Medisch Contact
Redac oneel MEDISCH CONTACT
Abonnementen
verschijnt wekelijks
Voor niet-leden van de K.N.M.G. f 5 5 , ~ plus ] 2,20 BTW; buimaland [ 60,--; losse hummers [ 1,72 (inclusief BTW). Opgave van abonnementen uitsluitend bii de uitgever.
De redactie beslist over de inhoud van her redactionele gedeelte. Het bestuur van Medisch Contact is voor her redactionele beleid verantwoording verschuldigd aan de Algemene Vergadering van de K.N.M.G. De A1gemene Vergadering kiest het bestuur van Medisch Contact, benoemt de hoofdredacteur en de redactiesecretaris. Bestuur Medisch Contact Dr. J. Degenaar, voorzitter; B. Q. A. Enneking, onder-voorzitter; Dr. J. A. Stoop, secretaris (J.M.Kemperstraat 5, Utrecht); G. A. C. Bosch, penningmeester; F. Moerman. Redactie Medisch Contact F. A. Bol, arts, hoofdredacteur; C. C. G. Jansens, redactiesecretaris; R. A. te Velde, redacteur; Joke van Halm-Rikkelman, secretaresse. De redactie is gevestigd Lomanlaan 103, Utrecht, telefoon 030-885411. Uitgever B.V. Uitgeversmaatsehappij Reflex, Mathenesserlaan 310, Rotterdam3003. Telefoon: 010-765122", Telex 25165.
Advertenties
INHOUD No 16 - 19 april 1974 REDACTIONEEL Brieven aan de redactie
lnzenders: 1. C. de Nee[, D." "A. gramer, Guus $cbri]vers, 1. H. van Meurs. l. Albronda c.s.. Cd. van Hoewijk.
490
In te zenden - - ook brieven op advertenties onder n u m m e r - - uitsluitend aan de uitgever.
Wereldbevolkingsjaar 1974, door Pro/. Dr. P. Munten-
Advertentie-acquisitie
Uit de E.E.G. . . . . . . . . . . . .
R.E.P.O.N. Internationaal B.V., Texe|straat 76-78, Postbus 384, Amstelveen. Tel.: 020-433851 (16 lijnen). Telex 15230.
Erasmus Universiteit wil taken gedragswetenschappen in het medisch curriculum uitbreiden . . . . . . . . 499
Advertenties behoeven de goedkeuring der redactie en kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd.
dam
....................
Uit de Ziekenfondsraad
495 498
..
504
,,Op de grens van soort en individu", oratie van Pro[. Dr. A. C. Drogendijk jr.,
met kanttekeningen van Dr.
Adreswijziging
E. BenGersh6m
Leden der K.N.M.G. uitsluitend aan de afdeling Ledenregister der Maatschappij, Lomanlaan 103, Utrecht. Niet-leden uitsluitend aan de uitgever.
Geneesmiddelenreclame: Nederlandse code voor de aanprijzing van geneesmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 511
Oplage: 18.400 exemplaren. Druk: Verweij, Mijdrecht.
..........
505
Universitaire berichten . . . .
512
OFFICIEEL . . . . . . . . . . . . . . Inhoudsopgave officied ..
513 520
(1974) MEDISCH CONTACT 29, 489
Brieven aan de redactie Plaatsing van brieven in deze rubriak boudt niet in dat de redactie de daarin weergegeven ziensw~ze onderscbrifft. De redaaia beboudt zicb bet recbt root bria, en in te korten.
SMARTEGELD Het artikel van collega H. Aling in Medisch Contact van 15 februari (M.C. nr. 7 (1974) 29, blz. 209) snijdt een zeer belangrijk onderwerp aan. Toekennen van smartegeld is gebruikelijk bij afwikkeling van schadeclaims die ontstaan door onrechtmatige daden van anderen. Het recht op smartegeld is in 1943 door de Hoge Raad bevestigd. Voor zover de veroorzakers van her letsel hiervoor verzekerd zijn wordt de behandeling van uitgebrachte claims veelal door betrokken verzekeringmaatschappijen gedaan. Dergelijke verzekeringen worden gesloten, omdat men van het zelf voeren van procedures af wil zijn (rechtsbijstandverzekeringen) of wel (en ook) omdat de bedragen die met schadeloosstelling gemoeid zijn de draagkracht van vrijwel iedereen te boven gaan. De ingestelde eisen omvatten vergoeding van materieel geleden verliezen en daarnaast eisen ter compensatie van immateri~le schade. Daar bij het vaststellen van materi~le schade de moeilijkheden waarop men stuit vaak zeer ingewikkeld blijken te zijn, is het niet verbazingwekkend dat het immateriEle smartegeld een bron is van controversen. Nog niet zozeer het erkennen van het recht op smartegeld, veeleer het vaststellen van de hoogte hiervan is sores uiterst moeitijk. Wie z a l ' s mensen smart wegen? De door collega Aling vermelde lijst van Mr. Van der Veen geeft enig houvast. Zij geeft een korte samenvatting van gerechtelijke uitspraken, waarbij wel kan worden aangenomen dat de rechter rekening heeft gehouden met factoren als leeftijd, geslacht, duur ziekenhuisopname en dergelijke, al wordt dit in de lijst niet steeds vermeld. Bovendien zal de rechtbank - - zeker waar het om ernstige verwondingen ging - zich ongetwijfeld hebben doen voorlichten door medische deskundigen. Dat haar verwoording niet steeds het medische spraakgebruik volgt is evenzo begrijpelijk. Het spraakgebruik waarmede de medicus zich tot de rechtbank richt houdt ook nogal eens weinig reke(1974) MEDISCH CONTACT 29, 490
ning met bet felt dat de rechter een medische leek is. Medische termen moeten nu eenmaal naar normaal spraakgebruik women getransponeerd, wil de gemeenschap die de rechter belast met de rechtspraak de door hem gedane uitspraken kunnen begrijpen (al is mij als medicus her juridische jargon ook niet steeds even duidelijk). De jurisprudentie ten aanzien van toekenning van smartegeld is uitgebreid en gevarieerd, hoewel jaarlijks veel veroorzaakte letsels buiten de rechtspraak blijven. Veel zaken worden niet door de rechtbank afgewikkeld, maar in onderling overleg tussen getroffenen en veroorzakers (lees: verzekeringmaatschappijen) geregeld. Dit felt hoeft niet te wijzen op een onjuiste gang van zaken; wellicht moet zelfs worden gesteld, dat de praktijk van het onderling regelen beide partijen redelijk goed bevalt en de weg naar de rechter niet nodig wordt geacht. Bij deze afwikkeling spelen de door collega Aling gewraakte ,,medische leken" een grote rol. Zij hebben grote ervaring en ook zij zullen zich laten voorlichten door medici. Daarnaast kennen zi] de rechtspraak. Dat hun zaakbehandeling inderdaad wel eens tot onderhandelingen leidt die collega Aling het epitheton koehandel geeft ligt veel vaker in .de benadering van de klager dan van de onderhandelaar. (In zijn artikel signaleert collega Aling dat de eisende partij ,,dikwijls bescheiden" is, even later dat slachtoffers ,,dikwijls misbruik maken", wat gebeurt nu het ,,meest dikwijls"?.) Mijn eigen ervaring kent in elk geval zaken waarbij vaak uit onervarenheid, vaker nog doelbewust schromelijk wordt overvraagd. Overvragen tokt onderbieden uit. En dan komen er wederzijds argumentaties die de toeschouwer met verbazing vervullen. Dit geldt overigens ook nog wel eens voor de in rechte geproduceerde pleitnota's van advocaten. Collega Aling geeft 9 factoren aan die de hoogte van bet smartegetd moeten bepalen. Ik kan het met deze punten geheel eens zijn. Maar de grote vraag voor mij is, hoever de bemoeienis van de medicus bij dit alles moet gaan. Grote gevaren voor zelfoverschatting dreigen, ook als hij ervaring op juridisch gebied heeft. De inbreng van de arts blijft natuurlijk (misschien helaas) niet alleen in de curatieve of preventieve sfeer. Iedere arts moet zich bezig houden met bijvoorbeeld problemen van arbeidsongeschiktheid. In eenvoudige gevallen (griepjes, kleine operaties en dergeliike) lost hij dit zelf op. Maar de ernstige lichamelijke handicap kent naast de somato/psychische medische facetten ook bedrijfsgeneeskundige en maatschappelijke kanten. Het meten daarvan is evenzo moeilijk en mede daarom is de
hulp van ,,medische Ieken" c.q. arbeidsdeskundigen van onschatbare waarde. Volgens mij moet de arts zich bezig houden met de mogelijkheden die een patient wel of niet heeft ten aanzien van zijn werk en het vinden van wegen hem weer tot optimaal functioneren te brengen, zowel in het arbeidsvlak als maatschappelijk. De mogelijkheid tot levensontplooiing is voor een mens een belang van de eerste orde en bij belemmering hiervan spreken wij van gederfde levensvreugde en dergelijke, uit te drukken in smartegeld. De medicus zal kunnen aangeven dat een onderarmfractuur met een supinatie beperking vioolspel onmogelijk maakt. Als het om een amateur gaat (bij de beroepsmusicus ontstaat materi~le schade) is het aannemelijk dat het letsel verlies aan levensvreugde meebrengt. Maar in hoeverre? Misschien gaat deze patient met zijn supinatiebeperking over op de violoncello of de viola da gamba. Mogelijk blijkt later, dat her niet meer kunnen musiceren. hem gebracht heeft tot andere bezigheden die hem onverwachte grote voldoeniug hebben geschonken. Goed, een speculatieve suggestie, maar even re~eI als te stellen dat het derven van her vioolspel onherstelbaar verlies aan levensvreugde betekent. Her wegen daarvan lijkt mij geen medische zaak, wel een zaak met een medische inbreng. Ik laat bet uiteindelijke oordeel graag aan de rechter over en aan die personen die uitgaande van de jurisprudentie in der minne schikken, waarbij de rechter altijd het laatste woord kan hebben. Met name meen ik dat de medicus niet moet pretenderen dat hij de figuur bij uitstek is om de hoogte van het smartegeld te bepalen. Wassenaar, 21 maart 1974 J. C. de Neef, geneeskundig adviseur van een schadeverzekeringmaatschappij
ZIEKTEVERZUIM
Bij gebrek aan b r o o d . . . N u er in Medisch Contact weer sprake is van verontrusting over het ziekteverzuim, zou ik daarop willen, reageren met de onderstaande subjectieve versimpeling, die mogelijk toch een bepaald facet van de achtergronden aangeeft: In een - - laten we maar zeggen - banketfabriek is het in december en daarvoor erg druk geweest om aan alle bestellingen, vooral van de warenhuizen, te kunnen voldoen. De gebruikelijke slapte na de Kerst is dit jaar uitgebleven en deze banketbakkers hebben heel be-
grijpelijk de indruk, d a t e r in Nederland geen brood meer wordt gegeten. Tonnen slagroom - - goed voor cholesterolrijke voeding - gaan erdoor, duizenden taarten worden gebakken. De geleverde waar is goed van kwaliteit, de prijs is concurrerend laag: drie tot vier gulden; bij de zelfstandige banketbakker is dit minstens zes gulden. De vraag wordt hog verder gestimuleerd door advertenties en ,,extra aanbiedingen". En a l l e opdrachten moeten derhalve ook worden uitgevoerd. Om aan deze groeiende consumptie te voldoen, moeten de arbeiders overdag harder werken ~n in de avonden overuren maken, die overigens redelijk women betaald, dit dus maanden lang. Voor ziek personeel komen er g ~ n invallers. Nieuwe geschoolden zijn nauwelijks te krijgen. De jongeren voelen weinig voor de overuren. De ouderen, de gehuwden wel: het leven wordt duurder, de tv moet nog afbetaald of de wasmachine, de geplande buitenlandse reis moet doorgaan. Loopt het in de fabriek echter de ,,spuigaten" uit, dan kan de band women gestopt, opdat het inpakkende personeel niet onder de slagroomtaarten bedolven wordt. Enige tijd geleden ontstond ongenoegen over her jachtige werken. De onderchefs waren bet daar mee eens, de chefs zagen het ook. Toen er echter toch geen verbetering kwam, liep het er tenslotte op uit dat de chefs met ontslag dreigden. Met de directeur die personeelszaken had viel te praten, maar hij had de produktie niet. Met de directeur die de produktie had viel niet te praten, zodat de ontslagaanvragen in de top werden ,,gesust" onder bet motto: ,,Die mirMer hard wil werken, werkt maar wat minder hard", en: ,,Ieder die het hier niet bevalt gaat er maar uit". Maar minder hard werken gaat niet, omdat de bestellingen klaar moeten vd6r de geadverteerde data. Echte eenheid bij de arbeiders is er niet, hoewel de d~n wel klaar staat om de ander te helpen door iets van hem over te nemen als het tempo te hoog wordt. Wordt het desondanks te gek en kan hij het toch Met houden, dan valt hij eruit of wordt overspannen. Een beleid dat er op is gericht ~dnheid onder de arbeiders te doen ontstaan, wordt tegengegaan. Een ondernemingsraad is er niet en komt er niet, hoewel sommige arbeiders georganiseerd zijn in een vakbeweging. Na de vorige mislukking is er wel enige moed voor nodig om de kat nog eens de bel aan te binden. Ontslag betekent immers - - zeker voor de oudere werknemer doorgaans werkloosheid. Zo blijft er voor degenen die het Met meet bij kunnen houden niets a n d e r s over dan af te zien van hun goedbetaalde overuren en te proberen met hard
WERELDBEVOLKINGSJAAR Verschillende onderzoekingen hebben aangetoond, dat de bevolking in de ontwikkelingslanden goed reageert op acties gericht op geboortenbeperking. Toch bleek in de jaren zestig, dat er ondanks grootse campagnes nauwelijks sprake is geweest van een duidelijke teruggang in het geboortecijfer. Daarentegen is onder meer door betere economische omstandigheden het sterftecijfer aanzienlijk gedaald. Er bestond kennelijk onvoldoende demografische kennis over de betreffende landen om bovengenoemde onderzoekingen naar waarde te schatten. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, die 1974 heeft uitgeroepen tot Wereldbevolkingsjaar, beveelt daarom ook demografische studies aan ten behoeve van individuele regeringen die plannen ontwikkelen voor de geboortenbeperking. Dat hierbij het gevaar dreigt van een te westerse benadering van de bevolkingsgroei moet worden onderkend. Bovendien is geboortenbeperking gebonden aan welvaart en het hebben van veel kinderen aan armoede en sinds eeuwen bestaande gebruiken of religieuze opvattingen. Iedere regering zal daarom voor haar land moeten uitmaken of en hoe zij family-planning wil uitvoeren, daarbij steunend op de kennis van derden aangepast aan de eigen aard van de bevolking. Uit Japanse bron blijkt, dat China hierin goed is geslaagd. Het geboortecijfer zou er in de periode 1963-1971 van 46 tot 13,6 per 1.000 zijn gedaald. Dit resultaat werd bereikt via maatregelen als het rigoureus tegengaan van de trek van het platteland naar de grote steden. Deze trek en een groot stedelijk geboorteoverschot als gevolg van een betere sanitaire en medische verzorging leiden tot urbanisatie met alle gevolgen van dien. Men schat, dat het percentage van de stedelijke bevolking in ontwikkelingslanden tussen 1950 en 1970 is gestegen van 16~ tot 25o/o van de totale bevolking. Bovendien kennen de steden in de Derde Wereld een hoog werkloosheidspercentage. Het zou wel eens gewenst kunnen zijn te zoeken naar arbeidsintensieve methodes voor landbouw en industrie om de 230 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen die volgens de Internationale Arbeidsorganisatie voor de periode 1970-1980 noodzakelijk zijn, te cre~ren. Ook het onderwijs vormt een gigantisch vraagstuk. Volgens ramingen zal het aantal schoolgaande kinderen in de leeftijd van 5-14 jaar tot het jaar 2000 verdubbelen, terwijl op dit moment de 0- tot 14-jarigen in de arme landen al 420/o van de bevolking uitmaken (tegen 28o/0 in de rijke landen). In een drietal artikelen zal Prof. Dr. P. Muntendam aandacht vragen voor het bevolkingsprobleem. Het eerste staat in dit nummer; her laatste, over de Derde Wereldbevolkingsconferentie, zal in het najaar verschijnen. B.
(1974) M E D I S C H
CONTACT
29, 491
werken en een middelmatig inkomen het de laatste jaren uit te houden, dan wel ,,overspannen" te taken: de weg van her ziekteverzuim. Er zijn mensen, in het bedrijf die deze weg opgaan: ,,Ik ben zo gejaagd". Een kalmerend gesprek en een tabletje van hun huisarts doen ,,wonderen". De zachte heelmeester bedekt de stinkende maatschappijwond en alles blijft zoals het is t o t d a t . . , de fabriek op een goede c.q. kwade dag toch bezet blijkt te zijn. Enkele vragen: 1. Waar ter wereld is het goed voor om de produktie van cholesterolrijke voeding op deze wijze te stimuleren? Elke week is er in 66n huisartsenpraktijk wel o,f niet een infarct van een producent of consument. De taart wordt duur betaald. 2. Waar blijven de winsten? Zij zullen wel grotendeels nodig zijn om de investeringen te betalen die nodig zijn voor machines die in staat zijn nog meer taarten te bakken, om meet arbeiders uit te sparen en om de laatste warme banketbakkers te dumpen en de straat op te jagen. Als je dan bedenkt, dat de kwaliteit van bijvoorbeeld het brood van de broodfabriek niet te vergelijken is met die van het brood van de warme bakker, dan vraag je je af: ,,Is dat allemaal nou wel zo nodig, die schaalvergroting? Worden toch te grote winsten, gemaakt? Wordt bier uitgebuit? Wat willen wij eigenlijk met elkaar?" 3. Wie eten al die taarten? Ik kan me moeilijk voorstellen, dat uitsluitend de ,,happy few" der welgestelden zich hieraan te buiten zou gaan. Her wordt eerder een vo.lksziekte. 4. Waarom in vredesnaam - - letterlijk bedoeld - - is er in dit soort bedrijven (in hoeveel bedrijven gaat het zo!) geen overlegsituatie te cre&en? Dit moet toch op ,,oorlog" c.q. bezetting en bedrijfsovername uitlopen.? En wie heeft er dan de schuld? En wie heeft er dan gelijk? 5. Tenslotte begin ik er dik genoeg van te krijgen om als pispaal te dienen voor al deze afgeschoven problematiek. Ook is bet niet redelijk onze sociale wetten alleen de schuld te geven. Er is meer aan de hand. Wat heeft her nog voor zin om de mensen uit te leggen dat zij zich in acht moeten nemen, spanningen moeten vermijden., minder moeten roken en eten enzovoort, als de wortels van het kwaad blijven zitten? - - Principiis obsta - - weersta het begin. Groningen, 25 maart 1974 D. A. Kramer P.S. Er wordt ondanks dit toch hog wel honger geleden in de wereld. (1974) MEDISCHCONTACT 29, 492
FONDS EN PARTICULIER Verschillen tussen [onds- en particuliere pati(nten weI onderzoeken, maar niet om te bezuinigen. In Medisch Contact van 15 maart, weekblad van de Konin,klijke Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (M.C. hr. 11 (1974) 29, blz. 332), constateerde Dr. O. Fokkens, dat ziekenfondspati~nten circa 230/0 meet in het ziekenhuis liggen dan particuliere patiSnten. De redactie van M.C. doet op basis hiervan een oproep aan economen om dit verschijnsel te analyseren, omdat wellicht grote bezuinigingen mogelijk zijn. De verwachting achter deze oproep is, dat particuliere patiEnten precies lang genoeg in het ziekenhuis verblijven en d a t e r bij fondspatiEnten sprake is van verspilling. De kans bestaat, dat de constatering van Fokkens in de komende tijd gebruikt gaat worden als argument voor een eigen risico van fondspati~nten, tegen de invoering van een volksverzekering tegen ziektekosten en voor verdere bezuinigingen in de intramurale gezor~dheidszorg. Wij menen, .dat het invoeren van bezuinigingen en een eigen risico en her tegenhouden van een volksverzekering niet op basis van deze verschillen kan worden verdedigd. Tegenover de verklaring: ziekenfondspatiEnten te lang, particuliere pati~nten goed - - zijn een aantal andere te stellen. Het is ten eerste mogelijk, dat fondspatiSnten zieker zijn dan particuliere pati~nten. Van de factoren die van invloed zijn op bet ziek-zijn van in.dividuen noemt Fokkens er twee: leeftijd en geslacht. Aan andere factoren zoals inkomen, huisvesting, werkomstandigheden, vatbaarheid, erfelijkheid, besteedt Fokkens geen aandacht omdat bier niet vo[doende harde gegevens over bekend zijn en wellicht ook omdat deze factoren voor fonds- en particuliere pati~nten even zwaar wegen. Wij men.en echter, d a t e r voldoende gegevens zijn die aantonen dat fondspati~nten in het algemeen slechter gehuisvest zijn, slechtere werkomstandigheden hebben alsmede een lager inkomen. Laten wij niet vergeten, dat particuliere pati~nten particulier zijn omdat hun inkomen zich boven de loongrens bevindt. Interessant zou in dit verband kunnen zijn, te onderzoeken of de gemiddelde levensdunr van fondspati~nten lager is dan die van particuliere pati~nten. Een tweede verklaring zou kunnen zijn, dat er minder eerstelijnsvoorzieningen zijn voor fondspatiEnten zijn dan voor particuliere patiEnten. Zo is bijvoorbeeld de huisartsendichtheid in Utrecht in de ,,duurdere" wijken hoger dan elders.
Misschien kennen particuliere pati~nten ook beret de weg in de eerste lijn en zijn zij beter in staat hun psycho-sociale ktachten te verwoorden. Wij nemen waar dat in de geestelijke gezondheidszorg meer mensen komen met een hogere opleiding, onder wie zich ongetwijfeld veel particuliere patiSnten bevinden. Ook constateert De Melker in zijn proefschrift, dat artsen gemakkelijker communiceren met iemand uit een hoger milieu: men, spreekt elkaars taal. Voor de sociaal lagere milieus is daarentegen vaak de manier om psycho-sociale klachten te uiten het somatiseren ervan, hetgeen kan leiden tot vrij langdurige opnamen voor interne geneeskunde, waarbij dan niets wordt ontdekt. Als derde verklaring is de opvang thuis van belang. Hoeveel fondspatiSnten zouden er niet worden ontslagen, omdat zij thuis niet kunnen uitzieken bij gebrek aan goede huisvesting en hulp, waar particuliere pati~nten, wel over kunnen beschikken? Een vierde verlelaring kan liggen in de verschillen in hon,orering van fonds- en particutiere p.ati~nten. Het kau zijn, dat de arts fondspati~nten langer in her ziekenhuis laat verblijven omdat zij er toch niet zelf voor hoeven te betalen. Deze theorie lijkt ons niet zo waarschijnlijk, omdat particuliere pati~nten evenmin de werkelijke opnamekosten betalen maar vrijwel altijd zijn verzekerd. Ook is het mogelijk, dat de arts minder poliklinisch werkt voor fondspati~nten en. meer opneemt omdat de klinische tarieven voor hem voordeliger zijn. Deze theorie is echter ook onwaarschijnlijk, omdat voor verrichtingen van specialisten buiten het ziekenhuis veelal een eigen risico geldt voor particuliere pati/~nten. Particuliere pati/~nten worden op grond hiervan nogal eens opgenomen in plaats van poliklinisch behandeld. Wie weinig vertrouwen in de specialistenstand heeft, kan dan nog stellen dat de fondshonoraria zo laag zijn dat specialisten hierom fondspati~nten langer in het ziekenhuis houden. De viffde verldaring betreft de klassepati~nten. Onder particuliere pati~nten vallen alle klassepati~nten, wie een personeelsintensievere behandeling ten dee| valt. Nu is aangetoond, dat in ziekenhuizen met relatief veel personeel een kortere ligduur voorkomt. Het kan zijn, dat een analoge redenering o pgaat voor klasse- en dus particuliere pati~nten. Wij hebben in dit verhaal niet willen pleiten voor een van de verklaringen. Wij menen echter wel, dat, welke van de theorie~n ook opgaan, deze cijfers in ieder geval niet pleiten voor bezuinigingen maar veeleer voor een nieuwe structuur van de gezondheidszorg, waarin
niet het inkomen van de patient en evenmin dat van de arts, maar alleen de behoefte aan zorg van invloed is op de verleen.de zorg. Utrecht, 25 maart 1974 Guus Schrijvers, econoom
GRENSBELEVING VAN MEDISCHE M A C H T Het publiek wordt mondiger, de publiciteitsmedia wijzen op fouten van artsen, op hun relatief hoge inkomens en op structurele tekortkomingen in geneeskundige- en gezondheidszorg. De overheld doer er nog een schepje bovenop. Anderzijds komen er meer artsen en misschien wordt daardoor de spoeling wat dunner over een paar jaar. Er is een commissie (De Vreeze), die in een rapport de monopoliepositie van bet artsengilde aantast. Powles begint in een zeer belangrijk artikel (zie M.C. nr. 51 (1973) 28, blz. 1427) ,,De geneeskunde van de industriEle mens") met de ontmythologisering van de geneeskunde: de grote sterftedaling begon volgens hem in de tweede helft van de 18e eeuw door verbeterde voeding en sanitaire hervorming en pas in de derde plaats door de medische zorg. Hij geeft een grens van de medische macht aan, die bet publiek nu ook ervaart in de stijgende sterftekans voor mannen, bijvoorbeeld. Wat doen nu veIe medici? Zich bezinnen bijvoorbeeld op de structurele oorzaken van toename van (zogenaamd) ziekteverzuim? Lezen en verwerken van bijvoorbeeld bet stuk van Romme (M.C. 1974/nr. 8) of de Hoensbroekers (M.C. 1974/nr. 3)? Wel nee. Ze Hagen over verIies van moraal, ze richten hun aggressie primitievelijk op ziektewetlopers, overheid, publiciteitsmedia en linksen. Vooral op ziektewetlopers. Want aan dezen voelen ze de beperking van hun medische kunnen direct en pijnlijk en het is een machteloze groep. Ze vallen terug in een ,,heilige" verontwaardiging tegen dezen. M.i. zoeken en vinden zowel publiek (media, overheid) als artsen te gemakkelijk een zondebok. En wel door gemakzucht, onkunde, kwaadwilligheid, angst of door een combinatie van deze edele motivering. De artsen slaan terug, als ze zich bedreigd voelen. En de diepere oorzaken van deze heilloze polarisering blijven ook voor hun gewoon verborgen. Beverwijk, 26 maart 1974 J. H. van Meurs
ARTS E N PERS
Op 23 maart jl. meldde het Algemeen Dagblad, dat vier Rotterdamse artsen zich voor bet Medisch Tuchtcollege zouden moeten verantwoorden voor de manier waarop zij het knieletsel van een patient hadden behandeld. De betreffende patient, een 37-jarige vrouw, werd eind 1970 door een auto aangereden. In een ziekenhuis werd haar knie verbonden. De huisarts schreef rust voor. Een na drie maanden geconsulteerde specialist constateerde slijtage van her kniegewricht, later een ,,voetbalknietje". Een verzekeringsgeneeskundige was van mening, dat de vrouw niets mankeerde. Eind 1973 constateerde een chirurg een gebroken kraakbeenschijf; hij greep operatief in. Aldus, zakelijk weergegeven, het dagbladrelaas. De vorm waarin dit relaas was gegoten noopte ons bijgaand schrijven te sturen naar de hoofdredacteur van genoemd dagblad, die het inmiddels afdrukte: ,,In het Algemeen Dagblad van zaterdag 23 maart is een artikel van een uwer verslaggevers geplaatst, waarin aandacht wordt gevraagd voor een 37-jarige patiEnte die zich beklaagt over een onzorgvuldige respectievelijk ondeskundige geneeskundige behandeling, die haar wegens een ongevalsletsel aan haar linkerknie is verleend door drie Rotterdamse chirurgen en een huisarts. Tegen deze artsen heeft zij een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege. Dit college zal binnenkort uitspraak doen en een ieder die een goede geneeskundige behandeIing van de NederIandse bevolking voorstaat zal deze uitspraak met belangstelling tegemoet zien. Dit in het kort de essentie van het betreffende geval. Afwachten dus! ,,Maar wachten is kennelijk niet de bedoeling van uw verslaggever. Voor hem lijkt reeds vast te staan, dat de vier met namen gen.oemde artsen zich bij de uitoefening van hun beroep laakbaar hebben gedragen. Door grote opmaak met kapitale letters, plus foto, wordt de aandacht van de lezer getrokken en wordt gesteld, dat de artsen een gebroken meniscus over het hoofd hebben gezien. Zo wordt de berichtgeving in het vlak van de sensatie getrokken. Dit is een vorm van journalistiek uw dagblad onwaardig! Het is een algemeen aanvaarde gedragsregel, dat men hangende het geding zich onthoudt van bet uiten van een eigen oordeel. In casu behoort de uitspraak van het Tuchtcollege te worden afgewacht. Ondergetekenden, allen te Rotterdam gevestigde artsen, protesteren met klem tegen deze vorm van publikatie. Zij menen van u te mogen verwachten, dat u dit protest in uw krant zult opnemen. Eveneens verwachten zij, dat u de uit-
spraak van het Tuchtcollege op even duidelijke wijze als het artikel van uw verslaggever geplaatst is in uw krant zult opnemen, uiteraard ook indien het een vrijsprekend oordeel zou zijn. Copie van dit schrijven is gezonden aan het artsenblad Medisch Contact." Rotterdam, 3 april 1974 J. Albronda H . H . Santman C. van Staveren J. Sunier
,,TOT O N Z E DIEPE DROEFHEID, GEHEEL ONVERWACHTS" De heer P. van Vloten,, jeugdarts, uit de Haarlemmermeer, van wie u een op 13 maart gedateerde brief over voorlichting plaatste (M.C. nr. 13 (1974) 29, blz. 394) heeft zich er helaas niet van vergewist bij het ministerie w a t e r op her door hem aangegeven terrein van de hart- en vaatziekten aan bevolkingsvoorlichting reeds wordt gedaan. Hij had zijn stuk dan vermoedelijk ook anders geredigeerd. Daar het begrijpelijkerwijs ondoenlijk is om van alle informatie over dit onderwerp via de massamedia kennis te nemen, waarbij dan bovendien nog op bet geheugen een zwaar beroep wordt gedaan, zal ik een aantal voorbeelden uit de laatste jaren, op initiatief van of gestimuleerd door het ministerie van Volksgezondheid op een rijtje zetten. 1. De film ,,Levenslijnen" uit 1972, gemaakt in samenwerking met de Nederlandse Hartstichting over de revalidatie van hartpatiEnten. O.m. uitgezonden via de televisie in de Hartweek van 1972. Kosten van de film: ruim I 100.000,--. 2. In het seizoen 1966-1967 werd in de, op initiatief van het toenmalige ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid tot stand gekomen OQ-serie een televisiespot van 66n minuut uitgezonden over her ophouden met roken. Deze spot, tot stand gekomen in samenwerking met Dr. L. Meinsma, werd vele malen uitgezonden., ook bij de herhaling van de gehele serie van 12 OQ-spots in het seizoen 1967-1968. Nieuwe antiroken spots, nu in kleur, werden, weer in nauw overleg met Dr. L. Meinsma, vervaardigd en via de televisie uitgezonden in 1970, 1971 en 1972. 3. In deze zelfde series televisiespots (1966, 1967 en 1972) werd gewezen op her belang van een goede voeding, uiteraard in samenwerking met het Voorlichtingsbureau voor de Voeding. 4. Met de Nederlandse Sport Federatie werden in 1970 twee televisiespots vervaardigd over het trimmen en de nood(1974) MEDISCH C O N T A C T 29, 493
zaak van lichaamsbeweging voor e e n goede gezondheid. 5. In 1972 werd het televisiespotje v a n ~ n minuut uitgezonden - - ,,Uw hart~ Uw leven" - - waarin gewezen wordt op mogelijkheden de kans op een hartinfarct te helpen voorkomen door te stoppen met token, door meer lichaamsbeweging en goede voeding. Deze spot kwam tot stand in samenwerking tussen het ministerie van Votksgezondheid en Milieuhygifine en de Nederlandse Hartstichting. Response: meer dan 10.000 aanvragers voor meer informatie. 6. In 1973 werd wederom samen met de Nederlandse Hartstichting een televisiespot met dokter Van Swol vervaardigd over het kaartje met de zeven symptomen die kunnen duider~ op een naderend hartinfarct. Deze spot werd zoals alle andere zo'n acht maal uitgezonden, waarvan vier maal op beide zenders tegelijk. Totale response: ruim 30.000 aanvragen voor zo'n kaartje. 7. Op 29 maart j.1. werd in de Hartweek 1974 door de TROS een t.v.-programma uitgezonden. Hierin vond ook de premiere plaats van een nieuwe televisiespot, de ,,binnenvetter" plaats, tot stand gekomen wederom in e e n samenwerking van het ministerie v a n Volksgezondheid en Milieuhygifine, het Voorlichtingsbureau voor de Voeding en de Nederlandse Hartstichting. (Zie bijgesloten folder.) 8. Op het ogenblik wordt de laatste hand gelegd aan een Teleac-film ten behoeve van artsen in een samenwerking van het ministerie van Volksgezondheid en Milienhygifine, het Nederlands Huisartseninstituut en Teleac. De film behandelt het tijdig onderkennen van e e n (naderend) hartinfarct. Het jaarsubsidie van de Nederlandse Hartstichting, dat door dit ministerie wordt toegekend, bedraagt over 1974 f282.000,-- (in 1973: bijna een kwart miljoen). De Stichting ontplooit, zoals bekend, tal van activiteiten in de ook door dokter Van Vloten gewenste richring. Datzelfde gefdt voor her Voorlichtingsbureau voor de Voeding die bijvoorbeeld vorig jaar nog een geslaagde ,,(Vr)eten om te leven"-film lanceerde naast alle adviserende werk en de uitgifte van een menigte voedingsbrochures en ander voorlichtingsmateriaal. Tout savoir c'est tout comprendre. Moge dit overzicht er wat meet begrip voor hebben gewekt dat de daarvoor aangewezen instanties al een stroom algemene voorlichting voor bet grote pubtiek hebben doen uitgaan. Bij dit alles komt dan nog de departementale beleidsinformatie via persberichten, publicaties en radio-uitzendingen en de vloed van informatie in artikelen en uitzendingen, die de media pers, televisie (1974) MED1SCH CONTACT 29, 494
en radio uit eigen beweging verstrekken. Met moet zich wel realiseren, dat voor een optimale voorlichting ook op dit punt een ,,oververzadiging" net zo'n liefst te vermijden situatie is, als bij de categorie mensen op wie zij zich in dit speciale geval richt. 's-Gravenhage, 3 april 1974 Cd. van Hoewijk Hoo~d Stafafdeling Externe Betrekkingen Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygi~ne
Varia Practicum radioimmunoassay - - V a n 22-24 april 1974 alsmede van 6-8 m e i 1974 wordt in het pand van de Applied Bioresearch Laboratories B.V. te Hoogeveen een practicum radioimmunoassay georganiseerd. Het practicum is bedoeld om de deelnemers met de techniek v a n de radioimmunoassay bekend te maken door hen zelf twee bepalingen te laten uitvoeren, te weten: dixogine in serum met tritium als label en H.P.L. (human placental lactogen) in serum met jodium-125 als label. Voor diegenen die niet of onvoldoende bekend zijn met de teltechnieken van b~ta(H-3)- en]of gamma(I-125)stralers, bestaat de gelegenheid om op de dag v66r het practicure aan een instructiebijeenkomst deel te nemen. Inlichtingen bij: N.V. Packard Instrument S.A., Lakensestraat 168, 1000 Brussel, Belgie, tel. (02) 179997/179998.
Geneesmiddelen
in o n z e m a a t s c h a p p i j - -
Op 26 april 1974 wordt in het kader van de universitaire leergangen Ziekenhuisorganisatie en Organisatie Gezondheidszorg te Groningen een discussiedag georganiseerd over ,,Geneesmiddelen in onze maatschappij". Om het groepsgesprek op gang te brengen zal een aantal stellingen worden voorgedragen en toegelicht door Drs. Tj. Tijmstra, wetenschappelijk medewerker aan het Sociologisch Instituut te Groningen en lid van de onderzoekgroep Medische consumptie, Dr. F. A. Nelemans, arts-farmacoloog bij de afdeling Klinisch Geneesmiddetenonderzoek T.N.O. te Den Haag, Prof. Dr. T. Huizinga, hoofd apotheek van her Academisch Ziekenhuis te Groningen, en Dr. Mr. Dr. W. Schuurmans Stekhoven, arts-advocaat te Naarden-Bussum. Aan de orde komen
vragen van verantwoordelijkheid, risico e n aansprakelijkheid bij de gang van geneesmiddelen door de samenleving; daarbij wordt de blik niet alleen gericht op het ziekenhuisgebeuren. De door de inleiders aan te dragen informatie is vastgelegd in syllabi, welke de deelnemers vooraf zullen worden toegezonden. Het beschikbare aantal plaatsen bedraagt 200; kosten: ] 65,-- per persoon. Dit bedrag kan worden overgemaakt op giro 826171 ten n a m e v a n Rijksuniversiteit Groningen, onder vermelding van ,,Symposium Universitaire Leergangen 26.4.74/097610".
Epilepsiedag 1974 - - Volgend op de offici~le opening van het Dr. A. M. Lorentz de Haas Laboratorium, 21 mei 1974, wordt dit jaar op 22 mei de ,,Epilepsiedag" van de Federafie voor Epilepsiebestrijding gehouden. Plaats van handeling is het Instituut voor Epilepsiebestrijding te Heemstede, waar ervaringen met het gebruik van de in 1969 in New York aanvaarde klassificatie van de epileptische aanvallen worden uitgewisseld. Sprekers uit Canada, WestDuitsland, Frankrijk, Engeland, de Verenigde Staten en Nederland zullen hun mening kenbaar maken in een korte inleiding, waarna een. discussie op het programma staat. Voertaal: Engels. Nadere inlichtingen worden verstrekt door Dr. H. Meinardi, Instituut voor Epilepsiebestrijding, Achterweg 5, Heemstede, tel. 023-286750.
- - De Medische Sektie v a n de Nederlandse Vereniging v o o r de Wetenschappelijke Film en Televisie (N.V.W.F.T.) organiseert gedurende de maanden april en mei weer een zevental medische filmavonden door het gehele land. De volgende films zullen worden vertoond: ,,Radiocinematography of movements of the uterus and fallopian tubes", ,,Kliniekbevalling" en ,,Thuis bevalt best". Vertoningen in: Enschede, 25 april (opgeven bij Dr. J. L. Nierstrasz, tel. 05420-20202); Amsterdam, 3 mei (opgeven bij Dr. J. P. A. Gillissen, tel. 020-420687); Den Haag, 7 mei (opgeven bij Dr. W. van Zeben., tel. 070-392300); Rotterdam, 16 mei (opgeven bij A. C. Gisolf, arts, tel. 010362000); Utrecht, 21 mei (opgeven bij secretariaat N.V.W.F.T., tel. 030-716816, toestel 155); Leiden, 23 mei (opgeven bij F. J. H . O p 't Eijnde, tel. 01710-48333, toestel 3663); Groningen, 29 mei (opgeven bij C. Deerenberg, tel. 050114404).
Filmavonden
Wereldbevolkingsjaar 1974 door Pro[. Dr. P. Muntendam
Het jaar 1974 werd in de Algemene Vergaderin, g van de Verenigde Nafies van 1970 uitgeroepen tot het Wereldbevolkingsjaar. Een korte toelichting op de overwegingen welke tot dit beslui,t leidden mag hier volgen. V.N. en bevolkingsbeleid De toenemende spanningen tussen de bevolkingsgroei, vooral in de ontwikkelings!an.den, en .de sodale en economische toestan,den (.van ontwikkeling kon in veel landen nauwelijks worden gesproken) vroegen reeds enkele decennia .de aandacht van ,de V.N. en in het bijzonder van ,de dochterorganisatie, de Economische en Sooiale Raad (ECOSOC). Zoals beker~d was :het vooral de wereldgezondhei,dszorg en met :name de malariabestrijding, die na de tweede wereldoorlog ~het sterftecijfer over grote alden van de aarde snel deed dalen bij gelijkblijvende geboorte, welke .de spannin,g opfiep door de ten gevotge van deze demografische ontwikkeling optredende bevotkingsgroei, zoals deze in .de historie van onze wereldbevolking niet bekend was. Werd de omvar~g van de wereldbevolking .in de aanvang van deze eeuw nog op 11/~ miljard gesehat, nu nadert zij de 4 miljard, terwijl zij voor de aanstaande eeuwwisseling op 6 ~ 7 miljard wordt geschat. Zou men reeds nu in ,het bevolkingsbeleid voor 'het jaar 2000 tot een vervangingsniveau kunnen komen waarbij .de oudergeneraties door kindergeneraties worden vervangen (ruim 2 kinderen per gezin), dan kan in her midden 'van ,de volgende eeuw de o-grod w o m e n bereikt bij een wereldbevolk.ing van 8 miljard, terwijl bij afwezigheid van een .dui,delijk internationaal en nafionaal bevolkingsbeleid deze situatie in .her laatste kwart van .de volgende eeuw kan worden bereikt bij een omvang van 15 miljard inwoners op onze planeet. Dat in bet huidige
bevolkingsbeleid ihet welzijn van de volgende generaties centraal moet staan, is uit deze gegevens duidelijk. De zorgen die rondom deze spanningen rezen en zullen rijzen en vooral gelegen zijn op economisch, sociaal en cultureel *errein, ~h~d,den reeds op vele manieren een uitlaat gevonden, onder meet .door ihet ,houden van twee Wereldbevolkingsconferenties, te Rome in 1954 en te Belgrado in 1965'. Duidelijk bleek u,it deze conferen.ties reeds :hoe storend deze bevolkingsgroei, vooral in de ontwikkelingslanden, werkte met name op de economische ontwikkeling, waardoor de t o & reeds zo grote kloof tussen de ,,ontwikkelde" en de zich ,,ontwikkelen.de" wereld steeds breder en d.ieper werd. D~k ernstige probleem, dit gevaar ,voor wereldorde en wereldvrede, was voor .de V.N. aanleiding zich speciaal met deze zorgen bezig te houden onder meet door ,de jaren '60 tot ,,Development Decade" uit te roepen. Helaas bleek de ontw[kkeling in deze jaren niet gunstiger te worden voor .de volkeren in ,de ontwikkelingslanden, zodat de jaren '70 als ,,Second United Nations Development .Decade" .op het eerste ontwikkelingsdecennium zouden volgen. Bij ,de plan.vorming voor ,het tweede ontwikkeHn,gsdecennium werd duid.elijk gesteld, mede onder invloed van de uitspraak van de Wereldbevolkin,gsconferentie .van 1965, dat veel aandacht diende te worden besteed aan her bevolkingsvraagstuk in ,de wereld, zijnde een noodzakelijk in de sociale en economische ontwikkeling te integreren component. De resoluties van de V,N. van 1962 en 1966, beide or~der ,de titel ,,Population Growl:h and Economic Developmere", gaven reeds blijk van .de ongerustheid welke bij reel regeringen ten deze bestond. De noodzaak tot bijzondere aandaeht van de Verenigde Naties ,volgde mede ui.t 'het lijvige rapport ,,World Population Situa-
tion", dat door de ECOSOC in 1969 werd u,itgebracht. Indrn,kwekkend, zo blijkt uit dit rapport, zijn de grote .verschillen in bevolkingsaanwas in de verschillende regio's op de werel,d, bean,gstigend - vooral in sociaal opzicht - - de mon.diaal ,vast ,te stdlen migratie naar de grote steden met de, vooral in de ontwikkel,ingslanden, daarop niet afgestemde sociale consequenties als huis,ves~ing en arbeidsmarkt. Het rapport eindigt met een belangrijk hoofdstuk over ,,Population Policies", bevolkingsbeleid van de regeringen. Terecht wordt er de aandacht op gevestigd, dat in 'het verleden dit belei.d gerieht was op de dal.ing van de mo~rtal.itei~, maar ~dat :bet gezien de demografische ontwikkdin, gen duidelijk is dat bevolkingspolitiek in de toekomst zich dient bezig te houden met Lde ge~insvorming en niet los kan worden gezien ,van ,het nationaal en internationaal te 'voeren economisah en sociaal ,beleid. Definitieve vorm kreeg ,de benadering van het probleem van de wereldbevolkingsgroei door de resolutie, welke zoals in ,de aanhef van dit artikel vermeld ,in de zitting van 11 december 1970 in de Algemene Vergadering van de V.N. werd aanvaard. Hierin werd 1974 tot Wereldbevolkingsjaar geproclameerd met als doel de regeringen van de lidstaten op te roepen in de komende jaren alle aandacht, nationaal en internationaal, te wijden aan het bevolkingsvraagstuk, opdat een grondige bestudering van .de demografische ontwikkeling haar meer inzicht zou verschaffen in de betekenis van de bevolkingsgroei 'voor ,de economische en sociale ontwikkeling en haar in staat zou stellen, waar nodig, een bevolkingsbeldd te voeren dat deze
i Verslag van de Wereldbevolkingsconferentie 1965 gaf ik in Medisch Contact nr. 38 (1965) 20, blz. 770. (1974) MEDISCH CONTACT 29, 495
ontwikkel.ing in gunstige ~in zou kunnen bevorderen. Wie meent .da~ deze resolutie met a[gemene stemmen werd aanvaard, komt bedrogen uit. V66r stemden 71 leden, waaronder Nederland, slechts 8 leden stemden tegen doch men te[de niet minder dan 31 onthoudingen. Deze uitslag kon reeds worden verwacht uit de discussies voor de stemming. In tal van landen bestond en bestaa,t ~in zekere mate nog - een wantrouwen tegenover de gedachte, dat voor s verkrijgen van welvaart de bevolkingsgroei zou moeten worden afgeremd. Een gedachte, aldus ,de redenering van deze tidstaten, bijvoorbee~d uit de Franssprekende Afrikaanse regio's, die gepredikt wordt door .de westerse wereld, waarin men blijkbaar nu reeds is vergeten dat de welvaart snel groeide in een tijd waarin ook de bevolkingsgroei allerminst gering was (Europa, Verenigde Staten). Ten overvloede zij l~ierbij opgemerkt, dat de ~hierbedoelde groei nimmer de omvang bereikte als die, welke nu in de on twikkelingslanden wordt waargenomen. Voorts werd er op gewezen daz er hog veel ,dun bevolkte streken zijn, waarin met meer recht bevolkingsaanwas dan beperking van de groei kan worden bevorderd. In *deze redenering schuik de four, dat men nergens ter wereld met een gelijkmatige bevolkingsdichthe~d over het land te doen ,heeft doch met een urbanisafie welke tot de ernstigste sociale misstanden aanleiding kan geven. Dan werd weinig steun voor de resolutie ondervonden van de La,tijns-Amerikaanse landen, waartoe de pauselijke encycliek Humanae Vitae van enkele jaren te voren mede oorzaak zal zijn geweest. En tenslotte speelde een rol het wantrouwen, vooral bij de jonge staten, dat niet ieder land geheel vrij zou zijn in het bepalen van zijn bevolkingsbeleid, een wantrouwen dat formeel niet is te rechtvaardigen aangezien in ,her functioneren van de V.N. 'bet nationale gezag onaantastbaar is. Wantrouwen ook ten aanzien van de vrijheid van lhet individu, bet echtpaar, om zelf de omvang van her gezin te bepalen en daarvoor zelf ook de verantwoordelijkheid te dragen. Ook dit wan~rouwen is niet terecht, want duidelijk is deze vrijhei,d door de V.N. uitgesproken in de Procla-
ME J~I
-
(1974) MEDISCH CONTACT 29, 496
marie van Teheran als sluitstuk van de aldaar in 1968 gehouden Conferentie over de Rechten van de Mens 2. Ter voorkoming van misverstand zij duidelijk gesteld, dat bet Wereldbevolkingsjaar met als doel ,de intregatie van demografische, sociale, economische en cukurele ontwikkeling, met Ihet bevorderen van daarop gericht nationaal beleid en internationale samenwerking, niet slechts een zaak is voor ontwikkelingslanden. Ook .de hoc~g-geindustrialiseerde lan,den hebben ~hun bevolkingsproblemen, hoezeer dan ook de aspecten verschillen met .die ,in de ontwikkelingslanden. Men denke bijvoorbeeld in ons land aan de milieuvraagstukken, nauw gerelateerd aan .de welvaart en de migratie van buitenlandse werknemers 8. Nationale activiteiten De V.N. en met name de ,,Population Commission" van de ECOSOC heeft zich beziggehouden met de vraag, op welke wijze de lidstaten zieh actief zouden kunnen opstellen teneinde een groter bewustzijn te laten groeien voor het bevolkingsvraagstuk - narionaal, internationaal, mondiaal. Alvorens daarvan een korte beschrijving te geven, is her niet oninteressant te vermelden fhoe .het Vaticaan zich
tegenover her Wereldbevolkingsjaar 1974 reeds in ~het begin van ,dit jaar heeft opgesteld. Het heeft zich in een vertrouwelijke nota tot alle b,isschoppenconferenties gewend, in welk schrijven nog eens werd vastgesteld dat alle beginselen neergelegd in Humanae Vitae onverminderd van kraoht zouden moeten blijven. Dat wil zeggen, dat de katholieken zich eensgezind moeten blijven verzetten ~egen onder meer de kunstmatige anticonceptie, of anders gesteld: een verantwoorde gezinsvorming en geboorteregeling anders dan door (periodieke) onthouding past niet in de beschouwingen van de roomskatho[ieke kerk. De nationale activiteiten, welke door de V.N. en haar organen worden aanbevolen om de bewustwording van ,het bevolkingsprobleem en de noodzaak van een in deze te voeren beleid te stimuleren, zijn van velerlei en verscheiden aard. Wel staan in de aanbevelingen centraal die zaken, welke zich vooral richten op de grote leemten in kennis van wat zich demografisch in de staten en vooral in de ontwikkelingslanden afspeelt. Maar .door de leemten in kennis van het demografische grondmateriaal in 2 Zie Medisch Contact, nr. 49 (1968) 23, blz. 1307. 3 Zie ook Interimrapport Staatscommissie Bevolkingsvraagstuk 1973.
deze landen laten zij, die zich voor het wereldbevolkingsvraagstuk interesseren, ziCh vaak meesleuren in het poneren van getallen die ,de toets van objectiviteit vaak niet kunnen doorstaan. Wat bijvoorbeeld te ,denken van de mededeling op een wetensc~appelijke internationale conferentie in de V.S. in 1973 gehouden over 'het wereldbevolkir~gsprobleem, dat per week 1 miljoen inwoners aan onze planeet worden toegevoegd, terwijl in een officieel ,document van de V.N. over 100 miljoen per jaar wordt gesproken? Deze onnauwkeuriFheden ~r een handicap voor een emstige bestudering van her wereldbevolkirtgsvraagstuk en voor de prognosevorming, zodat de aanbeveling van de V.N. om alle aandacht te schenken aan registratie van demografische gegevens en statistische bewerking, aan volkstellingen en aan alle andere processen om inzicht in de demografische ontwikkeling in her land te verkrijgen, volstrekt op haar plaats is. Men vergete niet, dat in de ontwikkelingslanden (omvattende 3/s van de wereldbevolking) dit inzicht nog vaak geheel ontbreekt omdat .de basisgegevens er niet zijn. De aandacht wordt ,gevestigd op de noodzaak van het samenstellen van bevolkingsstatistieken, berustend op een nauwkeurige aangifte van geboorte en sterfte, wil men een inzicht ,hebben in de levensbehoeften van de bevolking. Oprichting van nationale instituten voor statistiek dient te worden bevorderd, evenals de demografische research door deze instituten. Doch niet alleen de demografisch-statistische research in engere zin is noodzakelijk, evenzeer dient de research te worden gestimuleerd op alle gebieden van wetenschap welke haar inv!oed kunnen doen gel,den op de bevolkingsontwikkel,ing dan wel knelpunten kunnen worden van deze ontwikkel~ng. Als voorbeeid voor Nederland mogen wij wijzen op de noodzaak van gemeenschappelijke research door vertegenwoordigers "can ~de maatschappij- en gedragswetenschappen met de medische wetenschap. Wat weten wij bijvoorbeeld over de motivatie tot gezinsvorming en over de psycho-hygi~nische, medisch-sociologische en sociaal-geneeskundige factoren die daarbij een rol spelen? Wat weten wij over de relatie tussen
'het psycho-sociale gedrag van het individu en zijn psycho:hygifinische milieu met de bevolkingsdichtheid? Her antwoord op deze vragen moet luiden, dat onze kennis in deze nog grote leemten vertoont en dat de introductie van 'her Werel,dbevolkingsjaar en van de doelen waar het zich op richt waarlijk ,geen aangelegen'heid is uitsluitend ten behoeve van de ontwikkelingslanden. Als men zich aan de Nederlandse universiteiten in de loop van .&it jaar zou gaan bezinnen op 'de lacunes in ,de kennis van het gebeuren rondom de be'colkingsontwikkeling, ook in dit land, en op de behoefte van ,de daarop Ce richten research, dan is zeker ook voor ons land de proclamatie van 1974 tot Wereldbevolkingsjaar van betekenis. Doch niet alleen onderzoek en onderwijs op universit~ir niveau vraagt onze aandacht. Terecht vragen de V.N. van de staten dat zij in het onderwijs, zowel op lagere als op middelbare school, aandacht schenken aan de demografische vorming van de leerling. Dit hoeft allerminst te betekenen de invoering van een leeryak .demografie, doch wel her kweken van bewustzijn voor het bestaan van een bevolkingsontwikkeling en van de consequenties welke een n~iet geremde groei uiteindelijk voor de sociale en economische ontwikkeling en dus voor de welvaart van de volkeren heeft. Doeh ook ongekeerd dient ,de mens al op jeugdige leeftijd te leren, dat sociale en economische evolutie niet zonder invloed blijven op de ,demografische ontwikkeling, hoezeer deze wetenschap over de relatie ,dan ook hog slechts op empirie moge berusten. Ten aanzien van her on,derwijs heeft Nederland zich van zijn plicht gekweten, onder meer door her zenden van een lesbrief ,,Edn wereld voor allen" naar alle scholen. Het Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut (N.I.D.I.) zal een kwartaalbulletin geheel wijden can het Wereldbevolkingsjaar en de verschijning van het interimrapport ,,Bevolking" van de Staatscommissie 4 met ,de hoorzittingen die met dit rapport als basisdocument worden georganiseerd ten einde de openbare meningsvorming over het bevolkingsvraagstuk in ons land te bevorderen, vormen evenzovele activi-
teiten die bij ukstek passen in het Were[dbevolkingsjaar 1974. Door middel van voorlichting, onderwijs en opvoeding hoopt men ook de bewustwording, zowel bij het individu, bet "colk als de regeringen te kweken voor ,het bevolkingsvraagstuk en voor ~het feit dat zowel het gedrag van het individu als bet beleid van de regering daarop "can grote invloed zijn. Her individu kan door zijn bewuste gedrag ten aanzien van ,de gezinsvorming een n,iet minder belangrijke bijdrage aan de welzijnsontwikkeling "can her volk le'ceren dan .de regering met haar bevolkingspolitiek. ,Hetgeen allerminst wil zeggen, dat door de overheid geen bevolkingsbele~d moet worden gevoerd. Het is integendeel mede de achtergrond tot het uitroepen van ~het Wereldbevolkingsjaar geweest om de regeringen van ~de lidstaten erop te wijzen, dat een overheidsbeleid op her gebied van de bevolkingsgroei - of het nu remmend dan wel aanzettend ~is, doch steeds met eerbiediging van de persoonlijke vrij'heden - moet worden gevoerd, wil men het welzijn tier volkeren en hun komende generaties welbewust bevorderen. Dit beleid kan zich nimmer bepalen tot ,de beinvloeding van de demografische ontwikkeling doch dient uit te vloeien in een beleid op ,de met deze ontwikkeling gerelateerde gebieden, zoals voedselvoorziening, huisvesting, arbeidsmarkt en gezondheidszorg, waarbij op her laatstgenoemde terrein met name ~de aandacht op de ,,family-planning" en de anticonceptie dient te worden gevestigd. De voorlichting met betrekking tot een bewust ,,be'colkingsgedrag" kan ~van zeer verscheiden card zijn. In her document van de V.N. wordt onder meer aanbevolen het schrijven van artikelen in ,,professional periodicals", van welke plicht ik mij hierbij kwijt. Doch ook dag- en weekbladpers, radio en televisie kunnen in deze belangrijke bijdragen leveren, waarbij met instemming mag worden vastgesteld dat de massamedia in Nederland reeds behoorlijke activiteit :hebben ontplooid. Voorts worden mogelijkheden van zeer verscheidene 4 Rapport no 1, 1974, in de serie ,,Verslagen, Adviezen, Rapporten", uitgave van het ministerie van Volksgezondheid en. Milieuhygi~ne. (1974) MEDISCH C O N T A C T 29, 497
aard om .de aandacht van :de a,olkeren op het werel, dbevolkingsvraagstuk te vestigen door .de Bevoll0ingscommissie voorgesteld. In deze groep ,,varia" behoren bijvoorbeeld een boodschap van het staats'hoofd en ,de uitgifte van een Wereldbevolkingsjaar-postzegel. Op bet verzoek om ook in Nederland tot de uil~gifte van een dergelijke postzegel over te gaan werd door de regering afwijzend besehikt on,der :het motief, .dat niet door een ieder over het bevolkin.gsvraagstuk gelijkelijk wordt gedacht en dat ,het ,daarom de voorkeur verdient aan een dergelijk onderwerp geen postzegel te wijdenL Een merkwaardiger regeringsantwoord was wel nauwelijks te verwach'ten! De overweging, dat 1974 tot Wereldbevo[kingsjaar werd geproclameerd (met instemming van Nederland) om juist ,het bevol~kingsvraagstuk tot onderwerp .van nader overdenken te maken, is blijkbaar bij de Nederlandse regering niet opgekomen. E.venmin als de overweging dat ,het in de overheids.voorliohting juist ~ls een duidelijke l:aak behoort te worden gezien begrip te kweken daar, waar in .de burgerij controversiEle gedaehten leven over 'het te voe-
ren overhei,dbeleid 6. De uitgifte van een Nederlandse Wereldbevol'kingsjaarpostzegel 1974 met ,bet embleem dat ,de V.N. voor :her Wereldbevotki,ngsjaar .hebben vasegesteld, zou slechts als aanwijzing van de overheld gezien hebben kunnen worden d a t e r een wereldbevolkingsvraagstuk bestaat. En op 11 december 1970 heeft de Nederlandse overheid .door ,haar steun aan de resolutie van de V.N. tot het uitroepen van een wereldbevo[!dngsjaar uit te brengen erkend, dat dit vraagstuk er is en dat het de aan,dacht der voi.keren .vra~gt. 3e Wereldbevolkingsconferentie De blikvanger voor ~het Wereldbevolkingsjaar wordt de derde Wereldbevolkin.gsconferentie, welke in augustus van dit jaar te Boekarest wordt gehouden. Van de conferenties van 1954 en 1965 zal ,deze zich onderscheiden door ,de deelname aan deze bijeenkomst van offici~le regeringsvertegenwoordigers, die dus namens hun regerir~gen :hun visie op ,de diverse vraa.gstukken geven. Aan de vorige conferenties namen slechts de deskundigen uit de .vers~hillende lan-
den cleel. ,De conferentie 1974 zal dus duidelij.k een pol,itiek karakter dragen, wat de beslu,itvorm,in,g om tot een gemeenschappelij,k World Population Plan of Action te .komen niet eenvoudiger zal m~ken. Zal in her te verwachten oompromis de ,,Action" hog te herkennen zijn? Het voornaamste ,,grondmateriaal" voor de conferentie wordt geleverd door de rapporten van een .viertal symposia, die men aan de conferentie vooraf heeft laten gaan. De onderwerpen waren: ,,Population and Development", ,,Population and Environmem", ,,Population and Family" en ,,Population and H u m a n Rights". Voor laatstgenoem,d symposium had Nederland het voorrecht om als gastheer op te treden; het werd in januari 1974 in Amsterdam gehouden. Op dit laatste symposium za] in een later arffkel worden ingegaan. s Zie het antwoord d.d. 21 januari 1974 op de vragen van de heer Schwarz, lid van de Eerste Kamer der StatenGeneraM. Zie onder meer E. Dekker in ,,Overheidsvoorlichting en verzorgingsmaatschappij", dissertatie Utrecht, 1969.
UIT DE E.E.G.
Bevolkingsgroei: vooruitgang? Op 29 november 1973 stelde ,de ~heer Eisma ,de Commissie van de Europese G e m e e n s ~ a p p e n de volgende sehriftelijke vragen: 1. Deelt de Commissie mijn mening dat voorrgaande ,groei van de bevolking in Europa de leefbaarheid nadelig zou beinvloeden en zo nee, waarom niet? 2. Zou de Commissie een jaarlijkse bevol~kin.gsgroei ,can de betreffende 29 lan,den, die in de periode 19501960 0,95% bedroeg en in her volgende decennium opliep tot 1,0% als een i(zeer gering) herstel kwalificeren? 3. Zou de Commissie de daling van ,de groei in Polen van 1,9% tot 1,5~ (1974) MEDISCH CONTACT 29, 498
abrupt maar ,,nog bevredigend" noemen? 4. Is de Commissie niet van mening, dat, in.dien de bevolkingsgroei in Oostenrijk van 0,20/o tot 0,40/0 als ,,overwonnen stagnatie" en de vru&tbaarheid in Frankrijk als ,,bevredigend" wordt gekwalificeerd, dit uiting geeft van een onjuiste interpretatie ~r .de bevolkingsgroei? De Europese Commissie antwoordde op 12 februafi 1974: 1. De vraag war het optimale percentage van een bevolkingsaanwas is, ~r ongetwijfeld steeds meer de aandacht. Nooh rheoretisehe verhandelir~gen noeh politieke debatten
(waaraan ,de Commissie in zekere mate 8eeft deelgenomen) kunnen tot een algemeen geldende conclusie leiden. In de Gemeensehap veroorzaakt de bevolkingsaanwas in bepaalde landen waar de bevolkingsdiehrheid reeds een zeer hoc~g niveau heeft bereikt ernstige problemen, andere li,dstaten daarentegen hebben te maken met problemen van een st~gnerende bevolking, of ~r een te dunne bevolking, welke eveneens 'kostbaar is. 2 t/m 4. De Commissie is bet met het geachte Parlementslid eens, dat de in de bewuste tekst gebezi~de kwalificaties :het probleem al te zeer vereenvoudigen door bevolkingsaanwas systematisch gelijk te stellen met vooruitgarLg.
ONDERWIJS
Erasmus Universiteit wil taken gedragswetenschappen in het medisch curriculum uitbreiden Rapport Commissie ,,Accentverschuiving 1. Samenvatting In de voor u liggen,de nota wordt betoo~d, d a t de taakstelling van de gezon~d'heidszorg geleidelijk ru,imer wordt. Met name wordt aan het bestaande takenpakket megevoegd: her opsporen en beinvloeden van psychische, sociale en culturele factoren die een rol spelen bij 'bet ontstaan van ~iekten en bij bet verloop van het genezingsproces. De patient wordt niet alleen vanuit een strikt biomedisah oogpunt bekeken, maar 'in zijn gehele psychosociale context. Gestel.d wordt, dat deze uitbreiding van het takenp~kket n:iet alleen lei,dt tot een toename van het aantal sociologen, psychologen en welzijnswerkers in ,de gezondheidszorg maar ook vraagt om een a n & r e opstelling van de arts in dit systeem. De arts blijft vanzelfsprekend primair de deskundige op somatisoh gebied. Hij dient e & t e r een open oog te hebben voor de invloed van de psychisohe, sociale en culturele factoren op ziekte en genezir~g. Voorts dient hij effectief te kunnen samenwerken met de ,,nieuwe" disciplines in de gezondheidszorg. Tenslorte behoort hij bij zijn benadering van de pati6nt te kunnen beschikken over effectief gebleken sociale vaardigheden. Geconstateerd wordt, dat de huidige medische opleiding onvoldoende is afgestemd op de veranderende beroepseisen. Gepleit wordt daarom voor een aantal wijzigingen en aanvullingen.
2. Gedragswetenschappen en veranderende beroepseisen van de arts
2.1. OntwikkeIingen in de gedragswetenschappen in relatie tot de gezondheidszorg.
Na een aantal discussies over her opnemen van een tweetal nieuwe cursussen in bet curriculum: sociale vaardigheid en ethiek, waarbij werd gepleit voor een nog veel verder gaande uitbreiding van de menswetenschappen in het curriculum, besloot de Vaste Onderwijscommissie van de Faculteit der Geneeskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam op 6 maart 1973 een subcommissie in te stellen met de volgende taak: ,,Her verzamelen van argumenten voor en tegen een accentverschuiving in de opleiding tot arts van de natuurwetenschappelijke vakken naar de psychosociale; dit gezien tegen de achtergrond van a) .de ontwikkeling van de betrokken vakgebieden en b) de maatschappelijke behoeften." De commissie ,,Accentverschuiving" kreeg de volgende samen.stelling: Prof. Dr. J. C. Birkenh/iger; Dr. H. Collewijn; Prof. Dr. H. J. Dokter; D. Giesselbach (tot 1 juni 1973); F. van Harskamp, neuroloog; Prof. Dr. W. Giesselbach (tot 1 juni 1973); F. van Harskamp, neuroloog; Prof. Dr. W. C. Hiilsmann; Dr. F. Rommerts (tot I augustus 1973); Prof. Dr. C. J. B. J. Trimbos; Prof. Dr. M. J. de Vries; Dr. R. Welschen, rapporteur. De commissie heeft incidenteel ~dvies ingewonnen bij Dr. R. van der u onderdirecteur van het Nederlands Instituut voor Preventieve Geneeskunde, bij Drs. J. A. M. Weterman, directeur van de Sociale Academie Rotterdam, en bij Prof. Dr. F. Verhage en Prof. Dr. L. Burema, beide hoogleraren aan de faculteit der geneeskunde van de Erasmus Universiteit. Voorts heeft zij gebruik gemaakt van een tweetal eerder verschenen Rotterdamse rapporten: 1. Rapport van ,de Commissie Sociale Vaardigheid (1972) door C. Trimbos, A. Hazewinkel, G. A. Ladee, M. J. de Vries, A. Gerven, A. Groen. en A. Minderaa; 2. de nota Menswetenschappen Medische Faculteit (1973) ,door E. v. d. Does, G. Nijhof en J. van Ussel. In haar in februari 1974 gereed gekomen rapport, dat hierbij integraal wordt weergegeven, concludeert de commissie ,,Accentverschuiving" tot de noodzaak van een uitbreiding van de taken van de gedragswetenschappen in her medisch curriculum.
2.1.1 Vooropgesteld dient te worden, dat de gedragswetenschappen in de laatste decennia zeer ,geavanceerde on.derzoekte&nieken ,hebben ontwikkeld. 2 . 1 . 2 0 p het gebied van de gezondheidszorg wordt in toenemende mate ook door gedragswetenschappers onderzoek gedaan. De uitkomsten tonen aan dat psyehische, sociale en culturele factoren een wezenlijke in-
vloed hebben zowel op het ontstaan van ziekten (psychopathogenese, sociopathogenese, ,,cultuurziekten") als op het genezingsproces. 2.1.3 Voor ~hart- en vaatziekten, kanker, rheumatische arthritis, maag/ darmziekten en geestesziekten is een verband met psychische, sociale en culturele factoren vastgesteld. Hierbij kan worden gewezen op alcoholgebruik, roken, eetgewoonten en (1974) MEDISCH CONTACT 29, 499
fysieke activiteit maar ook op een groep factoren die samen te vatten is onder de term sociale en culturele stress. Deze laatste groep bestaat uit een complex ,van onder[ing van elkaar afhankelijke en op elkaar inwerkende factoren. Stress-indicatoren zijn onder meer sociale isolatie, blokkeren van aspiraties en deprivatie. 2.1.4 Naast hun invloed op bet ontstaan van ziekten blijken psychische, sociale en culturele factoren ook effecten op het genezingsproces te hebben. De mate waarin .de patient samenwerkt met het zorgverlenend systeem, ,her gebmik van al dan niet aanwijsbare somatische H a & t e n als een sociaal geaccepteerd ,,label" om persoonlijke problemen te ontkennen etc. bepaalt mede ,de snelheid en de volledigheid van het genezingsproces. Ook de levensduur bij maligne processen blijkt afhankelijk van psychosociale factoren. 2.1.5 Het groeiend inzic~ht in .de relatie tussen psyehische, sociale en culturele factoren en ziekte en genezing heeft geleid tot een beginnende koppeling tussen gezondheidszorg en welzijnszorg. Als consequentie zijn ruimere definities voor gezondheid opgesteld: ,,Een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn; niet slechts de afwezigheid van ziekte of zwaldaeid" (World Health Organization), of: ,,Een proces van ontplooiing van de mens in relatie tot zijn naaste omgeving en tot de hele samenleving" (Dokter en Milikowski).
2.2. Veranderingen van de maatschappelijhe behoe[ten met betrekking tot de gezondheidszorg. 2.2.1 In her patroon van veel voorkomende ziekten valt een verschuiring te constateren. Acute infectieziekten als difterie, dysenterie, pneumonie en tuberculose vertonen een sterke daling, terwijl voor chronische ziekten als hart- en vaatziekten, kanker, diabetes etc. een relatieve en absolute stij~ing valt waar te nemen. De laatste groep ziekten vraagt niet alleen strikt medische zorg maar, vanwege her chronische karakter, ook psychische en sociale begeMding. 2.2.2 Her zwaartepunt in de gezondheidszorg ligt op dit moment bij de (1974) MEDISCH CONTACT 29, 500
curatieve geneeskunde. De bekende zegswijze: ,,voorkomen is beter :dan genezen" inda&tig, wordt reeds lang gepleit voor verleggen van het zwaartepunt naar de preventieve geneeskunde. Het is niet onmogelijk, dat een dergelijke verschuiving zal worden afgedwongen onder druk van het (in de ogen van velen minst overtuigende) argument van .de grote kostenstijging van de curatieve geneeskunde. De vraag hoe de beschikbare gelden ,her meest effectief kunnen worden besteed, wordt steeds klemmender. Bij een verschuiving naar .de preventieve geneeskunde worden nieuwere onderzoekstechnieken (epidemiologie, sociologie) en be~nvloedingstechnieken (informatica, agologie, psychologie) van wezenlijk belang. 2.2.3 De diversificatie van de gezondheidszorg, veroorzaakt door de steeds groeiende mogelijkheden van de curatieve zorg enerzijds en van de gedragswetenschappen anderzijds, vraagt om een co/Srdinatieniveau. Er is een duidelijke tendens de huisartsen hier een belangrijke rol toe te bedelen. Algemeen valt trouwens een trend te bespeuren de eerstelijnsgeneeskunde te versterken.
2.3. Ontwikkelingen in de gezondheidszorg. 2.3.1 Het groeiend inzicht in de rol van psychische, sociale en culturele factoren bij ziekten en genezing leidt er vanzelfsprekend toe opsporing en bdnvloed.ing van deze factoren in het takenpakket van de gezondheidszorg op te nemen. 2.3.2 De ontwikkelirrgen in de gezondheidszorg dienen niet te worden opgevat als een accentverschuiving van louter biomedisch naar gecombineerd biomedisch/gedragswetenschappelijk, maar als een taakuitbreiding. Immers nergens wordt gesproken over een vermindering van her aandeel van de biomedische geneeskunde in bet totaal, hooguit wordt voorzichtig voorgesteld de groei van de extreem geavanceerde biomedische geneeskunde wat te temporiseren. De regulering hiervan vergt een uiterst ingewikkelde gezondheidspolitieke beslissing. 2.3.3 De verruiming van de taak van
de gezondheidszorg als geheel kan niet worden opgevangen door een verruiming van de taak van individuele artsen. Daarvoor is die verruiming te verstrekkend. In de gezondheidszorg zullen naast artsen ook werkers ,getraind in de gedragswetenschappen moeten gaan opereten. Dit zal tot gevolg hebben, dat de arts zijn primaatschap in .de gezondheidszorg verder gaat verliezen. Hij zal evenwaardig aan werkers met andere opleidingen moeten gaan functioneren in multidisciplinaire teams, waarin s primair ,de somatiseh deskundige is. 2.3.4 De veranderde visies op ziekte, gezondheid en gezon,dheidszorg hebben vanzelfsprekend consequenties voor de eisen die men artsen moet stellen. Zij dienen niet alleen biomedisch goed geschoold te zijn, ook is vereist dat zij minstens op basaal niveau kennis en vaardigheden op gedragswetenschappelijk gebied bezitten om in de veranderende structuren effectief te kunnen werken. Dit ihoudt onder meer in dat zij inzicht moeten ,hebben in de psychische, sociale en cukurele factoren .die bij ziekte en genezing van belang zijn. Zij dienen de patient 'vanuit dit inzicht te benaderen en zij behoren over de vereiste ~r te beschikken om dit effectief te doen. Daarnaast dienen zij nauw te kunnen samenwerken met dat deel van her zorgverlenend systeem dat deze factoren probeert te beinvloeden. Voorts figt !bet in de lijn dat van de categorie artsen die nu reeds vrijwel uitsluitend woCdt geconfronteerd met medische problemen waaraan psychische, sociale en culturele aspecten zitten (sociaal-geneeskundigen, psycahiaters, huisartsen) een meer gedegen inzicht in gedragswetenschappen wordt gevraagd. 3. Gedragswetschappen en het medisch curriculum
3.1 Doelstellingen. 3.1.1 De kern van her voorafgaande is, dat de groeiende inbreng van de gedragswetenschappen in de gezondheidszorg duidelijk heeft gemaakt dat de patient in zijn totale psychische, sociale en culturele context dient te worden benaderd. Wanneer men al-
]een op de biomedische aspecten let, is optimale preventie niet mogelijk, is de ,diagnose vaak bij voorbaat onvolledig, is therapeutisch handelen vaak slechts partieel effectief en is de kans op recidieven in een aantal gevallen groot omdat men geen aandacht heeft bes*eed aan andere dan biologische oorzaken van de ziekte (integrale geneeskunde, Querido). Zeer dui,delijk is dat een geintegreer.de biomedische en gedragswetenschappelijke benadering van ziekte en gezond'heid een optimale kans op succes biedt. Wanneer men dit principe onderschrijft, legt men zich ook vast het principe te gebruiken als h& uitgangspunt waarop een medisch curriculum dient te women gebouwd. De be!angrijhste doelstelling voor het medisch curriculum moet dus zijn: her opIeiden van artsen die in staat zijn optimaaI te [unctioneren in een gezondheidszorg welke gebaseerd is op een gei'ntegreerde biomedische/gedragswetenschappelOke benadering van ziekte en gezondheid. 3.1.2 Uit deze doelstelling zijn ver,strekkende consequenties getrokken. Zo .is gesteld, dat basis,kennis van gedragswetenschappen naast basiskennis van anatomie, fysiologie etc. onmisbaar is om tot een wezenlijk inzicht te kunnen komen in de mens als total.iteit. In het medisch curriculum zou deze basiskennis gedragswetenschappen kunnen worden aangeboden via vakken als functieleer van ,de mens, ontwikkelingspsychologie, sociale psychologie, sociologie etc. Deze ,,preklinische" basis zou kunnen w o m e n gevolgd .door een klinische fase, waarin naast biomedische ook een groot aantal gedragswetenschappelijke vakken women gegoven, alle gericht op het ;herkenhen en eventueel beinvloeden van storingen in het functioneren van de patient. 3.1.3 De on der 3.1.2 beschreven opvattir~g gaat de grote meerderheid van de commissie te ver*. Opnemen van de daar genoemde vakken in het * E~n lid van de commissie (Trimbos) is het wel eens met bet onder 3.1.2 gestelde, al ziet hij maar al te goed dat bet opgeven van onderwijstijd ten gunste van andere vakken geen sinecure is.
curriculum lddt onvermijdelijk tot een sterke uitbreiding van de totale gestructureerde onderwijstijd of tot een du~delijke inkrimping van .de tijd besc!~ikbaar voor biomedische yakken. Beide consequenties zijn onaanvaardbaar. Bovendien suggereren de voorstellen, dat de taakuitbreiding van de gezondheidszorg een evenredige taakuitbreiding voor de individuete arts met zich brengt. Ook deze gedachte wordt door .de meerderheid van de commissie afgewezen. 3.1.4 In de visie van de commissie is in de beroepsuitoefening van artsen een drietal niveaus te ondersoheiden waar gedragswetenschappen noodzakelijk zijn. a. Meer dan de meeste an dere beroepsbeoefenaren komen artsen in hun beroep in aanraking met mensen die in psychisohe en sociale moeilijkheden zijn geraakt. De houding van de arts tegeno,eer deze mensen mag niet te afstandelijk zijn. Tegelijkertijd mag de arts in het algemeen niet te sterk ge~nvolveerd raken in de problemen van zijn patient. De arts zal zelf een adequate houding ten opzichte van de patient moeten vinden. Dit vereist een zekere ,,psychische rijpheid" en een goed inlevingsvermogen, gebaseerd op kennis en ervaring. b. Wanneer de psy&ische en sociale moeilijkheden mede een oorzaak van de ziekte blijken te zijn of wanneer zij van invloed zijn op 'her genezingsproces, dient de arts dat te kunnen herkennen. Hij moet voldoende inzicht ihebben in de structuur van de gezondheidszorg om op adequate wijze andere werkers in te schakelen die deze factoren scherper kunnen diagnostiseren en beter kunnen beinvloeden. c. Bepaalde categorie8n artsen zullen in hun beroepsleven zelf scherp psychische, sociale en culturele factoren bij ziekte en genezing moeten kunnen herkennen en waar mogelijk be/nvloeden (psychiaters, sociaal geneeskundigen, huisartsen en vaak ook klinici). Het onder a. beschreven niveau is in wezen niet specifiek voor artsen. Iedereen zou een :dergelijke ,,psychische rijpheid" moeten hebben. Echter, een arts die deze eigenschap mist loopt in zij.n beroep een ver-
hoogd risico schade toe te bren,gen aan de gezondheid van zijn patient. De mveaus b. en c. zijn wel specifiek voor ~het beroep van de arts; niveau b. is vereist voor alle artsen, n iveau c. slechts ,voor bepaalde catego~ie~n. Naar de mening van de commissie dienen de niveaus a. en b. tijdens de basisopleiding te women gerealiseerd, niveau c. tijdens de ,,specialisatie": in een (pre- of postdoctoraal) differentiatiepakket of tijdens de opleiding tot specialist. In deze nota wordt hierna alleen gesproken over gedragswetenschappen in de basis opleiding.
3.2 De huidige situatie. 3.2.1 Volgens een globale schatting wordt op dit moment aan Nederlandse medische faculteiten tijdens de eerste d~ie studiejaren ongeveer 7 % van 'de gestructureerde onderwijstijd besteed aan vakken uit de groep ethiek, filosofie, gezondheidsleer, medische psychologie, medische sociologie en wijsgerige an~hropologie. Dit komt neer op 35 S 40 uur per jaar. In latere jaren woMt via vakken als epidemiologie, geriatrie, huisartsgeneeskunde, psychiatrie, sociale geneeskunde etc. (welke totaal circa 15% van de gestructureerde onderwijstijd vullen) een wat groter percentage van de tijd aan raakgebieden tussen biomodische en 'gedragswetenschappen besteed. Bovendien wordt in deze latere jaren ook via andere vakken, zij het meestal impliciet, het een en ander uit de sociale en gedragswetenschappen in her curriculum gebracht. De geringe hoeveelheid beschikbare tijd, .het vaak duidelijke gebrek aan co6rdinatie tussen ,de verschillende betrokken vakken, alsmede het feit dat een aantal aspecten (als sociale vaardi~heid, gesprekstechn:iek, etc.) van gedragswetenschappen alleen via training en ervaring kunnen w o m e n aangeleerd, maakt de huidige simatie volstrekt onvol.doende om studenten zich via een coherent programma de vereiste basale kennis en vaardigheden op gedragswetenschappelijk gebied te laten eigen rnaken.
3.3 Aanbevelingen met betrekking tot gedragswetenschappen in her Rotterdams medisch curriculum. 3.3.1 De Rotterdamse faculteit der (1974) MEDISCH CONTACT 29, 501
geneeskunde ,heeft besloten om het op dit moment 6-jarige basiscurriculure rte differenti~ren. Voor zover nu kan worden voorzien krijgt ihet curriculum .dan de volgen~de structuur. tij~dens ,de eerste 21/8 jaren wordt een uniform preklinisch programma gegeven, gevolgd door een keuzeperiode van circa 5 maanden waarvoor een grote verscheidenfieid van mogelij'l~heden wordt geboden. Het vierde jaar is weer uniform en evenals her ~ijfde en zesde jaar voornamelijk klinisch; her vijfde en zesde jaar (co-assistentschappen) zijn ,voor circa 70~ un,iform, ,de 30o/0 resteren~de tijd kan de student zi& bezig'houden met een keuzeprogramma. In bet interimrapport van de differentiatiecommissie wordt voorgesteld een drietal keuzeprc~gramma's te ontwikkelen: een eerste gericht op de ldinische specialismen, een tweede gericht op huisartsgeneeskunde en een derde gericht op maatschappelijke en geestelijke gezondheidszorg. Opgemerkt dient te worden dat de herstructurering van ~het wetenschappelijk onderwijs ;het h'ierb(~ven besehreven curriculum mogelijk eni.gszins zal beinvloeden indien voor een vierjarig doctoraal wordt gekozen; 'het ligt verder in de lijn van de ontwikkelingen dat bijvoorbeeld een herverdeling van de klin`ische en de niet-klinische uren over ,de verschillende fasen zal plaatsvinden. 3.3.2 Bij gebrek aan voldoende referenties vanuit de Nederlandse situatie kunnen met betrekking tot ,bet programma gedragswetenschappen nauwelijks verantwoorde aanbevelingen worden gedaan. Een eerste aanbeveling moet daarom zijn een commissie in te stellen die als taak krijgt: 1. het inventariseren van gedragswetenschappelijke programma's in buitenlandse medische curricula; 2. het evalueren van, bestaande en experimentele nieuwe programmao~derdelen gedragswetenschappen (zie bij,voorbeeld 3.4) in Nederlandse medische curricula; 3. bet opstellen van een coherent programma gedr~gswetenschappen voor een medisch curriculum. In deze nota zullen 'verder alleen nog als experiment bedoelde korte termijn-maatregelen worden aanbevolen. Onder 3.1.4 is geformuleerd (1974) MEDISCH CONTACT 29, .$02
welke niveaus tijdens ,de bas`isopleiding zouden moeten worden bereikt of in welke richting een ontwikkeling in gang moet wor.den gezet. 3.3.2a Met betrekking tot niveau a. kan Ihet volgende worden opgemerkt: ,,Psyehisohe rijpheid" en inlevingsvermogen lijken :het best verworven te kunnen worden door .zelf ervaringen op te doen en daarop te reflecteren. In het curriculum dienen deze facetten dus te worden ingebouwd. Elementen die her opdoen van ervaringen kunnen vergemakkelijken zijn niet alleen stages in de gezondheidszorg of welzijnszorg maar ook werkgroepen, zelfs die betreffende biomedis&e onderwerpen; voorts natuurlijk ook films etc. Reflectie op deze ervaringen kan plaatsvinden wia begeMdings- en evaluatiegesprekken en via colleges basale psychologie, sociologie etc. Daarnaast zijn cursussen sooiale vaardigheid en gespreksteahniek van belang. Deze elementen, primair gericht op persoonlijkheidsvorming, kunnen al worden ingebracht in ,dat ,deel van fhet curriculum waar .de student nog sleehts een beperkt contact ,heeft met pati~nten, dus in de vroegste pre-kandidaatsfase. Zij dienen .door te lopen ,in de klinische fase om de studenten te helpen een adequate houding te ontwikkelen ten opziehte van de psychische en sociale problematiek van de patient. 3.3.2b Elementen nodig om bij pati~nten psychische, sociale en culturele factoren ,die bij ~iekte en genezing een rol spelen te herkennen, zijn enerzijds soeiale vaardigheid en gespreksteehniek en anderzijds een basale kennis van vakken als medische psychologie, medische sociologie etc. Studenten zullen 'her meest gemotiveerd zijn om deze elementen op te nemen na een eerste periode van contact met pati~nten. Het zwaartepunt van deze medisch-gedragswetenschappelijke training zou dus in de klinische fase komen te l`iggen. 3.3.3 Met betrekking tot de vorm waarin de in 3.3.2 genoemrde elementen het best kunnen worden aangeboden, alsmede met betrekking tot de fhiervoor noodzakelijke tijd, is op dit moment nauwelijks een verantwoorde suggestie te geven. Veel zal
nog via experimenten moeten worden uitgetest. Wel is duidelijk, dat de gestructureerde onderwijstijd wat zal moeten worden uitgebreid ten behoeve van een meer verantwoorde gedragswetenschappelijke vorming. In tegenstelling tot de Rotterdamse faculteitsraad ,is deze commissie van mening r a t het verantwoord is de gestructureerde onderwijstijd enigszins uit te breiden, mits de uitbreiding uitsluitend ten ,goede komt aan de gedragswetens&appen. Andere overwegingen die bij de uiteindelijke vormgeving een rol moeten spelen zijn onder meer: a. gedragswetenschappelijke training dJent vanaf de eerste fase van de studie ingebouwd te zijn en steeds tegen de achtergrond van het latere beroep te worden aangeboden. Veel studenten kiezen de medische studie om ,haar contactuele en psychosociale aspecten, maar verliezen deze motivatie door het eenzijdige natuurwetenschappelijke karakter van het curriculum; b. een deel van de gedragswetenschappelijke vorming kan alleen via ervaring verlopen, niet via colleges. Dit vergt reel tijd en ook een goede begeleiding; c. aspecten van met name gesprekstechniek en sociale vaardigheid kunnen ook worden ingebouwd in het onderwijs in biomedische vakken. Dit breidt de gestructureerde onderwijstijd niet uit. Her vraagt wel nieuwe onderwijsvormen. d. met betrekldng tot de op dit moment voor ,de gedragswetenschappen beschikbare tijd dient bena.drukt te worden, dat deze alleen effectief kan worden gebruikt wanneer de betrokken afdelingen .de programma's voortdurend op elkaar afstemmen. 3.4 Aanbevelingen De commissie beveelt naast bet onder 3.3.2 genoemde punt aan: a. Bij aanvang van ,de studie een introductiecursus van ~ n ~ twee weken te geven, waarin onder meer de structuur van de gezondheidszorg en de rol ,van .de arts daarin worden bel`icht. Het studiejaar zou dan ~ n fi twee weken eerder moeten beginnen of later eindigen. b. Tijdens de ,,pre-klinische" jaren
~6n middag per week beschikbaar te stellen voor gedragswetenschappelijke vorming via ,,ervaringsonderwijs". Hierbij kan gedacht worden aan: stages in diverse sectoren in de gezondheidszorg (slechts mogelijk voor een beperkt aantal studenten); --deelname aan werkgroepen die zida bezighouden met bepaalde facetten van de gedragswetenschappen (beperkt aantal studenten vanwege ,de beperkte gekwalificeerde staf); --deelname aan werkgroepen die zich bezighouden met facetten van de biomed~sohe vskken (per afdeling of geintegreerd te organiseren). De werkgroepen, mits op verantwoorde wijze begeleid, kunnen - naast de theoretische gedragswetenschappelijke of natuurwetenschappelijke vorming - - gesprekstechniek en andere sociale vaardigheden (teamwork) in het programma brer~gen. c. Het invoeren van n.ieuwe onderwijsvormen als groepsonderwijs etc. met begeleiding van ,deskundigen te
bevorderen. Deze vormen kunnen gewenste elementen als sociale vaardig,heid ~nbrengen zonder de totale gestructureerde onderwijstijd uit te bre~den (wel vragen zij meer tijd van de staf). d. Het invoeren c.q. uitbreiden van (facultatieve) cursussen sociale vaardig~heid en gesprekstechniek te bevorderen. e. Meer tij.d besdaikbaar te stellen voor medische psychologie, medisehe sociologie etc. in de klinische fase. f. Aan de star van klin,ische afdelingen die bij onderwijs betrokken zijn tenminste ddn professionele gedragswetenschappelijk geschoolde kracht toe te voegen, onder meet (maar niet alleen!) voor onderwijs aan en begeleiding van studenten. g. De grootte en de structuur van het binnen de faculteit aanwezige gedragswetenschappelijk potentieel nader te bezien. Dit tegen de achtergrond van de in deze nota voorgestelde u,itbreiding van de taken van gedragswetenschappen in bet medisch curriculum. h. Een commissie in te stellen die
PRAKTIJKPERIKELEN (Korte door artsen geschreven signalementen. Nieuwe perikelen worden gaarne ingewacht door de redactie van Medisch Contact.)
Verzekeraars Op mijn spreekuur begroet ik. een nieuwe pati8nt A. HO blijkt te lijden aan een cervicaal syndroom en hee[t hiervoor van zijn vorige artsen reeds her hele analgetica-arsenaal voorgeschreven gekregen. PatiYnt A wordt onderzocht en de arts stelt voor een r6ntgen/oto te laten malden om daarna een [ysiotherapeut in te schakelen. De patiSnt gaat akkoord; een uitgebreide brie[ aan de [ysiotherapeut wordt getypt. De volgende dag staat de patient weer op de stoep: in de polis van zijn ziektekostenverzekering hee[t hii gelezen dat [ysiotherapie uitsluitend wordt vergoed indien voorgeschreven door een specialist, en o[ de
verder vorm geeft aan de on,der 3.4 beschreven voorstellen. Voorgesteld wor, dt de onder 3.4 beschreven suggesties voor twee fi drie jaar over te nemen. Daarna k~m op basis van ,de ervarir, g :die is opgedaan w o m e n beslist over stoppen, continueren of uitbreiden. Wel moet in dit verband w o m e n bepleit, .de bij de experimenten betrokken aMeli,ngen gedurer~de de experimentele periode enige extra personeelsplaatsen toe te wijzen.
dokter nu maar zo vriendelijk wil zijn deze weg te bewandelen. PatiYnt B hee[t waarschijnlijk een arthrotische knie. R6ntgendiagnostiek werd alleen vergoed, indien deze was aangevraagd door een specialist. Patient C raakt in 1974 boven de loongrens en moet uit her zieken[onds. Hij komt in[ormeren hoe vaak zijn gezin her a[gelopen jaar mijn hulp als huisarts nodig hee[t gehad, want de premie voor verzekering m~t de huisartshulp erbij scheeIt nogal vergeleken bij die zonder. Op kantoor hadden ze hem al gezegd dat hij dan, zoals zij ook deden, in voorkomende gevalIen om verwijzing naar een specialist moest vragen. Dat was toch voordeliger. Frustrerend voor de huisarts, vermoeiend voor de betreffende specialist en duur voor de verzekering. Wordt op deze manier de eersteliins gezondheidszorg door de verzekeraars ondersteund? O[ dan toch maar liever allemaal in een volksverzekering, zodat althans deze hindernis voor een bevredigende en kostenbesparende beroepsuitoe[ening uit de weg kan women geruimd?
(1974) MEDISCH CONTACT 29, 503
UIT DE ZIEKENFONDSRAAD
Vergoeding ingevolge de A.W.B.Z. geeft problemen Ziekenfondsverzekerde en tandarts Een werkgroep -can een commissie die ziah sedert vele jaren bezighoudt met de problematiek van de tandheelkundige ,hulp aan ziekenfondsverzekerden, ,heeft een eerste rapport aan de Ziekenfondsraad uitgebracht. Daaruit blijkt, dat er in ons land verschillende regio's zijn waar geen enkele tandartspraktijk is geopend voor aanname van ziekenfondsverzekerden. In het rapport is een me*hodiek ontwikkeld om te streven naar verbetering van lokale noodsituaties. Mooht dit niet baten, dan zullen volgens de werkgroep meer algemene en voor he* gehele land geldende maatregelen moeten worden overwogen met be*rekking tot de tandartsenspre~ding, ook maatregelen van sociaal-tandheelkundige aard en ten aanzien van .de oplei,ding; voorts maatregelen van tandheelkundig karakter en in het financiele vlak. Blijkens enige reacties uit de raad ,had men er niet reel vertrouwen in, dat de suggesties tot verbetering, in het rapport vervat, reel soelaas zouden bieden. Het tekort aan tandartsen en hulpkra&ten blijkt de kern van het probleem te zijn. Besloten werd dit eerste rapport, dat als een voorlopige inventarisatie van de problematiek werd beschouwd, in zijn huidige vorm ter kennis van de betrokken bewindslieden te brengen. Verdere, door de werkgroep in uitzicht gestelde rapportering, zal worden afgewacht. Vergoedingsregeling A.W.B.Z. Reeds geruime tijd doe* zich bet vraagstuk voor of, en zo ja in hoeverre, de ruim twee jaar bestaande noodregeling van A.W.B.Z.-vergoecling ook ten behoeve ,van pati~nten die verblijven in zogenaamde nieterkende inriohtingen en bejaardenoorden nog dient te worden gehandhaafd. De regeling is, zoals bekend, ontstaan .door een tekort aan (1974) MEDISCH CONTACT 29, 504
bedden in erkende inri&tingen. Er wordt gestadig aan opheffing van dit tekort gewerkt en dit is voor de Ziekenfondsraad in 1973 mede aanleiding geweest de staatssecretaris op diens verzoek te adviseren, in bepaalde gevallen de werking van vorenbedoelde vergoedingsregeling bij ministerieel besluit categorisch uit te sluiten. Toda kan onnodige toepassing van de vergoedingsregeling nie* steeds worden ,voork6men, zulks mede door het autonome en ongeco6rdineerde opnamebelei.d in de diverse categorieEn van i.nrichtingen, hetgeen een doelgerichte begeleiding van verzekerden'van ,,tehuizen" naar ,,erkende inrichtingen" belemmert. Ten einde tegemoet te komen aan problemen van bijzondere hardheid die zijn ges~gnaleerd bij regionale afbouw van de vergoedingsregeling, heeft staatssecretaris Hendriks de raad voorgesteld de mogelijl~heid te openen, voor verzekerden voor wie de vergoeding zou moeten worden be~indigd doch wier overplaatsing naar een erkende inrichting in redelijkheid niet kan worden verlangd de vergoedir~g onder bepaalde omstandigheden voort te zetten. De raad was met deze suggestie niet gelukkig. Aan de hand van een aantal feitelijke situaties, lijkt Ihet .de raad welhaast ondoenlijk om met toepassing van de door de staatssecretaris beoogde hardhei.dsclausule tot een uniforme afbouw van .de destijds noodgedwongen ingevoerde vergoedingsregeling A.W.B.Z. te komen. Aan de toentertijd getroffen tijdelijke voorziening zou bij deze toepassing een min of meer duurzaam karakter worden gegeven. Mede gelet op een aantal praktische bezwaren was de raad dan ook van oordeel, het treffen van de door de staatssecretaris voorgestelde voorziening te moeten ontraden. Weliswaar werd erkend, dat zich gevallen van ,,hardheid" kunnen voordoen, doch deze dienen naar .de mening van .de raadsleden in de sfeer van de Algemene Bijstandswet te worden opgelost. Soms
wordt door gemeenten financi~le hulp kraehtens de Bijstandswet zonder meer geweigerd of ingetrokken, omdat voor de betrokkenen die in bejaardenoorden enz. verblijven een zogenaamde A.W.B.Z.-indicatie aanwezig is, ongeacht .de vraag of overplaatsing naar een A.W.B.Z.inrichting wenselijk of mogelijk is. In verba,nd hiermede ,geeft de raad - ter voork6ming van ,,hard,heidssituaties" - - . d e staatssecretaris in overweging niet eerder over te gaan tot regionale intrekking van de vergoedingsregeling A.W.B.Z. dan nadat van bet ministerie van C.R.M. de toezegging is verkregen, dat dit mi,nisterie zal bevorderen dat bij hardheidsgevallen door de gemeentelijke sociale diensten .die deze gevalfen bet beste kunnen beoordelen, in bet kader van de Algemene Bijstandswet een soepeler .dan tot nu toe gevoerd beleid wordt toegepast. Vanuit de raad werd er nog voor gepleit :het woord ,,bevorderen" te vervangen door ,,verplichten", doch dit bleek om verschillende redenen niet mogelijk te zijn. Afscheid Aan ~het einde der vergadering nam de Ziekenfondsraad middels een toespraak van voorzitter De Kort op hartelijke wijze afscheid van een vijftal leden, wier raadsl.idmaatschap wegens het bereiken van .de 70-jarige leeftij,d met deze vergadering een einde nam, te weten: Prof. Dr. P. Muntendam en Prof. Dr. A. C. Drogendijk Sr., kroonleden, arts C. Landheer, tandarts P. D. A. van der Heijde en Mr. G. J . M . Stulemeyer.
,,Op de grens van soort en individu" Oratie Pro[. Dr. A. C. Drogendijk jr.
Yerschuivingen Het is nu ruim honderd jaar geleden, dat Darwin de gron~slag legde van de evolutieleer. De evolutieleer houdt in, dat het leven zieh ~handhaaft en verder ontwikkelt door voortdurende aanpassing aan ,de omstandigheden. De aanpassing lheeft voor de soort, dat is de groep individuen .die zich door onderlinge geslachtelijke betrekkingen voortplant, slechts betekenis voor zover die door mutatie - - een verandering in de genetische code - tot stand komt. Het succes van de soort, dat wil zeggen de tijdsduur waarover de soort blijft bestaan, en het aantal in,div~duen dat ertoe behoort is de resultante van enerzijds de positieve en negatieve selectiedruk die de omstandigheden op de soort uitoefenen en anderzijds van de voortplantingscapaciteit van de soort. Her unieke wan de mens, de hoogst ontwikkelde soort, is zijn geestelijk vermogen. Dit stelde hem in start de wetenschap te ontwikkelen, actief in de omstandigheden ,in te grijpen om die te zijnen gunste te wijzigen. Voor het individu betekende dit een verlenging van de levensduur en een verbetering in de kwaliteit van her bestaan, voor de soort een wijziging 6n vermindering van de selectiedruk. De rampzal.ige gevolgen van dit laatste worden pas de laatste jaren alom duidelijk. De vermindering van de selectiedruk leidt zonder aanpassing van de voortplantingsdruk tot een explosieve bevolkingsgroei, die tot bedreiging van alle individuen voert door hongersnood, milieu-aantasting en onderlinge psychische druk. De genetische kwaliteit van .de soort vermindert, doordat individuen met genetische defecten of minorvarianten in leven kunnen blijven en aan de voortplanting deelnemen. De geneeskunde is de wetenschap die wel het meest tot deze ontwikkeling heeft bijgedragen. De geneeskunde heeft her bestaan van her individu zekerder gemaakt en .de kwaliteit van
,,Op de grens van soort en individu" noemde Prof. Dr. A. C. Drogendijk jr. de studie, waarvan hij een gedeelte uitsprak als rede ter gelegenheid van de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de gynaecologie en verloskunde aan de Erasmus Univ~.rsiteit te Rotterdam op 21 november jl. Enkele kanttekeningen daarbij gewerden de redactie van de zijde van Dr. E. BenGersh6m, verbonden aan het Rotterdamse Sophia Kinderziekenhuis. Het begin en her eind van de studie, waarop deze reactie betrekking heeft, worden hiernaast integraal weergegeven.; de kanttekeningen volgen, waarna Prof. Drogendijk nogmaals het woord krijgt. ,,Op de grens van soort en individu" is uitgegeven bij Stafleu's Wetenschappelijke Uitgeversmaatschappij B.V. te Leiden.
zijn bestaan verhoogd. Zonder twijfel is de geneeskunde voor het indMdu een weldaad, maar inmiddels zo succesvol dat het voor de soort een ramp dreigt te worden! Het geneeskundig aanbod aan de individuele behoeften en wensen is nu bovendien zo groot, dat de gemeenschap bet niet meer kan betalen. De snel toenemende erkenning van deze problemen heeft tot een verandering in de ethiek geleid, ,die nog steeds voortduurt en voor de ,toepassing van de geneeskunde ingrijpende gevolgen heeft. Deze verandering betekent een beperking van de therapie van het individu ten behoeve van zijn soortgenoten en ten behoeve van de soort als zodanig. Dit betekent het afwegen van belangen (prioriteit stellen), beperking van de populatiegrootte (geboorteregeling) en bewaking van de genetische kwaliteit (eugenetiek). De gynaecoloog heeft in zijn vakgebied met deze verschuiving van ethiek en toepassing van techniek wel bijzonder veel te maken. Zijn vakgebied omvat immers in de verloskunde van oudsher al de behandeling van de soort en in de gynaecologie reeds lang vooral kwalitatieve aspecten van het bestaan. Wij willen over het afgelopen decennium de technische en ethische versehuivingen in ons vakgebied eens nagaan en van daaruit lijnen pogen te trekken naar wat de toekomst aan aanpassing vraagt.
Sprekend over recente verschuivingen op het technische vlak onderscheidt Prof. Drogendijk gynaecologische aandoeningen die het bestaan bedreigen en ten aanzien waarvan niet de middelen ter behandeling nieuw zijn maar de herkenning van her ziektebeeld ~n gynaecologische aandoeningen die een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het bestaan en die steeds vaker met succes kunnen worden behandeld. Als voorbeeld van de vorderingen op het gebied van de verloskunde noemt Prof. Drogendijk de voortgaande daling in de maternale sterfte zowel als in de perinatale sterfte (,,de top van de verloskundige ijsberg van wanresultaat"). Een belangrijke resultaatverbetering hangt, meent hij, minder af van de technische ontwikkeling dan van een andere organisatie van de verloskundige zorg. Prenatale zorg en baring zouden moeten worden gecentraliseerd in de verloskundige afdelingen, van de ziekenhuizen. Verder zou het accent moeten worden verlegd van begeleiden naar leiden. Ook zou het vakgebied moeten worden opgesplitst in subspecialismen. De oratie vervolgt: Een geheel nieuwe, uiterst belangrijke ontwikkeling, ten onzent op gang gebracht en reeds ver uitgewerkt door Galjaa~d en Niermeyer, hierin klinisch gesteund door Schmidt en Jahodova, is de vroege antenatale diagnostiek. Deze maakt het mogelijk bepaalde erfelijke aandoeningen van de foetus die na de geboorte tot de dood of ernstige cerebrale beschadi(1974) MEDISCH CONTACT 29, 505
gir~g leiden reeds vroeg in de zwangerschap .door metabool of chromosomaal onderzoek van cellen uit het vruchtwater vast te stellen. Na het vaststellen van de diagnose kan het uitvoeren ,van een abortus de ontwikkeling van een ernstig defect kind voorkomen en de ouders ,veel leed bersparen.
Eugenetiek In wezen is met deze geneeskundige handeling ook een eerste stap gezet op weg naar de genetische bescherming van de soort. Het is te verwachten, dat verder onderzoek steeds meet erfelijke aandoeningen binnen bet bereik van deze diagnostiek en therapie zal brengen. Hoewel deze vorm van genetische rherapie reeds een drietal jaren uitwoerbaar is, w o r & er nog .lang niet van gebruik gemaakt op de schaal die mogelijk en gewenst is. Een van de redenen moet wel zijn dat 'het publiek er nog onvoldoende van op de hoogte is. Tooh is het `van het grootste belang dat ieder die aan de voortplanting deelneemt er tijdig van op de hoogte is. Hier ligt onder meet voor de huisarts een belangrijke taak. Men kan zich afvragen, of men met abortus als therapie voor deze erfelijke aandoeningen genoegen moet blijven nemen. Theoretisch is het niet onmogelijk dat verdere ontwikkeling van de genetica bet in bepaalde gevallen mogelijk zal maken her aangeboren defect van het kind bij de bron, dat is de fout in zijn genetische code, te behandelen. Te denken valt aan een tijdige, prenatale of postnatale, vervanging van het route D N A door het goede D N A met een daartoe behandeld virus als vehiculum; anders gezegd, een genetische inentiag. Met twee problemen is echter al direct rekenir~g te houden. In de eerste plaats zullen de kosten van on.twikkeling van zulk een therapie vermoedelijk hoog zijn. In de tweede plaats zal zulk een virogene DNAcorrectie niet slechts gericht moeten w o m e n op de cellen van de organen wier functie faalt maar ook op de geslachtscellen, die de genetische code doorgeven. Het individu zou anders wel fenotypisch, maar niet genotypisch behaadeld zijn. Het zou (1974) MEDISCH CONTACT 29, 506
dan eufenetiek, maar g66n eugenetiek zijn, wel behandeling van het individu maar niet van de soort. Integendeel, juist omdat md6r genetisch ongunstige typen overleven en zich voortplanten, zou deze behandeling een nieuwe escatatie betekenen van de problemen die de onl-wikkeling van de geneeskunde de soort aandoet. Vroege abortus van vruchten met een zeer ongunstige genetische aanleg is een vorm van selectie in negatieve zin. Een vorm van positieve selectie i's de kunstmatige inseminatie met sperma van donoren die op gunstige erfelijke eigenschappen geselecteerd zijn. Volgens Muller is hiermee in Amerika reeds een begin gemaakt door echtparen die hun kind de best mogelijke eigenschappen willen meegeven en daarvoor het biologisch vaderschap van de echtgenoot inruilen.
De selectie van deze donoren moet gebeuren op grond van eigenschappen als goede intelligentie en een gunstig karakter. In feite vindt deze selectie plaats op het fenotype, want het genotype van de mens is hog weinig onderzocht en de erfelijke basis van eigenschappen als intelligentie en karakter is nog omstreden. Zodra echter het genetisch onderzoek bij de mens zover is gevorderd dat het een hecht fundament voor eugenetische selectie biedt, is te verwachten dat de vraag naar kunstmatige inseminatie zich ook hier te lande gaat uitbreiden tot buiten het indicatiegebied van de steriliteit. Het is duidelijk, dat .de eugenetische inseminatie niet alleen een kwalitatieve behandeling van her individu betekent maar minstens evenzeer een kwalitatieve behandeling van de soort. Als zodanig zou het een geheel nieuwe dimensie geven aan het geneeskundig handelen. Nieuwe ethos De ontwikkeling in ons vakgebied is in het afgelopen decennium in ethisch opzicht ingrijpender geweest dan in technisch opzicht. Deze ethische ontwikkeling is voortgevloei,d uit een verandering van inzicht en van wereldbeeld onder invloed van de wetenschap en in het bijzonder van de evolutieleer, en afgedwongen door
de co nfrontatie met overbevolking er~ milieubederf. Deze ethische verandering vindt ~haar grond ,in een herwaardering van seks en voortplanting, van soort en individu. In de geneeskunde betekent het een accentverschuiving, van de strijd om her leven naar de strijd om de kwaliteit van het leven, van de behandeling van het individu naar de behandeling van de soort. De grote gedragsverschuiving in de geneeskunde en vooral in ons vakgebied is uiteraard niet zonder meniagsverschil, zelfs niet zonder heftige strijd gebleven. Anders was in een land als het onze niet te verwa~hten geweest, finders was ook niet juist geweest. G66n strijd over ethiek zonder bestaande ethos, maar ook geen nieuwe ethos zonder strijd. Vrijwel ieder is er nu van doordrongen geraakt, dat bet niet meer gaat om de vraag of alles technisch kan. Het gaat nu om de vraag of alles mag. Daarom willen wij, na de bespreking van de technische veranderingen in ons vakgebied, overgaan tot een beschouwing van de ethische aspecten daarvan. Bij deze beschouwing zal ik pogen fundamenteel te blijven en niet in details af te dalen. De grote ethische problemen, specifiek voor ons vakgebied, betreffen anticonceptie, abortus provocatus en kunstmatige inseminatie met donorsperma. Bij al deze drie geneeskundige handelingen zijn de belangen van soort en individu nauw vervlochten. Bij alle drie gaat het niet zozeer om een recent verworven technische vaardigheid maar om een ethische ontwikkeling. Bij alle drie staat niet her geneeskundig maar her algemeen menselijk aspect voorop. Daarom volgen eerst enkele algemene opmerkingen over ethiek. Daarna ga ik i n op specifieke aspecten die hier aan de orde zijn. Het menselijk gedrag wordt voor een zeer groot deel, zowel individueel als groepsmatig, bepaald door de gewoonte. De meeste gewoonten hebben tot ondergrond een zedelijke wet of voorschrift. De gewoonte en de zedelijke regel laten zich makkelijk beschrijven, maar moeilijk funderen. In her algemeen is het fundament autonym of heteronym: Autonym is datgene, wat men zelf algemeen aanvoelt juist te zijn, de natuurlijke
evidentie; heteronym wat een autoriteit God of een menselijke gezagsdrager, voorschrijft. Zowel voor autonyme als heteronyme regels gel&, dat ze niet strijdig mogen zijn met het biologisch belang maar dit veeleer moeten bevorderen. Het biologisch belang is de begunstiging van bestaan en kwaliteit van de soort, zoals gediend door evolutie en aanpassing aan de omstandigheden. Het biologisch belang schrijft de ethiek niet voor, maar geeft wel bet spelkader aan op straffe van ondergang. Anticonceptie is door de cuhureel nitgelokte bevolkingsexplosie biologisch gezien een dwingende gedragsregel. Ieder die wetenschappelijk meeleeft, de krant leest en de feiten om zich heen waarneemt heeft daar autonym geen moeite mee. Dat beperking van de gezinsgrootte ook de indivicluele kwaliteit van het bestaan verhoogt, is evenzeer evident. Vandaar dat de grote massa in alle ontwikkelde landen thans anticonceptie toepast. Heteronym is van een dergelijke aanpassing in veel mindere mate sprake. De Rooms-Katholieke Kerk houdt officieel nog vast aan de opvatting, dat de mens niet in her natuurlijke beloop van het geslachtsleven mag ingrijpen. Dit niettegenstaande het felt, dat de cuhuur en vooral de gezondheidszorg niets anders betekenen dan een voortdurend ingrijpen in de natuur. Sommige protestanten menen, dat het oudtestamentisch gebod tot geslachtelijke vermenigvuldiging nog onbeperkt geldig is. Dit niettegenstaande het feit, dat in de dichtbevolkte landen overduidelijk aan het gebod is voldaan. Beide opvattingen zijn naar mijn mening oninvoelbaar, onverdedigbaar en ethisch verwerpelijk. Abortus provocatus is biologisch bepaald minder dwingend dan anticonceptie. In feite maakt goed toegepaste anticonceptie abortus totaal overbodig. AIleen bij falen van de anticonceptie doer zich het vraagstuk van de abortus provocatus voor, helaas nog maar al te vaak. Ve|en, kerkelijken en niet-kerkelijken, medici en leken, achten abortus duidelijk in strijd met de autonyme regel dat men bet leven eerbied verschuldigd is, of met de heteronyme regel dat men niet zal doden. Zo eenvoudig ligt de
zaak bij nader inzien echter zeker niet. Ethiek heeft met bet werkelijke leven te maken, met de praktische toepassing van abstracte regels. En dan gaat het altijd om het afwegen van belangen, ook bij de vraag- doden of niet doden. De natuur is vol van doden. Wij allen doden, zo niet actief dan toch zeker passief. Hoe moet men anders noemen, dat vele mensen omkomen van honger, terwijl anderen in overvloed leven? Zijn in onze samenleving niet veel zieken onredbaar, omdat geld voor medische doeleinden besnoeid wordt ten behoeve van het aangename leven van gezonden? Van dit afwegen van belangen, van deze prioriteitskeuze, staat de krant elke dag vol. Een enkel voorbeeld. De krant meldt, dat er geld beschikbaar is om de badak (de Javaanse neushoorn) voor uitsterven te behoeden. Hebt u geprotesteerd uit naam van vele noodlijdende mensen? Wie vindt deze prioriteit ongeoorloofd? Bij abortus provocatus wordt bet leven van het embryo afgewogen tegen de kwaliteit van het bestaan van de volwassene. Zowel bij de ,,autonymen" als bij de ,,heteronymen" draait de discussie om de vraag of een embryo een mens is en dus op hetzelfde levensrecht aanspraak kan maken als een volwassen individu. Duidelijk is dat her embryo niet minder, maar ook niet meer is dan een beginvorm van menselijk leven, geen indMdu, maar een individu in ontwikkeling. Het embryo heeft noch de - - emotioneel aansprekende - vorm en afmetingen van het menselijk individu noch zijn mogelijkheden tot communicatie en geestelijke activiteit. Her mist de somatische basis, gevoelsmafig en wetenschappelijk, van het menselijk individu. De bewering dat tussen embryo en volwassen individu biologisch geen verschil bestaat, ligt aan gene zijde van logica en natuurlijke evidentie. Ik wil mij hier niet verdiepen in de vraag, op welk tijdstip in de ontwikkeling van bevruchte eicel tot mens gesproken kan worden van een menselijk inclividu. Hierop is Drogendijk Sr. nog recent ingegaan. Ik wil slechts vaststellen, dat het embryo in ontwikkeling zover beneden her niveau van het volwassen individu ligt, dat het daarmee in
waarde niet is te vergelijken. Hiermee is naar mijn mening de ethische basis voor abortus provocatus op psychosociale indicatie gegeven. Dit standpunt komt dicht in de buurt van de stelting van Kuitert, dat het embryo waardenvrij is. Maar waardenvrij is het mijns inziens niet. De waarde van het embryo ligt in zijn potentie tot individu, voor zover her een levensvoorwaarde voor de soort is (voortbestaan) en voor zover het voor het volwassen individu, de ouder, levensgeluk betekent (kwaliteit van het bestaan). Zodra het voortbestaan geen probleem is, blijft alleen de vraag essentieel in hoeverre een nieuw individu gewenst is, of liever gewenst wordt. Abortus provocatus is een probleem, dat zich minder vaak zal voordoen naarmate de effectiviteit van anticonceptie toeneemt. Het is (hopelijk) een aflopende zaak. Her tegenovergestelde gel& voor de kunstmatige inseminatie met donorsperma. De toepassing hiervan neemt in frequentie toe. Nu nog wordt het vrijwel alleen toegepast als behandeling in het steriele huwelijk. Maar voor eugenetische doeleinden zou het in de naaste toekomst wel eens op veel grotere schaal kunnen gaan gebeuren. Biologisch lijkt er niets op tegen en alles voor, als men inteeh voorkomt en door een geschikte donorkeuze de genetische informatie van de soort kwalitatief verbetert. Het gezin, vermoedelijk biologisch de beste bouwsteen van de soort, wordt niet wezenlijk aangetast zolang het geestelijk ouderschap intact blijft. Voor velen, autonymen en heteronymen, betekent her echter een aantasting van bet beginsel van het monogame huwelijk ofwel overspel. Hiervan is naar mijn mening geen sprake. Als beide partners het wensen, gaat de handeling niet over de grens van .hun levenscontract. En een spel is het al helemaal niet. Voor het kind is her wellicht een bezwaar, als het zijn natuurlijke vader niet kent. Mij komt het voor, dat dit minder zwaar weegt dan her geluk dat zwangerschap de steriele vrouw kan schenken, of in geva| van eugenetische indicatie, de vreugde die de ouders kunnen scheppen in een zo goed mogelijke ,,kwaliteit" van hun kinderen. Naar de ervaring geleerd (1974) MEDISCH CONTACT 29, $07
heeft, zijn psychische problemen voor ouders en kind nauwelijks te verwachten. Tegen de intentie van de kunstmatige inseminatie, ook de eugenetische, zijn mijns inziens geen ethische bezwaren in te brengen. Er zijn wel praktische bezwaren. Het is de vraag of veel mannen alleen uit eugenetisch oogpunt hun biologisch vaderschap opgeven. Ook al kan men hun voorhouden, dat het belangrijker is wat men met de geest presteert dan met de lendenen. Een ander punt is, dat voldoende kennis van de menselijke genetica nog ontbreekt om daarmee op grote schaal te experimenteren. Men moet geen ingreep in de natuur doen, waarvan men de gevolgen niet kan overzien. Zodra echter de menselijke genetica voldoende ontwikkeld is voor een verantwoorde eugenetische toepassing op grote schaal, valt toch wel te verwachten dat de gezindheid en de aandrang om dit te doen zal toenemen. Het is zelfs de vraag, of de mens zich tegen die tijd hog permitteren kan om voorhanden zijnde genetische kennis niet te benutten. De moeilijkheid zou zich dan wel eens kunnen voordoen, dat her aantal geschikte of beschikbare donores te klein blijkt om inteelt te vermijden. Op grond van dierexperimenteel onderzoek laat zich genetisch technisch een oplossing denken, waarvan de toepassing veel meer de medewerking van de gynaecoloog zal eisen dan de kunstmatige inseminatie. Ik bedoe! de renucleatie, een techniek nog alleen toegepast bij de kikker maar wellicht ook uit te werken voor de mens. Het principe bestaat hierin, dat de kern van een geprikkelde eicel vervangen wordt door een somatische celkern van een ander individu. Het embryo dat uit deze eicel groeit is te beschouwen als een stek van de kerndonor. Met deze techniek en met behulp van een somatische celkweek van d6n enkele, genetisch uitgekiende donor zou een grote populatie van genetisch identieke mensen, een kloon, kunnen worden verwekt. De gynaecoloog zou de aangewezen technicus zijn om de eicellen uit het vrouwelijk lichaam te halen en daarin, na de renucleatie in het laboratorium, op de geschikte plaats terug te brengen zodat zich een zwangerschap kan ontwikkelen. (1974) MEDISCH CONTACT 29, 508
,,DOELSTELLINGEN"-SERIE GEBUNDELD Verschenen is een gebundelde uitgave van alle artikelen die gedurende het a[gelopen jaar in de serie ,,Doelstellingen van de gezondheidszorg" in Medisch Contact werden gepubliceerd. ~to[ voor deze bundel leverden: Pro[. Dr. J. P. Kuiper, Dr. ]. van Mansvelt, Dr. L. Th. S. Kortbeek, Dr. Y. van der Widen, Dr. J. T. Buma, Pro[. Dr. G. A. Lindeboom, Pro[. Dr. H. H. W. Hogerzeil, Pro[. Dr. H. J. J. Leenen, Pro[. Dr. A. G. M. van Melsen, Pro[. Dr. R. L. Zielhuis, Dr. H. Festen, Pro[. Dr. H. J. Dokter/Dr. H. Ph. Milikowskd, Drs. A. Chr. J. Brand en Dr. P. Siderius. Belangstellenden voor deze doelstellingenbundel waarvan de kosten (incl. verzending) [ 6,-- bedragen verzoeken wij hun interesse kenbaar te maken aan de redactiesecretaresse van Medisch Contact, Lomanlaan 103, Utrecht, tel. 030-885411, toestel 215.
Een groot ethisch bezwaar tegen deze voortplantingsmethode is, dat op deze wijze ernstig afbreuk wordt gedaan aan het unieke van ieder volwassen individu, ook al zullen de leden van een dergelijke kloon een verschillend ontwikkelingsmilieu hebben en dus fenotypisch onderling wel enigszins verschillen, m6& verschillen misschien dan de leden van een eeneiige tweeling, die hun prenatale ontwikkeling in dezelfde moeder doormaken. Een zakelijk bezwaar tegen renucleatie lijkt, dat de kosten vermoedelijk ,hoog zullen zijn. Her nut van renucleatie moet wel heel groot en duidelijk zijn, willen de ontwikkeling en toepassing van deze techniek financiEle prioriteit krijgen op andere voor de soort belangrijke zaken als bijvoorbedd sociale ontwikkeling en milieubeheer. Dit financi~le aspect is zeker een bezwaar om deze techniek alleen aan te wenden ter behandeling van bet individu, namelijk bij steriliteit door ontbreken van vitale geslachtscellen. In her algemeen zelfs dient de vraag gesteld hoe ver steriliteitsbehandeling uit financieel oogpunt mag gaan, daar her voor de soort van geen enkel belang is. Uit dat oogpunt heeft binnen ons vakgebied verloskunde duidelijk prioriteit boven steriliteitsbehandeling. Overigens is het goed te bedenken, dat het bevorderen van een bredere inzet van de thans beschikbare mogelijkheden tot eugenetiek in de vorm van vroege antenatale diagnostiek van veel
groter nut is dan speculeren over ver in de toekomst liggende mogelijkheden. Evenwicht De veelzijdige problemen van de voortplantingsethiek zijn variaties op ddn thema: men mag de belangen van soort en iMividu niet scheiden, wel onderscheiden. Voor de soort is een goed evenwicht tussen aanwas en sterfte van essentieel belang. Voor bet handhaven van dit evenwicht is abortus een noodoplossing, waar mogelijk te vervangen door anticonceptie. Kwalitatief ligt her voor de soort niet anders dan kwantitatief. Eugenetische anticonceptie is beter dan eugenetische abortus, maar door onvoldoende kennis vaak nog niet uitvoerbaar. Voor het individu is de kwaliteit van zijn bestaan richtsnoer. Dit betekent matiging in de voortplanring, te bereiken door anticonceptie, maar bij falen ook door abortus. Het betekent ook ~het vermijden van kinderen met aangeboren afwijkingen liefst door anticonceptie, maar desnoods door abortus. Dit individuele belang dient de kwaliteit van de soort. Niet alleen in deze negatieve eugenetiek, ook in de positieve eugenetiek valt te verwachten, dat het individu zijn dienst aan de soort zal uitbreiden, hetzij door kunstmatige inseminatie, hetzij door andere genetische stuurtechnieken.
De mens neemt onder de soorten een unieke plaats in. Door zijn geestelijk vermogen heeft hij als enige het stuur van zijn evolutie zelf mede in handen. Wij staan op de drempel van een nieuw tijdperk, nu de genetische exploratie van de mens is begonnen. De consequenties zijn vele. Ethisch zal men meer vertrouwd moeten raken met her beginsel van
eugenetiek. Biologisch gaat het belang van de soort v66r bet belang van het individu, zo goed als sociaal de groep gaat v66r de enkeling. Juridisch is niet een verbod van abortus provocatus opportuun maar veeleer een verbod tot uitdragen van de zwangerschap als de vrucht genetisch ernstig defect is, misscbien zelfs een verbod tot voortplanting voor ernstig genetisch gestoorden. Naast
pati~ntenrecht is er ook patiEntenplicht; naast individueel recht is er ook soortrecht. Medisch zullen wij niet all~6n meer mogen rekenen met de persoonlijke wens van het individu, maar ook moeten rekenen met het belang van de soort. De soort, waarvan de arts en vooral de gynaecoloog werkman dn wachter zijn. De soort waarvan wij allen heer ~n horige zijn.
Kanttekeningen bij de oratie van Prof. Dr. A. C. Drogendijk jr. door Dr. E. BenGersh6m ,,Algemeen belang gaat voor eigenbelang." - - ,,De soort heeft voorrang boven de enkeling." - - Professor Drogendijk heeft de argeloosheid van iemand, die niet weet van de geschiedenis van Europa vanaf het speculatieve sociale darwinisme tot aan de Blut- und Bodenpraktijken. Evenmin is het tot hem doorgedrongen, dat de Europese mens drie decennia na de 2e wereldoorlog minder dan ooit mag vertrouwen op zijn zedelijk oordeelsvermogen. Hij laat dit buiten beschouwing, omdat de wereldwijde ethische crisis van ons tijdperk pas in de historische samenhang van ons bestaan in het heden tussen verleden en toekomst in zijn ware betekenis kan worden gezien Maar wat zou de korte geschiedenis van de historische mens, dat wil zeggen de geschiedenis van de menselijke geest, kunnen betekenen voor iemand die, zoals overigens vele artsen, in de pseudo-historische dimensies van de miljoenen jaren van de biologische evolutie denkt! Daarom hoeven wij ons ook niet te verbazen, wanneer hier de menselijke geest overwegend vanuit het gezichtspunt van zijn technisch-intellectuele gaven wordt besproken. De geest moet dienen om het lichaam in stand te houden en biologisch te verbeteren. Dientengevolge mag de ethiek nooit nadelig worden voor de gezondheid van de homo sapiens. Wel
geeft
Professor
Drogendijk
impliciet toe, dat ons (voorlopig?) maatstaven ontbreken om over karakter en waarde van een persoon en over de ,,kwaliteit van het leven" een geldig oordeel te vellen. Nietterain tracht hij een werkprogramma ter verbetering van de menselijke soort uit te denken. Aan de vrouwenarts geeft hij daarbij de taak technoloog ~n wachter van de geprogrammeerde mensenveredeling te zijn! De volle zegen van deze mensenveredeling mogen wij weliswaar pas verwachten, wanneer eenmaal na bet nodige speurwerk in dier- en mensen-experimentele laboratoria is uitgezocht, hoe men de DNA-spiralen van de menselijke spermatogonifin en primordiale eicellen kan controleren, selecteren en modificeren, opdat de
genetische basis voor de teelt van gezonde, mooie, zedelijk waardevolle mensen verzekerd is. Professor Drogendijk gebruikt de onderscheiding tussen autonym en heteronym ethos. Stellig echter is hij niet de enige moderne medicus, die klakkeloos aanneemt, dat men de twistpunten van de ethiek met demoscopisch-statistische methoden zou kunnen omzeilen of oplossen. Mijn kritiek geldt uitsluitend de visie die Professor Drogendijk in zijn oratie geeft, niet het werk dat Professor Drogendijk thans verricht. Waarom ik desondanks theorie~n van dit soort bedenkelijk rind, hoop ik in een volgend referaat uiteen te zetten.
Naschrift van Prof. Drogendijk Het betoog van Dr. BenGers.h6m in zijn kanttekeningen vind ik niet makkelijk te volgen, zeker niet voor zover het betreft het verband met de inhoud van mijn oratie. Om niettemin eventueel misverstand omtrent mijn visie zoveel mogelijk te beperken, wil ik graag enkele opmerkingen bij zijn kanttekeningen maken. Daarbij volg ik de vijf alinea's, waarin de kanttekeningen zijn ingedeeld. Bij her bespreken van de voortplantingsethiek heb ik slechts hoofdlijnen
willen volgen. Hiertoe behoort de biologische grondregel, dat het belang van de soort boven her belang van her individu gaat. Op welke wijze men deze regel ten eigen bate, verdraaid, met miskenning van wetenschap of anderszins onjuist dan wel ongeoorloofd, in de loop der oude of recente geschiedenis - zowel in Europa als elders in de wereld - - is toegepast, heb ik niet besproken. Formulering van een regel vrijwaart zeker niet tegen kwaadwillige of onjuiste toepassing daar(1974) MEDISCH CONTACT 29,509
van. In dat geval moet niet de regel maar de toepassing op de korrel worden genomen. De toepassing van bedoelde biologische regel betreft in het kader van mijn oratie de taak van de medicus, die als deskundige het voortplantingsproces begeleidt. Deze medicus zal de thans bestaande en in de toekomst hog te verwachten kennis omtrent het voorkomen van ernstig defect nageslacht niet buiten besohouwing mogen laten. De geschiedenis van de mens, zowel de korte historische als de lange prehistoris~he, betekent voor mij niet meer of minder dan voor een ander mens. Die hele geschiedenis ver haalt hoe de mens zijn geestelijke vermogens aanwendt om zijn bestaan te verzekeren en te verbeteren. Zolang de mens ihierbij op juiste wijze rekening houdt met zijn medemens en andere medeschepselen lijkt mij hier niets op tegen. M& deze beperking kan een ethiek die niet nadelig is voor de menselijke gezondheid zeker wel een gezonde ethiek zijn. In elke concrete situatie en bij elke nieuwe ontwikkeling zal de mens zich moeten afvragen welke beperkingen hij zich in zijn gedrag dient op te leggen. Mijn oratie etaleert geen werkprogramma ter verbetering 'van de menselij.ke soort, m a a r signaleert en bespreekt ~huidige en mogelijk toekomstige eugenetische ingrepen met enkele ethische aspecten daarvan. Meer dan diverse andere artsen is de gynaecoloog bij de bewaking van de kwaliteit der menselijke soort betrokken, omdat hij de obstetrie beoefent en omdat hij de aangewezen technicus is bij de thans mogelijke eugenetische therapie (vroege antenatale diagnostiek leidend tot abortus artificialis). Wachter van de soort behoort iedere arts te zijn, die bij de medische begeleiding van de voortplanting is ingeschakeld. Hij heeft de verantwoordelijl~heid waar mogelijk een wanresultaat te voorkomen. Hiertoe behoort met name her geven of doen inwinnen van voorlichting over eventuele kansen op een ernstig defect kind (genetic counseling). 'Hiertoe behoort ook het meedenken over de e~hische aspecten van huidige en toekomstige genetische stuurtechnieken, die zeker niet alle zonder (1974) MEDISCH CONTACT 29, $10
Naaldbanden Medisch Contact Verkrijgbaar zijn naaldbanden M.C., waarin 26 hummers van een lopende jaargang van Medisch Contact op simpelr wijze kunnen worden gehecht en zodoende makkelijk bijeen gehouden. Wil men gedurende de gehele jaargang de binnenkomende nummers daarin hechten, dan zal men over twee naaldbanden moeten beschikken. Fen naaldband, waarin 52 nummers kunnen worden gestoken, is technisch niet uitvoerbaar.
Stempelbanden Medisch Contact Uiteraard blijft de vaste band (stempelband), waarin jaargangen M.C. kunnen worden ingebonden, gehandhaafd. Ook hiervoor benodigt men 1 band per jaargang, indien het advertentiegedeelte tilt de losse nummers genomen wordt. Men k a n n a afloop van een jaargang de in een naaldband gebrachte nummers daaruit onbeschadigd terugnemen om ze definitief in de vaste band te laten inbinden. De naaldband komt dan weer voor de nieuwe jaargang beschikbaar. Naaldbanden en stempelbanden kunnen uitsluitend worden besteld door overschrijving van respectievelijk ! 15,-- en f 12,50 per band op postgiro 5 80 83 van de K.N.M.G., Lomanlaan 103, Utrecht.
meer in het gynaecologis~h vakgebied thuishoren (eugenetische kunstmatige inseminatie, om een voorbeeld te noemen, is mijns inziens geen gynaecologisGhe ingreep). Onderscheid maken tussen autonym en ~heteronym eehos bij ethische vraagstukken en twistpunten draagt in hoge mate bij tot het verhelderen van de discussie. Helderheid in .her formuleren van mening en standpunt is een absolute voorwaarde om een zinvolle discussie te voeren, en zeker om eventueel een oplossing te bereiken. Helderheid omzeilt niet maar gaat juist recht af op het doel, dat is her fundament van een ethos en de wijze waarop een bepaald etisch standpunt daarvan afgeleid is. Dr. BenGersh6m gebruikt onder meet de term ,,demoscopisch-statistische methoden". Zolang ik niet precies weet wat ~hij daar in dit verband mee bedoelt, kan ik niet beoordelen of de gewraakte me~hoden al of niet een positieve bijdrage tot de discussie leveren. Wel meen ik, dat sterke emoties - - die in zijn betoog naar mijn gevoel doorklinken - - weliswaar bet begrip voor de ander kunnen versterken, maar de helderheld van de discussie maar al te gemakkelijk afbreuk doen.
Ook ik vind ,,theoriefin" van de soort die Dr. BenHerSh6m ons in zijn kanttekeningen schetst bedenkelijk en eigenlijk nog wel meer dan bedenkeIijk. In de eerste plaats, omdat naar mijn mening de helderheid ontbreekt om ze goed te beoordelen. In de tweede plaats, omdat hij mij een visie toedicht d,ie ik niet ,heb en die een onbevooroordeeld verstaander in mijn oratie ook niet kan beluisteren.
Geneesmiddelenreclame: Nederlandse code voor de aanprijzing van geneesmiddelen 1. De rechtspersoonlijkheid bezittende Nederlandse Vereniging van Fabrikanten van Pharmaceutis&e Producten, gevestigd te 's-Gravenhage (hierna ook Nepropharm te noemen) en 2. de rechtspersoonlijkhe~d bezittende vereniging Bond van Importeurs van Pharmaceutische Arfikelen, gevestigd te 's-Graver~hage ('hierna ook B.I.P.A. te noemen), hebben ter uitvoering van het gestelde in artikel 4 van Ehet Statuut betreffende de Nederlandse Kode voor de Aanprijzing van Geneesmiddelen het navolgende vastgesteld. Bij de aanprijzing van geneesmiddelen, of deze nu mondeling, schriftelijk, via at~dio-visuele methodieken, dan wel op ar~dere wijze geschiedt, dienen de navofgende gedra, gsregels te worden aar~gehouden: 1. De aanprijzing van ,geneesmiddelen dient op een zodanige wijze te geschieden dat degene tot wie de aanprijzing is gericht op generlei wijze wordt misleid ten aanzien van de werking van dat geneesmiddel. Onder werking worden in dit verband mede verstaan indikaties, bijwerkingen en contra-indikaties. 2. De aanprijzing van geneesm~ddelen dient in cwereenstemming te zijn met ,de wet en zowel qua tekst als qua presentatie te 'vol,doen aan de geldende normen van goede smaak en fatsoen, .die zowel ten opzichte van degene tot wie de aanprijzing is gericht als ten opzichte van de branche-genoten in acht ,dienen te worden genomen. Bij beoordeling van ,de vraag of een uiting van geneesmiddelenaanprijzing in overeenstemming is met de 'hie> boven vermelde gedragsregels, dient .in ;her bijzonder te worden nagegaan in ~boeverre met betrekking tot ,deze uitin, g van geneesmiddelenaanprijzing
In februari begon een onafhankelijke Raad voor de Geneesmiddelenaanprijzing zijn werkzaamheden. Voorzitter van de raad is Mr. H. G. Stibbe, teven.s voorzitter van de Codecommissie voor bet Reclamewezen; secretaris: Mr. J. Heeres, Keizergracht 586, Amsterdam, tel. 020-246318. De totstandkoming van de Raad voor de Geneesmiddelenaanprijzing biedt voor het eerst de mogelijkheid, klachten te uiten over reclame voor receptgeneesmiddelen.. Publieksreclame voor zelfmedicatiepreparaten wordt al (vooraf) bekeken door de K.O.A.G.G., de Keuringsraad Openbare Aanprijzing Geneesmiddelen en Geneeswijzen. De Raad voor de Geneesmiddelenaanprijzing zal zich bij zijn behandeling van klachten baseren op een Nederlandse code voor de aanprijzir~g van geneesmiddelen. De woordelijke tekst van deze code, die door middel van een per bedrijf getekende verklaring werd aanvaard door de leden van de beide organisaties van de farmaceutische industrie in ons land, gaat hierbij.
de navolgende kriteria in acht zijn genomen. Algemene kriteria 1. Is de waardi.gheid en omzichtig,heid betracht welke in overeenstemming is met de aard van het produkt? 2. Is de aanprijzing niet in strijd met hetgeen aangaande de werking bij de overheid is aangemeld dan wel, indien het een geregistreerd geneesmi,ddel betreft, bij de registratie is aanvaard? 3. Is iedere claim aangaande de werking waarheidsgetrouw weergegeven, met adequate gegevens te ondersteunen en in overeenstemming met ,de laa*stbeken.de wetenschappelijlke inzichten? 4. Heeft bij gebruikmaking van nog niet gepubliceerd on,derzoek de onderzoeker in kwestie vooraf toestemming gegeven? 5. Wordt afbreuk gedaan aan de reputatie van ,de farmaceutisehe industrie of van haar produkten?
6. Zijn met betrekking tot op het publiek geri&te aanprijzing van geneesm~ddelen waarvan de overheid aflevering zonder recept aan het publiek ,heeft toegestaan, ,de gedragsregels in acht ,genomen die door de Keuringsraad Openlijke Aanprijzing Geneesmiddelen en Geneeswijzen in de K.O.A.G.G.-Leidraad zijn 'vasrgeleg& Kriteria voor de aanprijzing gericht op de medische en farmaceutische p r o f e s s i e 1. Geeft de totaliteit van de aanprijzing een zo ~r en n a u w k e u r ~ mogelijk beeld van de werking van het geneesmiddel? Omvat deze totaliteit met name: ,de werking ~die redelijkerwijze mag worden aar~genomen, --,de indicaties en eventuele contrair~dicaties, - - de bijwerkingen en de eventueel in verband .daarmee te nemen maatregelen, de Ibij Jhet gebrui,k in het oog te houden even:tuele bijz.ondere omstandigheden (zoals w.isselwerkingen met andere geneesmiddelen, met bepaalde (1974) MEDISCH CONTACT 29, 511
voedingsmiddelen of met alcohol), waarvan de veronachtzaming schade aan de gezondheid kan toebrengen o f andere zwaarwegende gevolgen kan hebben (bijvoorbeeld ten aanzien van de rijvaard~gheid), ,de aard en ,de hoeveelheid van de werkzame bestanddelen, - - , d e doserirrg en, voorzover van belang, de therapeutisdae breedte, - - de farmaceutische vormgeving? --
2. Vermeldt iedere schriftelijke aanprijzing (voorzover ~deze niet het karakter van een Iherinnering 'heeft), afgezien van ,de elementen die als algemeen bekend kunnen worden verondersteld, in ieder gevah de werkzame bestanddelen, -tenminste 6dn indikatie, - - de voornaamste bijwerkingen, -de eventuele contra-indicaties, -de dosering en de farmaceutische vormgeving? --
3. Zijn alle citaten juist en met bronvermelding weergegeven; is erop toegezien dat het gebruik van deze citaten niet in strijd is met .de strekking van de pub|ikatie? 4. Indien een vergelijking met een an.dere stof of preparaat noodzakelijk is, is er dan oE gelet dat: - - de vergelijkin,g slechts mag dienen voor een juiste uiteenzetting van ,de werking, -de vergelijking niet nodeloos afbreuk doet aan de waarde van andere stoffen of preparaten, --de vergelijking wetenschappelijk aantoonbaar juist dient te zijn, - - in het algemeen ,de omzichtigheid is betracht die zowel ten opzichte van de branche-genoten als ten opzichte van degene tot wie ,de aanprijzing zich richt, geboden is? 5. Is de vermelding of en in hoeverre een geneesmiddel is toegestaan voor verstrekking aan ziekenfondsverzekerden geschied in overeenstemming met de formuleringen en richtlijnen welke daartoe - - in overleg met de Centrale Medisch-Pharmaceutische Commissie -can de Ziekenfondsraad -zijn opgesteld? 6. Is vermeden dat degenen tot (1974) MEDISCH CONTACT 29, 512
wie
de aanprijzing is gericht op enigerlei wijze in conflict raken ,met hun beroepseed dan wel zich op onoirbare wijze tegenover een ondememing verplicht zouden voelen? 7. Is er ten aanzien van de mondelinge aanprijzing voor zorggedragen dat artsenbezoekers zijn om .de arts betrouwbare informatie over te brengen die bij ~het voorschrijven en optimaal
--competent
U N I V E R S I T
IR
benutten van een geneesmiddel van belang is, -zodanig gesprekspartners voor de arts zijn dat zij een adequate communicatie mogelijk maken met her bedrijf waaraan zij verbonden zijn? 8. Vertonen de tot de arts gerichte advertenties een zodanige vormgeving dat zij door de lezer onmi&dellijk als aanprijzing kunnen worden herkend en niet voor redactionele tekst kunnen worden aangezien?
B E R I C H T E N
Promoties: M. A. Bremer-Schuhe promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam tot doctor in ,de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,Medehelpers in de geestelijke gezondheidszorg'. Promotor: Prof. Dr. H. J. J. Leenen. P. J. Brons promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam tot doctor in de geneeskunde op e e n proefschrift getiteld: ,,Appendicopathie, een studie over de veranderingen in de processus vermiformis door obstructie en/of stagnatie met een mathematisch statistische analyse van de resultaten der observaties". Promotor: Prof. Dr. J. F. Hampe. B. v. Cranenburgh en W. van Erode Boas promoveerden aan de Universiteit van Amsterdam tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,Spontaneous neuronal activity in the normal rabbit and during the development of experimemal atherosclerosis" Promotor: Prof. Dr. J. Ari~ns Kappers. E. J. P. Lommen promoveerde aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen tot doctor in ,de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,Hypoxanthineguanine-phosphoribosyl-transferase deficiency" Promotor: Prof. Dr. E. D. A. M. Schretlen. Coreferent Dr. J. M. F. Trijbels.
S. T. Parabirsing promoveerde aan de Rijksuniversiteit te Leiden tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,De metabletische methode; een analyse van de leer van J.H.
van den Berg. Promotor: Prof. Dr. P. J. Thung.
P. ]. L. Schotte promoveerde aan de Rijksuniversiteit te Leiden tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,Verschuivingen in de geslachtsverhouding bij nakomelingen van patiSnten, die een radiotherapeutische behandeling ondergingen" Promotor: Prof. Dr. F. H. Sobels. E. Siebenga promoveerde aan de Rijksuniversiteit te Leiden tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,Some investigations on the voltage fluctuation in the node of Ranvier of Rana temporaria" Promotor: Prof. Dr. A. A. Verveen. F. Smit promoveerde aan de Rijksnniversiteit te Utrecht tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,De behandeling van psoriasis met cytostatica". Promotores: Prof. Dr. L. H. Jansen en Dr. J. C. van der Leun. J. H. J. Stegeman promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam tot doctor in de geneeskunde op een proefschrift getiteld: ,,Placental development in the sheep and its relation to fetal .development, a qualitative and quantitative anatomic and histologic study". Promotor: Dr. A. van den Hooff.
Medisch Contact
Officieel KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ T O T BEVORDERING DER GENEESKUNST Lomanlaan 103, Utrecht. Telefoon 030-885411 (tien tijnen). Dagelijks Bestuur ~ Dr. A. E. Leuftink, voorzitter, Dr. J. L. A. Boelen, ondervoorzitter, W. van Bork, Dr. J. A. Dallmeijer, Dr. H. W. A. Sanders, leden; S. van Randen (voorzitter L.H.V.), J. J. R. Buirma (voorz~tter L.A.D.) en Dr. R. M. Versteegh (voorzitter L.S.V.). Secretariaat - - J. Diepersloot, secretaris-generaal; secretarissen: Drs. P. Brandes, Mr. W. B. van der Mijn, Dr. H. Roelink, Mr. B. Schultsz; N. G. Huetink, hoofd ,can de administratie. Bureau v o o r w a a r n e m i n g en vestiging - - Van 08.00 tot
16.30 uur: mevr. M. A. Bosman-Fontijn J. A. M. de Graaf, tel. 030-885411. Afdeling comptabiliteit --
der K.N.M.G.: 45.6~.48.969.
58083;
en
mej.
J. A. Alst; Postgiro hummer AMRO-bank hummer:
Huisartsen Vereniging (L.H.V.) - - Drs. H. J. van Zuiden, directeur; mevr. M. J. Blok, chef de bureau.
Landelijke
Landelijke Specialisten Vereniging (L.S.V.) - - Mr. H. J. Overbeek, directeur; mej. G. A. C. Enzerink, secretaresse. Centraal college voor de erkenning en registratie van m e d i s c h e specialisten (C.C.) - - W. J. de Jager, secre-
taris; mej. J. Th. M. Bruggink, secretaresse.
Specialisten Registratie Commissie (S.R.C.) - - Dr. L. P. H. J. de Vink, secretaris; mevr. G. G. A. Brunger, secretaresse. College voor Soeiale Geneeskunde (C.S.G.) - - W. J. de Jager, secretaris; mej. J. Th. M. Bruggink, secretaresse. Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie (S.G.R.C.) - - Dr. Y. van der Wielen, secretaris; mevr. H. van der Horst-Huussen, secretaresse. College voor Huisartsgeneeskunde (C.H.G.) - - Dr. H . Roelink, secretaris; mej. L. Beljaars, secretaresse.
Ledenregister - - N. W. G. Pastoor (ook voor alle mutaties).
Huisarts Registratie Commissie (H.R.C.) - - J. I. van der Leeuw, secretaris; mej. I. Koers, secretaresse.
Bureau buitenland - - Mr. H. A. Veenstra, directeur; mej. M. Th. van der Meulen, secretaresse. Stichting Ondersteuningsfonds (O.F.) - - H. Frese, secretaris-penningmeester, Tussenlanen 23, Bergambacht, telefoon 01825-1223; postgironummer 111950 t.n.v, de penningmeester van de Stichting Ondersteuningsfonds te Bergambacht.
Onderlinge Levensverzekering Maatschappij voor Artsen (O.L.M.A.) - - Drs. S. Duursma, directeur; J. van Elzelingen Skabo-Brun, onderdirecteur, Keizersgracht 259, Amsterdam, telefoon 020-229225; mevr. E. M. Scheltema de Heere, secretaresse; stafmedewerkers: R. Th. van der Garden, Klembergerweg 9, Epse-Gorssel, te|efoon 05759-1825; E. J. M. Ghering, Leyparkweg 41, Tilburg, telefoon 013-432354.
Landelijke Vereniging van Artsen in D i e n s t v e r b a n d (L.A.D.) - - Mr. J. J. Witteveen, directeur; mevr. M. v. Brussel-Teunissen, secretaresse.
Stichting Beroepspensioenfondsen Artsen (S.B.A.) - J. M. G. Hoes, directeur; mej. Mr. H. van Boxtel, directiesecretaris; telefoon 030-8870212 en 885411.
(1974) MEDISCH CONTACT 29, 313
MC I' VAN HET HOOFDBESTUUR MAATSCHAPPIJ-AGENDA
Vestiging van artsen in opleiding tot huisarts in de plaats waar zij hun huisartsstage hebben gelopen Op 26 september 1973 richtte ~het Interfacultair Overleg Huisartsgeneeskunde zich tot ~het rhoofdbestuur van de Maatschappij met de vraag in hoeverre bet gewenst was om ide regels vast te stellen met betrelcking tot de vestiging van artsen in opleiding tot huisarts in :de plaats, waar zij een stage gelopen hebben, ,die noodzakelijk is binnen het kader van de erkende ~huisartsopleiding. Her 'hoofdbestuur van .de K.N.M.G. is ,daarbij tot de conclusie gekomen dat ~het gewenst is dat "coor de genoemde categorie v~n artsen .in opleiding dezelfde regels worden gevolgd, zoals die zijn aangegeven "coor alle artsen, ,die in een praktijkgebied van een andere arts ~hebben geassisteerd. 0 p grond van deze thans vigerende regel kan w o m e n gesteld dat de arts, die een specifieke opleiding tot huisarts heeft gevolgd, zich gedurende twee jaar na bet be~indigen van zijn stage in .de huisartspraktijk niet in het praktijkgebied mag vestigen van degene, bij wie hij zijn opleiding heeft genoten, tenzij hij met de desbetreffende huisartsopleider een andere afspraak maakt of tevoren ~heeft ,gemaakt. Mocht er enige twijfel over bestaan, om welke reden dan ook, of men zich in een bepaald praktijkgebied mag vestigen, ,dan is Fhet aan te bevelen om advies te vragen van her plaatselijk afdelingsbestuur. Bij voorkeur hoort diz afdelingsbestuur daarbij ook de plaatselijke 'huisartsenvereniging. Genoem~de beide besturen mogen worden geacht de plaatselijke omstandiFheden her beste te kennen en kunnen op gron,d daarvan een advies geven .dat in eerste instantie vrijblijvend is. Door betrokken partijen kan op voorhand gezamenlijk naar voren worden gebracht dat zij .dit advies als bir~dend willen beschouwen. Indien dit laatste niet het gev~l is kan ,de zaak, wanneer er nog verschil van mening overblijft nadat 'het advies van het afdelingsbestuur is .ingewonnen, ,door een der betrokken partijen of door beiden, als een geschil worden voorgelegd aan de Districtsraad, waaronder bet betrokken gebled ressorteert. Hoewel ,de Districtsraad formeel functioneert ten behoeve van leden van de K.N.M.G. lijkt het aanbevelenswaard om genoemde Districtsraad voor meningsverschillen, ,die kunnen ontstaan in gevallen waarom het hier gaat, in :het algemeen aan te wijzen als .instantie die deze gevallen beoordeelt. Gezien de stroom van afgestudeerde artsen, die te verwachten is in de komende jaren, lijkt het zinvol om deze regels stringent te ~handhaven. Wil men go,de verhoudingen tijdens de opleidingsstage bij ~de huisarts-opleider hand'haven en daarmede de opleiding als geheel besohermen, dan is een regel als hierboven bedoeld op zijn plaats. Ontbreekt deze regel ,dan kan een sfeer van (1974) MEDISCH CONTACT 29, 514
1974
27 april - - Algemene Vergadering Maatschappij 18 mei - - Ledenvergadering L.S.V. 7 juni - - Ledenvergadering L.H.V. 10, 11 en 12 oktober - - Ledencongres Maatschappij, Leiden 26 oktober ~ Algemene Vergadering Maatschappij 2 november ~ N.H.G.-congres 9 november - - Ledenvergadering L.S.V. 22 november - - Ledenvergadering L H . V . 23 november-- Ledenvergadering L A D .
wantrouwen worden geschapen, die te enenmale ongewenst is binnen het k~der van een goede opleid~ng van 'huisartsen. In overleg met .bet Interfacultair Overleg Huisartsgeneeskunde is besloten om in eerste i,nstantie dit standpunt te publiceren als een offici~le mededeling in Medisch Contact. Het Interfacultair Overleg Huisartsgenees:kunde heeft toegezegd er zorg voor te dragen dat een afschrift ,can .deze publikatie zal worden opgenomen bij of toegevoegd aan de regels en voorschriften, ,die de artsen ,in opleiding tot huisarts en ,de ,huisarts-opleiders van de universitaire huisartsinstituten krijgen.
Jaarlijkse uitloting van obligaties gehouden op 28 maart 1974 Van de 60/0 obligatielening Koninklijke Nederlandsche Maatsehappij tot bevorderir~g .der Geneeskunst zijn uitgeloot en per i mei 1974 fi pari aflosbaar gesteld de hierna vermelde nummers: Obligaties A & / 1000,-34-50-71-78-98140- 1 6 2 - 1 8 9 - 2 0 4 - 2 1 7 241 -256-267-276-320-321-333-334343-371373 -393 -413 - 4 4 0 - 4 4 6 - 4 5 9 - 488 - 5 1 0 - 5 2 8 - 5 3 4 - 543-546-561576- 583-587- 608- 618- 627629 - 678 - 698 - 722 - 737 -741 - 742 - 744 - 794 - 833 - 843- 882- 887-902-932-933-935-959-9619 6 9 - 9 7 9 - 1001- 1003. Obligafies B f i f 500,-22-52-69-84-90-97-111147-155-156-17% 178 -208 - 2 2 6 - 2 3 6 - 266 - 2 8 0 - 2 8 1 - 308 - 3 3 1 - 3 4 8 -364-372-407-442-444-459-460-464-468471 - 4 8 6 - 4 8 8 - 489 - 5 1 5 - 5 4 4 - 5 4 8 - 5 5 4 - 5 6 3 - 5 6 4 - 582 -597 - 615 - 621 - 6 3 5 - 6 3 6 - 660 - 674 - 6 7 7 6 8 0 - 699 -723 -739 - 7 6 1 - 7 6 7 - 769.
Gewijzigde begroting 1974 van Medisch Contact Goedgekeurd
Gewijzigd
Lasten Drukkosten .................................... ............ Porti .................................................... Banden enz . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adressering enz . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Kosten bestuur ............................................ Kosten redacfie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Salarissen ................................................ Sociale lasten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Honoraria medewerkers .................................... Gebruik lokaliteiten (aan de K.N.M.G.) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aanschaffing en o n d e r h o u d inventaris ........................ Kantoorbe'hoeften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Reservering . M u f a x " . ..................................... Research (lezersonderzoek) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Diversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onvoorzien ................................................
)r ,,
,, ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,,
--
f
J ,, f ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,, ,,
--
-3.000,--5.000,-36.000,-208.000,-83.000,-20.000,-40.000,-5.000,~ 4.000,~ 4.000,-20.000,--
1.000,---
,, 1.000,-,, 2 3 . 0 0 0 , - -
/ 1.456.000,--
f 452.000,--
Advertenties .............................................. Abonnementen ............................................ Banden, losse n u m m e r s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijdrage K . N . M . G . v o o r verzending aan semi-artsen . . . . . . . . . . . . . . Bijdrage Erven Tijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onvoorzien ................................................
f 1.010.000,-,, 32.000,-,, 2.000,-,, 12.000,-,, --
f -,, 3 5 . 0 0 0 , - ,, 2.000,-. .,, 1 2 . 0 0 0 , - ,, 1 2 2 . 0 0 0 , - -
Totaal .................................................... Saldo ten laste van de K . N . M . G . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
J 1.056.000,-,, 4 0 0 . 0 0 0 , - -
/ 171.000,-,, 2 8 1 . 0 0 0 , - -
f 1.456.000,--
f 452.000,--
Totaal
....................................................
,, ,,
880.000,-160.000,-3.000,-36.000,-5.000,-24.000,-208.000,-83.000,-9.000,-40.000,-3.000,-4.000,---
Baten
Toelichting Toelichting van de penningmeester van Medisch Contact op de gewiizigde begroting van Medisch Contact voor 1974. H e t bestuur van Medisch Contact heeft g e m e e n d - - gezien de v e r a n d e r d e o m s t a n d i g h e d e n - - een gewijzigde begroting v o o r 1974 te m o e t e n opstellen e n t e r goedkeuring aan de 163ste Algemene Verga,dering van de Koninklijke N e d e r l a n d s c h e Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst v o o r te leggen. M e t ingang ,can 1 januari 1974 is de exploitatie van M e d i s c h C o n t a c t immers overgegaan naar de Koninklijke Drukkerij en Uitgeverij van d e Erven J. J. Tijl te Z w o l l e , die rhans de voltedige u,irgave en verzending verzo~gt en ,de daaruit voortvloeiende baten en lasten ,voor haar rekening
,,
--
p.m.
neemt. De redactionele kosten blijven ten laste van de K.N.M.G., .die d a a r v o o r jaarlijks een bijdrage van d~ Erven Tijl ontvangt. In bet v e r v o l g zal Medisch C o n t a c t g e m i d d e l d pel uitgave 32 pagina's redactionele en offici~le tekst bevatten, ~hetgeen ruim 200 pagina's m e e t is dan de laatste jaren en een uitbreiding van het aantal redactionele pagina's van bijna 2 0 % betekent. De redactie wil deze gelegenheid aangrijpen o m enkele nieuwe series artikelen van start te d o e n gaan, hetgeen extra kosten met zich zal meebrengen, mecle ten gevolge van de te v e r w a c h t e n stijging der portokosten. H e t lijkt redelijk in deze situatie o o k her 'honorarium v o o r de aan te trekken m e d e w e r k e r s op ~het niveau te bren,gen van vergelijkbare tijdsohriften. M e d i s c h C o n t a c t w o r d t v o o r l o p i g nog g e d r u k t in Mijdrecht, m a a r in de l o o p van de z o m e r van d i t jaar zal (1974) MEDISCH CONTACT 29,515
ook de productie en verzending overgaan naar Zwolle, waarmee vooral in :het begin extra vervoerskosten voor de redactie gepaard zullen gaan. Het bestuur van Medisch Contact :hoopt deze later te kunnen opvangen door de installatie ter redactie van een zogenaamd ,,Mufax"-apparaat, waarmee een electronische verbinding tussen redactie en drukkerij te Zwolle tot stand kan women gebracht. Ook hiervoor moet een extra bedr~g women uitgetrokken. Het toenemen van de redactionele in houd zal met het wegvallen van een groot deel van 'bet eigen risico een uitdag, ing voor de redactie betekenen om ook de leesdichtheid zo hoog mogelijk op te voeren. Teneinde dienaangaande een indruk te krijgen zou de redactie graag enkele malen per jaar bij WllZe van research een lezersonderzoek willen doen verrichten, welk streven door het bestuur van Medisch Contact wordt gesteund. Ook ~hiervoor zal een extra bedr~g moeten worden bestemd. Tenslotte meent bet bestuur van Medisch Contact d a t e r aan de nieuwe situatie nog zoveel onzekerheden kleven, ,dat de post ,,Onvoorzien" op minstens 5 % van de begroting moet worden gesteld. Wat de baten betreft..de abonnementsprijs is inmiddels verhoogd. Voor het bestuur ,van Medisch Contact,
MC [ urr DE AEDFIINIt".FN Nijmegen en omstreken
Prijsvraag De afdelin,g Nijmegen van .de Koninklijke Nederlarrdsche Maatschappij tot bevordering ,der Geneeskunst schrijft een prijsvraag uit, waarvan u alle bijzonderheden hieronder aantreft. Gevraagd wordt naar een praktisch toepasbaar model voor een adequate eerste-lijns gezondheidszorg, passend in de Nederlandse verhoudingen. Inzenders dienen dit model te beschrijven in maximaal 10.000 woorden. Termijn van inzending: 1 november 1974. De inzendingen dienen, in viervoud en onder motto, toegestuurd te women aan: C. J. Ooms, Schependomlaan 108, Nijmegen. De inzendingen zullen beoordeeld women door een onafhankelijke jury. Voor de beste inzending wordt een prijs van [ 5.000,-uitgeloofd ,door de Afdeling Nijmegen en omstreken der K.N.M.G.
G. A. C. Bosch, penningmeester Eindhoven en Omstreken DOKTERSMAPJE Onder deze benaming is hog steeds verkriigbaar een plastic portefeuille van gele kleur. Her doel van dit doktersmapje is de behandelend arts inlichtingen te verstrekken over voorafgaande behandelingen en verstrekte medicamenten. Een in de portefenille aanwezlg boekje (groene oreslag) geeft namelijk de arts de mogelijkheid voor zijn behandeling kennis te nemen van de bevindingen van zijn voorganger en na zijn behandeling hierin voor zijn coilega die na hem de behandeling moet voortzetten de nodige inlichtingen te verstrekken. Op deze wijze is het, met vrijwiilige medewerking van de artsen, mogelijk die inlichtingen te verschaffen, die een arts van een nlet trekkende patient uit eigen ervaring en eigen aantekeningen kent. In de portefeuille bevindt zich achter doorzichtig plastic een witte kaart waarop de naam, het adres enz. van de eigenaar wordt vermeld. In de portefeuille zijn verder aanwezig een aantekenboekje in groene omslag en een vijftal enveloppen. Het doktersmapje is tegen contante betaling verkrijgbaar bij bet ziekenfonds ,,A.N.O.Z." afd. B.S.P., Kromme Nieuwe Gracht 56 te Utrecht, tel. 030-25643. Verzekerden die lid zijn van het aanvuUingsfonds kunnen dit mapje 66n keer gratis ontvangen en voorts kan het women besteld via de diverse kantoren van her A.N.O.Z. in den lande, her Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, Koningin Emmaplein 6 te Rotterdam en de erkende werknemersorganisaties.
(1974) MEDISCH CONTACT 29, 516
Verbetering receptuur De secretaris van d e K.N.M.G.-a[deling Eindhoven en Omstreken, P. W. M. van Lotringen, berichtte de a[deIingsIeden kortelings over een tijdens de jaarvergadering genomen besluit ter verbetering van de receptuur. In zijn brief stelde hij onder meer: In de jaarvergadering van de afdeling Eindhoven en Omstreken der K.N.M.G. van 17 januari jl., is met overgrote meerderheid van stemmen 'bet volgende besluit genomen: ,,De leden van de afdeling Eindhoven der K.N.M.G., in vergadering bijeen op 17 januari 1974, gehoord hebbend het voorstel van de Medisch Pharmaceutische Commissie van 20 december 1973, nemen her advies van bet bestuur der afdeling over, ter bestrijding van het ondoelmatig gebruik van medicamenten te komen tot de volgende maatregelen: ,1. Medicamenten dienen voor maximaal 66n maand te women voorgeschreven met duidelijke vermelding van naam van bet medicament, aantal en dosering. ,2. De aflevering wordt mogelijk gemaakt voor een tijdsduur van maximaal 6 maanden per recept, door vermelding op .het recept van , 2 maanden", , 2 maanden", ,6 maanden'. ,,Dit advies wordt ter kennisneming doorgegeven aan de
Ein, dhovense Apothekers Vereniging. Tenslotte worclt de Medisch Pharmaceutische Commissie verzocht een nadere studie te maken van de mogelijkheid tot efficiante re~istratie van bet gebruik van medicarnenten per patient." Dit besluit is genomen, nadat in meerdere afdelingsvergaderingen uitvoerig over mogelijkheden tot sanering van geneesmiddeler~gebruik respectievelijk -misbruik is gediscussieerd. De Eindhovense Aporhekers Vereniging en 'her Controle Instituut der Ziekenfondsen in Eind.hoven ~hebben zich achter dit besluit geschaard, zodat alle instanties die betrokken zijn bij de geneesmiddelenvoorziening in onze regio tot een uniforme en ~hanteerbare uitspraak zijn gekomen. Het afdelingsbestuur zou her dan ook zeer op prijs stellen, wanneer u vanaf 15 maart 1974 mee zult willen werken aan :het :in praktijk brengen van dit besluit. Ter verduidelij~king dienen, ter voorkoming van misverstanden, de volgende opmerkingen: 1. Het recept ,dient ter wille van een goede registratie en controle zowel naam als aantal als dosering van her medicament te bevatten. Dus opschriften als ,,iter dd.", ,,S.u.c.", ,,ker 3x", dienen r~iet meer voor te komen op het recept. 2. Alleen ,door vermelding van ,,2 maanden", ,,3 maanden", ,,4 maanden", enz. tot een maximum van 6 maanden, wordt het recept hanteerbaar voor die periode. Bij onjuiste formulering zal de apotheker slechts her aantal medicijnen geldig voor 1 maand afleveren. Ter wille ,van een betere geneesmiddelenvoorziening, een betere registratie in 'het belang van de patient, e n t e r voorkoming van misbruik, hamsteren en dergelijke doet ,her afdelingsbestuur een ,dringen, d beroep op u mee te willen werken nan de uitvoering van dit besluit. De Medisch Pharmaceutische Commissie (vertegenwoordigers van de afdeling Eindhoven en Omstreken, .de Eindhovense Apothckers Vereniging en her Controle Instituut der Zieke,ffondsen) is nog bezig een studie te maken ter realisering van een in .de praktijk 'hanteerbaar patiSntenpaspoort. Daarover zullen over enige maanden mededelingen volgen.
INTERNATIONALE AUTO-EMBLEMEN zijn voor leden van de Maatschappij GRATIS verkrijgbaar op het Bureau der Maatschappij, Lomanlaan 103, Utrecht (tel. 030-885411, toestel 123). Het Maatschappij-embleem (internationaal model), vervaardigd van astralon of een embleemvanplakplastic zal op aanvraag door het secretariaat van de K.N.M.G. worden toegezonden, waarbij ervan wordt uitgegaan dat elk K.N.M.G.-Iid recht heeft op 66n gratis exemplaar.
Apeldoorn en Omstreken
Opening Julianaziekenhuis De afdeling Apeldoorn verheugt er zich over dat her nieuwe JuLiana Ziekenhuis, dat reeds begin 1973 in gebruik werd genomen, op clonderdag 9 mei a.s. officieel zal worden geopend. Het nieuwe gebouwencomplex vervangt ~het in 1886 gestichte en nadien vele malen vergrote en verbouwde ziekenhuis. Bestuur en directie ~hebben gemeend ter gelegenheid van de openi.ng aandacht te mogen vragen voor de verhouding tussen de extra- en de intramurale zorg, in 'het bijzonder de ervaring op dit gebied in het buitenland, in de vorm van een te houden Symposion getiteld: ,,The relation of first line ~health care and ~hospital care". Inleidingen zullen worden gehouden door Sir J. Brorherston uit Edinburgh, chief medical officer of the Scottish Home and Health Department, Dr. G. Mfinyi uit Budapest, universitair docent en secretaris van de Hungarian Hospital Federation en Dr. I. Margan, vicepresident van de Federa:tion of Associations of ,health Institutions in Joegoslavi~. De sprekers zullen worden ingeleid door Dr. J. C. J. Burkens, voorzitter van her Nationaal Ziekenhuis Instituut. Na de middagpauze zal Prof. Blanpain, directeur van het Centrum voor Zieken.huiswetenschappen in Leuven, her geheel samenvatten en met een panel vragen beantwoorden. Belangstellenden voor dit Symposion, te houden in her cultureel centrum ,,Orpheus", Churchillplein te Apel,doom, aanvang 10 uur v.m. op donderdag 9 mei a.s., kunnen een inschrijfkaart aanvragen aan de directeurgeneesheer van her Juliana Zieker&uis, Koning Lodewijklaan, Apeldoorn, tel. 74411. Aan bet bijwonen van het Symposion zijn geen kosten verbonden. Apeldoorn, 30 maart 1974 H. van IJlzinga ~Veenstra
Leiden enl Omstreken
In memoriam Frans Brand Op 27 februari werden wij opgesohikt door Ihet 'volkomen onverwachte o verIijden ,,in ,het harnas" van onze afdetingsvoorzitter Frans Brand. Hij is 45 jaar oud geworden. Wij kenden hem allen als een energieke vent. Hij was belezen, filosofis& ingesteld en blijmoedig. Zijn turbulente activiteit was onvoorstelbaar. In zijn omgang met patifinten bezat hij een uitgesproken ongekunstelde vaardigheid om zich uit te drukken, om gevoelens over te brer~gen. Voor Lheel velen was ~hij dan ook een zeer geliefd htfisarts. Hij begon zijn praktijk in 1959. Zijn dynamische persoonlijkheid hebben wij allen leren keunen in zijn zeer bewust anticiperend optreden. Dat wit zeggen: zijn immer bez~g zijn met dat wat gaat of moet k o m e n en (1974) MEDISCH CONTACT 29, 517
waarbij meestal de doelgerichtheid prevaleerde boven de taakgerichrheid. In zijn daardoor ,r solistisch optreden kwam een vasthouden,dhdd naar voren, welke voor ons wel eens moeilijk te ;hanteren was. Maar dit solisme was een ,,must" voor 'hemzelf, bezeten als hij was van de noodzaak van een visie voor de toekomst. Waar Frans al lang over heeft nagedacht, ,daar zijn wij nu pas mee bezig. Noem alleen maar zijn integrale inzet als ~httisarts in een zo volledig mogetijke maatsohappelijke bewogenheid. Heel velen hebben Frans leren kennen in talloze - - ook niet-medische - - organisaties. He'r feit, ,dat iemand als huisarts dit zo t~itbun,dig .heeft ,kunnen doen stemt tot nadenken. In besturen binnen de afdeling Leiden en Omstreken onzer Maats~happij hebben wij 'hem ,in her bijzonder leren kennen als een zeer strijdbare figuur, die steeds getracht heeft - - s oms ernst/g, maar ook vaak met veel :humor en zelfspot - - t e animeren en stimuleren waar dit maar mogelijk was. Dit zeker niet her minst in de voorbereidingen .voor het komen,de jubileumcongres. Intimi we*en maar al te goed ,hoe bovenmenselijk veel Ihiervoor door Frans werd verzet. O6k, en dat typeert Frans Brand ten voeten uit, na de desillusionerende verwerping van zijn eerste zeer ambitieuze voorstellen. Hij bleef toen overeind en toog opnieuw aan het werk, zich bewust blijvend van zijn verantwoordelijkheid. Voor zijn vrienden blijft de herinnering voortbestaan aan een begenadigd mens, een speelse filosoof en aan een buitengewone collega en onvergetelijke vriend. Op zaterdag 2 maart vergezelden ontelbaar velen .hem in een indrukwekkend afscheid naar zijn laatste rustplaats bij Jhet Groene Kerkje ,te Oegstgeest. Ons diepe medeleven gaat ttit naar zijn vrouw Maria en de vijf kinderen. Ook de afdeling leed een onherstelbaar verlies. Er werd nimmer tevergeefs een beroep op ~hem gedaan. Laat ons allen in onze meervoud trachten zijn deeltaken voort te zetten in zijn geest. Hij ruste in vrede. Leiden, maart 1974 J. H. Pleiter D. Held
Arnhem en Omstreken: Dr. R. A. ,de Melker, .huisarts te
Lent, onderwerp: ,,De huisarts als poortwachter van 'bet medisch kanaal". Assen en Omstreken: J. Diepersloot, Secretaris-generaal
der K.N.M.G., onderwerp: ,,De gezondheidszorg in Nederland, structuurontwikkeling van de laatste jaren en toekomstverwachtingen".
Deventer en Omstreken: R. B. Hermans, zieker~huis-
apotheker ~e Apddoorn, onderwerp: ,,Over psychofarmaca". Drenthe's Z.O. Hoek: F. H. Werkman, econonisch drs.,
onderwerp: ,,Enkele beschouwingen over toekomstige ontwikkelingen in de gezondheidszorg". Emmeloord en Ornstreken: Dr.
A. L. Troostwijk, gynaecoloog te Zwolle, onderwerp: ,,Toepassin,gen van echoscopie in verloskunde en gynaecologie". Friesland-Noord: R. van der Kooy, psycholoog te Groningen, onderwerp: ,,Het bedrei~de kind", psychodiagnostiek en hulpverlening. "s-Gravenhage en Omstreken: Dr. W. S. Cost, A. de
Geus, Dr. J. J. Hamming, A. C. Nieuwenhuyzen Kruseman, Dr. J. J. Roos en Dr. D. Tjabbes, onderwerp: ,,Appendicitis?" Gooi en Eemland: HarriSt Freezer, onderwerp: ,,Her
rollenspel van man en vrouvr iin de maatschappij",
Heerenveen en omstreken: Mr. W. B. 'van tier Mijn,
jurist der K.N.M.G., onderwerp: ,,Knelpun,en in de gezond'heidszorg". Hunsingo-Fivelingo-Westerkwartier: Dr. T. H. T. The,
internist, onderwerp: immunologie".
,,Ori~ntatie
in
de
klinisohe
Leiden en Ornstreken: Mr. Dr. H. L. Kunneman te Haarlem, onderwerp: ,,Arts en volksverzekering". Meppel en Ornstreken: H. P. J. Stiekema, arts te Ruinen, onderwerp: ,,De mogelijkheden en grenzen van natuurgeneeswijze en homeopathie".
Dr. J. Dijkman, longarts, St. Radboudziekel~huis te Nijmegen, onderwerp: ,,Organic dust disease".
Midden-Limburg:
Midden-Twente: Th. J. Weterman, huisarts te Borne,
Voordrachten
onderwerp: ,,Persoonlijke ervaringen uit het hoofdbestuur".
Op ,de agenda's voor de afdelingsvergaderingen stor~clen de volgende voordrachten vermeld:
Oostelijle Groningen: Prof. Dr. J- W. F. Beks, hoofd van de kliniek voor neuro-ehirurgie, Academisch Zieken'huis te Groningen, onderwerp: ,,Liquordruk".
Alkmaar en Omstreken: S. Westra, arts, onderwerp:
,,Het verpleeghuis wezen". Alphen en Omstreken: Dr. W. van tier Slikke, ,hoofd
afdeling traumatologie van het Dijkzigtziekenhuis te Rotterdam, onderwerp: ,,De behandeling van ongevalsletsels".
Apeldoorn en Omstreken: Dr. Ch. R. H. WiIdevuur,
chirurg, onderwerp: ,,Vervanging van vitale organen". (1974) MED1SCH CONTACT 29, 518
TiM en Omstreken: Prof. Dr. J. de Levita, hoogleraar medische faculteit te Rotterdam, onderwerp: ,,Wat moet iedere medicus van kinderpsychologie weten". Utrecht en Ornstreken: Prof. Dr. H. A. Tiddens, Prof. Dr. P. J. Thung, onderwerp: ,,Recente ontwikkelingen in her medisch onderwijs". Wageningen e n Omstreken: Dr. R. K. W. Kuipers,
rheumatoloog, onderwerp: ,,Een merkwaard~g geval van lage rugklachten". J. C. T. Motk6, vrouwenarts, onderwerp: ,,Algemene aspecten van ovariumtumoren". Watcberen: Prof. Dr. J. van der Sluys Veer, onderwerp: ,,Osteo porose". C. IJ. Ponsioen, uroloog te Vlissingen, onderwerp: ,,Mictie-klachten". Westland: A. C. Stelwagen, reval~datie-arts te Delft, onderwerp: ,,De menselijke gang en zijn afwijkingen". Zaanland: Prof. Dr. R. H. Cormane, onderwerp: ,,De huid als radarscherm ~van lhet lymphoide apparaat". Zutpben en Omstreken: J. van der Kluit, directeur Verenigde Zieken'huizen, onderwerp: ,,Bouw en planning van ,,Her nieuwe Spittaal .... ZwoIle en Omstreken: Voorstelling van her Astma Team Regio Zwolle: H. van Giffen, longarts, ,,Algemene inleiding", Dr. J, G. van Lookeren Campagne, ,,Her kind en her astma", Drs. H. J. Schrijer, klinisch psycholocrg, ,,De taak van de psycholoog", Mevr. F. de Groot-van Dorp, maatschappelijk werkster, ,,Maatschappelijk werk en astma", Zr. E. C. Maris, ,,Astma en de wijkverpleging".
MCI PERSONALIA Nieuwe leden Mej. L. M. J. H. Andriessen, Graan voor Viscli 15403, Hoofddorp. W. D. M. Baerts, Overtoom 344, Amsterdam. S. Bakker, Engelandlaan 1046, Haarlem. G. M. M. Bartelink, Graan voor Visch 15715, Hoofddorp. J. F. Blacquiere, Anna Franklaan 147, Purmerend. J. Bloem, Hoofdstraat 56, Zuidwolde. E. Blokzijl, Hoofdweg Noord 6, Spijk (Gr). Mevr. M. A. Bluemink-den Admirant, Parkstraat 22, Utrecht. J. J. de Boer, Ds. van Dijkweg 35, Doetinchem. M. J. de Boer, Joh. Poststraat 15, Zwijndrecht. M. P. Boidin, Rotterdamse Rijweg 55, Rotterdam. R. M. Boone, Waldeck Pyrmondkade 4, Utrecht. W. H. Bouma, Diamanthof 6, IJsselstein. Mevr. M. Bouma-van der Meulen, Martinus de Boerstraat 15, Drachten. J. H. M. Breteler, Nic. Beetsstraat 36, Rotterdam. M. D. van den Briel, Pelsterstraat 14 A, Groningen. E. H. Brouwer, Leidijk 32-34, Drachten. Mej. N. K. M. Bruin, Nassaukade 315 "H, Amsterdam. R. Brummelkamp, Nijl 141, Amstelveen. J. P. Cleveringa, v. Julsinghalaan 52, Groningen. W. H. Cornelissen, Groenhovenstraat 21, Leiden. F. C. Crezee, p/a Heemraadssingel 81, Rotterdam. J. H. van Dam, van Nouhuysstraat 2, Haarlem. P. W. J. van Dongen, Rusthoven 38, Eindhoven. H. D. van Dorssen, W. Beckmanstraat 302, Soest. Mej. A. van Embden, Emmastraat 19, Monnickendam. A. van der Ent, Nienwstraat 36, Lage Zwaluwe. W. H. de Fost, Hegedijk 8, Gorredijk. E. C. J. Frank, Avenue Concordia 128 A, Rotterdam. A. J. Frima, M. v. Boeckhoutlaan 29, Odijk.
Mevr. J. Geesink-Olijslager, Rekkensebinnenweg 11, Eibergen. R. G. T. Geesink, Orelioplantsoen 1, Vlaardingen. S. Gerbens, Kleine Kruisstraat 10, Groningen. H. Gitz, Bukhorst 120, Deventer. A. A. M. van Gulden, Dennendal 5, Maassluis. P. B. Gijselman, J. Obrechtstraat 62 ul, Amsterdam. J. A. J. Hakman, St. Annastraat 236 A, Nijmegen. B. Hamerslag, Oudenhover~ 168, Oosterhout. C. A. A. van Heel, Dollard 25, Zwolle. G. Hemelaar, Preludeweg 206 Westzijde, Alphen aan den Rijn. C. H. M. Hoek, Thorbeckelaan 66, Son. J. C. van de Hoeven, v. d. Hoopstraat 1411, Amsterdam. P. Hofman, Azi~laan 580, Utrecht. Mevr. J. C. Hofstra-Krot, Vossenweg 19, Bennekom. H. A. d'Hollosy, Meissenweg 13, 4431 Sch6ppingen, W. Duitsland. S. P. ten Holt, O. Ebbingestraat 43 A, Groningen. H. M. Hueting, Rijnstraat 43, Katwijk aan de Rijn, Mevr. H. S. de Jager-Wickel, Kiekendiefhorst 134, Leiden. P. H. de Jager, Kiekendiefhorst 134, Leiden. E. J. van der Jagt, Wilsonplein 19, Haarlem. W. B. Jansema, Viskenijstraat 4, Siddeburen. P. G. J. M. Janssen, Gandi 59, Culemborg. W. J. Jongejan, Hooglandstraat 84 A, Rotterdam. F. A. van der Kamp, Valklaan 31, Maarter~sdijk. F. H. W. Kauw, Grootestraat 4, Nijmegen. S. H. Kiestra, Rachmaninoffplantsoen 59, Utrecht. S. Klein, Aureliushof 133 H, Maastricht. J. Kleijer, Bommegaerde 30, Beetsterzwaag. W. J. Klop, Kerkstraat 46, Utrecht. A. J. F. Knols, Nassaulaan 16 D, Maastricht. J. M. H. Koster, Amsterdamsestraatweg 873, Utrecht C. A. Kraaijeveld, Sibeliusplein 228, Schiedam. W. L. M. Kramer, I. B. Bakkerlaan 183 kr. 1641, Utrecht. D. E. Kuenen, Oranje Nassaulaan 10, Warmond. G. M. M. Kuypers, Rijndijk West 19, Briel (Gld). Mevr. J. S. Kuypers-Pasma, Stationsweg 25, Meppel. Prof. Dr. W. A. M. van der Kwast, Vijverlaan 10, Haarlem. J. Lain, le Lieven de Keylaan 44, Eindhoven. E. J. A. de Leur, Koningsweg 85, Utrecht. M. G. Luiting, W. Leevendstraat 8x, Amsterdam. C. A. J. Maas, Hertogshoef 16, Raamsdonksveer. J. H. Meissner, Oranje Nassaulaan 31, Warmond. J. W. Merkelbach, van der Veerelaan 39, Amstelveen. W. J. van de Meijden, Aalsmeerderweg 61l, Aalsmeer. C. A. van Minnen, Jan Mankeshof 25, Meppel. S. J. R. de Monchy, Willibrordlaan 12, Oegstgeest. J. J. van Nes, Hooiweg 99, Eelde. Mevr. Dr. Ch. Nikolit-de Kruyf, Laan van Moerkerken 71, Mijnsherenland. J. W. R. Nortier, Suezkade 127, Den Haag. J. G. W. Oonk, Jac. van Lenneplaan 761 voor, Amsterdam. Mej. M. Oudijk, Burg. Knappertlaan 25, Schiedam. F. Palmen, Kapelstraat 29, Utrecht. W. H. Pardijs, Lookersdijk 20, Deven~ter. H. Pieterse, Noordeinde 10, Delft. A. van de Pol, Ooftstraat 5 bis, Utrecht. M. E. Pol, Postbus 100, Winterswijk. K. J. Pruisman, Aert van de Leeuwlaan 1002, Delft. A. Rademakers, Pontanusstraat 811,Amsterdam. P. J. M. Raedts, Molukkenstraat 110, Nijmegen. C. van Rees, Morsweg 138, Leiden. A. J. Roest, van Speykstraat 6, Utrecht. J. J. Rotteveel, Aldenhof 51-13, Nijmegen. F. J. M. E. Roumen, Renier de Graefweg 3, Delft. R. D. Rijneke, Koelhorst 36, Ede. R. F. M. Schapers, Scheltingastraat 37, H. I. Ambacht. (1974) MEDISCH CONTACT 29, 519
J. Scheer, Mijnbouwstraat 21, Delft. A. Schelling, Oud Cromstrijensediik WZ 5, KlaaswaaL C. H. A. van Schie, St. Anthoniusplaats 9, Nijmegen. D. Scholte, Pieter Aertszlaan 6, Heemstede. G. J. Sepers, Planetenlaan 465, Groningen. M. Singelenberg, Mari~npoelstraat 53, Leiden. D. H. S. Sjamsoedin, E. Rooseveldlaan 60, Amstelveen. Mevr. M. Slottje-Huisman, De Wulp 33, Hoogeveen. Mej. J. K. Stapel, Regentesseplein 2, Den Haag. R. V. F. Steenbeek, Vondellaan 17, IJsselstein. J. V. C. Stevens, Hageheldlaan 40, Eindhoven. F. van de Straaten, Molenweg 20, Mijnsherenland. R. van Stijn, van Alkemadestraat 59, de Lier. E. R. Tjong Ayong, E. Heimansstraat 4, Zaandam. H. R. Schreuder, Adriaan Pauwlaan 18, Heemstede. H. F. J. Tolsma, Steijnlaan 92, Ermelo. R. G. Tordoir, Klikspaanweg 43, Leiden. F. H. G. C. M. Tiirlings, I. B. Bakkerlaan 151-1459, Utrecht. M. A. H. Umar, Prins Mauritssingel 10, Nieuwerkerk a/d IJssel. Mej. M. Veeneklaas, Nassaustraat 13, Utrecht. H. R. Veltman, Droppingsveld 24, Groningen. Mevr. L. M. Veraart-Schelfhout, v. Cralingenlaan 20, Wassenaar. Dr. A. R. H. B. Verhagen, p/a Zkhs Leyenburg, Leyweg 275, Den Haag. J. Vlcek, Louise de Colingnystraat 57, Schiedam. A. Voerman, Verl. v. Echtenskanaal NZ 27, Zwartemeer Emmen. P. M. Voorhoeve, Burg. Corten.straat 139, Maastricht. A. Vosmaer, v. Alkemadelaan 980, Den Haag. N. P. J. Vreuls, van Vollenhovelaan 112, Utrecht. L. de Vries, Nassau Dillenburgstraat 34, Den Haag. Mej. J. E. Wentink, Klaashofweg 45, Eihergen. G. F. Westerbeek, Oudeweg 38 m, Groningen. G. R. Wiemer, Meijerslaan 174, Heemstede. W. Willems, Rustenhurgerstraat 449 ~, Amsterdam. B. Y. L. M. Wils, Ringhaan 34, Molenhoek (Mook). Mevr. H. J. C. Wils-Schrijer, Ringbaan 34, Molenhoek (Mook).
INHOUD-OFFICIEEL Nr. 16 - 19 april 1974 Van het hoofdbesmur: Vestiging van artsen in opleiding tot huisarts in de plaats waar zij hun huisartsstage hebben gelopen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 514 Jaarlijkse uitloting van obligaties, gehouden op 28 maart 1974 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 514 Gewijzigde begroting 1974 van Medisch Contact . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 515 Uit de afdelingen:
Nijmegen en Omstreken: Prijsvraag . . . . . . . . Eindhoven en Omstreken: Verbetering receptuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Apeldoorn en Omstreken: Opening Julianaziekenhuis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Leiden en Omstreken: In memoriam Frans Brand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Voordrachten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Personalia
..............................
(1974) MEDISCH C O N T A C T 29, 520
516 516 517 517 518 519
AI meer dan 400 aanmeldingen !
r'e-O'J --4
Op 4 april ill. passeerde het aantal ontvangen voorinschrijvingen op het jubileumcongres de 400. Daarbij komen nog ruim 300 wederhel[ten. Gelijk bekend gee[t de geheel vrijbliivende voorinschriiring recht op prioriteiten bii de toewijzing van uw persoonlijk~e voorkeur ten aanzien van programma-onderdelen en logiesaccommodatie. Deze voorinschrijving sluit echter op 30 april a.s. ,,Zorg, dat jeer bij kornt'" en verstuur nog heden de portvrije antwoordkaart (ingeniet in M.C. no 11 d.d. 15 maart 1974) wanneer dat nog niet is gebeurd. Alle voorinschrijvers ontvangen te zijner tijd persoonIijk de invitatie tot het jubileumcongres met uitvoerige programma-opzet en aanmeldings[ormulier. Haast u, v66rdat het te laat is!
rig
~g
10.11.12 OKTOBER1974.125 JAAR KNMG
Mevr. A. N. Wirtz-Ooms, Vletweide 186, Bunnik. F. W. Worst, L. de Colingnylaan 545, Vlaardingen. W. M. J. E. Wijffels, Vanekerstraat 169, Enschede. J. J. van Wijngaarden, Binnensingel 19, Vlaardingen. S. Ytsma, Veldspaatstraat 94, Groningen.. J. A. Zuidema, Beethovensingel 12, Alkmaar. W. A. van der Zuiden, Vogeltuinen 10, Den Haag. Overleden M. R. W. B. Berkenveld, Berg Altena 59, Curacao. F. Brand, Zocherstraat 1, Leiden. J. W. H. Helleman, Ridder van Catsweg 100, Gouda. H. Jonker, Merwedeplantsoen 124, Heemstede. Mevr. A. Maanen-Keyzer, Hoge kanaaldijk 11, Maastricht. P. J. Snijders, Molenberglaa~ 21, Heerlen. S. G. Vegter, Klemburgerweg 14, Gorssel. Dr. H. J. G. Wyers, Neuhuyskade 77, Den Haag. S. van Dam, H. Treubstraat 22 A, Bussum. Dr. P. A. H. Linsen, Laagveld 37, Helmond.