2015 een onderzoek aan te leveren waarin het wetsvoorstel: Voorstel van wet van de leden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken, uitgebreid wordt geanalyseerd en de belangrijkste wijzigingen en eventuele gevolgen voor aanstaande echtgenoten en Notariskantoor Hof worden beschreven.
Wetsvoorstel Het onderwerp dat centraal staat in dit onderzoek is de wettelijke gemeenschap van goederen. Al sinds 2003 is de wetgever bezig om de wettelijke gemeenschap van goederen te moderniseren. Vooralsnog is dit niet bereikt. Met het wetsvoorstel, ingediend op 11 juli 2014, wil de wetgever opnieuw een poging doen om de wettelijke gemeenschap van goederen te moderniseren. In dit onderzoek is hier uitgebreid aandacht aan besteed.
Notariskantoor Hof BV, Vriezenveen • Marie Vartanjan
Beperken van omvang wettelijke gemeenschap van goederen Mijn afstudeeronderzoek is verricht binnen Notariskantoor Hof gelegen te Vriezenveen, afde-
Het wetsvoorstel, voorstel van wet van de leden BerndsenJansen, Recourt en Van Oosten tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken, beoogt een beperkte gemeenschap van goederen tot de nieuwe standaard te maken van het huwelijksvermogensrecht. Enkel hetgeen de beide echtelieden gedurende het huwelijk hebben opgebouwd zal standaard in de gemeenschap vallen. Het voorhuwelijks vermogen, giften en erfenissen blijven voortaan privévermogen. Volgens de initiatiefnemers sluit deze beperkte gemeenschap van goederen beter aan bij de wil van de samenleving, de notariële praktijk en bij Europa. De belanghebbenden in dit onderzoek zijn de aanstaande echtgenoten, de notaris en de medewerkers op Notariskantoor Hof. De echtgenoten krijgen meestal pas na echtscheiding of overlijden te maken met de uitwerking van het door hun gekozen huwelijksvermogensrecht en de notaris moet op de hoogte zijn van de nieuwste wetgeving om een gedegen advies te geven.
ling personen- en familierecht. In deze scriptie
Verschillende meningen
is onderzoek verricht naar het ingediende wets-
Na maanden onderzocht te hebben of het wetsvoorstel inderdaad beter aansluit bij de hedendaagse rechtsopvatting en rechtspraktijk, blijft het moeilijk hier een conclusie aan te trekken. De meningen van deskundigen, notarissen, advocaten en Tweede Kamer leden zijn verre van gelijk. De initiatiefnemers schetsen een modern en goed uitvoerbaar huwelijksstelsel, echter worden aan dit wetsvoorstel vele kanttekeningen geplaatst. Aan de ene kant is men voor modernisering van het huwelijksstelsel en vindt men dat het wetsvoorstel aansluit bij de wil van de samenleving, maar aan de andere kant vindt men dat het wetsvoorstel voor vele complicaties kan en zal zorgen.
voorstel van de leden Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken. Het wetsvoorstel bevat wijzigingen in de huidige wetgeving omtrent de gemeenschap van goederen. Enkel hetgeen de beide echtelieden gedurende het huwelijk hebben opgebouwd zal standaard in de gemeenschap vallen. Het voorhuwelijks vermogen, giften en erfenissen blijven voortaan privévermogen.
72
Afstudeerprojecten 2015
73
HBO - Rechten Politievakbond ANPV wil graag weten hoe de rechten en plichten binnen de politieorganisatie geregeld zijn. Het is van belang om te achterhalen op welke manier iemand de erkenning verkrijgt en wie, binnen de politieorganisatie, deze toekent. De ANPV wil graag weten wat er gedaan kan worden om de huidige regeling efficiënter en transparanter te maken voor politiefunctionarissen die lid zijn van de ANPV. Met deze kennis kan de ANPV de belangen van hun leden nog beter behartigen.
Klokkenluider Het is onduidelijk wat het begrip klokkenluider exact inhoudt. In het besluit ‘vermoeden melden misstanden bij Rijk en Politie’ is geen definitie opgenomen. Er bestaan veel verschillende definities die allemaal iets van elkaar verschillen. In al deze definities komen enkele aspecten telkens terug. Door het samenvoegen van deze aspecten met de voorwaarden die in jurisprudentie gesteld zijn, is er een nieuwe definitie opgesteld. Deze nieuwe definitie is: ‘een klokkenluider is iemand die een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een structurele misstand binnen zijn organisatie extern aan de kaak stelt’.
Een melding
Algemene Nederlandse Politievakbond (ANPV), Den Haag
• Marjolein Koolenbrander
Rechten en plichten binnen de politieorganisatie In 2009 is het besluit ‘melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie’ in werking getreden. Deze regeling beoogt de melder te beschermen en daarmee signalen van misstanden zichtbaar te maken.
Het besluit ‘melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie’ omvat zowel de interne als de externe procedure. Intern kan een persoon zijn melding doen bij de leidinggevende en bij de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon heeft een adviserende rol, maar kan ook als schakel tussen de melder en het bevoegd gezag dienen. Als er een melding binnenkomt zal deze naar het landelijk meldpunt misstanden, hierna LMM genoemd, gestuurd worden. Hier wordt in de wegingsfase gekeken of het inderdaad een vermoeden van een misstand betreft. Als wordt vastgesteld dat dit inderdaad het geval is, zal de melder de melderserkenning krijgen en zal hierover een bericht ontvangen van de hoogst ambtelijk leidinggevende of van de coördinator integriteit. Zodra een melder deze erkenning heeft, ontvangt hij/zij de bijbehorende rechtsbescherming. Deze rechtsbescherming bestaat uit ontslagbescherming en de bescherming tegen negatieve gevolgen die voortvloeien uit de gedane melding. Zodra iemand intern zijn vermoeden heeft gemeld en deze erkend is door het LMM brengt deze een advies uit. Dit advies is voor geen van de partijen bindend. Het kan dus zijn dat het advies aan de kant gelegd wordt.
beschermd melding kunnen maken van een vermoeden van een misstand. De organisatie dient hier meer aandacht aan te besteden
Het advies Er dient dus meer aandacht te komen voor problemen waar politiefunctionarissen over willen praten. Hierdoor zouden veel incidenten opgelost kunnen worden, zonder dat hierbij een melding gedaan hoeft te worden. Het lijkt erop dat leidinggevenden het hier te druk voor hebben. De politieorganisatie dient te zorgen dat leidinggevenden hiervoor de tijd te nemen. Het luisteren naar je mensen hoort namelijk bij goed management. Daarnaast is het kwalijk dat veel politiefunctionarissen niet weten dat zij beschermd een melding kunnen doen. De politieorganisatie dient hier in het onderwijsprogramma van de politieacademie aandacht aan te besteden. Ook is het belangrijk dat een melder de correcte procedure volgt. Alleen dan heeft hij recht op rechtsbescherming. De ANPV dient dit duidelijk te maken aan personen die willen melden en bij de ANPV aankloppen voor advies. Ook vertrouwenspersonen ‘omgangsvormen’ dienen op de hoogte te zijn van de interne procedure. De politieorganisatie dient hen een cursus ‘melden’ aan te bieden. Op deze manier kunnen ook vertrouwenspersonen ‘omgangsvormen’ hun collega’s op een juiste manier helpen.
Het kan nadelige gevolgen hebben voor een melder als hij/ zij niet de juiste interne procedure volgt. Uit het onderzoek blijkt dat er twee verschillende soorten vertrouwenspersonen zijn binnen de politieorganisatie. Dit zijn de vertrouwenspersoon ‘integriteit’ en de vertrouwenspersoon ‘omgangsvormen’. De vertrouwenspersoon ‘integriteit’ behandelt zaken die betrekking hebben op meldingen. De vertrouwenspersoon ‘omgangsvormen’ houdt zich bezig met zaken zoals pestgedrag en seksuele intimidatie. Als een vertrouwenspersoon ‘omgangsvormen’ niet weet dat hij een melder dient door te sturen naar een vertrouwenspersoon ‘integriteit’ kan dit nadelige gevolgen hebben voor de melder. Een melder ontvangt alleen rechtsbescherming als hij het in het besluit ‘melden’ beschreven traject volgt. Uit het onderzoek blijkt dat de vertrouwenspersoon ‘omgangsvormen’ niet weet hoe hij adequaat met melders om dient te gaan. Niet alleen deze vertrouwenspersonen hebben onvoldoende kennis van de procedure. De procedure is ook niet bekend bij de politiefunctionarissen zelf. Doordat er geen aandacht is besteed aan het besluit ‘melden’ weten personen niet dat zij
74
Afstudeerprojecten 2015
75
HBO - Rechten Bij interveniërende mogelijkheden dient te worden gedacht aan het indienen van een zienswijze en de wijze waarop het bestuursorgaan in Nederland met de ingediende zienswijzen (door (rechts)personen in Duitsland) dient om te gaan. Bij mogelijkheden tot rechtsbescherming dient te worden gedacht aan de mogelijkheid of een (rechts)persoon in Duitsland even gemakkelijk als een (rechts)persoon in Nederland ontvankelijk beroep (een beroep dat geheel aan de wettelijke vereisten voldoet) kan instellen tegen het vastgestelde bestemmingsplan.
Onderzoeksmethoden en probleemstelling Om deze mogelijkheden in kaart te brengen is alle relevante internationale en nationale regelgeving en jurisprudentie geanalyseerd. Eveneens is een enquête gehouden waaraan 20 gemeenten in de Nederlands-Duitse grensstreek hebben deelgenomen. Ook heb ik personen geïnterviewd die in de praktijk werken met (rechts)personen in Duitsland en hun inspraak- en rechtsbeschermingsmogelijkheden. Zo is een medewerker van de gemeente Winsterwijk geïnterviewd, een advocaat welke (recht)personen in Duitsland vertegenwoordigt en is deze vraag voorgelegd. In mijn onderzoekrapport heb ik antwoord gegeven op de volgende probleemstelling:
Soppe Gundelach Witbreuk Advocaten, Almelo
• Nonny Sabel
“Op welke wijze en onder welke omstandigheden kunnen (rechts)personen in Duitsland gebruik maken van hun mogelijkheden tot inspraak bij de voorbereiding van een bestemmingsplan en rechtsbescherming tegen het vastgestelde bestemmingsplan in Nederland en is de wijze waarop dit plaatsvindt effectief, mede gelet op het belanghebbende begrip en de overige ontvankelijkheidsvereisten?”
Rechtspersonen interveniëren in de procedure De opdracht was om de mogelijkheden in kaart te brengen voor (rechts)personen in Duitsland om te kunnen interveniëren in de procedure die wordt doorlopen om een bestemmingsplan in Nederland vast te stellen en de mogelijkheden tot rechtsbescherming tegen een vastgesteld bestemmingsplan in Nederland. Eveneens dient informatie aangeleverd te worden voor de brochure die in dit kader zal worden opgesteld.
76
Afstudeerprojecten 2015
77
HBO - Rechten Conflicten Wie ’s avonds de televisie aanzet, zal niet lang hoeven zoeken naar een programma als ‘Bonje met de buren’, ‘de Rijdende rechter’ of ‘Echt scheiden’. Dit soort programma’s laat mensen realiseren dat de beste oplossing in veel gevallen is dat partijen er samen uitkomen. Deze minnelijke regeling wint aan terrein, ook op juridisch gebied. Het beroep van mediator wordt mede hierdoor steeds populairder. Overal waar mensen samenleven en samenwerken kunnen conflicten ontstaan. Een conflict betekent vrij vertaald vanuit het Latijn dan ook ‘botsen’. Vaak zijn mensen onderling zelf in staat die conflicten op te lossen, soms moet echter een bemiddelaar ingeschakeld worden.
Daarom is het uiteindelijke adviesrapport gericht op de daadwerkelijke implementatie van mediation bij Weersink Incasso. Indien Weersink Incasso in vroegtijdig stadium partijen informeert over de mediation en in feite als link fungeert tussen partij en wederpartij, zouden mediation en het incassotraject de twee belangrijkst diensten kunnen worden. Wat is nu de beste methode om tot een oplossing te geraken in een conflict? Het incassotraject, de gerechtelijke procedure of mediation? Zo gebleken is in het onderzoek zijn er meerdere wegen die naar Rome leiden!
Wat is mediation? Mediation is een vorm van conflictoplossing waarbij partijen onder procesbegeleiding van een neutrale, onafhankelijke, onpartijdige derde oplossingen zoeken voor de kwestie die tussen hen speelt. Uit de voorgaande definitie blijkt dat partijen een derde inschakelen die bekijkt of er nog oplossingen mogelijk zijn in de onderhavige kwestie. Er wordt onderhandeld en (mogelijk) besloten, maar partijen blijven uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud en uitkomsten voor de kwestie die hen verdeeld houdt.
Weersink Incasso, Juridische Zaken & Debiteurenbeheer, Tubbergen
• Pierrette Kuipers
Juridische aspecten van mediation Onderzocht is wat de (juridische) aspecten zijn
Mediation is breed inzetbaar op veel verschillende rechtsgebieden, maar ook toepasbaar bij uiteenlopende kwesties. Mediation is voornamelijk opgekomen binnen het personen- en familierecht, maar mede door het landelijke mediationproject ‘Mediation naast rechtspraak’ wordt mediation ook steeds meer toegepast in andere rechtsgebieden, bijvoorbeeld in het overeenkomstenrecht. Het platform Alternatieve Geschilbeslechting heeft de bestaansmogelijkheden van mediation in Nederland onderzocht en op welke manier mediation toekomst geboden kon worden. Door het voornoemde mediationproject wordt mediation sinds 2005 door de rechterlijke organisatie structureel ingezet
van mediation die van belang bij invoering van deze dienst in het bedrijfsproces van Weersink Incasso en in hoeverre het klantenbestand deze invoering wenselijk acht. Moeite met het aanleveren van bewijs en financiële belemmeringen (denk aan forse verhoging van griffierechten) zorgen ervoor dat klanten steeds minder vaak bereid zijn tot procederen en steeds meer aanvraag doen voor bemiddeling of mediation. Hierdoor was het voor Weersink Incasso van belang dat onderzoek werd gedaan naar de (juridische) aspecten van mediation en dat een adviesrapport opgesteld werd voor de invoering van mediation.
78
Mediation is een lang bestaande techniek, de bekendste voorbeelden doen zich voor bij echtscheidingskwesties, conflicten tussen buren en kwesties op de werkvloer. Sinds enkele jaren is mediation steeds meer in opkomst. De definitie die wordt gegeven aan mediation verschilt van ‘een onderhandelingsproces ter oplossing van een conflict’, naar ‘een sociaal proces gericht op het verbeteren van een onderlinge relatie.’ De definities kunnen verschillen, waardoor raakvlakken kunnen bestaan met meerdere conflicten en rechtsgebieden, doch blijft de basis hetzelfde. Mediation laat zich kenmerken door een aantal basisbeginselen die in elke mediationproces terugkomen. Deze basisbeginselen zijn: vrijwilligheid, vertrouwelijkheid en autonomie
Wel of geen mediation? Het doel van het onderzoek is dat een helder adviesrapport geschreven wordt over de invoering van de dienst mediation in het bedrijfsproces van Weersink Incasso en op welke wijze dit gerealiseerd kan worden. Om een betrouwbaar adviesrapport te schrijven, is gekozen om te werken met enquêtes onder het klantenbestand van Weersink Incasso om op deze manier inzicht te verkrijgen in de mate van bereidwilligheid van mediation. De algemene tendens is geweest dat het grootste gedeelte van de respondenten positief aankijkt tegen mediation. Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat de invoering van mediation bij Weersink Incasso zeer goed haalbaar is.
Afstudeerprojecten 2015
79
HBO - Rechten Resultaten onderzoek Uit dit onderzoek is gebleken dat ondanks juiste instructies intercedenten deze in de praktijk niet altijd opvolgen. Er wordt met klanten nauwelijks gesproken over de standaardbetalingstermijn van Randstad en Algemene Voorwaarden worden in meer dan de helft van de gevallen niet overhandigd. Echter uit het onderzoek bleek dat nagenoeg altijd een opdrachtbevestiging naar de klant wordt gestuurd door de intercedent. In deze bevestiging wordt verwezen naar de Algemene Voorwaarden van Randstad. In tegenstelling tot de verwachting van de onderzoeker bleek dat deze verwijzing in de opdrachtbevestiging in het geval van ‘kleine klanten’ niet juridisch voldoende te zijn en dientengevolge geldt de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen. Aanbevolen wordt Randstad hierover breed te informeren met als advies de Randstadvoorwaarden altijd te overhandigen en te bespreken met de klant. Verder onderzoek dient uit te uitwijzen of Mondriaan, het digitale administratieve systeem van Randstad, hierin een rol kan spelen.
E-bridge, Enschede/Diemen • Rietha Beuvink
Wetgeving betalingstermijn In maart 2013 is de wetgeving ten aanzien van de betalingstermijn gewijzigd. In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de effecten van deze
Het effect van het niet bespreken van de betalingstermijn of niet overhandigen van Algemene Voorwaarden is dat de betalingstermijn voor de klant onduidelijk is. Uit dit onderzoek bleek dat in die gevallen deze pas wordt besproken wanneer debiteurenbeheerders bellen met de klant die de standaardbetalingstermijn heeft overschreden. Ook kon geconcludeerd worden dat debiteurenbeheerders onvoldoende geïnformeerd zijn over tegenargumenten die ingezet kunnen worden wanneer de klant in discussie gaat over de betalingstermijn. Een aanbeveling is de unit Juridische Incasso en Advies een rol te laten spelen: juridische onderwerpen en adviezen hieromtrent in het inwerkboek en op e-wiki te plaatsen. Bijna altijd vragen debiteurenbeheerders aan intercedenten om alsnog in gesprek te gaan met de klant. De debiteurenafdeling kan Randstad ondersteunen door tijdens deze contacten de intercedenten te informeren over de (juridische) aspecten, zoals overeenkomsten, algemene voorwaarden en nieuwe wetgeving.
wijziging in de dagelijkse praktijk van Randstad. Randstad is een dienstverlenende bedrijf gericht op arbeid. E-bridge is het Shared Service Center van Randstad en gespecialiseerd in de uitvoering van financieel administratieve processen. E-bridge voert het debiteurenbeheer voor Randstad uit. Randstad hanteert een standaardbetalingstermijn van 14 dagen. Helaas betalen klanten van Randstad niet altijd binnen deze termijn. Directe aanleiding voor dit onderzoek is, dat naast alle bekende argumenten, debiteurbeheerders met enige regelmaat een nieuw argument horen van klanten waarom zij niet (meer) binnen 14 dagen betalen. Volgens deze klanten hoeft dat niet sinds de nieuwe wetgeving bepaalt dat de wettelijke betalingstermijn 30 dagen is. De afdeling Juridische Incasso en Advies wil onderzoeken hoe zij Randstad kan adviseren ten aanzien van de nieuwe wet betalingstermijn 80
Afstudeerprojecten 2015
81
HBO - Rechten De probleemstelling luidt: “Hoe kan het merkenbeleid van TenCate zo optimaal mogelijk worden vormgegeven en op welke manier kunnen haar merken het best worden beschermd?” Daarbij heb ik in kaart gebracht hoe het huidige merkportfolio en het merkbeleid van TenCate er uitziet.
Merkbeleid TenCate Naar aanleiding van onderzoek naar deze twee onderwerpen, dat ik heb verricht, is gebleken dat TenCate een sterk bestaand merkbeleid heeft, de zogenaamde “Intellectual Property Police”. Dit beleid dient er voor te zorgen dat iedereen binnen de organisatie hetzelfde omgaat met het gebruik van de vele merken van TenCate. Echter is gebleken dat er door de verschillende organisaties binnen TenCate niet altijd hetzelfde wordt gehandeld qua merkaanvraag en merkgebruik. Het is namelijk zo dat een merk gedurende een periode van vijf jaar ‘normaal’ moet worden gebruikt om de bescherming niet te verliezen. Als er enkele ondernemingen zijn die daarvan niet helemaal op de hoogte zijn, kan het voorkomen dat een merk een hele lange periode niet gebruikt wordt en als gevolg daarvan zijn bescherming verliest.
Koninklijke TenCate NV, Nijverdal • Rosanne Blankhorst
Verbetering en bescherming merkenbeleid Koninklijke TenCate N.V. is een bedrijf dat zeer
Dit heeft tot gevolg dat andere bedrijven hetzelfde merk voor een zelfde product kunnen aanvragen. Op die manier worden consumenten van het product op het verkeerde been gebracht doordat zij denken dat het merk bij bijvoorbeeld TenCate hoort. Ook heeft TenCate enkele merken in gebruik die niet in de nationale of internationale merkenregisters staan ingeschreven. Het gevolg van een merk dat gebruikt wordt, maar niet staat in geschreven, is wederom dat het geen bescherming geniet. Ten slotte is het zo dat het bestaande merkportfolio van TenCate af en toe kleine onduidelijkheden bevatte of nog niet was voorzien van doorgevoerde veranderingen. Zodoende ben ik merk voor merk het hele merkportfolio nagegaan om alle onduidelijkheden op te lossen en ontbrekende stukjes toe te voegen. Dit alles heeft geleid tot een advies waarin enkele verbeterpunten zijn aangedragen.
veel merken gebruikt. De organisatie heeft al deze merken vastgelegd in een merkportfolio. Echter heeft zij niet in kaart welke merken uit het portfolio niet meer gebruikt worden of dat er merken ontbreken. Als een merk gedurende 5 jaar niet meer ‘normaal’ wordt gebruikt op de markt, dan kan het zijn bescherming verliezen met als gevolg dat andere bedrijven hetzelfde merk voor dezelfde producten kan gebruiken. Dit geldt ook als er juist wel merken op de markt worden gebruikt, maar die niet staan ingeschreven. Aan mij is de taak te onderzoeken welke merken er precies waarvoor worden gebruikt en of er zich merken in het portfolio bevinden die niet meer worden gebruikt. Tevens adviseer ik de organisatie op welke punten zij haar merkenbeleid kan verbeteren om optimale bescherming van haar merken te realiseren.
82
Afstudeerprojecten 2015
83
HBO - Rechten De pre-pack Sinds enkele jaren doet zich een nieuw fenomeen de ronde in insolventieland: de pre-pack. Bij de pre-pack wordt - op verzoek van de in nood verkerende onderneming - aan de rechtbank verzocht aan te geven wie zij bij het naderende faillissement zal aanwijzen als curator (hierna: de beoogd curator). Onder toeziend oog van de beoogd curator probeert de onderneming dan een doorstart te realiseren welke uiteindelijk direct na faillietverklaring geëffectueerd wordt. Het waardeverlies wat veelal optreedt vlak na faillietverklaring, omdat klanten weglopen en leveranciers stoppen met leveren, wordt op deze manier voorkomen. Veel rechtbanken waren in de afgelopen jaren – ondanks het gebrek aan een wettelijke basis – bereid om mee te werken aan het toepassen van de pre-pack. De ervaringen die daarmee in de loop der jaren zijn opgedaan, zijn overwegend positief. De wetgever heeft derhalve besloten tegemoet te komen aan de praktijk en de pre-pack een wettelijke basis te geven: de Wet Continuïteit Ondernemingen I. De invulling van de rol, taken en bevoegdheden van de beoogd curator laat de wet grotendeels over aan de praktijk.
wordt als middel om goedkoop van haar werknemers af te komen. Hij dient dan ook van de schuldenaar volledige informatieverschaffing te verlangen. De beoogd curator moet zich er tenslotte van vergewissen dat behoorlijke marktverkenning is uitgevoerd en dat een deugdelijk biedproces tot stand is gekomen.
Over het bedrijf
Bosselaar & Strengers Advocaten, Utrecht
Bosselaar & Strengers Advocaten, een advocatenkantoor van 21 advocaten, waarvan vier tevens regelmatig worden benoemd als curator in faillissement, waren geïnteresseerd in de gevolgen die een eventuele benoeming voor hen zou hebben. De curatoren van Bosselaar & Strengers Advocaten vallen in het arrondissement van de rechtbank Midden-Nederland, één van de rechtbanken die op dit moment nog niet mee wil werken aan het toepassen van de pre-pack.
Het onderzoek
• Rutger de Kluizenaar
Rol, taken en bevoegdheden curator Ter voorbereiding op de invoering van de Wet Continuïteit Ondernemingen is onderzoek verricht naar de rol, taken en bevoegdheden van de beoogd curator. De curatoren van Bosselaar & Strengers Advocaten zijn geadviseerd omtrent de door hen te verrichten rol, taken en bevoegdheden indien één van hen wordt benoemd tot beoogd curator. Daarnaast zijn mogelijke problemen aangekaart (o.a. in verband met mogelijke aansprakelijkheid van de beoogd curator) en is geadviseerd hoe zij daaromtrent dienen te handelen.
Bosselaar & Strengers Advocaten wilde echter – vooruitlopend op de wettelijke basis voor de pre-pack - een onderzoek laten verrichten naar de exacte rol, taken en bevoegdheden van de beoogd curator, teneinde bij een eventuele benoeming, zo goed mogelijk voorbereid te zijn en mogelijke aansprakelijkheid als gevolg van ‘onjuist’ handelen van de beoogd curator te voorkomen. Tijdens dit onderzoek is gebruik gemaakt van een literatuurstudie. Hierin werd een gelaagde structuur gehanteerd. Het primaire uitgangspunt voor de vaststelling van de rol, taken en bevoegdheden van de curator was het voorontwerp van het Wetsvoorstel Continuïteit Ondernemingen I. Het secundaire uitgangpunt was de door INSOLAD opgestelde ‘praktijkregels beoogd curator’. Door het bestuderen van faillissementsverslagen van faillissementen waaraan een prepack is voorafgegaan is een helder beeld geschept over hoe de pre-pack zich in de praktijk heeft geuit en zijn conclusies getrokken over de te verrichten werkzaamheden van de beoogd curator. Daarnaast is door het bestuderen van publicaties uit juridische vakbladen de voor het onderzoek relevantie kritiek op de pre-pack geselecteerd en in de context van het onderzoek geplaatst. Dit heeft uiteindelijk tot de volgende conclusies geleid.
Rol curator De beoogd curator dient de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. Het uitgangspunt is dat de beoogd curator een passieve rol bekleedt. Met het oog op de belangen van de gezamenlijke schuldeisers kan hij echter actief optreden en suggesties doen. Indien de schuldenaar geen gehoor geeft aan de verzoeken of suggesties van de beoogd curator, dan dient laatstgenoemde zijn taak neer te leggen. De beoogd curator dient er voor te waken dat de pre-pack niet gebruikt
84
Afstudeerprojecten 2015
85
HBO - Rechten Wetgeving arbeidsovereenkomst
Rechtbank Gelderland, Zutphen • Sabine Vruggink
Wijzigingen in het ontslagrecht Op 1 juli 2015 treedt de tweede fase van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) in werking. Dit deel van de wet brengt wijzigingen met zich in het ontslagrecht. Na de inwerkingtreding is het tevens mogelijk om hoger beroep in te stellen na een beschikking van de kantonrechter. In opdracht van de kantonrechters van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen is er onderzocht wat de belangrijkste wijzigingen zijn in het ontslagrecht. Daarbij is er aandacht besteed aan de gevolgen van de openstelling van de beroepsmogelijkheden. Tot slot is er onderzocht wat de gevolgen zijn van alle beschreven wijzigingen voor de praktijk van de kantonrechters.
Een arbeidsovereenkomst kan op verschillende manieren eindigen. Dit kan door middel van het eindigen van rechtswege, het sluiten van een beëindigingsovereenkomst, door ontslag op staande voet, door opzegging of door ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
hoger beroep of cassatie schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking niet. Een arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden, de ontbinding kan worden hersteld of er kan een billijke vergoeding worden toegekend. Doordat partijen hoger beroep in kunnen stellen zullen de medewerkers van het team kanton vaker een proces-verbaal moeten opstellen.
Huidige en nieuwe ontslagrecht
Belangrijkste wijzigingen
In het huidige en in het nieuwe ontslagrecht kan een arbeidsovereenkomst nog steeds van rechtswege eindigen. De werkgever heeft na 1 juli 2015 echter een aanzegplicht. Na de inwerkingtreding van de WWZ hebben partijen nog steeds de mogelijkheid om een beëindigingsovereenkomst te sluiten. De werknemer heeft hierbij na 1 juli 2015 een bedenktermijn van twee weken na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst.
Ten eerste het feit dat alle procedures die te maken hebben met het eindigen van een arbeidsovereenkomst worden ingeleid met een verzoekschrift. Alle andere vorderingen die te maken hebben met het einde van de arbeidsovereenkomst kunnen tegelijkertijd worden ingeleid in hetzelfde verzoekschrift. Doordat alle procedures worden ingeleid met een verzoekschrift is het bewijsrecht niet altijd van toepassing. De kantonrechter moet hier per geval over beslissen. Verder moet de kantonrechter rekening houden met de vervaltermijnen uit het nieuwe arbeidsprocesrecht. Een ander belangrijk punt is het overgangsrecht dat geldt vanaf 1 juli 2015. Het overgangsrecht zorgt er voor dat vanaf 1 juli 2015 het huidige ontslagrecht en het ontslagrecht uit de WWZ door elkaar lopen. De kantonrechter heeft na 1 juli 2015 de mogelijkheid om een billijke vergoeding toe te kennen aan een werknemer. Voor de hoogte van de billijke vergoeding zijn geen toetsingscriteria opgenomen in de wet. De kantonrechters moeten zich op alle voorgenoemde wijzigingen voorbereiden. Zij zullen na 1 juli 2015 verzoeken behandelen waarop een nieuw ontslag(proces)recht van toepassing is.
In het nieuwe ontslagrecht hebben partijen bij een ontslag op staande voet meer ruimte om de reden voor het ontslag mede te delen aan de wederpartij, dit dient onverwijld te gebeuren. Het duale ontslagstelsel zoals dat op dit moment bestaat wordt afgeschaft per 1 juli 2015. Er geldt een vaste ontslagroute per ontslaggrond. Deze verloopt via het UWV of via de kantonrechter. Zowel bij de UWV-route als bij de kantonrechters route heeft de werknemer in beginsel recht op een transitievergoeding en in uitzonderingsgevallen op een billijke vergoeding. De transitievergoeding is een nieuw soort vergoeding in het ontslagrecht, de transitievergoeding vervangt de kantonrechtersformule. Bij opzegging van een arbeidsovereenkomst gelden er nieuwe regels. Het is onder andere niet langer mogelijk om een opzegging te toetsen aan kennelijk onredelijkheid. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst alleen opzeggen met schriftelijke instemming van de werknemer. Als de werknemer geen instemming geeft of de werkgever niet om instemming wil vragen, mag de arbeidsovereenkomst alleen worden opgezegd indien daar een redelijke grond voor is. Art. 7:669 lid 3 BW geeft de redelijke gronden voor ontslag aan. De opzegging van een arbeidsovereenkomst wordt in beginsel ingediend bij het UWV indien er sprake is van een a- of b- grond uit art. 7:669 lid 3 BW. Een kantonrechter kan na 1 juli 2015 nog steeds een arbeidsovereenkomst ontbinden, maar hij is niet meer in alle gevallen bevoegd. Een werkgever kan de kantonrechter verzoeken een arbeidsovereenkomst te ontbinden indien er sprake is van een redelijke grond. In het nieuwe arbeidsrecht is er de mogelijkheid voor werkgevers en werknemers om naar de kantonrechter te gaan indien zij het niet eens zijn met de beslissing van het UWV over de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever kan verzoeken de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden indien het UWV de toestemming voor de opzegging niet heeft verleend. De werknemer kan, indien de opzegging wel is verleend, verzoeken de opzegging te vernietigen of verzoeken de arbeidsovereenkomst te herstellen. In uitzonderingsgevallen kan een billijke vergoeding worden toegekend aan de werknemer. In het huidige ontslagrecht is op grond van art. 7:685 lid 11 BW niet mogelijk om hoger beroep in te stellen tegen een beschikking betreffende het einde van een arbeidsovereenkomst. Na 1 juli 2015 is dit wel mogelijk, het instellen van
86
Afstudeerprojecten 2015
87
HBO - Rechten Vanaf 2015 kijkt de gemeente Leerdam bij het toekennen van de HO. niet meer naar uren maar naar het gewenste resultaat, geformuleerd als: “schoon en leefbaar huis”. Dit kan in de praktijk leiden tot ontevredenheid over het genomen besluit. Het is daarom van belang voor het college om de persoonlijke situatie van iedere cliënt duidelijk in kaart te brengen om vervolgens goed gemotiveerd te kunnen beschikken. De vragen die hieruit volgen zijn, of de gemeente Leerdam tijdens het voorbereiden van het besluit een zorgvuldig onderzoek uitvoert bij cliënten en of het door haar afgegeven besluit voor HO voldoende gemotiveerd is. De gemeente Leerdam heeft vanwege de wetswijziging en het lagere budget voor de HO haar beleid en daarmee ook de procedure voor HO aangepast. Het is aan de gemeente om ervoor te zorgen dat de procedure voor HO op een zorgvuldige en gemotiveerde wijze plaatsvindt. Het is van groot belang om dit goed vorm te geven, omdat de besluitvorming die uit deze procedure voortvloeit, direct die burgers raakt die niet in staat zijn om zelf in hun behoefte voor maatschappelijke ondersteuning te voorzien. De gemeente wil daarom voorkomen dat deze groep mensen lijdt onder onzorgvuldige en ongemotiveerde overheidsbesluitvorming en wil meer rechtszekerheid aan deze groep mensen bieden.
Achtergrond
Gemeente Leerdam • Sara Jamma
Aanleiding voor het onderzoek/ probleemstelling Met ingang van 1 januari 2015 is de ondersteuning op het gebied van werk en inkomen, zorg en welzijn en opvoeding overgeheveld van het Rijk naar de gemeenten. Een deel van deze taken heeft de gemeente al, een deel wordt overgenomen van de Rijksoverheid. De overgedragen taken zijn taken op het gebied van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), helpen bij het vinden van werk (Participatiewet) en jeugdhulp (Jeugdwet 2015). Dit overdragen van de overheidstaken naar de gemeente heet ook wel decentralisatie. Decentralisatie is in het leven geroepen om invulling te geven aan een maatschappij die verandert van een verzorgingsstaat naar een participatiestaat waarin iedereen actief deel moet nemen aan de samenleving. Gemeenten zien zich geconfronteerd met een forse taakuitbreiding, een enorme uitgavenstijging en een beperkter budget uit Den Haag. Het is begrijpelijk
88
dat de gemeenten met deze decentralisatieopgaven worstelen. Dit onderzoek beperkt zich tot één decentralisatiegebied namelijk de Wet maatschappelijke ondersteuning ( hierna te noemen Wmo). Per 1 januari 2015 is de Wmo 2007 gewijzigd. In de Wmo 2007 was de gemeente verplicht om mensen met een beperking of psychische problematiek te compenseren op het gebied van huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning en lokaal, en medemensen ontmoeten. In tegenstelling tot de Wmo 2007 worden in de Wmo 2015 deze gebieden niet meer genoemd. In plaats daarvan is in artikel 2.3.1 Wmo 2015 de algemene voorziening en maatwerkvoorziening geïntroduceerd, waarbij van de gemeente wordt verwacht dat zij ondersteuning biedt die bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie van haar burgers. De gemeente heeft de ruimte om in haar beleid nadere invulling te geven aan het begrip “ algemene voorziening en maatwerkvoorziening”. Dit wil zeggen dat de gemeente ook vrijheid heeft bij het organiseren van de HO. Onder de Wmo 2007 bepaalde de gemeente Leerdam, op basis van de beperkingen die iemand had, of hij recht had op HO. Aan de hand van het indicatieprotocol Huishoudelijke Verzorging werd dit recht vervolgens concreet vertaald in een aantal uren ondersteuning per week.
Per 1 januari 2015 is een ingrijpende wijziging in de langdurige zorg ingezet. De Wet maatschappelijke ondersteuning is op essentiële onderdelen gewijzigd. Onderdelen uit de AWBZ zoals dagbesteding en begeleiding zijn via de Wmo 2015 naar gemeenten gegaan. Kern van de wijziging is dat cliënten eerst na moeten gaan in hoeverre ze zorg en ondersteuning zelf en met behulp van hun eigen sociale netwerk kunnen regelen, voordat zij een aanspraak maken op de maatwerkvoorziening. De begrippen eigen regie en zelfredzaamheid spelen daarin een belangrijke rol. De ondersteuning op het gebied van maatschappelijke ondersteuning is overgeheveld naar de gemeente en de gemeente heeft een grote mate van beleidsvrijheid bij de invulling van de ondersteuning op het gebied van de huishoudelijke ondersteuning (hierna HO). Vanwege de wetwijziging en het lagere budget voor HO vanuit het Rijk heeft de gemeente Leerdam haar beleid en daarmee ook de procedure voor HO aangepast. Het behalen van resultaatgebieden dient hierbij als uitgangspunt te gelden. Een van deze resultaatgebieden is onder andere een “schone en leefbaar huis” Het doel van dit onderzoek is vast te stellen of het college van de gemeente Leerdam de procedure voor HO op de manier zoals het nu wordt toegepast in de praktijk, verder kan blijven toepassen, en zo niet, op welke wijze verbetering in de procedure kan worden doorgevoerd om het college zekerheid te verschaffen dat zijn besluitvorming aan de eisen van motivering en zorgvuldigheid voldoet.
Methode Er is een literatuur-en rechtsbronnenonderzoek verricht om te onderzoeken hoe de Wmo-procedure voor HO volgens de relevante wet-en regelgeving zou moeten verlopen. Daarnaast is de procedure van de gemeente Leerdam in kaart gebracht. Hierbij zijn de Verordening en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Leerdam geraadpleegd. Daarnaast zijn er vijf cliëntendossiers geanalyseerd en interviews gehouden met de zorgcoördinatoren van drie verschillende zorgaanbieders. De interviews zijn afgenomen om te bepalen hoe de zorgaanbieders verder invulling geven aan één van resultaatsgebieden, te weten een “schoon en leefbaar huis”.
ënt volgens de bepalingen van de Wmo 2015 op zijn rechten en plichten gewezen. Als vervolg op de melding wordt een zorgvuldig onderzoek gedaan naar elke individuele situatie. Bij het onderzoek wordt rekening gehouden met alle voorwaarden die de Wmo stelt ten aanzien van een zorgvuldig onderzoek. Daarnaast voldoet het onderzoek van het college aan recente tussenuitspraken en uitspraken met betrekking tot de Wmo 2015. De cliënt wordt in de gelegenheid gesteld om een aanvraag voor huishoudelijke ondersteuning in te dienen. Die mogelijkheid bestaat ook voor die mensen die naar mening van het college niet in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning. Die groep cliënten wordt niet uitgesloten van het indienen van een aanvraag en kan vervolgens bezwaar aantekenen en eventueel in beroep gaan. De behandeling van de aanvragen door het college is zorgvuldig. Het college neemt binnen twee weken na ontvangst van een aanvraag een beslissing en stuurt de cliënt een beschikking. Uit geanalyseerde beschikkingen blijkt dat de beschikkingen in het algemeen niet voldoende gemotiveerd zijn. De toelichting op het resultaatgebied een “schoon en leefbaar huis” ontbreekt. Verder maakt het individueel ondersteuningsplan ( hierna: IOP) een deel uit de beschikking. Uit de geanalyseerde IOP`s blijkt dat het college niet in elk IOP duidelijk onderbouwd waarom de cliënt, door het toekennen van huishoudelijke ondersteuning (HO) of huishoudelijke ondersteuning plus ( HO+) in zijn beperking wordt gecompenseerd. Overigens voldoen de andere aspecten van de beschikking aan de relevante wet-en regelgeving.
Conclusie Op grond van het bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat de procedure van de gemeente Leerdam in hoge mate aan de relevante wet-en regelgeving (Wmo 2015 en Awb) en eveneens aan het zorgvuldigheidsbeginsel voldoet. Er zijn echter enkele punten op het gebied van motivering die het college kan verbeteren. Deze zijn in de aanbevelingen opgenomen.
Aanbevelingen Zoals eerder aangegeven, zijn er enkele punten die het college in de procedure kan verbeteren. 1.•• In elk IOP dient het college te onderbouwen waarom iemand in aanmerking voor HO of HO+ komt. Tevens dient het college de resultaatgebieden die toegekend zijn te vermelden in het IOP. 2.•• Het college dient de toelichting op het resultaatsgebied in elke beschikking op te nemen. 3.•• Zowel de gemeente als de zorgaanbieder dienen bij de eerste afspraak met de cliënt goed uit te leggen wat de Wmo 2015 inhoudt. 4.•• Het is aan te raden om scherpe afspraken te maken met de zorgaanbieders omtrent de normtijden. De normtijden die voor het toekennen van de Persoonsgebonden budget (PGB) worden gehanteerd dienen overeen te komen met die van de zorgaanbieders als het gaat om het toekennen van de zorg in natura. Het gebruiken van verschillende normtijden is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Resultaat Uit de geanalyseerde cliëntendossiers blijkt dat de melding van een hulpvraag zorgvuldig wordt afgehandeld. Hierbij wordt de cli-
Afstudeerprojecten 2015
89
HBO - Rechten Schadevergoedingen In de praktijk is gebleken dat voor 1 juli 2013 het schadevergoedingsrecht bij een onrechtmatige overheidsdaad een ingewikkeld rechtsterrein was, omdat er door middel van vier wegen schadevergoeding kon worden geëist ten gevolge van onrechtmatige besluiten van een bestuursorgaan. Tevens was het mogelijk tussendoor van procedure te wisselen of zelfs meerdere procedures tegelijkertijd te volgen. Het bestaan van al deze verschillende procedures naast elkaar, werd als verwarrend en onduidelijk ervaren, voornamelijk ten aanzien van de competentieverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter. Op 1 juli 2013 is een gedeelte van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (hierna: Wns) in werking getreden. Naar aanleiding van de Wns hebben er veranderingen plaatsgevonden met betrekking tot schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. Deze wet dient te zorgen voor een duidelijke competentieverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter voor schadeverzoeken wegens onrechtmatige besluiten. De belanghebbende dient een verzoekschriftprocedure te doorlopen om schadevergoeding te eisen bij de bestuursrechter voor onrechtmatig handelen door het bestuursorgaan. Dit dient als gevolg te hebben, dat de procedure bij de bestuursrechter in verhouding tot voorheen vereenvoudigd wordt.
Rechtspraktijk Lamers, Oldenzaal
De probleemstelling van dit onderzoek luidt als volgt: ‘In hoeverre kan er bij de bestuursrechter schadevergoeding worden geëist ter compensatie van schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen van het bestuursorgaan en welke processuele wegen moeten worden gevolgd?’
Voor de wetswijziging moest de belanghebbende eerst een bezwaarprocedure en een beroepsprocedure volgen tegen het schadeveroorzakende besluit om schadevergoeding te kunnen vorderen. Na de wetswijziging kan met behulp van een verzoekschriftprocedure schadevergoeding worden geëist bij de bestuursrechter. In titel 8.4 Schadevergoeding is wettelijk vastgelegd hoe de belanghebbende schadevergoeding dient te eisen bij de bestuursrechter. Voorheen was dit gedeeltelijk buitenwettelijk geregeld. Bij de verzoekschriftprocedure kan direct schadevergoeding worden geëist bij de bestuursrechter. Dit zorgt ervoor dat de bestuursrechter toegankelijker is geworden, omdat de belanghebbende op een snellere manier schadevergoeding kan vorderen.
Aanbevelingen De opdrachtgever wordt geadviseerd om schema 5.4 schadebesluiten te hanteren voor schadeverzoeken bij onrechtmatige besluiten. Daarnaast wordt de opdrachtgever geadviseerd om bij schadeverzoeken, waarbij de kans bestaat dat de vordering oploopt tot boven de 25.000 euro, te procederen bij de burgerlijke rechter, omdat de cliënt anders twee procedures dient te volgen. Bij schadezaken onder de 25.000 euro wordt geadviseerd te procederen bij de bestuursrechter, want dan kunnen zowel de opdrachtgever als HBO-juristen cliënten vertegenwoordigen. HBO-juristen en de opdrachtgever beschikken tevens over juridische kennis en zijn goedkoper dan een advocaat. Daarnaast wordt de opdrachtgever geadviseerd om met betrekking tot de verzoekschriftprocedure een stappenplan aan te houden bij het bijstaan van zijn cliënten.
Bestuursrechter vs. Burgerlijke rechter
• Stefanie Katalanc
Algemene wet bestuursrecht In de Algemene wet bestuursrecht is vastgelegd dat de burger recht heeft op schadevergoeding wanneer sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad, bijvoorbeeld wanneer het bestuursorgaan ten onrechte weigert een vergunning te verlenen. Dit wordt schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten genoemd. In opdracht van Rechtspraktijk Lamers is er onderzocht in welke gevallen geprocedeerd kan worden bij de bestuursrechter voor schadevergoeding voor het onrechtmatig handelen van het bestuursorgaan en welke processuele wegen moeten worden gevolgd. Tevens zijn de gevolgen van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten onderzocht.
90
De conclusie die voortvloeit uit dit onderzoek luidt dat de Wns zorgt voor een duidelijke competentieverdeling tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter met betrekking tot onrechtmatige besluiten. Procederende bestuursjuristen kunnen nu terugvallen op de wet. In de praktijk zorgt dit ervoor dat procederende bestuursjuristen hun cliënten nu gemakkelijker uitleg en advies kunnen verschaffen over de competentieverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter. Indien het gaat om besluiten waarover de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) of de belastingkamer van de Hoge Raad oordeelt, is de bestuursrechter exclusief bevoegd. Bij besluiten waarover de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) of het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) oordeelt, is de burgerlijke rechter in beginsel bevoegd. Bij schadezaken boven de 25.000 euro is de burgerlijke rechter exclusief bevoegd. Bij schadezaken onder de 25.000 euro heeft de burger een keuzemogelijkheid tussen de bestuursrechter en de burgerlijke rechter. Deze keuzemogelijkheid vervalt op het moment dat de zaak aanhangig is gemaakt bij een rechter. Bij andere onrechtmatige overheidshandelingen blijft de burgerlijke rechter exclusief bevoegd. Het is nu mogelijk om bij meerdere zaken met betrekking tot schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten te procederen bij de bestuursrechter in plaats van bij de burgerlijke rechter. Dit scheelt tijd en kosten voor burgers, zoals de hoge griffiekosten en een verplichte procesvertegenwoordiging bij de burgerlijke rechter. Bij deze zaken kan Rechtspraktijk Lamers zijn cliënten bijstaan als procederende bestuursjurist. Rechtspraktijk Lamers beschikt over de nodige kennis en ervaring om zijn cliënten bij te staan bij schadevergoedingszaken en is goedkoper dan een advocaat.
Afstudeerprojecten 2015
91
HBO - Rechten Hoofdvraag & onderzoek Wat is de beste ondernemingsvorm voor de activiteiten van La Fessa en hoe wordt (en blijft?) het in juridisch opzicht een solide organisatie? In het onderzoek zijn de volgende onderwerpen behandeld en toegelicht: • • • •
Stichting La Fessa en de huidige rechtsvorm Reden voor omzetting stichting Criteria waaraan de nieuwe rechtsvorm moet voldoen Korte beschrijving van de mogelijke rechtsvormen en geschiktheid • Uitgebreide uitwerking van de geschikte rechtsvormen • De criteria als maatstaaf voor de geschikte rechtsvormen • Gefundeerde conclusie en aanbeveling voor nieuwe rechtsvorm
geëigend is voor de activiteiten en waarbij in de organisatie geanticipeerd wordt op de relevante juridische aspecten waarmee een onderneming in deze branche te maken krijgt. In dit onderzoek zal er geen tot weinig aandacht worden besteed aan de fiscale aspecten van de omzetting. Het doel van dit onderzoek is om er achter te komen welke andere rechtsvormen er allemaal zijn, welke criteria wij stellen aan de nieuwe rechtsvorm, welke rechtsvorm het best bij deze criteria past en welke juridische consequenties daar aan vastzitten. Ook wil ik weten welke juridische gebieden in de toekomst nader onderzoek vereisen.
La Fessa
Stichting La Fessa, Vriezenveen • Stephan de Grave
Omzetten ondernemingsvorm La Fessa wil de huidige rechtsvorm omzetten naar een andere rechtsvorm. De omzetting heeft als doelstelling om de initiatieven die thans zijn ondergebracht in een stichting over te hevelen naar een andere rechtsvorm welke meer geëigend is voor de activiteiten en waarbij in de organisatie geanticipeerd wordt op de relevante juridische aspecten waarmee een onderneming in deze branche te maken krijgt
Twee jaar geleden ben ik met drie andere jonge ondernemers uit Vriezenveen gestart met het onderbrengen van een aantal activiteiten in een stichting (Stichting La Fessa). Deze activiteiten houden in het organiseren van dance evenementen in de regio Twente met als doelstelling “het bevorderen van de sociale en culturele gelegenheden”. Geïnspireerd door feesten en festivals in binnen- en buitenland en gezien het feit dat er in de directe omgeving weinig organisaties bestaan met betrekking tot het organiseren van dance evenementen, willen we Twente(rand) en omstreken nieuw leven inblazen op het gebied van elektronische dansmuziek. Daarnaast willen we een platform zijn voor jonge en creatieve talenten, hierbij kan gedacht worden aan een fotograaf, video-editor, lokale DJ’s etc. Samen met deze talenten organiseren wij onze evenementen waardoor zij de kans krijgen om zich mee te ontwikkelen met La Fessa. In de afgelopen twee jaar hebben we elf evenementen georganiseerd op verschillende locaties met capaciteiten die verschillen van 400 tot 1000 personen. Op één evenement na zijn alle edities druk bezocht dan wel uitverkocht. Door dit succes hebben we ondertussen een redelijk grote fan-base opgebouwd met vaste bezoekers. Het volgende evenement staat gepland voor zaterdag 1 november. Onze plannen voor de nabije toekomst zijn om vijf á zes evenementen te organiseren in één jaar voor een groter aantal personen. Met als reden dat grote evenementen sneller worden opgepikt door het grote publiek en meer opleveren.
Andere rechtsvorm Een belangrijke reden om de stichting om te zetten in een andere rechtsvorm is het feit dat onze onderneming groeiende is en er meer geld wordt gegenereerd, daarnaast wordt in hoofdstuk 4 een uitgebreide motivatie gegeven voor de omzetting van de rechtsvorm. Zoals eerder vermeld ben ik hierbij begeleid door het Smart Bizz Center en Notaris Kantoor Bolding. Daarnaast ben ik door middel van het volgen van een juridische workshop bij de Saxion Ondernemersaward geholpen. Het afstudeeronderzoek zal betrekking hebben op de juridische kant van het omzetten van de stichting naar een andere rechtsvorm. We willen de initiatieven die thans zijn ondergebracht in een stichting over hevelen naar een andere rechtsvorm welke meer
92
Afstudeerprojecten 2015
93
HBO - Rechten Het bemiddelingsprogramma: Ouderschap Blijft Binnen Jarabee wordt een omgangs- en bemiddelingsprogramma genaamd Ouderschap Blijft uitgevoerd. Ouderschap Blijft is een programma dat wordt toegepast bij gezinnen waarbij de omgang tussen het kind en de uitwonende ouder niet of problematisch verloopt. Dit door de al dan niet chronische conflicten tussen de ouders als gevolg van een (v)echtscheiding. Ouderschap Blijft heeft tot doel de omgang tussen het kind en de uitwonende ouder, volgens de overeengekomen afspraken, te laten plaatsvinden.
Het onderzoek Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden is het volgende onderzocht: wat gezag inhoudt en welke vormen van gezag er zijn, welke rechten en plichten voortvloeien uit gezag, welke rechten en plichten een kind heeft met betrekking tot omgang, welke privacywetgeving van toepassing is, welke informatie gedeeld mag worden tussen (juridische) ouders, het kind, de hulpverlener en andere betrokkenen en tot slot wat de huidige procedure is rondom het delen van informatie bij complexe (echt)scheidingsproblematiek binnen Ouderschap Blijft. De vraag betreffende de huidige procedure van Ouderschap Blijft is beantwoord aan de hand van interviews van de hulpverleners van Ouderschap Blijft. De onderliggende wetgeving van dit onderzoek is het Burgerlijk Wetboek, de Wet bescherming persoonsgegevens en de Jeugdwet.
niet-gezaghebbende ouder. Dit sluit dan ook niet aan op de huidige wetgeving. De onderdelen van de procedure die al wel overeenkomen met de huidige wetgeving is de wijze waarop informatie gedeeld wordt met de stiefouder en professionele derden. Een stiefouder en professionele derde ontvangt enkel informatie indien de ouders hiervoor toestemming hebben gegeven.
Aanbevelingen Naar aanleiding van het afstudeeronderzoek zijn een tiental aanbevelingen gedaan. De belangrijkste aanbeveling betreft het maken van een beleidskeuze. De beleidskeuze die Jarabee dient te maken is of het juridisch kader breder en nadrukkelijker geïmplementeerd wordt in de huidige procedure van Ouderschap Blijft. Een andere aanbeveling die voortvloeit uit het onderzoek is om de werkwijze van Ouderschap Blijft aan te passen. Dit heeft tot gevolg dat in het startgesprek de toestemmingsverklaring met de ouders doorgenomen wordt. Vervolgens wordt uitgelegd wie de gezaghebbende ouder(s) is/zijn en de rechten en plichten die hieraan zijn verbonden. Met de verbeteringen in de werkwijze kan het waardevolle programma Ouderschap Blijft conform de huidige wetgeving worden uitgevoerd.
Conclusie
Stichting Jarabee, Hengelo • Tara Tuitert
Het delen van informatie Binnen het programma Ouderschap Blijft van Stichting Jarabee werken hulpverleners dag in en dag uit met ouders waarbij de omgang tussen het kind en de uitwonende ouder niet of problematisch verloopt. Dit door de al dan niet chronische conflicten tussen ouders als gevolg van een (v) echtscheiding. Ouderschap Blijft heeft als doel om weer omgang tussen het kind en de uitwonende ouder te laten plaatsvinden. Voor zowel de ouders als de hulpverleners zijn veel regels die op hen van toepassing zijn. Het juridisch kader omtrent het delen van informatie bij Ouderschap Blijft ontbreekt of is niet bekend bij de hulpverleners. Om deze reden wordt in dit afstudeeronderzoek dan ook een juridisch kader beschreven omtrent het delen van informatie.
94
De conclusie van dit onderzoek is dat de procedure van het programma Ouderschap Blijft op sommige onderdelen overeen komt met de wetgeving en op sommige onderdelen niet. Binnen Jarabee is voor de start van het onderzoek al een regeling opgesteld genaamd ‘Regeling bescherming persoonsgegevens cliënten’. In deze regeling zijn de belangrijkste bepalingen met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens en delen van informatie opgenomen. Deze regeling is ook van toepassing op het programma Ouderschap Blijft. Onder de hulpverleners is de vindplaats van deze regeling echter onbekend. Het juridisch kader rondom het delen van informatie ontbreekt grotendeels bij Ouderschap Blijft. Het belangrijkste onderdeel van de procedure van Ouderschap Blijft die niet overeenkomt met de wetgeving is de wijze waarop een gezaghebbende en niet-gezaghebbende ouder geïnformeerd worden. Uit de wet vloeit voort dat enkel de gezaghebbende ouder recht heeft op alle informatie over het kind, dat de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt. De niet-gezaghebbende ouder heeft enkel recht op informatie omtrent belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen. Bij het Ouderschap Blijft worden beide ouders op gelijke wijze geïnformeerd, ongeacht of het een gezaghebbende ouder of niet-gezaghebbende ouder is. Een ander onderdeel van de procedure dat niet aansluit op de huidige wetgeving is de wijze waarop toestemming wordt gegeven voor het opvragen en delen van informatie. Uit de wetgeving vloeit voort dat enkel een gezaghebbende ouder beslissingsbevoegdheid heeft ten aanzien van het kind. Een niet-gezaghebbende ouder kan dus geen beslissingen nemen over het kind. Indien op dit moment informatie betreffende het kind, dat jonger is dan zestien jaar, opgevraagd wordt, wordt aan beide ouders toestemming gevraagd. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een gezaghebbende en
Afstudeerprojecten 2015
95
HBO - Rechten Wat is de ‘kan-bepaling’? Het college van B&W kunnen per 1 maart 2013 bepalen in welke gevallen zij een advies van de welstandscommissie of de stadsbouwmeester inwinnen voor een aanvraag om een omgevingsvergunning. De verplichting om bij een aanvraag om een omgevingsvergunning altijd advies bij de welstandscommissie in te winnen, is vervangen door een ‘kan-bepaling’. Gemeenten krijgen hierdoor meer beleidsvrijheid, waardoor ze zelf kunnen bepalen of en wanneer ze een advies van een welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester vragen. Als gevolg van het opnemen van een zogenaamde ‘kan-bepaling’ in het Besluit omgevingsrecht is het college van burgemeester en wethouders (hierna: B&W) sinds 1 maart 2013 niet meer verplicht om advies in te winnen bij een onafhankelijke welstandscommissie of stadsbouwmeester voor de beoordeling van bouwplannen op basis van de gemeentelijke welstandsnota. B&W kunnen voortaan bepalen in welke gevallen zij een advies bij een welstandscommissie of de stadsbouwmeester inwinnen omtrent de redelijke eisen van welstand bij een aanvraag om een omgevingsvergunning. De verplichting om bij een aanvraag om een omgevingsvergunning altijd advies bij de welstandscommissie over een bouwplan in te winnen, is vervangen door een ‘kan-bepaling’.
Na de analyse van de onderzochte scenario’s is vervolgens antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag. Hieruit is gebleken op welke wijze de gemeente Zwolle invulling kan geven aan welstandsadvisering na invoering van de ‘kan-bepaling’. Aan de gemeente Zwolle is een aanbeveling gedaan welk scenario van welstandsadvisering het beste kan worden toegepast.
Gemeenten hebben door de komst van de ‘kan-bepaling’ de mogelijkheid gekregen om hun welstandstoetsing op een andere manier te organiseren. Om de gemeente Zwolle goed te informeren over de gevolgen van deze ‘kan-bepaling’, is onderzoek verricht naar de verschillende vormen van welstandsadvisering en wat daar de juridische consequenties van zijn.
Gemeente Zwolle • Tom Asbreuk
neemt. Organisatorisch moet het scenario ook mogelijk zijn. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat de gemeente het personeel in huis moet hebben om een gekozen scenario uit te kunnen voeren.
Uitvoering onderzoek
Een vorm van welstandsadvisering en toetsing De opdracht was om te onderzoeken welke vorm van welstandsadvisering en toetsing bruikbaar is voor de gemeente Zwolle met betrekking tot de ‘kan-bepaling’ uit het Besluit omgevingsrecht: een mengvorm van ambtelijke toetsing en externe advisering door een welstandscommissie of stadsbouwmeester, de huidige vorm van welstandsadvisering in stand laten of alles ambtelijk laten afhandelen? De voor - en nadelen van genoemde opties zijn onderzocht en in monde van een scriptie gepresenteerd.
De benodigde informatie is verkregen door middel van het raadplegen van rechtsbronnen, literatuur en documenten. Een belangrijke vorm van informatievoorziening was het afnemen van interviews met vooraf zorgvuldig gekozen personen. Deze interviews zijn afgenomen om te achterhalen hoe men tegen welstandsadvisering in Zwolle aankijkt en wat de mogelijkheden kunnen zijn door de komst van de ‘kan-bepaling’. Allereerst is een juridisch kader opgesteld omtrent welstand. Vervolgens is, aan de hand van het juridisch kader, ingegaan op de praktijk bij welstandstoetsing. Het welstandsbeleid van de gemeente Zwolle is uiteengezet en de uitvoering van het beleid is beschreven. Doel van het onderzoek was ook om verschillende mogelijkheden (scenario’s) van welstandsadvisering onder de loep te nemen. Het is interessant geweest om te kijken welke scenario’s dit zijn en hoe andere gemeenten hiermee omgaan. Uitgaande van de resultaten die zijn opgezocht, is een vijftal scenario’s geschetst van welstandsadvisering- en toetsing.
Conclusie Uit de resultaten is gebleken dat de onderzochte scenario’s allemaal op een andere wijze invulling geven aan welstandstoetsing. Een gemeente kan besluiten om helemaal geen welstandstoezicht meer uit te oefenen (welstandsvrij), alle ingekomen bouwplannen ambtelijk af te handelen, alle bouwplannen door te schuiven naar een onafhankelijke commissie of een mengvorm van voorgaande scenario’s toe te passen. De scenario’s brengen ook een aantal juridische en organisatorische gevolgen mee. Vanuit juridisch oogpunt moet een scenario van welstandstoetsing goed door de gemeente worden verankerd. Daarbij is het van belang dat het bevoegd gezag de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht
96
Afstudeerprojecten 2015
97
HBO - Rechten Wet markt en overheid Per 1 juli 2012 is de Wet markt en overheid in werking getreden. De doelstelling van de wet is zo gelijk mogelijke concurrentieverhoudingen te creëren tussen overheden en (andere) particuliere ondernemingen, rekening houdend met de specifieke publieke taak van de overheid. Tot 1 juli 2014 gold een overgangsregeling. De wet heeft alleen betrekking op overheden die zelf of via hun overheidsbedrijven economische activiteiten verrichten. Een economische activiteit is iedere activiteit die bestaat uit het aanbieden van goederen of diensten op de markt. Voor deze activiteiten gelden vier gedragsregels.
Aanleiding onderzoek De aanleiding voor dit onderzoek is de klacht die bij de gemeente binnenkwam over oneerlijke concurrentie. De indiener deed zijn beklag over het ter beschikking stellen van daken van gemeentelijk vastgoed voor het plaatsen van zonnepanelen dat voor concurrentieverstoring zorgde. Dat was het moment waarop de ambtenaren van de gemeente gingen nadenken over welke wetgeving in dit geval van toepassing was. In dit onderzoek is geprobeerd om aanbevelingen te doen aan de gemeente Berkelland zodat zij kan voldoen aan de Wet markt en overheid.
Gemeente Berkelland, Borculo • Tugce Ayici
Economische activiteiten gemeente Bij de gemeente Berkelland is geinventariseerd welke economische activiteiten de gemeente uitvoerde. Hierna is beoordeeld welke activiteiten onder de wet vallen en welke juridische effecten deze acticiteiten hebben op het beleid en de werkwijze van de gemeente Berkelland. Aan het eind is
Tijdens het onderzoek is eerst een juridisch kader opgesteld. Naar aanleiding van het juridisch kader zijn de economische activiteiten geïnventariseerd. Deze inventarisatie is uitgevoerd door interviews met ambtenaren uit de organisatie die namens de gemeente economische activiteiten uitvoeren. Uit deze inventarisatie is gebleken dat de gemeente de volgende activiteiten uitvoert, verhuur gebouwen, starters- en duurzaamheidsleningen, verhuur binnen- en buitensportaccommodatie, gratis Wi-Fi in het gemeentehuis en de exploitatie van begraafplaatsen. Al deze activiteiten vallen onder de werkingssfeer van de wet. Daarnaast heeft de gemeente met verschillende gemeenten gemeenschappelijke regelingen afgesloten. Alleen bleek bij de beoordeling dat al deze gemeenschappelijke regelingen ter invulling van een publiekrechtelijke taak is afgesloten en daardoor niet onder de werking van de wat vallen. Tot slot is gebleken dat de gemeente twee overheidsbedrijven heeft namelijk de Gebiedsonderneming Laarberg C.V. en de Gebiedsonderneming Laarberg B.V. Beoordeeld is dat alleen de Gebiedsonderneming Laarberg C.V. onder de werking van de wet valt omdat alleen dit overheidsbedrijf economische activiteiten uitvoert.
een algemeen belang-besluit gemaakt dat voorgelegd gaat worden aan de gemeenteraad omdat zij dit besluit moeten vaststellen. In dat besluit staan de economische activiteiten van de gemeente die plaatsvinden in het algemeen belang.
Voor de economische activiteiten die de gemeente zelf uitvoert moet de gemeente zich houden aan de gedragsregel integrale kostendoorberekening. Voor de Gebiedsonderneming Laarberg C.V. moet de gemeente zich houden aan de gedragsregel het bevoordelingsverbod. De gemeente heeft in haar beleid en werkwijze geen invulling gegeven aan deze gedragsregels. Door het niet voldoen aan de eisen van de wet kan de Autoriteit Consument en Markt deze overtreding vastleggen of een last onder dwangsom opleggen. Om aan de wet te voldoen is aan de gemeente Berkelland de volgende aanbeveling gedaan: • De activiteiten die zijn beoordeeld als algemeen belang in het algemeen belang-besluit opnemen en de gemeenteraad laten vaststellen dat deze activiteiten plaatsvinden in het algemeen belang.
98
Afstudeerprojecten 2015
99
HBO - Rechten De Wet schuldsanering natuurlijke personen biedt de schuldenaar de mogelijkheid om na, in beginsel drie jaren, als de schuldenaar zich aan diverse uit de voornoemde wet voortvloeiende verplichtingen houdt, een schone lei te verkrijgen ten aanzien van zijn schulden. Indien een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt ingediend, dient voornoemd verzoekschrift aan de vereisten van artikel 285 lid 1 Faillissementswet te voldaan.
Het faillissement Eén van deze vereisten is dat een met redenen omklede verklaring, waarin staat vermeld dat er geen mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, dient te worden bijgevoegd. Het faillissement is veelal een kortdurende oplossing om door middel van een algemeen beslag ten behoeve van alle schuldeisers het op dat moment eventueel aanwezige vermogen van de schuldenaar uit te winnen en de opbrengst over de schuldeisers te verdelen. Een schuldenaar die in staat van faillissement verkeert, wordt gefailleerde c.q. failliet genoemd. Na het beëindigen van het faillissement zullen er vaak schulden resteren en kunnen de schuldeisers zich opnieuw op de schuldenaar verhalen. Echter biedt de wet op grond van artikel 15b Faillissementswet, de gefailleerde de mogelijkheid om te verzoeken het faillissement te beëindigen onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Rechtbank Overijssel, Almelo • Yarona Scholten
Wet Schuldsanering
Indien een gefailleerde zijn faillissement wil laten beëindigen onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, dient de gefailleerde een verzoekschrift (een zogenaamd omzettingsverzoek) tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen. Ook voor een omzettingsverzoek, dient volgens de wet de gefailleerde aan de vereisten van artikel 285 lid 1 Fw te voldoen, waaronder het vereiste van artikel 285 lid 1 sub f Fw.
Wat zijn de gevolgen indien een verzoek op grond
Buitengerechtelijke schuldregeling
van artikel 15b Fw tot opheffing van een faillisse-
De rechtbank Overijssel vraagt tot op heden bij een omzettingsverzoek, om de visie van de curator of er mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling, om aldus aan het vereiste van artikel 285 lid 1 sub f Fw te kunnen voldoen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vraagt zich af of het überhaupt wel mogelijk is dat indien de gefailleerde een omzettingsverzoek doet, aan het vereiste van artikel 285 lid 1 sub f Fw kan voldaan. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft om die reden in haar arrest d.d. 6 november 2014 prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.
ment onder gelijktijdige toepassing van de schuldsaneringsregeling vooraf moet worden gegaan door een (poging tot een) buitengerechtelijke schuldregeling zoals bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f Fw?
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beantwoord in zijn arrest d.d. 13 maart 2015. De Hoge Raad oordeelt dat in geval van een omzettingsverzoek aan de eis van artikel 285 lid 1 sub f Fw wordt voldaan, indien een verklaring van de curator bij het omzettingsverzoek wordt gevoegd, waarin de curator zich uitlaat over de vraag, de eis van artikel 285 lid 1 sub f Fw, betreffende de mogelijkheid van een buitengerechtelijke schuldregeling. De aanbeveling voor de rechtbank Overijssel luidt dat zij haar huidige werkwijze, welke overeenkomt met het oordeel van de Hoge Raad, dient te handhaven.
100
Afstudeerprojecten 2015
101
HBO - Rechten Strafrechtelijke voorfase De strafrechtelijke voorfase van een illegale vreemdeling wordt tijdens zijn zitting bij de vreemdelingenrechter niet getoetst door de vreemdelingenrechter. De vreemdelingenrechter verklaart zich onbevoegd voor de toetsing omdat de bevoegdheden uit de vreemdelingenwet 2000 niet toelaat dat zij deze toetsing doet. Ze kan de eventuele onrechtmatigheden uit de strafrechtelijke voorfase in haar uitspraak voor de gevolgen van de inbewaringneming meenemen als deze door een bevoegde rechter worden getoetst. Omdat een illegale vreemdeling na de zitting wordt meegenomen voor de uitzettingsprocedure is er geen tijd om de strafrechtelijke voorfase door een bevoegde rechter te laten toetsen. Hierdoor krijgt een illegale vreemdeling in Nederland geen eerlijk proces.
gevolgen van de strafrechtelijke voorfase mee kan nemen in haar beslissing voor de gevolgen van de inbewaringneming. Om de TSIV procedure in het Nederlands procesrecht uit te laten voeren, moet de strafrechter de toestemming krijgen om een illegale vreemdeling uit de vreemdelingenbewaring te halen voor de toetsing van de strafrechtelijke voorfase.
Uitvoering onderzoek Dit onderzoek is uitgevoerd voor de opdrachtgever, een vreemdelingenrechtadvocaat. Hij wilde weten of het Nederlands procesrecht mogelijkheden biedt om nog voor de zitting bij de vreemdelingenrechter de strafrechtelijke voorfase van een illegale vreemdeling door een bevoegde rechter te laten toetsen. Hiervoor is eerst onderzocht of de opdrachtgever zich als vreemdelingenrechtadvocaat kan beroepen op artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Ozkara & Osinga Advocaten, Arnhem • Yetter Koç
Toetsen staandehouding van vreemdeling De opdrachtgever wilde weten in hoeverre het Nederlands procesrecht effectief is om de strafrechtelijke staandehouding van de vreemdeling te laten toetsen alvorens zijn zitting bij de vreemdelingenrechter. De vreemdelingenrechter verklaard zich namelijk onbevoegd voor de toetsing van de strafrechtelijke staandehouding omdat zijn bevoegdheid krachtens de vreemdelingenwet 2000 hier niet toe strekt. Omdat de vreemdeling, na de
Uit de vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat een illegale vreemdeling zich niet kan beroepen op artikel 6 EVRM. Wel kan hij zich beroepen op het rechtszekerheidsbeginsel als zijn procedure niet binnen de redelijke termijn wordt behandeld. Voor een illegale vreemdeling is de redelijke termijn veertien dagen. Deze veertien dagen zijn voorbij als de zitting bij de vreemdelingenrechter begint. Als de toetsing niet binnen de redelijke termijn van veertien dagen plaats kan vinden, is het Nederlands procesrecht niet effectief. Om te toetsen of de strafrechtelijke voorfase binnen de redelijke termijn kan plaatsvinden, is onderzocht of de strafrechtelijke voorfase door de vreemdelingenrechter, de strafrechter en de civiele rechter binnen de redelijke termijn getoetst kan worden. Hiervoor is rekening gehouden met de bevoegdheden van de vreemdelingenrechter, de strafrechter en de civiele rechter en de mogelijke procedures bij deze rechters.
Conclusie Uit onderzoek is gebleken dat de strafrechtelijke voorfase van een illegale vreemdeling niet binnen de redelijke termijn getoetst kan worden. Hieruit is de conclusie getrokken dat het Nederlands procesrecht niet effectief is.
vreemdelingrechtelijke staandehouding, binnen veertien dagen voor de vreemdelingenrechter terecht moet staan, moet de uitspraak van de competente rechter voor deze termijn al verkregen zijn. Na de zitting van de vreemdelingenrechter moet de vreemdeling het land z.s.m. verlaten en is er geen tijd om de strafrechtelijke staandehouding te laten toetsen.
102
De opdrachtgever heeft geen mogelijkheden om de strafrechtelijke voorfase van zijn cliënten te laten toetsen voorafgaand aan hun zitting bij de vreemdelingenrechter. Wel wordt de wetgever aanbevolen om binnen de kaders van het strafrecht een snelrechtprocedure creëren voor de toetsing van de strafrechtelijke voorfase binnen de redelijke termijn. Deze snelrechtprocedure moet de naam Toetsing Strafrechtelijke voorfase Illegale Vreemdelingen (TSIV) krijgen. De TSIV moet binnen drie dagen na de inbewaringneming van een illegale vreemdeling uitgevoerd kunnen worden en moet zijn afgerond voor de zitting bij de vreemdelingenrechter begint. De bevoegde rechter in deze procedure moet de strafrechter zijn. De uitspraak van de strafrechter moet mee worden genomen naar de zitting bij de vreemdelingenrechter, zodat zij de
Afstudeerprojecten 2015
103
Enschede M.H. Tromplaan 28 Postbus 70.000 7500 KB Enschede Tel. 053 - 487 11 11
Deventer Handelskade 75 Postbus 70.000 7500 KB Enschede Tel. 0570 - 603 663
Apeldoorn Kerklaan 21 Postbus 10.120 7301 GC Apeldoorn Tel. 0570 - 603 663
saxion.nl