Veiligheid
Ingekomen stuk D13 (PA 24 oktober 2012)
Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47
Telefoon 14024
Aanwezig: Voorzitter Wethouders
Postadres
Aan de gemeenteraad van Nijmegen
Gemeentesecretaris Communicatie Datum Verslag 9 oktober 2012 Onderwerp
Telefax
(024) 323 59 92
E-mail gemeente@
nijmegen.nl
Postbus 9105
Th. de Graaf 6500 HG Nijmegen P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, P. Lucassen, J. van der Meer P. Eringa A. Kuil Ons kenmerk Contactpersoon M. Sofovic
Stand van zaken Discriminatie en Polarisatie
VH00/12.0018049
Ellen Jansen
Datum uw brief
Doorkiesnummer
(024) 3299317
Geachte leden van de raad,
Aldus vastgesteld in de vergadering van: Discriminatie In de besluitronde van 18 januari 2012 is op verzoek van de gemeenteraadsfractie van D66 u door de Burgemeester toegezegd dat u in de loop van 2012 zult worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot (de bestrijding van) discriminatie in Nijmegen. Dit vanwege het feit dat er ten behoeve van de bestrijding van discriminatie minder middelen beschikbaar zijn gesteld. Met dit doel is opgesteld de notitie “Stand van zaken discriminatie in Nijmegen” d.d. augustus 2012 (zie bijlage 1). De voorzitter, De secretaris, Belangrijkste conclusies uit deze notitie: De beschikbare gegevens over discriminatie duiden erop dat ernstige vormen van discriminatie in Nijmegen in beperkte vorm voorkomen. Het aantal meldingen van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid is vrij stabiel (circa 20 per jaar). Over het samenleven in de buurt van autochtonen en Nijmegenaren van niet-westerse herkomst zijn veel meer burgers positief dan negatief. Polarisatie Daarnaast heeft in 2010 de gemeente (Onderzoek en Statistiek) een aanvraag ingediend bij het Ministerie van BZK voor een verkennend onderzoek naar het bestaan en ontstaan van polarisatie en spanningen tussen bevolkingsgroepen in Nijmeegse wijken en buurten. Dit na overleg met de stuurgroep. In 2011 hebben we van het Ministerie van BZK 25.000 euro voor het onderzoek gekregen. In drie veldwerken, uitgevoerd najaar 2011, hebben we vragen over polarisatie meegenomen: de Stadspeiling, de Veiligheidsmonitor en in ons kwalitatief onderzoek onder werkers in de wijken. De voornaamste conclusie van het onderzoek is dat er weliswaar verschillende irritaties, ergenissen, conflicten en spanningen tussen bevolkingsgroepen zijn, maar dat deze niet gerelateerd kunnen worden aan polarisatie. De bevindingen zijn verwerkt in de Stads- en Wijkmonitor 2012, die in april openbaar is geworden. Tevens is eind juni een specifiek onderzoeksrapport over polarisatie opgeleverd (zie bijlage 2). O&S heeft de hoofdbevindingen opgenomen in de nieuwe editie van de integrale veiligheidsmonitor.
www.nijmegen.nl
Brief aan de raad stavaza discriminatie.doc
1
Gemeente Nijmegen Veiligheid
Vervolgvel
1
Conclusie * Het overzicht van de huidige stand van zaken t.a.v. discriminatie laat zien dat er op het moment rondom discriminatie geen sprake is van een toename of stijgende lijn. Het aantal meldingen blijft vrijwel gelijk. Er lijkt op dit moment dan ook geen reden om op dit punt extra maatregelen te treffen. Voor dit jaar zijn de beschikbare middelen ter bestrijding van discriminatie ingezet voor het project Horeca-deurenbeleid dat inmiddels van start gegaan. * De voornaamste conclusie van het onderzoek ten aanzien van polarisatie is dat er weliswaar verschillende irritaties, ergenissen, conflicten en spanningen tussen bevolkingsgroepen zijn, maar dat deze niet gerelateerd kunnen worden aan polarisatie Een afschrift van deze brief inclusief bijlagen is tegelijkertijd ter informatie verzonden naar de adviescommissie Homo-/Lesbisch Beleid en de adviescommissie Allochtonen.
Hoogachtend, College van Burgemeester en Wethouders, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
www.nijmegen.nl
Brief aan de raad stavaza discriminatie.doc
Stand van zaken discriminatie in Nijmegen
Stand van zaken discriminatie in Nijmegen
Datum: augustus 2012 Colofon Gemeente Nijmegen Afdeling Onderzoek en Statistiek contactpersoon: Ad Manders tel.: (024) 329 98 89 e‐mailadres:
[email protected] website: www.nijmegen.nl/gemeente/onderzoekencijfers
Inhoudsopgave Samenvatting
1
1
Inleiding
3
1.1 1.2
Aanleiding voor deze notitie Bronnen
3 3
2
Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid
5
3
Discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras
9
4
Mate waarin discriminatie als probleem wordt gezien
11
5
Bijlage: toelichting bij bronnen
13
Samenvatting De beschikbare gegevens over discriminatie in Nijmegen duiden erop dat ernstige vormen van discriminatie in beperkte mate voorkomen. Een zeer kleine groep Nijmegenaren (0,1%) ziet discriminatie als één van de belangrijkste problemen in de stad of de woonbuurt. Daarin is de afgelopen jaren geen verandering opgetreden. Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid Het aantal meldingen van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid is vrij stabiel (tussen de 10 en 20 per jaar). De homo‐acceptatie in Nijmegen is in vergelijking met het landelijk beeld relatief groot. Bij een aantal deelgroepen is deze lager 1 , maar wel aan het toenemen. Discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras Ook het aantal meldingen van discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras is vrij stabiel (circa 60 per jaar). Over het samenleven in de buurt tussen autochtonen en Nijmegenaren van niet‐westerse herkomst zijn veel meer burgers positief dan negatief.
1
Nijmegenaren van niet‐westerse herkomst, jongens, 65‐plussers, vmbo‐leerlingen en volwassenen die laag of middelbaar opgeleid zijn.
Samenvatting ‐ 1
1
Inleiding
1.1
Aanleiding voor deze notitie
In het Beleidskader Integrale Veiligheid (IV) 2012‐2014 is de aanpak van discriminatie als één van de prioriteiten opgenomen. De gemeente werkt samen met partners aan een aanpak voor discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en herkomst/huidskleur/ras (onder meer in samenwerking met horecagelegenheden). D66 heeft gevraagd om een stand van zaken m.b.t. de betreffende vormen van discriminatie. De afdeling Veiligheid heeft deze vraag doorgespeeld aan de afdeling Onderzoek en Statistiek (O&S).
1.2
Bronnen
O&S is in mei en juni 2012 aan de slag gegaan met de beantwoording van de vraag. Daarbij hebben we gebruik gemaakt van de volgende bestaande bronnen: • een onderzoek naar het discriminatieklimaat in Nijmegen onder leden van het Nijmeegse digitale stadspanel (begin 2012 uitgevoerd door I&O Research, in opdracht van ieder1gelijk); • E‐MOVO: een monitoronderzoek van de GGD onder middelbare scholieren in klas 2 en klas 4, waarin onder meer vragen gesteld worden over homo‐acceptatie (metingen in 2003, 2007 en 2011); • de tweejaarlijkse Stadspeiling: een monitoronderzoek van de gemeente onder volwassen Nijmegenaren, waarin sinds 2009 vragen opgenomen zijn over homo‐acceptatie (laatste meting najaar 2011); • rapportages voor 2010 en 2011 over de meldingen van discriminatieklachten bij ieder1gelijk (Bureau Gelijke Behandeling Gelderland‐Zuid); • politiecijfers over geregistreerde gevallen van discriminatie in 2010, 2011 en 2012 (tot begin juni).
Samenvatting ‐ 3
2
Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid
Het aantal meldingen van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid door Nijmegenaren bij ieder1gelijk (Bureau Gelijke Behandeling Gelderland Zuid) nam toe van 11 in 2010 naar 16 in 2011. Volgens ieder1gelijk komt dit waarschijnlijk door de nauwe samenwerking met LHBT‐ organisaties (Lesbisch/ Homoseksueel/Biseksueel/ Transgender‐organisaties) en niet door een toename van de problematiek in de stad. In 2010 hadden 14 van alle gemelde discriminatieklachten in de regio te maken met geweld of bedreiging, in 2011 waren dat er 3. Deze cijfers zijn op basis van de overzichten in de rapportages van ieder1gelijk niet uit te splitsen naar discriminatiegrond en gemeente. Uit de Stadspeiling 2009 bleek dat de acceptatie van homoseksualiteit in Nijmegen in vergelijking met het landelijke beeld hoog is. De uitkomsten van de Stadspeiling 2011 laten een licht toegenomen acceptatie zien: ‐ Een ruime meerderheid (96%) is van mening is dat homo’s en lesbiennes hun eigen leven moeten kunnen leiden (eveneens 96% in 2009). ‐ Verder vindt 93% het goed dat homo’s en lesbiennes met elkaar kunnen trouwen (89% in 2009); ‐ Wel vindt 20% het storend wanneer homo’s en lesbiennes elkaar in het openbaar zoenen (24% in 2011). Bij die laatste uitkomst hoort de opmerking dat een deel van de mensen het ook storend vindt als een man en vrouw elkaar in het openbaar zoenen 2 . De homo‐acceptatie is relatief laag bij Nijmegenaren van niet‐westerse herkomst. Van hen vindt 79% dat homo’s en lesbiennes hun eigen leven moeten kunnen leiden en vindt 67% het goed dat ze kunnen trouwen. Ook zijn er verschillen in homo‐acceptatie naar opleidingsniveau (wat lagere acceptatie bij volwassenen die laag of middelbaar opgeleid zijn en bij 65‐plussers). De verschillen in homo‐acceptatie naar geslacht zijn bij volwassenen klein. In vergelijking met 2009 is de homo‐acceptatie onder de Nijmegenaren van niet‐westerse herkomst, laag‐/middelbaar opgeleiden en 65‐plussers wel toegenomen. Het E‐MOVO‐onderzoek van de GGD naar de gezondheid en leefstijl van middelbare scholieren laat zien dat de homo‐acceptatie bij deze groep in de afgelopen acht jaar wat is toegenomen: ‐ Het aandeel dat het erg raar of verkeerd vindt als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn, is afgenomen van 18% in 2003 naar 11% in 2011. ‐ Het aandeel dat denkt dat je eerlijk aan iedereen kunt vertellen dat je homoseksueel bent, is gestegen van 10% in 2003 naar 12% in 2011. Het aandeel dat denkt dat je eerlijk aan je vrienden iedereen kunt vertellen dat je homoseksueel bent, is gestegen van 32% in 2003 naar 40% in 2011. 2
‐ Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitkomsten van het E‐MOVO onderzoek van de GGD onder middelbare scholieren: 4% van hen vindt het verkeerd als een jongen en meisje op het schoolplein of op straat met elkaar zoenen.
Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid ‐ 5
‐
Het percentage waarbij er sprake is van veel sociale afstand t.o.v. homoseksuelen is gedaald van 49% in 2007 naar 35% in 2011. Sociale afstand is gemeten aan de hand van stellingen over vriendschap willen sluiten met een iemand die homoseksueel is, er in de pauze niet naast willen gaan zitten en laten merken dat je niet door hem/haar aangeraakt wil worden.
Van de middelbare scholieren ziet 40% een lage acceptatie van homoseksualiteit bij hun klasgenoten, tegenover 28% bij hun vrienden en 19% bij hun ouders. Van de middelbare scholieren vindt 30% het verkeerd als twee jongens op het schoolplein of op straat met elkaar zoenen, tegenover 16% als twee meisjes daar met elkaar zoenen en 4% als een jongen en een meisje daar met elkaar zoenen. Bij de middelbare scholieren van niet‐westerse herkomst is de homo‐acceptatie relatief laag: ‐ Van de middelbare scholieren van niet‐westerse herkomst vindt 26% het erg raar of verkeerd als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn, tegenover 17% van de middelbare scholieren van westerse herkomst en 6% van de autochtone middelbare scholieren. Bij de scholieren van Marokkaanse en Turkse herkomst ligt het percentage dat dit erg raar of verkeerd vindt het hoogst (36 respectievelijk 32%). ‐ Bij 48% van de middelbare scholieren van niet‐westerse herkomst is er sprake van veel sociale afstand t.o.v. homoseksuelen. Bij de middelbare scholieren van westerse herkomst ligt dat aandeel op 43% en bij de autochtone middelbare scholieren op 31%. Bij de scholieren van Turkse herkomst is het aandeel met veel sociale afstand t.o.v. homoseksuelen het hoogst (57%). ‐ Middelbare scholieren van niet‐westerse herkomst geven relatief veel aan dat de homo‐ acceptatie bij hun vrienden (45%) en ouders (48%) laag is. Een lage homo‐acceptatie bij hun vrienden zien we het sterkst bij de scholieren van Turkse en Marokkaanse herkomst (57 resp. 53%) en ook een lage homo‐acceptatie bij hun ouders zien we het sterkst bij scholieren van Turkse en Marokkaanse (64 resp. 65%) herkomst. Ook zijn er bij de middelbare scholieren duidelijke verschillen in homo‐acceptatie naar geslacht en opleidingsniveau. Zo vindt 16% van de jongens en ook 16% van de vmbo‐leerlingen het erg raar of verkeerd als twee meisjes/vrouwen of twee jongens/mannen op elkaar verliefd zijn, tegenover 6% van de meisjes en 8% van de havo/vwo‐leerlingen. Voor al deze groepen ‐ vmbo‐ leerlingen, havo/vwo‐leerlingen, jongens en meisjes ‐ geldt wel dat de homo‐acceptatie aan het toenemen is. Een nadere analyse van de samenhang van homo‐acceptatie met de genoemde achtergrondkenmerken laat zien dat ze alle drie van invloed zijn. Zo geldt bijvoorbeeld zowel op het vmbo als op de havo/vwo dat de homo‐acceptatie bij de leerlingen van niet‐westerse herkomst en bij de jongens relatief laag is. Het onderzoek van I&O Research naar het discriminatieklimaat in Nijmegen laat zien dat een deel van de Nijmegenaren, die aangeven homoseksueel te zijn, wel eens te maken heeft met uitingen van discriminatie. Een beperkte groep heeft daar veel last van.
6 ‐ Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid
We noemen hier geen percentages, omdat de uitspraken gebaseerd zijn op de antwoorden van een groep van 88 respondenten, die aangeven dat ze homoseksueel zijn 3 . We weten niet in hoeverre deze groep representatief is voor alle homoseksuele Nijmegenaren. ‐ 22 van de 88 respondenten, die aangeven dat ze homoseksueel zijn, heeft in de afgelopen 12 maanden te maken gehad met uitingen van discriminatie. De discriminerende behandeling deed zich relatief vaak voor in de buurt/op straat (15) en bij uitgaansgelegenheden (8). ‐ De discriminerende behandeling bestond veelal uit discriminerende opmerkingen/schelden (19). ‐ Bij een beperkt deel kwam de discriminerende behandeling gemiddeld minimaal 1 keer per maand voor (1). Bij een groter deel kwam de discriminerende behandeling in de afgelopen 12 maanden 1 of 2 keer voor (14). ‐ Een beperkt deel heeft veel last van de discriminerende behandeling (1 “in hoge mate” en 6 “in enige mate”). ‐ Een beperkt deel heeft de discriminerende behandeling gemeld (3 van de 22, van wie 1 bij de politie en 1 bij ieder1gelijk). De meldingsbereidheid voor discriminatie op grond van seksuele gerichtheid lijkt in vergelijking met die bij andere vormen van discriminatie tamelijk gemiddeld.
3
Het absoluut aantal respondenten, dat aangeeft biseksueel of transgender te zijn, is te klein om daar zinvolle uitspraken over te kunnen doen.
Discriminatie op grond van seksuele gerichtheid ‐ 7
3
Discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras
Het aantal meldingen van discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras door Nijmegenaren bij ieder1gelijk (Bureau Gelijke Behandeling Gelderland Zuid) is vrij stabiel: circa 60 per jaar. Discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras is de meest gemelde vorm van discriminatie (circa 40% van de meldingen), gevolgd door discriminatie op grond van leeftijd (circa 20%), geslacht (circa 10%), seksuele gerichtheid (iets minder dan 10%) en handicap/chronische ziekte (iets minder dan 10%). In 2010 hadden 14 van alle gemelde discriminatieklachten in de regio te maken met geweld of bedreiging, in 2011 waren dat er 3. Deze cijfers zijn op basis van de overzichten in de rapportages van ieder1gelijk niet uit te splitsen naar discriminatiegrond en gemeente. Uit de Stadspeiling 2011 blijkt het volgende: veel meer Nijmegenaren zijn positief (51%) dan negatief (7%) over het samenleven tussen Nijmegenaren van niet‐westerse herkomst en de overige Nijmegenaren in de stad. Dat geldt ook voor de aandachtsgebieden: 44% positief en 9% negatief. In de aandachtsgebieden wonen relatief veel mensen van niet‐westerse herkomst. Verder zien meer Nijmegenaren positieve kanten aan de verscheidenheid van etnische achtergronden in hun woonbuurt (54%; 47% in aandachtsgebieden) dan negatieve (32%; 38% in aandachtsgebieden). Bij de perceptie van negatieve kanten gaat het vooral om de ervaren beslotenheid van “allochtone” gemeenschappen en de overlast van jongeren. Soortgelijke uitkomsten zagen we ook bij eerdere Stadspeilingmetingen (de Stadspeiling wordt iedere twee jaar uitgevoerd). Positief is de volgende verandering. In 2009 gaf ruim een derde van de Nijmegenaren aan dat ze negatiever waren gaan denken over het samenleven in de buurt tussen Nijmegenaren van niet‐ Nederlandse herkomst en de andere Nijmegenaren. In 2011 is deze groep veel kleiner (13%), nog net iets groter dan de groep die een positiever beeld over het samenleven gekregen heeft (10%). Voor zover Nijmegenaren in hun woonbuurten spanningen tot uitbarsting zien komen, zijn dat in de eerste plaats spanningen bij/tussen buren, gevolgd door spanningen waarbij jongeren betrokken zijn en spanningen waarbij één of meer groepen van niet‐westerse herkomst betrokken zijn (spanningen tussen Nijmegenaren van niet‐westerse herkomst en andere Nijmegenaren, maar ook om spanningen tussen twee groepen of binnen één groep van niet‐westerse herkomst). Overlast blijkt de belangrijkste reden te zijn voor spanningen tussen burgers (geluidsoverlast, vervelend/ascociaal gedrag, rommel op straat, e.d.). Burgers ‐ en ook werkers in de wijken 4 ‐ zien geen spanningen in de buurten in verband met religieuze of ideologische tegenstellingen. Werkers in de wijken geven aan dat er in bepaalde wijken vooral onderhuidse spanningen leven. Er is echter volgens hen nauwelijks sprake van gepolariseerde verhoudingen binnen wijken. 4
Met werkers in de wijken bedoelen we mensen die vanwege hun (vrijwilligers)werk veel van de Nijmeegse wijken afweten, zoals mensen werkzaam binnen zorginstellingen, politie, scholen en bewonersgroepen. Ieder twee jaar benaderen we een groep werkers in de wijken voor onze Wijkmonitor.
Discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras ‐ 9
Het onderzoek van I&O Research naar het discriminatieklimaat in Nijmegen laat zien dat een deel van de Nijmegenaren van niet‐westerse herkomst wel eens te maken heeft met uitingen van discriminatie. Een beperkte groep heeft daar veel last van. We noemen hier geen percentages, omdat de uitspraken gebaseerd zijn op de antwoorden van een groep van 74 respondenten van niet‐westerse herkomst, die niet volledig representatief is voor alle Nijmegenaren van niet‐ westerse herkomst. ‐ 26 van de 74 respondenten van niet‐westerse herkomst 5 heeft in de afgelopen 12 maanden te maken gehad met uitingen van discriminatie. De discriminerende behandeling deed zich relatief vaak voor in de buurt/op straat (12), tijdens het winkelen (10) en op het werk (9). Bij 6 personen vond de discriminerende behandeling plaats bij uitgaansgelegenheden. ‐ De discriminerende behandeling bestond relatief vaak uit discriminerende opmerkingen/schelden (18), niet als gelijkwaardig behandelen (18) en contact vermijden (9). ‐ Bij een beperkt deel kwam de discriminerende behandeling gemiddeld minimaal 1 keer per maand voor (3 van de 21 die antwoord op deze vraag hebben gegeven). Bij een groter deel kwam de discriminerende behandeling in de afgelopen 12 maanden 1 of 2 keer voor (9 van de 21 die antwoord op deze vraag hebben gegeven). ‐ Een beperkt deel heeft veel last van de discriminerende behandeling (2 “in hoge mate” en 7 “in enige mate”). ‐ Een beperkt deel heeft de discriminerende behandeling gemeld (4 van de 26, van wie 1 bij politie en 1 bij ieder1gelijk). De meldingsbereidheid voor discriminatie op grond van huidskleur/ras lijkt relatief (iets) groter te zijn dan bij andere vormen van discriminatie.
5
Ook is gekeken hoeveel respondenten van westerse herkomst met discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras te maken hebben gehad. Het blijkt om een kleiner aandeel te gaan (7 van de 164).
10 ‐ Discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras
4
Mate waarin discriminatie als probleem wordt gezien
In ons tweejaarlijkse grootschalige bevolkingsonderzoek (Stadspeiling en landelijke Veiligheidsmonitor met lokale vragen) vragen we aan burgers wat ze de belangrijkste buurt‐ en stadsproblemen vinden. Bij de vraag naar de belangrijkste problemen in de stad, waarbij men maximaal drie problemen mocht noemen, heeft in 2011 minder dan 1% van de respondenten discriminatie genoemd (0,1%). Dat was ook bij de Stadspeiling 2009 het geval (0,2%). Bij de vraag in de Stadspeiling naar de belangrijkste problemen in de woonbuurt, waarbij men ook maximaal drie problemen mocht noemen, heeft in 2011 geen van de respondenten discriminatie genoemd. Bij de Stadspeiling 2009 werd het nauwelijks als belangrijk buurtprobleem genoemd (0,1%).
Mate waarin discriminatie als probleem wordt gezien ‐ 11
5
Bijlage: toelichting bij bronnen
Registratie ieder1gelijk Ieder1gelijk (Bureau Gelijke Behandeling Gelderland‐Zuid) geeft ieder jaar een overzicht van de discriminatieklachten in de politieregio Gelderland‐Zuid. De cijfers voor 2011 kunnen vergeleken worden met die voor 2010. Om enkele redenen is een vergelijking met de cijfers voor de jaren daarvoor niet goed mogelijk. In deze notitie staan cijfers over het aantal meldingen van discriminatie door Nijmegenaren. Daarbij moet bedacht worden dat circa 20% van de alle discriminatieklachten door Nijmegenaren (inclusief de meldingen op andere gronden dan herkomst/huidskleur/ras en seksuele gerichtheid) betrekking heeft op voorvallen buiten de gemeente. Verder komen er per jaar tussen de 20 en 30 discriminatieklachten n.a.v. voorvallen in Nijmegen binnen van mensen woonachtig buiten de stad. Op grond van de overzichten van ieder1gelijk kunnen we de betreffende klachten niet verdelen naar discriminatiegrond en gemeente. Registratie politie In 2010 heeft de politie 6 gevallen van discriminatie in Nijmegen geregistreerd, waarvan 5 door team Nijmegen‐Centrum. In 2011 zijn er 14 gevallen van discriminatie geregistreerd, waarvan 7 door team Nijmegen‐Centrum. En in de eerste vijf maanden van 2012 zijn er 8 gevallen van discriminatie geregistreerd, waarvan 4 door team Nijmegen‐Centrum. We kunnen deze cijfers niet nader uitsplitsen naar discriminatiegrond. Het aantal bij de politie geregistreerde gevallen van discriminatie lijkt dus wat toe te nemen, maar we kunnen daar geen sterke conclusies aan verbinden. De reikwijdte van de registratie van ieder1gelijk is breder: er worden daar duidelijk meer gevallen van discriminatie geregistreerd dan bij de politie. Daarmee lijkt de registratie van ieder1gelijk een beter beeld te geven van ontwikkelingen m.b.t. discriminatie dan de politiecijfers. Stadspeiling De Stadspeiling is een monitoronderzoek onder volwassen Nijmegenaren over diverse onderwerpen, dat de gemeente iedere twee jaar uitvoert. Het onderzoek is een belangrijke bron voor de tweejaarlijkse Stads‐ en Wijkmonitor. Sinds 2009 zijn in het onderzoek enkele stellingen over homo‐acceptatie opgenomen. En al langer stellen we in de Stadspeiling vragen over het samenleven in de woonbuurt tussen groepen van verschillende herkomst. Sinds 2011 bestaat ons tweejaarlijkse bevolkingsonderzoek uit twee onderzoeken: de Stadspeiling nieuwe stijl en de landelijke Veiligheidsmonitor, waaraan we lokale vragen toevoegen. E‐MOVO (GGD) E‐MOVO is een monitoronderzoek van de GGD onder middelbare scholieren (klas 2 en klas 4) over gezondheid en leefstijl. Bijna alle Nijmeegse scholen doen mee aan het onderzoek, waardoor er sprake is van een hoge betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de onderzoeksresultaten. In 2011 vond de derde meting plaats, na eerdere metingen in 2003 en 2007. In het onderzoek zijn vragen over homo‐acceptatie opgenomen. Enkele vragen daarover zijn bij alle drie de metingen gevraagd, enkele andere vragen alleen bij de twee laatste twee metingen en enkele vragen alleen bij de meting in 2011.
Bijlage: toelichting bij bronnen ‐ 13
Onderzoek naar discriminatieklimaat in Nijmegen (I&O Research) In januari en februari 2012 heeft I&O Research in opdracht van ieder1gelijk (Bureau Gelijke Behandeling Gelderland Zuid) onderzoek verricht naar het discriminatieklimaat in Nijmegen. Voor dat onderzoek zijn, na overleg met de afdeling Onderzoek & Statistiek (O&S), de leden van het Nijmeegse digitale stadspanel benaderd. Dit stadspanel bestaat uit betrokken burgers, die bereid zijn om een aantal keer per jaar een korte internetenquête in te vullen over actuele onderwerpen die van belang zijn voor de stad. Aan het onderzoek hebben 1.957 Nijmegenaren vanaf 15 jaar deelgenomen. Het onderzoek naar het discriminatieklimaat maakt deel uit van een overkoepelend onderzoek in de provincies Gelderland en Overijssel, samen de toekomstige politieregio Nederland‐Oost. Een vergelijking van de uitkomsten met die van een eerdere meting in 2009 is niet goed mogelijk, omdat voor dit onderzoek in 2012 voor het eerst de leden van het Nijmeegse digitaal stadspanel benaderd zijn. Dit panel is niet in alle opzichten volledig representatief voor de Nijmeegse bevolking vanaf 15 jaar. Ook een vergelijking van de uitkomsten voor Nijmegen met die voor de regio is lastig, bijvoorbeeld omdat in Nijmegen meer mensen van niet‐westerse herkomst wonen, en misschien ook meer mensen die niet heteroseksueel zijn. Voorwaarde voor het mogen benaderen van het digitaal stadspanel was dat O&S na afloop van het veldwerk het databestand met de Nijmeegse respondenten van I&O Research zou ontvangen. De in de voorgaande hoofdstukken opgenomen cijfers zijn gebaseerd op eigen analyses op basis van dat bestand. Uit het onderzoek naar het discriminatieklimaat blijkt dat bijna één op de zes inwoners van Nijmegen (16%) zich in de voorgaande 12 maanden gediscrimineerd voelde. Discriminatie op grond van leeftijd is de meeste genoemde vorm van discriminatie, waar men in die periode zelf mee geconfronteerd werd, gevolgd door discriminatie op grond van huidskleur/ras, kleding/uiterlijk, geslacht, handicap/chronische ziekte, seksuele gerichtheid, herkomst, geloof/godsdienst en levensovertuiging/politieke overtuiging. Echter voor de ene vorm van discriminatie is de groep, die daarmee te maken kan krijgen, groter dan voor de andere. Zo blijkt leeftijdsdiscriminatie in alle leeftijdsklassen voor te komen, maar zijn de groepen die bijvoorbeeld met discriminatie op grond van huidskleur/ras en seksuele gerichtheid geconfronteerd kunnen worden veel kleiner. Daarom hebben we gekeken naar welk deel van specifieke groepen te maken heeft gehad met discriminerende uitingen: discriminatie van Nijmegenaren van niet‐ westerse herkomst op grond van herkomst/huidskleur/ras en discriminatie van homoseksuelen op grond van seksuele gerichtheid. De andere vormen van discriminatie zijn verder buiten beschouwing gelaten, omdat in het kader van het veiligheidsbeleid specifiek gevraagd is naar een stand van zaken met betrekking tot discriminatie op grond van herkomst/huidskleur/ras en seksuele gerichtheid.
14 ‐ Bijlage: toelichting bij bronnen
Mogelijke spanningen in de wijk Onderzoeksverslag, versie 19 juni 2012
Mogelijke spanningen in de wijk
Datum: juni 2012 Colofon Gemeente Nijmegen Afdeling Onderzoek en Statistiek contactpersoon: Hans Voutz tel.: (024) 329 98 89 e‐mailadres:
[email protected] www.nijmegen.nl/gemeente/onderzoekencijfers
Inhoudsopgave Samenvatting en conclusies
1
1
Inleiding
3
2
Toelichting
5
2.1 2.2 2.3
Waarom een onderzoek en naar wat precies? Waarom doet Nijmegen mee met het onderzoek? Onderzoeksresultaten uit Amsterdam
5 7 8
3
Probleemstelling
11
4
Onderzoeksbevindingen
12
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12
Inleiding Ergernissen en mogelijke spanningen De verhouding tussen jong en oud Acceptatie van de multiculturele samenleving Beoordeling van rommel op straat en veiligheid Tussenbalans Bevindingen van professionals Sociaal vertrouwen en cohesie Politiek vertrouwen Eigen inzet en verantwoordelijkheid Tussenbalans opnieuw Voorlopige conclusies
12 12 13 14 16 16 17 19 19 20 21 21
5
Conclusie: is er in Nijmeegse wijken sprake van polarisatie?
23
Samenvatting en conclusies De voor u liggende rapportage betreft een verkennend onderzoek naar het voorkomen van irritaties, ergernissen, conflicten en spanningen tussen bevolkingsgroepen in Nijmeegse wijken. Dat onderzoek sluit aan bij een landelijke studie naar de ontwikkeling van polarisatie in Nederland. In de loop van het laatste decennium is er in ons land een hard integratiedebat gevoerd en zijn er soms conflicten tussen ‘autochtonen’ en ‘allochtonen’ tot uitbarsting gekomen. Mogen we van daaruit de conclusie trekken dat er sprake is van een trend in de richting van meer gepolariseerde verhoudingen tussen groepen burgers? Het onderzoek zelf betreft eigenlijk een spanningsveld. Want vooraf waren er geen of nauwelijks aanwijzingen dat in Nijmegen groepen burgers polair tegenover elkaar staan. Maar waren er soms wel signalen – uit bevolkingsonderzoek en bevindingen van professionals – dat er onderhuidse, niet echt aan de oppervlakte komende spanningen in enkele wijken bestaan. Vertrekkend vanuit deze paradox is een verkenend onderzoek dus bedoeld om de geschetste problematiek te verduidelijken. Het onderzoek zelf betreft vragen en stellingen die in twee recente bevolkingspeilingen (Stadspeiling en Veiligheidsmonitor) aan de orde zijn gekomen. Daarnaast zijn er bevindingen van professionals in het kader van de laatste Wijkmonitor. De voornaamste conclusie van het onderzoek is dat er weliswaar verschillende irritaties, ergernissen, conflicten en spanningen tussen bevolkingsgroepen zijn, maar dat deze niet gerelateerd kunnen worden aan polarisatie. Om deze conclusie toe te lichten wijzen we op de volgende onderzoeksresultaten: Het voorkomen van irritaties, ergernissen, conflicten en spanningen Van alle Nijmeegse burgers zegt 31% dat men zich wel eens ergert aan bepaalde groepen in de buurt. Of men ook daadwerkelijk spanningen heeft ervaren, daar zegt 12% ja op. Wat blijkt is dat in zes onderscheiden clusters van aandachtsgebieden 1 . meer burgers wijzen op ergernissen en spanningen, maar de verschillen ten opzichte van de rest van de stad zijn niet zo heel erg groot. Om welke groepen gaat het, wanneer burgers op spanningen wijzen? In de meeste gevallen (40%) om (asociale) medebewoners, daarnaast om allochtonen (25%) en jongeren (22%). Binnen de clusters van aandachtsgebieden scoren Hatert, Dukenburg en Lindenholt slechter dan Centrum, oude stadswijken en Nieuw West. Irritaties, ergernissen, conflicten en spanningen zijn in het onderzoek bekeken aan de hand van de thema’s jongerenoverlast, multiculturele samenleving en openbare ruimte. Geen polarisatie Polarisatie als negatief fenomeen zou zich voordoen wanneer de genoemde irritaties, ergernissen, conflicten en spanningen daadwerkelijk uitgroeien tot situaties waarin groepen burgers diametraal tegenover elkaar staan. Maar die ontwikkeling is uit het verrichte onderzoek niet gebleken. Daartoe de volgende conclusies: 1
Concreet onderscheiden we de volgende clusters: Centrum (de wijken Stadscentrum en Benedenstad), oude stadswijken (de wijken Biezen, Wolfskuil, Willemskwartier en Kolping), Nieuw West (de wijken Heseveld en Neerbosch Oost), Hatert, Dukenburg (Zwanenveld, Malvert, Meijhorst, Aldenhof en Tolhuis 52e‐78e straat) en Lindenholt (Zellersacker, Voorstenkamp, Gildekamp en Leuvensbroek).
Samenvatting en conclusies ‐ 1
Eerder dan naar polarisatie wijzend, zijn de gesignaleerde spanningen te relateren aan objectieve gegevens. Bijvoorbeeld: in bepaalde wijken wonen relatief veel jongeren van niet‐westerse herkomst, terwijl in die wijken ook veel ouderen van autochtone herkomst wonen. De kans op bepaalde spanningen is dan groter dan in wijken met een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling. Of het gegeven dat in sommige delen van de stad relatief veel probleemgezinnen zijn gehuisvest en dit dan leidt tot irritaties bij andere bewoners in de buurt. De mogelijkheid van spanningen is gekoppeld aan de mate van sociaal en politiek vertrouwen. Daarbij is de gedachte dat polarisatie vooral het geval is wanneer de perceptie van spanningen gelijk op gaat met een gebrek aan sociaal en politiek vertrouwen. Uit ons onderzoek blijkt inderdaad dat in die gebieden waar meer irritaties, ergernissen, conflicten en spanningen gesignaleerd zijn het gemeten vertrouwen iets lager is dan gemiddeld in de stad. Alleen is dat lagere vertrouwen niet schrikbarend veel lager. Bovendien is er binnen de clusters van aandachtsgebieden geen lineair verband tussen de twee invalshoeken. Met andere woorden: de gebieden die het slechtst scoren qua gemeten spanningen zijn niet per definitie dezelfde gebieden die het slechtst scoren qua vertrouwen. Een ander opvallend punt is dat van de drie gebieden waarbinnen we de meeste ergernissen gemeten hebben er slechts een is (Dukenburg) waarin de bewoners ook daadwerkelijk melding maken van spanningen. Cruciaal verder is dat nergens gewezen is op ideologische of religieuze tegenstellingen in verband met mogelijke of daadwerkelijke spanningen. In het algemeen geldt dat door het hele onderzoek een onderliggende vraag loopt, namelijk de vraag: wat meten we nu eigenlijk? Ergernissen, irritaties, conflicten en spanningen...ja, zij het in beperkte mate. Maar wijzen die fenomenen ook op polarisatie? Nee. We hebben al gesteld dat er geen meldingen zijn in verband met religieuze of idelogische tegenstellingen. In dezelfde lijn zijn we ook geen duidelijk verband tegengekomen met meldingen die betrekking hebben op discriminatie. En, niet onbelangrijk is de conclusie dat professionals in de wijk niet of nauwelijks gepercipieerde overlast koppelen aan polarisatie. Een laatste conclusie betreft de constatering dat de meeste potentiële spanningen in principe door middel van beleid aangepakt kunnen worden. Zo kan bijvoorbeeld de conclusie dat in de oude stadswijken minder overlast van groepen bewoners is gesignaleerd gekoppeld worden aan de constatering dat juist in die gebieden de laatste tijd veel stedelijk vernieuwingsbeleid is gevoerd. Of kunnen we in de wijk Meijhorst wijzen op een succesvolle aanpak van de jongerenoverlast, onder andere door middel van activiteiten in een jongerencentrum en de inzet van straatcoaches.
2 ‐ Samenvatting en conclusies
1
Inleiding
In 2011 kreeg de gemeente Nijmegen subsidie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – vanuit het programma ‘Polarisatie en Radicalisering’ – voor het verrichten van een verkennend onderzoek naar mogelijke irritaties en spanningen (tussen bevolkingsgroepen) in de wijk. De bedoeling is om na te gaan of er sprake is van bedoelde irritaties en spanningen, of deze aanleiding kunnen vormen tot polarisatie en als dat inderdaad het geval is, wat dan de oorzaken hiervan zijn. 2 De afdeling Onderzoek & Statistiek heeft de uitvoering van het onderzoek op zich genomen. Er is geen apart veldwerk of aparte studie opgezet. Besloten is om vragen en stellingen, die mogelijke irritaties en spanningen (tussen bevolkingsgroepen) in de wijk kunnen traceren, te laten meeliften met bestaand onderzoek. Dat onderzoek betreft in de eerste plaats twee periodieke bevolkingspeilingen – ‘Stadpeiling’ en ‘Veiligheidsmonitor’ – die in de loop van 2011 onder Nijmeegse burgers zijn gehouden. Op de tweede plaats gaat het om gesprekken met professionals, in het kader van de ‘Wijkmonitor’. Ook deze zijn in de loop van 2011 gevoerd. Deze rapportage bevat een verslag van de onderzoeksbevindingen. Achtereenvolgens komen aan de orde:
Een toelichting op het onderzoek. De probleemstelling. De belangrijkste onderzoeksbevindingen. Conclusies.
2
Het was ook mogelijk subsidie te ontvangen voor specifieke projecten gericht op het voorkomen en aanpakken van polarisatie en radicalisering. Maar de gemeente Nijmegen heeft ervoor gekozen om vooralsnog alleen een verkennend onderzoek te doen. Mocht uit dat onderzoek blijken dat de aangeduide problematiek in Nijmegen speelt, kan alsnog later ingezet worden op projecten.
Inleiding ‐ 3
2
Toelichting
2.1
Waarom een onderzoek en naar wat precies?
Het onderzoek is opgezet vanuit een landelijk programma onder de naam ‘Polarisatie en Radicalisering’. Die titel wekt de suggestie van een mogelijke ernstige problematiek. Daartoe worden in toelichtende teksten twee argumenten aangevoerd. Op de eerste plaats de verharde toon in het integratiedebat. Op de tweede plaats veronderstelde irritaties en spanningen op buurt‐ of wijkniveau (vooral in de grote steden). De suggestie is dat het wel eens uit de hand zou kunnen lopen, wanneer de overheid niet op tijd signaleert en ingrijpt. En dan zou er sprake kunnen zijn van polarisatie of zelfs radicalisering.
Wat kunnen we onder polarisatie verstaan? Oorspronkelijk is polarisatie een begrip uit de natuurwetenschappen. De term duidt op een beweging van entiteiten in de richting van extremen of uitersten. Van Dale definieert polarisatie als het ontstaan, toenemen of accentueren van tegenstellingen. In de volksmond heeft het woord een negatieve connotatie, omdat het op gespannen voet staat met idealen als sociale samenhang en maatschappelijke vrede. Maar niet alleen, want het uitvergroten van tegenstellingen kan op sommige momenten ook zin hebben, bijvoorbeeld om op achterstand te wijzen of om op te komen voor als rechtvaardig geachte wensen. Binnen het landelijke onderzoeksproject fungeert de volgende omschrijving: “Polarisatie is de verscherping van tegenstellingen tussen groepen in de samenleving, die kan resulteren in spanningen tussen deze groepen en toename van segregatie langs etnische en religieuze lijnen.” 3 Twee gevaren liggen op de loer. Op de eerste plaats dat polarisatie een containerbegrip is, waar van alles en nog wat onder verstaan kan worden. Op de tweede plaats dat niet zonder meer duidelijk is wanneer het problematisch is en wanneer niet. Mede daarom is het belangrijk om polarisatie vooral als proces op te vatten. Dat proces kan als volgt ander aangeduid worden: In ieder geval is er sprake van verschillende maatschappelijke groepen. Qua omschrijving van die groepen kan men al prille vormen van mogelijke irritaties of spanningen zien. Bijvoorbeeld: autochtonen versus allochtonen, gevestigden versus nieuwkomers, ouderen versus jongeren, etc. Het is altijd mogelijk dat die verschillen uitmonden in tegenstellingen. Gevestigde wijkbewoners vinden bijvoorbeeld dat er te snel te veel nieuwe mensen zijn bijgekomen in de woonomgeving. Of autochtone Nederlanders irriteren zich aan migranten die niet verstaanbaar zijn of er andere normen en waarden op na houden. Volwassen storen zich vaak aan jongeren die voor overlast zorgen. Etc. Maar het bestaan van tegenstellingen op zich hoeft nog geen groot probleem te zijn. Pas wanneer deze verscherpen, tot werkelijke conflicten uitgroeien en er dus spanningen zijn, pas dan is er een maatschappelijke problematiek. In de omschrijving geeft de zinsnede ‘toename van segregatie langs etnische en religieuze lijnen’ twee zaken aan: op de eerste plaats dat mensen elkaar gaan mijden en uit elkaar groeien; op de tweede plaats dat deze segregatie een diepe impact heeft, immers wanneer herkomst en geloof in het 3
Zie Spanningen in buurten, aangrijpingspunten voor beleid vanuit de WMO van Ron van Wonderen (november 2011).
Toelichting ‐ 5
geding zijn, is er meer aan de hand dan alleen een conflict over een bepaalde sociale kwestie.
Wat is radicalisering? “Radicalisering is het actief nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de samenleving, die een gevaar kunnen opleveren voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, eventueel met het hanteren van ondemocratische methoden, die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van die democratische rechtsorde.” 4 Mogelijk is er een relatie tussen polarisatie en radicalisering, maar als die er is, gaat het om een complexe materie. Radicalisering heeft primair te maken met (psychologische) processen op individueel niveau. In belangrijke mate zijn dat processen die in het kader van ons onderzoek niet of nauwelijks bestudeerd kunnen worden.
Daarom... ...richt het verkennend onderzoek in Nijmegen zich uitsluitend op polarisatie. Maar misschien is de aanduiding polarisatie te suggestief, immers we willen eigenlijk vooral weten of er irritaties en spanningen in de wijk zijn, waar die aan te wijten zijn en of ze mogelijkerwijs tot polarisatie kunnen leiden. Daarom ligt de focus in het onderzoek vooral op die mogelijke irritaties en spanningen in de wijk. Landelijk 5 heeft men (mogelijke) polarisatie vooral gerelateerd aan een afname van sociaal en politiek vertrouwen. Concreet zijn in dat landelijke onderzoeksvoorstel twee items met betrekking tot (mogelijke) polarisatie opgenomen en vijf items met betrekking tot vertrouwen. In het eerste geval gaat het om de volgende stellingen: ‘In deze buurt wonen bevolkingsgroepen waar ik niet zo positief over denk’ en ‘Ik voel wel eens spanningen met buurtgenoten die uit een andere cultuur dan ikzelf afkomstig zijn’. Uit een Amsterdamse meting in 2008 bleek dat iets meer dan een vijfde van de ondervraagden met ja op deze stellingen antwoordt. Met een duidelijke koppeling aan vertrouwen; met andere woorden: hoe meer vertrouwen, hoe minder polarisatie, en omgekeerd natuurlijk. De ontwikkelde onderzoeksopzet laat zien dat rond (mogelijke) spanningen in de wijk zes potentiële risico‐ en preventieve factoren in het geding zijn. Het betreft de volgende zaken:
Hoe groter de etnische diversiteit van een bepaald gebied, hoe groter de kans op spanningen. Hoe hoger de perceptie van overlast en criminaliteit, hoe groter de kans op spanningen. Hoe lager de sociaaleconomische status van een buurt, hoe groter de kans op spanningen. Hoe hoger de zogeheten residentiële mobiliteit – vooral in het geval van een snelle ‘verkleurring’ van de woonbuurt – hoe groter de kans op spanningen. Hoe meer er sprake is van botsende leefstijlen, hoe groter de kans op spanningen. Hoe zichtbaarder politie en toezicht in de woonbuurt is, hoe kleiner de kans op spanningen.
Zie Burgerschap in ongedeeld Nijmegen, aandachtspunten tegen polarisatie en radicalisering, initiatiefvoorstel van Groen Links (februari 2009). De weergegeven definitie is afkomstig van de AIVD. 5 Zie Samenleven met verschillen, over de ontwikkeling van een instrument om polarisatie en vertrouwen in buurten te meten van Dienst Onderzoek & Statistiek Amsterdam, Leerstoel Veiligheid & Burgerschap VU Amsterdam en Verwey‐Jonker Instituut (2010). 4
6 ‐ Toelichting
2.2
Waarom doet Nijmegen mee met het onderzoek?
In 2009 kwam de raadsfractie van Groen Links met een notitie (zie voetnoot 2) waarmee polarisatie en radicalisering op de lokale agenda wordt gezet. Uitgangspunt is echter de mededeling dat er in Nijmegen eigenlijk helemaal geen sprake is van de aangeduide problematiek. Weliswaar zijn er zo hier en daar een paar incidenten aan het licht gekomen 6 , maar voor de rest wordt Nijmegen omschreven als een tolerante stad waar verschillende groepen burgers vreedzaam met elkaar samenleven. Waarom dan toch de notitie? Uit preventief oogpunt, om ervoor te zorgen dat het goed blijft gaan in de stad en er geen conflicten tussen groepen mensen tot uitbarsting komen. De notitie van Groen Links werd in maart 2009 door het college van B&W 7 beantwoord. Met daarin het voorstel om geen apart beleid te gaan ontwikkelen. Immers, zoals ook al de notitie zelf constateerde: er is in Nijmegen geen sprake van de genoemde problematiek. En: Nijmegen heeft een lange traditie van beleid in het teken van sociale cohesie. Maar ook: voorkomen moet worden om onnodig te problematiseren, jongerenwerkers zijn opgeleid om met bepaalde signalen (in de richting van polarisatie of radicalisering) om te gaan en er is specifieke aandacht voor probleemjongeren van Antilliaanse en Marokkaanse herkomst. Het Nijmeegse beleid gaat dus uit van een integraal kader. Dat wil zeggen dat mogelijke spanningen tussen bevolkingsgroepen (of zelfs polarisatie) geen apart beleidsveld vormen, maar behandeld worden binnen regulier beleid. Toch vraagt een ambtelijke stuurgroep 8 om uitvoering van lokaal onderzoek naar polarisatie. Daarbij is, zoals al aangegeven, het perspectief vooral verkenning. Men wijst op de volgende ‘kwesties’ waaromheen mogelijke irritaties en spanningen kunnen groeien:
Al jaren wijzen professionals in de wijk erop dat autochtonen en allochtonen langs elkaar leven en dat daarbij soms sprake is van onderhuidse spanningen. Objectief is het zo dat er in de stad een zekere mate van ruimtelijke segregatie is. Het grootste deel van de niet‐ westerse migranten woont in de wijken met de laagste sociaaleconomische status. Ook al jaren is er sprake van hardnekkige overlast van jongeren, althans in bepaalde delen van de stad. Grotendeels zijn dat dezelfde gebieden als waar ook veel niet‐westerse migranten wonen. Als gevolg van de economische crisis zijn veel jongeren bovendien werkloos geraakt. Relatief veel niet‐westerse jongeren zijn vertegenwoordigd in de groep risicojongeren of zijn crimineel actief. Welke sociale spanningen kunnen hieruit resulteren? In de wijken met een lage sociaaleconomische status is vrijwel altijd ook sprake van overlast als gevolg van zogenaamde multi‐probleem huishoudens. De aanwezigheid van deze huishoudens, meestal geconcentreerd in bepaald gebiedjes van de bedoelde wijken, kan tot irritaties bij andere bewoners leiden, met onderhuidse spanningen tot gevolg.
Zoals aangegeven doet Nijmegen geen apart onderzoek, maar laat Onderzoek & Statistiek vragen en stellingen meeliften binnen bestaand onderzoek. Voor een toelichting hierop zie hoofdstuk 3.
Zoals het optreden van een paar rechtsextremistische jongeren op een middelbare school en de weerstand van een paar islamitische jongeren op het ROC tegen een bepaalde cartoon. 7 Zie Brief aan de Raad (maart 2009). 8 Gericht op afstemming tussen veiligheidsbeleid, wijkontwikkeling, projecten gericht op risico‐ en probleemjongeren en sociaal beleid in het algemeen. 6
Toelichting ‐ 7
2.3
Onderzoeksresultaten uit Amsterdam
Begin dit jaar zijn onderzoeksresultaten uit Amsterdam gepubliceerd. 9 In en rond de hoofdstad zijn door Onderzoek & Statistiek, VU Amsterdam en Verwey‐Jonker Instituut in 15 verschillende buurten 4.500 enquêtes afgenomen en zijn er aanvullend daarop gesprekken gevoerd met professionals. 10 Wat blijkt?
Spanningen tussen bevolkingsgroepen doen zich eerder binnen de stad dan erbuiten voor. Buiten de stad onderschrijft 5% van de inwoners stellingen die mogelijke polarisatie tussen bevolkingsgroepen beklemtonen. In de stad betreft dat 20%. Op zichzelf is dit natuurlijk volstrekt logisch, aangezien het eigen aan een binnenstedelijke context is dat er nu eenmaal veel verschillen aan de orde zijn. Daardoor is de kans op spanningen er groter dan elders. Binnen de stad blijkt de kans op spanningen groter te zijn naarmate de sociaaleconomische status van de betreffende omgeving lager is. Als er spanningen gemeten worden, blijken die steeds samen te gaan met het gegeven dat de bewoners (die de spanningen signaleren) zich in meer of mindere mate niet echt thuis voelen in hun buurt of wijk. Alleen, zo laat het onderzoek ook zien, zijn deze spanningen ten opzichte van een eerdere meting in 2008 afgenomen. Waar gaat het nu precies om? Welke irritaties en spanningen zijn door de respondenten in Amsterdam genoemd? ‐Allereerst hebben die te maken met de perceptie van verloedering in de openbare ruimte. Anders gezegd: de buurt wordt als niet schoon bevonden. ‐Vervolgens is er vooral sprake van jongerenoverlast. Deze kan zich op drie verschillende niveaus voordoen. Op de eerste plaats de aanwezigheid van groepen hangjongeren. Op de tweede plaats het gegeven dat sommige jongeren zich intimiderend of dreigend ten opzichte van andere bewoners gedragen. Op de derde plaats wanneer er sprake is van criminele netwerken van jongeren. Aanvullend op de perceptie van jongerenoverlast noemen de respondenten dat de jongeren waar men last van ondervindt vaak met een psychiatrische beperking kampen. 11 Bovendien blijken die jongeren steeds jonger te zijn en zijn het vaak 8‐14 jarigen waar overlast van uitgaat. ‐Zowel met betrekking tot verloedering in de openbare ruimte als ervaren jongerenoverlast is sprake van een botsing van opvattingen. De respondenten zijn van mening dat degenen, waar men zich aan irriteert, anders aankijken, in dit geval: tegen het schoonhouden van de buurt en de opvoeding van kinderen en/of jongeren. ‐Een opvallende conclusie is dat religie geen enkele rol speelt in de ervaren overlast, evenals bij de mogelijke irritaties en spanningen die daarvan het gevolg zijn. Met andere woorden: als autochtone wijkbewoners zich storen aan het gedrag van niet‐westerse buren of niet‐westerse buren, doen ze dat niet met een verwijzing naar bijvoorbeeld de islam, maar doen ze dat door concreet gedrag (en daaraan direct gerelateerde opvattingen) te noemen.
Zie Samenleven met verschillen; signaleren van spanningen en versterken van vertrouwen in Amsterdamse buurten (februari 2012). Feitelijk is dit onderzoek (in de loop van 2011 verricht) een vervolg op een eerder onderzoek dat in 2008 verscheen. 11 De verwijzing naar mogelijke psychiatrische problemen is trouwens breder van aard. Ook bij ervaren overlast van volwassenen orden deze problemen vaak genoemd. 9
10
8 ‐ Toelichting
Het onderzoek eindigt met een aantal bevindingen rond risico‐ en beschermende factoren. Onder welke (objectieve) omstandigheden is de kans op spanningen in de buurt/wijk groter dan gemiddeld? Dat zijn de volgende zaken: ‐Een (te) heterogene bevolkingssamenstelling van de buurt/wijk. ‐Onvoldoende publieke familiariteit. ‐Specifieke problemen als gevolg van sociaaleconomische achterstand. Denk bijvoorbeeld aan werkloosheid, te kleine woningen e.d. Onder welke omstandigheden neemt de kans op spanningen in de woonomgeving juist af? Dat zijn de volgende: ‐Wanneer de lokale overheid stedelijk vernieuwingsbeleid voert en continueert. ‐Als resultaten geboekt worden bij het terugdringen van jongerenoverlast en jeugdcriminaliteit. ‐Wanneer politie en toezicht zichtbaar in de openbare ruimte aanwezig zijn. ‐Als bewoners zelf door middel van bijeenkomsten en activiteiten dichter tot elkaar komen.
Toelichting ‐ 9
3
Probleemstelling
In de voorafgaande pagina’s is gebleken dat we in Nijmegen geen scherp beeld hebben van de mate waarin zich polarisatie (in de wijk) voordoet. Rapportages van de tweejaarlijkse Stads‐ en Wijkmonitor spreken steeds van een tolerant klimaat in de stad. Ook professionals, die in de verschillende wijken actief zijn, geven aan dat Nijmegen een leefbare stad is waar soms wel sprake is van onderhuidse spanningen, maar waar deze niet of nauwelijks tot serieuze conflicten leiden. Hoe zit dat nu precies? Zijn er inderdaad dergelijke onderhuidse spanningen? En zo ja, waar bevinden die zich dan? En als ze er zijn, waar komen ze vandaan? Vanuit dit soort vragen heeft de afdeling Onderzoek & Statistiek besloten om in 2011 in de context van bestaand onderzoek – ‘Stads‐ en Wijkmonitor’ evenals ‘Veiligheidsmonitor’ – extra aandacht te schenken aan het voorkomen van spanningen en mogelijk polarisatie in de wijk. In feite gaat het daarbij om twee expliciete vragen in de stadspeiling (die ten grondslag ligt aan de stads‐ en wijkmonitor) en aan een hele serie vragen en stellingen, die al sowieso in de stadspeiling en het verrichte burgeronderzoek voor de veiligheidsmonitor aan de orde komen en die betrekking hebben of kunnen hebben op irritaties, spanningen, conflicten en/of polarisatie. 12 13 Tevens betreft het extra aandacht in een aanvullend kwalitatief onderzoek, waarin professionals in de wijk aan het woord komen. De twee expliciete verwijzingen betreft op de eerste plaats de vraag Zijn er groepen mensen in de buurt aan wie u zich ergert? en op de tweede plaats de vraag Is het in het afgelopen jaar wel eens voorgekomen dat spanningen tussen groepen bewoners in uw buurt tot uitbarsting kwamen? De serie vragen van minder expliciete toonzetting betreft in totaal 44 verschillende items die iets zeggen over irritaties, spanningen, conflicten, sociaal vertrouwen, politiek vertrouwen en eigen inzet voor de samenleving. Aldus luiden de onderzoeksvragen als volgt:
Is is er in Nijmeegse wijken sprake van irritaties, spanningen en conflicten tussen groepen bewoners? Zo ja, tussen welke groepen bewoners doen die irritaties, spanningen en conflicten zich voor? Zijn er gebieden die daar meer dan gemiddeld last van hebben? Is er een relatie tussen het voorkomen van irritaties, spanningen en conflicten enerzijds en vertrouwen / eigen inzet voor de samenleving anderzijds? Is er (daadwerkelijk) sprake van polarisatie, daarbij vooral lettend op een mogelijke toename van segregatie en op scheidslijnen langs etnische en/of religieuze verschillen?
12 13
Zoals al eerder aangegeven is radicalisering geen thema geweest binnen het vigerende onderzoek. In het kader van de stadpeiling zijn in totaal 857 Nijmeegse burgers ondervraagd, in het kader van de Veiligheidsmonitor 3.821 burgers.
Probleemstelling ‐ 11
4
Onderzoeksbevindingen
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk laten we zien of en zo ja in welke mate in Nijmegen sprake is van irritaties, spanningen, conflicten of polarisatie tussen groepen bewoners in de wijk. We doen dat op basis van onderzoeksbevindingen. Daarbij gaat het om antwoorden in de stadspeiling op een tweetal vragen, om scores van respondenten op in totaal 44 items en om bevindingen zoals die in het kader van de wijkmonitor door professionals zijn geopperd. Steeds zal ingezoomd worden op de scores per cluster van aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn geografische eenheden die vooral binnen de wijkaanpak extra aandacht krijgen, omdat er veel maatschappelijke problemen tegelijk spelen. 14 Achtereenvolgens komen aan de orde: ‐De mate waarin burgers zich ergeren aan medeburgers en er mogelijk spanningen zijn. ‐De verhouding tussen jong en oud. ‐Acceptatie van de multiculturele samenleving. ‐Beoordeling van rommel op straat en veiligheid. ‐Bevindingen professionals. ‐Sociaal vertrouwen en cohesie. ‐Politiek vertrouwen. ‐Eigen inzet en verantwoordelijkheid. ‐Voorlopige conclusies. De redenering hierbij is als volgt: Na een inleidend verhaal over ergernissen en mogelijke spanningen volgt een drietal uitvergrotingen van de wijze waarop burgers mogelijke spanningen ervaren. Deze hebben betrekking op jongeren, de multiculturele samenleving en burgers/openbare ruimte in het algemeen. We gaan ook na in welke mate professionals mogelijke spanningen in de wijk noemen. Vervolgens kijken we naar een drietal thema’s dat te maken heeft met vertrouwen en maatschappelijke verantwoordelijkheid. We kijken naar de verkiezingsuitslag 2010, om aan de hand van de verdeling van opkomstpercentages en stemmen op de PVV te kijken naar politiek wantrouwen in combinatie met het afgeven van een radicale stem. Om aan het eind van dit hoofdstuk de vraag te stellen in welke voorlopige conclusies uitgaande van de onderzoeksbevindingen getrokken kunnen worden.
4.2
Ergernissen en mogelijke spanningen
Op de vraag ‘zijn er groepen mensen in de buurt aan wie u zich ergert?’ antwoordt 31% van de Nijmegenaren met ja. In de aandachtsgebieden ligt dit percentage hoger. Het allerhoogst in het Centrum. Daar blijkt meer dan de helft van de burgers ergernissen te ervaren. Maar dat is niet onbegrijpelijk, vanwege overlast die typisch is voor het centrale deel van de stad. Voor de oude stadswijken, Nieuw West en Dukenburg geldt dat de gepercipieerde ergernissen niet of 14
Concreet onderscheiden we de volgende clusters: Centrum (de wijken Stadscentrum en Benedenstad), oude stadswijken (de wijken Biezen, Wolfskuil, Willemskwartier en Kolping), Nieuw West (de wijken Heseveld en Neerbosch Oost), Hatert, Dukenburg (Zwanenveld, Malvert, Meijhorst, Aldenhof en Tolhuis 52e‐78e straat) en Lindenholt (Zellersacker, Voorstenkamp, Gildekamp en Leuvensbroek).
12 ‐ Onderzoeksbevindingen
nauwelijks afwijken van het stedelijke gemiddelde. Terwijl Hatert en Lindenholt met ruim 40% wél negatiever scoren. Op de vraag ‘is het in het afgelopen jaar wel eens voorgekomen dat spanningen tussen groepen bewoners in uw buurt tot uitbarsting kwamen?’ antwoordt 12% van de Nijmegenaren met ja. Ook hier geldt dat dit percentage in de aandachtsgebieden hoger is. Het allerhoogst (bijna 30%) in Dukenburg. De oude stadswijken scoren zelfs iets lager dan het stedelijke gemiddelde. Terwijl in de overige aandachtsgebieden het voorkomen van spanningen door circa 15% is genoemd. Afgaande op een verdere differentiatie van de spanningen – wat betreft de groepen bewoners die genoemd worden – zien we het volgende:
In 40% van de gevallen betreft het gepercipieerde overlast van buren en omwonenden. Concreet wijzen mensen hierbij naar asociaal gedrag in de openbare ruimte. In 25% van de gevallen vermelden respondenten expliciet de aanwezigheid van allochtonen. Het gaat dan om spanningen tussen autochtonen en allochtonen of om spanningen tussen allochtone groepen onderling, bijvoorbeeld tussen Marokkanen en Molukkers in Hatert. In 22% van de gevallen gaat het om jongerenoverlast. De resterende 13% bevat overlast als gevolg van horecagelegenheden in de buurt, studenten, dealers e.d.
De perceptie van ergernissen of spanningen blijkt niet of nauwelijks te verschillen wanneer we de respondenten differentiëren qua geslacht, leeftijd en het wel of niet hebben van betaald werk. Alleen qua opleiding zijn die verschillen er wel. Van de lager opgeleiden blijkt circa 35% zich te ergeren aan groepen mensen in de buurt, terwijl dat van de hoger opgeleiden ‘slechts’ 25 à 30% betreft. Met betrekking tot de gepercipieerde spanningen is de verdeling overeenkomstig: 10 à 15% versus 5 à 10%.
4.3
De verhouding tussen jong en oud
We hebben gezien dat mogelijke spanningen in 22% van de gevallen gekoppeld zijn aan de overlast van jongeren. We kunnen hier verder op inzoomen door aan de hand van scores op een zestal items – met betrekking tot de verhouding tussen jong en oud, gevraagd in de burgerpeilingen – na te gaan hoe de overlast van jongeren precies ervaren wordt. We laten nu die zes items zien en geven per item het percentage Nijmegenaren dat instemt met de betreffende stelling: Als buurtprobleem het vaak voorkomen van overlast groepen jongeren 13% Als buurtprobleem vaak vernielingen van telefooncellen, bushokjes e.d.
8%
Als buurtprobleem vaak voorkomen van jeugdcriminaliteit
5%
Niet mee eens zijn dat jongeren in de buurt kameraadschappelijk met elkaar omgaan
10%
Onderzoeksbevindingen ‐ 13
Niet mee eens zijn dat jong en oud in de buurt goed met elkaar omgaan
9%
In mijn buurt zijn er zeer veel vernielingen
1%
Gemiddeld blijkt in de aandachtsgebieden dat de scores zo’n 5% afwijken – althans wat de items 1 t/m 5 betreft – in de zin van een slechtere verhouding tussen jong en oud. Maar binnen de aandachtsgebieden zijn de verschillen vrij groot. Hatert en (in iets mindere mate) Lindenholt scoren beduidend slechter dan het gemiddelde. Met andere woorden: in deze gebieden vinden we de grootste groep bewoners die aangeeft overlast te ondervinden als gevolg van het gedrag van jongeren. In Centrum, Nieuw West en Dukenburg wordt jongerenoverlast meer dan gemiddeld in de stad als probleem genoemd, maar in minder ernstige mate dan in Hatert of Lindenholt. Opvallend is dat de oude stadswijken qua gepercipieerde jongerenoverlast niet of nauwelijks slechter scoren dan het gemiddeld in de stad. Men kan de perceptie van jongerenoverlast in de verschillende delen van de stad relateren aan de bevolkingsopbouw in die delen en daarbij specifiek letten op de leeftijdsverdeling. We zien dan dat in de wijken waar veel jongerenoverlast wordt gepercipieerd relatief veel mensen van niet‐ westerse herkomst wonen. Opvallend is vervolgens dat in die wijken van het autochtone bevolkingsdeel minder dan een kwart jonger dan 25 jaar is, maar meer dan een kwart ouder dan 65. Binnen de groepen met een niet‐westerse herkomst is die verdeling totaal anders: ruim 40% is jonger dan 25 jaar, terwijl maar 5% ouder is dan 65. 15
4.4
Acceptatie van de multiculturele samenleving
We doelen hier op het gegeven dat de Nijmeegse samenleving divers is qua herkomst. Een kwart van de bevolking is allochtoon. Daarvan bestaat de ene helft uit zogeheten westerse allochtonen en de andere uit zogeheten niet‐westerse allochtonen. Al jaren vragen we in de periodieke stadspeiling naar de wijze hoe burgers de multiculturele samenleving ervaren. Daaruit blijkt dat die ervaring vrij neutraal is. Steeds zijn er mensen die wijzen op positieve kanten, als gevolg van de aanwezigheid van verschillende mensen en verschillende culturen. Maar steeds zijn er ook mensen die juist op negatieve kanten van die diversiteit wijzen. Echter het aantal mensen dat positieve kanten noemt is hoger dan het aantal mensen dat negatieve kanten noemt. 16 Nu volgen 9 items waarmee de acceptatie van de multiculturele samenleving gemeten kan worden. Per item ziet men tevens het percentage Nijmegenaren dat de betreffende stelling onderschrijft. Ik ben niet tevreden met de bevolkingssamenstelling van mijn buurt 14% In mijn buurt zijn er grote aantallen verschillende etnische groepen
19%
Er zijn positieve kanten aan de aanwezigheid van allochtone groepen in mijn buurt
54%
Deze leeftijdsverdeling zien we in alle aandachtsgebieden, behalve in Lindenholt. Lindenholt is een relatief nieuw stadsdeel, waar juist meer dan gemiddeld jonge gezinnen wonen. 16 Een uitzondering op dit patroon was de periode na de moord op Theo Van Gogh. Toen was het aantal mensen dat negatief oordeelt over de multiculturele samenleving opvallend hoog. 15
14 ‐ Onderzoeksbevindingen
Nee, er zijn geen positieve kanten aan die aanwezigheid
23%
Er zijn negatieve kanten aan de aanwezigheid van allochtone groepen in mijn buurt
32%
Nee, er zijn geen negatieve kanten aan die aanwezigheid
49%
Samenleven van autochtonen en allochtonen in de buurt gaat slechter
7%
Ik ben positiever gaan denken over dat samenleven
10%
Ik ben negatieve gaan denken over dat samenleven
13%
De verschillen tussen de aandachtsgebieden en de rest van de stad zijn niet zo heel erg groot. Gemiddeld bevinden die verschillen zich binnen een marge van vijf procentpunten. Opvallend zijn wel de volgende scores:
Als het gaat om niet tevreden zijn met de bevolkingssamenstelling van de woonbuurt, is het percentage van de bevolking dat dit vindt in de aandachtsgebieden bijna 10% hoger dan gemiddeld in de stad. Verder wijst in deze aandachtsgebieden een derde van de bevolking op de ervaring dat er grote aantallen verschillende etnische groepen in de buurt wonen. Terwijl dat gemiddeld in de stad door een vijfde van de burgers genoemd wordt. Als het gaat om de verhouding tussen de perceptie van positieve of negatieve kanten, die verbonden zijn aan de aanwezigheid van allochtone groepen in de wijk, zien we dat het aandeel mensen dat positieve kanten noemt hoger is dan het aandeel dat negatieve kanten noem. Maar in de aandachtsgebieden is dat minder het geval. In Hatert zijn die twee percentages aan elkaar gelijk, terwijl in Nieuw West en Dukenburg meer mensen op negatieve dan op positieve kanten wijzen.
Binnen de aandachtsgebieden zijn er duidelijke verschillen. In Nieuw West, Hatert en Dukenburg is het oordeel over de multiculturele samenleving het meest negatief. Zoals gezegd ligt hier het percentage bewoners dat positieve kanten noemt, in verband met de aanwezigheid van allochtone groepen, iets lager dan het percentage dat negatieve kanten noemt. Maar in deze gebieden geven ook meer dan in gemiddelde mate burgers aan dat ze negatiever zijn gaan denken over het samenleven van autochtonen en allochtonen. Aan de andere kant van het spectrum is opvallend dat de acceptatie van de multiculturele samenleving in Centrum en de oude stadswijken vrijwel gelijk is aan die gemiddeld in de stad. Overigens corresponderen de genoemde verschillen (in het algemeen, tussen aandachtsgebieden en de rest van de stad) vrij duidelijk met de aantallen allochtone burgers in de betreffende wijken. De hoogste aantallen (westers en niet‐westers bij elkaar opgeteld) zien we in Meijhorst (Dukenburg), Neerbosch Oost (Nieuw West), Aldenhof (Dukenburg), Hatert en Malvert (Dukenburg). Ook al zijn er soms vrij hoge percentages bewoners die minder positief of zelfs negatief over de multiculturele samenleving (in de woonbuurt) denken, hoeft dat niet zonder meer verontrustend te zijn. Op de eerste plaats omdat deze percentages door de jaren heen vrij stabiel zijn. Op de
Onderzoeksbevindingen ‐ 15
tweede plaats omdat voor zover er negatieve kanten van allochtone medebewoners genoemd worden, deze vooral betrekking hebben op drie herkenbare constateringen die niet direct duiden op gepolariseerde verhoudingen: een gebrek aan aanpassing, dat er teveel (in de buurt) zijn en dat er sprake is van jongerenoverlast. Als negatieve kanten worden niet of nauwelijks religieuze of ideologische verschillen genoemd. Op de derde plaats omdat er op buurt‐ en wijkniveau nauwelijks sprake is van meldingen in verband met discriminatie. 17
4.5
Beoordeling van rommel op straat en veiligheid
We hebben eerder gezien dat naast jongeren en allochtonen ‘gewoon’ buurtbewoners vaak genoemd worden als een groep waar spanningen vanuit gaan. Op dit gebied hebben we 7 items geselecteerd. Ze gaan niet allemaal rechtstreeks over hinder van omwonenden, maar ze omvatten wel een breder gebied waarbinnen men die hinder kan plaatsen. 15% Oneens met de stelling dat Nijmegen een veilige stad is Als buurtprobleem vaak last van bedreigingen
2%
Als buurtprobleem vaak rommel op straat
26%
Als buurtprobleem vaak geweldsdelicten
2%
Als buurtprobleem vaak overlast van omwonenden
6%
Ik voel mij wel eens onveilig in de eigen buurt
26%
Ik voel mij vaak onveilig in de eigen buurt
3%
Aan de hand van deze items blijkt dat vooral Centrum en Hatert beneden het gemiddelde (zowel dat van de stad als geheel als dat van de hele cluster aandachtsgebieden) scoren. Voor Centrum is dat begrijpelijk (zie ook eerder), in verband met de centrumfunctie zelf.
4.6
Tussenbalans
In de vorige drie paragrafen is aan de hand van gegevens uit de burgerpeilingen nagegaan welke aanvullende informatie gegeven kan worden op de drie voornaamste explicaties van mogelijke spanningen. Jongeren, multiculturele samenleving en omwonenden in het algemeen. Gebleken is – en dat is in de lijn van landelijke onderzoeksgegevens – dat die mogelijke of ervaren spanningen meer dan gemiddeld aanwezig zijn in de aandachtsgebieden. Alleen is het heel opvallend dat die gebieden onderling verschillen qua intensiteit van de problematiek. Als we van elke problematiek – jongeren (I), multiculturele samenleving (II) en overlast omwonenden (III) – een rangorde maken per aandachtsgebied, kunnen we het volgende schematische overzicht presenteren, waarbij de kleur rood aangeeft dat er sprake is van een score die substantieel negatief afwijkt ten opzichte van het gemiddelde voor het hele cluster aandachtsgebieden, terwijl 17
Althans wat betreft meldingen daarvan. Uit het jaarverslag van ‘ieder1gelijk’’ blijkt dat er in Nijmegen (en omgeving) in 2011 105 discriminatiemeldingen zijn geweest, in verband met herkomst of kleur. Maar het overgrote deel daarvan heeft betrekking op de arbeidsmarkt, commerciële dienstverlening en horeca. Slechts 12 keer werd melding gemaakt van discriminatie in de buurt of wijk.
16 ‐ Onderzoeksbevindingen
de kleur groen laat zien dat het betreffende gebied juist in positieve zin afwijkt ten opzichte van dat gemiddelde: I II III Centrum Oude stadswijken Nieuw West
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
Dukenburg
@@@@@@@@@@@
Lindenholt
@@@@@@@@@@@
Hatert
We zien dat Hatert de slechtste score laat zien. Dat wil zeggen dat in dit deel van de stad, althans op basis van burgerpeilingen, bewoners het meest negatief oordelen over de drie aangegeven onderwerpen. Daarna volgen Nieuw West, Dukenburg en Lindenholt. In Centrum en de oude stadswijken blijken burgers gemiddeld het minst negatief te oordelen over de drie mogelijke spanningsvelden en blijkt hun perceptie niet substantieel te verschillen van de gemiddelde perceptie in de stad. We zien dus dat Hatert over de hele linie scores laat zien die negatief afwijken ten opzichte van het gemiddelde. Dat wil zeggen: meer dan gemiddeld de perceptie van jongerenoverlast, meer dan gemiddeld negatief over de multiculturele samenleving en meer dan gemiddeld last van rommel in de openbare ruimte, last van omwonenden e.d. We zien ook dat de meest gunstige scores te vinden zijn in Centrum en de oude stadswijken.
4.7
Bevindingen van professionals
De periodieke stads‐ en wijkmonitor bevat ook elke keer een informatieronde waarin professionals 18 reflecteren op de situatie in het stadsdeel waarin ze werkzaam zijn en aldus kunnen aangeven in welke mate zij het beeld dat uit statistieken verrijst herkennen. Welnu, uit de bevindingen van professionals blijkt op geen enkele wijze dat in Nijmeegse wijken sprake is van grote spanningen. Het beeld zoals we dat tot nu toe aan de hand van statistieken hebben laten zien wordt grotendeels bevestigd, slechts sporadisch worden spanningen boven het niveau van onderhuidse spanningen benoemd. Toch lettend op die spanningen in de aandachtsgebieden, welk beeld komt dan te voorschijn uit de verhalen van de professionals?
Centrum Als er spanningen zijn gaat het vooral om de gevolgen van ergernissen die resulteren uit typische centrumfuncties. Denk aan straathandel, verslaafden, dronken mensen, overlast van horecagelegenheden e.d. In een enkel geval – te weten het Joris Ivensplein – wordt gewezen op 18
Denk aan wijkagenten, welzijnswerkers, functionarissen van corporaties e.d.
Onderzoeksbevindingen ‐ 17
een ruimtelijke concentratie van dergelijke problemen. In dat geval is er dan sprake van een latente spanning tussen omwonenden en personen die voor overlast zorgen.
Oude stadswijken Alle drie potentiële spanningshaarden komen aan bod
Als het gaat om jongeren wordt gewezen op hangjongeren. Op straat, maar ook rond voetbalveldjes. In een enkel geval is genoemd de aanwezigheid van grofgebekte (allochtone) kinderen laat op straat. Met betrekking tot de aanwezigheid van migranten in de buurt, wijzen professionals relatief vaak op het isolement van Turkse bewoners. Deze hebben eigen centra en een eigen koffiehuis, maar bemoeien zich weinig met autochtone wijkbewoners. Een professional geeft aan dat in Nije Veld ongeveer een vijfde van de autochtone bewoners tegen ‘buitenlanders’ is. De ruimtelijke concentratie van probleemgezinnen. Er zijn straten in de wijk waar alleen maar of hoofzakelijk probleemgezinnen zijn gehuisvest en dat leidt tot irritaties bij mensen in de buurt.
Veel professionals wijzen echter ook op positieve signalen en/of verbeteringen in de wijk. Denk aan de renovatie in Wolfskuil, de inzet van de wijkraad, de aanpak van probleemgezinnen (via het zogeheten wijkteam) en de bouw van multifunctioneel centrum Het Hert in Nije Veld. Iemand zegt: “Een levendige volkswijk met veel spelende kinderen wordt bijvoorbeeld al snel als overlast gevend gezien.”
Nieuw West In verschillende gradaties komt vooral de jongerenoverlast als belangrijkste spanningshaard naar voren. Samenscholingen, Cruyff Court, tegenstellingen tussen oudere wijkbewoners en allochtone jongeren, allochtone kinderen laat op straat, etc. Iemand zegt: “Het kan zo escaleren, als gevolg van de jongerenoverlast.” In tweede instanties wordt ook gewezen op de concentratie van allochtone gezinnen in de maisonnettes en de woningtoewijzing aan (te) grote gezinnen in bepaalde straten.
Hatert We zagen in de vorige paragraaf dat Hatert op alle drie mogelijke spanningsgebieden beneden gemiddeld scoort. Opvallend is echter dat professionals eigenlijk in het geheel niet wijzen op spanningen in de wijk. Wél is gewezen op een conflict tussen Molukse en Marokkaanse wijkbewoners, naar aanleiding van strubbelingen in en rond een project voor toezichthouders in de wijk.
Dukenburg en Lindenholt Twee zaken keren steeds terug in de verhalen van professionals:
Hangjongeren, bijvoorbeeld in Meijhorst rond de ingang van het winkelcentrum. Gesproken wordt over concentraties jongeren van Antilliaanse, Marokkaanse en Somalische herkomst. Ruimtelijke concentratie van probleemgezinnen.
18 ‐ Onderzoeksbevindingen
Maar net als in de oude stadswijken komen ook hier positieve geluiden naar boven. Op de eerste plaats de constatering dat de jongerenoverlast in Dukenburg flink is afgenomen, als gevolg van de vernieuwing van het jongerencentrum, met daarbij vooral een duidelijke eigen inbreng van de Marokkaanse jongeren. Op de tweede plaats de bevinding dat diverse organisaties beter met elkaar samenwerken, waardoor de sociale samenhang in de buurt verbetert.
4.8
Sociaal vertrouwen en cohesie
We gaan nu over naar een drietal gebieden rond vertrouwen, wantrouwen, eigen inzet en eigen verantwoordelijkheid. We willen nagaan of de mogelijke spanningen corresponderen met lagere scores op items die vertrouwen e.d. meten. We beginnen nu met 8 items rond sociaal vertrouwen en cohesie. 32% In mijn buurt kennen de mensen elkaar nauwelijks Nee, in deze buurt is de omgang met elkaar niet prettig
8%
Nee, dit is geen gezellige buurt met veel saamhorigheid
23%
Nee, ik voel me niet thuis in deze buurt
13%
Nee, ik heb niet veel contacten met andere buurtbewoners
35%
De buurt gaat erop vooruit
16%
De buurt gaat erop achteruit
16%
Het is vervelend om in deze buurt te leven
4%
Weliswaar scoren de aandachtsgebieden op alle items slechter dan het stedelijke gemiddelde, maar de verschillen zijn meestal niet zo heel erg groot. Het grootst zijn ze bij ‘nee, dit is geen gezellige buurt met veel saamhorigheid’ en ‘nee, ik heb niet veel contacten met andere buurtbewoners’. Maar tussen de aandachtsgebieden afzonderlijk zijn er wel substantiële verschillen. Het blijkt dat in Lindenholt sprake is van het minste sociaal vertrouwen en de minste sociale cohesie. Terwijl Centrum, oude stadswijken en Nieuw West het dichtst in de buurt van het gemiddelde in de stad komen. Hatert en Dukenburg scoren qua sociaal vertrouwen en cohesie tussen beide uitersten in.
4.9
Politiek vertrouwen
Dit thema kan verduidelijkt worden aan de hand van 10 items. Deze hebben betrekking op stellingen over het college van Burgemeester & Wethouders en de gemeenteraad. B&W doen veel moeite om de problemen in de stad aan te pakken (oneens) 10% B&W bekommeren zich om de problemen in de wijken (oneens)
9%
Onderzoeksbevindingen ‐ 19
B&W maken hun beloften waar (oneens)
18%
B&W maken werk van wat er leeft onder de mensen (oneens)
18%
Ik heb vertrouwen in B&W (oneens)
13%
Ik voel mij vertegenwoordigd door de Nijmeegse gemeenteraad (oneens)
25%
De gemeenteraad is goed op de hoogte van wat er speelt (oneens)
13%
De gemeenteraad doet haar best zich te informeren (oneens)
10%
Raadsleden bekommeren zich om mensen zoals ik (oneens)
21%
Ik heb vertrouwen in de Nijmeegse gemeenteraad (oneens)
11%
Het valt op dat de aandachtsgebieden gemiddeld gezien niet zo heel anders scoren dan in de rest van de stad. Met andere woorden: het politiek vertrouwen in die gebieden is op zich niet lager dan gemiddeld in de stad en zelfs bij een aantal items hoger. Behalve in Dukenburg (vooral) en Nieuw West (in iets mindere mate). In deze aandachtsgebieden bevindt het politiek vertrouwen zich ver beneden het gemiddelde. In Centrum en opvallend ook in Hatert is het politiek vertrouwen, althans gemeten door middel van bovenstaande items, het hoogst. We zouden politiek vertrouwen ook kunnen benaderen door middel van opkomst en stemgedrag bij verkiezingen. Als we dat doen voor de laatste gemeenteraadsverkiezingen (maart 2010) en de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer (juni 2010), zien we de opkomst in de aandachtsgebieden gemiddeld een stuk lager is dan in de rest van de stad. Het verschil is ruim 10 procentpunten. Op zich duidt dit op een lager politiek vertrouwen in de aandachtsgebieden. Voor wat betreft de Tweede Kamerverkiezingen zouden we een stem op de PVV kunnen opvatten als een indicatie van politieke onvrede of politiek wantrouwen. Welnu, in drie aandachtsgebieden heeft de PVV 20% of meer van de stemmen gehaald: in Hatert, Dukenburg en Lindenholt.
4.10 Eigen inzet en verantwoordelijkheid In welke mate voelen burgers zich verantwoordelijk voor verbetering van het leefklimaat in hun woonbuurt? In welke mate zijn ze zelf actief om aan die gepercipieerde verantwoordelijkheid concreet en praktisch gestalte te geven? Aan de hand van vier items kunnen we dit nagaan. 17% Ik voel mij niet mede verantwoordelijk voor de leefbaarheid in mijn buurt In het laatste jaar ben ik actief geweest om de buurt te verbeteren
17%
In het laatste jaar heb ik aan buurtactiviteiten meegedaan
37%
In het laatste jaar ben ik als vrijwilliger actief geweest
39%
20 ‐ Onderzoeksbevindingen
Gemiddeld is in de aandachtsgebieden sprake van inzet en verantwoordelijkheid die minder zijn dan in de rest van de stad. Vooral het aandeel mensen dat zegt aan buurtactiviteiten te hebben meegedaan en het percentage vrijwilligers zijn er beduidend minder. Duidelijk het meest positief scoren Nieuw West en Dukenburg.
4.11 Tussenbalans opnieuw Net als eerder met betrekking tot de mogelijke spanningshaarden, kijken we nu met betrekking tot het thema vertrouwen hoe de verschillende aandachtsgebieden scoren. Daarbij letten we op sociaal vertrouwen (IV), politiek vertrouwen (V) en eigen inzet en verantwoordelijkheid (VI). De kleur groen geeft aan dat het betreffende gebied een positie heeft die het gemiddelde in de stad het dichtst benadert. De kleur rood geeft aan dat het gaat om een positie die het verst af staat – in negatieve zin – van dat gemiddelde. IV V VI Centrum
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
Oude stadswijken
@@@@@@@@@@@
Nieuw West
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
Hatert
@@@@@@@@@@@
Dukenburg
@@@@@@@@@@@
@@@@@@@@@@@
Lindenholt
@@@@@@@@@@@
Het blijkt dat nu Lindenholt (vooral) en Dukenburg (in iets mindere mate) het slechtste scoren, op beperkte afstand gevolgd door de andere aandachtsgebieden. Maar in het algemeen valt op dat met betrekking tot sociaal en politiek vertrouwen de verschillen tussen de aandachtsgebieden en de rest van de stad minder groot zijn dan de eerdere verschillen met betrekking tot de perceptie van overlast en als gevolg daarvan het voorkomen van irritaties en spanningen (tussen bevolkingsgroepen).
4.12 Voorlopige conclusies Wanneer we de twee tussenbalansen met elkaar vergelijken – en dan gaat het om in totaal 44 items, waarmee mogelijke spanningen enerzijds en vertrouwen anderzijds is gemeten – tekent zich het volgende patroon af:
Uitgaande van de gepercipieerde overlast – met betrekking tot jongeren, multiculturele samenleving en medebewoners in het algemeen – blijkt dat deze in de aandachtsgebieden hoger is dan elders in de stad. Alleen is dat verschil gemiddeld gezien niet zo heel erg groot. Wel tekent zich binnen de aandachtsgebieden een driedeling af. In Hatert is duidelijk sprake van de grootste groep burgers die zegt overlast te ervaren of aangeeft negatieve kanten te zien bij de multiculturele samenleving. In Centrum en de oude stadswijken zijn de scores het meest gunstig, dat wil zeggen in de buurt van het stedelijke
Onderzoeksbevindingen ‐ 21
gemiddelde. De overige aandachtsgebieden (Nieuw West, Dukenburg en Lindenholt) nemen een tussenpositie in. Uitgaande van het gemeten sociale en politieke vertrouwen blijkt dat de scores in de aandachtsgebieden gemiddeld ongunstiger zijn dan in de rest van de stad, maar het verschil ten opzichte van het stedelijke gemiddelde – vooral als het gaat om politiek vertrouwen – is niet heel erg groot. In plaats van een driedeling zien we nu een tweedeling binnen de aandachtsgebieden. In Dukenburg en Lindenholt hebben burgers kennelijk het minst vertrouwen, althans gemeten aan de hand van stellingen over sociale cohesie (in de buurt) en het functioneren van B&W en gemeenteraad. De overige aandachtsgebieden verschillen niet of nauwelijks van elkaar. In het algemeen is het zo dat de aandachtsgebieden zowel wat betreft gepercipieerde overlast alsook met betrekking tot vertrouwen slechter scoren dan de rest van de stad. Maar binnen de aandachtsgebieden is er niet altijd een één op één‐relatie tussen de twee invalshoeken. Zo scoort Hatert bijvoorbeeld het slechtst als het gaat om de ervaren overlast, maar niet met betrekking tot vertrouwen. Wel is het zo dat bij elkaar opgeteld de scores van de twee invalshoeken een duidelijke tweedeling laten zien. De drie het verst van het stadscentrum afliggende aandachtsgebieden (Hatert, Dukenburg en Lindenholt) zijn qua overlastperceptie in combinatie met sociaal/politiek vertrouwen het verst verwijderd ten opzichte van het stedelijke gemiddelde. De drie overige aandachtsgebieden (Centrum, oude stadswijken en Nieuw West) komen het dichtst in de buurt van dat gemiddelde. Slechts in een van de drie gebieden – waar burgers meer overlast ervaren en/of minder uiting geven aan sociaal/politiek vertrouwen – is in het bijzonder ook gewezen op mogelijke spanningen. Het betreft dan Dukenburg. Dat betekent dat er over de hele linie niet gesproken kan worden van een duidelijk en lineair verband tussen situaties waar burgers zich aan irriteren enerzijds en daadwerkelijke spanningen anderzijds.
22 ‐ Onderzoeksbevindingen
5
Conclusie: is er in Nijmeegse wijken sprake van polarisatie?
In h hoofdstuk zijn vier onderzoeksvragen gesteld. De beantwoording van die vragen moet duidelijkheid verschaffen over mogelijke spanningen (en mogelijke polarisatie) in de wijk.
Is er in Nijmeegse wijken sprake van irritaties, spanningen en conflicten tussen groepen bewoners? Ja. We hebben aan respondenten gevraagd of zij zich in de afgelopen tijd aan groepen burgers geërgerd hebben. Daarop heeft 31% met ja geantwoord. Maar ergernissen zijn nog geen spanningen of conflicten. De vraag of respondenten daadwerkelijk spanningen tussen groepen burgers hebben gepercipieerd is door 12% met ja beantwoord.
Als er spanningen zijn gesignaleerd, hebben die dan vooral op bepaalde groepen betrekking? Zijn er gebieden aan te wijzen waar ze meer dan gemiddeld voorkomen? Om met de gebieden te beginnen. De perceptie van ergernissen en spanningen is in de zogeheten aandachtsgebieden hoger dan gemiddeld in de stad. Bij ergernissen gaat het om circa 40% versus 31% en bij spanningen om circa 15% versus 11%. Op zichzelf is dat natuurlijk volstrekt logisch en niet alarmerend, omdat aandachtsgebieden als zodanig gebieden zijn waar qua sociale structuur en bevolkingssamenstelling nu eenmaal een groter risico bestaat op irritaties, spanningen en conflicten tussen bewoners. Wat dat betreft zijn de gemeten verschillen niet eens zo heel erg groot. Binnen de aandachtsgebieden zijn er wel verschillen. Wat de ergernissen betreft; deze zijn verreweg het vaakst genoemd in Centrum. Van de andere gebieden blijken de oude stadswijken en Dukenburg nauwelijks te verschillen van het stedelijke gemiddelde. Wat de spanningen betreft; deze zijn verreweg het vaakst genoemd in Dukenburg. Het minst vaak zijn deze aangeduid door de bewoners van de oude stadswijken. Gesignaleerde spanningen blijken in overwegende mate op drie groepen mensen betrekking te hebben. Dat zijn medebewoners (40%), allochtonen (25%) en jongeren (22%). Als het gaat om jongeren gaat het vooral om overlast gevend gedrag, intimidatie en criminaliteit. In sommige gevallen wijzen respondenten expliciet op Antilliaanse of Marokkaanse jongeren. Als het gaat om medebewoners noemen respondenten vooral asociaal gedrag, rommel op straat e.d. Bij allochtonen wordt aan de ene kant gewezen op hun vermeende afgeslotenheid, terwijl aan de andere kant soms aan de orde komt dat twee of meer allochtone gemeenschappen met elkaar overhoop liggen. Jongeren In de aandachtsgebieden hebben bewoners meer dan gemiddeld last van vernielde bushokjes, vernielde telefooncellen e.d. Verder wordt er meer dan gemiddeld jeugdcriminaliteit gesignaleerd en vinden respondenten minder dan gemiddeld dat volwassenen en jongeren, maar
Conclusie: is er in Nijmeegse wijken sprake van polarisatie? ‐ 23
ook jongeren onderling goed met elkaar omgaan. Het meest is jongerenoverlast in Hatert en Lindenholt tot uiting gekomen. Multiculturele samenleving In de aandachtsgebieden zijn bewoners meer dan gemiddeld ontevreden over de bevolkingssamenstelling in hun wijk en zijn van mening dat er te veel allochtonen in die wijk wonen. Verder is in die gebieden een relatief groot deel van mening dat de aanwezigheid van diverse culturen in de wijk vooral negatieve kanten heft. Het meest negatief over de multiculturele samenleving is geoordeeld in Nieuw West, Hatert en Dukenburg. Overlast, rommel e.d. In de aandachtsgebieden is er meer dan gemiddeld sprake van bedreigingen en intimidatie. Verder vindt men er meer dan gemiddeld rommel op straat en voelen burgers zich er meer dan gemiddeld onveilig. Het meest worden deze problemen gepercipieerd in Centrum en Hatert Wanneer we het voorafgaande samenvatten zien we dat vooral in Hatert sprake is van een hoge mate waarin burgers overlast ervaren. In Centrum en de oude stadswijken blijkt die ervaring nauwelijks af te wijken ten opzichte van het stedelijke gemiddelde.
Kunnen de gesignaleerde spanningen gerelateerd worden aan een gebrekkig vertrouwen? Uit landelijk onderzoek is gebleken dat de perceptie van spanningen tussen bevolkingsgroepen in de wijk zich vaker voordoet in gebieden waar het vertrouwen laag is. Daarom hebben we aanvullend op de mogelijke spanningen ook gekeken naar sociaal vertrouwen, politiek vertrouwen en eigen inzet/verantwoordelijkheid. En wat blijkt? Inderdaad zijn de gebieden waar in meer dan gemiddelde mate gewezen wordt op ergernissen en spanningen ook de gebieden waar het vertrouwen juist minder dan gemiddeld is. Alleen gaat het hierbij niet om een groot verschil. Sociaal vertrouwen In de aandachtsgebieden vinden minder bewoners dan gemiddeld in de stad dat hun buurt gezellig is met veel saamhorigheid. Bovendien hebben die bewoners er minder dan gemiddeld contacten met medebewoners. Vooral Lindenholt scoort wat dit betreft negatief, op beperkte afstand gevolgd door Hatert en Dukenburg. Politiek vertrouwen Gemiddeld is dit vertrouwen in de aandachtsgebieden niet veel lager dan gemiddeld in de stad. Op één uitzondering na, namelijk Dukenburg. Wanneer we echter naar de laatste verkiezingen kijken (opkomstpercentage en stem op de PVV), dan blijkt dat in de aandachtsgebieden de opkomst veel lager is dan in de rest van de stad, terwijl vooral in de zuidelijk gelegen aandachtsgebieden (Hatert, Dukenburg en Lindenholt) relatief vaak (door 20% of meer) op de PVV is gestemd, althans bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer in 2010. Eigen inzet en verantwoordelijkheid Als het gaat om het verrichten van vrijwilligerswerk, actief zijn in de woonbuurt e.d. blijkt dat de bewoners in Nieuw West en Dukenburg het meest actief zijn, althans binnen het cluster aandachtsgebieden.
24 ‐ Conclusie: is er in Nijmeegse wijken sprake van polarisatie?
Samenvattend blijken de drie meest zuidelijk gelegen aandachtsgebieden, uitgaande van de scores op beide onderscheiden gebieden, het meest negatief te scoren ten opzichte van het stedelijke gemiddelde.
Maar...is er ook daadwerkelijk sprake van polarisatie? Nee. Beter gezegd: uit onze gegevens kunnen we niet (zonder meer) concluderen dat de ergernissen en spanningen, waar naar verwezen is, wijzen op polarisatie tussen bevolkingsgroepen. Die ergernissen en spanningen zijn als zodanig altijd al in bevolkingspeilingen naar voren gekomen. Eigenlijk zijn ze steeds opgevat als een uitdrukking van aanwezige sociale problemen en/of verschillen, zonder ze evenwel te duiden als wijzend op polarisatie. Er is veel voor te zeggen om dat ook nu niet te doen, die verwijzing naar polarisatie.
Op de eerste plaats, zo hebben we gezien, zijn er in Nijmegen drie groepen die eruit springen, als mensen mogelijke spanningen noemen. Dat zijn: jongeren, medebewoners en allochtonen. Maar eerder dan naar polarisatie verwijzen deze gesignaleerde probleemgroepen naar een oververtegenwoordiging van een bepaalde groep mensen in een bepaald gebied. Waar bewoners meer dan gemiddeld klagen over jongerenoverlast gaat het om wijken waar bijvoorbeeld veel allochtone kinderen en jongeren wonen, terwijl van de autochtone bevolking veel mensen 65‐plus zijn. Waar meer dan gemiddeld mensen negatief oordelen over de multiculturele samenleving, blijkt het te gaan om wijken waar meer dan gemiddeld allochtone burgers wonen. Waar geklaagd wordt over de overlast van medebewoners zou dit vooral betrekking kunnen hebben op het gegeven dat in bepaalde delen van de stad (en van de wijk) overlastgezinnen zijn gehuisvest. Op de tweede plaats, zo hebben we ook gezien, concentreren ergernissen en spanningen zich weliswaar vooral in de meest zuidelijke gelegen aandachtsgebieden, maar wijzen de geraadpleegde professionals aldaar niet op polarisatie. Ook zij zijn geneigd om vooral de reële verschillen zelf te noemen of concrete overlast gevende situaties, maar vrijwel nooit is melding gemaakt van gepolariseerde verhoudingen. Sterker: ergernissen en spanningen worden meestal voorgesteld als op te lossen problemen. Goed voorbeeld is de gepercipieerde jongerenoverlast in de wijk Meijhorst (in Dukenburg). Vooral na 2008 was er in de wijk sprake van een groot probleem hieromtrent. Maar nu is dat veel minder het geval, omdat zich concrete verbeteringen in het lokale jongerenwerk hebben voorgedaan. Op de derde plaats blijken de gesignaleerde ergernissen en spanningen niet of nauwelijks in het teken te staan van ideologische of religieuze conflicten en is er geen toename van scheidslijnen langs etnische of religieuze lijnen. Wanneer we ons in dit verband richten op de multiculturele samenleving, dan blijkt de mate waarin hierover negatief door burgers wordt geoordeeld niet toe‐ maar af te nemen. Verder blijkt ook de ruimtelijke segregatie eerder af‐ dan toe te nemen. En zijn de onderwerpen waarmee negatief over allochtone medebewoners wordt geoordeeld redelijk beheersbaar en ongevaarlijk. ‘Zij’ moeten zich aanpassen, ‘zij’ moeten beter Nederlands spreken, etc.
Conclusie: is er in Nijmeegse wijken sprake van polarisatie? ‐ 25