Aan de Raad. Raadsvergadering d.d. 7 november 2002
Made, 1 november 2002
Agendapunt:
7
Onderwerp:
Wijzigen tarieven diverse belastingverordeningen en vaststellen van de hierna genoemde belastingverordeningen 2003: onroerende-zaakbelastingen 2003; afvalstoffenheffing 2003 rioolrecht 2003; hondenbelasting 2003; graf- en begraafrechten 2003; leges en tarieventabel 2003; marktgelden 2003; precariorechten 2003.
Voorstel:
De tarieven en de genoemde belastingverordeningen vast te stellen conform de ter inzage gelegde concept-verordeningen
Financiële gevolgen: Toelichting: Op 7 november a.s. wordt de begroting 2003 vastgesteld. Hierin zijn ook de verschillende tarieven voor het belastingjaar 2003 vermeld. Onderstaand vindt een opsomming plaats van de aan te passen tarieven voor het belastingjaar 2003. Hierbij is rekening gehouden met hetgeen in het kader van de taakstelling nul-meting op 5 september door de raad is geaccordeerd. In zijn algemeenheid betekent dit daar waar mogelijk 100% kostendekkende tarieven en anders een indexering van 2%.
Onroerende-zaakbelastingen Onder 3.4 is bij de nulmeting besloten de tarieven onroerende zaakbelastingen te verhogen met 35%. Voorts is besloten de uitkering van de ‘Zalmsnip’ met ingang van 2003 niet meer plaats te laten vinden via de aanslag onroerende-zaakbelastingen. De ‘Zalmsnip’ komt te vervallen op deze aanslag en wordt verrekend in het tarief afvalstoffenheffing. Onroerendezaakbelastingen
Tarief 2002 eigenaar
Tarief 2003
gebruiker
eigenaar
gebruiker
woningen
1,72
1,38
2,32
1,87
niet woningen
2,25
1,80
3,03
2,44
Met deze tarieven wordt voldaan aan de toegestane tariefdifferentiaties tussen eigenaar / gebruiker en woningen/niet woningen (artikel 220g respectievelijk 220f van de Gemeentewet). Afvalstoffenheffing In verband met de invoering van DIFTAR per 1 januari 2003 wordt het tarief niet meer afhankelijk gesteld van het aantal personen per perceel maar van het aantal ledigingen per container. Uitgangspunt voor de berekening van de tarieven is 100% kostendekkendheid geweest. De zogenaamde ‘Zalmsnip’ is met ingang van 1 januari 2003 verwerkt in het tarief afvalstoffenheffing. Naast de heffing voor het aanbieden van huishoudelijk afval worden er met ingang van 2003 ook bedragen in rekening gebracht voor het aanbieden op de milieustraat en het op aanvraag ophalen van (grof) huishoudelijk afval. Vanuit de verschillende tarieven wordt hierna het gemiddelde tarief gepresenteerd: Afvalstoffenheffing gemiddeld tarief
2002 € 241,66
aanbieden milieustraat (gemiddeld) totaal gemiddelde tarief
€ 163,95 0
€ 241,66
* dit bedrag is individueel te beïnvloeden.
Rioolrecht -2-
2003
€ 31,87* € 195,82
Bij de nulmeting, nummer 3.2 is besloten dat de eerste 250 kubieke meter ingenomen water verrekend worden tegen een vast bedrag, ongeacht het verbruik binnen deze categorie. Daarboven vindt een verrekening plaats per kubieke meter water. Het vast recht per aansluiting blijft gehandhaafd. De tarieven zoals ze nu worden voorgesteld leiden voor de gemiddelde waterverbruiker tot een tariefsverhoging van circa 4%. De stijging voor de grootverbruikers (verbruik boven de 500 m³) is fors meer dan 4%. Deze tarieven zoals ze nu worden voorgesteld zijn bedoeld als voorschot op de tarieven zoals deze worden voorgesteld in het geactualiseerde GRP. Dit GRP dient nog door uw raad te worden vastgesteld. Rioolrecht vast recht variabel recht: 0 - 250 m³
Tarief 2002
Tarief 2003
€ 106,68
€ 110,00
(gem.verbruik 125 m³) a € 0,34 = € 47,60 (verbruik 80 m³) a € 0,34 = € 27,20 (verbruik 250 m³) a € 0,34 = € 85,00
€ 42,00
251 - 500 m³
(verbruik 280 m³) a € 0,22 verbruik 500 m³) a € 0,22
501 - 1.000 m³
€ 0,04 (verbruik 580 m³) a € 0,04 (verbruik 1.000 m³) a € 0,04
= € 143,20 = € 160,00
€ 0,51 € 144,80 € 359,00
€ 0,02 (verbruik 1.080 m³) a € 0,02 (verbruik 6.000 m³) a € 0,02
= € 161,60 = € 260,00
€ 0,17 € 372,60 € 1.209,00
> 1.000 m³
= € 91,60 = € 140,00
€ 104,00
Hondenbelasting Bij de nulmeting, nummer 8.17 is besloten dat de tarieven hondenbelasting 100% kostendekkend dienen te zijn (zonder dat deze belasting overigens als een bestemmingsbelasting wordt aangemerkt). Dit betekent een tariefsverhoging van circa 45% en resulteert in de navolgende tarieven: Hondenbelasting
Tarief 2002
Tarief 2003
per hond
€ 51,48
€ 74,40
kenneltarief
€ 162,60
€ 237,--
-3-
De verordening is in overeenstemming gebracht met het per 1 maart 2002 in werking getreden Honden- en kattenbesluit. Hierdoor zijn enkele redactionele wijzigingen in artikel 3 ‘vrijstellingen’ doorgevoerd. Graf- en begraafrechten Onder 8.17 is opgenomen voor deze tarieven een uitgangspunt van 100% kostendekkendheid te hanteren. Dit betekent een tariefsverhoging van circa 11,5%. Graf- en begraafrechten
Tarief 2002
Tarief 2003
begraafrechten
€ 637,35
€ 710,41
onderhoudskosten graven
€ 456,35
€ 508,72
10 jaarlijkse verlengingen
€ 226,10
€ 252,02
reserveringen
€ 456,35
€ 508,72
gedenktekens
€ 140,75
€ 156,94
Leges Algemene leges: De algemene legesbedragen zoals vermeld in de ‘tarieventabel’ zijn aangepast met een inflatiepercentage van 2%. Voor de in hoofdstuk 5 ‘Reisdocumenten’ en hoofdstuk 21 ‘Speelautomaten’ genoemde tarieven zijn de door het Rijk vastgestelde tarieven opgenomen. Gebruiksvergunningen brandveiligheid: Onder 8.3 van de nulmeting is aangegeven om tot een verhoging van de leges gebruiksvergunningen brandveiligheid te komen. De brandweer heeft hiervoor een voorstel gedaan, dat in kopie is bijgevoegd. De door de brandweer voorgestelde tarieven zijn verwerkt in de ‘tarieventabel’ behorende bij de legesverordening. Bouwleges: Voor de bouwleges geldt in zijn algemeenheid een tariefsverhoging van 2%. Op 1 januari 2003 treedt de nieuwe Woningwet in werking. In de nieuwe Woningwet komt het onderscheid tussen meldingsplichtige en bouwvergunningplichtige bouwwerken te vervallen. In plaats daarvan wordt er een onderscheid gemaakt in reguliere en lichte bouwvergunningen. Een reguliere vergunning kan vervolgens in twee fasen worden verleend, waarbij in de eerste fase getoetst wordt aan het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand en in de tweede -4-
fase aan het Bouwbesluit en de bouwverordening. De uitwerking van een bouwplan voor aan aanvraag voor een ‘tweede fase’ vergunning kan met zich mee brengen dat er dusdanige aanpassingen moeten worden uitgevoerd dat de vergunning ‘eerste fase’ moet worden gewijzigd. Er zijn derhalve vijf varianten mogelijk. De legesverordening is op deze wijzigingen aangepast. Bij de vergunning eerste fase en tweede fase zijn de promilages voor de berekening van de bouwkosten aangepast. Opgeteld komen deze promilages vrijwel overeen met de promilages voor een ‘gewone’ reguliere vergunning. De promilages zijn iets hoger omdat door de keus voor vergunningverlening in twee fases extra administratieve kosten worden gemaakt ten opzichte van een aanvraag ‘in een keer’. In de leges verordening zijn de kosten voor een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, eerste lid, WRO verhoogd omdat in de praktijk is gebleken dat met de behandeling van dergelijke verzoeken meer tijd is gemoeid dan vooraf (bij het opstellen van de vorige legesverordening) werd aangenomen. Er is een extra hoofdstuk toegevoegd omdat hoofdstuk 10 zoals de titel aangeeft betrekking heeft op bouwvergunningen. Een aantal onderwerpen in dit hoofdstuk stond los van een bouwaanvraag. Deze onderwerpen zijn om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. In de legesverordening zijn de kosten voor een wijzigingsprocedure op grond van het bepaalde in artikel 11WRO verhoogd omdat bij de vaststelling van het bedrag bij het opstellen van de vorige legesverordening onvoldoende rekening is gehouden met de publicatiekosten in de Staatscourant. Toegevoegd is een artikel met betrekking tot het in behandeling nemen van een verzoek tot het nemen van een voorbereidingsbesluit. Een voorbereidingsbesluit was voorheen uitgesloten van de mogelijkheid tot het maken van bezwaar en het instellen van (hoger) beroep, zodat het niet aantrekkelijk was om een verzoek tot het nemen van een dergelijk besluit in te dienen. Inmiddels bestaat wel de mogelijkheid tot het maken van bezwaar en het instellen van (hoger) beroep zodat het aannemelijk is dat dergelijke verzoeken zullen worden ingediend. In het bedrag zijn arbeidsuren verwerkt en publicatiekosten in ‘t Carillon en de Staatscourant.
-5-
Toegevoegd is een artikel met betrekking tot het verstrekken van informatie aan makelaars. De reden daarvoor is de volgende: als een bouwer of architect informatie vraagt over het bestemmingsplan of milieuaspecten (bodemkwaliteit) worden de kosten voor de aangeleverde informatie doorberekend in de bouwleges. Bij de informatieverstrekking aan makelaars is dat niet het geval. Leges 2002
Tarief 2002
Tarief 2003
paspoort
€ 33,37
€ 35,58
ned.identiteitskaart
€ 26,87
€ 28,73
rijbewijs
€ 38,56
€ 39,35
bouwwerk < 100 m²
€ 227,50
€ 271,70
bouwwerk 500-1000 m²
€ 550,00
€ 586,30
kermisattracties etc. < 100 m²
€ 49,75
€ 67,90
evenementen
€ 122,65
€ 143,--
autocross/tractorpulling
€ 84,45
€ 143,--
bouwvergunning
€ 50,91
€ 51,93
toepassen art.19 WRO
€ 1.388,56
€ 2.000,--
wijziging bestemmingsplan
€ 462,85
€ 680,67
gebruiksvergunningen
bouwvergunningen
voorbereidingsbesluit art.21 WRO
€ 910,00
Marktgelden Deze tarieven zijn aangepast met het inflatiepercentage van 2% en resulteert in de navolgende tarieven: Marktgelden
Tarief 2002
Tarief 2003
kern Made
€ 3,50
€ 3,58
kern Terheijden/Zwaluwe
€ 2,45
€ 2,50
-6-
Precariorechten Ook deze tarieven worden aangepast met 2%. Haven- en kadegelden Bij de nulmeting, onder 8.7, is aangegeven dat in de loop van 2003 voorstellen worden gedaan met betrekking tot harmonisatie van de verschillende verordeningen. Voor nu worden geen aanpassingen doorgevoerd in de betreffende verordening. Burgemeester en wethouders van Drimmelen
mr. C.M.G.H. Wortel secretaris
J. Elzinga burgemeester
Bijlagen:
concept-belastingverordeningen
Ter inzage:
concept-belastingverordeningen zoals genoemd in voorstel
Ambtelijke coördinatie: afdeling: Middelen behandeld door: Bea van Son -7-
portefeuillehouder:
J. van Meggelen
-8-
De Raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2002; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet: B E S L U I T: vast te stellen de: Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2003; Artikel 1 Belastingplicht 1.
2.
Onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a. Een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting. b. Een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting. Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt: a. Gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden. b. Gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven. c. Het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
3.
Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genot hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genot hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken. Artikel 3 Maatstaf van heffing 1. 2.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, 20 , tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: 1. a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in de onderdeel a bedoelde grond; c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
g. h. i. j.
k.
l. m. n. o. p.
2.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken; onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen; plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; sportaccommodaties zoals het sportpark, sporthal en gemeenschapshuizen; molens, die zijn aangewezen als Rijksmonument en die niet worden gebruikt als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf; onroerende zaken die uitsluitend bestaan uit een ongebouwd eigendom, een gedeelte van een ongebouwd eigendom dat naar zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt of een samenstel van twee of meer ongebouwde eigendommen of vorenbedoelde gedeelten van ongebouwde eigendommen.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
Artikel 5 Belastingtarieven 1.
Het tarief van de belasting is voor elke volle € 2.268,-- van de heffingsmaatstaf: a. de gebruikersbelasting 1 voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 1,87; 2 voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 2,44; b. de eigenarenbelasting 1 voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen € 2,32; 2 voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 3,03.
2.
Voor belastingbedragen tot € 9,08 vindt geen invordering plaats. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 6 Wijze van heffing De belastingen worden bij wege van aanslag geheven. Artikel 7 Termijnen van betaling 1.
2.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de onroerende-zaakbelastingen. Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel 1.
2. 3. 4.
De “Verordening onroerende-zaakbelastingen 2002", vastgesteld op 1 november 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening onroerendezaakbelastingen 2003".
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drimmelen van 7 november 2002. De raad voornoemd,
mr. C.M.G.H. Wortel secretaris
J. Elzinga voorzitter
De raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2002; gelet op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer; B E S L U I T: vast te stellen de: Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing 2003. Artikel 1 Aard van de belasting en belastbaar feit 3. Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994, 80). 4. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Artikel 2 Belastingplicht S De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. S Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt: S degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel; S ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.
Artikel 3 Maatstaf van heffing en belastingtarief 1. De belasting wordt geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. 2. Voor de berekening van de belasting wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.
Artikel 4 Belastingjaar Het belastingjaar is een periode van twaalf aaneengesloten maanden, welke samenvalt met de verbruiksperiode van de waterleidingmaatschappij Brabant Water NV. Ingeval de betrokken belastingplichtige geen nota's ontvangt van het nutsbedrijf bedoeld in de vorige volzin, is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 5 Wijze van heffing 3. De belasting als bedoeld in artikel 3, wordt geheven bij wege van het vorderen van een bedrag. Het gevorderde bedrag wordt vermeld op een schriftelijke gedagtekende kennisgeving. 4. Als kennisgeving wordt aangemerkt de afrekeningsnota van de waterleidingmaatschappij Brabant Water NV. De door deze waterleidingmaatschappij verzonden voorschotnota's worden aangemerkt als voorlopig gevorderde bedragen. 5. De voorlopig gevorderde bedragen worden met het definitief gevorderde bedrag verrekend. 6. Ingeval aan de belastingplichtige geen nota's van de waterleidingmaatschappij Brabant Water NV worden verzonden, wordt de belasting geheven bij wege van aanslag. Artikel 6 Tijdstip van betaling Het voorlopig gevorderde bedrag alsmede het definitief gevorderde bedrag moet worden betaald in de termijn welke op de kennisgeving van de waterleidingmaatschappij Brabant Water NV is vermeld, met dien verstande dat de termijn van betaling tenminste 5 dagen na de dag van de dagtekening van de kennisgeving beloopt. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin moet bij wege van aanslag geheven belasting als bedoeld in artikel 5, vierde lid, worden voldaan in één termijn welke termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang a. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. b. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting, als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. c. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing. Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening afvalstoffenheffing 2002", vastgesteld op 1 november 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening afvalstoffenheffing 2003". Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drimmelen van 7 november 2002 De raad voornoemd,
mr. C.J.H.M. Wortel secretaris
J. Elzinga voorzitter
Tarieventabel 2003, behorende bij de ‘Verordening afvalstoffenheffing 2003'. Hoofdstuk 1 1.1 Hoofdstuk 2
Vastrecht afvalstoffenheffing 2003 De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar:
€
98,05
Gedifferentieerde tarieven afvalstoffenheffing 2003
2.1
De belasting als bedoeld in onderdeel 1.1 wordt, per lediging, vermeerderd met:
2.1.1
een container bestemd voor groente-, fruit- en tuinafval met een inhoud van 25 liter
€
0,54
een container bestemd voor groente-, fruit- en tuinafval met een inhoud van 140 liter
€
2,42
een container bestemd voor overige huishoudelijke afvalstoffen met een inhoud van 40 liter
€
0,86
een container bestemd voor overige huishoudelijke afvalstoffen met een inhoud van 240 liter
€
4,14
De belasting als bedoeld in onderdeel 1.1 wordt bij percelen waar gebruik wordt gemaakt van verzamelcontainers vermeerderd met
€
65,90
2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5
Hoofdstuk 3
Maatstaven en overige tarieven afvalstoffenheffing 2003 Op verzoek inzamelen grove huishoudelijke afvalstoffen
3.1
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1.1 en 2.1 bedraagt de belasting voor het op aanvraag inzamelen van grove huishoudelijke afvalstoffen:
3.1.1
per aanvraag
€
15,00
3.1.2
voor de eerste 0,5 m³
€
25,00
3.1.3
voor elke volgende 0,5 m³
€
25,00
Op verzoek inzamelen grof tuinafval
3.2
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1.1 en 2.1 bedraagt de belasting voor het op aanvraag inzamelen van grof tuinafval:
3.2.1
per aanvraag
€
20,00
Achterlaten van grove huishoudelijke afvalstoffen op milieustraat 3.3
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1.1 en 2.1 bedraagt de belasting voor het achterlaten van grove huishoudelijke afvalstoffen op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats:
3.3.1
voor grove huishoudelijke afvalstoffen, per kilogram
€
0,16
3.3.2
voor bouw- en sloopafval, per kilogram
€
0,16
3.3.3
voor schoon puin, per kilogram
€
0,03
3.3.4
voor autobanden, per stuk
€
2,27
Behoort bij raadsbesluit van 7 november 2002. De secretaris van de gemeente Drimmelen,
w.g. mr C.J.H.M. Wortel
De Raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2002; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet; B E S L U I T: vast te stellen de: Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2003 Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt: S onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater begrepen; S onder afvalwater verstaan water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering; S onder eigendom verstaan een roerende of onroerende zaak; S onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft. Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht 1. Onder de naam “rioolrecht”wordt geheven een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. 2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld, het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt; b. ingeval een gedeelte van een eigendom- niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan. Artikel 3 Zelfstandige gedeelten Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, wordt geheven: 1. per eigendom, met dien verstande dat méér dan één eigendom in één aanslag kan worden begrepen èn 2. naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd. 2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat door Brabant Water NV in het belastingjaar naar het eigendom is toegevoerd of door de gebruiker is opgepompt. 3. In geval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een: 1. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of 2. een bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met een vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling. 4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd, indien wordt aangetoond dat de laatste bedoelde hoeveelheid minimaal 20% bedraagt van de eerstbedoelde hoeveelheid water. 5. Indien voor de in artikel 2 bedoelde eigendommen, in verband met het ontbreken van afzonderlijke watermeters, niet de hoeveelheid afvalwater kan worden vastgesteld zoals hiervoor omschreven, zal het college van burgemeester en wethouders voor de gebruikers van die eigendommen de verdeelsleutel hanteren zoals deze door de respectievelijke gebruikers wordt gebruikt voor de onderlinge verdeling van de waternota van Brabant Water NV en bij het ontbreken van een dergelijke regeling overgaan tot een zo reëel mogelijke verdeling op basis van beschikbare gegevens. Artikel 5 Tarieven Het recht als bedoeld in artikel 2, bedraagt € 110,00 per eigendom, te vermeerderen met: a. € 42,00, bij een hoeveelheid afvalwater van 0 t/m 250 m³; b. € 104,00 bij een hoeveelheid afvalwater van 251 t/m 500 m³; c. € 104,00 en € 0,51 per kubieke meter, bij een hoeveelheid afvalwater van 501 t/m 1.000 m³; d. € 359,00 en € 0,17 per kubieke meter, bij een hoeveelheid afvalwater van meer dan 1.000 m³. Artikel 6 Vrijstellingen Het recht wordt niet geheven ter zake van: 1. gebouwde eigendommen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten; 2. gebouwde eigendommen, die eigendom zijn van de gemeente en die uitsluitend worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente; 3. gebouwde eigendommen, welke uitsluitend worden gebruikt als inrichting voor het geven van onderwijs.
Artikel 7 Belastingtijdvak Het belastingjaar is een periode van 12 aaneengesloten maanden, welke samenvalt met de verbruiksperiode van Brabant Water NV. Ingeval de betrokken belastingplichtige geen nota’s ontvangt van het nutsbedrijf bedoeld in de vorige volzin, is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 8 Wijze van heffing 1. Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven bij weg van het vorderen van een bedrag. Het gevorderde bedrag wordt vermeld op een schriftelijke, gedagtekende kennisgeving. 2. Als kennisgeving wordt aangemerkt de afrekeningsnota van Brabant Water NV. De door deze waterleidingmaatschappij verzonden voorschotnota’s worden aangemerkt als voorlopig gevorderde bedragen. 3. De voorlopig gevorderde bedragen worden met het definitief gevorderde bedrag verrekend. 4. Ingeval aan de belastingplichtige geen nota’s van Brabant Water NV worden verzonden, kan het recht worden geheven bij wege van aanslag. Artikel 9 Tijdstip van betaling Het voorlopig gevorderde bedrag alsmede het definitief gevorderde bedrag moet worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als die waarop de nota’s van Brabant Water NV moeten worden betaald. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin moet het bij weg van aanslag geheven recht als bedoeld in artikel 8, vierde lid, worden voldaan in één termijn, welke termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolrechten. Artikel 11 Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld en bepalingen omtrent aanvang en einde van de belastingplicht in het belastingjaar 1. Indien de belastingplicht, met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het recht verschuldigd met ingang van de maand waarin dat eigendom in gebruik wordt genomen. 2. Indien de belastingplicht, met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, in de loop van het belastingjaar eindigt, is het recht verschuldigd tot de maand waarin het gebruik van dat eigendom wordt beëindigd. 3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist. Artikel 12 Inwerkingtreding 1. De “Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2002", vastgesteld op 1 november 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan;
2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking;
3. 4.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003; Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening rioolrecht 2003".
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drimmelen van 7 november 2002. De raad voornoemd, mr. C.M.G.H. Wortel secretaris
J. Elzinga burgemeester
De Raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van gelet op artikel 226 van de Gemeentewet; B E S LU I T: vast te stellen de: Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2003. Artikel 1 Belastbaar feit Onder de naam “hondenbelasting” wordt een directe belasting geheven terzake van het houden van een hond binnen de gemeente. Artikel 2 Belastingplicht 1. Belastingplichtig is de houder van één of meer honden. 2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden. Artikel 3 Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven ter zake van honden: a. die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden; b. die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit; c. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij te zamen met de moederhond worden gehouden; d. die door de ‘ Stichting sociale honden voor gehandicapten Nederland ‘ als gehandicaptenhond aan een gehandicapte ter beschikking zijn gesteld; e. waarvan de houder in het bezit is van een geldend diploma van de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging, mits de houder zich verbindt zijn hond met een geleider aan wiens bevelen de hond gehoorzaamt, op aanvraag ter beschikking van de politie te stellen;
f.
die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit.
Artikel 4 Maatstaf van heffing De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden. Artikel 5 Tarief 1. De belasting bedraagt per belastingjaar, per hond, € 74,40. 2. In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van Beheer op kynologisch gebied in Nederland € 237,-- per kennel. 3. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien belastingplichtige schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen naar het werkelijk aantal honden indien blijkt dat dit bedrag lager is dan het op voet van het tweede lid bepaalde bedrag. Artikel 6 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 7 Wijze van heffing De belasting wordt geheven bij wege van aanslag. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting terzake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven. Artikel 9 Termijn van betaling S In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. S De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijn. Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de hondenbelasting. Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening hondenbelasting 2002, vastgesteld op 1 november 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening hondenbelasting 2003". Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drimmelen van 7 november 2002. De raad voornoemd,
mr C.M.G.H. Wortel secretaris
J. Elzinga voorzitter
De Raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2002; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet; B E S L U I T: vast te stellen de: Verordening op de heffing en invordering van rechten voor het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen 2003. Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. begraafplaats: de begraafplaatsen gelegen aan de Leeuwerikstraat, Julianastraat en de Vooghtstraat. b. eigen graf:
een gedeelte van de begraafplaats, ter grootte van 3.00 x 1.00 m’, ten aanzien waarvan het uitsluitend recht is verleend tot het daarin doen begraven van stoffelijke overschotten voor een periode van 20 achtereenvolgende jaren.
c. algemeen graf:
een gedeelte van de begraafplaats ter grootte van 3.00 x 1.00 m’, bestemd tot het doen begraven van stoffelijke overschotten en welk gedeelte niet eerder zal worden geruimd dan nadat tenminste 20 jaren zijn verlopen, sinds de bijzetting daarin heeft plaatsgevonden.
d. eigen urnengraf:
een gedeelte van de begraafplaats ter grootte van 1.00 x 1.00 m’, ten aanzien waarvan het uitsluitend recht is verleend tot het daarin doen bijzetten van asbussen, bevattende as van stoffelijke overschotten voor de tijd van 20 achtereenvolgende jaren.
e. algemeen urnengraf: een gedeelte van de begraafplaats ter grootte van 1.00 x 1.00 m’ bestemd tot het doen bijzetten van asbussen bevattende de as van stoffelijke overschotten en welk gedeelte niet zal worden geruimd dan nadat tenminste 20 jaren zijn verlopen sinds de bijzetting daarvan heeft plaatsgevonden.
f. eigen kindergraf:
een gedeelte van de begraafplaats ter grootte van 1.80 x 0.80 m’, ten aanzien waarvan het uitsluitend recht is verleend tot het daarin doen begraven van stoffelijke overschotten van personen beneden de leeftijd van 12 jaar, voor een periode van 20 achtereenvolgende jaren.
g. algemeen kindergraf: een gedeelte van de begraafplaats ter grootte van 1.80 x 0.80 m’ bestemd tot het doen begraven van stoffelijke overschotten van personen beneden de leeftijd van 12 jaar, welk gedeelte niet eerder zal worden geruimd dan nadat tenminste 20 jaren zijn verlopen sinds de bijzetting daarin heeft plaatsgevonden. h. strooiveld:
een gedeelte van de begraafplaats ter grootte van 20,50 x 15,00 bestemd voor het verstrooien van as van stoffelijke overschotten.
i. columbarium:
een gedeelte van de begraafplaats, waarop een urnenmuur is geplaatst, bestemd voor het doen bijzetten van asbussen bevattende as van stoffelijke overschotten en welke asbussen niet zullen worden geruimd dan nadat 20 jaren zijn verlopen, sinds de asbus is bijgezet.
,
Artikel 2 Belastbaar feit Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen en voor het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten in verband met de algemene begraafplaatsen. Artikel 3 Belastingplicht De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag, dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt. Artikel 4 Belastingtijdvak Het belastingtijdvak voor de rechten genoemd in de artikelen 5, 6, 7, 8, 11 en 12 van deze verordening is gelijk aan de periode van 20 jaren, welke periode ingaat op het moment van ingebruikname van een graf of nis dan wel de datum van inschrijven van de reservering. Artikel 5 Tarief begraven 1. 2. 3.
Voor het begraven van een stoffelijk overschot van een persoon van 12 jaar en ouder wordt geheven
€
710,41
Voor het begraven van overleden kinderen beneden één jaar en van levenloos geborenen wordt geheven
€
177,67
Voor het begraven van overleden kinderen van 1 tot 12 jaar wordt geheven
€
355,20
4.
Voor het begraven van levenloos geborenen of kort na de geboorte overleden zuigelingen van een meervoudige geboorte, die in één kist worden begraven, wordt het begrafenisrecht, zoals genoemd onder sub 2 van dit artikel, eenmaal geheven, terwijl geen recht wordt geheven voor het begraven van stoffelijke resten van kinderen die, kort na de geboorte overleden, in één kist met hun overleden moeder worden begraven.
5.
Voor het begraven op buitengewone uren wordt het recht bedoeld onder sub 1, 2 en 3 van dit artikel verhoogd met
6.
€
88,77
€
504,03
€
508,72
Voor het verlenen van het uitsluitend recht tot het doen begraven en onderhouden, voor een periode van 20 jaar, wordt geheven
€
508,72
Voor het verlenen van het uitsluitend recht tot het bijzetten van asbussen en onderhouden, voor een periode van 20 jaar, wordt geheven
€
508,72
Onder buitengewone uren wordt verstaan: a. de uren op werkdagen vóór 8.00 uur en nà 16.00 uur b. de zaterdag en zon- en feestdagen, tenzij drie zon- of feestdagen onmiddellijk op elkaar volgen.
Artikel 6 Tarief bijzetten asbus in urnengraf Voor het bijzetten van een asbus in een urnengraf wordt geheven Artikel 7 Tarief onderhoud algemene graven Voor het door of vanwege de gemeente onderhouden van een algemeen graf, een algemeen kindergraf of een algemeen urnengraf voor een periode van 20 jaar, wordt het recht bedoeld onder artikel 5 en artikel 6 verhoogd met Artikel 8 Tarief reserveren en onderhouden eigen graven 1.
2.
3.
Bij ingebruikneming van een gereserveerd (eigen) graf wordt het recht bedoeld onder sub 1 en 2 van dit artikel naar evenredigheid verrekend. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende criteria: a. de einddatum van de reservering wordt gesteld op de eerste van de maand volgende op de werkelijke einddatum van de reservering. b. Vanaf deze datum, als bedoeld onder sub 3a van dit artikel, wordt het dan geldende tarief voor onderhoud als bedoeld in artikel 7, gerekend over de nog te verstrijken termijn, in hele maanden, van het begraafrecht, welke termijn eindigt 20 jaar na de datum van ingebruikneming van het gereserveerde graf. Deze datum van beëindiging wordt voor de berekening gesteld op de eerste van de maand volgende op de werkelijke einddatum van het begraafrecht.
Artikel 9 Tarief verlengen algemene graven 1.
2.
Voor het verlengen van de termijn van een algemeen graf, een algemeen kindergraf of een algemeen urnengraf, voor een periode van 10 jaar, wordt geheven
€
252,02
€
252,02
€
508,72
Indien de termijn van een algemeen graf, een algemeen kindergraf of een algemeen urnengraf wordt verlengd als gelijkstelling met het naastgelegen graf, wordt hiervoor evenredig aan het aantal te verlenen hele jaren een recht geheven als bedoeld onder sub 1 van dit artikel.
Artikel 10 Tarief verlengen eigen graven Voor het verlengen van de termijn van een eigen graf, een eigen kindergraf of een eigen urnengraf, voor een periode van 10 jaar, wordt geheven Artikel 11 Tarief bijzetten asbus in het columbarium Voor het bijzetten van een asbus in het columbarium wordt geheven, per asbus Artikel 12 Tarief onderhoud columbarium
Voor de aanschaf en plaatsing van een granieten plaat met familiegegevens, en het door of vanwege de gemeente onderhouden van de nis in het columbarium voor een periode van 20 jaar wordt het recht als bedoeld in artikel 11, per asbus verhoogd met
€
253,54
€
252,02
€
192,97
Artikel 13 Tarief verlengen nis in columbarium Voor het verlengen van de termijn van een nis in het columbarium, voor een periode van 10 jaar, wordt geheven Artikel 14 Tarief verstrooien Voor het verstrooien van as van een stoffelijk overschot op het daartoe bestemde strooiveld wordt geheven, per verstrooiing
Artikel 15 Tarief inschrijven en overboeken van eigen graven en eigen urnengraven Voor het inschrijven en overboeken van een eigen graf of een eigen urnengraf in een daartoe bestemd register wordt geheven
€
1,77
€
156,94
Artikel 16 Tarief plaatsen gedenkteken Voor het verlenen van een vergunning voor het plaatsen van een gedenkteken wordt, als bijdrage in de kosten van de door de gemeente aan te brengen fundering, geheven Artikel 17 Tarief lichten en ruimen 1.
Voor het lichten van een stoffelijk overschot wordt geheven
€
772,25
2.
Voor het na lichting weer begraven in een ander graf (op de algemene begraafplaats) wordt geheven
€
1.982,34
3.
Voor het lichten van een asbus wordt geheven
€
201,57
4.
Voor het na lichting weer bijzetten in een ander urnengraf (op de algemene begraafplaats) wordt geheven
€
1.187,39
Artikel 18 Wijze van heffing De rechten worden geheven door middel van een gedagtekende nota. Artikel 19 Termijn van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de rechten worden betaald binnen één maand na de dagtekening van de nota. 2. De Algemene Termijnwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijn.
Artikel 20 Vrijstellingen Geen rechten worden geheven voor het op rechterlijk gezag lichten en weer in dezelfde grafruimte begraven dan wel terugplaatsen van een stoffelijk overschot of asbus.
Artikel 21 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van rechten. Artikel 22 Inwerkingtreding en citeertitel 1.
De verordening graf- en begraafrechten 2002, vastgesteld op 1 november 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voor gedaan.
2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.
3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003.
4.
Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening graf- en begraafrechten 2003.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drimmelen van 7 november 2002 De raad voornoemd,
mr. C.M.G.H. Wortel secretaris
J. Elzinga voorzitter
Tarieventabel, behorende bij de verordening leges 2003 Indeling tarieventabel. Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 18 Hoofdstuk 19 Hoofdstuk 20 Hoofdstuk 21 Hoofdstuk 22 Hoofdstuk 23 Hoofdstuk 24 Hoofdstuk 25 Hoofdstuk 26
Algemeen Bestuursstukken Burgerlijke stand Verstrekkingen uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens Reisdocumenten Rijbewijzen Diversen Burgerzaken Instemming werkzaamheden Telecommunicatiewet Gebruiksvergunning brandveiligheid Bouwvergunningen Overige Woningwet/Wet op de Ruimtelijke Ordening Gemeente-archief Kadaster Reclame Automaten e.d. Ventvergunningen Straatfotografie Aanvragen Drank- en Horecawet Muziekvergunningen Ontheffing sluitingsuur Loterijvergunningen Speelautomaten Wegenverkeerswetgeving Kamperen Overnachtingen Portikosten
Hoofdstuk 1 Algemeen 1.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:
1.1.1
gewaarmerkte afschriften van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen per pagina
€
0,35
afschriften, doorslagen of fotokopieën van stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina
€
0,35
kaarten, tekeningen en lichtdrukken, al dan niet behorende bij de in de onderdelen 1.1.1 en 1.1.2 genoemde stukken, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen per kaart, tekening of lichtdruk
€
3,85
een beschikking op aanvraag, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen
€
3,85
stukken of uittreksels, welke op aanvraag van de aanvrager moeten worden opgemaakt, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen
€
1.1.2
1.1.3
1.1.4
1.1.5
Hoofdstuk 2 Bestuursstukken Gemeentebegroting en rekening 2.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:
2.1.1
een afschrift van de gemeentelijke beleidsbegroting
€
36,25
2.1.2
een afschrift van de bijlagen behorende bij de gemeentelijke beleidsbegroting €
36,25
2.1.3
een afschrift van de beheersbegroting
€
36,25
2.1.4
een afschrift van de gemeenterekening
€
48,50
2.1.5
een afschrift van de Nota van Aanbieding
€
4,85
2.2
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:
2.2.1
tot het verstrekken van:
2.2.1.1
een afschrift van het verslag van een raadsvergadering, per pagina
€
0,23
een afschrift van de stukken behorende bij een raadsvergadering, per pagina
€
0,23
€ €
0,00 29,00
2.2.1.2 2.2.2
tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar, voor toezending van de verslagen en de stukken van de raadsvergaderingen:
2.2.2.1 2.2.2.2
indien deze worden afgehaald; indien deze worden toegezonden
2.3
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:
2.3.1
tot het verstrekken van:
2.3.1.1
een afschrift van het verslag van een vergadering van een raadscommissie, per pagina
€
0,23
een afschrift van de stukken behorende bij een vergadering van een raadscommissie, per pagina
€
0,23
€
18,85
€
0,23
€
0,23
2.3.1.2 2.3.2
tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar, voor toezending van:
2.3.2.1
de verslagen en de stukken van de vergaderingen van een raadscommissie
2.4
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van:
2.4.1
een afschrift van een gemeentelijke verordening, per pagina
2.4.2
een afschrift van een toelichting op een gemeentelijke verordening, per pagina
Hoofdstuk 3 Burgerlijke stand Huwelijksvoltrekking/ Partnerschapsregistratie 3.1
Met uitzondering van op de hieronder vermelde tijden bedraagt het tarief ter zake van de voltrekking van een huwelijk/partnerschapsregistratie op:
3.1.1
maandag t/m vrijdag
€
255,00
3.1.2
zaterdag
€
755,00
Ingevolge artikel 4 van de Wet van 23 april 1879, gewijzigd bij wet van 22 mei 1991,Stb. 394, vindt kosteloze huwelijksvoltrekking plaats op maandag en dinsdag tussen 9.00 en 12.00 uur in het gemeentehuis. Trouwboekjes/Partnerschapsboekjes 3.2
Het tarief bedraagt ter zake van het verstrekken van:
3.2.1
een trouwboekje c.q. partnerschapsboekje
€
21,20
€
9,18
Inlichtingen 3.3
Het tarief bedraagt ter zake van het doen van nasporingen in de registers van de Burgerlijke stand, voor ieder daaraan besteed kwartier
Hoofdstuk 4 Verstrekkingen uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens 4.1
Voor de toepassing van dit hoofdstuk met uitzondering van de onderdelen 4.3 en 4.4, wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens omtrent één persoon waarvoor de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens moet worden geraadpleegd.
4.2
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:
4.2.1
Tot het verstrekken van gegevens, per verstrekking
4.2.2
Tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van gegevens gedurende de periode van één jaar:
4.2.2.1
€
4,75
voor 100 verstrekkingen
€
108,15
4.2.2.2
voor 500 verstrekkingen
€
418,20
4.2.2.3
voor 1.000 verstrekkingen
€
714,00
4.2.2.4
voor 5.000 verstrekkingen
€
2.754,00
4.2.2.5
voor 10.000 verstrekkingen
€
4.243,20
4.2.3
tot het afsluiten van een abonnement tot het gedurende de periode van één jaar, eenmaal per maand, verstrekken van een opgave van verhuizingen binnen de gemeente en vestigingen in de gemeente
€
215,00
4.3
Voor de toepassing van onderdeel 4.4 wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens omtrent één persoon die niet zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
4.4
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:
4.4.1
tot het verstrekken van gegevens: per verstrekking
€
3,20
4.5
Het tarief bedraagt ter zake van het op verzoek doornemen van de gemeentelijke basisadministratie, voor ieder daaraan besteed kwartier
€
13,50
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot verstrekking van gegevens aan afnemers en bijzondere derden op papier uit de GBA
€
2,35
4.6
Hoofdstuk 5 Reisdocumenten 5.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:
5.1.1
tot het verstrekken van een Nationaal paspoort (idem reisdocument voor vluchtelingen en vreemdelingen)
€
35,58
tot het verstrekken van een Nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een Nationaal paspoort bedoeld onder 1 (zakenpaspoort)
€
39,63
tot het verstrekken van een reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort)
€
35,58
€
7,38
€
17,22
5.1.2
5.1.3
5.1.4
5.1.5
tot het bijschrijven van een kind in een reisdocument als bedoeld in 5.1.1, 5.1.2 en 5.1.3 direct bij de aanvraag van dit nieuwe reisdocument tot het bijschrijven van een kind door middel van een bijschrijvingssticker in een reeds uitgegeven reisdocument als bedoeld in 5.1.1, 5.1.2 en 5.1.3
5.1.6 5.2
tot het verstrekken van een Nederlandse identiteitskaart (N.I.K)
€
28,73
de tarieven als genoemd in 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3 en 5.1.7 worden bij een spoedlevering vermeerderd met een bedrag van
€
36,18
5.2.1
het tarief als genoemd in 5.2 wordt bij een gecombineerde spoedlevering van een nieuw reisdocument als bedoeld in 5.1.1, 5.1.2 en 5.1.3 en het bijschrijven van één of meer kinderen als bedoeld in 5.1.4, slechts één keer per reisdocument berekend
5.2.2
het tarief als genoemd in onderdeel 5.1.5 wordt bij een spoedlevering vermeerderd met een bedrag per bijschrijvingssticker van
€
17,22
indien aan de aanvrager reeds eerder een reisdocument werd verstrekt, zoals bedoeld onder 5.1.1, 5.1.2, 5.1.3 en 5.1.7, welk document bij de aanvraag -anders dan door overmacht- niet compleet kan worden overlegd, worden de terzake verschuldigde leges verhoogd met
€
27,75
5.2.3
Hoofdstuk 6
Rijbewijzen
6.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:
6.1.1
tot de afgifte of vernieuwing dan wel voor het behandelen van een aanvraag tot omwisseling van een rijbewijs
€
39,35
tot het op schriftelijk verzoek verstrekken van gegevens uit het Centraal Register Rijbewijzen
€
1,06
Indien aan de aanvrager reeds eerder een rijbewijs werd verstrekt, zoals bedoeld onder 6.1, welk document bij de aanvraag - anders dan door overmacht - niet compleet kon worden overgelegd, worden de terzake verschuldigde leges verhoogd met
€
27,75
€
3,85
6.1.2 6.2
Hoofdstuk 7
Diversen Burgerzaken
7.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:
7.1.1
tot het legaliseren van een handtekening
7.1.2
tot het waarmerken van een register of document
€
3,85
7.1.3
tot het verkrijgen van een landelijk paspoort voor bejaarden (Pas 65)
€
3,90
7.1.4
tot het verkrijgen van een attestatie de vita
€
6,10
7.1.5
tot het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag van personen
€
10,90
7.1.6
tot het verkrijgen van een bewijs van Nederlanderschap
€
4,10
7.1.7
tot het verkrijgen van een bewijs van ingezetenschap
€
4,10
7.2
Het tarief voor de kosten van het bericht bedoeld in de Wet Bescherming Persoonsgegevens:
7.2.1
indien het afschrift bestaat uit ten hoogste 49 pagina’s
€
4,65
7.2.2
indien het afschrift bestaat uit 50 tot 100 pagina’s
€
23,15
7.2.3
indien het afschrift bestaat uit meer dan 100 pagina’s
€
34,70
7.3
Het tarief voor het bericht dat op een andere gegevensdrager wordt verstrekt dan papier, bedraagt
€
46,30
Het tarief voor het bericht, bestaande uit een afschrift van een, vanwege de aard van de vastlegging, moeilijk toegankelijke registratie, bedraagt
€
46,30
€
9,00
€
118,00
7.4
7.5
Indien voor hetzelfde bericht op grond van de artikelen 7.2, 7.3 of 7.4 meerdere vergoedingen kunnen worden gevraagd, wordt slechts de hoogste gevraagd.
7.6
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van alle niet in deze tabel genoemde verklaringen, welke in het bijzonder belang der betrokken personen worden opgemaakt (o.a. uittreksel uit het persoonsregister), per verklaring
Hoofdstuk 8 Instemming werkzaamheden Telecommunicatiewet 8.1
8.2
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een melding in verband met het verkrijgen van instemming omtrent tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.2, derde lid van de Telecommunicatiewet Het in 8.1 genoemde bedrag wordt
8.2.1
Indien met betrekking tot een melding overleg moet plaats vinden tussen gemeente, andere beheerders van openbare grond en de aanbieder van het netwerk, verhoogd met
8.2.2
Indien met betrekking tot een melding onderzoek naar de status van de kabel plaats vindt, verhoogd met het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de melding aan de melder meegedeelde kosten, blijkend uit een begroting die ter zake door het college van burgemeester en wethouders is opgesteld.
8.3
Indien een begroting als bedoeld in 8.2.2 is uitgebracht, wordt een melding in behandeling genomen op de vijfde werkdag na de dag waarop de begroting aan de aanvrager ter kennis is gebracht, tenzij de aanvraag voor deze vijfde werkdag schriftelijk is ingetrokken.
€
283,00
€
36,--
€
67,90
€
78,65
€
110,80
€
146,60
€
168,05
€
193,05
€
193,05
Hoofdstuk 9 Gebruiksvergunningen brandveiligheid 9.1
9.1.1
9.1.2 9.1.2.1 9.1.2.2 9.1.2.3 9.1.2.4 9.1.2.5 9.1.2.6 9.1.2.7 9.1.2.8
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 eerste lid van de Brandbeveiligingsverordening Drimmelen indien het betreft een vergunning voor het tijdelijk in gebruik houden van een inrichting, niet zijnde een bouwwerk, ten behoeve van een evenement, zoals braderie, motor-autocross, tractorpulling, etc. indien de aanvraag is ingediend voor het in gebruik houden van een inrichting, niet zijnde een bouwwerk: met een bruto vloeroppervlak van minder dan 100 m² met een bruto vloeroppervlak van 100 m² of meer, doch minder dan 250 m² met een bruto vloeroppervlak van 250 m² of meer, doch minder dan 500 m² met een bruto vloeroppervlak van 500 m² of meer, doch minder dan 1.000 m² met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer, doch minder dan 1.500 m² met een bruto vloeroppervlak van 1.500 m² of meer, doch minder dan 2.000 m² met een bruto vloeroppervlak van 2.000 m² of meer vermeerderd met € 17,90 voor elke 500 m² of gedeelte daarvan boven de 2.000 m², doch minder van 5.000 m² met een bruto vloeroppervlak van 5.000 m² of meer vermeerderd met € 17,90 voor elke 1.000 m² of gedeelte
9.1.2.9 9.1.3 9.1.3.1 9.1.3.2 9.1.3.3 9.1.3.4 9.1.3.5 9.1.3.6 9.1.3.7 9.1.3.8 9.1.3.9
daarvan boven de 5.000 m², doch minder dan 10.000 m² met een bruto vloeroppervlak van10.000 m² of meer vermeerderd met € 17,90 voor elke 2.000 of gedeelte daarvan boven de 10.000 m² indien de aanvraag is ingediend in verband met een wijziging van een inrichting niet zijnde een bouwwerk, voor die wijziging: met een bruto vloeroppervlak van minder dan 100 m² met een bruto vloeroppervlak van 100 m² of meer, doch minder dan 250 m² met een bruto vloeroppervlak van 250 m² of meer, doch minder dan 500 m² met een bruto vloeroppervlak van 500 m² of meer, doch minder dan 1.000 m² met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer, doch minder dan 1.500 m² met een bruto vloeroppervlak van 1.500 m² of meer, doch minder dan 2.000 m² met een bruto vloeroppervlak van 2.000 m² of meer vermeerderd met € 8,95 voor elke 500 m² of gedeelte daarvan boven de 2.000 m². , doch minder dan 5.000 m² met een bruto vloeroppervlak van 5.000 m² of meer vermeerderd met € 8,95 voor elke 1.000 m² of gedeelte daarvan boven de 5.000 m², doch minder dan 10.000 m² met een bruto vloeroppervlak van10.000 m² of meer vermeerderd met € 8,95 voor elke 2.000 m² of gedeelte daarvan boven de 10.000 m²
Hoofdstuk 10 Bouwvergunningen Bouwkosten 10.1
Onder “bouwkosten” wordt in dit hoofdstuk verstaan de aannemingssom (exclusief omzetbelasting) - als bedoeld in paragraaf 1, lid 1, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V. 1989) - voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt, een raming van de bouwkosten (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
€
300,30
€
389,70
€
33,95
€
39,35
€
55,40
€
73,30
€
84,00
€
96,55
€
96,55
€
150,15
€
194,85
Uitgebreide procedure 10.2
Onder “uitgebreide (belangen-)procedure” wordt in dit verband verstaan een procedure waarbij vóór het beslissen omtrent de vrijstelling een plan ter visie moet worden gelegd, welke ter visie legging door één of meerdere publicaties c.q. persoonlijke aanschrijvingen aan belanghebbenden bekend wordt gemaakt.
Reguliere bouwvergunning 10.3
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1 eerste lid, onderdeel p van de Woningwet, worden de leges bepaald aan de hand van de bouwkosten (excl. BTW). De leges zijn, indien de bouwkosten:
10.3.1
minder bedragen dan € 1.365,--
€
51,93
10.3.2
€ 1.365,-- of meer bedragen
€
51,93
te vermeerderen met: 14,00 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 1.365,--, doch niet hoger dan € 45.380,--
13,25 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 45.380,--, doch niet hoger dan € 90.760,--
12,50 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 90.760,--, doch niet hoger dan € 226.890,-
10.3.3
10.3.4
10.3.5
10.3.6
11,50 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 226.890,-- doch niet hoger dan € 907.560,--
10,50 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 907.560,--
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 15, 16 of 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50 vierde of zesde lid van de Woningwet, of met toepassing van artikel 50, vierde lid van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.3.1 en 10.3.2 berekende bedrag verhoogd met
€ 141,63
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50 vierde of zesde lid van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.3.1 en 10.3.2 berekende bedrag verhoogd met
€ 236,05
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid (indien geen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, eventueel in samenhang met artikel 50 vierde of zesde lid van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.3.1 en 10.3.2 berekende bedrag verhoogd met
€ 802,59
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid (indien vooraf een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50, vierde of zesde lid van de Woningwet wordt het overeenkomstig 10.3.1 en 10.3.2 berekende bedrag verhoogd met
€ 991,44
10.3.7
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid (indien vooraf een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of artikel 50, vijfde of zesde lid van de Woningwet wordt het overeenkomstig 10.3.1 en 10.3.2 berekende bedrag verhoogd met
10.3.8
Indien de aanvraag tevens betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vaststelling van een hogere grenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk is wordt het overeenkomstig 10.3.1 en 10.3.2 berekende bedrag verhoogd met het bedrag aan leges ingevolge de provinciale legesverordening, volgens vooraf verstrekte opgave.
10.4
De onder 10.3.1. en 10.3.2. genoemde leges worden niet geheven ter zake van een vergunning, indien de bouw, de verandering, de uitbreiding of de vernieuwing geschiedt voor rekening van de gemeente of ten behoeve van de in de gemeente toegelaten verenigingen, vennootschappen of stichtingen uitsluitend werkzaam in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting. De hier bedoelde vrijstelling voor krachtens de Woningwet toegelaten stichtingen c.a. geldt uitsluitend als de bouw, de verandering, de uitbreiding of de vernieuwing, waarvoor vergunning wordt verleend, betrekking heeft op door het Rijk gesubsidiëerde (sociale) woningbouw of verbouw van c.q. groot onderhoud aan huurwoningen. De onder 10.3.3. tot en met 10.3.8. genoemde leges worden derhalve wel geheven.
€ 2000,00
Lichte Bouwvergunning 10.5
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een lichte bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel q van de Woningwet worden de leges bepaald aan de hand van de bouwkosten (excl. BTW). De leges zijn, indien de bouwkosten:
10.5.1
minder bedragen dan € 1.365,--
€
51,93
10.5.2
€ 1.365,-- of meer bedragen
€
51,93
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 15, 16 of 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50 vierde of zesde lid van de Woningwet, of met toepassing van artikel 50, vierde lid van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
141,63
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50, vierde of zesde lid, van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
236,05
te vermeerderen met
10.5.3
10.5.4
14,00 ‰
van het bedrag aan méérkosten boven de € 1.365,-- doch niet meer dan € 45.380,--
13,25 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 45.380,–, doch niet hoger dan € 90.760,--
12,50 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 90.760,-- doch niet hoger dan € 226.890,-
11,50 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 226.890,-- doch niet hoger dan € 907.560,--
10,50 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 907.560,--
10.5.5
10.5.6
10.5.7
10.6
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid (indien geen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, eventueel in samenhang met artikel 50 vierde of zesde lid van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
802,59
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid (indien vooraf een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50, vierde of zesde lid van de Woningwet wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
991,44
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, eventueel in samenhang met artikel 50 vijfde of zesde lid van de Woningwet wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
De onder 10.5.1. en 10.5.2. genoemde leges worden niet geheven, indien de bouw, de verandering, de uitbreiding of de vernieuwing geschiedt voor rekening van de gemeente of ten behoeve van de in de gemeente toegelaten verenigingen, vennootschappen of stichtingen, uitsluitend werkzaam in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting. De hier bedoelde vrijstelling voor krachtens de Woningwet toegelaten stichtingen c.a. geldt uitsluitend als de bouw, de verandering, de uitbreiding of de vernieuwing, waarvoor instemmingsverklaring wordt verleend, betrekking heeft op door het rijk gesubsidiëerde (sociale) woningbouw of verbouw van c.q. groot onderhoud aan huurwoningen. De onder 10.5.3. tot en met 10.5.7. genoemde leges worden derhalve wel geheven.
2.000,--
Bouwvergunning eerste fase 10.7
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning eerste fase, als bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet worden de leges bepaald aan de hand van de bouwkosten (excl. BTW). De leges zijn, indien de bouwkosten:
10.7.1
minder dan € 1.365,--
€
51,93
10.7.2
€ 1.365,-- of meer bedragen
€
51,93
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 15, 16 of 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50 vierde of zesde lid van de Woningwet, of met toepassing van artikel 50, vierde lid van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
141,63
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50, vierde of zesde lid, van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
236,05
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid (indien geen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, eventueel in samenhang met artikel 50 vierde of zesde lid van de Woningwet, wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
802,59
te vermeerderen met: 5,00 ‰
10.7.3
10.7.4
10.7.5
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 1.365,--
10.7.6
10.7.7
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid (indien vooraf een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening eventueel in samenhang met artikel 50, vierde of zesde lid van de Woningwet wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
Indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vergunning alleen kan worden verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, eventueel in samenhang met artikel 50 vijfde of zesde lid van de Woningwet wordt het overeenkomstig 10.5.1 en 10.5.2 berekende bedrag verhoogd met
€
10.7.8
Indien de aanvraag tevens betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vaststelling van een hogere grenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk is wordt het overeenkomstig 10.3.1 en 10.3.2 berekende bedrag verhoogd met het bedrag aan leges ingevolge de provinciale legesverordening, volgens vooraf verstrekte opgave.
10.8
De onder 10.7.1. en 10.7.2. genoemde leges worden niet geheven, indien de bouw, de verandering, de uitbreiding of de vernieuwing geschiedt voor rekening van de gemeente of ten behoeve van de in de gemeente toegelaten verenigingen, vennootschappen of stichtingen, uitsluitend werkzaam in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting. De hier bedoelde vrijstelling voor krachtens de Woningwet toegelaten stichtingen c.a. geldt uitsluitend als de bouw, de verandering, de uitbreiding of de vernieuwing, waarvoor instemmingsverklaring wordt verleend, betrekking heeft op door het rijk gesubsidiëerde (sociale) woningbouw of verbouw van c.q. groot onderhoud aan huurwoningen. De onder 10.7.3. tot en met 10.7.8. genoemde leges worden derhalve wel geheven.
991,44
2.000,--
Gewijzigde bouwvergunning eerste fase 10.9
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een gewijzigde bouwvergunning eerste fase, als bedoeld in artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet worden de leges bepaald aan de hand van de bouwkosten (excl. BTW) op dezelfde wijze als omschreven in artikel 10.7.1 tot en met 10.7.8 en verminderd met de voor de primaire bouwvergunning eerste fase berekende leges, met dien verstande dat de kosten als genoemd onder de artikelen 10.7.3 tot en met 10.7.8. niet worden verrekend en dat geen restitutie van de voor de primaire bouwvergunning eerste fase betaalde leges plaats vindt.
10.10
Het bepaalde in artikel 10.8. is van overeenkomstige toepassing.
Bouwvergunning tweede fase 10.11
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning eerste fase, als bedoeld in artikel 56a, tweede lid, van de Woningwet worden de leges bepaald aan de hand van de bouwkosten (excl. BTW). De leges zijn, indien de bouwkosten:
10.11.1
minder bedragen dan € 1.365,--
€
51,93
10.11.2
€ 1.365,-- of meer bedragen te vermeerderen met:
€
51,93
10,00 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 1.365,--, doch niet hoger dan € 45.380,--
9,00 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 45.380,–, doch niet hoger dan € 90.760,--
8,00 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 90.760,-- doch niet hoger dan € 226.890,-
10.12
7,00 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 226.890,-- doch niet hoger dan € 907.560,--
6,00 ‰
van het bedrag aan bouwkosten boven de € 907.560,--
De onder 10.11.1. en 10.11.2. genoemde leges worden niet geheven, indien de bouw, de verandering, de uitbreiding of de vernieuwing geschiedt voor rekening van de gemeente of ten behoeve van de in de gemeente toegelaten verenigingen, vennootschappen of stichtingen, uitsluitend werkzaam in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting. De hier bedoelde vrijstelling voor krachtens de Woningwet toegelaten stichtingen c.a. geldt uitsluitend als de bouw, de verandering, de uitbreiding of de vernieuwing, waarvoor instemmingsverklaring wordt verleend, betrekking heeft op door het rijk gesubsidiëerde (sociale) woningbouw of verbouw van c.q. groot onderhoud aan huurwoningen.
Aangepaste bouwvergunning 10.13
Indien een aanvraag ter verkrijging van een reguliere of lichte bouwvergunning betrekking heeft op een bouwplan waarvoor al eerder een bouwvergunning is verleend, welke vergunning nog van kracht is en van welke vergunning nog geen gebruik is gemaakt en het nieuwe bouwplan slechts op ondergeschikte onderdelen afwijkt van het plan waarvoor al vergunning was verleend, worden de leges bepaald over de méérkosten van het gewijzigde plan ten opzichte van het plan waarvoor al vergunning was verleend.
Schone-grond-verklaring 10.14
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven van een “schone-grond-verklaring” in verband met de beoordeling van de resultaten van een onderzoeks-rapport inzake de gesteldheid van de bodem, als bedoeld in artikel 2.1.5 van de Bouwverordening, bedragen de leges €
75,53
Sloopvergunningen 10.15
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven van een sloopvergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Bouwverordening, bedragen de leges
€
82,61
€
18,88
kleine welstandscommissie
€
42,48
grote welstandscommissie
€
94,42
monumentencommissie
€
42,48
Sloopmelding 10.15.1
Voor het in behandeling nemen van een melding sloopvoornemen als bedoeld in de artikelen 8.2 en 8.8 van de Bouwverordening zijn geen leges verschuldigd.
Externe advieskosten 10.16.1
De uit dit hoofdstuk voortvloeiende legesbedragen worden verhoogd met een bedrag van de voorafgaand aan de aanvrager meegedeelde externe advieskosten (niet zijnde advieskosten van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen).
10.16.2
Bij toepassing van het gestelde onder 10.16.1 wordt een opdracht tot extern advies niet eerder verstrekt, dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop de begroting ter instemming aan de aanvrager ter kennis is gebracht.
Welstandsleges 10.17
Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot welstandshalve beoordeling van een bouwplan (schetsplan of aanvraag) bedragen de kosten per beoordeling:
10.17.1
indien de bouwkosten, bepaald conform NEN 2631, uitg. 1979, par 3.2, minder bedragen dan of gelijk zijn aan € 11.345,--
10.17.2
indien de bouwkosten, bepaald conform NEN 2631, uitg. 1979, par 3.2 groter zijn dan € 11.345,–, bij een beoordeling door de
Teruggaaf leges 10.18.1
Indien van een verleende bouwvergunning (regulier, licht of tweede fase) geen gebruik wordt gemaakt en de vergunning wordt, al dan niet op verzoek, ingetrokken, wordt op aanvraag teruggaaf van 50% van de geheven leges verleend.
10.18.2
het gestelde onder 10.18.2. is niet van toepassing indien er toepassing is gegeven aan het gestelde onder 10.13 van dit hoofdstuk.
10.18.3
Indien een aanvraag om bouwvergunning (regulier, licht, of tweede fase) wordt geweigerd en de weigering onherroepelijk is wordt op aanvraag teruggaaf van 50% van de geheven leges verleend.
10.18.4
Indien een besluit is genomen om een aanvraag om bouwvergunning (regulier, licht, eerste fase, gewijzigde eerste fase of tweede fase) niet verder in behandeling te nemen wegens het ontbreken van voldoende gegevens en de aanvrager hieromtrent is bericht wordt op aanvraag teruggaaf van 70% van de geheven leges verleend.
10.18.5
indien door de aanvrager om bouwvergunning (regulier, licht, eerste fase, gewijzigde eerste fase of tweede fase) de aanvraag wordt ingetrokken vóórdat een beslissing op de aanvraag is genomen wordt op aanvraag teruggaaf van 80% van de geheven leges verleend
10.18.6
Voor het berekenen van de te restitueren leges komen uitsluitend in aanmerking de leges krachtens de in dit hoofdstuk gegeven normen onder 10.3.1., 10.3.2., 10.5.1., 10.5.2., 10.7.1., 10.7.2., 10.9., 10.11.1., 10.11.2. De toeslagen en doorberekeningen als bedoeld elders in dit hoofdstuk worden niet gerestitueerd.
Hoofdstuk 11 Overige Woningwet/Wet op de Ruimtelijke Ordening Gebruiksvergunning 11.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 eerste lid van de Bouwverordening
11.1.1 11.1.2 11.1.2.1 11.1.2.2 11.1.2.3 11.1.2.4 11.1.2.5 11.1.2.6 11.1.2.7 11.1.2.8 11.1.2.9 11.1.3 11.1.3.1 11.1.3.2 11.1.3.3 11.1.3.4 11.1.3.5 11.1.3.6 11.1.3.7
Drimmelen indien het betreft een vergunning voor het tijdelijk in gebruik houden van een bouwwerk ten behoeve van een evenement € indien het betreft een vergunning voor het in gebruik houden van een bouwwerk: met een bruto vloeroppervlak van minder dan 100 m² € met een bruto vloeroppervlak van 100 m² of meer, doch minder dan 250 m² € met een bruto vloeroppervlak van 250 m² of meer, doch minder dan 500 m² € met een bruto vloeroppervlak van 500 m² of meer, doch minder dan 1.000 m² € met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer, doch minder dan 1.500 m² € met een bruto vloeroppervlak van 1.500 m² of meer, doch minder dan 2.000 m² € met een bruto vloeroppervlak van 2.000 m² of meer vermeerderd met € 71,50 voor elke 500 m² of gedeelte daarvan boven de 2.000 m², doch minder dan 5.000 m² € met een bruto vloeroppervlak van 5.000 m² of meer vermeerderd met € 71,50 voor elke 1.000 m² of gedeelte daarvan boven de 5.000 m², doch minder dan 10.000 m² € met een bruto vloeroppervlak van 10.000 m² of meer vermeerderd met € 71,50 voor elke 2.000 m² of gedeelte daarvan boven de 10.000 m² € indien de aanvraag is ingediend in verband met een wijziging van een bouwwerk, voor die wijziging: met een bruto vloeroppervlak van minder dan 100 m² € met een bruto vloeroppervlak van 100 m² of meer, doch minder dan 250 m² € met een bruto vloeroppervlak van 250 m² of meer, doch minder dan 500 m² € met een bruto vloeroppervlak van 500 m² of meer, doch minder dan 1.000 m² € met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer, doch minder € dan 1.500 m² met een bruto vloeroppervlak van 1.500 m² of meer, doch minder dan 2.000 m² € met een bruto vloeroppervlak van 2.000 m² of meer vermeerderd met € 35,75 voor elke 500 m² of gedeelte daarvan boven de 2.000 m², doch minder dan 5.000 m² €
36,-271,70 314,60 443,30 586,30 672,10 772,20 772,20 1201,20 1558,70 135,85 157,30 221,65 293,15 336,05 386,10 386,10
11.1.3.8 met een bruto vloeroppervlak van 5.000 m² of meer vermeerderd met € 35,75 voor elke 1.000 m² of gedeelte daarvan boven de 5.000 m², doch minder dan 10.000 m² € 11.1.3.9 met een bruto vloeroppervlak van 10.000 m² of meer vermeerderd met € 35,75 voor elke 2.000 m² of gedeelte daarvan boven de 10.000 m² €
600,60 779,35
Externe advieskosten 11.2
De uit dit hoofdstuk voortvloeiende legesbedragen worden verhoogd met de voorafgaand aan de aanvrager meegedeelde externe advieskosten door de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Deze kosten bedragen
€
300,00
Het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 15 of 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bedraagt.
€
141,63
Het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bedraagt,
€
236,05
Het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, tweede lid (indien geen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bedraagt
€
802,59
11.3
De uit dit hoofdstuk voortvloeiende legesbedragen worden verhoogd met een bedrag van de voorafgaand aan de aanvrager meegedeelde externe advieskosten (niet zijnde advieskosten van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen).
11.4
Bij toepassing van het gestelde onder 11.2 en 11.3 wordt een opdracht tot extern advies niet eerder verstrekt, dan nadat vijf werkdagen zijn verstreken na de dag waarop de begroting ter instemming aan de aanvrager ter kennis is gebracht.
Vrijstellingen 11.5.1
11.5.2
11.5.3
11.5.4
11.5.5
11.6
Het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, tweede lid (indien vooraf een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de Provincie nodig is), van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, bedraagt,
€
Het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bedraagt
€
991,44
2.000,--
Indien de aanvraag tot het verkrijgen van een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 11.5.1 tot en met 11.5.2 samenvalt met een aanvraag om bouwvergunning (regulier, licht, eerste fase of gewijzigde eerste fase) worden de leges verrekend met de leges voortvloeiend uit hoofdstuk 10.
Wijzigen bestemmingsplan 11.7
Het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een wijziging van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bedraagt,
€
680,67
Aanlegvergunningen 11.8
De leges bedragen ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een aanlegvergunning, bedoeld in artikel 14, juncto artikel 44, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bedraagt:
11.8.1
wanneer de aanlegkosten excl. BTW minder bedragen dan € 1.365--
€
51,93
wanneer de aanlegkosten excl. BTW € 1.365,-- of meer bedragen,
€
51,93
€
472,11
11.8.2
vermeerderd met 2 ‰ van het bedrag boven € 1.365,-11.8.3
Indien de aanvraag betrekking heeft op werken of werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning moet worden verleend met toepassing van artikel 46, zevende, achtste of tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt het overeenkomstig 11.8.1 en 11.8.2 berekende bedrag verhoogd met
11.9
Ter bepaling van het verschuldigde bedrag moet door de aanvrager van de vergunning bij zijn aanvraag een begroting van de kosten van het werk, tot het aanleggen waarvan de vergunning strekt, worden overgelegd.
11.10
De onder 11.8 genoemde leges worden niet geheven van een vergunning, indien het aan te leggen werk voor rekening van de gemeente geschiedt.
Voorbereidingsbesluit 11.11
Het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bedraagt €
910,00
€
12,42
€
9,20
€
7,15
€
16,50
€
4,15
€
1,95
Informatie 11.12
Het tarief ter zake van het verstrekken van informatie aan makelaars inzake de bestemmingsplanmatige en milieukundige aspecten van een perceel (ten behoeve van taxaties e.d.) bedraagt voor ieder daaraan besteedt kwartier
Hoofdstuk 12 Gemeente-archief 12.1
Het tarief bedraagt ter zake van het op verzoek doen van nasporingen in de in het gemeentearchief berustende stukken, voor ieder daaraan besteed kwartier
12.2
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen
12.2.1
een afschrift van of uittreksel uit andere archiefbescheiden dan de Burgerlijke Stand
Hoofdstuk 13 Kadaster 13.1
13.2
13.3
Het tarief bedraagt ter zake van het op verzoek doen van nasporingen in het gemeentelijk kadaster voor ieder daaraan besteed kwartier Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van inlichtingen omtrent de kadastrale, dan wel de plaatselijke aanduiding, per inlichting Het tarief bedraagt ter zake van het verlenen van inzage van de perceelskaarten, per perceelskaart
Hoofdstuk 14 Reclame 14.1
14.2
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning voor het aanbrengen van objecten als bedoeld in artikel 2.1.5.1 en 4.7.2 van de Algemene plaatselijke verordening (A.P.V.)
€
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor het plaatsen van objecten als bedoeld in artikel 2.4.2 van de Algemene plaatselijke verordening voor activiteiten die binnen de gemeentegrenzen plaats vinden per bord,(maximaal 20)
€
12,00
€
6,65
Hoofdstuk 15 Automaten e.d. 15.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning voor het aanbrengen van een automaat, etalagekast e.d. aan, op of boven de openbare weg
Hoofdstuk 16 Ventvergunningen 16.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een vergunning tot het in de gemeente mogen venten, dan wel het afgeven van een standplaatsvergunning:
16.1.1
voor een dag
€
4,95
16.1.2
voor een week
€
12,25
16.1.3
voor een maand
€
19,75
16.1.4
voor een kwartaal
€
32,15
16.1.5
voor een jaar
€
49,00
16.2
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning voor het verkopen van etenswaren door middel van een rijdende verkoopwagen, bedragen voor een jaar of gedeelte daarvan
€
293,25
Hoofdstuk 17 Straatfotografie
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een vergunning om fotografische opnamen te maken op de openbare weg: 17.1
voor een dag
€
3,85
17.2
voor een week
€
6,75
€
42,60
€
5,80
Hoofdstuk 18 Aanvragen Drank- en Horecawet 18.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (Stb 1964, 386)
Hoofdstuk 19 Muziekvergunningen 19.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een vergunning tot het maken van muziek door middel van muziekinstrumenten, alsmede langs mechanische en/of electronische weg:
19.1.1
op of aan de openbare weg, per dag of gedeelte daarvan
19.2
in de voor publiek toegankelijke inrichtingen, localiteiten en samenkomsten:
19.2.1
per dag
€
5,80
19.2.2
per week
€
10,20
19.2.3
per kwartaal
€
40,80
19.2.4
per jaar
€
102,00
Hoofdstuk 20 Ontheffing sluitingsuur 20.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een vergunning tot het ná de algemene sluitingstijd geopend houden van café’s en andere voor het publiek toegankelijke inrichtingen voor elk uur of gedeelte daarvan
€
10,75
€
4,95
Hoofdstuk 21 Loterijvergunningen 21.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de Kansspelen (loterijvergunning)
Hoofdstuk 22 Speelautomaten 22.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een aanwezigheidsvergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet op de kansspelen:
22.1.1
voor een periode van 12 maanden voor één speelautomaat
€
56,50
22.1.2
voor een periode van 12 maanden voor twee of meer speelautomaten, een basistarief van
€
34,00
vermeerderd met een bedrag per automaat van
€
28,25
22.2
indien de vergunning wordt afgegeven voor korter dan 12 maanden of langer dan 12 maanden, doch ten hoogste voor 4 jaar worden de onder 21.1.1 genoemde bedragen naar evenredigheid van het verschil in looptijd verlaagd of verhoogd:
22.3
bij een geldigheidsduur van meer dan 4 jaar of voor onbepaalde tijd voor één automaat
€
226,88
voor twee of meer speelautomaten een basisbedrag van
€
136,12
vermeerderd met een bedrag per automaat van
€
90,75
Hoofdstuk 23 Wegenverkeerswetgeving 23.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag:
23.1.1
tot het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Stb 459)
€
3,35
tot het verkrijgen van een ontheffing als bedoeld in artikel 7.1 van het Voertuigreglement (Stb 1994, 450)
€
34,35
€
6,15
€
24,10
23.1.2 23.1.4
tot het verkrijgen van een invalidenparkeerkaart als bedoeld in artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Stb 1990, 460) De kosten genoemd onder 22.1.4 worden verhoogd met de kosten van een verplicht voorgeschreven medisch advies door een arts van de G.G.D. Stadsgewest Breda. Het tarief voor het jaar 1998 is overeenkomstig het door de G.G.D. Stadsgewest Breda vastgestelde tarief.
23.1.5
tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 5 van de Wet Personenvervoer (Stb.1987, 175)
Hoofdstuk 24 Kamperen 24.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een vergunning, ontheffing of toestemming tot het gelegenheid geven van kamperen of bivakkeren
Hoofdstuk 25 Overnachtingen 25.1
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een nachtverblijfregister (set van 250 exemplaren)
Hoofdstuk 26 Portikosten De in deze verordening genoemde legesbedragen worden op basis van officiële PTTtarieven verhoogd met de verschuldigde portikosten, indien het aangevraagde stuk op verzoek van betrokkene aan hem wordt toegezonden.
De raad van de gemeente Drimmelen; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2002; gelet op artikel 229 van de Gemeentewet; B E S L U I T: vast te stellen de “Verordening op de heffing en invordering van Marktgelden 2003”. Artikel 1 Er wordt in de gemeente Drimmelen onder de naam “marktgeld” een recht geheven voor het innemen van standplaats op voor de openbare dienst bestemde en als markt aangewezen plaatsen. Artikel 2 S Het marktgeld bedraagt voor iedere kraam of tent, voor iedere in te nemen grondplaats of welke verkoopgelegenheid ook, per dag of gedeelte daarvan kern Made: € 3,58; kernen Terheijden en Lage Zwaluwe: € 2,50. S Wanneer standplaats wordt ingenomen anders dan met een kraam en deze verkoopgelegenheid een frontbreedte heeft van meer dan 4 meter, bedraagt het marktgeld per 4 meter frontbreedte verkoopgelegenheid of een gedeelte daarvan kern Made: € 3,58; kern Terheijden en Lage Zwaluwe: € 2,50. Artikel 3 Het recht wordt geheven van hem, die van de marktterreinen op een van de wijze als in artikel 2 bedoeld, gebruik maakt of bij gebreke van deze door hem, die in zijn plaats treedt. Artikel 4 Het recht wordt geheven bij wege van een kennisgeving. Artikel 5 Het recht wordt geheven en moet worden voldaan op het tijdstip bij de aanvang van het innemen van de standplaats. Artikel 6
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de marktgelden. Artikel 7 1. De “Verordening Marktgelden 2002", vastgesteld op 1 november 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 10. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening marktgelden 2003". Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van de Raad van de gemeente Drimmelen van 7 november 2002. De raad voornoemd,
mr. C.M.G.H. Wortel secretaris
J. Elzinga burgemeester
De raad van de gemeente Drimmelen; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2002; gelet op de artikelen 228 en 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet; BESLUIT: vast te stellen: Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting gemeente Drimmelen 2003. Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. een jaar: een kalenderjaar; b. een half jaar: een periode van 6 achtereenvolgende maanden; c. een kwartaal: een periode van 3 achtereenvolgende maanden; d. een maand: een kalendermaand; e. een week: een periode van 7 achtereenvolgende dagen; f. een dag: een periode van 24 achtereenvolgende uren, aanvangende te 00.00 uur; g. een dagdeel: de periode zoals vermeld in de standplaatsvergunning te onderscheiden in drie dagdelen: de ochtend: van 06.00 uur tot 12.00 uur; de middag: van 12.00 uur tot 18.00 uur; de avond: van 18.00 tot 24.00 uur h. een uur: een periode van 60 achtereenvolgende minuten; i. een vaste standplaats: een standplaats die meer dan 10 dagdelen per heffingsjaar wordt ingenomen. Artikel 2 Aard van de heffing en belastbare feiten Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor: a. het hebben van voorwerpen op voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond; b. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken en inrichtingen, die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn; Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is degene:
a. b.
die één of meer voorwerpen heeft op voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, dan wel diegene ten behoeve van wie die voorwerpen op voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond worden aangetroffen: die gebruik maakt van de in artikel 1, onder b, bedoelde bezittingen, werken of inrichtingen.
Artikel 4 Vrijstellingen De in deze verordening genoemde belasting wordt niet geheven voor: a. het hebben van voorwerpen welke uitsluitend in een algemeen belang voorzien of welke uitsluitend worden gebezigd voor weldadige en ideële doeleinden; b. het hebben van voorwerpen, waarvan de aanwezigheid door de gemeente op grond van een overeenkomst of anderszins rechtens moet worden gedoogd. Artikel 5 Maatstaf van heffing en tarieven Het tarief bedraagt: Voor het innemen van een vaste standplaats voor de verkoop van waren (uitgezonderd het plaatsen of uitstallen daarvan op de markterreinen gedurende de aangewezen marktdagen en markttijden), bedraagt het tarief per object, per dagdeel voor: -het Burgemeester Smitsplein te Made: € 5,05 -het Dorpsplein te Terheijden: € 3,52 -‘t Doeltje (Zeggelaan) te Terheijden € 3,52 -Wethouder Dubbelmanstraat te Lage Zwaluwe € 2,52 -Nieuwlandsedijk/Biesboschweg te Lage Zwaluwe € 2,52 -Poolsestraat te Hooge Zwaluwe € 2,52 -Kerkstraat te Wagenberg € 2,52 Artikel 6 Berekening van de precariobelasting en rechten Voor de berekening van de belasting worden gedeelten van de in het vorige artikel genoemde eenheden van tijd, hoeveelheid of afmeting als een volle eenheid aan-gemerkt, tenzij anders is aangegeven. Artikel 7 Heffingstijdvak Het heffingstijdvak is de in één kalenderjaar gelegen periode gedurende welke zich een belastbaar feit in de zin van de verordening voordoet of zal voordoen. Artikel 8 Wijze van heffing De belasting wordt geheven door middel van een gedagtekende nota of ander schriftuur, waarop het verschuldigde bedrag wordt vermeld. Artikel 9 Tijdstip van betaling De belasting moet worden voldaan binnen een maand na de dagtekening van de in artikel 8 bedoelde nota of ander schriftuur. Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld De precariobelasting als bedoeld in deze verordening, is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
Artikel 11 Ontheffing Indien na het verzenden van een nota of ander schriftuur aannemelijk wordt gemaakt, dat het belastbare feit zich slechts gedurende een gedeelte van het voor berekening van de belasting in aanmerking genomen heffingstijdvak voordoet of zal voordoen, wordt op aanvraag ontheffing verleend, voor zover het betreft een tariefstelling per dagdeel over de resterende dagdelen van dat tijdvak. Artikel 12 Overgangsrecht Het gestelde in deze verordening is slechts van toepassing op het innemen van een standplaats op basis van een vergunning die voor 1 januari 1998 niet eerder is verleend. Standplaatshouders die reeds voor 1 januari 1998 een vergunning hadden voor het plaatsen en geplaatst houden van een voorwerp op een bepaalde plaats, behouden de rechten die zij daaraan ontlenen. De tarieven voor deze rechten kunnen jaarlijks worden geïndexeerd. Artikel 13 Kwijtschelding De mogelijkheid tot het verkrijgen van kwijtschelding als bedoeld in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 blijft voor deze verordening buiten toepassing. Artikel 14 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de precariobelasting en rechten. Artikel 15 Inwerkingtreding en citeerartikel 1. De “Verordening precariobelasting 2002", vastgesteld op 1 november 2001, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2003. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening precariobelasting 2003". Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drimmelen van 7 november 2002. De raad voornoemd, mr. C.M.G.H. Wortel secretaris
J. Elzinga voorzitter
Bijlage behorende bij de verordening op de heffing en invordering van precariobelasting gemeente Drimmelen 2003. De rechten als bedoeld in artikel 12 van de verordening precariobelasting 2003 Rechthebbende
Standplaats
Dagdelen
Van Dongen
Hoek Marktstraat/ Schoolstraat te Made
Vrijdagavond, Zaterdag en Zondag
De Been
Hoek Dorpsstraat/ Biesboschweg te Drimmelen
Vrijdag, Zaterdag en Zondag. Gehele week in juli en augustus additioneel
€ 255,--
‘t Doeltje aan Zeggelaan te Terheijden
Donderdagmiddag
€ 175,95 per jaar
Dorpsplein Terheijden
Donderdagochtend
€ 175,95 per jaar
Burg. Smitsplein
Donderdagochtend
€ 251,43 per jaar
Dorpshuis Plexat Wagenberg
Donderdadmiddag
€ 183,30
‘t Doeltje aan Zeggelaan te Terheijden
Woensdagmiddag
Eskes
L. Stolk Koelewijn W. Schot Den Dekker B.V.
De raad voornoemd,
mr. C.M.G.H. Wortel secretaris
J. Elzinga burgemeester
,40 per jaar
€ 256,14