Vergadering:
Ambtelijk Overleg Jeugd
Datum:
13 oktober 2009 9.15 – 12.15 uur Raadzaal Voorhout Raadhuisplein 1, 2215 MA Voorhout
Locatie:
Onderwerp: Agenda AO Jeugd Holland Rijnland en Rijnstreek
01 Opening en mededelingen Tevens ook rondvraag! - oproep voorzitter 2010 - verzendlijst AO jeugd (smal of breed)
9.15 - 9.25
02 Verslag AO Jeugd 8 september 2009 Het conceptverslag is ter vaststelling bijgevoegd.
9.25 - 9.35
03 Voortgang ketenaanpak 9.35 – 9.50 Vertegenwoordigers in de projectgroep en werkgroepen informeren de leden van het overleg over de stand van zaken en voortgang in de verschillende groepen, waaronder implementatie 1 gezin 1 plan als financiering specialistische zorgcoördinatie. 03a Virtueel CJG 9.50 – 10.05 Op 8 september zijn de stukken t.b.v. het virtueel CJG besproken tijdens het AO Jeugd, waar bij de conclusie was dat het stuk nog niet ‘rijp’ was voor het portefeuillehoudersoverleg. Daarna heeft nog een mailwisseling over dit onderwerp plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan zijn de documenten aangepast. Nu is er de gelegenheid om vragen te stellen aan Marion Goedhart. Besluitvorming m.b.t. invoering van het virtueel CJG staat geagendeerd voor het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda op 5 november. 04 Voortgang RAS 10.05 – 10.15 Carola Bijen zal mondeling de voortgang van de RAS Jeugd toelichten. Kwartaalrapportages van ReSet, EKC en Triple P niv. 3 zijn bijgevoegd. 05 Invoering Triple P in de regio 10.15 – 11.00 Op 25 juni heeft het Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda besloten om de medewerkers van de CJG’s te scholen in Triple P. Ook is besloten om over de invoering van Triple P in de regio in het najaar een besluit te nemen. Bijgevoegd is een discussienotitie die verschillende scenario’s van invoering van Triple P beschrijft en geeft de vragen aan waarover besloten moet worden. Op basis van discussie in het AO Jeugd zal een adviesnotitie voor het Portefeuillehoudersoverleg van 7 januari 2010 worden geschreven. 06 Zorgadviesteams 11.00 – 11.45 Bijgevoegd is de met jullie bijdragen ingevulde tabel met betrekking tot de knelpunten, pluspunten en mogelijke oplossingen van de werking van de ZAT’s in de gemeenten in de regio. Tevens zijn een aantal bijlagen bijgevoegd over de werking van ZAT’s en Zorg in en om school. Ook is de voorbeeldbrief van Zoeterwoude als input voor de beschikking aan het ZAT bijgevoegd. Doelstelling van dit agendapunt is om ervaringen m.b.t. de werking van de ZAT’s te delen, te discussiëren over mogelijke verbeteringen en input te geven aan onze AO Jeugdvertegenwoordiger in de ZAT-regiegroep Roely Piek. Ook Mieke Hogervorst is lid van de ZATregiegroep, als vertegenwoordiger van het RBL.
1
07 Jaarverslag Regionaal Bureau Leerplicht 11.45 – 12.10 Bijgevoegd is het conceptjaarverslag 2008-2009 van het RBL. Tevens is bijgevoegd de oplegnotitie die ook naar het PHO Sociale Agenda van 5 november gestuurd zal worden. Het jaarverslag zal op basis van de opmerkingen het AO Jeugd, het AAG het portefeuillehoudersoverleg en de werkgroep Voortijdig Schoolverlaten worden aangepast en daarna vastgesteld in het dagelijks bestuur, alvorens aan het AB gestuurd te worden. 08
Afsluiting
12.15
Volgende vergadering dinsdag 10 november 2009 van 9.15 – 12.15 uur, Holland Rijnland
Let op: De vergadering van 8 december vindt plaats bij Holland Rijnland.
2
Verslag Ambtelijk Overleg Jeugd ( Holland Rijnland en Rijnstreek) 8 september 2009 Aanwezig: Astrid Fattor voorzitter, Teylingen Annemarie van Ginkel Nieuwkoop Myriam van Dijk Zoeterwoude MirjanaPannekoek Oegstgeest Mariska Roos Hillegom Marlieke Leiden Joeri Alphen aan den Rijn Ingrid Hagen Rijnwoude Bronja Nijk PJ Partners (verslag) 1. Mededelingen Vanwege een personeelsbijeenkomst bij Holland Rijnland zijn Mieke Hogervorst, Carola Bijen en Rutger Lovers afwezig. Bronja maakt het verslag. Er is een invultabel rondgestuurd door Roely en Carola over eventuele knelpunten en pluspunten van de ZAT’s. Graag invullen waarna het wordt gebruikt als input voor de regiegroep ZAT’s. 2. Verslag 18 augustus Op de presentatie die Henk Visch (GGD HM) zitten auteursrechten en zijn derhalve niet in het verslag opgenomen. 3. Voortgang ketenaanpak Gevraagd wordt hoe 1 gezin 1 plan binnen de gemeenten moet gaan landen. Gerda heeft hierover vragen rondgestuurd maar nog niet van iedereen een reactie gehad. Er is behoefte aan een voorbeeld van hoe een gemeente dat op een goede manier gaat regelen. Niet iedereen kan zich voorstellen welke zaken er dan geregeld zouden moeten worden. Opgemerkt wordt dat gemeenten moeten betalen voor specialistische zorgcoördinatie; Het is moeilijk vooraf te bepalen hoeveel dat zal zijn op jaarbasis. Sommige gemeenten hebben er hier een “potje”voor. Anderen niet. Gemeenten moeten hier, als partner in 1 gezin 1 plan, wel in kunnen voorzien. Gevraagd wordt of ambtenaren schuldhulpverlening ook worden geschoold? Vraag wordt meegenomen. Aanwezigen willen bovenstaande zaken graag op de agenda van AO in oktober (zowel implementatie 1 gezin 1 plan als financiering specialistische zorgcoördinatie) Wordt ook meegenomen naar de HR werkgroep CJG op 8 oktober. 4. Virtueel CJG Marlieke van der Lelij en Joeri Wiegel zijn aanwezig om de ter tafel liggende voorstellen toe te lichten.
Het voorstel is om nu een keuze te maken voor een bureau dat het vCJG gaat vormgeven. Er zijn inmiddels heel veel aanbieders maar Leones lijkt vooralsnog de meest geschikte. Het gaat om twee aanbieders. Leones voor het systeem en de techniek en de stichting vCJG (GGD) voor de content. Gemeenten krijgen een eigen opstartpagina waarachter het regionale vCJG zit. Die pagina kan voor een deel zelf worden ingevuld. Zo kunnen de CJG medewerkers zich bijvoorbeeld presenteren op de lokale site. Aanwezigen willen graag weten wat de speelruimte voor de gemeente zelf is. De informatie in het vCJG is voor 80% landelijke info, over onderwerpen en problemen waar alle jongeren mee te maken hebben. Dit is dan wel actuele en verantwoorde informatie. Voor 20 % is het regionaal en lokaal. Bij de implementatie zal tijdelijk ondersteuning worden verleend door een projectleider. Er komt een regionale coördinator/beheerder en gemeenten moeten ook een paar uur reserveren voor het aanleveren van informatie. Gedacht wordt aan het instellen van een regionale redactieraad voor het invullen van de 20% regionale informatie. Hier zouden dan vertegenwoordigers vanuit de instellingen in zitten. De kernpartners van het CJG zullen de regionale informatie moeten aanleveren. Gemeenten zitten niet in deze raad maar geven hun informatie door via de kernpartners. Er ontstaat een discussie over lokale versus regionale invoer van informatie. De partners zullen vooral info over de organisaties en het aanbod van het CJG aanleveren. Gemeenten willen echter andere info kwijt zoals bijvoorbeeld een aankondiging van een kinderkledingbeurs of van activiteiten in het kinderwerk. Nog onduidelijk is in hoeverre dit mogelijk is. Gevraagd wordt wie de regionale coördinator wordt. Dit is nog niet duidelijk. Wel wordt het waarschijnlijk een full time functie en het voorstel is deze aan te haken bij de GGD. In de bijlagen staan de kosten vermeld. Er is onderscheid gemaakt in incidentele en structurele kosten. De aanschaf moet met de gezamenlijke gemeenten gebeuren (zoals met de verwijsindex). Voorstel is om in te stemmen met deze aanschaf. Een aantal gemeenten geeft aan pas tweede helft 2010 te starten met het lokale CJG en dus daarvoor geen vCJG nodig te hebben. Bovendien zijn de gelden al gereserveerd voor de “stenen”. Dat geldt ook voor gemeenten die nu niet aanwezig zijn. Anderzijds betekent dit dat het nog heel lang kan duren voordat het vCJG gereed is. Die twee zaken hoeven ook niet samen te gaan. Wanneer er nog geen CJG is biedt het vCJG juist uitkomst omdat via die weg dan toch informatie beschikbaar is. Er zijn vragen over financiering door de GGD. Het betreft de passage dat de GGD tijdelijk het restant van het tekort ( € 125.000) kan (voor)financieren. Blijft toch het feit dat gemeenten het uiteindelijk zelf moeten betalen. Hoeveel en wanneer is de vraag. Ook wordt gevraagd hoe het kan dat de GGD dit eigen vermogen heeft opgebouwd. Bronja antwoord dat een organisatie met de omvang van de GGD zo’n vermogen (en meer) nodig heeft om klappen op te vangen. Aanwezigen willen toch weten hoe dit kan. Besluit Astrid concludeert dat het stuk zoals het nu voorligt niet naar het PHO kan en dat het punt volgende keer op de agenda AO Jeugd terugkomt met beantwoording van een aantal vragen. Er zijn u ook te weinig gemeenten aanwezig om het stuk te accorderen. Resumé vragen:
• • • •
Wijze van financiering door de GGD en wanneer moeten gemeenten dan hoeveel betalen ? Mate waarin gemeenten het lokale deel van de site zelf en zelfstandig kunnen invullen Waar kunnen kinderen van 8‐12 terecht met hun vragen die zij niet aan de ouders stellen ? Wanneer dit een bewuste keuze is om niet op te nemen in vCJG graag motiveren waarom. Wanneer komt er een plan voor informatie op de site voor professionals (onderwijs, kinderopvang, verenigingsleven e.d.) Zoeterwoude wordt nu niet genoemd; graag erbij zetten.
• Afgesproken wordt dat Marlieke en Joeri zorgen voor snelle beantwoording van de vragen en die dat aan de anderen mailen. Volgend AO kan het definitief worden gemaakt. 5. Evaluatiecriteria jongerenloket Bronja verlaat tijdens dit punt de vergadering en de verslaglegging wordt overgenomen: Er is snel geconcludeerd dat het niet haalbaar was om een stuk te bespreken waar geen afvaardiging van de inbrengende partij aanwezig van was (Verslag: Astrid Fattor) Bronja Nijk
Vergadering:
AO jeugd
Datum: Locatie:
13 oktober 2009 Raadzaal Voorhout
Agendapunt:
3a
Onderwerp: Virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin
Voorstel: 1. In gezamenlijkheid vanaf 1 januari 2010 een virtueel centrum voor jeugd en gezin in te richten 2. Hierbij onderscheid te maken in een website voor ouders en een website voor jongeren 3. Voor wat betreft de naamgeving van beide sites (url’s) regionaal hetzelfde uitgangspunt te hanteren 4. Bij de website voor ouders aan te sluiten bij de Stichting VCJG van de GGDFlevoland/Den Haag en Spectrum CMO Gelderland met als technische leverancier Leones 5. Bij de website voor jongeren de huidige jongerensite van Holland Rijnland om te vormen tot een vooral informatieve website voor jongeren, ook voor de Rijnstreek 6. De benodigde middelen vanuit de gemeenten in te zetten 7. De implementatie, het beheer en de communicatie centraal te organiseren en te beleggen bij de GGD 8. De GGD Hollands Midden te verzoeken om contracthouder te zijn namens de 15 gemeenten. 9. Deze werkwijze voor een periode van twee jaar vast te stellen, waarna op basis van een evaluatie een voorstel voor een wijze van continuering plaatsvindt. Inleiding: Een virtueel CJG zal naar verwachting veel vragen van ouders en jongeren opvangen. In onderzoeken wordt wel uitgegaan van 70% van de vragen. Daarmee is een virtueel CJG een must, naast fysieke inlooppunten. Het realiseren van een virtueel CJG is bij uitstek iets om in regionaal verband te realiseren. Het onderwerp virtueel CJG is dan ook opgepakt door de regionale werkgroep CJG. Er is, specifiek voor dit onderwerp, een subwerkgroep gevormd. Deze subwerkgroep heeft haar werkzaamheden afgerond en presenteert hier bij haar voorstel. De werkgroep heeft uitgebreid kennis genomen van alle bestaande initiatieven. In een zeer vroeg stadium hebben we eveneens kennis mogen nemen van het initiatief van het ministerie. We hebben de diverse bestaande sites steeds beoordeeld door de ogen van een ouder/jongere met een gerichte vraag. De sites zijn beoordeeld op o.a. overzichtelijkheid, zoekgemak, de kwaliteit van de content (informatie), de mogelijkheden die de site verder biedt (bijv. een vraag stellen per e-mail). Alles overwegende komt de werkgroep met het volgende voorstel: Er komen twee websites: • Een site die zich primair richt op ouders (van kinderen van -9 maanden tot 23 jaar) • Een site die zich primair richt op jongeren 12+
1
Beoogd effect: De informatieverstrekking en advisering aan ouders en jongeren via Centra voor Jeugd en Gezin versterken via twee interactieve websites. Argumenten: 1.1 Een regionaal vCJG levert meer kwaliteit voor minder geld Veel informatie van een vCJG is voor alle regiogemeenten gelijk. Gezamenlijke aanschaf, beheer en onderhoud levert kostenbesparingen op. 1.2 Regionale aanpak gaat niet ten koste van lokale herkenbaarheid Elke gemeente krijgt een eigen startpagina en domeinnaam waarin de naam van de gemeente voorkomt: bijvoorbeeld bij de site voor ouders: cjgkatwijk.nl en/of jeugdengezinkatwijk.nl. De hiervoor benodigde domeinnamen zijn al gereserveerd. Bij de jongerensite zal dit gebeuren zodra de nieuwe naam bekend is. Elke gemeente heeft zo zijn eigen herkenbare deur naar een grotendeels gemeenschappelijk huis. Lokale informatie (cursussen bijvoorbeeld) kan makkelijk op de websites geplaatst worden. 1.3 Snelle invoering van belang Het is in onze regio van belang niet lang te wachten met het realiseren van een virtueel CJG. De eerste CJG’s zijn al geopend en werken nu met tijdelijke websites. Voor gemeenten met veel kleine kernen is een Virtueel CJG een heel belangrijke aanvulling op het fysieke CJG. En kleinere gemeenten di nog geen fysiek CJG hebben kunnen het vCJG als (eerste) CJG inzetten. 2.1 De doelgroepen vragen om een verschillende uitstraling, toon en content. De doelgroepen ouders en jongeren 12+ zijn zeer verschillend in hun vragen, de wijze waarop zij de website zullen gaan gebruiken en hetgeen zij uitnodigend vinden in een website. Jongeren zullen minder vaak fysiek in een CJG zijn en hun website staat dan ook meer los van het fysieke CJG 2.2 PR heel belangrijk bij jongerensite Bij een jongerensite is, meer nog dan bij de site voor ouders, veel p.r. nodig om de site bekend te maken onder jongeren. Ook is interactie met jongeren nodig om ervoor te zorgen dat de site jongeren ook werkelijk aanspreekt. 3.1 Eenduidigheid verhoogt de herkenbaarheid Elke gemeente krijgt voor de herkenbaarheid een eigen startpagina en domeinnaam waarin de naam van de gemeente voorkomt. Bij de site voor ouders wordt dit bijv. www.cjgkatwijk.nl en/of www.jeugdengezinkatwijk.nl. De hiervoor benodigde domeinnamen zijn al gereserveerd. Vanwege de gezamenlijke herkenbaarheid gebruiken alle gemeenten dezelfde basisdomeinnaam (www.cjg.........nl of www.jeugdengezin........nl). De werkgroep communicatie is gevraagd om een advies te geven over deze twee opties. 4.1 Kwaliteit van inhoud Het VCJG van de GGD Flevoland is één van eerste initiatieven en draait al in meerdere gemeenten. De landelijke content is tot stand gekomen in samenwerking met de GGD en bij het jeugdbeleid betrokken partners en is gevalideerd door het NJI (Nederlands Jeugdinstituut). Tot slot bevat dit model een sociale kaart, een belangrijk content onderdeel omdat bezoekers zo makkelijk kunnen worden doorgeleid naar diverse instellingen etc. 4.2 Op korte termijn beschikbaar De Stichting VCJG is in staat om een concreet voorstel neer te leggen en om het VCJG op korte termijn bij gemeenten te introduceren. Een ander belangrijk landelijk alternatief bij de website voor ouders was het initiatief dat door het ministerie wordt ontwikkeld.
2
Aangezien er nog grote onzekerheid is de wijze waarop en wanneer deze website wordt aangeboden, de prijsstelling en de invloed van de gemeenten op de content is niet voor deze website gekozen. Tevens is de verwachting dat er uitwisseling en samenwerking komt tussen deze site en VCJG. Gesprekken hierover zijn momenteel gaande. 4.3 Aanbieders zijn non-profitorganisaties Het VCJG is ontwikkeld door de GGD’en Flevoland en Den Haag en Spectrum CMO Gelderland. Zij hebben zich inmiddels verenigd in het non-profit initiatief Stichting VCJG (zie ook de folder VCJG). Er wordt een licentieovereenkomst met de stichting afgesloten voor afname van het content deel. Daarnaast moet een contract worden afgesloten met een technisch leverancier voorde aanschaf van/abonnement op het front end (de lokale VCJG website die de informatie uit de landelijke database presenteert). Momenteel is er nog maar één aanbieder van het technische deel, de firma Leones. Op termijn komen er meerdere aanbieders, maar als we snel willen starten, dan is Leones vooralsnog de enige en aangewezen partner. 5.1 De informatie op overenuit.nl is van hoge kwaliteit en gericht op de regio. De Hogeschool Leiden heeft de websites Jong in…. en overenuit.nl vergeleken en geconcludeerd dat beide sites in kwaliteit niet voor elkaar onderdoen. 5.2 Kosten aanpassing overenuit.nl laag Er hoeven geen startkosten te worden gemaakt, waarmee veel geld uitgespaard wordt. Aansluiting bij het landelijke concept Jong in…. was een serieus alternatief, maar geeft hoge entreekosten. Daarom is het advies van de werkgroep overenuit.nl om te vormen tot virtueel CJG voor jongeren, een andere naam te kiezen en de site uit te breiden naar de Rijnstreek. Het huidige participatieve deel van overenuit.nl komt daarmee te vervallen. 5.3 Informatie en participatie lastig te combineren Jongerensites hebben vaak een tweeledig doel: informatie en participatie (forum, reportages van lokale evenementen etc.). In de praktijk blijken deze twee lastig te combineren, zodat meestal een van de twee onderdelen het beste uit de verf komt. Zo is kattuk.nl geslaagd in het participatieve deel, maar ontbreekt uitgebreide jongereninformatie en is overenuit.nl geslaagd als informatieve site, maar komt het participatieve deel moeilijk van de grond. Bij een regionaal virtueel CJG voor jongeren moet naar mening van de werkgroep het accent liggen op informatie. Participatie via een website is een lokale zaak en is moeilijk op regionaal niveau te realiseren. Andersom is het voor lokale sites moeilijk gevalideerde en actuele jongereninformatie te leveren. 6.1 vCJG is een gemeentelijke taak en past binnen doelen BDU CJG In de circulaire van het Ministerie van Jeugd en Gezin van 9 januari 2008 over de BDU CJG staat dat de DBU nadrukkelijk is bedoeld voor het realiseren van een CJGbasismodel en de intensivering van hulp en ondersteuning. Het tot stand brengen en beheren van een virtueel CJG valt daar onder. 7.1 Actueel houden websites tijdrovend: samenwerking verhoogt efficiëntie en kwaliteit Een website opzetten is één, hem actueel houden is twee en vaak veel lastiger. Gemeenten hebben hier vaak onvoldoende menskracht voor. Daarom is het regionaal beleggen van deze functies efficiënt en effectief. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteitbewaking, technisch beheer en contentbeheer wordt op één punt neergelegd. Vanuit dit centrale punt wordt contact gehouden met de diverse gemeenten en CJG’s en worden collectieve werkprocessen opgezet. Ook de zorg voor de interactieve delen van de websites (vooral het beantwoorden van per e mail gestelde vragen) wordt van hieruit gestuurd.
3
7.2 vCJG beheer past bij primaire taak GGD Gezondheidsvoorlichting een belangrijke en primaire taak is van de GGD. Daarom is de GGD gevraagd een voorstel te doen voor de invulling van de beheertaken, in samenwerking met de overige kernpartners van de CJG’s (Kwadraad, Valent en ActiVite). Het voorstel van de GGD is bijgevoegd. 8.1 GGD als contracthouder is efficiënt Door het contracthouderschap bij een partij te leggen scheelt dat alle partijen tijd. Vergelijk ook de werkwijze bij de Verwijsindex, waar de gemeente Katwijk als systeemhouder optreedt namens alle gemeenten. 9.1 Nieuw beleid en snelle ontwikkelingen noodzaken evaluatie Het opzetten, beheren en onderhouden van een regionaal virtueel CJG is nieuw beleid. Daarnaast gaan de technische ontwikkelingen en de ontwikkelingen rond de CJG’s snel. Daarom is het van belang om na 2 jaar, wanneer het VCJG tijd heeft gehad zich te vestigen en bekend te maken te evalueren. Financiën: De kosten voor beide sites vallen uiteen in éénmalige kosten en jaarlijkse, structurele kosten. De éénmalige kosten betreffen • coördinatie van de invoer van een VCJG en aangepaste jongerensite • de ombouw van overenuit • pr kosten beide sites bij de start • de entreekosten van de Stichting VCJG/Leones De jaarlijkse kosten betreffen • abonnementsgeld per inwoner van de Stichting VCJG/Leones • helpdesk, serviceabonnement etc. • technisch- en contentbeheer GGD • structurele pr kosten Het is mogelijk om een deel van de implementatiekosten, namelijk de eenmalige kosten van de website voor ouders van de Stichting VCJG/Leones, te bekostigen via de reserves van de GGD. Het RDOG heeft in de DB vergadering van 17 september besloten om hiervoor eenmalig € 125.000 beschikbaar te stellen (middels voorfinanciering). Als de GGD contracthouder wordt, betaalt de GGD alle kosten aan Leones en andere leveranciers en voert ze de eenmalige activiteiten uit. Vervolgens vordert de GGD de eenmalige kosten van de gemeenten terug, maar dat hoeft niet in één keer. Voorgesteld werd de eenmalige kosten over 5 jaar uit te smeren, waardoor gemeenten ieder jaar de structurele jaarlijkse kosten betalen plus 1/5 deel van de eenmalige kosten. Uiteraard kunnen gemeenten, bij een positief resultaat van de GGD, besluiten dat positieve resultaat aan te wenden voor de vordering van dat betreffende jaar in plaats van dat bedrag te storten in de reserve.
4
De totale kosten (incidenteel en structureel) per gemeente komen daarmee op:
Gemeente Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal Zuid-Holland Noord
Kosten Jaarlijks € 25.982,22 € 12.378,54 € 13.878,79 € 24.453,23 € 32.580,90 € 14.222,65 € 12.924,00 € 14.345,33 € 13.772,94 € 10.864,52 € 12.996,20 € 11.875,60 € 16.955,16 € 13.147,33 € 8.693,69
Regio Inwonertal 71.658 ZHN ZHN 20.348 25.252 ZHN ZHN 61.180 ZHN 116.878 ZHN 26.376 ZHN 22.131 26.777 ZHN ZHN 24.906 15.399 ZHN ZHN 22.367 ZHN 18.704 35.308 ZHN ZHN 22.861 8.303 ZHN
15
518448
€ 239.071
Kosten Implementatie € 16.847 € 15.888 € 15.888 € 15.888 € 15.888 € 15.888 € 15.888 € 16.847 € 15.888 € 15.888 € 15.888 € 16.847 € 15.888 € 15.888 € 15.888
€ 241.199
Kosten Totaal 1e jaar € 42.828,80 € 28.266,79 € 29.767,04 € 40.341,48 € 48.469,15 € 30.110,90 € 28.812,25 € 31.191,91 € 29.661,19 € 26.752,77 € 28.884,45 € 28.722,19 € 32.843,41 € 29.035,58 € 24.581,94
€ 480.269,87
De diverse kosten moeten aan verschillende partijen worden betaald. Dat wordt vrij ingewikkeld, zodat geadviseerd wordt alle betalingen via de GGD (als beheerder) te laten lopen. De GGD zal de kosten jaarlijks verrekenen met de gemeenten. Communicatie:
Communicatie is een belangrijk onderdeel, waarvan het succes van een vCJG, zeker voor jongeren, voor een groot deel van afhangt. De beheerder krijgt eveneens als opdracht mee om een structureel PR-plan uit te voeren. Daarnaast wordt de communicatie rondom het CJG in een aparte werkgroep communicatie CJG vastgelegd. De communicatie rondom een fysiek en een virtueel CJG moeten zoveel mogelijk samen gebeuren. Zie paragraaf 4.5 bijlage I Notitie Backoffice Virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin voor meer informatie.
Evaluatie: Het bezoek van de websites zal dagelijks worden gemeten. Daarnaast zal na 2 jaar evaluatie plaatsvinden op alle onderdelen. Bijlagen: In bijlagen I en II vindt u de inhoudelijke uitwerking inclusief een begroting zoals deze door de subwerkgroep vCJG geadviseerd wordt. Bijlage I Notitie Backoffice Virtueel Centrum Jeugd en Gezin, regionale werkgroep virtueel Centrum Jeugd en Gezin Bijlage II Notitie Implementatie virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin voor jongeren en voor ouders, regionale werkgroep virtueel Centrum voor jeugd en Gezin In bijlagen III en IV vindt u de het aanbod van Leones/St. vCJG en de GGD Hollands Midden voor de geadviseerde invulling van het regionale vCJG. Bijlage III - Offerte Virtueel Centrum Jeugd en Gezin Gemeenten Zuid Holland Noord, firma Leones en St. vCJG Bijlage IV - Offerte structurele inrichting backoffice virtueel Centrum Jeugd en Gezin, GGD Hollands Midden
5
15 september 2009 Regionale subwerkgroep virtueel CJG De regionale subwerkgroep virtueel CJG bestaat uit: Annette Cools (GGD) Joeri Wiegel (GGD) Ricky Slingerland (Valent) Marlieke van der Lelij (gemeente Leiden) Marion Goedhart (voorz. gemeente Alphen aan den Rijn) Robert van Gurp (secr. PJ Partners)
6
Bijlage I Notitie Backoffice virtueel Centrum Jeugd en Gezin
.
Werkgroep vCJG
1.
INLEIDING ....................................................................................................................................... 3
2.
CENTRA VOOR JEUGD EN GEZIN (CJG) .................................................................................... 4 2.1
3.
WERKPROCESSEN BIJ HET BEHEER VAN EEN VCJG............................................................. 5 3.1 3.2 3.3
4.
KERNPARTNERS .......................................................................................................................... 4
BEHEER VAN DE WEBSITE............................................................................................................. 5 BEHEER VAN DE INFORMATIE OP HET VCJG .................................................................................. 6 BEHEER VAN INTERACTIE VIA HET VCJG ....................................................................................... 7
REALISATIE .................................................................................................................................... 9 4.1 DE REALISATIE VAN VCJG’S EN JONGERENSITE ALS INNOVATIEPROJECT ........................................ 9 4.2 TOEWIJZEN BEHEERTAKEN EN BETROKKENHEID ............................................................................ 9 4.3 ORGANISATIE .............................................................................................................................. 9 4.3.1 Portefeuillerhoudersoverleg ............................................................................................. 10 4.3.2 Projectgroep ketenaanpak ............................................................................................... 10 4.3.3 Redactieraad.................................................................................................................... 10 4.4 REDACTIE ................................................................................................................................. 10 4.4.1 Landelijke redactie ........................................................................................................... 10 4.4.2 Regionale redactie ........................................................................................................... 11 4.5 COMMUNICATIE & PR ................................................................................................................ 11 4.6 BEGROTING PERSONELE INZET ................................................................................................... 12 4.7 BEGROTING OP JAARBASIS ........................................................................................................ 13 4.8 KOSTEN VERDEELD NAAR GEMEENTE .......................................................................................... 13
BIJLAGE 1. CONCEPT FUNCTIEOMSCHRIJVING REGIONALE EINDREDACTEUR VCJG .......... 15 BIJLAGE 2. DE CONTENT MANAGEMENT CYCLUS ....................................................................... 16
Inspiratie: http://egem-iteams.nl/ www.webrichtlijnen.nl www.cjg.nl
-2-
1.
Inleiding
In het kader van het convenant 'ketenaanpak jeugdbeleid, jeugdzorg en gezinsondersteuning' werken de vijftien gemeenten in de regio Zuid-Holland Noord (Holland Rijnland en de Rijnstreek) samen bij de totstandkoming van de Centra voor Jeugd en Gezin in die gemeenten. Waarom een virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin? Vanwege de voorschriften voor een CJG om laagdrempelig te zijn voor opvoeders en jongeren en vanwege de voorlichting en adviesfunctie is het logisch om naast het fysieke CJG ook een website in te zetten die informatie geeft, vragen afvangt en eventueel licht pedagogische hulp kan bieden: een virtueel Centrum Jeugd en Gezin (vCJG). Het is de bedoeling om voor iedere gemeente een eigen vCJG te realiseren. De implementatie, vulling en backoffice van de sites wordt regionaal georganiseerd. De regionale samenwerking leidt op deze manier tot schaalvoordelen. Voor ouders en voor jongeren moeten er aparte sites komen, specifiek gericht op de doelgroep. Per gemeente gaat het dus om twee sites. 1. Een virtueel CJG voor ouders en opvoeders 2. Een jongerensite met dezelfde doelstelling als het vCJG, maar dan speciaal gericht op jongeren in de leeftijd 12+ Professionals die met of in een CJG werken hebben ook behoefte aan digitale ondersteuning. Deze kan ook geboden worden binnen een vCJG. Daarnaast begeeft de groep kinderen van 7 tot 12 jaar zich steeds meer op internet. De focus van het nieuw op te richten vCJG ligt in de regio Zuid-Holland Noord echter in eerste instantie op de twee hierboven benoemde doelgroepen. Het vCJG voor ouders en opvoeders heeft de potentie om door te ontwikkelen richting een vCJG voor opvoeders en professionals. Landelijk wordt hier door de aanbieders ook gewerkt. Deze optie wordt dus open gehouden in de toekomst. Verder is het niet wenselijk om de site voor jongeren uit te breiden zodat alle jongeren in de doelgroep 7+ bereikt worden. Deze leeftijdsgroep is te divers om via één site te benaderen. Indien de (landelijke) ontwikkelingen op dit gebied verder zijn is het wellicht interessant om te kijken of de regio het ook wenselijk vindt om aan een initiatief voor de jongere doelgroep mee te doen.
-3-
2.
Centra voor Jeugd en Gezin (CJG)
Het virtueel CJG dient als versterking van het fysieke CJG: de websites zijn een middel om het doel van het CJG te versterken. Daarom is het goed om kort stil te staan bij de organisatie van het fysieke centrum. Wie zijn de kernpartners, op welke locaties is al een CJG gerealiseerd en waar staan ze in de planning. Voor ouders is een vCJG vooral een aanvulling op de fysieke locatie. Zij zijn op de hoogte van het bestaan van een CJG in hun woonplaats en kunnen digitaal ook terecht voor informatie of een opening richting het fysieke CJG. Jongeren daarentegen hebben niet (of veel minder) de behoefte om een fysiek CJG te bezoeken. Zij zoeken hun informatie eerder op het internet. De jongerensite (het vCJG voor jongeren) zal voor hen veel meer een op zich zelf staande eindbestemming zijn. Naast deze algemene informatieve jongerensite kunnen gemeenten jongerenparticipatie via internet op lokale sites zelf verzorgen (zoals bijvoorbeeld www.kattuk.nl)
2.1
Kernpartners
De volgende organisaties worden als kernpartners gezien binnen de Centra Jeugd en Gezin in de regio Zuid-Holland Noord: de gemeenten, Valent, Activite, Kwadraad, en de GGD Hollands Midden. Soms zijn ook de volgende organisaties betrokken: bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, jongerenwerk, welzijnswerk en MEE. De realisatie van de fysieke CJG’s verschilt van gemeente tot gemeente. Inmiddels zijn op de volgende locaties CJG’s in bedrijf: Meteoorlaan in Alphen aan den Rijn en de Stevenshof in Leiden.
-4-
3.
Werkprocessen bij het beheer van een vCJG
Om het beheer en de backoffice van de virtuele CJGs goed te organiseren, bekijken we eerst welke werkprocessen allemaal te onderscheiden zijn. Deze werkprocessen zijn grofweg op te delen in drie groepen: beheer van de website, beheer van de informatie op de website en het beheer en de organisatie van de interactie die via de website plaatsvindt (zie Figuur 1).
website Technisch beheer
Informatie op de site
Interactie via de site
Contentbeheer (CM Cycle)
Informatie & advies
Applicatie beheer
Geleiding naar Zorg
Functioneel beheer
E-hulpverlening
Figuur 1 - Werkprocessen backoffice vCJG Deze drie clusters worden hieronder een voor een besproken.
3.1
Beheer van de website
Iedere website moet beheerd worden om de website naar tevredenheid te laten werken. Er zijn drie verschillende soorten beheer: technisch, applicatie en functioneel beheer. Technisch beheer Een website als een vCJG/jongerensite werkt alleen als er aan een aantal voorwaarden voldaan is. Het voldoen aan deze voorwaarden is het domein van het technisch beheer. Dit is de ‘hardware’ kant. Dit kan uitbesteedt worden door de hosting (letterlijk: de huisvesting van de website), bij een derde partij te beleggen. Applicatiebeheer Hier gaat het om de software kant. De applicaties die draaien op de technische infrastructuur. Dit is in het geval van het vCJG de software zoals Microsoft Sharepoint, de webserver software, de database software die gebruikt wordt om alle gegevens in op te slaan, etc. Bij de jongerensite gaat dit om Prowriter, de software waaronder de huidige jongerensite van Holland Rijnland, www.overenuit.nl, draait. Applicatiebeheer gaat over de veranderingen in de software naar aanleiding van fouten of veranderende technische of functionele eisen. Dit onderdeel wordt ook uitbesteed: de regio ZHN koopt de applicatie(s) bij een derde partij. Functioneel beheer De bovenstaande twee terreinen leveren als het ware een instrument op, het vCJG/de jongerensite, dat gebruikt wordt door de organisatie CJG (of de gezamenlijke partijen) om een bepaald doel te bereiken. Het passend maken van het instrument vCJG/jongerensite op de organisatiedoelen is het terrein van het functioneel beheer.
-5-
Het gaat dan om zaken als: helpdesk voor redacteuren, contractmanagement, Service Level Agreements (SLA’s) met leveranciers, planning & control, het voorbereiden en begeleiden van veranderingen, etc. Het functioneel beheer richt zich op de behoeften van de gebruikersorganisatie. Dit zijn alle medewerkers van de organisaties die het vCJG/jongerensite gebruiken, dus niet alleen de websitebezoekers. Vanwege de sterke band met de gebruikersorganisatie is het lastig om het functioneel beheer uit te besteden.
3.2
Beheer van de informatie op het vCJG
Informatie op websites is ook onderwerp van beheer. Immers, informatie moet verzameld en gepubliceerd worden en van tijd tot tijd vernieuwd of aangepast. Voor het beheer van informatie op websites worden verschillende termen gebruikt zoals content beheer, content management en webredactie. Hier beschouwen we content management en content beheer als uitwisselbare begrippen. Voor de redactie van een website is content management een van de belangrijkste taken. Content management is het proces van het creëren, publiceren en onderhouden van de inhoud van een website. Concreet gaat het om alle informatie die op een website te vinden is. Dit kan zijn in de vorm van tekst, maar ook afbeeldingen, geluidsfragmenten of video. De informatie die op een website staat is voor iedereen toegankelijk. Daarom is het belangrijk om dit proces van informatie managen goed te organiseren. Zoals een groenteboer ook nadenkt over welke producten hij in de etalage legt, en wanneer ze vervangen moeten worden omdat ze er niet zo fris meer uitzien. Een model om dit proces vorm te geven is de zogenaamde content management cyclus. Informatie management verloopt volgens dit model in een aantal stappen: plannen, ontwikkelen, organiseren, uitzetten, bewaren, evalueren (zie Bijlage 2. De content management cyclus). Het uitwerken van deze content management cyclus is een onderdeel van de projectopdracht omdat daarmee het content beheer van de site goed wordt opgezet en voor de toekomst wordt verankerd. Dit is essentieel voor een informatieve site met kwalitatieve informatie die up-to-date is. Zie voor de aandachtspunten bij de uitwerking van het content management de notitie “Implementatie vCJG voor Ouders en Jongeren”. De hoeveelheid personele inzet voor de back office is in belangrijke mate afhankelijk van het ambitieniveau voor de beide sites (zie paragraaf Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. en verder). vCJG voor opvoeders Bij het vCJG voor opvoeders komt een groot deel van de informatie van de landelijke stichting vCJG af. Het aandeel van deze informatie ten opzichte van de gehele site schat men op zo’n 80%. De beslissing of deze landelijke informatie ook wordt gebruikt ligt bij de regionale redactieraad. De redacteuren vullen met regionale en lokale informatie de overige 20% van de site. Wanneer het gaat over het vullen van de 20% lokale content, dan is het uitgangspunt om deze te vullen met informatie van de kernpartners (de betrokken instellingen en de gemeente). Het is nadrukkelijk niet de ambitie om álle informatie die in de regio voorhanden is te achterhalen en te publiceren, omdat dit een te intensieve taakstelling is voor een regionale redactie. Het gaat om het aanbieden van de informatie die regionaal voorhanden is vanuit de (kern)partners. Indien het wenselijk is om (veel) specifiek lokale content aan te bieden die niet van de kernpartners komt, moet dit vanuit het lokale netwerk aangeleverd worden. Als de vraag voor de regionaal coördinator te groot wordt kan binnen een fysiek CJG of een gemeente een lokale redacteur aangewezen wordt, die zelfstandig informatie over lokaal aanbod op het lokale vCJG plaatst. Hiervoor moet lokaal inzet gerealiseerd worden. De bekendheid van een vCJG is sterk gebonden aan de aanwezigheid van een fysiek CJG. Jongerensite Voor de jongerensites wordt er gekozen voor de uitwerking van een regionale variant www.overenuit.nl tot een informatieve (interactieve) jongerensite. Hierbij moet 100% van de content uit de eigen redactie komen, ook de algemene “statische” informatie. Het uitgangspunt hierbij is dat er wel gebruik gemaakt wordt van algemene landelijke
-6-
informatie, maar die wordt regionaal verzameld en gepubliceerd. Aanpassingen hiervan moeten ook lokaal/regionaal in de gaten gehouden en doorgevoerd worden. De huidige jongerensite www.overenuit.nl bevat al veel goede “statische” informatie. De aanwezigheid van een vCJG voor jongeren/jongerensite kan niet goed opgehangen worden aan een fysiek CJG (vanwege de stigmatisering richting jongeren). Dit betekent dat er bij een jongerensite een apart en continu traject opgezet moet worden van PR en communicatie. Landelijk wordt dit ook wel gezien als een basisvoorwaarde voor een bekende jongerensite. Immers je kunt nog zo’n goede site hebben, maar als niemand hem kent heeft ook niemand er iets aan. Voor de jongerensite is alleen de informatie van de kernpartners niet voldoende. De site moet meer dan een site voor volwassenen een uitstraling hebben die aantrekkelijk is. Daar zal wat betreft vormgeving en inhoud aandacht aan moeten worden besteed. Het wordt aanbevolen om op de jongerensite in elk geval een agenda te plaatsen met daarop wat er lokaal te doen is voor jongeren, bijvoorbeeld via het jongerenwerk, sportclubs of schoolfeesten.
3.3
Beheer van interactie via het vCJG
Dit gedeelte van de site bevat de onderdelen: • • •
Informatie, voorlichting en advies licht pedagogische e-hulpverlening geleiding naar zorg
Informatie en advies/licht pedagogische hulpverlening Via een e-mailadres op de website kunnen bezoekers/cliënten voorlichting en adviesvragen over ontwikkeling, groei en gezondheid (doelgroep: ouders, jongeren en professionals en/of licht pedagogische vragen (doelgroep: ouders) stellen. De e-mails komen op een centraal punt in de regio binnen. Daar worden de mails beantwoord, doorgestuurd voor beantwoording naar de kernpartners en/of verwijst men cliënten door naar de diverse CJG’s in de regio. Het centrale punt is met andere woorden belast met de coördinatie en eventueel eerste beantwoording van de mails die binnenkomen. De medewerker die deze taak uitvoert moet in staat zijn, zowel vragen van ouders schriftelijk te beantwoorden als vragen van jongeren. Tevens dient zij in te kunnen schatten of een vraag verwezen dient worden naar het maatschappelijk werk of een andere hulpverlenings/dienstverleningsorganisatie. De diverse kernpartners hebben aangegeven dat de beantwoording van doorgestuurde vragen binnen hun reguliere werkzaamheden valt. Alternatieven voor de e-mail zijn een forum en de chat. Voor bij jongeren, maar ook steeds meer bij ouders (moeders) zijn deze opties (met name de chat) populair en zullen in de toekomst bij de nieuwe generatie ouders toenemen..Hiermee kunnen ouders en/of jongeren elkaar helpen, en ook door professionele hulpverleners te woord gestaan worden. Beide opties worden verder niet uitgewerkt in deze notitie. Het forum vanwege de ervaringen hiermee: zowel lokaal als landelijk is gebleken dat het erg lastig is om een forum schoon, actueel en interessant te houden. De chat (gesloten chatbox) is een interessantere functie, die echter duur is qua inpassing en daarna ook veel kost in verband met de gewenste aanwezigheid van een professional in de chatroom (tijdens openingstijden). Deze opties kunnen desgewenst in de toekomst in de voorgestelde vorm van vCJG’s ingepast worden. In Amsterdam is gebleken dat er slechts 3 opvoedingsvragen per week door ouders gesteld worden via de Triple-P site. In Leiden is gebleken dat een actieve communicatie een soortgelijk aantal vragen bij jongeren oplevert, maar dit aantal bij passieve communicatie fors daalt. Voorgesteld wordt daarom voorlopig met een “licht aanbod” te volstaan, waarbij aangesloten wordt bij bestaande producten en diensten, en gebruik te maken van de keten die reeds voorhanden is, waarbij de kernpartners een belangrijke rol hebben, als specifieke kennis en ervaring nodig is. Voor jongeren is het specifiek wenselijk om aansluiting te zoeken met de rol die jongerenwerkers lokaal hebben op het gebied van bijvoorbeeld een JongerenInformatiePunt. Zie voor de uitwerking van de werkprocessen achter e-mail beantwoording de notitie “Implementatie vCJG voor ouders en jongeren”.
-7-
Randvoorwaarden die nodig zijn voor het beheer van een e-mailadres: • • •
Email moet binnen twee werkdagen beantwoord worden; Ketenpartners beantwoorden vragen die door de centrale medewerker niet beantwoord kunnen worden; Goede bereikbaarheid van de diverse CJG’s daar waar een vraag met spoed opgepakt moet worden.
Geleiding naar zorg Via de website kan verwezen worden naar de diverse CJG’s in de regio. Geleiding naar zwaardere vormen van zorg zal via deze fysieke CJG’s dienen te gebeuren. Jongeren die niet naar een CJG verwezen willen worden, kunnen gebruik maken van de Internethulpverlening zoals die door AMW Valent opgestart is dan wel naar de schoolmaatschappelijk werker of schoolverpleegkundige verwezen worden. Kwadraad oriënteert zich momenteel op deze vorm van hulpverlening. Toekomstige ontwikkelingen Wanneer de fysieke CJG’s enige tijd operationeel zijn en daar behoefte aan is zijn er allerlei uitbreidingen van interactieve toepassingen denkbaar. Bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het maken van afspraken via de website (agendabeheer) of klantregistratie. Tevens kan de dienstverlening intensiever worden, bijvoorbeeld als het aantal vragen per e-mail toeneemt.
-8-
4.
Realisatie
4.1
De realisatie van vCJG’s en jongerensite als innovatieproject
Het realiseren van een virtueel CJG in de regio Zuid-Holland Noord is op te vatten als een project, om de volgende redenen. Ten eerste is er sprake van nieuwe, unieke, activiteit (een groot aantal websites in een keer afnemen).. Om het regionale schaalvoordeel te behalen, treedt één organisatie / persoon op als belangenvertegenwoordiger van alle gemeenten. Ook het opzetten en organiseren van een adequate backoffice van de virtuele CJG’s is een nieuwe activiteit. Er is een aantal aanpassingen nodig is om de jongerensite www.overenuit.nl als informatieve (interactieve) jongerensite aantrekkelijker en beter neer te zetten1. Ook deze omzetting wordt gezien als een project. Het realiseren van deze zaken is niet alleen uniek, maar ook betrekkelijk complex. Zo moet er samengewerkt worden tussen meerdere organisaties en er is afstemming nodig over betrokkenheid, verantwoordelijkheid en werkprocessen. Tot slot speelt een beperking in tijd en middelen een rol. Deze drie aspecten samen maken dat de realisatie van de virtuele CJG’s in de regio Zuid-Holland Noord zich goed leent voor een projectmatige aanpak (ontwikkelen, uittesten, uitvoeren, evalueren en bijstellen). Daarbij de opmerking dat de realisatie ook moet leiden tot een structureel goed draaiend virtueel CJG, met een regionale coördinatie/redactie en per gemeente een site voor ouders en een site voor jongeren. Binnen het project zal er daarom zeker aandacht moeten zijn voor de overgang naar een permanent werkproces. De kosten die gemoeid zijn met de implementatie van de vCJG’s zijn in een aparte notitie uitgewerkt.
4.2
Toewijzen beheertaken en betrokkenheid
Het organiseren van de backoffice van een virtueel CJG is door de aard van het CJG bij uitstek een samenwerkingsverband. Speciale aandacht moet er daarom zijn voor de verdeling van verantwoordelijkheden en het borgen van betrokkenheid van de verschillende organisaties uit het netwerk / de keten. De kernpartners in de regio’s Holland Rijnland en Rijnstreek hebben zich positief uitgesproken over hun betrokkenheid bij het virtueel CJG. Dit betekent dat zij uit de basistaken een regionale redacteur leveren volgens het ambitieniveau in paragraaf 4.6, Begroting personele inzet. Tevens hebben de kernpartners aangegeven mee te werken aan de beantwoording van e-mailvragen, zie paragraaf 3.3. Hoewel beide sites een eigen content management systeem (cms), een eigen inhoud en een eigen communicatiestijl hebben, is er gezien de gezamenlijke doelstelling veel voor te zeggen om de organisatie van de backoffices gezamenlijk weg te zetten. Het zijn immers (grotendeels) dezelfde partners die achter de sites samenwerken. Het levert grote voordelen op ten opzichte van coördinatie en het functioneel beheer.
4.3
Organisatie
De organisatie rond de virtuele centra voor Jeugd en Gezin is schematisch weergegeven in Figuur 2. In de implementatiefase kan een nauwkeurige uitwerking gemaakt worden van de organisatie van de backoffice. Waar het hier om gaat is de verschillende niveau’s in beeld te brengen.
1
“Overenuit is niet uit - Onderzoek naar het bestaansrecht van de site overenuit.nl gerelateerd aan de bestuurlijke opdracht om Centra voor jeugd en Gezin op te richten en (digitaal) toegankelijk te maken voor jongeren”, Weima, 2009.
-9-
Strategisch
Regionaal Portefeuillehoudersoverleg
Tactisch
Projectgroep ketenaanpak Onderdeel CJG
Betrokken belei dsambtenaren regio ZHN
Leden:
Operationeel
Contactpersoon bij CJG
Redactieraad
Coördinator back office Vertegenwoordigers instellingen
Contactpersoon bij CJG
Contactpersoon bij CJG
Figuur 2 Organogram beheerorganisatie vCJG opvoeders & jongeren
4.3.1 Portefeuillerhoudersoverleg Strategisch niveau: het eigenaarschap van de vCJG’s (ouders en jongeren) ligt bij de gemeenten. Specifiek bij de wethouders met Jeugd in hun portefeuille.
4.3.2 Projectgroep ketenaanpak Tactisch niveau: de tactische beslissingen op middellange termijn worden voorbereid door de projectgroep ketenaanpak, binnen het traject CJG.
4.3.3 Redactieraad Operationeel niveau: Op dit niveau worden de dagelijkse activiteiten uitgevoerd en beslissingen genomen. In de redactieraad zitten vertegenwoordigers van alle betrokken instellingen (de kernpartners). Deze deelname in de redactieraad staat los van de keuze bij welke organisatie(s) het beheer wordt neergelegd. Ook van de organisatie waar het beheer wordt belegd zal een vertegenwoordiging in de redactieraad worden gevraagd. Hiervoor is met de betrokken instellingen besproken dat deelname in de redactieraad onderdeel is van hun publieke taakstelling en binnen de huidige (financiële) afspraken past.
4.4
Redactie
De redactie van de vCJG’s draagt zorg voor de informatie op de websites. Deze informatie bestaat uit algemene (landelijke) informatie en uit informatie die specifiek is voor een gemeente of regio. 4.4.1 Landelijke redactie Zoals eerder gezegd is er voor het vCJG voor ouders een landelijk deel. De landelijke redactieraad bestaat uit: Spectrum Gelderland, GGD Flevoland, GGD Den Haag en het Nederlands Jeugd Instituut (NJi).
- 10 -
De verwachting is dat het vCJG voor ouders voor ongeveer 80% uit landelijke informatie zal bestaan. De landelijke redactieraad zorgt voor actualisering van bestaande en nieuwe teksten. Mocht het nodig zijn dan kan de landelijke informatie op pagina niveau vervangen worden door een lokale versie. De jongerensite heeft niet een soortgelijke landelijke redactieraad, daarom moet voor de jongerensite 100% van de informatie gevuld worden door de regionale redactie. 4.4.2 Regionale redactie De regionale redactieraad bestaat uit vertegenwoordigers van kernpartners en mogelijk andere betrokken instellingen en organisaties. De redactieraad is verantwoordelijk voor de operationele en dagelijkse activiteiten op de drie werkprocessen uit hoofdstuk 3. Het ligt voor de hand om de coördinatie in handen te leggen van één instelling, bij één persoon. Dit is de rol van regionale eindredacteur. Als het kan voor beide websites (vCJG voor ouders + jongerensite). De regionale eindredacteur is tevens coördinator van de regionale redactieraad en bij voorkeur onderdeel van de organisatie die het functioneel beheer gaat uitvoeren. Zie voor een overzicht van de taken en benodigde competenties voor de functie regionale eindredacteur Bijlage 1. Concept functieomschrijving regionale eindredacteur vCJG.
4.4.3 Lokale redactie Zoals al gezegd is het uitgangspunt dat de meeste informatie van de (regionale) kernpartners komt en dus via de regionale redactieraad op de vCJG’s terechtkomt. Toch is het aan te bevelen ook een schakel te organiseren met de lokale situatie. Ten eerste in het geval van de fysieke CJG’s die al gerealiseerd zijn. Het is wenselijk om de contactinformatie en zeer lokale informatie decentraal te laten beheren. Een medewerker van een CJG kan hiervoor bijvoorbeeld een of enkele uren per week toegewezen krijgen. Het gaat in de eerste plaats om de presentatie van het lokale CJG (foto’s van de medewerkers, openingstijden, etc.). In de tweede plaats is een schakel met een lokaal CJG goed om feedback vanuit het lokale te organiseren naar de regionale redactieraad. Denk dan bijvoorbeeld aan reacties van bezoekers en signalen van medewerkers over informatiebehoefte van klanten. Bij een grotere behoefte aan lokale content kan het lokale aandeel altijd versterkt worden. Dit valt buiten het voorstel van deze notitie.
4.5
Communicatie & PR
Zoals al aangegeven is het vCJG voor ouders in belangrijke mate gekoppeld aan een fysiek CJG in de gemeente. De communicatie/PR zal vooral in relatie hiermee (en in gemeenten waar geen fysiek CJG is samen met de betrokken kernpartners) gemaakt worden. Een deel van de regionale publiciteit zal echter ook door de eindredacteur opgezet en uitgevoerd worden. Het is belangrijk om afstemming te realiseren met de regionale subwerkgroep communicatie CJG, zodat de communicatie niet op twee aparte sporen loopt. Voor de jongerensite is de koppeling met een fysieke locatieniet aanwezig. Ook zullen jongeren meer dan ouders/opvoeders bewust gemaakt meten worden van het feit dat als ze een vraag hebben, er (regionaal) een instantie is die daarbij anoniem en laagdrempelig kan helpen. Vandaar dat er heel bewust nagedacht moet worden over de PR. Het succes van de site is afhankelijk van de bekendheid, die dus alleen door een PR-campagne vorm krijgt. De PR/communicatie hiervoor zal vooral vanuit de regionale coördinator en vanuit bovenstaande begroting plaatsvinden. Hiervoor dient een structureel plan opgesteld te worden tijdens de implementatiefase. Het is nadrukkelijk ook één van de taken van de coördinator om de structurele communicatie uit te (laten) voeren en te bewaken / aan te passen.
- 11 -
4.6
Begroting personele inzet
Tabel 1 Ambitieniveau en benodigde uren coördinator
Redactie vCJG Jongeren Contentmanagement Uitagenda vullen Nieuws
Uren/week 8 4 2 2
Uren/jaar 416 208 104 104
Kosten € 31.200
Redactie vCJG opvoeders Contentmanagement Agenda Nieuws Cursussen
4 1 1 1 1
208 52 52 52 52
€ 15.600
Backoffice vCJG opvoeders & jongeren e-mailvragen opvoeders e-mailvragen jongeren
4 2 2
208 104 104
€ 15.600
Subtotaal (evenredige kosten)
832
€ 62.400
Communicatie/PR jongeren Communicatie/PR opvoeders
185 90
€ 13.875 € 6.750
Coördinatie vCJG opvoeders & jongeren Redactieraad vergaderingen 4x jaar Beleidsadvies & verantwoording Contacten lokale CJG's Contacten met (kern)partners Jongerenpanel
240 32 56 52 40 60
€ 18.000
Functioneel beheer opvoeders & jongeren Helpdesk Wijzigingenbeheer Contractmanagement (SLA, juridisch, finan.) Coördinatie applicatie zaken Coördinatie technische zaken
230 64 32 64 50 20
€ 17.250
Subtotaal (vaste kosten)
745
€ 55.875
TOTAAL
1577
€ 118.275
Algemeen tarief
€
75
Om een financiële inschatting te kunnen maken is in deze begroting rekening gehouden met een algemeen uurtarief van € 75,-. De partij die de backofficerol gaat vervullen kan andere tarieven hanteren. Ook is het wellicht mogelijk om een deel van deze taken uit te laten voeren binnen de basistaken van de kernpartners. Voor een berekening van de jaarlijks terugkerende kosten en een omslag naar gemeenten zie paragraaf 4.8.
- 12 -
4.7
Begroting op Jaarbasis
Tabel 2 Begroting jaarlijks terugkerende kosten totaal (alle gemeenten) Kosten Personeelskosten (zie §4.6) Vaste kosten gemeenten Kosten evenredig Technische kosten websites Overenuit.nl onderhoud en hosting vCJG opvoeders Content landelijk vCJG opvoeders service & onderhoud Communicatie/PR Ontwerp- en materiaalkosten PR jongeren Ontwerp- en materiaalkosten PR opvoeders
€ 118.275 € 55.875 € 62.400 € 122.738 € 3.625 € 71.113 € 48.000 € 7.750 € 5.500 € 2.250
€ 12.438
Onvoorzien (5%)
€ 261.201
TOTAAL
4.8
Kosten verdeeld naar gemeente
Bij de verdeling van kosten over de gemeenten speelt de vraag hoe de personeelskosten beheer verdeeld moeten worden. Hier is gekozen voor de volgende overweging: Personeelskosten beheer vast Een deel van de kosten wordt sowieso gemaakt bij regionale aanschaf. Deze kosten zouden gelijk verdeeld moeten worden over de 15 gemeenten (delen door 15 dus). Dit zijn de posten: • • •
Communicatie/PR Jongeren en ouders Coördinatie vCJG opvoeders & jongeren Functioneel beheer opvoeders & jongeren
Personeelskosten beheer evenredig Bij het andere deel van de kosten is de verwachting dat het gebruik van deze posten sterk zal correleren met gemeentegrootte. Deze kosten worden dan ook omgeslagen naar inwonertal. Het gaat om de eerste posten: • • •
Redactie vCJG jongeren Redactie vCJG opvoeders Backoffice vCJG opvoeders & jongeren (vraagfunctie)
(zie ook paragraaf 4.6) De kostenposten techniek jongerensite, PR en onvoorzien zijn evenredig verdeeld over de gemeenten. Voor de kostenpost VCJG opvoeders (Service en Onderhoud en Content landelijk) is de in de offerte van VCJG Lelystad/Den Haag en Spectrum CMO opgenomen verdeelsleutel gebruikt. In de onderstaande tabel is een verdeling per gemeente uitgewerkt.
- 13 -
Tabel 4 Kostenverdeling per gemeente vCJG Opvoeders
vCJG Jongeren Inwonertal*
Kosten Personeelskosten Jaarlijks beheer vast
Personeelskosten beheer evenredig
Techniek jongerensite
PR jongeren
Service & onderhoud
Content PR Onvoorzien Landelijk** opvoeders
Gemeente Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude
71.658 20.348 25.252 61.180 116.878 26.376 22.131 26.777 24.906 15.399 22.367 18.704 35.308 22.861 8.303
€ 28.213,05 € 13.564,36 € 15.164,49 € 26.470,66 € 35.732,71 € 15.531,24 € 14.146,14 € 15.662,08 € 15.051,59 € 11.949,55 € 14.223,14 € 13.027,94 € 18.445,67 € 14.384,33 € 9.634,19
€ 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00 € 3.725,00
€ 8.624,70 € 2.449,07 € 3.039,31 € 7.363,58 € 14.067,35 € 3.174,59 € 2.663,67 € 3.222,86 € 2.997,67 € 1.853,41 € 2.692,07 € 2.251,20 € 4.249,64 € 2.751,53 € 999,34
€ 501,03 € 142,27 € 176,56 € 427,77 € 817,21 € 184,42 € 154,74 € 187,23 € 174,14 € 107,67 € 156,39 € 130,78 € 246,87 € 159,84 € 58,05
€ 760,19 € 215,86 € 267,89 € 649,03 € 1.239,91 € 279,81 € 234,78 € 284,07 € 264,22 € 163,36 € 237,28 € 198,42 € 374,57 € 242,52 € 88,08
€ 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00
€ 9.372,00 € 3.255,68 € 4.040,32 € 9.372,00 € 9.372,00 € 4.220,16 € 3.540,96 € 4.284,32 € 3.984,96 € 2.463,84 € 3.578,72 € 2.992,64 € 5.649,28 € 3.657,76 € 1.328,48
€ 310,99 € 88,31 € 109,59 € 265,51 € 507,24 € 114,47 € 96,05 € 116,21 € 108,09 € 66,83 € 97,07 € 81,17 € 153,23 € 99,21 € 36,03
€ 1.719,14 € 488,17 € 605,82 € 1.467,76 € 2.804,00 € 632,78 € 530,94 € 642,40 € 597,52 € 369,43 € 536,60 € 448,72 € 847,07 € 548,45 € 199,20
Totaal ZHN
518448
€ 261.201
€ 55.875
€ 62.400
€ 3.625
€ 5.500
€ 48.000
€ 71.113
€ 2.250
€ 12.438
* Bron: www.gezondheidsatlashollandsmidden.nl ** De gemeente betalen voor de landelijke content€ €0,16 0,16 per inwoner per jaar per € 781,00van € 9.372,- per jaar. gemeente. Dit bedrag is gebonden aan een maximum
Werkgroep vCJG
Bijlage 1. Concept functieomschrijving regionale eindredacteur vCJG Iemand die met veel gevoel voor verhoudingen en belangen wil meewerken aan de opbouw van een nieuwe website Taken... • • • • • • • • •
het middels deelname aan landelijke redactieraad en regionale advisering verder ontwikkelen en beheren van virtuele centra voor Jeugd en Gezin (vCJG) voor ouders waardoor de aangeboden informatie boeiend en up to date is het verder ontwikkelen van de regionale jongerensite www.overenuit.nl tot een site waarop jongeren informatie kunnen vinden, maar die tegelijkertijd voor hen ook aantrekkelijk is het opzetten en vormgeven aan een regionale redactieraad bestaande uit externe partnerorganisaties het mede ontwikkelen c.q. vaststellen van regionale procedures en kwaliteitscriteria stimuleren en motiveren van medewerkers van partnerorganisaties en die van diverse geledingen in de eigen organisatie om teksten en informatie aan te leveren; redigeren van aangeleverde teksten of (her)schrijven van teksten op basis van aangeleverd materiaal; zorgdragen voor een goede afstemming van wensen en behoeften van de verschillende organisaties; het bewaken van de samenhang tussen de verschillende webpagina’s, links en sites; het opzetten en (laten) uitvoeren van een aantrekkelijke en structurele pr-campagne voor de jongerensite
Benodigde competenties • inzicht in werkveld en thematiek • gerichtheid op externe samenwerking • projectbeheer • (kennis van, op zijn minst) affiniteit met ICT/cms • kennis van zoek- en leesgedrag doelgroepen • schrijfvaardigheid voor het web, zowel t.a.v. jongeren als ouders Functie-eisen... • relevante HBO- opleiding • in staat zijn om in goed Nederlands webteksten voor zowel ouders als jongeren als professionals te schrijven; • enkele jaren ervaring in een vergelijkbare functie; • gewend om onder tijdsdruk te presteren; • omgevingsgevoeligheid, zowel op organisatie niveau als op doelgroepniveau • kennis van contentmanagementsystemen; • om kunnen gaan met verschillende inzichten over de samenhang tussen de verschillende webpagina’s, links en sites; • in staat om zowel zelfstandig als in teamverband te werken.
Werkgroep vCJG
Bijlage 2. De content management cyclus Onder plannen valt bijvoorbeeld de vraag welke content de sites aanbieden. Bijvoorbeeld: nieuwsitems, agenda, video, folders, uitagenda, etc. Inclusief een beschrijving van de inhoud en de kwaliteitseisen.
- 16 -
Implementatie virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin voor jongeren en voor ouders Holland Rijnland en de Rijnstreek, augustus 2009 1. Implementatie vCJG als project De implementatie van een virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin (vCJG) wordt beschouwd als een project. Het is immers een nieuwe, unieke activiteit, die betrekkelijk complex is en eenmalige extra investering in tijd en middelen vraagt (zie ook notitie Backoffice virtueel Centrum Jeugd en Gezin paragraaf 4.1). Naast de structurele kosten die gemaakt worden voor het onderhoud van een vCJG zijn er dus eenmalige kosten om het vCJG te realiseren. Bij de voorgestelde aanpak voor de oprichting van een vCJG in Holland Rijnland en de Rijnstreek worden er voor zowel het vCJG voor ouders als voor het vCJG voor jongeren incidentele kosten gemaakt. Bij de eerste vanwege de implementatie in zijn geheel, bij de tweede vanwege de benodigde aanpassingen naar een aantrekkelijke en informatieve (interactieve) jongerensite1. Bij de implementatie en aanpassing van het vCJG is op een aantal punten extra aandacht wenselijk voor de benodigde inhoud. Het gaat hierbij om: 1. inrichten regionale backoffice 2. werkprocessen beschrijven en een handboek maken 3. vastleggen draaiboek e-mailafhandeling 4. testen websites 5. ontwikkelen structureel PR-plan voor ouders en voor jongeren 1.1 Inrichten regionale backoffice Bij het inrichten van de regionale backoffice moet in ieder geval aandacht besteed worden aan de volgende punten: - werving coördinator - inwerken coördinator - werkprocessen beschrijven - handboeken maken voor het vCJG voor ouders en voor de jongerensite - lokaal verantwoordelijken op de vCJG’s inwerken - vastleggen draaiboek e-mailafhandeling 1.2 Werkprocessen beschrijven en handboek maken vCJG en jongerensite Aandachtspunten bij het uitwerken van de content management cyclus zijn:2 - Doel van de websites - Doelgroep(en) van de websites (respectievelijk) - Ouders, opvoeders en professionals in de regio ZHN - Jongeren in de leeftijd 12+ in de regio ZHN - Taalkeuze, stijl en taalgebruik Dit zal voor beide sites verschillen. Aanbevolen wordt om dit vast te leggen in een stijlgids. Vanwege de betrokkenheid van de verschillende organisaties, vaak met hun eigen woordgebruik en manier van schrijven. - agenda (cursussen versus jongerenaanbod vrije tijd) - actueel lokaal/regionaal nieuws - bibliotheekservice - sociale kaart - inventarisatie wat er bij de partners aanwezig is dat geen plek heeft 1
“Overenuit is niet uit - Onderzoek naar het bestaansrecht van de site overenuit.nl gerelateerd aan de bestuurlijke opdracht om Centra voor jeugd en Gezin op te richten en (digitaal) toegankelijk te maken voor jongeren”, Weima, 2009. 2 Zie eventueel voor een uitwerking van het begrip content management cyclus http://content.hartmancommunicatie.nl/Rubrieken/Hartman_papers/2007/7/CM-Lifecycle-Poster.html
-
inventarisatie van witte plekken prioriteitstelling; bijvoorbeeld overgewicht, alcohol, tabak, seksualiteit, psychosociale onderwerpen, opvoeden Specifiek jongerensite: - actueel landelijk nieuws - algemene inhoudelijke informatie - communicatiemethodes met jongeren (NB er is onderzoek gaande over de impact van web 2.0 applicatie (bij zoals Hyves, MSN en facebook) op de relatie tussen burgers/jongeren en overheid – TNO Delft). De communicatiemethodes zullen structureel geëvalueerd moeten worden (jongerenpanel) en aangepast aan de nieuwe werkelijkheid. 1.3 Vastleggen draaiboek e-mailafhandeling Ten behoeve van het e-mailadres dienen de volgende processen georganiseerd te worden: - ontvangst van vraag - analyse van de vraag - vraag zelf beantwoorden - of vraag uitzetten bij een van de partners - vraag wordt beantwoord - eventuele verwijzing wordt gerealiseerd - vraag wordt afgesloten - registratie 1.4 Testen websites Testonderdelen (per algemene/gemeentelijke pagina) zijn: - Kleurstelling / logo’s - Menustructuur - Accounts / rechten - Agenda - Nieuws - Sociale kaart koppeling - E-mail - Links 1.5 Ontwikkelen structureel PR-plan Voor zowel het vCJG voor opvoeders als voor de jongerensite dienst een PR-plan uitgewerkt te worden. Aandachtspunten hierbij zijn: - Nieuwsbrief - Weblog - Activiteiten - Materialen - Media - Relatie andere (regionale) websites voor opvoeders en jongeren - Specifiek voor de jongerensite: foto’s maken en plaatsen relatie onderwijs en jongerenwerk
2. Financiën In paragraaf 2.1 worden de bovengenoemde eenmalige implementatiekosten begroot, die naast de in de notitie backoffice genoemde structurele kosten in het eerste jaar nodig zijn. Deze kosten komen voor de gemeenten in de regio Rijnstreek marginaal hoger uit dan voor de overige gemeenten, omdat er voor deze gemeenten een inhaalslag gemaakt moet worden met betrekking tot de jongerensite. Gehanteerde uurtarief is een algemeen gemiddeld tarief van € 75. In paragraaf 2.2 wordt een overzicht gegeven van de kosten per gemeente in het eerste jaar. Hierbij wordt ervan uit gegaan dat in dat jaar én de volledige reguliere jaarlijkse kosten én de implementatiekosten gemaakt worden. De implementatiekosten zijn gelijk over de gemeenten verdeeld (met uitzondering van een klein bedrag voor het aanmaken van extra pagina’s aan de huidige jongerensite voor de gemeenten Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude). De achterliggende gedachte is dat deze kosten door alle gemeenten sowieso gemaakt worden bij regionale aanpak van dit project.
2.1 Implementatiekosten (eenmalig) Taak / kostenpost
uren
Coördinatie Projectmanagement algemeen vCJG Projectmanagement algemeen jongerensite Instellen en inwerken regionale redactieraad Inrichten regionale backoffice Afstemming met gemeenten Afstemming met lokale en regionale CJG-partners Opstellen van een regionaal plan van aanpak Opstellen van een lokaal plan van aanpak Koppeling met en vulling van de Sociale Kaart Structureel publiciteitsplan opstellen (2x) PR en lancering vCJG PR en lancering jongerensite Afstemming met technische leverancier Invoer content Testen websites
694 100 50 50 100 30 30 25 25 50 64 30 30 10 50 50
Diversen vCJG Frontend Leones (aanschaf) Vormgeving lokale sites* Consultancy stichting vCJG Training contentmanagement (5 personen 1 dagdeel) Materiaalkosten PR lancering Diversen overenuit Aanpassen techniek/hosting Uitwerken opzet gemeentepagina’s** Aanpassen content (info, adressen, links) Materiaalkosten PR lancering Training contentmanagement
60 50
kosten
kosten per gemeente
€ 52.050 € 7.500 € 3.750 € 3.750 € 7.500 € 2.250 € 2.250 € 1.875 € 1.875 € 3.750 € 4.800 € 2.250 € 2.250 € 750 € 3.750 € 3.750
3.470,00
€ 146.175 € 112.425 € 18.000 € 5.000 € 750 € 10.000
9.745,00
€ 28.750 € 10.000 € 4.500 € 3.750 € 10.000 € 500
1.916,67
€ 226.975 € 11.349 € 238.324
Onvoorzien 5 % Subtotaal Nieuwe gemeentelijke pagina’s jongerensite*** Aanmaken nieuwe pagina’s Vullen nieuwe pagina’s
25
TOTAAL eenmalig
€ 2.875 € 1.000 € 1.875
958,33
€ 241.199 gemeenten Holland Rijnland (12x) gemeenten Rijnstreek (3x) uurtarief
€ 15.888,25 € 16.846,58
€ 75
* 2 uur projectmanagement, 3 uur consultancy en 5 uur vormgeving obv offerte Leones. ** Deze taak moet (deels) uitbesteed worden aan een vormgever. *** Deze kosten komen voor rekening van Alphen ad Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude.
2.2 Kosten vCJG eerste jaar per gemeente NB. deze tabel is opgebouwd uit eenmalige implementatiekosten en de reguliere jaarlijkse kosten.
Gemeente Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal ZuidHolland Noord
Regio ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN ZHN
Inwonertal 71.658 20.348 25.252 61.180 116.878 26.376 22.131 26.777 24.906 15.399 22.367 18.704 35.308 22.861 8.303
15
518448
Kosten Implementatie Opstartkosten Jaarlijks kosten eerste jaar € 29.090,82 € 16.846,58 € 45.937,40 € 13.991,43 € 15.888,25 € 29.879,68 € 15.634,63 € 15.888,25 € 31.522,88 € 27.256,39 € 15.888,25 € 43.144,64 € 37.007,69 € 15.888,25 € 52.895,94 € 16.011,26 € 15.888,25 € 31.899,51 € 14.588,87 € 15.888,25 € 30.477,12 € 16.145,62 € 16.846,58 € 32.992,20 € 15.518,70 € 15.888,25 € 31.406,95 € 12.333,14 € 15.888,25 € 28.221,39 € 14.667,94 € 15.888,25 € 30.556,19 € 13.440,57 € 16.846,58 € 30.287,15 € 19.004,14 € 15.888,25 € 34.892,39 € 14.833,47 € 15.888,25 € 30.721,72 € 9.955,46 € 15.888,25 € 25.843,71
€ 269.480
241.199
510.679
Gemeenten Zuid-Holland Noord
Voorstel virtueel Centrum Jeugd & Gezin
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
Documentgegevens VERSIE Versie 1.00
Datum 06-07-2009
Status Concept
Bestand 400878/2
Wijzigingen Eerste versie
Aantal Pagina’s 20
AUTEUR Versie 1.00
Auteur Pieter Broek
Telefoon (036) 527 83 00
Fax (036) 527 83 99
E-mail
[email protected]
DISTRIBUTIE Versie 1.00
Datum 28-07-2009
Ontvanger Mevrouw M. Goedhart
Locatie Alphen aan den Rijn
AANVRAGER Organisatie Tekstaanduiding Contactpersonen Bezoekadres Postadres Telefoon E-mail
Stuurgroep Convenant Ketenaanpak Jeugd ZHN Stuurgroep Convenant Ketenaanpak Jeugd ZHN Mevrouw M. Goedhart Stadhuisplein 1, 2405 SH Alphen aan den Rijn Stadhuisplein 1, 2405 SH Alphen aan den Rijn 0172-464963
[email protected]
UITVOERDER Organisatie Tekstaanduiding KvK nummer Contactpersonen Bezoekadres Postadres Telefoon E-mail
Leones B.V. Leones Flevoland 34064136 P. Broek Monitorweg 31, 1322 BK Almere Postbus 60144, 1320 AC Almere (036) 527 83 00
[email protected]
2
Aantal Exemp. 1
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
Inhoudsopgave 1.1 1.2 1.3 2.
WAT KRIJGT U? ........................................................................................................................................ 6 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12
3.
AANLEIDING .............................................................................................................................................. 4 LEONES ALGEMEEN ..................................................................................................................................... 4 LEONES EN HET VCJG .................................................................................................................................. 4
ALGEMEEN ................................................................................................................................................ 6 THEMA’S .................................................................................................................................................. 6 ORGANISATIES ........................................................................................................................................... 6 MEDIATIPS ................................................................................................................................................ 6 CURSUSSEN ............................................................................................................................................... 6 NIEUWS .................................................................................................................................................... 6 AGENDA ................................................................................................................................................... 7 ZOEKEN .................................................................................................................................................... 7 CONTACTFORMULIER................................................................................................................................... 7 PROFESSIONALS.......................................................................................................................................... 7 PARAMETERS INSTAPMODEL ......................................................................................................................... 7 MULTISITE MODEL ...................................................................................................................................... 9
REALISATIE ............................................................................................................................................. 10 3.1
ALGEMEEN .............................................................................................................................................. 10
4.
PROJECTAANPAK & PLANNING .............................................................................................................. 11
5.
KOSTENOVERZICHT ................................................................................................................................ 12 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4 5.1.5 5.2 5.2.1 5.3 5.4 5.5
6.
LEVERINGSCONDITIES & BETALINGSVOORWAARDEN ............................................................................ 15 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
7.
KOSTEN LEONES ....................................................................................................................................... 12 EENMALIGE KOSTEN .................................................................................................................................. 12 KOSTEN OBV NACALCULATIE........................................................................................................................ 12 SERVICEDESK ........................................................................................................................................... 12 ONDERHOUD ........................................................................................................................................... 13 REPETERENDE KOSTEN ............................................................................................................................... 13 KOSTEN STICHTING VCJG ........................................................................................................................... 13 EENMALIGE KOSTEN .................................................................................................................................. 13 REPETERENDE KOSTEN ............................................................................................................................... 13 CONTRACTEN ........................................................................................................................................... 14 FACTURATIE............................................................................................................................................. 14
EXTRA WERKZAAMHEDEN / WIJZIGINGEN ...................................................................................................... 15 OPLEIDING CONTENTMANAGEMENT............................................................................................................. 15 PRIJSWIJZIGINGEN..................................................................................................................................... 15 FACTURERING EN BETALING ........................................................................................................................ 15 UURTARIEVEN .......................................................................................................................................... 15 ALGEMENE VOORWAARDEN........................................................................................................................ 15
BIJLAGE II: FENIT VOORWAARDEN ......................................................................................................... 16
3
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
1.1
Aanleiding
1.
Dit voorstel is gebaseerd op de vergadering van dinsdag 2 juni met vertegenwoordigers van de stuurgroep convenant ketenaanpak jeugd Zuid-Holland Noord en de GGD Hollands Midden en op de telefonische melding op dinsdag 9 juni inzake afspraken van de regio Zuid Holland Noord met de stichting vCJG. Gemeenten in de regio Zuid Holland Noord, uitvoeringsorganisaties op het gebied van jeugd in deze regio en de provincie Zuid-Holland hebben een convenant afgesloten ten behoeve van het versterken van de ketenaanpak op het gebied voor Jeugd en Gezin, inclusief de virtuele versie hiervan. Beoogd wordt om een groot deel van het vCJG op regionaal niveau gestalte te geven en tevens iedere gemeente een eigen vCJG front-end te geven, waarin lokale informatie kan worden opgenomen. Het voornemen is om de redactie en het inhoudelijke beheer van de regionale website onder te brengen bij 1 regionaal coördinatiepunt. De offerte is om die reden gebaseerd op een multi-site prijsstelling.
1.2
Leones algemeen
2.
Leones is een landelijke ICT-dienstverlener die meer dan 20 jaar bestaat en haar focus op de Zorgmarkt heeft. Naast het maken van software toepassingen, waaronder GGD Kennisnet, is Leones ook actief op het gebied van ICT-infrastructuren. Leones adviseert en beheert op voorgenoemde disciplines.
1.3
Leones en het vCJG
3.
Leones heeft het frontend ontwikkelt voor het virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin die met behulp van Sharepoint techniek, de content presenteert vanuit de landelijke content database.
4.
De Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) richten zich op ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en op professionals. De Centra bieden advies en hulp op maat en houden zich bezig met de 5 WMO-functies: ◊ informatie en advies; ◊ signalering; ◊ toeleiding naar hulp; ◊ licht pedagogische hulp; ◊ coördinatie van zorg.
5.
Het virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin is primair een informatieve en interactieve website van het lokale Centrum Jeugd en Gezin over opvoeden en opgroeien voor ouders en secundair voor professionals. Uitgangspunt daarbij is dat landelijke informatie wordt aangeboden waar het kan en lokale informatie waar het wenselijk is.
6.
Sinds enige tijd beschikken o.a. Lelystad en Den Haag over een ‘virtueel centrum voor Jeugd en Gezin’ (www.cjgdenhaag.nl en www.jeugdengezinlelystad.nl).
7.
Het vCJG biedt informatie op maat, beantwoordt vragen (desnoods anoniem) en verlaagt de drempel naar het ‘fysieke’ CJG.
8.
Het vCJG put uit landelijk (80%) gestandaardiseerde informatie en voegt hieraan (20%) lokale informatie toe.
9.
Doel van het vCJG is dat : 70% van de opvoeders het antwoord op zijn vraag zelf op het vCJG vindt en dat bij 20% een vorm van online interactie (e-mail, chat, telefoon) voldoende is en bij 10% een consult in het fysieke CJG volgt. Voordelen van het virtuele Centrum voor Jeugd en Gezin: ◊ het vCJG is altijd bereikbaar
4
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
◊ ◊ ◊ ◊
het ontlast het fysieke vCJG (70% van de vragen worden beantwoord) actueel door een professionele landelijke redactie eenvoudig aan te passen aan de couleur locale gebouwd op standaard software
5
Versie 1.00
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
2.
Wat krijgt u?
2.1
Algemeen
10.
Wat krijgt u in het instapmodel van het virtueel Centrum voor Jeugd en Gezin?
2.2
Thema’s
11.
Een vCJG beschikt over 5 thema’s: zwanger, baby, peuter, kind en jongere. Onder een vCJG kunnen door de redactie meerdere subthema’s worden toegevoegd.
12.
Informatie binnen een thema wordt automatisch ingelezen uit de landelijke content database. Wijzigingen die de vCJG redactie in de landelijke content database uitvoert worden ’s nachts automatisch doorgevoerd bij een vCJG. Daarnaast kan een vCJG ook kiezen om bepaalde teksten uit de landelijke databaseniet te gebruiken en dan hier eigen teksten gebruiken. De landelijke database zal ook gevuld worden met teksten uit Groeiop . Daarnaast komt er ook een link naar het Opvoedingcanon beschikbaar
2.3
Organisaties
13.
Het vCJG is gekoppeld met de landelijke SoCard database, met deze module kunnen locale organisaties worden weergegeven die betrekking hebben op een onderwerp binnen een thema. De thesaurustermen worden door de Stichting vCJG ingericht en is daarna door de redactie aan te passen.
2.4
Mediatips
14.
Aan een thema kunnen ook mediatips worden toegevoegd, die een koppeling hebben met de landelijke bibliotheek. Mediatips zijn bijvoorbeeld boeken die met een specifiek onderwerp te maken hebben.
2.5
Cursussen
15.
Het vCJG bevat een cursussen module. Een cursus wordt gekoppeld aan een thema, zodat een gebruiker in een thema ook een overzicht van cursussen kan opvragen.
16.
Per cursus wordt vastgelegd op welke plaats (straat, Huisnummer) deze gegeven wordt.
17.
Bezoekers hebben de mogelijkheid om hun postcode (zonder huisnummer) in te voeren, zodat alleen de cursussen getoond worden die binnen een bepaalde straal van de ingevoerde postcode gegevens worden getoond. Ook cursussen in een andere gemeente binnen de regio worden getoond, indien deze binnen de bepaalde straal vallen.
2.6
Nieuws
18.
Met de nieuwsmodule is het eenvoudig om regionaal en lokaal nieuws op de vCJG site te publiceren. Op de startpagina van het vCJG worden standaard de laatste twee nieuwsberichten weergegeven. Daarnaast zal in het nieuwsoverzicht al het nieuws worden getoond.
19.
Ook het importeren van nieuwsartikelen van andere websites via een RSS-feed kan als optie worden gerealiseerd. De uitwerking is sterk afhankelijk van de wensen van de opdrachtgever.
20.
Per nieuwsitem wordt vastgelegd op welk ‘informatieniveau’ deze betrekking heeft:
21.
Lokaal nieuws (gemeente niveau): naar schatting 80% van de nieuwsberichten
6
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
22.
Regionaal nieuws: naar schatting 20% van de nieuwsberichten
23.
Op de nieuwspagina van een gemeente wordt ook nieuws uit de regio getoond (onder het kopje regionieuws).
2.7
Agenda
24.
Met de agenda kunnen gebeurtenissen en evenementen op het vCJG worden geplaatst. Ieder agenda-item zal zichtbaar zijn op de ingestelde periode. Naast het agenda overzicht zullen de eerst komende 2 agenda items ook op de startpagina worden weergegeven.
25.
Per agenda-item wordt vastgelegd op welk ‘informatieniveau’ deze betrekking heeft.
26.
Lokale evenementen: naar schatting 80% van de agenda-items
27.
Regionale agenda-items: naar schatting 20% van de agenda-items
28.
Op de agendapagina van een gemeente worden ook agenda-items uit de regio getoond (onder het kopje ‘regionale evenementen’)
29.
Het is ook mogelijk om cursussen te tonen binnen de agenda.
2.8
Zoeken
30.
Met de zoekmodule kunnen bezoekers eenvoudig informatie binnen de gehele vCJG site vinden. Op iedere pagina zal de zoekbox te zien zijn waarmee het zoeken wordt gestart. Op basis van voor ieder herkenbare zoekcriteria zoekt het systeem door de gehele site. De meest relevante resultaten worden als eerste getoond.
2.9
Contactformulier
31.
In deze module kunnen bezoekers met behulp van een formulier contact opnemen met het lokale CJG.
2.10
Professionals
32.
Binnen het instapmodel is een pagina aanwezig met informatie voor de professional. Het is binnen het instapmodel mogelijk om deze met een (beperkt) aantal pagina’s uit te breiden.
2.11
Parameters Instapmodel
33.
Het vCJG instapmodel kan aangepast worden naar de wensen van de regio en/of de afzonderlijke gemeenten om te komen tot een vCJG dat aansluit op de plaatselijke situatie (couleur locale).
34.
De volgende aanpassingen zijn mogelijk: ◊ Lokale versies van thema teksten en overige tekstpagina’s (bijv. ‘ contact’) ◊ Overige Lokale Inhoud (Organisaties, Agenda, Nieuws, Cursussen) ◊ Kleurstelling & Logo’s ◊ Keuze uit een aantal fotosets. Er kunnen ook eigen foto sets worden gebruikt mits deze voldoen aan de gestelde eisen (bestandsformaat, resolutie en naamgeving) ◊ De in het vorige hoofdstuk genoemde functionaliteiten kunnen naar keuze aan- of uitgezet worden.
7
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
35.
De website is voor 95% door de redactie aan te passen. Op basis van een door u aangeleverde lijst met gebruikers en rechten, worden er diverse autorisatiegroepen aangemaakt binnen het systeem. Doorgaans is er een scheiding tussen redacteuren en eindredacteuren, waarbij de laatste groep de bijdrages van de eerste groep moet accorderen alvorens deze op de site te zien zijn. Informatie vanuit de regionale site wordt zonder autorisatieprocedure op de lokale sites geplaatst. Nieuwe accounts of wijzigingen van accounts kunnen bij de Stichting vCJG worden aangevraagd.
36.
Het instapmodel biedt de mogelijkheid om foto’s uploaden. De geuploade foto’s kunnen vervolgens op de gehele site gebruikt worden. Vrijwel alle pagina’s en tekstblokken zijn door de redactie eenvoudig aan te passen met behulp van een ingebakken tekstbewerker. Hiermee kunnen ook eenvoudig afbeeldingen of snelkoppelingen naar andere pagina’s gemaakt worden.
37.
Het aanmaken van nieuwe pagina’s is een handeling die de redactie zelf kan verrichten. Bij het aanmaken van een pagina kan gekozen worden tussen aantal templates waardoor het gedrag van de pagina bepaald wordt. Indien hier bijvoorbeeld gekozen wordt voor de template landelijke content, dan zal de pagina standaard een onderdeel bevatten welke kijkt naar de landelijke database en daaruit de gewenste content haalt. U kunt dit onderdeel later zelf deactiveren of aanvullen met eigen teksten.
38.
Daarnaast is het ook mogelijk om pagina’s te maken zonder link naar de landelijke database. De inhoud van deze pagina’s kunt u zelf eenvoudig aanpassen.
39.
Net na de oplevering van een vCJG zullen alle thema’s gevuld zijn met de landelijke content. Agenda, cursussen en nieuws zijn leeg en dienen dus door de lokale redactie gevuld te worden alsmede de algemene tekstpagina’s zoals disclamer, wat is het vCJG, openingstijden, etc.
8
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
2.12
Multisite model
40.
Er is afgesproken dat de 15 gemeenten (Alkemade, Alphen aan den Rijn, Hillegom, Jacobswoude, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen en Voorschoten) werken vanuit een regioconcept.
41.
Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in 3 niveau’s van informatie. Het niveau ‘landelijk’ is van toepassing bij gebruik van de content van de Stichting vCJG. Bij voorkeur wordt zo specifiek mogelijke content getoond, alleen als deze niet beschikbaar is wordt content van een hoger hiërarchisch niveau gepresenteerd.
42.
Wanneer een bezoeker de regionale website opent wordt direct de beginpagina met inhoudelijke informatie getoond. Op deze pagina wordt ook een kaartje van de regio getoond waarop de bezoeker als hij/zij dat wil haar eigen gemeente kan selecteren. Als de eigen gemeente geselecteerd is wordt het logo van de eigen gemeente getoond en wordt relevante lokale informatie gepresenteerd. Het is ook mogelijk om op de lokale website een regiokaartje of een link naar de regiowebsite te plaatsen zodat bezoekers ook vanuit de lokale website naar de regionale website kunnen navigeren. Zowel de regionale als de lokale vCJG sites zijn benaderbaar via een eigen adres zoals bijvoorbeeld www.vCJGLeiden.nl maar ook de regionale site kan zoals gezegd via een eigen adres benaderd worden. Gemeenten kunnen vanuit de Algemene Gemeentelijke website uiteraard ook een link of een button plaatsen die doorverwijst naar de lokale en/of regionale vCJG site.
9
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
3.
Realisatie
3.1
Algemeen
43.
Leones hanteert, na ontvangst van de formele opdracht, voor de realisatie van het vCJG per gemeente een (gemiddelde) doorlooptijd van 8 weken. Genoemde doorlooptijd is een inschatting die sterk afhankelijk is van de termijn waarop elementaire beslissingen genomen worden en de beschikbaarheid van medewerkers binnen een gemeente.
10
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
4.
Projectaanpak & Planning
44.
De uitvoering van het project beging met een kick-off-bijeenkomst met de projectmanager van Leones. De verschillende betrokkenen vanuit de opdrachtgever zijn hierbij uitgenodigd.
45.
Naar aanleiding van deze bijeenkomst wordt een planning opgesteld voor de diverse projectactiviteiten.
46.
Uitgangspunt van deze planning is realisatie van het virtuele CJG conform de afgesproken oplevertermijn.
47.
Tijdens de kick-off bijeenkomst komt ook de benodigde inzet vanuit de Regio en/of gemeenten ter sprake. Deze is onder andere afhankelijk van de keuzes met betrekking tot de invoer van bijvoorbeeld cursusinformatie (hoe meer ingevoerd moet worden hoe meer tijd hiervoor benodigd is).
48.
Dit betreft bijvoorbeeld de volgende activiteiten: ◊ projectmanagement ◊ invoer content ◊ testen website ◊ afstemming met partners
49.
Gezien onze ervaring is een minimale inspanning van ongeveer een half dagdeel per vCJG per week een vereiste.
11
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
5.
Kostenoverzicht
5.1
Kosten Leones
5.1.1
Eenmalige kosten
50.
Het instapmodel virtueel Centrum voor Jeugd en gezin kost standaard eenmalig € 9.995,00. In verband met de regionale opzet kan Leones uitgaan van een zogenaamde Multi-site prijsstelling bij bestelling ineens. Hierdoor wordt op de eenmalige kosten een besparing bereikt van circa e 2.500 euro per gemeente. Daarnaast biedt Leones de de 16 site, het Front-end voor de regiopagina, kosteloos aan wat nog eens een besparing oplevert van bijna 7.500 euro.
51.
Frontend eenmalig vCJG instapmodel v1.1
Eenheid Per gemeente
Regio model 15 gemeenten
Bedrag € 7.495,00
5.1.2
Kosten obv nacalculatie
52.
Leones kan consultancy en project management voor het aanbrengen van de parameters “coleur locale” (het aanbrengen van het logo van de gemeente, de gewenste kleuren, aanpassingen, adressen etc.) verrichten.
53.
Voor dit project is afgesproken dat project management en consultancy conform onderstaande tarieven op nacalculatie en naar behoefte uitgevoerd zullen worden. Normaal gesproken wordt er een stelpost op genomen per gemeente van € 2.000,00 voor projectmanagement en consultancykosten. De verwachting is dat de regionale aanpak hier (significante) schaalvoordelen oplevert.
54.
Omschrijving Project management Consultancy Vormgeving sites Training en voorbereiding CMS Activeren/toevoegen functionaliteit
Functionaris Project manager Consultant Grafisch vormgever Trainer Implementatie specialist
€ € € € €
Uurtarief 130,00 130,00 110,00 110,00 115,00
5.1.3
Servicedesk
55.
U krijgt de beschikking over een telefoonnummer waarop een aantal door u als opdrachtgever aan te wijzen contactpersonen (maximaal 3) contact op kan nemen met de servicedesk van Leones. De servicedesk kan u ondersteunen in het gebruik van het Leones vCJG FrontEnd.
56.
Zij kunnen u helpen met gebruikersvragen (‘Hoe kan ik deze aanpassing doorvoeren? Welke functionaliteit kan ik het beste gebruiken in deze situatie?’). Ook kunt u hier terecht voor het melden van technische problemen met het gebruik van de software. De servicedesk kan bepalen waar de oorzaak van een probleem ligt (bijv. in de hosting, in uw eigen netwerk, in de database van de stichting vCJG of in het vCJG FrontEnd).
57.
De servicedesk overeenkomst wordt afgesloten voor een periode van 1 jaar.
12
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
5.1.4
Onderhoud
58.
Leones biedt aan gemeenten ook de mogelijkheid om een onderhoudscontract af te sluiten op het vCJG FrontEnd. Dit onderhoudscontract geeft u het recht op updates van het instapmodel en bug fixing. Een bug fix kan een veiligheidsprobleem herstellen, systeemproblemen voorkomen en logische fout herstellen.
5.1.5
Repeterende kosten Door een gezamenlijke regionale backoffice met maximaal 3 contactpersonen in te richten die contact hebben met de Servicedesk van Leones het maandelijkse tarief met € 500,00* verlagen. Frontend repeterend Servicedesk vCJG v1.1 Onderhoud vCJG v1.1
5.2
Eenheid Regio Regio
Frequentie per maand per maand
Bedrag € 1.750,00* € 2.250,00
Kosten Stichting vCJG
59.
Stichting vCJG i.o. is een samenwerkingsverband van GGD Flevoland en GGD Den Haag, eigenaar en aanbieder van de landelijke content.
60.
Stichting vCJG biedt beleidsadvies aan voor het inbedden van het vCJG in de organisatie. Deze consultancy kosten bedragen eenmalig € 2.000,00. Gelet op het samenwerkingsmodel in de regio is de stichting bereid de consultancy op basis van nacalculatie te doen, wat een substantiële besparing oplevert ten opzichte van het bedrag van € 30.000, dat anders voor 15 gemeenten gerekend wordt.
61.
De landelijke content en de hosting van het vCJG wordt door Stichting vCJG aangeboden en gefactureerd. De kosten hiervan bedragen € 0,16 per inwoner, per gemeente per jaar, met een maximum van € 781,00 per maand.
5.2.1
Eenmalige kosten
62.
Stichting vCJG eenmalig Consultancy
63.
*nacalculatie
5.3
Repeterende kosten
Eenheid Regio
Frequentie Eenmalig
Eenheid Per gemeente
Tarief € 0,16 per inwoner per jaar
Bedrag € 30.000,00*
64.
Stichting vCJG repeterend Landelijke content /hosting
13
Bedrag Maximaal € 781,00 per maand
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
5.4
Contracten
65.
Per vCJG sluit een individuele gemeente 2 contracten af: ◊ Leones: abonnement op de ‘frontend’ van de website. ◊ Stichting: overeenkomst voor gebruik van de landelijk gestandaardiseerde informatie
5.5
Facturatie
66.
De facturatie van bovengenoemde Mid Office kosten zal door de Stichting vCJG uitgevoerd worden.
14
07-07-2009
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
6.
Leveringscondities & betalingsvoorwaarden
6.1
Extra werkzaamheden / Wijzigingen
67.
Extra werkzaamheden en/of Wijzigingen in de onderdelen vallen buiten de scope van het instapmodel.
68.
Additionele wensen worden van te voren met opdrachtgever besproken, separaat aangeboden en alvorens uitgevoerd te worden door de opdrachtgever geaccordeerd.
6.2
Opleiding Contentmanagement
69.
Een opleiding contentmanagement kan naar wens verzorgd worden tegen het onderstaande tarief. Omschrijving Scholing Content Management & voorbereiding scholing (maximaal 5 deelnemers)
Duur 1 dagdeel
Tarief €750,00
6.3
Prijswijzigingen
70.
Jaarlijks kunnen prijswijzigingen worden doorgevoerd op basis van de CBS prijsindex en prijswijzigingen van leveranciers.
71.
Alle in dit overzicht genoemde prijzen en tarieven zijn in € (Euro) en exclusief de daarvoor geldende BTW. Alle additionele diensten zijn voor zover beschreven in dit voorstel exclusief reisen verblijfskosten.
6.4
Facturering en betaling
72.
De facturen dienen te worden voldaan binnen 15 dagen na factuurdatum.
6.5
Uurtarieven
73.
Leones past standaard tarieven toe op haar dienstverlening. Deze tarieven zijn gebaseerd op normale kantoortijden Voor werkzaamheden die buiten kantoortijd verricht worden, geldt een toeslag. De toeslag is als volgt opgebouwd: ◊ tussen 19. 00 uur en 24.00 uur; 50% toeslag; ◊ tussen 24.00 uur en 07.00 uur; 100% ◊ zaterdag en zondag; 100% ◊ feestdagen; 200%.
6.6
Algemene voorwaarden
74.
Op dit voorstel en alle uitgevoerde leveringen en werkzaamheden door of in opdracht van Leones zijn de Fenit voorwaarden van toepassing. Aanvulling op punt 6.1; Het intellectuele eigendomsrecht van de regionale en lokale content die door Gemeenten van de regio ZuidHolland wordt gegenereerd berust bij de respectievelijke Gemeenten.
15
07-07-2009
7. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93.
94. 95. 96. 97. 98. 99. 100. 101.
102. 103. 104. 105. 106. 107. 108. 109.
110.
111. 112. 113. 114.
115.
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
Bijlage II: Fenit voorwaarden Algemene voorwaarden van FENIT Gedeponeerd bij de Griffie van de Arrondissementsrechtbank te Den Haag op 3 juni 2003 onder nummer 60/2003 © FENIT 2003 ALGEMENE BEPALINGEN 1. Aanbiedingen overeenkomst 1.1 Deze algemene voorwaarden zijn van toepassing op alle aanbiedingen, rechtsbetrekkingen en overeenkomsten waarbij leverancier goederen en/of diensten van welke aard ook aan cliënt levert. Afwijkingen en aanvullingen van deze algemene voorwaarden zijn slechts geldig indien deze uitdrukkelijk en schriftelijk zijn overeengekomen. 1.2 Alle aanbiedingen en andere uitingen van leverancier zijn vrijblijvend, tenzij door leverancier schriftelijk uitdrukkelijk anders is aangegeven. Cliënt staat in voor de juistheid en volledigheid van de door of namens hem aan leverancier opgegeven maten, eisen, specificaties van de prestatie en andere gegevens waarop leverancier zijn aanbieding baseert. 1.3 Toepasselijkheid van inkoop- of andere voorwaarden van cliënt wordt uitdrukkelijk van de hand gewezen. 1.4 Indien enige bepaling van deze algemene voorwaarden nietig is of vernietigd wordt, zullen de overige bepalingen van deze algemene voorwaarden volledig van kracht blijven. 1.5 Leverancier kan steeds (nadere) eisen stellen aan communicatie tussen partijen of het verrichten van rechtshandelingen per email. 2. Prijs en betaling 2.1 Alle prijzen zijn exclusief omzetbelasting (BTW) en andere heffingen welke van overheidswege worden opgelegd. 2.2 Indien sprake is van een periodieke betalingsverplichting van cliënt, geldt dat leverancier gerechtigd is schriftelijk op een termijn van ten minste drie maanden de geldende prijzen en tarieven aan te passen. Indien cliënt niet akkoord wenst te gaan met een dergelijke aanpassing, is cliënt gerechtigd binnen dertig dagen na de kennisgeving de overeenkomst te beëindigen tegen de datum waarop de aanpassing in werking zou treden. 2.3 Partijen zullen in de overeenkomst de datum of data waarop leverancier de vergoeding voor de overeengekomen prestaties aan cliënt in rekening brengt, vastleggen. Facturen worden door cliënt betaald volgens de op de factuur vermelde betalingscondities. Bij gebreke van een specifieke regeling zal cliënt binnen dertig dagen na factuurdatum betalen. Cliënt is niet gerechtigd tot verrekening of tot opschorting van een betaling. 2.4 Indien cliënt de verschuldigde bedragen niet tijdig betaalt, is cliënt, zonder dat enige aanmaning of ingebrekestelling nodig is, over het openstaande bedrag wettelijke rente verschuldigd. Indien cliënt na aanmaning of ingebrekestelling nalatig blijft de vordering te voldoen, kan leverancier de vordering uit handen geven, in welk geval cliënt naast het dan verschuldigde totale bedrag tevens gehouden is tot vergoeding van alle gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, waaronder kosten berekend door externe deskundigen naast de in rechte vastgestelde kosten. Tevens is cliënt de door leverancier gemaakte kosten van een mislukte mediation verschuldigd indien cliënt bij vonnis wordt veroordeeld tot geheel of gedeeltelijke betaling van het openstaande bedrag. 3. Vertrouwelijke gegevens, overname personeel en privacy 3.1 Elk der partijen garandeert dat alle van de andere partij ontvangen gegevens waarvan men weet of dient te weten dat deze van vertrouwelijke aard zijn, geheim blijven, tenzij een wettelijke plicht openbaarmaking van die gegevens gebiedt. De partij die vertrouwelijke gegevens ontvangt, zal deze slechts gebruiken voor het doel waarvoor deze verstrekt zijn. Gegevens worden in ieder geval als vertrouwelijk beschouwd indien deze door een der partijen als zodanig zijn aangeduid. 3.2 Elk der partijen zal gedurende de looptijd van de overeenkomst evenals één jaar na beëindiging daarvan slechts na voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere partij, medewerkers van de andere partij die betrokken zijn of zijn geweest bij de uitvoering van de overeenkomst, in dienst nemen dan wel anderszins, direct of indirect, voor zich laten werken. Leverancier zal de betreffende toestemming in voorkomend geval niet onthouden indien cliënt een passende schadeloosstelling heeft aangeboden. 3.3 Cliënt vrijwaart leverancier voor aanspraken van personen van wie persoonsgegevens zijn geregistreerd of worden verwerkt in het kader van een persoonsregistratie die door cliënt wordt gehouden of waarvoor cliënt uit hoofde van de wet anderszins verantwoordelijk is, tenzij cliënt bewijst dat de feiten die aan de aanspraak ten grondslag liggen uitsluitend aan leverancier toerekenbaar zijn. 4. Voorbehoud van eigendom en rechten, zaaksvorming en retentie 4.1 Alle aan cliënt geleverde zaken blijven eigendom van leverancier totdat alle bedragen die cliënt verschuldigd is voor de krachtens de overeenkomst geleverde of te leveren zaken of verrichte of te verrichten werkzaamheden, evenals alle overige bedragen die cliënt wegens het tekortschieten in de betalingsverplichting verschuldigd is, volledig aan leverancier zijn voldaan. Een cliënt die als wederverkoper optreedt, zal alle zaken die onderworpen zijn aan het eigendomsvoorbehoud van leverancier mogen verkopen en doorleveren voor zover dat gebruikelijk is in het kader van de normale uitoefening van zijn bedrijf. Indien cliënt (mede) uit door leverancier geleverde zaken een nieuwe zaak vormt, vormt cliënt die zaak slechts voor leverancier en houdt cliënt de nieuw gevormde zaak voor leverancier totdat cliënt alle uit hoofde van de overeenkomst verschuldigde bedragen heeft voldaan; leverancier heeft in dat geval tot het moment van volledige voldoening door cliënt alle rechten als eigenaar van de nieuw gevormde zaak. 4.2 Rechten worden in voorkomend geval aan cliënt steeds verleend of overgedragen onder de voorwaarde dat cliënt de daarvoor overeengekomen vergoedingen tijdig en volledig betaalt. 4.3 Leverancier kan de in het kader van de overeenkomst ontvangen of gegenereerde zaken, producten, vermogensrechten, gegevens, documenten, databestanden en (tussen-)resultaten van de dienstverlening van leverancier onder zich houden, ondanks een bestaande verplichting tot afgifte, totdat cliënt alle aan leverancier verschuldigde bedragen betaald heeft. 5. Risico 5.1 Het risico van verlies, diefstal of beschadiging van zaken, producten, programmatuur of gegevens die voorwerp van de overeenkomst zijn, gaat op cliënt over op het moment waarop deze in de feitelijke beschikkingsmacht van cliënt of een hulppersoon van cliënt zijn gebracht. 6. Rechten van intellectuele of industriële eigendom 6.1 Alle rechten van intellectuele en industriële eigendom op de krachtens de overeenkomst ontwikkelde of ter beschikking gestelde programmatuur, websites, databestanden, apparatuur of andere materialen zoals analyses, ontwerpen, documentatie, rapporten, offertes, evenals voorbereidend materiaal daarvan, berusten uitsluitend bij leverancier, diens licentiegevers of diens toeleveranciers. Cliënt verkrijgt uitsluitend de gebruiksrechten die bij deze voorwaarden en de wet uitdrukkelijk worden toegekend. Ieder ander of verdergaand recht van cliënt tot verveelvoudiging van programmatuur, websites, databestanden of andere materialen is uitgesloten. Een aan cliënt toekomend recht tot gebruik is niet-exclusief en niet-overdraagbaar aan derden. 6.2 Indien in afwijking van artikel 6.1 leverancier bereid is zich te verbinden tot overdracht van een recht van intellectuele of industriële eigendom, kan een zodanige verbintenis steeds slechts schriftelijk en uitdrukkelijk worden aangegaan. Indien partijen schriftelijk en uitdrukkelijk overeenkomen dat rechten intellectuele of industriële eigendom ten aanzien van specifiek voor cliënt ontwikkelde programmatuur, websites, databestanden, apparatuur of andere materialen, over zullen gaan op cliënt, dan laat dit de bevoegdheid van leverancier onverlet om de aan die ontwikkeling ten grondslag liggende onderdelen, algemene beginselen, ideeën, ontwerpen, documentatie, werken, programmeertalen en dergelijke, zonder enige beperking voor andere doeleinden toe te passen en te exploiteren, hetzij voor zich zelf hetzij voor derden. Evenmin tast een overdracht van rechten van intellectuele of industriële eigendom het recht van leverancier aan om ten behoeve van zichzelf of derden ontwikkelingen te ondernemen die soortgelijk zijn aan die welke ten behoeve van cliënt zijn of worden gedaan. 6.3 Het is cliënt niet toegestaan enige aanduiding betreffende het vertrouwelijke karakter dan wel betreffende auteursrechten, merken, handelsnamen of andere rechten van intellectuele of industriële eigendom uit de programmatuur, websites, databestanden, apparatuur of materialen te verwijderen of te wijzigen. 6.4 Het is leverancier toegestaan technische maatregelen te nemen ter bescherming van de programmatuur of met het oog op overeengekomen beperkingen in de duur van het recht tot gebruik van de programmatuur. Het is cliënt niet toegestaan een dergelijke technische maatregel te verwijderen of te ontwijken. Indien beveiligingsmaatregelen tot gevolg hebben dat cliënt geen reservekopie van programmatuur kan maken, zal leverancier cliënt desgevraagd een reservekopie ter beschikking stellen. 6.5 Tenzij leverancier een reservekopie van de programmatuur aan cliënt ter beschikking stelt, mag cliënt één reservekopie van de programmatuur maken, welke uitsluitend gebruikt mag worden ter bescherming tegen onvrijwillig bezitsverlies of beschadiging. Installatie van de reservekopie geschiedt slechts na onvrijwillig bezitsverlies of beschadiging. Een reservekopie dient te zijn voorzien van dezelfde labels en aanduidingen van auteursrecht als aanwezig op het oorspronkelijke exemplaar (zie artikel 6.3). 6.6 Met inachtneming van de overige bepalingen van deze algemene voorwaarden is cliënt gerechtigd tot verbetering van fouten in hem ter beschikking gestelde programmatuur als dat noodzakelijk is voor het met de programmatuur beoogde gebruik. Waar in deze algemene voorwaarden sprake is van ‘fouten’, wordt daaronder verstaan het substantieel niet voldoen aan de door leverancier schriftelijk kenbaar gemaakte functionele of technische specificaties en, ingeval van maatwerkprogrammatuur en websites, aan de tussen partijen schriftelijk uitdrukkelijk overeengekomen functionele of technische specificaties. Van een fout is alleen sprake indien cliënt deze kan aantonen en indien deze reproduceerbaar is. Cliënt is gehouden van fouten onverwijld melding aan leverancier te maken. 6.7 Leverancier vrijwaart cliënt tegen elke rechtsvordering van een derde welke gebaseerd is op de bewering dat door leverancier zelf ontwikkelde programmatuur, websites, databestanden, apparatuur of andere materialen inbreuk maken op een in Nederland geldend recht van intellectuele of industriële eigendom, onder de voorwaarde dat cliënt leverancier onverwijld schriftelijk informeert over het bestaan en de inhoud van de rechtsvordering en de afhandeling van de zaak, waaronder het treffen van eventuele schikkingen, geheel overlaat aan leverancier. Cliënt zal daartoe de nodige volmachten, informatie en medewerking aan leverancier verlenen om zich, indien nodig in naam van cliënt, tegen deze rechtsvorderingen te verweren. Deze verplichting tot vrijwaring vervalt indien de verweten inbreuk verband houdt (i) met door cliënt ter gebruik, bewerking, verwerking of incorporatie aan leverancier ter beschikking gestelde materialen, dan wel (ii) met wijzigingen die cliënt in de programmatuur, website, databestanden, apparatuur of andere materialen heeft aangebracht of door derden heeft laten aanbrengen. Indien in rechte onherroepelijk vast staat dat de door leverancier zelf ontwikkelde programmatuur, websites, databestanden, apparatuur of andere materialen inbreuk maken op enig aan een derde toebehorend recht van intellectuele of industriële eigendom of indien naar het oordeel van leverancier een gerede kans bestaat dat een zodanige inbreuk zich voordoet, zal leverancier zo mogelijk zorg dragen dat cliënt het geleverde, of functioneel gelijkwaardige andere programmatuur, websites, databestanden, apparatuur of de betreffende andere materialen ongestoord kan blijven gebruiken, bijvoorbeeld door aanpassing van de inbreukmakende onderdelen of door verwerving van een gebruiksrecht ten behoeve van cliënt. Indien leverancier naar zijn uitsluitend oordeel niet of niet anders dan op voor hem (financieel) onredelijk bezwarende wijze kan zorg dragen dat cliënt het geleverde ongestoord kan blijven gebruiken, zal leverancier het geleverde tegen creditering van de verwervingskosten onder aftrek van een redelijke gebruiksvergoeding terugnemen. Leverancier zal zijn keuze in dit kader niet maken dan na overleg met cliënt. Iedere andere of verdergaande aansprakelijkheid of vrijwaringsverplichting van leverancier wegens schending van rechten van intellectuele of industriële eigendom van een derde is geheel uitgesloten, daaronder begrepen aansprakelijkheid en vrijwaringsverplichtingen van leverancier voor inbreuken die veroorzaakt worden door het gebruik
16
07-07-2009
116. 117. 118. 119. 120. 121. 122.
123.
124.
125. 126. 127.
128. 129. 130. 131. 132. 133.
134.
135. 136. 137.
138. 139. 140. 141. 142. 143.
144. 145. 146. 147. 148. 149. 150. 151. 152. 153. 154. 155.
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
van de geleverde programmatuur, websites, databestanden, apparatuur en/of materialen (i) in een niet door leverancier gemodificeerde vorm, (ii) in samenhang met niet door leverancier geleverde of verstrekte zaken of programmatuur of (iii) op een andere wijze dan waarvoor de apparatuur, programmatuur, websites, databestanden en/of andere materialen zijn ontwikkeld of bestemd. 6.8 Cliënt garandeert dat geen rechten van derden zich verzetten tegen beschikbaarstelling aan leverancier van apparatuur, programmatuur, voor websites bestemd materiaal (beeldmateriaal, tekst, muziek, domeinnamen, logo’s etc.), databestanden, of andere materialen, waaronder ontwerpmateriaal, met het doel van gebruik, bewerking, installatie of incorporatie (bijv. in een website). Cliënt zal leverancier vrijwaren tegen elke actie die gebaseerd is op de bewering dat zodanig beschikbaar stellen, gebruiken, bewerken, installeren of incorporeren inbreuk maakt op enig recht van derden. 7. Medewerking door cliënt; telecommunicatie 7.1 Cliënt zal leverancier steeds tijdig alle voor een behoorlijke uitvoering van de overeenkomst nuttige en noodzakelijke gegevens of inlichtingen verschaffen en alle medewerking verlenen, waaronder het verstrekken van toegang tot zijn gebouwen. Indien cliënt in het kader van het verlenen van medewerking aan de uitvoering van de overeenkomst eigen personeel inzet, zal dit personeel beschikken over de noodzakelijke kennis, ervaring, capaciteit en kwaliteit. 7.2 Cliënt draagt het risico van de selectie, het gebruik en de toepassing in zijn organisatie van de apparatuur, programmatuur, websites, databestanden en andere producten en materialen en van de door leverancier te verlenen diensten, en is eveneens verantwoordelijk voor de controle- en beveiligingsprocedures en een adequaat systeembeheer. 7.3 Indien cliënt programmatuur, websites, materialen, databestanden of gegevens op een informatiedrager aan leverancier ter beschikking stelt, zullen deze voldoen aan de door leverancier voorgeschreven specificaties. 7.4 Indien cliënt de voor de uitvoering van de overeenkomst noodzakelijke gegevens, apparatuur, programmatuur of medewerkers niet, niet tijdig of niet overeenkomstig de afspraken ter beschikking van leverancier stelt of indien cliënt op andere wijze niet aan zijn verplichtingen voldoet, heeft leverancier het recht tot gehele of gedeeltelijke opschorting van de uitvoering van de overeenkomst en heeft hij het recht om de daardoor ontstane kosten volgens zijn gebruikelijke tarieven in rekening te brengen, een en ander onverminderd het recht van leverancier tot uitoefening van enig ander wettelijk recht. 7.5 Ingeval medewerkers van leverancier op locatie van cliënt werkzaamheden verrichten, draagt cliënt kosteloos zorg voor de door die medewerkers in redelijkheid gewenste faciliteiten, zoals een werkruimte met computer- en telecommunicatiefaciliteiten. De werkruimte en faciliteiten zullen voldoen aan alle geldende (wettelijke) eisen en voorschriften betreffende arbeidsomstandigheden. Cliënt vrijwaart leverancier voor aanspraken van derden, waaronder medewerkers van leverancier, die in verband met de uitvoering van de overeenkomst schade lijden welke het gevolg is van handelen of nalaten van cliënt of van onveilige situaties in diens organisatie. Cliënt zal de binnen zijn organisatie geldende huis- en beveiligingsregels tijdig aan de in te zetten medewerkers van leverancier kenbaar maken. 7.6 Indien bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik wordt gemaakt van telecommunicatiefaciliteiten, waaronder internet, is cliënt verantwoordelijk voor de juiste keuze en de tijdige en adequate beschikbaarheid ervan, behoudens voor die faciliteiten welke onder direct gebruik en beheer van leverancier staan. Leverancier is nimmer aansprakelijk voor schade of kosten wegens transmissiefouten, storingen of niet-beschikbaarheid van deze faciliteiten, tenzij cliënt bewijst dat deze schade of kosten het gevolg zijn van opzet of grove schuld van leverancier of diens leidinggevenden. Indien bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik wordt gemaakt van telecommunicatiefaciliteiten is leverancier gerechtigd cliënt toegangs- of identificatiecodes toe te wijzen. Leverancier kan toegewezen toegangs- of identificatiecodes wijzigen. Cliënt behandelt de toegangscodes vertrouwelijk en met zorg en maakt deze slechts aan geautoriseerde personeelsleden kenbaar. Leverancier is nimmer aansprakelijk voor schade of kosten die het gevolg zijn van misbruik dat van toegangs- of identificatiecodes wordt gemaakt. 8. Leveringstermijnen 8.1 Alle door leverancier genoemde of overeengekomen (leverings)termijnen zijn naar beste weten vastgesteld op grond van de gegevens die bij het aangaan van de overeenkomst aan leverancier bekend waren. Leverancier spant zich er naar behoren voor in overeengekomen (leverings)termijnen zoveel mogelijk in acht te nemen. De enkele overschrijding van een genoemde of overeengekomen (leverings)termijn brengt leverancier niet in verzuim. In alle gevallen, derhalve ook indien partijen schriftelijk en uitdrukkelijk een uiterste termijn zijn overeengekomen, komt leverancier wegens tijdsoverschrijding eerst in verzuim nadat cliënt hem schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Leverancier is niet gebonden aan al dan niet uiterste (leverings)termijnen die vanwege buiten zijn macht gelegen omstandigheden die zich na het aangaan van de overeenkomst hebben voorgedaan, niet meer gehaald kunnen worden. Evenmin is leverancier gebonden aan een al dan niet uiterste leveringstermijn als partijen een wijziging van de inhoud of omvang van de overeenkomst (meerwerk, wijziging van specificaties etc.) zijn overeengekomen. Indien overschrijding van enige termijn dreigt, zullen leverancier en cliënt zo spoedig mogelijk in overleg treden. 9. Beëindiging overeenkomst 9.1 Aan elk der partijen komt de bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst slechts toe indien de andere partij, steeds in alle gevallen na een deugdelijke en zo gedetailleerd mogelijke schriftelijke ingebrekestelling waarbij een redelijke termijn gesteld wordt voor zuivering van de tekortkoming, toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van wezenlijke verplichtingen uit de overeenkomst. 9.2 Indien een overeenkomst welke naar zijn aard en inhoud niet door volbrenging eindigt, voor onbepaalde tijd is aangegaan, kan deze door elk der partijen na goed overleg en onder opgave van redenen door schriftelijke opzegging worden beëindigd. Indien tussen partijen geen uitdrukkelijke opzegtermijn is overeengekomen, dient bij de opzegging een redelijke termijn in acht te worden genomen. Partijen zullen wegens opzegging nimmer tot enige schadevergoeding zijn gehouden. 9.3 In afwijking van wat de wet daaromtrent door middel van regelend recht heeft bepaald, kan cliënt een overeenkomst van dienstverlening slechts opzeggen in de gevallen geregeld in deze voorwaarden. 9.4 Elk der partijen kan de overeenkomst zonder ingebrekestelling met onmiddellijke ingang geheel of gedeeltelijk schriftelijk beëindigen indien de wederpartij -al dan niet voorlopig- surséance van betaling wordt verleend, indien ten aanzien van wederpartij faillissement wordt aangevraagd of indien de onderneming van de wederpartij wordt geliquideerd of beëindigd anders dan ten behoeve van reconstructie of samenvoeging van ondernemingen. Leverancier is wegens deze beëindiging nimmer tot enige restitutie van reeds ontvangen gelden dan wel tot schadevergoeding gehouden. Ingeval van faillissement van cliënt vervalt het recht tot gebruik van aan cliënt ter beschikking gestelde programmatuur van rechtswege. 9.5 Indien cliënt op het moment van de ontbinding als bedoeld in artikel 9.1 reeds prestaties ter uitvoering van de overeenkomst heeft ontvangen, zullen deze prestaties en de daarmee samenhangende betalingsverplichting geen voorwerp van ongedaanmaking zijn, tenzij cliënt bewijst dat leverancier ten aanzien van die prestaties in verzuim is. Bedragen die leverancier vóór de ontbinding heeft gefactureerd in verband met hetgeen hij ter uitvoering van de overeenkomst reeds naar behoren heeft verricht of geleverd, blijven met inachtneming van het in de vorige volzin bepaalde onverminderd verschuldigd en worden op het moment van de ontbinding direct opeisbaar. 10. Aansprakelijkheid van Leverancier; vrijwaring 10.1 De totale aansprakelijkheid van leverancier wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst is beperkt tot vergoeding van directe schade tot maximaal het bedrag van de voor die overeenkomst bedongen prijs (excl. BTW). Indien de overeenkomst hoofdzakelijk een duurovereenkomst is met een looptijd van meer dan één jaar, wordt de voor de overeenkomst bedongen prijs gesteld op het totaal van de vergoedingen (excl. BTW) bedongen voor één jaar. In geen geval zal de totale vergoeding voor directe schade echter meer bedragen dan € 500.000 ((vijfhonderd duizend Euro). Onder directe schade wordt uitsluitend verstaan: a. redelijke kosten die cliënt zou moeten maken om de prestatie van leverancier aan de overeenkomst te laten beantwoorden; deze vervangende schade wordt echter niet vergoed indien de overeenkomst door of op vordering van cliënt wordt ontbonden. b. redelijke kosten die cliënt heeft gemaakt voor het noodgedwongen langer operationeel houden van zijn oude systeem of systemen en daarmee samenhangende voorzieningen doordat leverancier op een voor hem bindende uiterste leverdatum niet heeft geleverd, verminderd met eventuele besparingen die het gevolg zijn van de vertraagde levering; c. redelijke kosten, gemaakt ter vaststelling van de oorzaak en de omvang van de schade, voor zover de vaststelling betrekking heeft op directe schade in de zin van deze voorwaarden; d. redelijke kosten, gemaakt ter voorkoming of beperking van schade, voor zover cliënt aantoont dat deze kosten hebben geleid tot beperking van directe schade in de zin van deze voorwaarden. 10.2 De aansprakelijkheid van leverancier voor schade door dood of lichamelijk letsel of wegens materiële beschadiging van zaken bedraagt totaal nimmer meer dan € 1.250.000 (één miljoen tweehonderdvijftig duizend Euro). 10.3 Aansprakelijkheid van leverancier voor indirecte schade, gevolgschade, gederfde winst, gemiste besparingen, verminderde goodwill, schade door bedrijfsstagnatie, schade als gevolg van aanspraken van afnemers van cliënt, verminking of verlies van data, schade verband houdende met het gebruik van door cliënt aan leverancier voorgeschreven zaken, materialen of software van derden, schade verband houdende met de inschakeling van door cliënt aan leverancier voorgeschreven toeleveranciers en alle andere vormen van schade dan genoemd in artikel 10.1 en 10.2, uit welken hoofde dan ook, is uitgesloten. 10.4 De in voorgaande leden van dit artikel 10 genoemde beperkingen komen te vervallen indien en voor zover de schade het gevolg is van opzet of grove schuld van leverancier of diens leidinggevenden. 10.5 De aansprakelijkheid van leverancier wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst ontstaat in alle gevallen slechts indien cliënt leverancier onverwijld en deugdelijk schriftelijk in gebreke stelt, waarbij een redelijke termijn ter zuivering van de tekortkoming wordt gesteld, en leverancier ook na die termijn toerekenbaar te kort blijft schieten in de nakoming van zijn verplichtingen. De ingebrekestelling dient een zo volledig en gedetailleerd mogelijke omschrijving van de tekortkoming te bevatten, zodat leverancier in staat is adequaat te reageren. 10.6 Voorwaarde voor het ontstaan van enig recht op schadevergoeding is steeds dat cliënt de schade zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan schriftelijk bij leverancier meldt. Iedere vordering tot schadevergoeding tegen leverancier vervalt door het enkele verloop van 24 maanden na het ontstaan van de vordering. 10.7 Cliënt vrijwaart leverancier voor alle aanspraken van derden wegens productaansprakelijkheid als gevolg van een gebrek in een product of systeem dat door cliënt aan een derde is geleverd en dat mede bestond uit door leverancier geleverde apparatuur, programmatuur of andere materialen, behoudens indien en voor zover cliënt bewijst dat de schade is veroorzaakt door die apparatuur, programmatuur of andere materialen. 10.8 Het bepaalde in dit artikel geldt ook ten gunste van alle (rechts)personen waarvan leverancier zich ter uitvoering van de overeenkomst bedient. 11. Overmacht 11.1 Geen van partijen is gehouden tot het nakomen van enige verplichting indien hij daartoe verhinderd is als gevolg van overmacht. Onder overmacht wordt mede verstaan overmacht van toeleveranciers van leverancier, het niet naar behoren nakomen van verplichtingen van toeleveranciers die door cliënt aan leverancier zijn voorgeschreven evenals gebrekkigheid van zaken, materialen, programmatuur van derden waarvan het gebruik door cliënt aan leverancier is voorgeschreven. 11.2 Indien een overmachtsituatie langer dan negentig dagen heeft geduurd, hebben partijen het recht om de overeenkomst door schriftelijke ontbinding te beëindigen. Hetgeen reeds ingevolge de overeenkomst gepresteerd is, wordt in dat geval naar verhouding afgerekend, zonder dat partijen elkaar overigens iets verschuldigd zullen zijn. 12. 12.1
Toepasselijk recht en geschillen De overeenkomsten tussen leverancier en cliënt worden beheerst door Nederlands recht. Toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag 1980 is uitgesloten.
17
07-07-2009 156. 157.
158. 159. 160. 161. 162. 163. 164. 165. 166. 167. 168. 169. 170.
171. 172. 173. 174. 175. 176. 177. 178. 179. 180.
181. 182. 183.
184. 185. 186.
187. 188. 189. 190. 191. 192. 193.
194. 195. 196. 197. 198. 199. 200.
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
12.2 Geschillen welke tussen leverancier en cliënt mochten ontstaan naar aanleiding van een tussen leverancier en cliënt gesloten overeenkomst dan wel naar aanleiding van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg zijn, worden beslecht door middel van arbitrage overeenkomstig het Arbitragereglement van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te Den Haag, een en ander onverminderd het recht van partijen een voorziening in arbitraal kort geding te vragen en onverminderd het recht der partijen tot het treffen van conservatoire rechtsmaatregelen. 12.3 Teneinde een minnelijke oplossing van een bestaand of mogelijk toekomstig geschil te beproeven, kan de meest gerede partij steeds een ICT-mediation conform het ICT-mediation reglement van de Stichting Geschillenoplossing Automatisering te Den Haag beginnen. ICT-mediation conform dit reglement is gericht op bemiddeling door een of meer mediators. Deze procedure leidt niet tot een voor partijen bindend oordeel. Deelname aan deze procedure geschiedt op basis van vrijwilligheid. Het bepaalde in dit artikellid verzet zich er niet tegen dat een partij die dat wenst, de procedure van ICT-mediation passeert en al aanstonds de in artikel 12.2 genoemde geschillenregeling volgt. COMPUTERSERVICE De in dit hoofdstuk “Computerservice” vermelde bepalingen zijn, naast de Algemene Bepalingen uit deze algemene voorwaarden, van toepassing indien leverancier diensten op het gebied van computerservice verleent, waaronder wordt verstaan de automatische verwerking van gegevens met behulp van door leverancier beheerde programmatuur en apparatuur. 13. Duur 13.1 Indien de overeenkomst betrekking heeft op het periodiek of regelmatig verlenen van computerservice, wordt de overeenkomst aangegaan voor de tussen partijen overeengekomen duur, bij gebreke waarvan een duur van één jaar geldt. De duur van de overeenkomst wordt telkenmale stilzwijgend voor de duur van de oorspronkelijke periode verlengd, tenzij cliënt of leverancier de overeenkomst schriftelijk beëindigt met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden voor het einde van de betreffende periode. 14. Uitvoering van de werkzaamheden 14.1 Leverancier verricht de computerservice slechts in opdracht van cliënt. Indien leverancier krachtens een bevoegd gegeven bevel van een overheidsinstantie computerservice verricht met betrekking tot gegevens van cliënt of zijn personeel, zullen alle daaraan verbonden kosten aan cliënt in rekening worden gebracht. Leverancier zal de computerservice met zorg verrichten overeenkomstig de met cliënt schriftelijk vastgelegde procedures en afspraken. 14.2 Alle door leverancier te verwerken gegevens zullen overeenkomstig de door leverancier te stellen voorwaarden door cliënt worden geprepareerd en aangeleverd. Cliënt zal de te verwerken gegevens brengen naar en de resultaten van de verwerking ophalen van de plaats waar leverancier de computerservice uitvoert. Transport en transmissie, op welke wijze dan ook, geschieden voor rekening en risico van cliënt, ook indien deze door leverancier worden uitgevoerd of verzorgd. 14.3 Cliënt staat er voor in dat alle door hem aan leverancier ter uitvoering van de computerservice ter beschikking gestelde materialen, gegevens, programmatuur, procedures en instructies steeds juist en volledig zijn en dat alle aan leverancier verstrekte informatiedragers voldoen aan de specificaties van leverancier. 14.4 Alle door leverancier bij de computerservice gebruikte apparatuur, programmatuur en andere zaken blijven het eigendom respectievelijk voorwerp van intellectuele en industriële eigendom van leverancier, ook indien cliënt een vergoeding betaalt voor het ontwikkelen of aanschaffen ervan door leverancier. Leverancier kan de van cliënt ontvangen producten en gegevens en de gegenereerde resultaten van de verwerking onder zich houden totdat cliënt alle aan leverancier verschuldigde bedragen betaald heeft. 14.5 Leverancier kan wijzigingen in de inhoud of omvang van de computerservice aanbrengen. Indien dergelijke wijzigingen een verandering van de bij cliënt geldende procedures tot gevolg hebben, zal leverancier cliënt hierover zo tijdig mogelijk inlichten en komen de kosten van deze verandering voor rekening van cliënt. In dat geval kan cliënt de overeenkomst schriftelijk door opzegging beëindigen tegen de datum waarop de wijziging in werking treedt, tenzij deze wijziging verband houdt met wijzigingen in relevante wetgeving of andere door bevoegde instanties gegeven voorschriften of leverancier de kosten van deze wijziging voor zijn rekening neemt. 14.6 Leverancier spant zich er naar beste kunnen voor in dat de door hem bij de uitvoering van de computerservice gebruikte programmatuur tijdig wordt aangepast aan wijzigingen in de door hem in het kader van zijn dienstverlening beheerde Nederlandse wet- en regelgeving. Op verzoek zal leverancier tegen zijn gebruikelijke tarieven cliënt adviseren over de gevolgen van deze aanpassingen voor cliënt. 15. Beveiliging, privacy en bewaartermijnen 15.1 Leverancier voldoet aan de verplichtingen die uit hoofde van de wetgeving betreffende de verwerking van persoonsgegevens als bewerker op hem rusten. Leverancier zal zorgdragen voor passende technische en organisatorische maatregelen om (persoons)gegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. 15.2 Cliënt staat ervoor in dat alle wettelijke voorschriften betreffende de verwerking van persoonsgegevens, daaronder begrepen de voorschriften die bij of krachtens de Wet Bescherming Persoonsgegevens zijn gegeven, stipt in acht worden genomen en dat alle voorgeschreven aanmeldingen zijn verricht en alle vereiste toestemmingen tot verwerking van persoonsgegevens zijn verkregen. Cliënt zal leverancier alle terzake gevraagde informatie onverwijld schriftelijk verstrekken. 15.3 Cliënt vrijwaart leverancier voor alle aanspraken van derden die jegens leverancier mochten worden ingesteld wegens een niet aan leverancier toe te rekenen schending van de Wet Bescherming Persoonsgegevens en/of andere wetgeving betreffende de verwerking van persoonsgegevens. 15.4 Cliënt vrijwaart leverancier voor alle aanspraken van derden, waaronder overheidsinstellingen, die jegens leverancier mochten worden ingesteld wegens schending van wetgeving inzake de wettelijke bewaartermijnen. 16. Garantie 16.1 Leverancier is niet verantwoordelijk voor controle van de juistheid en volledigheid van de resultaten van de computerservice. Cliënt zal na ontvangst deze resultaten zelf controleren. Leverancier staat er niet voor in dat de computerservice foutloos of zonder onderbrekingen wordt verleend. Indien gebreken in de resultaten van de computerservice een direct gevolg zijn van producten, programmatuur, informatiedragers, procedures of bedieningshandelingen waarvoor leverancier uit hoofde van de overeenkomst uitdrukkelijk verantwoordelijk is, zal leverancier de computerservice herhalen teneinde naar beste vermogen deze onvolkomenheden te herstellen, mits cliënt de onvolkomenheden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één week na ontvangst van de resultaten van de computerservice, schriftelijk en gedetailleerd aan leverancier kenbaar maakt. Slechts indien gebreken in de computerservice aan leverancier toerekenbaar zijn, wordt de herhaling gratis uitgevoerd. Indien gebreken niet zijn toe te rekenen aan leverancier en/of de gebreken het gevolg zijn van fouten of onvolkomenheden van cliënt, zoals het aanleveren van onjuiste of onvolledige informatie, zal leverancier de kosten van een eventuele herhaling volgens zijn gebruikelijke tarieven aan cliënt in rekening brengen. Indien herstel van aan leverancier toerekenbare gebreken technisch of redelijkerwijs niet mogelijk is, zal leverancier de voor de betreffende computerservice door cliënt verschuldigde bedragen crediteren, zonder verder of anderszins jegens cliënt aansprakelijk te zijn. Aan cliënt komen geen andere rechten wegens gebreken in de computerservice toe dan die welke in deze garantieregeling zijn beschreven. DIENSTVERLENING De in dit hoofdstuk “Dienstverlening” vermelde bepalingen zijn, naast de Algemene Bepalingen van deze algemene voorwaarden, van toepassing indien leverancier diensten verleent, zoals advisering, toepasbaarheidsonderzoek, consultancy, opleidingen, cursussen, trainingen, ondersteuning, detachering, hosting, het ontwerpen, ontwikkelen, implementeren of beheren van programmatuur, websites of informatiesystemen en dienstverlening met betrekking tot netwerken. Deze bepalingen laten de in deze algemene voorwaarden opgenomen bepalingen betreffende specifieke diensten, zoals computerservice, de ontwikkeling van programmatuur en onderhoud, onverlet. 17. Uitvoering 17.1 Leverancier zal zich naar beste kunnen inspannen de dienstverlening met zorg uit te voeren, in voorkomend geval overeenkomstig de met cliënt schriftelijk vastgelegde afspraken en procedures. Alle diensten van leverancier worden uitgevoerd op basis van een inspanningsverbintenis, tenzij en voor zover in de schriftelijke overeenkomst leverancier uitdrukkelijk een resultaat heeft toegezegd en het betreffende resultaat tevens met voldoende bepaaldheid is omschreven. Eventuele afspraken betreffende een serviceniveau worden steeds slechts schriftelijk uitdrukkelijk overeengekomen. 17.2 Indien is overeengekomen dat de dienstverlening in fasen zal plaatsvinden, is leverancier gerechtigd de aanvang van de diensten die tot een fase behoren uit te stellen totdat cliënt de resultaten van de daaraan voorafgaande fase schriftelijk heeft goedgekeurd. 17.3 Slechts indien dit schriftelijk uitdrukkelijk is overeengekomen, is leverancier gehouden bij de uitvoering van de dienstverlening tijdige en verantwoord gegeven aanwijzingen van cliënt op te volgen. Leverancier is niet verplicht aanwijzingen op te volgen die de inhoud of omvang van de overeengekomen dienstverlening wijzigen of aanvullen; indien dergelijke aanwijzingen echter worden opgevolgd, zullen de desbetreffende werkzaamheden worden vergoed conform artikel 18. 17.4 Indien een overeenkomst tot dienstverlening is aangegaan met het oog op uitvoering door een bepaalde persoon, is leverancier steeds gerechtigd na overleg met cliënt deze persoon te vervangen door een of meer andere personen met dezelfde kwalificaties. 17.5 Bij gebreke van een uitdrukkelijk overeengekomen factureringsschema zijn alle bedragen die betrekking hebben op door leverancier verleende diensten eens per kalendermaand achteraf verschuldigd. 18. Wijziging en meerwerk 18.1 Indien leverancier op verzoek of met voorafgaande instemming van cliënt werkzaamheden of andere prestaties heeft verricht die buiten de inhoud of omvang van de overeengekomen dienstverlening vallen, zullen deze werkzaamheden of prestaties door cliënt worden vergoed volgens de gebruikelijke tarieven van leverancier. Van meerwerk is eveneens sprake indien een systeemanalyse, een ontwerp of specificaties worden uitgebreid of gewijzigd. Leverancier is nimmer verplicht aan een dergelijk verzoek te voldoen en hij kan verlangen dat daarvoor een afzonderlijke schriftelijke overeenkomst wordt gesloten 18.2 Cliënt aanvaardt dat door werkzaamheden of prestaties als bedoeld in artikel 18.1 het overeengekomen of verwachte tijdstip van voltooiing van de dienstverlening, en de wederzijdse verantwoordelijkheden van cliënt en leverancier, kunnen worden beïnvloed. Het feit dat zich tijdens de uitvoering van de overeenkomst (de vraag naar) meerwerk voordoet, is voor cliënt nimmer grond voor ontbinding of beëindiging van de overeenkomst. 18.3 Voor zover voor de dienstverlening een vaste prijs is afgesproken, zal leverancier cliënt desgevraagd tevoren schriftelijk informeren over de financiële consequenties van die extra werkzaamheden of prestaties. 19. Opleidingen, cursussen en trainingen 19.1 Voor zover de dienstverlening van leverancier bestaat uit het verzorgen van een opleiding, cursus of training, kan leverancier steeds vóór de aanvang daarvan de terzake verschuldigde betaling verlangen. De gevolgen van een annulering van deelname aan een opleiding, cursus of training worden beheerst door de bij leverancier gebruikelijke regels. 19.2 Indien het aantal aanmeldingen daartoe naar het oordeel van leverancier aanleiding geeft, is leverancier gerechtigd de opleiding, cursus of training te combineren met één of meer andere opleidingen, cursussen of trainingen, of deze op een latere datum of een later tijdstip te laten plaatsvinden.
18
07-07-2009 201. 202. 203. 204. 205.
206.
207. 208. 209. 210.
211. 212. 213.
214. 215.
216. 217. 218. 219.
220. 221. 222. 223.
224. 225. 226.
227. 228. 229. 230. 231. 232.
233. 234. 235. 236.
237.
238. 239. 240.
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
20. Detachering 20.1 Van detachering in de zin van deze voorwaarden is sprake als leverancier een medewerker (hierna: de gedetacheerde medewerker) aan cliënt ter beschikking stelt teneinde deze medewerker onder toezicht en leiding c.q. regie van cliënt werkzaamheden te laten uitvoeren. 20.2 Leverancier spant zich er voor in dat de gedetacheerde medewerker gedurende de duur van de overeenkomst beschikbaar blijft, onverminderd het gestelde in artikel 17.4 inzake vervanging. 20.3 Cliënt is gerechtigd om vervanging van de gedetacheerde medewerker te verzoeken (i) indien de gedetacheerde medewerker aantoonbaar niet aan uitdrukkelijk overeengekomen kwaliteitseisen voldoet en cliënt dit binnen drie werkdagen na de aanvang van de werkzaamheden schriftelijk aan leverancier kenbaar maakt, dan wel (ii) ingeval van langdurige ziekte of uitdiensttreding van de gedetacheerde medewerker. Leverancier zal aan het verzoek onverwijld met prioriteit aandacht geven. Leverancier staat er niet voor in dat vervanging steeds mogelijk is. Indien vervanging niet of niet aanstonds mogelijk is, vervallen de aanspraken van cliënt op verdere nakoming van de overeenkomst evenals alle aanspraken van cliënt wegens niet-nakoming van de overeenkomst. Betalingsverplichtingen van cliënt betreffende de verrichte werkzaamheden blijven in stand. 20.4 Leverancier is gehouden tot tijdige en volledige afdracht van de voor de gedetacheerde medewerker in verband met de overeenkomst te betalen loonbelasting en (voorschot-)premies voor sociale verzekeringen. Leverancier vrijwaart cliënt voor alle wettelijke aanspraken van de belastingdienst respectievelijk sociale verzekeringsinstanties met betrekking tot belastingen en sociale verzekeringspremies welke direct samenhangen met de terbeschikkingstelling door leverancier van de gedetacheerde medewerker (de zgn. inlenersaansprakelijkheid), mits cliënt de afwikkeling van de betreffende aanspraken geheel aan leverancier overlaat, hem daarbij alle medewerking verleent en hem alle benodigde informatie en, indien door leverancier gewenst, procesvolmachten verstrekt. 20.5 Leverancier aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de selectie van de medewerker dan wel voor de resultaten van werkzaamheden die onder toezicht en leiding c.q. regie van cliënt tot stand zijn gekomen. ONTWIKKELING VAN PROGRAMMATUUR De in dit hoofdstuk “Ontwikkeling van programmatuur” vermelde bepalingen zijn, naast de Algemene Bepalingen van deze algemene voorwaarden en de bijzondere bepalingen uit het hoofdstuk “Dienstverlening”, van toepassing indien leverancier in opdracht van cliënt programmatuur ontwikkelt en deze eventueel installeert. Op deze programmatuur is ook het hoofdstuk “Gebruik en onderhoud van programmatuur” van toepassing, behalve voor zover daarvan in dit hoofdstuk wordt afgeweken. De in dit hoofdstuk bedoelde rechten en verplichtingen hebben uitsluitend betrekking op computerprogrammatuur in een voor een gegevensverwerkende machine leesbare vorm en vastgelegd op voor een zodanige machine leesbaar materiaal, alsmede op de daarbij behorende documentatie. Daar waar in dit hoofdstuk over programmatuur wordt gesproken, zijn daarmee tevens bedoeld websites. 21. Ontwikkeling van programmatuur 21.1 Indien niet reeds bij het aangaan van de overeenkomst specificaties of een ontwerp van de te ontwikkelen programmatuur aan leverancier ter hand zijn gesteld, zullen partijen in overleg schriftelijk specificeren welke programmatuur ontwikkeld zal worden en op welke manier dit zal geschieden. Leverancier zal de ontwikkeling van de programmatuur met zorg uitvoeren op basis van de door cliënt te verstrekken gegevens, voor de juistheid, volledigheid en consistentie waarvan cliënt instaat. Indien partijen het gebruik van een ontwikkelingsmethode zijn overeengekomen die zich er door kenmerkt dat het ontwerpen en/of het ontwikkelen van onderdelen van de programmatuur onderworpen is aan een nadere, tijdens de uitvoering van de overeenkomst te bepalen prioriteitstelling, zal deze prioriteitstelling steeds in overleg tussen partijen tot stand komen. 21.2 Leverancier is gerechtigd, doch niet verplicht, de juistheid, volledigheid of consistentie van de aan hem ter beschikking gestelde gegevens, specificaties of ontwerpen te onderzoeken en bij constatering van eventuele onvolkomenheden de overeengekomen werkzaamheden op te schorten totdat cliënt de betreffende onvolkomenheden heeft weggenomen. 21.3 Onverminderd het bepaalde in artikel 6 verkrijgt cliënt slechts het recht tot gebruik van de programmatuur in zijn eigen bedrijf of organisatie. Slechts indien en voor zover dit uitdrukkelijk schriftelijk is overeengekomen, kan de broncode van de programmatuur en de bij de ontwikkeling van de programmatuur gemaakte technische documentatie aan cliënt ter beschikking worden gesteld, in welk geval cliënt gerechtigd zal zijn in deze programmatuur wijzigingen aan te brengen. Indien leverancier in rechte gehouden wordt de broncode en/of de technische documentatie aan cliënt ter beschikking te stellen, kan leverancier daarvoor een redelijke vergoeding verlangen. 22. Aflevering, installatie en acceptatie 22.1 Leverancier zal de te ontwikkelen programmatuur aan cliënt zoveel mogelijk conform de schriftelijk vastgelegde specificaties afleveren en installeren, dit laatste slechts indien een door leverancier uit te voeren installatie schriftelijk is overeengekomen. Bij gebreke van uitdrukkelijke afspraken daaromtrent zal cliënt zelf de programmatuur installeren, inrichten, parametriseren, tunen en indien nodig de daarbij gebruikte apparatuur en gebruiksomgeving aanpassen. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen is leverancier niet verplicht tot het uitvoeren van dataconversie. 22.2 Indien een acceptatietest is overeengekomen, bedraagt de testperiode veertien dagen na aflevering of, indien een door leverancier uit te voeren installatie schriftelijk is overeengekomen, na voltooiing van de installatie. Gedurende de testperiode is het cliënt niet toegestaan de programmatuur voor productieve of operationele doeleinden te gebruiken. Leverancier kan steeds verlangen, derhalve ook indien zulks niet uitdrukkelijk is overeengekomen, dat cliënt met voldoende gekwalificeerd personeel een deugdelijke test van voldoende omvang en diepgang uitvoert op (tussen-)resultaten van de ontwikkelingswerkzaamheden en dat de testresultaten schriftelijk, overzichtelijk en begrijpelijk aan leverancier worden gerapporteerd. 22.3 De programmatuur zal tussen partijen gelden als geaccepteerd: a. indien tussen partijen niet een acceptatietest is overeengekomen: bij de aflevering of, indien een door leverancier uit te voeren installatie schriftelijk is overeengekomen, bij de voltooiing van de installatie, b. indien tussen partijen een acceptatietest is overeengekomen: op de eerste dag na de testperiode c. indien leverancier vóór het einde van de testperiode een testrapport als bedoeld in artikel 22.5 ontvangt: op het moment dat de in dat testrapport genoemde fouten in de zin van artikel 6.6 zijn hersteld, onverminderd de aanwezigheid van onvolkomenheden die volgens artikel 22.6 aan acceptatie niet in de weg staan. In afwijking hiervan zal de programmatuur, indien cliënt daarvan vóór het moment van een uitdrukkelijke acceptatie enig gebruik voor productieve of operationele doeleinden maakt, gelden als volledig geaccepteerd vanaf de aanvang van dat gebruik. 22.4 Indien bij het uitvoeren van de overeengekomen acceptatietest blijkt dat de programmatuur fouten bevat die de voortgang van de acceptatietest belemmeren, zal cliënt leverancier hierover schriftelijk gedetailleerd informeren, in welk geval de testperiode onderbroken wordt totdat de programmatuur zodanig is aangepast dat die belemmering is opgeheven. 22.5 Indien bij het uitvoeren van de overeengekomen acceptatietest blijkt dat de programmatuur fouten in de zin van artikel 6.6 bevat, zal cliënt leverancier uiterlijk op de laatste dag van de testperiode door middel van een schriftelijk en gedetailleerd testrapport over de fouten informeren. Leverancier zal zich naar beste vermogen inspannen de bedoelde fouten binnen een redelijke termijn te herstellen, waarbij leverancier gerechtigd is tijdelijke oplossingen, programmaomwegen of probleemvermijdende restricties in de programmatuur aan te brengen. 22.6 Acceptatie van de programmatuur mag niet worden onthouden op andere gronden dan die welke verband houden met de tussen partijen uitdrukkelijk overeengekomen specificaties en voorts niet wegens het bestaan van kleine fouten, zijnde fouten die operationele of productieve ingebruikname van de programmatuur redelijkerwijs niet in de weg staan, onverminderd de verplichting van leverancier om deze kleine fouten in het kader van de garantieregeling van artikel 25, indien toepasselijk, te herstellen. Acceptatie mag voorts niet worden onthouden met betrekking tot aspecten van de programmatuur die slechts subjectief beoordeeld kunnen worden, zoals de vormgeving van gebruikersinterfaces. 22.7 Indien de programmatuur in fasen en/of onderdelen wordt afgeleverd en getest, laat de niet-acceptatie van een bepaalde fase en/of onderdeel een eventuele acceptatie van een eerdere fase en/of een ander onderdeel onverlet 22.8 Acceptatie van de programmatuur op een der wijzen als bedoeld in artikel 22.3 heeft tot gevolg dat leverancier ten volle gekweten is voor de nakoming van zijn verplichtingen inzake de ontwikkeling en terbeschikkingstelling van de programmatuur en, indien in voorkomend geval tevens de installatie door leverancier is overeengekomen, van zijn verplichtingen inzake de installatie van de programmatuur. Acceptatie van de programmatuur doet niets af aan de rechten van cliënt op grond van artikel 22.6 betreffende kleine gebreken en artikel 25 betreffende garantie. 22.9 Bij gebreke van een uitdrukkelijk overeengekomen factureringsschema zijn alle bedragen die betrekking hebben op het ontwikkelen van de programmatuur, verschuldigd bij de aflevering van de programmatuur dan wel, indien in voorkomend geval tevens een door leverancier uit te voeren installatie schriftelijk is overeengekomen, bij voltooiing van de installatie. GEBRUIK EN ONDERHOUD VAN PROGRAMMATUUR De in dit hoofdstuk “Gebruik en onderhoud van programmatuur” vermelde bepalingen zijn, naast de Algemene Bepalingen van deze algemene voorwaarden, van toepassing op alle door leverancier ter beschikking gestelde programmatuur. De in dit hoofdstuk bedoelde rechten en verplichtingen hebben uitsluitend betrekking op computerprogrammatuur in een voor een gegevensverwerkende machine leesbare vorm en vastgelegd op voor een zodanige machine leesbaar materiaal, alsmede op daarbij behorende documentatie, alles met inbegrip van eventueel door leverancier te verstrekken nieuwe versies. Daar waar in dit hoofdstuk over programmatuur wordt gesproken, zijn daarmee tevens bedoeld websites. 23. Gebruiksrecht 23.1 Onverminderd het bepaalde in artikel 6 verleent leverancier cliënt het niet-exclusieve recht tot het gebruik van de programmatuur. Cliënt zal de tussen partijen overeengekomen gebruiksbeperkingen steeds stipt naleven. Onverminderd het overigens in deze algemene voorwaarden bepaalde omvat het gebruiksrecht van cliënt uitsluitend het recht de programmatuur te laden en uit te voeren. 23.2 De programmatuur mag door cliënt uitsluitend in zijn eigen bedrijf of organisatie worden gebruikt op de ene verwerkingseenheid en voor een bepaald aantal of soort gebruikers of aansluitingen waarvoor het gebruiksrecht is verstrekt. Voor zover daaromtrent niets anders is overeengekomen, gelden de verwerkingseenheid van cliënt waarop de programmatuur voor het eerst is gebruikt en het aantal aansluitingen dat op het moment van eerste gebruik op die verwerkingseenheid is aangesloten, als verwerkingseenheid en aantal aansluitingen waarvoor het gebruiksrecht is verstrekt. Bij eventuele storing van de bedoelde verwerkingseenheid kan de programmatuur voor de duur van de storing op een andere verwerkingseenheid worden gebruikt. Het gebruiksrecht kan betrekking hebben op meerdere verwerkingseenheden voor zover dat uit de overeenkomst uitdrukkelijk blijkt. 23.3 Het gebruiksrecht is niet overdraagbaar. Het is cliënt niet toegestaan de programmatuur en dragers waarop deze is vastgelegd te verkopen, te verhuren, te sublicentiëren, te vervreemden of daarop beperkte rechten te verlenen of op welke wijze of voor welk doel dan ook ter beschikking van een derde te stellen, een derde al dan niet op afstand toegang te geven tot de programmatuur of de programmatuur bij een derde ter hosting onder te brengen, ook niet indien de betreffende derde de programmatuur uitsluitend ten behoeve van cliënt gebruikt. Cliënt zal de programmatuur niet wijzigen anders dan in het kader van het herstellen van fouten. Cliënt zal de programmatuur niet gebruiken in het kader van de verwerking van gegevens ten behoeve van derden (‘time-sharing’). De broncode van de programmatuur en de bij de ontwikkeling van de programmatuur voortgebrachte technische documentatie worden niet aan cliënt ter beschikking gesteld, ook niet indien cliënt bereid is voor deze terbeschikkingstelling een financiële vergoeding te voldoen. Cliënt erkent dat de broncode een vertrouwelijk karakter heeft en dat deze bedrijfsgeheimen van leverancier bevat. 23.4 Onverwijld na het einde van het gebruiksrecht van de programmatuur zal cliënt alle in zijn bezit zijnde exemplaren van de programmatuur aan leverancier retourneren. Indien partijen zijn overeengekomen dat cliënt bij het einde van het gebruiksrecht de betreffende exemplaren zal vernietigen, zal cliënt van zodanige vernietiging leverancier onverwijld schriftelijk melding maken. 24.
Aflevering, installatie en acceptatie
19
07-07-2009 241. 242. 243. 244. 245. 246.
247. 248. 249. 250. 251.
252. 253. 254.
255. 256. 257. 258. 259.
260. 261. 262. 263. 264. 265. 266. 267. 268. 269. 270. 271. 272. 273. 274. 275. 276. 277. 278.
279. 280. 281. 282. 283.
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
24.1 Leverancier zal de programmatuur op de overeengekomen soort en formaat informatiedragers aan cliënt afleveren en, indien een door leverancier uit te voeren installatie schriftelijk is overeengekomen, de programmatuur bij cliënt installeren. Bij gebreke van uitdrukkelijke afspraken daaromtrent zal cliënt zelf de programmatuur installeren, inrichten, parametriseren, tunen en indien nodig de daarbij gebruikte apparatuur en gebruiksomgeving aanpassen. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen is leverancier niet verplicht tot het uitvoeren van dataconversie. 24.2 Indien tussen partijen schriftelijk een acceptatietest is overeengekomen is het bepaalde in de artikelen 22.2 tot en met 22.7 van overeenkomstige toepassing. Indien partijen geen acceptatietest zijn overeengekomen, aanvaardt cliënt de programmatuur in de staat waarin deze zich op het moment van aflevering bevindt, derhalve met alle zichtbare en onzichtbare fouten en andere gebreken, onverminderd de verplichtingen van leverancier ingevolge de garantie van artikel 25. In alle gevallen geldt het bepaalde in artikel 22.8 onverminderd. 24.3 Bij gebreke van een uitdrukkelijk overeengekomen factureringsschema zijn alle bedragen die betrekking hebben op de terbeschikkingstelling van programmatuur en het recht tot gebruik van de programmatuur verschuldigd bij de aflevering van de programmatuur dan wel, indien in voorkomend geval tevens een door leverancier uit te voeren installatie schriftelijk is overeengekomen, bij voltooiing van de installatie. 25. Garantie 25.1 Leverancier zal zich naar beste vermogen ervoor inspannen fouten in de programmatuur in de zin van artikel 6.6 binnen een redelijke termijn te herstellen indien deze binnen een periode van drie maanden na aflevering, of, indien tussen partijen een acceptatietest is overeengekomen, binnen drie maanden na acceptatie gedetailleerd omschreven schriftelijk bij leverancier zijn gemeld. Leverancier garandeert niet dat de programmatuur zonder onderbreking, fouten of overige gebreken zal werken of dat alle fouten en overige gebreken worden verbeterd. Het herstel wordt gratis uitgevoerd, tenzij de programmatuur in opdracht van cliënt is ontwikkeld anders dan voor een vaste prijs, in welk geval leverancier volgens zijn gebruikelijke tarieven de kosten van herstel in rekening zal brengen. Leverancier kan volgens zijn gebruikelijke tarieven de kosten van herstel in rekening brengen indien sprake is van gebruiksfouten of onoordeelkundig gebruik van cliënt of van andere niet aan leverancier toe te rekenen oorzaken of indien de fouten bij het uitvoeren van de overeengekomen acceptatietest hadden kunnen worden vastgesteld. Herstel van verminkte of verloren gegane gegevens valt niet onder de garantie. De garantieverplichting vervalt indien cliënt zonder schriftelijke toestemming van leverancier wijzigingen in de programmatuur aanbrengt of laat aanbrengen, welke toestemming niet op onredelijke gronden zal worden onthouden. 25.2 Herstel van fouten zal geschieden op een door leverancier te bepalen locatie. Leverancier is gerechtigd tijdelijke oplossingen dan wel programmaomwegen of probleemvermijdende restricties in de programmatuur aan te brengen. 25.3 Leverancier heeft geen verplichting inzake herstel voor fouten die na afloop van de in artikel 25.1 bedoelde garantieperiode zijn gemeld, tenzij tussen partijen een onderhoudsovereenkomst is afgesloten welke een zodanige plicht tot herstel omvat. 26. Onderhoud 26.1 Indien voor de programmatuur een onderhoudsovereenkomst is gesloten of indien in de gebruiksvergoeding van de programmatuur onderhoud is inbegrepen, zal cliënt overeenkomstig de gebruikelijke procedures van leverancier geconstateerde fouten in de programmatuur gedetailleerd aan leverancier melden. Na ontvangst van de melding zal leverancier zich naar beste vermogen inspannen fouten in de zin van artikel 6.6 te herstellen en/of verbeteringen aan te brengen in latere nieuwe versies van de programmatuur. De resultaten zullen afhankelijk van de urgentie op de door leverancier te bepalen wijze en termijn aan cliënt ter beschikking worden gesteld. Leverancier is gerechtigd tijdelijke oplossingen dan wel programmaomwegen of probleemvermijdende restricties in de programmatuur aan te brengen. Bij gebreke van uitdrukkelijke afspraken daaromtrent zal cliënt zelf de gecorrigeerde programmatuur dan wel de beschikbaar gestelde nieuwe versie installeren, inrichten, parametriseren, tunen en indien nodig de daarbij gebruikte apparatuur en gebruiksomgeving aanpassen. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen is leverancier niet verplicht tot het uitvoeren van dataconversie. 26.2 Leverancier staat er niet voor in dat de programmatuur zonder onderbreking, fouten of andere gebreken zal werken of dat alle fouten of andere gebreken worden verbeterd. 26.3 Leverancier kan de kosten van herstel volgens zijn gebruikelijke tarieven in rekening brengen indien sprake is van gebruiksfouten of onoordeelkundig gebruik of van andere niet aan leverancier toe te rekenen oorzaken of indien de programmatuur door anderen dan leverancier is gewijzigd. Herstel van verminkte of verloren gegane gegevens valt niet onder onderhoud. 26.4 Indien een onderhoudsovereenkomst is gesloten, zal leverancier bij het beschikbaar komen van verbeterde versies van de programmatuur deze aan cliënt ter beschikking stellen. Drie maanden na het beschikbaar stellen van een verbeterde versie is leverancier niet meer verplicht tot het herstellen van eventuele fouten in de oude versie en tot het verlenen van ondersteuning met betrekking tot een oude versie. Voor het ter beschikking stellen van een versie met nieuwe mogelijkheden en functies kan leverancier van cliënt verlangen dat deze een nieuwe overeenkomst met leverancier aangaat en dat voor de terbeschikkingstelling een nieuwe vergoeding wordt betaald. 26.5 Indien cliënt niet gelijktijdig met het aangaan van de overeenkomst tot terbeschikkingstelling van de programmatuur een onderhoudsovereenkomst met leverancier is aangegaan, kan leverancier niet gehouden worden op een later moment alsnog een onderhoudsovereenkomst aan te gaan. 26.6 Bij gebreke van een uitdrukkelijk overeengekomen factureringsschema zijn alle bedragen die betrekking hebben op onderhoud van programmatuur voor aanvang van de onderhoudsperiode verschuldigd. 27. Programmatuur van toeleverancier 27.1 Indien en voor zover leverancier programmatuur van derden aan cliënt ter beschikking stelt, zullen, mits dat door leverancier schriftelijk aan cliënt is meegedeeld, voor wat betreft die programmatuur de voorwaarden van die derden van toepassing zijn met terzijdestelling van het bepaalde in deze voorwaarden. Cliënt aanvaardt de bedoelde voorwaarden van derden. Deze voorwaarden liggen voor cliënt ter inzage bij leverancier en leverancier zal deze voorwaarden aan cliënt op zijn verzoek kosteloos toezenden. Indien en voor zover de bedoelde voorwaarden van derden in de verhouding tussen cliënt en leverancier om welke reden dan ook geacht worden niet van toepassing te zijn of buiten toepassing worden verklaard, geldt het bepaalde in deze algemene voorwaarden onverkort. VERKOOP VAN APPARATUUR De in dit hoofdstuk “Verkoop van apparatuur” vermelde bepalingen zijn, naast de Algemene Bepalingen uit deze algemene voorwaarden, van toepassing indien leverancier apparatuur aan cliënt verkoopt. Voor zover de strekking van de navolgende bepalingen zich daar niet tegen verzet zijn onder het begrip ‘apparatuur’ tevens losse onderdelen van apparatuur begrepen. 28. Selectie van apparatuur, aflevering en risico 28.1 Cliënt draagt het risico van de selectie van de gekochte apparatuur. Leverancier staat er niet voor in dat de apparatuur geschikt is voor het door cliënt beoogde gebruik, tenzij in de schriftelijke koopovereenkomst tussen partijen de gebruiksdoeleinden duidelijk en zonder voorbehoud zijn gespecificeerd. 28.2 De door leverancier aan cliënt verkochte apparatuur zal aan cliënt worden afgeleverd op de plaats van het magazijn van leverancier. Slechts indien dit schriftelijk is overeengekomen, zal leverancier de aan cliënt verkochte apparatuur afleveren of doen afleveren op een door cliënt aan te wijzen plaats. Leverancier zal cliënt zo mogelijk tijdig vóór de aflevering in kennis stellen van het tijdstip waarop hij of de ingeschakelde vervoerder voornemens is de apparatuur af te leveren. De door leverancier aangegeven aflevertijden zijn steeds indicatief. 28.3 Aflevering van apparatuur geschiedt op de overeengekomen plaats tegen de overeengekomen koopprijs. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen, zijn in de koopprijs van de apparatuur niet begrepen de kosten van vervoer, verzekering, takel- en hijswerk, inhuur van tijdelijke voorzieningen e.d.. 28.4 Het risico van verlies, diefstal en beschadiging van de apparatuur gaat over op cliënt bij aflevering aan cliënt. Indien ten behoeve van de aflevering, al dan niet op verzoek of instructie van cliënt, gebruik wordt gemaakt van een vervoerder, gaat het risico van verlies, diefstal en beschadiging van de apparatuur echter reeds over op cliënt op het moment van afgifte van de apparatuur aan de vervoerder. 28.5 Leverancier zal de apparatuur verpakken volgens de bij hem geldende gebruikelijke maatstaven. Indien cliënt een bijzondere wijze van verpakking verlangt, zullen de daaraan verbonden meerkosten voor zijn rekening zijn. Cliënt zal met verpakkingen die vrijkomen bij de door leverancier geleverde producten, handelen op een wijze die in overeenstemming is met de daarvoor geldende overheidsvoorschriften. Cliënt vrijwaart leverancier voor aanspraken van derden wegens niet-naleving van dergelijke voorschriften. 29. Omgevingseisen en installatie 29.1 Cliënt draagt zorg voor een omgeving die voldoet aan de door leverancier in voorkomend geval gespecificeerde vereisten voor de apparatuur (bijv. betreffende temperatuur, luchtvochtigheid, technische omgevingseisen e.d.). 29.2 Indien partijen dit schriftelijk uitdrukkelijk zijn overeengekomen, zal leverancier de apparatuur installeren of laten installeren. In de eventuele verplichting tot installatie van apparatuur door leverancier is niet inbegrepen de verplichting tot het installeren van programmatuur of tot het uitvoeren van dataconversie. 29.3 Indien leverancier zich heeft verbonden tot installatie zal cliënt vóór aflevering van de apparatuur een passende installatieplaats met alle noodzakelijke faciliteiten, zoals bekabeling en telecommunicatiefaciliteiten, ter beschikking stellen en alle voor de installatie noodzakelijke instructies van leverancier opvolgen. 29.4 Cliënt zal leverancier voor de uitvoering van de noodzakelijke werkzaamheden toegang verlenen tot de plaats van installatie gedurende de normale werkdagen en -uren van leverancier. 30. Garantie 30.1 Leverancier zal zich er naar beste vermogen voor inspannen eventuele materiaal- en fabricagefouten in de apparatuur, alsmede in onderdelen die door leverancier in het kader van garantie of onderhoud zijn geleverd, binnen redelijke termijn kosteloos te herstellen indien deze binnen een periode van drie maanden na aflevering gedetailleerd omschreven bij leverancier zijn gemeld. Indien herstel naar het redelijk oordeel van leverancier niet mogelijk is, herstel te lang gaat duren of als aan herstel onevenredig hoge kosten zijn verbonden, is leverancier gerechtigd de apparatuur kosteloos te vervangen door andere, soortgelijke maar niet noodzakelijkerwijs identieke, apparatuur. Dataconversie die noodzakelijk is als gevolg van herstel of vervanging valt buiten de garantie. Alle vervangen onderdelen worden eigendom van leverancier. De garantieverplichting vervalt indien de materiaal- of fabricagefouten geheel of gedeeltelijk het gevolg zijn van onjuist, onzorgvuldig of ondeskundig gebruik, van buiten komende oorzaken zoals brand- of waterschade, of indien cliënt zonder toestemming van leverancier wijzigingen in de apparatuur of in de onderdelen die door leverancier in het kader van garantie of onderhoud zijn geleverd, aanbrengt of doet aanbrengen. Leverancier zal een zodanige toestemming niet op onredelijke gronden onthouden. 30.2 Werkzaamheden en kosten van herstel buiten het kader van deze garantie zullen door leverancier in rekening worden gebracht conform zijn gebruikelijke tarieven. 30.3 Leverancier heeft geen verplichting inzake herstel voor fouten die na afloop van de in artikel 30.1 bedoelde garantieperiode zijn gemeld, tenzij tussen partijen een onderhoudsovereenkomst is afgesloten welke een zodanige plicht tot herstel omvat. 31. Apparatuur van toeleverancier 31.1 Indien en voor zover leverancier apparatuur van derden aan cliënt levert, zullen, mits dat door leverancier schriftelijk aan cliënt is meegedeeld, voor wat betreft die apparatuur de voorwaarden van die derden van toepassing zijn, met terzijdestelling van de daarvan afwijkende bepalingen in deze voorwaarden. Cliënt aanvaardt de bedoelde voorwaarden van derden. Deze voorwaarden liggen voor cliënt ter inzage bij leverancier en leverancier zal deze aan cliënt kosteloos op zijn verzoek toezenden. Indien en voor zover de bedoelde voorwaarden van derden in de verhouding tussen cliënt en leverancier om welke reden dan ook geacht worden niet van toepassing te zijn of buiten toepassing worden verklaard, geldt het bepaalde in deze algemene voorwaarden onverkort.
284.
20
07-07-2009 285. 286. 287. 288. 289. 290. 291. 292. 293.
294. 295. 296. 297. 298. 299. 300. 301. 302. 303. 304. 305. 306. 307. 308. 309. 310. 311. 312. 313. 314. 315. 316. 317. 318. 319. 320. 321. 322. 323.
Voorstel Virtueel Centrum Jeugd & Gezin
Versie 1.00
ONDERHOUD VAN APPARATUUR De in dit hoofdstuk “Onderhoud van apparatuur” vermelde bepalingen zijn, naast de Algemene Bepalingen van deze algemene voorwaarden, van toepassing indien leverancier en cliënt een overeenkomst voor onderhoud van apparatuur hebben gesloten. 32. Duur van de onderhoudsverplichting 32.1 De overeenkomst voor onderhoud van apparatuur wordt aangegaan voor de tussen partijen overeengekomen duur, bij gebreke waarvan een duur van één jaar geldt. 32.2 De duur van de overeenkomst wordt telkenmale stilzwijgend voor de oorspronkelijke periode verlengd, tenzij cliënt of leverancier de overeenkomst schriftelijk beëindigt met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden voor het einde van de betreffende periode. 33. Onderhoud 33.1 De inhoud en omvang van de door leverancier te leveren onderhoudsdiensten en de eventueel bijbehorende serviceniveaus zullen in een schriftelijke overeenkomst tussen partijen worden vastgelegd. Bij gebreke daarvan is leverancier verplicht zich ervoor in te spannen naar beste vermogen storingen die naar behoren door cliënt bij leverancier zijn gemeld, binnen een redelijke termijn te verhelpen. Onder ‘storing’ wordt in dit hoofdstuk verstaan het niet of niet zonder onderbreking voldoen aan de door leverancier schriftelijk uitdrukkelijk kenbaar gemaakte specificaties van de apparatuur. Van een storing is alleen sprake indien cliënt deze kan aantonen en deze kan worden gereproduceerd. 33.2 Het onderhoud wordt verricht tijdens de bij leverancier geldende werkdagen en werkuren. 33.3 Leverancier behoudt zich onder meer het recht voor om zijn onderhoudsverplichtingen op te schorten voor de tijd dat zich op de plaats van de opstelling van de apparatuur omstandigheden voordoen die, naar het oordeel van leverancier, risico’s ten aanzien van de veiligheid of gezondheid van medewerkers van leverancier met zich meebrengen. 33.4 Leverancier draagt zorg voor het actueel houden van zijn expertise omtrent de apparatuur. Leverancier zal alle relevante gegevens omtrent de aan de apparatuur verrichte werkzaamheden registreren en vastleggen in zijn administratie. Leverancier zal cliënt op eerste verzoek inzage verschaffen in de aldus vastgelegde gegevens. 33.5 Vervanging van onderdelen geschiedt indien dit naar het oordeel van leverancier noodzakelijk is om storingen te herstellen of te voorkomen. De vervangen onderdelen worden c.q. blijven eigendom van leverancier. 34. Onderhouds- en gebruiksvoorwaarden 34.1 Cliënt zal, onmiddellijk na het optreden van een storing aan de apparatuur, leverancier daarvan in kennis stellen door middel van een door een ter zake kundige medewerker van cliënt opgestelde gedetailleerde omschrijving van de storing. Cliënt is gehouden het personeel van leverancier of door leverancier aangewezen derden toegang te verschaffen tot de plaats van de apparatuur, alle overige noodzakelijke medewerking te verlenen en de apparatuur aan leverancier ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ter beschikking te stellen. 34.2 Op verzoek van leverancier zal een ter zake kundige werknemer van cliënt voor raadpleging bij onderhoudswerkzaamheden aanwezig zijn. Cliënt heeft het recht bij alle ten behoeve van cliënt uit te voeren werkzaamheden aanwezig te zijn. 34.3 Cliënt is bevoegd niet door leverancier geleverde apparatuur en systemen op de aan client verkochte apparatuur aan te sluiten en daarop niet door leverancier geleverde programmatuur te installeren. De kosten van het onderzoeken en verhelpen van storingen die voortvloeien uit het aansluiten van niet door leverancier geleverde apparatuur of uit het installeren van niet door leverancier geleverde programmatuur, zijn voor rekening van cliënt. 34.4 Indien het naar het oordeel van leverancier voor het onderhoud van de apparatuur nodig is dat de verbindingen van de apparatuur met andere systemen of apparatuur worden getest, zal cliënt deze andere systemen of apparatuur alsmede de desbetreffende testprocedures en informatiedragers ter beschikking van leverancier stellen. 34.5 Bij onderhoudswerkzaamheden benodigd testmateriaal dat niet tot de normale outillage van leverancier behoort, dient door cliënt ter beschikking te worden gesteld. 34.6 Cliënt draagt zorg voor de technische, ruimtelijke en telecommunicatievoorzieningen die nodig zijn om de apparatuur te laten functioneren. Het onderhoud strekt zich uitdrukkelijk niet over voornoemde voorzieningen en aansluitingen uit. 34.7 Cliënt draagt het risico van verlies, diefstal of beschadiging van de apparatuur gedurende de periode dat leverancier deze onder zich heeft voor de onderhoudswerkzaamheden. Het wordt aan cliënt overgelaten dit risico te verzekeren. Alvorens de apparatuur aan leverancier voor onderhoud aan te bieden draagt cliënt er zorg voor dat van alle in de apparatuur vastgelegde programmatuur en data een deugdelijke en volledige reservekopie is gemaakt. 34.8 Leverancier aanvaardt geen onderhoudsverplichtingen voor apparatuur die niet in Nederland is opgesteld, tenzij schriftelijk uitdrukkelijk anders overeengekomen. 34.9 Bij gebreke van een overeengekomen factureringsschema zijn alle bedragen die betrekking hebben op onderhoud van apparatuur bij aanvang van de onderhoudsperiode verschuldigd. 35. Uitsluitingen 35.1 Werkzaamheden wegens het onderzoek of herstel van storingen die voortvloeien uit onoordeelkundig gebruik van de apparatuur of van buiten komende oorzaken, zoals gebreken in communicatielijnen of in spanningsvoorziening, of koppelingen met c.q. gebruikmaking van apparatuur, programmatuur of materialen welke niet onder de overeenkomst vallen, behoren niet tot de verplichtingen van leverancier op grond van de overeenkomst, en zullen cliënt apart in rekening worden gebracht tegen de gebruikelijke tarieven. 35.2 In de onderhoudsprijs zijn niet begrepen: • het vervangen van verbruiksartikelen zoals onder andere magnetische opslagmedia, en inktlinten; • de vervangingskosten van onderdelen alsmede onderhoudsdiensten voor het herstel van storingen die geheel of gedeeltelijk zijn veroorzaakt door pogingen tot herstel door anderen dan leverancier; • werkzaamheden ten behoeve van gedeeltelijke of algehele revisie der apparatuur; • modificaties aan apparatuur; • verplaatsing, verhuizing, herinstallatie van apparatuur of werkzaamheden ten gevolge hiervan.
Voor meer informatie: FENIT
[email protected] www.fenit.nl
324.
21
Voorstel structurele inrichting Backoffice virtueel Centrum Jeugd en Gezin
.
Voorstel GGD.Backoffice vCJG 1 sep 2009.doc
Inhoud 1.
INLEIDING ....................................................................................................................................................2
2.
STRUCTURELE INRICHTING BACKOFFICE VCJG...........................................................................3 2.1 2.2 2.3
3.
PERSONELE INZET .....................................................................................................................................3 BEGROTING JAARLIJKS TERUGKERENDE KOSTEN ......................................................................................4 KOSTENVERDELING NAAR GEMEENTE .......................................................................................................5
IMPLEMENTATIE .......................................................................................................................................6 3.1 3.2
4.
IMPLEMENTATIEKOSTEN ...........................................................................................................................6 KOSTEN VCJG EERSTE JAAR PER GEMEENTE .............................................................................................8
FINANCIERING............................................................................................................................................8 4.1
1.
FINANCIERINGSVOORSTEL ........................................................................................................................8
Inleiding
De GGD Hollands Midden is gevraagd de regionale backoffice te verzorgen van de virtuele centra voor Jeugd en Gezin in Zuid-Holland Noord. De invulling geschied op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten zoals die zijn verwoord in de Notitie Backoffice Virtueel Centrum Jeugd en Gezin, versie 31 augustus 2009. In dit document is aan de hand van de systematiek van de notitie backoffice aangegeven wat de financiële consequenties zijn van het borgen van de backoffice bij de GGD Hollands Midden.
-2-
2.
Structurele inrichting backoffice vCJG
2.1
Personele inzet
De personele inzet is weergegeven in Tabel 1. Er wordt gerekend met een uurtarief van €71,-. De afhandeling van e-mailvragen van jongeren en opvoeders kan bij een inspanning van 4 uur per week (208 uur per jaar, à €62,-) uitgevoerd worden uit de basistaken van de JGZ. Hiermee komt het totaalbedrag aan structurele personele inzet op €110.095 – €12.896 = € 97.199,Tabel 1 Personele inzet Redactie vCJG Jongeren Contentmanagement Uitagenda vullen Nieuws
Uren 416 208 104 104
Kosten € 29.536
Redactie vCJG opvoeders Contentmanagement Agenda Nieuws Cursussen
208 52 52 52 52
€ 14.768
Backoffice vCJG opvoeders & jongeren e-mailvragen opvoeders e-mailvragen jongeren
208 104 104
Subtotaal (evenredige kosten)
832
€ 44.304
Communicatie/PR jongeren Communicatie/PR opvoeders
185 90
€ 13.135 € 6.390
Coördinatie vCJG opvoeders & jongeren Redactieraad vergaderingen 4x jaar Beleidsadvies & verantwoording Contacten lokale CJG's Contacten met (kern)partners Jongerenpanel
240 32 56 52 40 60
€ 17.040
Functioneel beheer opvoeders & jongeren Helpdesk Wijzigingenbeheer Contractmanagement (SLA, juridisch, finan.) Coördinatie applicatie zaken Coördinatie technische zaken
230 64 32 64 50 20
€ 16.330
Subtotaal (vaste kosten)
745
€ 52.895
TOTAAL
1577
€ 97.199
Tarief Coördinator/eindredacteur Tarief e-mail afhandeling
€ 71 Uit basistaken
-3-
2.2
Begroting jaarlijks terugkerende kosten
Voor het overzicht zijn hieronder alle jaarlijks terugkerende kosten opgenomen. Kosten
Personeelskosten Vaste kosten per gemeente Evenredige kosten (naar inwonertal) Technische kosten websites Overenuit.nl onderhoud en hosting vCJG opvoeders Content landelijk vCJG opvoeders service & onderhoud Communicatie/PR Ontwerp- en materiaalkosten PR jongeren Ontwerp- en materiaalkosten PR opvoeders
€ 97.199
€ 44.304 € 52.895 € 122.738
€ 3.625 € 71.113 € 48.000 € 7.750
€ 5.500 € 2.250
€ 11.384
Onvoorzien (5%)
€ 239.071
TOTAAL
-4-
2.3
Kostenverdeling naar gemeente
Voorstel GGD backoffice vCJG vCJG Jongeren
Gemeente Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude
Inwonertal* 71.658 20.348 25.252 61.180 116.878 26.376 22.131 26.777 24.906 15.399 22.367 18.704 35.308 22.861 8.303
Kosten Jaarlijks € 25.982,22 € 12.378,54 € 13.878,79 € 24.453,23 € 32.580,90 € 14.222,65 € 12.924,00 € 14.345,33 € 13.772,94 € 10.864,52 € 12.996,20 € 11.875,60 € 16.955,16 € 13.147,33 € 8.693,69
Totaal ZHN
518448
€ 239.071
BPI*** Personeelskosten beheer vast € 0,36 € 2.953,60 € 0,61 € 2.953,60 € 0,55 € 2.953,60 € 0,40 € 2.953,60 € 0,28 € 2.953,60 € 0,54 € 2.953,60 € 0,58 € 2.953,60 € 0,54 € 2.953,60 € 0,55 € 2.953,60 € 0,71 € 2.953,60 € 0,58 € 2.953,60 € 0,63 € 2.953,60 € 0,48 € 2.953,60 € 0,58 € 2.953,60 € 1,05 € 2.953,60
Personeelskosten beheer evenredig € 7.310,95 € 2.076,02 € 2.576,35 € 6.241,93 € 11.924,56 € 2.691,03 € 2.257,93 € 2.731,94 € 2.541,05 € 1.571,09 € 2.282,01 € 1.908,29 € 3.602,32 € 2.332,41 € 847,12
€ 44.304
€ 52.895
* Bron: www.gezondheidsatlashollandsmidden.nl € 0,16 € 0,16 per inwoner per jaar per ** De gemeente betalen voor de landelijke content € 781,00 van € 9.372,- per jaar. gemeente. Dit bedrag is gebonden aan een maximum *** Bedrag Per Inwoner
-5-
vCJG Opvoeders
PR Techniek Overenuit jongeren € 501,03 € 760,19 € 142,27 € 215,86 € 176,56 € 267,89 € 427,77 € 649,03 € 817,21 € 1.239,91 € 184,42 € 279,81 € 154,74 € 234,78 € 187,23 € 284,07 € 174,14 € 264,22 € 107,67 € 163,36 € 156,39 € 237,28 € 130,78 € 198,42 € 246,87 € 374,57 € 159,84 € 242,52 € 58,05 € 88,08
€ 3.625
€ 5.500
Service & onderhoud € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00 € 3.200,00
€ 48.000
PR Onvoorzien Content Landelijk** opvoeders € 9.372,00 € 310,99 € 1.573,46 € 3.255,68 € 88,31 € 446,80 € 4.040,32 € 109,59 € 554,48 € 9.372,00 € 265,51 € 1.343,38 € 9.372,00 € 507,24 € 2.566,39 € 4.220,16 € 114,47 € 579,16 € 3.540,96 € 96,05 € 485,95 € 4.284,32 € 116,21 € 587,97 € 3.984,96 € 108,09 € 546,88 € 2.463,84 € 66,83 € 338,13 € 3.578,72 € 97,07 € 491,13 € 2.992,64 € 81,17 € 410,70 € 5.649,28 € 153,23 € 775,29 € 3.657,76 € 99,21 € 501,98 € 1.328,48 € 36,03 € 182,32
€ 71.113
€ 2.250
€ 11.384
3.
Implementatie
3.1
Implementatiekosten
De implementatie bestaat grofweg uit het aanschaffen en inrichten van de vCJG sites voor opvoeders en jongeren en de inrichting van de backoffice. De regionale aanschaf van de sites voor opvoeders levert een financieel voordeel op van in totaal €37.500,Tabel 2 Voordeel regionale aanschaf vCJG’s Per gemeente Instapmodel € 9.995,-
Regio € 149.925,-
Regionale aanschaf
€ 7.495,-
€ 112.425,-
Voordeel
€ 2.500,-
€ 37.500
Verder heeft de werkgroep vCJG inschattingen gemaakt van de inspanning die nodig is om de jongerensite regionaal op te zetten en de backoffice regionaal in te richten. De GGD Hollands Midden kan de implementatie op zich nemen voor een uurtarief van € 75,-. In de tabel hieronder is berekend wat dit betekent voor de eenmalige implementatiekosten.
-6-
Tabel 3 Implementatiekosten vCJG’s (eenmalig) Taak / kostenpost
uren
Coördinatie Projectmanagement algemeen vCJG Projectmanagement algemeen jongerensite Instellen en inwerken regionale redactieraad Inrichten regionale backoffice Afstemming met gemeenten Afstemming met lokale en regionale CJG-partners Opstellen van een regionaal plan van aanpak Opstellen van een lokaal plan van aanpak Koppeling met en vulling van de Sociale Kaart Structureel publiciteitsplan opstellen (2x) PR en lancering vCJG PR en lancering jongerensite Afstemming met technische leverancier Invoer content Testen websites
694 100 50 50 100 30 30 25 25 50 64 30 30 10 50 50
Diversen vCJG Frontend Leones (aanschaf) Vormgeving lokale sites* Consultancy stichting vCJG Training contentmanagement (5 personen 1 dagdeel) Materiaalkosten PR lancering Diversen overenuit Aanpassen techniek/hosting Uitwerken opzet gemeentepagina’s** Aanpassen content (info, adressen, links) Materiaalkosten PR lancering Training contentmanagement
60 50
kosten
kosten per gemeente
€ 52.050 € 7.500 € 3.750 € 3.750 € 7.500 € 2.250 € 2.250 € 1.875 € 1.875 € 3.750 € 4.800 € 2.250 € 2.250 € 750 € 3.750 € 3.750
€ 3.470
€ 146.175 € 112.425 € 18.000 € 5.000 € 750 € 10.000
€ 9.745
€ 28.750 € 10.000 € 4.500 € 3.750 € 10.000 € 500
€ 1.917
€ 226.975 € 11.349 € 238.324
Onvoorzien 5 % Subtotaal Nieuwe gemeentelijke pagina’s jongerensite*** Aanmaken nieuwe pagina’s Vullen nieuwe pagina’s TOTAAL eenmalig
25
€ 2.875 € 1.000 € 1.875
€ 958
€ 241.199
gemeenten Holland Rijnland (12x) gemeenten Rijnstreek (3x)
€ 15.888 € 16.847
* 2 uur projectmanagement, 3 uur consultancy en 5 uur vormgeving obv offerte Leones. ** Deze taak moet (deels) uitbesteed worden aan een vormgever. *** Deze kosten komen voor rekening van Alphen ad Rijn, Nieuwkoop en Rijnwoude.
-7-
3.2
Kosten vCJG eerste jaar per gemeente
In onderstaande tabel zijn de totale kosten te zien per gemeente voor het eerste jaar. Deze tabel is opgebouwd uit eenmalige implementatiekosten en de jaarlijkse terugkerende structurele kosten. Tabel 4 Kosten eerste jaar per gemeente Gemeente Alphen aan den Rijn Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal ZuidHolland Noord
4.
Kosten Implementa Opstartkosten Jaarlijks tie kosten eerste jaar Regio Inwonertal 71.658 € 25.982,22 € 16.847 € 42.828,80 ZHN 20.348 € 12.378,54 € 15.888 € 28.266,79 ZHN 25.252 € 13.878,79 € 15.888 € 29.767,04 ZHN 61.180 € 24.453,23 € 15.888 € 40.341,48 ZHN 116.878 € 32.580,90 € 15.888 € 48.469,15 ZHN 26.376 € 14.222,65 € 15.888 € 30.110,90 ZHN 22.131 € 12.924,00 € 15.888 € 28.812,25 ZHN 26.777 € 14.345,33 € 16.847 € 31.191,91 ZHN 24.906 € 13.772,94 € 15.888 € 29.661,19 ZHN 15.399 € 10.864,52 € 15.888 € 26.752,77 ZHN 22.367 € 12.996,20 € 15.888 € 28.884,45 ZHN 18.704 € 11.875,60 € 16.847 € 28.722,19 ZHN 35.308 € 16.955,16 € 15.888 € 32.843,41 ZHN 22.861 € 13.147,33 € 15.888 € 29.035,58 ZHN 8.303 € 8.693,69 € 15.888 € 24.581,94 ZHN
15
518448
€ 239.071
€ 241.199
€ 480.269,87
Financiering
Het zwaartepunt van de kosten ligt in het eerste jaar. Dit kan leiden tot een eenmalig exploitatietekort. Eventueel kan dit tekort opgevangen worden door onderstaand financieringsvoorstel.
4.1
Financieringsvoorstel
Het eenmalige exploitatietekort van het vCJG door de eenmalige kosten ad € 125.000,- wordt gevorderd van de ZHN-gemeenten naar rato van hun inwonertal. De inning daarvan geschiedt eerst na het opstartjaar en wel door verrekening met eventuele positieve resultaten van de GGD ZHN in 5 jaar. Mochten er in enig jaar geen positief resultaat van de GGD ZHN zijn dan kan het AB op grond van een advies van de BC ZHN besluiten om het 1/5-deel van dat jaar door te schuiven dan wel het deel van dat jaar daadwerkelijk in te vorderen. De RDOG leent, ter voorkoming van liquiditeitsproblemen dit bedrag per 1 januari 2010 en lost in 5 jaar af te beginnen op 1 januari 2012. De rente over deze periode ad € 20.000,- bij een rekenrente van 4 % wordt binnen de begroting van de RDOG HM opgevangen.
-8-
Concept- Kwartaal rapportage Eigen Kracht conferenties 1e kwartaal (mei 2009 – juli 2009)
Voortgang conferenties Leeftijden Nr. Gemeente kinderen
Gezinssituatie
1 Hillegom
3
2-oudergezin
2 Katwijk
9, 8 en 6
1-oudergezin
3 Hillegom
14 en 8
1-oudergezin
Reden voor inzet psychische problemen + financiële problemen, melding bij AMK alleenstaande ouder heeft moeite de opvoeding alleen vol te houden hulp met huishouden, hulp met officiële papieren, een baan vinden om goed te combineren met zorg voor de kinderen
Verwijzende instantie
AMK
BJZ
AMW
Tot nu toe is geen van deze trajecten afgesloten
Beleidsmatige toelichting op de voortgang In het afgelopen kwartaal zijn gesprekken geweest met managers van Maatschappelijk Werk (Kwadraad en Valent), JGZ 0-4 (Activite en Valent), JGZ 4-19, BJZ, RBL, BKK, Meldpunt Zorg en Overlast en MEE. Daarnaast zijn presentaties gehouden bij Maatschappelijk Werk (Kwadraad en Activite), Multi-probleem gezin overleggen, JGZ 4-19, de Projectgroep Ketenaanpak en het Meldpunt Zorg en Overlast. Daarnaast is een A4-tje ontwikkeld waarop de specifieke informatie over Eigen Kracht-conferenties in de regio Zuid Holland Noord uitgelegd staat en is informatie over de EK-c’s terug te vinden op de website van de GGD. Ook wordt door verschillende organisaties aandacht besteed aan de EK-c’s in bijvoorbeeld personeelsbladen of andere uitgaves. De meeste organisaties staan positief tegenover de methode van de Eigen Kracht-conferenties en zijn bereid ruimte te maken voor presentaties. Opgemerkt moet worden dat veel managers aangeven dat er veel veranderingen op hen en hun medewerkers afkomen en dat ze prioriteit geven aan bijvoorbeeld de invoering van de verwijsindex en 1gezin1plan boven het gebruik van de Eigen Krachtconferenties.
Kwartaalregistratie ReSet 2009 gemeenten HOLLAND RIJNLAND 1ste kwartaal 2009: 19 trajecten
Klant Num.
Plaats
Start datum
Aantal Kinderen <4 jr
Aantal kinderen 4 - 12 jr
Aantal kinderen 12 - 18 jr
Verwijzer
Risico factoren factoren
Stevig
1,14,16
JGZ
1,6,11,12,16
Datum Afsluit.
Reden afsluiting
KATWIJK: 1 traject V5-2009
Katwijk
17-03-09
1
28-07-09 kan het zelf weer
KATWIJK Asielzoekerscentrum: 1 traject V7-2009
Katwijk AZC
25-03-09
1
LEIDEN: 8 trajecten A3 Leiden
11-01-09
1
A4
Leiden
11-01-09
2
opvoedburea 1,4,6,10,13,14 u JGZ 1,6,13,16
A7
Leiden
8-01-09
1
BKK
A10 A16
Leiden Leiden
30-01-09 12-03-09
1 1
1
JGZ1 gezinscoach
A17 A18 A19
Leiden Leiden Leiden
24-03-09 27-03-09 27-03-09
2 3 1
1
JGZ JGZ JGZ
1,3,4,5,6,7,9,12, 13 1,6,10 1,2,3,5,6,7,10,1 1,12,13,14,15 1,3,4,11,15 1, 6 1,2,16
11-01-09 8-01-09 23-02-09
1 2 1
JGZ ziekenhuis JGZ
1,4,5,6 1,5,13 1,4,14
LEIDERDORP: 3 trajecten Leiderdorp A5 A9 Leiderdorp A14 Leiderdorp
1
1
21-04-09 overplaatsing/uitzetting
1-04-09
1-05-09
particuliere oppas geregeld, mw. is nog niet aan opvoedingsondersteuning toe
mw. doet het weer zelf
20-04-09 kan het wwer zelf 25-06-09
LISSE: 1 traject V1-2009 Lisse
15-01-09
2
JGZ
1,10,16
30-03-09
1
JGZ
1,3,4,6,7,10,13
16-03-09 17-03-09
1
4-3-2009
1
ZOETERWOUDE RIJNDIJK: 1 traject A0 Zoeterwoude 2-12-08 Rijndijk
2
1-04-09
OEGSTGEEST: 1 traject V6-2009
Oegstgeest
SASSENHEIM: 2 trajecten V3-2009 V4-2009
Sassenheim Sassenheim
WARMOND: 1 traject Warmond V2-2009
1
3 JGZ JGZ
1
1,3,9,13,16 1,6,16
1-07-09 WMO, later CIZ aanvraag 17-06-09 gaat beter, gaat verder met gesprekken met praktijkondersteuner huisarts
JGZ
6, 16
12-03-09 geen hulp meer nodig van Thuisbegeleiding
JGZ
1,4,6
1-05-09
overgedragen aan andere hulpverleners
Kwartaalregistratie ReSet 2009 gemeenten RIJNSTREEKBERAAD 1ste kwartaal 2009: aantal trajecten: 7
Klant nummer
Plaats
Start datum
Aantal Aantal Aantal Verwijzer kinderen kinderen 4 kinderen < 4 jr - 12 jr 12- 18 jr
Risicofactoren Datum Reden afsluiting afslsuiting
ALPHEN aan den RIJN: 4 trajecten A1 Alphen 11-01-09
2
2
JGZ
1,12,13
A2 A11 A12
11-01-09 3-02-09 6-02-09
2 1 2
2
JGZ JGZ JGZ
1,4,6 1,6,7,14
KOUDEKERK: 1 traject A6 Koudekerk
11-1-2009
1
JGZ
1,2,3,5,6,7,8, 11,12
RIJPWETERING: 1 traject A13 Rijpwetering
17-2-2009
1
JGZ
1,14,16
TER AAR: 1 traject A15 Ter Aar
23-2-2009
2
JGZ
1,4,6,14,15
Alphen Alphen Alphen
1
1
27-01-09 dhr. is werkloos en is nu ook thuis, daarom willen ze geen zorg meer
Kwartaalregistratie ReSet 2009 gemeenten HOLLAND RIJNLAND 2e kwartaal 2009: aantal begeleidings trajecten: 23
Klant Num.
Plaats
Start datum
Aantal Kinderen <4 jr
Aantal kinderen 4 - 12 jr
Aantal kinderen 12 - 18 jr
Verwijzer
Risico factoren
jgz
1,5,12,14
Datum Afsluit.
Reden afsluiting
ALKEMADE: 1 A22
Roelofarends veen
9-04-09
1
KATWIJK: 7 trajecten V8 V11
Katwijk Katwijk AZC
7-04-09 21-04-09
1 1
jgz 1 WV/AZC
1,3,4,6,8,10,13, 1,14,16
V15
Katwijk
11-5-2009
1
3 MEE
V16 V17
Katwijk Katwijk
14-5-2009 27-5-2009
2 1
1,2,3,4,6,9,13,14, 15,16 1,14,16 1,2,3,4,5,6,9,10,1 2
jgz gez.coach
V18
Katwijk
4-06-09
1
AMW
V19
Katwijk
11-6-2009
1
3 AMW
1,2,3,4,5,6,14,16
LEIDEN: 6 trajecten A23 Leiden A26 Leiden
16-04-09 27-04-09
1 1
1 jgz gezinscoach
A28 A31
Leiden Leiden
28-04-09 15-05-09
1 2
1
1,3,4,8,14 1,2,3,4,5,6,7,10, 12,14,15 1,7,14 1,3,4,5,14,16
A33
Leiden
2-06-09
1
2
2
jgz sociaal vpk asielzoekers 1 jgz
1,3,6,16
1,3,4,9
14-07-09 ging logeren bij familie, geen contact meer kunnen krijgen, ook niet door AZC vpk
17-07-09
24-06-09
20-05-09
12-06-09 verhuisd naar Rhoon
A34
Leiden
25-06-09
1
LEIDERDORP: 2 trajecten A21 Leiderdorp A30 Leiderdorp
9-04-09 15-05-09
1 1
3 jgz jgz en amk
1,4,6 1,2,3,4,6
NOORDWIJK: 1 traject V12 Noordwijk
24-04-09
1
1 jgz
1,2,3,6,13,16
20-04-09
1
jgz
1,4,,6,13
12-06-09
1
jgz
1,6,12,16
20-4-2009
1
1 jgz, Stevig Ouderschap
1,9,14,16
4 Stevig Ouderschap 1 jgz 0-4 1 jgz
1,13,
NOORDWIJEKRHOUT: 2 V9 Noordwijkerh out V20 Noordwijkerh out
TEYLINGEN: 4 trajecten Sassenheim V10 V14
Sassanheim
1-05-09
1
V21 V13
Sassenheim Voorhout
25-06-09 24-04-09
1 1
huiszrts
1,6,16
1,2,4,5 1,4,7,15
28-07-09
Kwartaalregistratie ReSet 2009 gemeenten RIJNSTREEKBERAAD 2e kwartaal 2009: aantal begeleidingstrajecten: 4
Klant Num.
Plaats
Start datum
Aantal Kinderen <4 jr
ALPHEN aan den RIJN: 2 trajecten A20 Alphen 1-04-09 A32 Alphen 15-05-09
1 3
JACOBSWOUDE: 2 A29 Leimuiden A27 Rijnsaterwoude
2 2
15-05-09 29-04-09
Aantal kinderen 4 - 12 jr
2
Aantal Verwijzer kinderen 12 - 18 jr
Risico factoren
jgz jgz
1,3,9,11,13 1,3,4,6,7,14
jgz jgz
1,9,12,14 1,14, 6 en 9
Datum Afsluit.
Reden afsluiting
29-06-09 niet gemotiveerd
Triple P niveau 3 uitvoering in het kader van RAS gelden 2009 Holland Rijnland / Rijnstreek Regio Holland Rijnland Rijnstreek Totaal
1ste kwartaal 24 8
tweede kwartaal 25 8
3 de kwartaal
4de kwartaal
sub totaal 49 16 65
Triple P in ZuidZuid-Holland Noord Inleiding Uit onderzoek blijkt dat ouders en jongeren vaak niet weten waar zij terecht kunnen met hun vragen en zorg rond opvoeden en opgroeien. Ook blijkt dat professionals onderling niet altijd bekend zijn met elkaars aanbod en dat meer afstemming nodig is. Dit zijn de redenen dat er Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) worden ontwikkeld. De gemeenten in Zuid-Holland Noord zetten zich in om het preventieve jeugdbeleid in de regio te versterken. Zij vinden het belangrijk dat opvoedingsondersteuning van goede kwaliteit is en er in hun CJG’s gewerkt wordt met bewezen effectieve interventies. Daarnaast vindt men het belangrijk dat professionals die binnen dat centrum werken, vanuit dezelfde visie werken, met dezelfde taal spreken, ouders op dezelfde manier benaderen en ouders op verschillende niveaus via dezelfde werkwijze opvoedingsondersteuning aanbieden. Wanneer op deze wijze geïntegreerd opvoedingsondersteuning wordt aangeboden zal het effect groter zijn en kan zo nodig aansluitend worden doorverwezen naar voorzieningen ‘achter de voordeur’. De gemeente Leiden heeft sinds 2005 Triple P ingevoerd, en heeft veel ervaring opgedaan die voor regionale implementatie van Triple P relevant is. Dit betreft zowel ontwikkelde documenten, opschaling van overleggroepen als getrainde werkers die de methodiek al in de regio toepassen. Vanuit deze achtergrond is besloten om alle medewerkers die werkzaam zijn in de front-Office teams van CJG’s te trainen in Triple P niveau 2/3. JSO heeft de opdracht gekregen om de trainingen te coördineren en in het najaar 2009 worden de eerste 40 medewerkers getraind. Uitgangspunt is om zoveel mogelijk de medewerkers in teamverband per CJG te trainen om de teamvorming te stimuleren. Daarnaast heeft JSO op verzoek van de regio deze notitie uitgewerkt waarin inzicht wordt gegeven wat het inhoudt als Triple P als integrale werkmethodiek wordt ingevoerd in geheel Zuid-Holland Noord. Hoofdstuk 1 bevat een toelichting op Triple P. In hoofdstuk 2 worden doelen en uitgangspunten voor implementatie voorgesteld en een aantal vragen voorgelegd die aan de orde zijn bij de meningsvorming over regionale implementatie van Triple P. In hoofdstuk 3 worden verschillende scenario’s uitgewerkt. De financiële vertaling geeft inzicht in eenmalige startkosten en in de structurele kosten die na implementatie jaarlijks terugkomen. Binnen het budget van de RAS 2009- 2012 is ruimte om middelen in te zetten voor Triple P. In 2009 betreft het 35.000 euro voor trainingen en 70 uur voor coördinatie uit de vraaggerichte RAS-uren JSO. Hoofdstuk 4 gaat in op de coördinatie, zowel een concrete uitwerking voor de periode augustus – december 2009 als een vooruitblik op de periode na 2009 bij de verschillende scenario’s.
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
1
1. Wat is Triple P en waarom is er voor gekozen Triple P staat voor Positief Pedagogisch Programma dat zich richt op de preventie van (ernstige) emotionele en gedragsproblemen bij kinderen door versterking van de pedagogische vaardigheden van ouders met kinderen in de leeftijd van 0-16 jaar. Specifiek voor het programma is de integrale aanpak met verschillende niveaus van interventie die elkaar opvolgen en door verschillende disciplines kunnen worden aangeboden. Daarmee ontstaat een keten aan opvoedingsondersteuning die ouders advies en steun op maat biedt. Een overzicht van de vijf niveaus van interventie en de reeds getrainde werkers (Leiden e.o.) is opgenomen in tabel 1. Triple P wordt al uitgevoerd in de gemeente Leiden die als proeflocatie heeft gefungeerd om Triple P voor Nederland geschikt te maken. Dit is een groot voordeel voor een eventuele regiobrede implementatie van het programma, omdat de ervaringen van Leiden kunnen worden benut. Er is een beleidsgroep en projectgroep Triple P en er zijn kwaliteitsdocumenten ontwikkeld. Daarnaast zijn alle medewerkers (artsen en verpleegkundigen) van de GGD Hollands Midden getraind en worden interventies niveau 4 en 5 aangeboden door Cardea (geïndiceerde jeugdzorg) en deels ook door Rivierduinen Kinderen en Jeugd (GGZ)1. Via de GGZ, gefinancierd uit de OGGZ-middelen, zijn intensieve interventies Triple P zonder indicatie beschikbaar. De aantallen getrainde professionals in Leiden/Zuid-Holland Noord zijn opgenomen in tabel 1. Tabel 1: Interventieniveaus Triple P en getrainde Interventieniveau Doelgroep Niveau 1 Alle ouders geïnteresseerd Opvoedinformatie & in info over de opvoeding campagne via de en het stimuleren van de media ontwikkeling van kinderen
professionals in Leiden/Zuid-Holland Noord Interventiemethode Uitvoerders Massamediale Samenwerkende lokale en anticiperende voorlichting regionale instellingen over veel voorkomende Leiden/ZHN: Triple P -coördinator i.s.m. opvoedingsvragen
Servicepunt opvoedcursussen Niveau 2 Gerichte voorlichting rond opvoedingsvragen
Niveau 3 Gericht advies bij specifieke zorgen
Ouders met een specifieke vraag over het gedrag en/of de ontwikkeling van kinderen
Ouders die bezorgd zijn over milde vormen van probleemgedrag of ontwikkelingsproblemen van hun kind
Gerichte informatie bij voorkomende opvoedingsvragen Individueel advies 2 x 10 minuten of een groepsgericht aanbod van lezingen
Kortdurende individuele consultatie (4 sessies van 30 minuten) gericht op versterken van opvoedingsvaardigheden
Beroepskrachten in eerstelijnsvoorzieningen welke frequent contact met ouders hebben zoals peuterspeelzalen, kinderopvang, IB-ers, etc.
Leiden/ZHN: 45 peuterspeelzaal, 16 GGD-artsen, 4 CB-artsen, 12 kinderwerkers, 21 leerkrachten basisonderwijs, 6 VVEmedewerkers Jeugd Gezondheidszorg, Pedagogisch adviseurs (School)maatschappelijk werk
Leiden/ZHN: 14 CB verpleegk, 4 GGDverpleegk, 2 opvoedbureau
1
Rivierduinen Kinderen en Jeugd (GGZ) biedt nu niveau 4 – groep aan. Op korte termijn is zij getraind en kan zij ook niveau 4 – individueel/standaard aanbieden.
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
2
medew, 27 maatsch. Werkers, 4 JES (doelgroepen in achterstand) Niveau 4 Ondersteuning bij ernstige gedragsproblemen
Niveau 5 Gezinsinterventie bij ernstige gedragsproblemen
Ouders met kinderen met ernstige gedragsproblemen die een gerichte training in opvoedingsvaardigheden nodig hebben
Training vaardigheden in 3 varianten: Individuele sessies (8-10) (spreekuur/ huisbezoek) Groepstraining (8 sessies) Zelfhulpprogramma
Gezinnen met meervoudige problemen gedragsproblemen van kinderen in combinatie met andere gezinsproblemen zoals depressie, stress of relationele problematiek
Intensief gezinsgericht programma, 10 tot 18 sessies met keuze modules gericht op het verhogen pedagogische vaardigheden, omgaan met stress en relatieproblemen
Niveau 4 i.o. Triple P Pubers Triple P Zelfhulp
Bureau Jeugdzorg, Instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg, jeugd GGZ, MEE
Leiden/ZHN: 5 GGZ-medew, 6 jeugdzorg-medew. Instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg of jeugd GGZ
Leiden/ZHN: 3 jeugdzorg-medew.
Leiden/ZHN: 6 GGZ-medew., 2 jeugdzorg-medew. Leiden/ZHN: 4 GGZ-medew
Concreet wil Triple P in gezinnen het volgende bereiken: competenter opvoedingsgedrag van ouders bij het omgaan met faseproblemen en gedragsmoeilijkheden van kinderen; een positieve opvoedingsstijl bewerkstellingen die kinderen stimuleert om de vaardigheden te ontwikkelen die zij nodig hebben om goed te kunnen functioneren; een adequate disciplinering die niet schadelijk is voor kinderen en vermindering van dwingende en negatieve opvoedingspatronen; een betere communicatie tussen ouders en kinderen in alledaagse opvoedingssituaties en een betere samenwerking tussen ouders onderling; bewerkstelligen dat ouders meer plezier beleven aan de omgang met hun kinderen en afname van opvoedingsstress. De pedagogische visie in Triple P sluit aan op de regionale pedagogische visie die in Zuid-Holland Noord wordt gehanteerd2 De visie van Positief opvoeden volgens de methode Triple P is gebaseerd op vijf basisprincipes: Kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden (zowel fysiek als emotioneel). Kinderen die lekker spelen, vervelen zich niet en lopen minder kans gedragsproblemen te ontwikkelen. Kinderen laten leren door positieve ondersteuning. Positieve aandacht en aanmoediging motiveren een kind om nieuwe dingen te leren en vaardigheden te ontwikkelen. Een aansprekende discipline hanteren. Heldere instructies geven en snel reageren als een kind zich niet goed gedraagt. 2
De pedagogische visie is opgenomen in het Regionale basisaanbod opvoed- en opgroeiondersteuning in Zuid-Holland Noord, JSO, 2009 Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
3
Realistische verwachtingen hebben. Ieder kind is uniek en ontwikkelt zich in zijn eigen tempo. Ouders moeten niet verwachten dat hun kind perfect is; ieder kind maakt fouten en doet dat meestal niet met opzet. Goed voor jezelf zorgen. Ouders moeten niet te veel van zichzelf als opvoeder verwachten, want ook ouders maken fouten. Wanneer ouders hun eigen behoeften vervullen, kunnen ze veel makkelijker geduldig, consequent en beschikbaar zijn voor hun kinderen. Triple P en CJG Triple P sluit goed aan bij de doelstelling van een CJG dat meerdere taken en functies op het terrein van gezondheid, opgroeien en opvoeden heeft. Het aanbod van Triple P is gedifferentieerd naar intensiteit en aanbiedingsvorm (schriftelijk, mondeling, digitaal, zelfhulp, groep, thuis en op het centrum). De integrale, doorlopende lijn van lichte naar intensievere ondersteuning betekent maatwerk waardoor de hulp nooit de vraag van ouders overstijgt. Dit resulteert in een hoge kosteneffectiviteit. De positieve uitgangspunten van Triple P (Positief Opvoeden) sluit aan bij de positieve (niet probleemgerichte) uitstraling dat, conform de regionale visie op CJG, ieder te starten CJG met zijn aanbod wil hebben. Bovendien richt het aanbod zich op de gehele populatie waardoor het een taboedoorbrekend (en niet stigmatiserend) effect kan hebben en ouders makkelijker naar het CJG komen.
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
4
2. Overwegingen bij regionale regionale invoering van Triple P Bij de afweging over het al dan niet invoeren van Triple P als methodiek voor opvoedingsondersteuning is het belangrijk om vast te stellen wat de doelen en uitgangspunten zouden zijn die de basis vormen voor implementatie. In 2.1 worden algemene doelen gepresenteerd en worden een aantal uitgangspunten voorgesteld, afgestemd op regio Zuid-Holland Noord. Vervolgens volgen in 2.2 een aantal vragen die van belang zijn voor de keuze van scenario’s van invoering.
2.1 Doelen en uitgangspunten uitgangspunten van implementatie De volgende algemene doelen zijn aan de orde wanneer sprake is van implementatie van Triple P: voorkomen en verminderen van (ernstige) emotionele, gedrags- en ontwikkelingsproblemen bij kinderen en jeugdigen; bevorderen van gezond opgroeien en opvoeden door het versterken van kennis, vaardigheden en zelfvertrouwen van ouders; maximale samenwerking tussen de instellingen die met kinderen werken, beschikbaarheid van doorlopend aanbod en korte verwijslijnen tussen de instellingen. Bij de implementatie in de regio Zuid-Holland Noord worden de volgende uitgangspunten voorgesteld: 1. Bij de implementatie van Triple P in de regio is sprake van een groeimodel. Inzet is dat in 2011 alle professionals die werken in de front-offices CJG kunnen werken met de methodiek Triple P. De implementatie wordt zoveel mogelijk gekoppeld aan de fasering van startende CJG’s. Tijdens de implementatieperiode wordt al in gang gezet dat de organisaties zelf de expertise opbouwen om hun medewerkers structureel te begeleiden (bv. de intervisie). Er wordt gebruik gemaakt van ervaringen die in de proeflocatie Leiden en elders in het land zijn opgedaan. 2. Er wordt aangesloten bij de bestaande samenwerkingsstructuren en wat er al gedaan wordt aan Triple P door GGD, Rivierduinen en Cardea. De gemeenten voeren de regie over de uitvoering van de implementatie. JSO is gevraagd om in 2009-2010 het projectleiderschap/de coördinatie uit te voeren. 3. Gemeenten, de deelnemende instellingen en de professionals ondersteunen de pedagogische visie van Triple P en zij onderschrijven de redenen voor invoering van Triple P. 4. Er wordt rekening gehouden met een implementatietraject van 2009 tot en met 2012. Dit betekent dat er een beroep wordt gedaan op deelnemende instellingen en hun bijdrage om Triple P intern te implementeren. Elke instelling stelt een intern implementatieplan op, w.o. voortgang intervisie na het eerste jaar 5. Streven is om, binnen de beschikbare mogelijkheden, Triple P in te voeren op alle niveaus. Hoe meer interventieniveaus interventieniveaus betrokken zijn hoe groter de resultaten en impact van Triple P 6. Afspraken over wederzijdse investering door gemeenten en organisaties worden vooraf vastgelegd. De gemeenten in Zuid-Holland Noord vergoeden uit RAS-middelen de kosten voor de trainingen, de coördinatie, de intervisiebegeleiding gedurende het eerste jaar en de mediacampagne. De organisaties voorzien uit eigen middelen in de kosten voor de oudermaterialen en de uren die gepaard gaan aan bijscholing (en vervanging) (inclusief uren voor zelfstudie en accreditatie) en supervisie. Na de implementatiefase dragen de organisaties zelf zorg voor de uitvoering en de kosten in verband met training nieuwe medewerkers. Een indicatie van de ureninvestering door professionals in scholing en supervisie is opgenomen in bijlage 2.
2.2 Keuzemogelijkheden bij het opstellen van scenario’s Bij de afweging hoe breed Triple P wordt geïmplementeerd zijn een aantal vraagpunten van belang. Het betreft vooral inhoudelijke en organisatorische keuzen. Omdat daarnaast de financiële ruimte van invloed is op de besluitvorming over invoering van Triple P, zijn in de scenario’s die in hoofdstuk 3 worden uitgewerkt zoveel mogelijk de kosten zichtbaar gemaakt.
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
5
1. Wordt in Zuid-Holland Noord door gemeenten Triple P ingevoerd op niveau 1 t/m 3 of (beperkt) ook op niveau 4? In de ideale situatie is Triple P beschikbaar voor alle ouders op interventieniveaus 1 t/m 5. In de regio is zowel individueel als groepsaanbod op niveau 4 en 5 beschikbaar via de GGZ en jeugdzorgaanbieder Cardea. Invoering van niveau 1 t/m 3 is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De scheidslijn tussen niveau 3 en 4 is niet scherp, een vloeiende overgang tussen de interventies op beide niveaus is belangrijk (zie ook verder bij punt 4). Op dit moment is het groepsaanbod niveau 4 vrij toegankelijk via Rivierduinen Kinderen en Jeugd (GGZ). Het individuele aanbod niveau 4 en het gezinsgerichte aanbod niveau 5 is na indicatie beschikbaar via Cardea Jeugdzorg. Een (afgebakend) aantal lokale hulpverleners die deskundig zijn op bijv. het indiv. aanbod niveau 4 draagt bij aan een doorlopende keten van aanbod voor ouders. 2. Welke beroepskrachten en in welke omvang/aantallen worden in staat gesteld zich te scholen op niveau 2 en/of 3? Het meest effectief is om die beroepskrachten te trainen die voor ouders het meest belangrijk zijn als zij informatie of advies nodig hebben. Daarnaast zorg de verwijsfunctie van deze groep uit de eerste lijn voor aansluiting tussen de voorliggende voorzieningen en het CJG. Uit onderzoek blijkt dat ouders zich in eerste instantie wenden tot de huisarts en de beroepskrachten op peuterspeelzaal/kinderopvang en school. In de scenario’s is uitgewerkt wat het inhoudt naarmate meer beroepskrachten worden geschoold om met ouders te praten volgens de principes van Triple P. De ervaring is dat huisartsen moeilijk te bereiken zijn, en aanbevolen wordt om de voorlichting aan deze groep over de basisprincipes van Triple P te integreren in de voorlichting die zij over het CJG krijgen. 3. Hoe intensief wordt een regionale mediacampagne uitgevoerd? Als ouders weten waar zij informatie en advies over opvoeden kunnen vinden en het is vanzelfsprekend dat zij hulp krijgen bij hun belangrijke taak om op te voeden, dan is er minder risico dat problemen verergeren. In publiciteit wordt aangesloten op de interventies Triple P die beroepskrachten in het CJG toepassen, zodat de stap om hulp te vragen makkelijker wordt. Aansluitend op het digitale informatie aanbod worden ouders actief toegeleid naar het vervolgaanbod. Naarmate een regionale mediacampagne (Triple P niveau 1) ter ondersteuning van de contactmomenten met ouders uitvoeriger wordt uitgevoerd, hierbij meer kanalen worden ingezet en ouders vaker de boodschap zien, zal het effect groter zijn3. In de scenario’s zijn meer en minder intensieve mediacampagnes uitgewerkt en voorzien van een kostenplaatje. 4. Welke mogelijkheden zetten gemeenten in om de keten Triple P interventies niveau 1 t/m 5 sluitend te krijgen? De interventieniveaus Triple P zorgen voor aansluiting tussen het lokale en geïndiceerde aanbod. Of de interventies op alle niveaus even toegankelijk zijn ligt deels buiten de invloedssfeer van de gemeenten. Ouders die interventies nodig hebben op niveau 4 en 5 die in de geïndiceerde jeugdzorg worden aangeboden krijgen te maken met een indicatietraject en mogelijk een wachtlijst. Gemeenten hebben weinig invloed op het bestaan van wachtlijsten in de jeugdzorg. Er is wel invloed op de uitwerking van 1G1P en op de samenwerking met Bureau Jeugdzorg in het CJG. Ook is het aan gemeenten hoe de OGGZmiddelen worden ingezet, waaruit nu Triple P door de jeugd-GGZ wordt gefinancierd. Samenwerking tussen professionals in het lokale preventieve veld en de hulpverleners in de geïndiceerde jeugdzorg of jeugd-GGZ, bijvoorbeeld in het groepsaanbod niveau 4, draagt bij aan een vloeiende overgang4. 5. Zijn gemeenten het eens met de opzet om de training van Triple P zoveel mogelijk in CJGCJG-teamverband te doen. Ook als dit soms extra kosten betekent omdat de indeling indeling van teams in trainingen dan minder efficiënt mogelijk is? De onderlinge samenwerking wordt bevorderd door het aanbieden van instellingsoverstijgende intervisie en (na)scholing. Het risicio bij de ontwikkeling van CJG’s is dat de scheidslijnen tussen het werkvelden van de 3 In Amsterdam is een zeer uitvoerige mediacampagne uitgevoerd met inzet van o.a. speciale kranten, posters in bus- en tramhaltes en een website (www.positiefopvoeden.nl). Het Trimbosinstituut heeft onderzocht dat driekwart van de ouders/opvoeders bekend is met het aanbod, waaronder ook een opvallend groot bereik van allochtonen. Deze mediastrategie is door Triple P International overgenomen en aanbevolen voor niveau 1. 4 Een verkort indicatietraject staat op de agenda van de locale beleidsgroep Triple P Leiden. In Waterland wordt geëxperimenteerd met een versnelde indicatie voor Triple P interventies.
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
6
samenwerkingspartners blijven bestaan. Teamvorming, gezamenlijke visie, en gezamenlijk gebruik van dezelfde interventies bevorderen concrete samenwerking. Ter ondersteuning van de te maken keuzen zijn in hoofdstuk 3 een aantal scenario’s uitgewerkt die inzicht geven wat de consequenties van keuzen zijn.
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
7
3. Scenario’s In dit hoofdstuk zijn drie scenario’s uitgewerkt, de minimum-, de medium- en de plusvariant. Deze scenario’s lopen op in intensiteit van inzet en bereik/effect. De toevoeging in de oplopende scenario’s zijn cursief zichtbaar gemaakt zodat het verschil met de voorgaande variant snel duidelijk is. Aan het slot van dit hoofdstuk zijn ook zoveel mogelijk de kosten in beeld gebracht, met onderscheid naar eenmalige en structurele kosten. In de scenario’s zijn de uitrol van Triple P niveau 1 t/m 3 uitgewerkt. Uitgangspunt in deze notitie is dat niveau 4 en 5 op het huidige niveau in de regio gehandhaafd blijven. Niveau 1 heeft een preventief karakter en heeft tot doel om informatie te verstrekken en om opvoedingsondersteuning positief te presenteren. Niveau 1 voorziet in informatie en lichte tips voor de ouders (85%) die met betrekking tot opvoedingsondersteuning weinig tot niet in contact komen met een instelling. Deze ouders hebben wel behoefte aan een concrete tip of een steuntje in de rug. Uit onderzoek van Triple P International blijkt dat lichte tips en hulp via media preventief werken5. Naast de informatieverstrekking is de mediacampagne gericht op het promoten van positief opvoeden: opvoeden is leuk én soms lastig, en advies en steun voor ouders is een vanzelfsprekende zaak. Het leidt ouders toe naar (Triple P) interventies op en rondom het CJG zoals lezingen en cursussen of de mogelijkheid van voorlichtings- of adviesgesprekken met een professional. In het minimum scenario is de inzet van media beperkt en wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van gratis plaatsingsruimte. Daarentegen is de inzet van media in de plusvariant zeer uitgebreid, met als resultaat een bereik van 70% van alle ouders. Maar de kosten zijn ook hoger. Niveau 2 en 3 betreffen de contactmomenten tussen beroepskrachten en ouders. In het scenario met de minimum variant kunnen de medewerkers in de CJG front-Office teams werken met de Triple P methodiek. In de medium variant wordt de getrainde groep professionals uitgebreid met een aantal voorliggende voorzieningen als de peuterspeelzaal/kinderopvang.
3.1 Minimum variant 20 artikelen met themagerichte informatie over opvoeden en verwijsmogelijkheid naar het CJG; streven deze gratis te plaatsen in reeds beschikbare ruimte voor gemeentelijke berichten in Huis-aan-Huisbladen en in een aantal nieuwsbrieven voor ouders die door scholen e.d. worden verstuurd. 1 poster en folders met de basisprincipes van Triple P zijn zichtbaar op plaatsen waar ouders komen. Teams front-Office van CJG’s zijn getraind (niveau 2 en 3) en reiken bijbehorend materiaal uit aan ouders. Huidige niveau van reeds getrainde hulpverleners in GGZ en jeugdzorg (niveau 4 en 5).
3.2 Medium Medium variant 20 artikelen met themagerichte informatie over opvoeden en verwijsmogelijkheid naar het CJG; verschijnt tweewekelijks in alle Huis aan Huis bladen en in een aantal nieuwsbrieven voor ouders die door scholen e.d. worden verstuurd. 1 poster en folders met de basisprincipes van Triple P zijn zichtbaar op plaatsen waar ouders komen.
Interviews in de media Lezingen Teams front-Office van CJG’s zijn getraind (niveau 2 en 3) en reiken bijbehorend materiaal uit aan ouders.
Werkers in peuterspeelzalen/kinderopvang, kinderwerk en brede scholen zijn getraind (niveau 2), Jeugdpreventie Teams zijn getraind (niveau 2/3) en reiken bijbehorend materiaal uit aan ouders. Huidige niveau van reeds getrainde hulpverleners in GGZ en jeugdzorg (niveau 4 en 5).
5
Uit onderzoek naar de uitgevoerde mediacampagne in Amsterdam (vergelijkbaar met de hier beschreven plusvariant – zie ook www.positiefopvoeden.nl) blijkt dat 78% opvoeders de informatie herkent, en dat ouders gemiddeld 5 minuten of langer de site bezoekt (2x langer dan andere sites met opvoedinformatie). Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
8
3.3 Plus variant 20 artikelen met themagerichte informatie over opvoeden en verwijsmogelijkheid naar het CJG; verschijnt tweewekelijks in alle Huis aan Huis bladen en in een aantal nieuwsbrieven voor ouders 1 poster en folders met de basisprincipes van Triple P zijn zichtbaar op plaatsen waar ouders komen.
Mediacampagne met gebruik van materiaal Positief Opvoeden: posters (ook in openbare ruimte), folders,Tip(opvoed)kranten, advertenties, integratie Triple P in de regionale CJG-site. Interviews in de media Lezingen Werkers in peuterspeelzalen/kinderopvang, kinderwerk, brede scholen zijn getraind (niveau 2), Jeugdpreventie teams zijn getraind (niveau 2/3) en reiken bijbehorend materiaal uit aan ouders. Teams front-Office van CJG’s zijn getraind (niveau 2 en 3) en reiken bijbehorend materiaal uit aan ouders. Huidige niveau van reeds getrainde hulpverleners in GGZ en jeugdzorg (niveau 4 en 5).
3.4 Kostenindicatie Kostenindicatie per scenario In onderstaande tabel zijn de kosten voor gemeenten die samenhangen met elk scenario in beeld gebracht. Er is onderscheid gemaakt tussen eenmalige en structurele kosten in de periode 2010-2012 en daarna. De onderbouwing van deze kosten indicatie is opgenomen in de bijlage. Uitgangspunt is dat de gemeenten de kosten dragen voor de regionale coördinatie, de scholing van de professionals in de periode tot 2012, alsmede de verplichte intervisie in het eerste jaar na scholing. De daadwerkelijke uitvoering van de Triple P methodiek vindt plaats binnen de (reguliere) activiteiten waarover met de subsidiegever afspraken zijn gemaakt. De instellingen zijn verantwoordelijk voor de uren die professionals investeren in de opleiding, de materialen die aan ouders worden uitgereikt tijdens lezingen en in de voorlichtings- en adviesgesprekken en voor de begeleiding van professionals na het eerste jaar. In onderstaande tabel zijn alleen de kosten voor gemeenten samengevat. Tabel 2: Indicatie van eenmalige en structurele kosten voor gemeenten per scenario op jaarbasis scenario toelichting Eenmalige kosten Structurele kosten (2010(2013 en verder) (2010-2012) minimum (20) artikelen gratis N 109.050 N 2.250 Poster en folders Teams fo CJG’s medium 20 artikelen N 163.800 N 10.250 Poster en folders Interviews Lezingen Teams fo CJG’s + Bredere groep in eerste lijn getraind plus 20 artikelen N 193.600 N 132.550 Poster en folders Mediacampagne Interviews Lezingen Teams fo CJG’s + Bredere groep in eerstelijn getraind
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
9
4. Coördinatie Na een intensieve inzet in de implementatieperiode zullen jaarlijks een aantal werkzaamheden rond Triple P zich herhalen, zoals blijvende investering in draagvlak, organisatie van terugkomdagen en trainingen, en monitoring van gegevens over bereik en resultaat enz. Er wordt hier eerst inzicht gegeven in de coördinerende werkzaamheden in de periode augustus-december 2009, waarin beperkt implementatie is ingezet. Het accent ligt hier op het verwerven van draagvlak en het organiseren van twee trainingen. Vervolgens volgt een vooruitblik op de coördinatie na 2009 die nodig is per scenario.
4.1 Coördinatie en uitvoering in 2009 Er is in 2009 een afgebakend aantal uren (70) beschikbaar is voor de start en coördinatie van de eerste trainingen van Triple P plus enkele intervisiebijeenkomsten in Zuid-Holland Noord. Het organiseren van twee trainingen op zich vergt niet veel tijdsinvestering. De meeste tijd is nodig om organisaties te informeren en met hen te overleggen over de consequenties van invoering van Triple P en wat dit van de organisaties vraagt. Een overzicht van de coördinerende werkzaamheden in 2009 ziet er als volgt uit. a. Het verkrijgen van draagvlak en commitment Overleg met gezamenlijke gemeenten over opstellen van convenant waarin benoemd staat wat de financiële en inspanningsverplichtingen zijn van de gemeenten en van de instellingen tijdens en na de implementatie van Triple P gespecificeerd over de eerste jaren. Actie: JSO legt een conceptconvenant voor waarna bespreking, evt. bijstelling en goedkeuring volgt Draagvlak verwerven voor de invoering van Triple P bij managers en stafleden van de organisaties die in het CJG gaan werken. Draagvlak voor kwaliteit waarborging van kwaliteit (studietijd, intervisie, benoemen van interne aandachtsfunctionaris Triple P). Actie: regionale informatiebijeenkomst Individuele gesprekken voeren met managers van de betreffende organisaties (Valent 0-4, Valent AMW, Activite, Kwadraad, Kom erbij, Florence) over wie er getraind gaat worden op welk niveau (voor welke activiteit) en wat dat vervolgens beleidsmatig voor consequenties heeft. Daarnaast komt aan de orde waaraan men zich bindt. Deze afspraken hebben betrekking op het resultaat (het aantal te bereiken ouders per jaar per getrainde professional) en op monitoring, registratie6 en evaluatie. Ook worden aspecten besproken die de daadwerkelijke uitvoering in de praktijk bevorderen. Resultaat: Ondertekening van convenant en implementatieplan per instelling. Draagvlak verwerven onder de professionals die met Triple P gaan werken en hen voorbereiden op en enthousiasmeren voor Triple P en wat van hen verwacht wordt, inclusief toelichting op het hele trainingstraject, de accreditatie en hoe men zich daar het beste op kan voorbereiden. In 2009 wordt de eerste informatiebijeenkomst gehouden voor de deelnemers aan de twee trainingen die in het najaar plaatsvinden. b. Trainingen Inventarisatie van wie er getraind moet worden Aanvraag en organisatie van twee trainingen Begeleiden van voorbereiding op de accreditatie door het helpen vormen van voorbereidingsgroepjes en het houden van één intervisiebijeenkomst c. Algemene coördinatie Reeks praktische organisatorische en coördinerende werkzaamheden waaronder: Coördinatie en toezicht op het bestellen en verspreiden van materialen Procesbewaking en toezicht houden op uitvoering en voortgang
6
Registratie wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in bestaande registratie-instrumenten
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
10
Meedenken over integratie van registratie-instrumenten ten behoeve van het verzamelen van gegevens over resultaat en bereik van Triple P om hierop te kunnen sturen Aanspreekpunt voor de landelijke coördinator, onderzoekers en lokale uitvoerders
4.2 Vooruitblik op de coördinatie van Triple P na 2009 Afhankelijk van de besluitvorming over de implementatie van Triple P zal meer of minder coördinatie nodig zijn. Het is moeilijk om nu in te schatten hoeveel tijdsinvestering nodig is voor coördinatie na 2009. Er zijn wel landelijke normen opgesteld voor de omvang van coördinatie-uren die gekoppeld zijn aan het aantal inwoners in een gemeente7. Het is een groot voordeel dat in Leiden als proeflocatie al veel ervaring is opgedaan en dat in Zuid-Holland Noord intensief door gemeenten en organisaties wordt samengewerkt. Daardoor zal coördinatie efficiënt kunnen plaatsvinden. In het begin zal nog sprake zijn van een doorlopend lokaal coördinatietraject van ‘Triple P – Leiden’ naast de coördinatie van het opstarten van Triple P in de rest van de regio. Streven is om per 2011 de coördinatie en het overleg met de betrokken organisaties regionaal te integreren. In 2009 zullen de coördinatiewerkzaamheden nauwkeurig geregistreerd worden om zo goed mogelijk te kunnen schatten hoeveel tijd hiervoor moet worden ingepland in 2010 en verder. Na besluitvorming over implementatie van Triple P in de regio zal een uitgewerkt implementatieplan voor 2010-2012 worden opgesteld. Een voorlopige indicatie voor de benodigde uren per scenario bestaat uit coördinatie van diverse werkzaamheden alsmede de begeleiding van de verplichte intervisiegroepen in het eerste jaar na training. De begeleiding van intervisie wordt na het eerste jaar na training overgenomen door de instellingen. Dat betekent dat voor een regionale coördinator structureel voor coördinatie werkzaamheden op jaarbasis nodig is bij het minimum scenario 1150 uur (vanaf 2013), bij het scenario medium variant 1250 uur (vanaf 2014) en bij het scenario plus variant 1650 uur (vanaf 2014). Dit is vanaf 2011 inclusief de coordinatie van Triple P in Leiden Tabel 3: Per scenario indicatie uren coördinatie incl. intervisiebegeleiding op jaarbasis Begeleidingsuren scenario Uren coördinatie8 algemeen intervisiegroepen minimum 2010 1150 115 2011 75 2012 35 2013 medium 2010 1250 200 2011 125 2012 230 2013 90 plus 2010 1650 200 2011 125 2012 230 2013 90
van 2010 tot 2013 totaal 1265 1225 1185 1150 1450 1375 1480 1340 1850 1775 1880 1740
7
Landelijk wordt de norm gehanteerd dat voor een gebied met 190.000 inwoners coördinatie van 24 uur per week nodig is. In ZuidHolland Noord betreft het 518.448 inwoners (2008, bron CBS). 8 Bij minimum variant is ca. 24 uur per week coördinatie nodig en dit loopt op tot 32 uur per week coördinatie bij de plus variant. Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
11
In 2010 en verder is voor de coördinatie het volgende aan de orde: a. Organisatie en inbedding Opzetten van regionale beleidsgroep met betrokken partners in Zuid-Holland Noord. Deze beleidsgroep zal in 2010-2011 zo snel mogelijk worden geïntegreerd met de lokale beleidsgroep Triple P Leiden tot een regionale beleidsgroep Triple P Zuid-Holland Noord. Opzetten van regionale projectgroep van interne aandachtsfunctionarissen Triple P. Na de startfase zal ook deze projectgroep zo snel mogelijk worden samengevoegd met de lokale projectgroep tot een regionale projectgroep Triple P Zuid-Holland Noord. Schrijven van gedetailleerd implementatieplan 2010-2011. b. Kwaliteitsbewaking Begeleid intervisietraject volgend op accreditatie. Na accreditatie van getrainde professionals is het noodzakelijk gebleken dat zij begeleid worden bij het de eerste keren in praktijk brengen van hun kennis en vaardigheden. Het begeleiden van dergelijke groepen is een vak apart. Een intervisiebegeleider moet kennis hebben van het geven van intervisie, maar ook van het Triple P-programma9. Wanneer intervisiegroepen worden samengesteld per CJG draagt dit bij aan de teambuilding. Toezien op uitvoering van afspraken rond monitoring van resultaat en registratie van bereik, per CJG. Om te beginnen met een halfjaar rapportage, uitmondend in een jaarrapportage Vraagbaak zijn voor managers en professionals bij de invoering en uitvoering van Triple P c. Mediastrategie Plan van aanpak opstellen voor de media/publiekscampagne voor CJG/Triple P (niveau 1). Hierin wordt onderscheid gemaakt wat op lokaal niveau (gekoppeld aan de lokale CJG’s) en wat regionaal kan plaatsvinden. Bv. krantenartikelen en docenten voor lezingen zijn regionaal beschikbaar; CJG’s nemen artikelen af om te plaatsen in lokale media en vragen een aantal lezingen per jaar aan. Afhankelijk van het budget dat beschikbaar komt voor een publiekscampagne kan dit intensiever worden opgezet. Starten van een beperkte publiekscampagne rond de Centra voor Jeugd en Gezin die openen. Overleg met coördinatoren van CJG’s met ingang van wanneer er eenduidige en herkenbare informatie over Opvoeden/Triple P beschikbaar komt en hoe die informatie ontsloten kan worden voor ouders van de vindplaatsen (kinderopvang, peuterspeelzaal, school). Onderwerp van overleg is ook wat het CJG nog meer kan doen om met de boodschap van positief opvoeden haar drempel te verlagen.
9
In het eerste jaar na training wordt vanuit de coördinatie een gespecialiseerde, door Triple P International opgeleide trainer, ingezet. Na het eerste jaar wordt het overgenomen door iemand van de organisatie zelf die ook getraind is in Triple P. Op regionaal niveau is blijvend ondersteuning beschikbaar voor begeleiders van intervisie.
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
12
5. Bronvermelding Jaarverslag 2008 Triple P Leiden, JSO, 2009 Concept Implementatiehandleiding Triple P voor gemeenten, NJI, september 2009 Positief Opvoeden – Vrijblijvend voorstel implementatie niveau 1, Bureau Blanco, juli 2009
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
13
Bijlage Uitwerking van kosten Om een indicatie te kunnen geven van eenmalige en structurele kosten die gepaard gaan bij implementatie van Triple P zijn de elementen die in de scenario’s voorkomen doorgerekend en zo goed mogelijk voor de regio ingeschat. Er is uitgegaan van totaal 20 CJG’s in de regio en van ca.70.000 huishoudens met gezinnen in regio Zuid-Holland Noord. A.Niveau A.Niveau 1 mediastrategie – indicatie van kosten In onderstaande tabel zijn de kosten in beeld gebracht van de verschillende onderdelen die binnen niveau 1 bij informatievoorziening en promotie van positief opvoeden ingezet kunnen worden. Tabel 4: Kostenindicatie per onderdeel van niveau 1 toelichting Eenmalige Structurele Structurele kosten kosten 20 artikelen afhankelijk van beschikbare ruimte Nihil want geen (gratis) plaatsing in HAH-bladen en plaatsingskosten oudernieuwsbrieven en op sites van organisaties 20 artikelen Plaatsing (betaald) tweewekelijks in N 8.000 p.j. alle HAH-bladen; afhankelijk van beschikbare ruimte ook plaatsing in oudernieuwsbrieven en op sites van organisaties Triple P poster Zichtbaar op plaatsen waar ouders 50 posters per CJG = (basis) komen N 2.000 per 2 jaar Triple P folders Beschikbaar op plaatsen waar 500 folders (met indruk (basis) ouders komen van CJG-adres) per CJG = N 2.500 per 2 jaar 3 interviews Op radio en via schriftelijke kanalen Nihil Plan maken voor N 2.500 mediastrategie voor inzet van onderstaande middelen (positief opvoeden) Diverse posters, Zichtbaar waar ouders komen, ook Gebruiksrecht Afhankelijk van scenario, drukkosten tussen folders, in openbare ruimte, bv bushalte voor alle ansichtkaarten materiaal, zowel N7.500 – N16.000 per positief opvoeden, schriftelijk als jaar serie Tip (opvoed) banners, kranten (alle commercials positief opvoeden) enz.10 N 26.180 Inkoop media voor Afhankelijk van scenario plaatsing van inkoop van (plaatsings-) advertenties, ruimte in media artikelen, N 67.500 – N 144.000 commercials per jaar 10
Gebruiksrecht is gebaseerd op inwoneraantal en omvat de kosten die in het verleden zijn gemaakt: ontwikkelingskosen, afkoop beeldrechten, copyright, modellen, fotograaf, auteursrecht. Alle materialen zijn dan tegen drukkosten beschikbaar.
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
14
Op maat maken regionale website Onderhoud regionale website Blijvende doorontwikkeling niveau 1
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
N 1.100 N 2.400 per jaar
N 2.400 per jaar
15
B.Niveau 2 en 3 Voorlichting en korte adviesgesprekken van 11-4 sessies bij beginnende problemen – indicatie van kosten De kosten op niveau 2 en 3zijn afhankelijk van het aantal te trainen professionals. Hiervan afgeleid zijn niet alleen de kosten van trainingen en de uren die nodig zijn om de verplichte intervisie in het eerste jaar te begeleiden, maar ook de kosten van het bijbehorende oudermateriaal dat bij gesprekken wordt uitgereikt. Onderstaand zijn de kosten berekend bij een kleine groep getrainde beroepskrachten (minimum variant), en bij een uitgebreidere groep getrainde beroepskrachten (medium/plus variant). 1. Beperkte groep beroepskrachten (medewerkers van de frontfront-Office ffice CJG) CJG) is getraind Tabel 5: Indicatie van eenmalige kosten van trainingen beroepskrachten (beperkte groep) niveau 2 en 2/3 incl. intervisie in 1e jaar na training Trainingen Aantal Kosten trainingen11 en verplichte intervisie12 beroepskrachten 2009 2010 2011 2012 2012 Niveau 2 indiv. Niveau 2 lezingen Niveau 2/3 Basiszorg
25 5
Niveau 2/3 module pubers13 Intervisie in 1e jaar na training 5 intervisie bijeenkomsten per 8 professionals
20
Totaal
89
N 7.500 (20) N 3.800 (5)
N 2.750 (5)
N 35.000 (40)
N 35.000 (40)
N 17.500 (9+ 11 reserve) N 7.500
3 bijeenk (2009 getraind) = 10 uur
22 bijeenk. (2009) 10 bijeenk. (2010 getraind) = 115 uur
N 35.000
N 46.300
15 bijeenk. (2010 getraind) 5 bijeenk. (2011 getraind) = 75 uur N 27.750
Tabel 6: Indicatie van structurele kosten voor materiaal voor ouders (bij beperkte groep en voor het inhuren van degenen die lezingen geven (buiten hun reguliere werktijd). Uitvoering Aantal Bereik van clienten Materiaal voor beroepskrachten ouders Niveau 2 indiv 25 625 N 2.70014 Niveau 2 816 2010: 2010: N 360 15 lezingen 8 lezingen=480 ouders 2011: N 675 2011: 15 lezingen=900 2012 e.v.: N 900
10 bijeenk. (2011 getraind) = 35 uur
beroepskrachten) Honorarium lezinglezinggevers 2010: N 2.800 2011: N 5.250 2012 e.v.:
11
Incompanytrainingen (max 20 deelnemers) zijn voordeliger dan deelname aan open aanbod. Uitgangspunt is zo efficiënt mogelijke planning 12 De intervisiebijeenkomsten worden uitgevoerd binnen de uren coördinatie Triple P en zijn dus hier niet in een bedrag uitgedrukt 13 De module pubers is bijna gereed, in het najaar van 2010 zal er getraind kunnen worden. Degene die dan al getraind is op niveau 2/3 0-12 jaar kan dan volstaan met 1 dag training. De kosten hiervoor zijn: 7.500 incompany en 550 p.p.open aanbod. 14 Uit de praktijk blijkt dat ca. de helft van de ouders 2 tipsheets meekrijgt en de andere helft een brochure + tipsheet. Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
16
Niveau 2/3 Basiszorg Totaal
89
ouders 2012 e.v.: 20 lezingen=1200 ouders 267017
N 7.000
N 19.000 Ca. N 22.500
15
Er is uitgegaan van 1 lezing per CJG in de beginperiode, en dit loopt op naar ca. 2 lezingen per CJG per jaar. Totaal is in 2011 een poule van 8 mensen beschikbaar die lezingen houden. Per lezing wordt gemiddeld 60 ouders bereikt 16 Er zijn al 3 personen getraind die lezing geven, wordt in 2010-2011 uitgebreid tot een poule van 8 personen) 17 Er is uitgegaan van een gemiddeld bereik van ouders per professional omdat dit per beroepsgroep uiteenloopt; hierover worden per instelling afspraken gemaakt. Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
17
2.Uitgebreide groep beroepskrachten is getraind Naast de medewerkers van de Front-office CJG zijn ook getraind op niveau 2 werkers in peuterspeelzaal/kinderopvang, kinderwerk, brede scholen op niveau 2/3 Jeugdpreventie Teams. Tabel 7: Indicatie van eenmalige kosten van trainingen beroepskrachten (uitgebreide groep) niveau 2 en 2/3 incl. intervisie in 1e jaar na training Trainingen Aantal professionals Kosten trainingen en verplichte intervisie 2009 Niveau 2 indiv.
Niveau 2 lezingen Niveau 2/3 Basiszorg Niveau 2/3 module pubers Intervisie in 1e jaar na training 5 intervisie bijeenkomste n per 8 professionals
Front-office CJG, peuterspeelzaal/kinderop vang, kinderwerk, brede scholen, 200 (25 + 17518) 5 Front-office CJG, JPT 97 (89 + 7)
N 35.000 (40)
2010
2011
2012
N 22.500 (60)
N 22.500 (60)
N 20.000 (80)
N 3.800 (5) N 35.000 (40)
20
3 bijeenk (2009 getraind) = 12 uur
22 bijeenk. (2009) 35 bijeenk (2010 getraind) = 200 uur
N 35.000
N 61.300
19
Totaal
2013
N 17.500 (17+3 reserve) N 7.500
15 bijeenk. (2010 getraind) 20 bijeenk. (2011 getraind) = 125 uur N 47.500
40 bijeenk (2011 getraind) 25 bijeenk (2012 getraind) = 230 uur N 20.000
25 bijeenk (2012 getraind) = 90 uur
Tabel 8: Indicatie van structurele kosten voor materiaal voor ouders (uitgebreide groep professionals) Uitvoering Aantal Bereik van clienten Materialen professionals Niveau 2 indiv 200 6000 N 9.000 Niveau 2/3 97 2670 N 19.000 Basiszorg Totaal N 28.000
18
Er is uitgegaan van ca. 95 deelnemers vanuit peuterspeelzalen/kinderopvang, 50 kinderwerk, 30 brede school De intervisiebijeenkomsten worden uitgevoerd binnen de uren coördinatie Triple P en zijn dus hier niet in een bedrag uitgedrukt 19
Implementatie Triple P Zuid-Holland Noord 2009
JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
18
Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo De regierol van gemeenten Beleidsadvies
Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo De regierol van gemeenten
Beleidsadvies
Opdrachtgevers: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerie van Jeugd en Gezin
april 2009 Oberon & KBA Michiel van der Grinten & Ton Eimers
© Oberon Postbus 1423 3500 BK Utrecht tel. 030-2306090 fax 030-2306080 e-mailadres:
[email protected]
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
5
Inhoudsopgave Samenvatting ......................................................................................................................................... 6 1
Inleiding .......................................................................................................................................... 7 1.1 Werkwijze ................................................................................................................................. 7 1.2 Leeswijzer ................................................................................................................................ 7
2
Beleidskader................................................................................................................................... 8
3
Probleemverkenning ................................................................................................................... 10
4
Modellen voor regie..................................................................................................................... 12 4.1 Keten- en systeembenadering ............................................................................................... 12 4.2 Vier typen regie ...................................................................................................................... 13 4.3 Groeimodel voor regie............................................................................................................ 15
5
Regie in de praktijk...................................................................................................................... 18 5.1 Regie 0-12: Zorg voor kinderen in de voorschoolse periode en het primair onderwijs ......... 18 5.2 Regie 12+: Zorg voor leerlingen in het voortgezet (speciaal) onderwijs................................ 18 5.3 Regie 16+: Zorg voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs .................................. 19
6
Wat kunnen gemeenten doen?................................................................................................... 21 6.1 Een (regionale) educatieve agenda ....................................................................................... 21 6.2 Stappenplan ........................................................................................................................... 22 6.3 De agenda bepalen................................................................................................................ 23 6.4 Positiebepaling nader uitgewerkt ........................................................................................... 23 6.5 Speelveld nader uitgewerkt.................................................................................................... 23 6.6 Groeimodel: willen, kunnen en aanpassen ............................................................................ 24
7
Wat kan de rijksoverheid doen?................................................................................................. 27 7.1 Actielijn 1: Verplichte samenwerkingsverbanden gemeenten ............................................... 28 7.2 Actielijn 2: Ondersteuning bij de invulling van de regiefunctie............................................... 28 7.3 Tot slot.................................................................................................................................... 30
Bijlage
Geraadpleegde experts................................................................................................. 32
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
6
Samenvatting In het huidige kabinetsbeleid is een centrale rol toebedacht aan gemeenten als het gaat om de regie van de zorg voor kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar. In dit beleidsadvies gaan we nader in op de zorg voor jongeren van 12 jaar en ouder. Hoe liggen de verhoudingen tussen gemeenten, scholen en (zorg)instellingen voor leerlingen in het voortgezet (speciaal) onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs? Welke consequenties heeft dat voor de gemeentelijke regie 12+? De zorg voor leerlingen in het v(s)o en mbo blijkt een uitermate complex en dynamisch werkveld. Uit gesprekken en bijeenkomsten met vertegenwoordigers van scholen, zorginstellingen, gemeenten, vo-, mbo-, wec-raad en de VNG komt naar voren dat de betrokken partijen naarstig op zoek zijn naar wegen om elkaar te vinden en te versterken. In veel gevallen is er nog een lange weg te gaan, maar in ieder geval is er een wereld te winnen. Het is in de eerste plaats zaak om de routes van scholen en instellingen (die inzetten op versterking van de zorg voor hun leerlingen) en gemeenten (die in toenemende verantwoordelijk worden voor de regie in de zorg voor kinderen en jongeren) met elkaar te verbinden. Een belangrijk houvast daarvoor is de consensus bij de betrokken partijen over de inhoudelijke lijn die gevolgd moet worden: de schoolloopbaan dient centraal te staan en is daarmee het ijkpunt voor de aan onderwijs gerelateerde zorg. Daaruit volgt dat de school het ankerpunt is van de zorg rondom de leerling. Dat wil zeggen dat in situaties waar bijvoorbeeld de school en de woonplaats ‘concurrerend’ zijn als het gaat om het zwaartepunt van de zorg, het primaat bij de school ligt. Dat wil niet zeggen dat school in alle gevallen de meest logische plek is om zorg rondom een jongere te organiseren. In bepaalde gevallen zullen woonplaats, thuissituatie en buurt juist meer voor de hand liggen. Uitgangspunt is voorts dat de gemeentelijke regie van karakter verandert naarmate kinderen ouder worden. Daar waar hulp en begeleiding voor kinderen van 0 tot 12 jaar en hun ouders bij uitstek een lokale aangelegenheid is waar gemeenten in hoge mate sturing aan kunnen geven, wordt de zorg voor leerlingen in het v(s)o en mbo in toenemende mate georganiseerd door scholen en instellingen zelf. Dat heeft voor de gemeentelijke regierol de consequentie dat deze lichter van karakter is, minder sturend en meer op afstand. In dit beleidsadvies schetsen we hoe gemeenten in dit complexe speelveld positie kunnen kiezen en in hun regierol kunnen groeien. Tevens geven we aan hoe de rijksoverheid hen daarbij het beste kan ondersteunen. Namelijk met een combinatie van ‘pressure’ en ‘support’ in de vorm van twee samenhangende actielijnen. De eerste lijn regelt dat gemeenten regionaal en gezamenlijk hun regiefunctie vormgeven. Het motief daarvoor is dat de schaalgrootte van de scholen en hun voedingsgebieden nadrukkelijk vraagt om regionale samenwerking en afspraken tussen gemeenten, scholen en instellingen. Met de tweede lijn worden gemeenten ondersteund bij de concrete invulling van hun regiefunctie en de wijze waarop zij met scholen en zorginstellingen tot afspraken kunnen komen.
Utrecht, 6 april 2009 Michiel van der Grinten (Oberon) Ton Eimers (KBA)
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
1
7
Inleiding
Het ministerie van OCW en het ministerie van Jeugd & Gezin hebben onderzoeks- en adviesbureau Oberon gevraagd om in samenwerking met het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) onderzoek te doen naar de regierol van gemeenten ten aanzien van de zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo1. Aanleiding voor het onderzoek is de beoogde wettelijke borging van de regierol van gemeenten om te komen tot sluitende afspraken over samenwerking in de jeugdketen. In deze notitie vatten we onze bevindingen samen en brengen we advies uit over mogelijke interventies van de rijksoverheid die de regierol van gemeenten kunnen versterken.
1.1
Werkwijze
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode augustus 2008 – maart 2009. De informatie en inzichten waarop we onze adviezen baseren, zijn als volgt verzameld: - een serie verkennende gesprekken met vertegenwoordigers van ROC’s en gemeenten; - analyse van relevante beleidsdocumenten en publicaties; - een telefonische enquête onder gemeenten; - werkbijeenkomsten met vertegenwoordigers van v(s)o-scholen, mbo-instellingen en gemeenten; - een consultatiebijeenkomst met vertegenwoordigers van de VO-raad, de MBO-raad, de WECraad en de VNG; - Schriftelijke reacties op het concept beleidsadvies; - Toetsing van een conceptversie van het beleidsadvies in een slotbijeenkomst met vertegenwoordigers van v(s)o- scholen, mbo-instellingen, zorginstellingen, gemeenten en de ministeries van Jeugd en Gezin en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. In de bijlage is een overzicht van geraadpleegde experts opgenomen. De experts hebben ieder vanuit hun eigen achtergrond gereflecteerd op de thematiek en op de vragen en discussiepunten die we aan hen hebben voorgelegd. Dat leverde een groot aantal ideeën en inzichten op. Op basis daarvan hebben Oberon en KBA het voorliggende rapport opgesteld. Daarbij hebben we ons gebaseerd op de consensus die wij onder experts signaleerden. Maar dat betekent niet dat het rapport op alle punten door alle experts wordt onderschreven. Het beleidsadvies als zodanig komt voor rekening van Oberon en KBA.
1.2
Leeswijzer
We openen met een beknopt overzicht van de relevante actuele beleidsontwikkelingen en de consequenties daarvan voor de regierol van gemeenten. Vervolgens zetten we in een probleemverkenning de belangrijkste complicerende factoren ten aanzien van de gemeentelijke regie in het v(s)o en mbo op een rij. Daarna presenteren we enkele theoretische benaderingen en modellen voor gemeentelijke regie. In het daaropvolgende hoofdstuk vertalen we die naar de praktijk. De twee laatste hoofdstukken van deze notitie bevatten het beleidsadvies. Eerst schetsen we hoe gemeenten kunnen opereren op het speelveld van zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo. Tot slot geven we aan hoe de rijksoverheid hen daarbij het beste kan ondersteunen.
1
Het onderzoek maakt deel uit van de ontwikkeling van een Lokale Educatieve Agenda (LEA) voor gemeenten en MBO
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
2
8
Beleidskader
De term regie is midden jaren negentig vorige eeuw ingevoerd om de verantwoordelijkheid van gemeenten voor lokaal preventief jeugdbeleid te duiden2. In die periode werd de regierol van gemeenten op onderwijs aanzienlijk versterkt door onder meer de decentralisatie van onderwijshuisvesting en het onderwijsachterstandenbeleid. Na de eeuwwisseling werd de gemeentelijke regie op dit gebied echter weer afgezwakt ten faveure van een grotere autonomie voor scholen en schoolbesturen. Zaken als leerplicht, leerlingenvervoer en huisvesting zitten nog wel in de portefeuille van gemeenten3. Maar ook op het vlak van huisvesting is zichtbaar dat gemeenten verantwoordelijkheden uit handen geven aan bijvoorbeeld woningcorporaties en schoolbesturen. Daarmee is de speelruimte voor gemeenten om de regie te voeren over het jeugdbeleid en meer specifiek over de zorg voor kinderen en jongeren in het v(s)o en mbo, de afgelopen jaren behoorlijk beperkt geweest. Daar lijkt nu echter verandering in te komen. In het huidige kabinetsbeleid is een centrale rol toebedacht aan gemeenten als het gaat om de regie in de zorg voor kinderen en jongeren. Op diverse beleidsterreinen zijn ontwikkelingen gaande die de komende jaren van invloed zullen zijn op de nadere invulling van de gemeentelijke regierol. We noemen de belangrijkste daarvan in vogelvlucht4. - Met het wetsvoorstel Onderwijsachterstandenbeleid dat vanaf 1 augustus 2006 van kracht is, is de rol van de gemeente in het tegengaan van onderwijsachterstanden fors gereduceerd. Op dat vlak opereren gemeenten en schoolbesturen nu als gelijkwaardige partners. De lokale educatieve agenda (LEA) is de onderhandelingstafel waar politieke, bestuurlijke en professionele partijen elkaar ontmoeten en afspraken maken. De wethouder is de politiek verantwoordelijke openbare bestuurder, schoolbesturen en managers van instellingen vertegenwoordigen het veld5. - De Wet maatschappelijke ondersteuning is van kracht sinds 1 januari 2007. Gemeenten voeren de Wmo uit. Zij hebben veel beleidsvrijheid om de uitvoering zelf vorm te geven waardoor de uitvoering per gemeente kan verschillen. Prestatieveld 2 van de Wmo roept gemeenten op om op preventie gerichte ondersteuning te bieden voor in de gemeente wonende jeugdigen bij wie sprake is van een verhoogd risico als het gaat om ontwikkelingsachterstand of uitval, zoals schooluitval of criminaliteit. - In de uitwerkingsnotitie ‘Passend Onderwijs’ (juni 2007) kondigt het ministerie van OCW een ingrijpende herziening van de speciale leerlingenzorg aan. Scholen en hun besturen krijgen de verantwoordelijkheid om voor ieder kind met of zonder beperking een passend onderwijsaanbod te verzorgen in een reguliere school met extra ondersteuning (leerlinggebonden financiering) of op een school voor speciaal (basis)onderwijs. Uitgaande van de huidige samenwerkingsverbandenVO worden regionale netwerken gevormd van alle reguliere scholen en REC’s uit de regio. Met ROC’s en AOC’s worden afspraken gemaakt over een sluitend aanbod. Gemeenten zijn voor de schoolbesturen in dit verband een gesprekspartner als het gaat om benodigde aanpassingen van schoolgebouwen, leerlingenvervoer en wachtlijsten. De inzet is dat de vernieuwde zorgstructuur in 2011 gerealiseerd zal zijn. Er is dan een landelijk dekkende infrastructuur van regionale netwerken. In 2011 zal ook een nieuwe Wet passend onderwijs in werking kunnen treden. - Het kabinet streeft naar een landelijke dekking van goed functionerende Zorg- en adviesteams (ZAT's) en ziet hierbij een belangrijke regisserende rol weggelegd voor de gemeente. Scholen worden wettelijk verplicht onder regie van de gemeenten een aandeel te leveren aan de samenwerking met de jeugdhulpverlening. Voor een snelle en goede hulp aan kinderen en
2 3 4 5
Zie nota Regie in de jeugdzorg (1994), De gemeente als regisseur van het preventief Jeugdbeleid. Hupe, P.L. & E.H. Klijn (1997). Zie Decentralisatie in het onderwijsbeleid. Een historische analyse en vooruitblik. Kloprogge, J. (2008). Stand van zaken maart 2009. LEA en de lokale politiek. De politieke dimensies rond het nieuwe onderwijs- en jeugdbeleid. Zunderdorp, R. (2008).
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
9
jongeren met problemen krijgen gemeenten meer sturingsmogelijkheden (brief van 19 juni 2008 aan de Tweede Kamer). - Het wetsvoorstel ‘Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie’ wordt naar verwachting in het voorjaar 2009 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het kabinet streeft naar kwalitatief goede opvang voor alle kinderen in Nederland in peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen. Gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid om aan alle kinderen die dat nodig hebben, voorschoolse educatie aan te bieden waardoor hun achterstand kan worden ingelopen. De gemeente heeft een regierol ten aanzien van harmonisatie, het naar elkaar toe laten groeien van peuterspeelzalen en kinderopvang en het realiseren van een doorlopende leerlijn naar het basisonderwijs. Hiertoe moet de gemeenten afspraken maken met peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en schoolbesturen. - De Operatie JONG liep van 2005 tot en met 2007 en was een samenwerkingsverband tussen de ministeries van VWS, OCW, Justitie, BZK en Financiën. Het centrale doel was een sterk en resultaatgericht jeugdbeleid. Het traject heeft sturingsadviezen opgeleverd. Daarin staat onder meer dat gemeenten een belangrijkere rol moeten gaan spelen in het jeugdbeleid. Een van de belangrijkste uitkomsten van Operatie Jong was de landelijke introductie van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Zeven gemeenten ondertekenden in oktober 2006 het convenant Opvoeden in de buurt met het Ministerie van VWS. Hierin staat het voornemen om tot eind 2008 extra hulp aan gezinnen te bieden en te experimenteren met de vorming van de Centra Jeugd en Gezin. - In een brief aan de kamer (dd. 16 november 2007) over de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) wordt aangekondigd dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de realisering en regie op de CJG’s. Het CJG is een laagdrempelige en herkenbare plek in de buurt waar alle opvoed- en gezinsondersteuning voor kinderen van 0 tot 23 jaar gebundeld wordt aangeboden. In het basismodel CJG wordt uitgegaan van participatie van Consultatiebureau en GGD, een schakel met het bureau Jeugdzorg, een schakel met de Zorg- en Adviesteams in het onderwijs en de 5 Wmo-functies (informatie & advies, signalering, toeleiding naar hulp, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg (waaronder maatschappelijk werk, gezinscoaching en opvoedingsondersteuning)). In 2011 moet er een landelijk dekkend netwerk zijn. Gemeenten worden daar wettelijk verantwoordelijk voor. Alle instellingen die zich met jeugd bezighouden worden verplicht om onder regie van de gemeente samenwerkingsafspraken te maken. Het voornemen is om een wetswijziging in de Wet op de Jeugdzorg in 2009 aan de Tweede Kamer voor te leggen. Een evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg is opgestart en wordt naar verwachting in oktober 2009 opgeleverd. - In de uitvoeringsbrief ‘Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en doorzetten’ (Tweede Kamer, 2006-2007, 26695, nr. 44) staat op welke wijze voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt aangepakt deze kabinetsperiode.Teneinde het aantal schoolverlaters in 2011 te halveren ten opzichte van 2011 zijn er meerjarige convenanten met alle 39 RMC-regio's afgesloten. Tevens zijn aan de RMC-regio's extra middelen ter beschikking gesteld om vsv-onderwijsprogramma's in de regio te ontwikkelen. Over het algemeen wordt de (beoogde) gemeentelijke regie in globale termen benoemd. De verdeling van taken en verantwoordelijkheden is niet nader uitgewerkt. Dat geldt ook voor de zogeheten escalatieprincipes die moeten voorzien in oplossingen als één van de partijen de afspraken niet nakomt. Wat ook ontbreekt is het antwoord op de vraag: hoe liggen de bestuurlijke verhoudingen tussen gemeenten en de betrokken scholen en instellingen in diverse leeftijdsfasen in de ontwikkeling van kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar en welke consequenties heeft dat voor de vormgeving van de gemeentelijke regie in die fasen?
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
3
10
Probleemverkenning
Regie over de zorg voor kinderen en jongeren is gewenst, omdat de problemen van kinderen en jongeren zich vaak niet beperken tot één leefgebied en omdat er veel verschillende partijen betrokken zijn bij de aanpak daarvan. De gemeente is op basis van haar positie als hoeder van het publieke belang, bij uitstek de partij die daar zorg voor kan dragen. Als het gaat om jongeren die onderwijs volgen in het v(s)o en mbo treedt echter een aantal complicerende factoren op die van invloed zijn op de vormgeving van de gemeentelijke regie. 1.
Insteekprobleem In het v(s)o en het mbo worden nu twee verschillende insteken gehanteerd, namelijk de insteek woonplaats en de insteek schoolplaats. Zo is de Leerplicht bijvoorbeeld woonplaats gebonden, maar de inzet van Zorg- en adviesteams schoolgebonden. Veel zorg- en signaleringstaken zijn geconcentreerd in en rondom school. Andere taken die ook met zorg en begeleiding te maken hebben zijn woonplaats gebonden. Wanneer woonplaats en schoolplaats niet dezelfde zijn, ontstaat een aansluitingsprobleem. Anders gezegd, de schoolomgeving en het gezins- en buurtverband zijn gescheiden systemen.
2.
Schaalprobleem Veel scholen voor voortgezet onderwijs hebben een voedingsgebied dat meerdere gemeenten omvat. Voor het voortgezet speciaal onderwijs en het mbo geldt dat nog in veel sterkere mate. Eén afzonderlijk ROC heeft veelal te maken met deelnemers uit tientallen verschillende gemeenten. Vaak gaat het niet alleen om veel kleinere gemeenten binnen de regio, maar ook om grotere gemeenten in aangrenzende regio’s. De schaal waarop regie kan worden gevoerd is daarmee niet duidelijk. Het ligt voor de hand om de grote gemeenten waar de school gevestigd is als gesprekpartner te beschouwen. Maar het ROC heeft ook met andere gemeenten te maken. Omgekeerd heeft een gemeente vaak te maken met meerdere v(s)o/mbo-scholen die vestigingen op uiteenlopende locaties hebben.
3.
Domeinenprobleem De regierol van de gemeente heeft betrekking op verschillende domeinen (onderwijs, zorg, welzijn, veiligheid, werk en inkomen). Op die domeinen heeft de gemeente een kleinere of grotere taak. Door die diversiteit heeft de gemeente meerdere ‘gezichten’. Dat komt tot uitdrukking in de interne organisatie en in de vele overlegtafels waaraan men zit.
4.
Rollenprobleem Een direct gevolg van het domeinenprobleem is de verscheidenheid aan rollen waarmee de gemeente te maken heeft. Soms is men opdrachtgever of aanbesteder (educatie), soms is men wettelijk controleur (leerplicht/kwalificatieplicht) en soms is men samenwerkingspartner (bestrijding VSV). Lang niet altijd is de rol, ook niet voor betrokkenen zelf, eenduidig te bepalen.
5.
Communicatieprobleem Wie praat met wie? Overleg vindt plaats tussen gemeente en scholen op bestuurlijk, strategisch niveau, beleidsniveau, operationeel niveau en uitvoerend niveau. Vaak is het onduidelijk hoe de overleggen zich tot elkaar verhouden of is er bijvoorbeeld wel operationeel maar geen beleidsmatig overleg. Het gebrek aan transparantie maakt dat er vaak sprake is van onvoldoende informatie bij de juiste personen/niveaus.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
6.
11
Financieringsprobleem Tot slot zijn er problemen rondom financieringsstromen. Hoewel veel middelen rechtstreeks naar de scholen gaan, is men voor een deel aangewezen op (extra) inbreng vanuit de gemeenten. Het betreft met name de inzet voor de zwaarste groepen risicojongeren en geldt met name activiteiten op/door school die niet direct tot de kerntaak van de school behoren (schoolmaatschappelijk werk, schuldhulpverlening). Dat kan leiden tot ‘free rider’ gedrag van gemeenten die wel profiteren van die zorg maar er niet aan meebetalen. Omgekeerd geldt dat gemeenten er niet altijd zeker van zijn dat hun middelen ook aan hún jongeren ten goede komen.
Casus schaalprobleem - bekostiging schoolmaatschappelijk werk Het voedingsgebied van een ROC bestrijkt vaak tientallen gemeenten. Maar soms draagt slechts één (grote) gemeente bij aan schoolmaatschappelijk werk. Dat werkt ongelijkheid van behandeling in de hand. Formeel mag de school alleen de jongeren afkomstig uit die gemeente helpen. In de praktijk worden alle deelnemers die daarvoor in aanmerking komen, geholpen en betaalt de school dat uit eigen zak. Er zijn voorbeelden van ROC’s die convenanten sluiten met zorginstellingen over samenwerking. Dergelijke convenanten lijken echter nog niet van een financiële basis voorzien. Een optie is dat gemeenten naar rato van het aantal mbo-deelnemers in hun gemeente gaan bijdragen aan zorg in en rond de school. Maar het is voor ROC’s en zorginstellingen ondoenlijk om gemeenten één voor één tot een bijdrage over te halen. Regionale samenwerking tussen gemeenten (en provincies) ligt voor de hand. Een andere optie is om scholen rechtstreeks te bekostigen voor schoolmaatschappelijk werk. In die lijn heeft de rijksoverheid recent besloten om extra middelen voor schoolmaatschappelijk werk voor een deel rechtstreeks aan de mbo-instellingen toe te kennen. Ter illustratie enkele cijfers: Een beperkt deel van de gemeenten in Nederland (15%) betaalt (mee) voor schoolmaatschappelijk werk in het mbo6. In het basisonderwijs (76%) en voortgezet onderwijs (64%) is dat wel gangbaar. Gemeentegrootte speelt een belangrijke rol. De kleinere gemeenten (met minder dan 50.000 inwoners) investeren nauwelijks in zorg in het mbo, terwijl dat onder grotere gemeenten wel vaker voorkomt. Tweederde van de gemeenten die nu niet meebetalen aan schoolmaatschappelijk werk, zijn dat in de toekomst ook niet van plan. Als gemeenten wordt gevraagd naar hun overwegingen om niet mee te betalen aan schoolmaatschappelijk werk in het mbo dan worden met name de volgende redenen aangevoerd: Er zijn geen mbo-scholen in onze gemeente; We hebben geen relaties met het mbo; Het is geen taak voor de gemeente; Het mbo moet dat zelf organiseren; We (willen wel maar) hebben er geen budget voor; Het is ons niet gevraagd.
Samengevat is de relatie tussen gemeente en v(s)o/mbo-instellingen en daarmee het speelveld voor gemeentelijke regie uitermate complex. Dat heeft te maken met de randvoorwaarden (woonplaats/schoolplaats, schaal), met de veelzijdigheid van de relatie (domeinen) en met de wisselende posities binnen de relatie (rollen, communicatie, financiering). Gemeentegrootte is in dit verband een factor van grote betekenis. Grote gemeenten zijn voor de instellingen een natuurlijke gesprekspartner maar werken vanuit een groot aantal verschillende domeinen en posities. Voor kleine gemeenten is het werken op dat punt wat overzichtelijker maar voor hen vormt de communicatie met grote regionaal opererende instellingen weer een struikelblok.
6
Gegevens Oberon, september 2008.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
4
12
Modellen voor regie
Regie is een rekbaar begrip. Het omvat lichte vormen van afstemming en coördinatie, maar ook zware vormen van planmatige centrale sturing. In deze notitie gaan we uit van regie als centrale taak om via vormen van sturing tot realisatie van gemeenschappelijk aanvaarde doelen te komen. Daarbij hebben de doelen veelal een overkoepelend karakter, waarin ‘overstijgende’ belangen zijn verwoord. De vorm van sturing is afhankelijk van de zwaarte van de regierol en de instrumenten die de regievoerder ter beschikking heeft. In het algemeen heeft de regie betrekking op twee hoofdaspecten: • Het belang van het kind of de jongere, in casu diens ontwikkeling, toekomstkansen, gezondheid en maatschappelijke integratie; • Het belang van het doelmatig en efficiënt gezamenlijk opereren van betrokken organisaties. In de probleemverkenning hiervoor werd duidelijk hoe divers de regierol van de gemeente in werkelijkheid is: het gaat niet alleen om verschillende inhoudelijke vraagstukken en uiteenlopende rollen, ook zijn de uitgangssituaties per gemeente verschillend. Er is niet één model voor gemeentelijke regie denkbaar dat op al deze situaties zou kunnen passen. In dit hoofdstuk presenteren we een typologie die aansluit bij de verschillen in uitgangssituaties en die tegelijkertijd een ontwikkelingsperspectief schetst voor gemeenten.
4.1
Keten- en systeembenadering
De zorg voor kinderen en jongeren is de afgelopen vijftien jaar in toenemende mate geconcentreerd in en rondom de school. Dat is een bewuste keuze geweest, omdat de school bij uitstek de beste vindplaats is en omdat het behalen van een diploma en het vinden van werk veruit de beste weg naar maatschappelijke integratie en succes zijn. Daarbij is direct ook onderkend dat zorg voor jongeren meer dan alleen onderwijs behelst. Veel problemen liggen buiten het onderwijs. Andere levenssferen worden nadrukkelijk bij de zorg betrokken. De laatste jaren is bovendien het besef gegroeid dat jongeren in opeenvolgende levensfasen te maken hebben met verschillende soorten problemen en verschillende instanties. Als we kijken naar de wijze waarop zich dat vertaald heeft in de institutionele context van de zorg, dan zien we twee hoofdstromen – feitelijk twee verschillende benaderingen: De ketenbenadering De ketenbenadering legt de nadruk op de verbindingen tussen verschillende levensgebieden en levensfasen. De benadering probeert vooral een oplossing te vinden voor de afstemmings- en communicatieproblemen. De systeembenadering De systeembenadering legt de nadruk op integraliteit binnen één systeem. Het beste voorbeeld is het onderwijs. Het accent ligt niet op de verbinding tussen de systemen van maatschappelijke zorg, onderwijs, jeugdzorg, maar op het integreren van delen van die zorg in het onderwijssysteem. Voor beide benaderingen valt iets te zeggen. De ketenbenadering zoekt vooral winst in het vergroten van samenhang tussen de systemen (van onderwijs, werk en inkomen, buurt/wijkaanpak). De systeembenadering kiest voor het vergroten van de samenhang binnen de systemen. De wijze waarop de regie gevoerd wordt kan binnen beide benaderingen verschillen. Aan de ene kant is zichtbaar dat de regie zich richt op de processen van afstemming en samenwerking (tussen of binnen de systemen). Daarbij gaat het om het bouwen van structuren en ontwikkelen van efficiënte praktijken. Het gaat ook om de wijze waarop de instellingen functioneren en communiceren.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
13
Aan de andere kant is het uitgangspunt het individuele resultaat dat met een jongere wordt bereikt. Eenvoudig voorgesteld wordt per individu een contract gesloten, waarin partijen zich vastleggen op het realiseren van doelen samen met het individu. Hoe die partijen zich organiseren en op welke wijze zij hun samenwerking realiseren is van ondergeschikt belang. Het belangrijkste is het realiseren van de overeengekomen doelen. In deze benadering speelt het ‘contract’ en de controle op naleving ervan een hoofdrol. Niet het proces, maar de output is de kern. Tussen systemen
Keten Output
Keten Proces
Output
Proces
Systeem Output
Systeem Proces
Binnen systeem De twee benaderingen, keten of systeem, zijn waardevol om te bepalen wat het doel van de regie is in abstracte zin, maar geven weinig handvatten om de regierol te differentiëren voor verschillende situaties. Aan de hand van in de praktijk voorkomende regierollen van de gemeenten verdiepen we de typologie.
4.2
Vier typen regie
Uit onderzoek blijkt dat gemeenten een verschillende houding kunnen innemen als het gaat om de regie. Hofman e.a. (2005) onderscheiden in hun studie naar de regierol van gemeenten in het onderwijsachterstandenbeleid gemeenten die actief en initiërend zijn en gemeenten die eerder volgend optreden. Daarnaast troffen zij een belangrijk verschil aan in de wijze waarop gemeenten hun regierol invullen. Aan de ene kant zagen zij gemeenten met een meer bestuurlijke regierol, gericht op het maken van beleids- en resultaatafspraken en aan andere kant waren er gemeenten die hun regierol invulden door actief zelf te participeren binnen de netwerken van actoren. Van belang is dat het onderzoek aangeeft dat het type regierol niet los staat van de context. Zo blijkt dat actieve, participerende gemeenten vaak grote gemeenten zijn, met relatief veel en ervaren ambtenaren en met specialisten voor verschillende terreinen. Ook gaat het om gemeenten die met veel, in dit geval onderwijsachterstandenproblematiek geconfronteerd worden. Het is een indicatie dat de omvang en capaciteit van de gemeente én de aard en omvang van de problematiek mede bepalend zijn voor het type regierol.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
14
In navolging van Hofman e.a. onderscheiden we voor gemeenten de volgende rolopvattingen: initiërend / volgend en participerend / op afstand. We gebruiken de bevindingen van Hofman e.a. om de typologie van de regierollen verder te verdiepen. Tussen systemen
VOLGEN
PLANNEN
Output
Proces
BEWAKEN
BOUWEN
Binnen systeem
We maken een onderscheid tussen vier basistypen voor de regierol: volgen, plannen, bouwen en bewaken.
Op afstand Participerend
Volgend
Initiërend
Volgen
Plannen
Bewaken
Bouwen
Type VOLGEN Op afstand - Volgend De gemeente neemt niet of weinig het initiatief en reageert voornamelijk op wat de andere partijen, waaronder ook andere gemeenten doen. De gemeente neemt niet of weinig actief deel aan operationele overleggen (netwerken). De regie beperkt zich tot afstemming tussen de verschillende systemen (ketenregie), maar daarin is de gemeente voornamelijk volgend. Tot dit type behoren vooral, maar niet uitsluitend kleinere gemeenten, die niet de beleids- en uitvoeringscapaciteit hebben om een actief netwerk op te bouwen en een voortrekkers rol te spelen. Het kan echter ook gaan om grotere gemeenten die op een specifiek terrein geen beleids- en uitvoeringscapaciteit hebben.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
15
Type PLANNEN Op afstand – Initiërend De gemeente heeft eigen beleid en beleidsdoelen geformuleerd en voert een duidelijke regierol op basis van bestuurlijke afspraken (convenanten). De gemeente richt zich op het maken van afspraken over de samenhang tussen de verschillende systemen. De afspraken hebben betrekking op resultaten en de processen die nodig zijn voor de realisatie daarvan. De gemeente heeft een beperkte rol in de samenwerkingsnetwerken en heeft daarin geen voortrekkersrol. Type BOUWEN Participerend – Initiërend De gemeente participeert zowel op bestuurlijk- en beleidsmatig als uitvoerend niveau actief in de netwerken en speelt daarin een initiërende rol. De gemeente is actief binnen de systemen. De gemeente fungeert vaak als motor van het proces, door actief deel te nemen met goed ingevoerde ambtenaren. Hoewel ook weer niet uitsluitend gaat het hier vooral om grotere gemeenten die de capaciteit hebben om een dergelijke rol te spelen. Type BEWAKEN Participerend – Volgend De gemeente heeft bestuurlijk afspraken gemaakt over te realiseren doelen, is actief aanwezig in de netwerken, maar laat het initiatief aan de veldpartijen. De gemeente is niet de motor van het proces, maar dat zijn de veldpartijen zelf. De rol van de gemeente spitst zich toe op het faciliteren van processen binnen de systemen en het monitoren en bewaken van kwaliteit en resultaten. Het geschetste model voor gemeentelijke regie geeft vier verschillende oplossingen voor het regievraagstuk. De kracht van het model ligt in het gebruik: het model is enerzijds beschrijvend en geeft aan hoe in de praktijk de regierol zich vormt naar de feitelijke situatie; anderzijds geeft het model een groeiperspectief, waarmee de regierol van de gemeente zich kan ontwikkelen van volgen naar plannen naar bouwen naar bewaken.
4.3
Groeimodel voor regie
De typologie kan opgevat worden als een empirisch, beschrijvend model van de regierollen en – posities die gemeenten kunnen innemen, maar zoals al eerder aangegeven staat het voorkomen van het een of andere type niet los van de context waarin de gemeente zich bevindt. Die context heeft betrekking op: • De gemeente zelf: omvang en capaciteit bestuurlijk en ambtelijk apparaat, geografische ligging, inwonersaantal, opgedane ervaring, politiek-bestuurlijke prioriteiten; • Het veld van partijen waarin de gemeente zich bevindt: omvang en complexiteit veld van partijen, afstand tot partijen buiten de gemeentegrenzen, mate van samenwerking binnen het veld; • De aard van de problematiek (of het onderwerp): nieuwe of bekende problematiek, complexiteit, eigenaarschap. Afhankelijk van de situatie past de ene regierol beter dan de andere. Een kleine gemeente met weinig capaciteit en weinig partijen (scholen, instanties) binnen de eigen gemeentegrenzen zal eerder een rol passen die volgend en op afstand is. Een grote gemeente die telkens voor omvangrijke en nieuwe maatschappelijke problemen wordt geplaatst zal eerder een initiërende en participerende rol kiezen en ook kunnen kiezen. Welk type regierol het best voldoet is dus afhankelijk van de context.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
16
Het model is echter niet louter beschrijvend. Er zit ook een normatief element in: het wordt – in wetgeving en maatschappelijk – wenselijk geacht dat gemeenten in het aanpakken van maatschappelijke problemen initiatief nemen, met name waar andere partijen dat niet of niet adequaat (kunnen) doen. Een actieve regierol van gemeenten is in die gevallen wenselijk, zo niet noodzakelijk. Het model laat ook zien dat er in de overgangen tussen de typen sprake is van groei of progressie, niet alleen wat betreft de regierol van de gemeente, maar ook wat betreft de aanpak van de problematiek: WILLEN: van VOLGEN => naar PLANNEN De gemeente verschuift van een volgende (reactieve, meer passieve) rol naar een initiërende rol, waarbij de gemeente verantwoordelijkheid neemt voor een bepaalde problematiek, knelpunten en kansen signaleert en aanstuurt op het maken van afspraken met partijen om de samenwerking en afstemming te verbeteren. KUNNEN: van PLANNEN => naar BOUWEN De gemeente verschuift van een rol op afstand naar een actieve rol in het realisatie proces zelf. Ambtenaren van de gemeente participeren in werkgroepen, initiëren projecten, stellen beleidsnotities en uitvoeringsplannen op. De gemeente bouwt een netwerk op van werkcontacten. Tegelijk bouwt de gemeente ook expertise op. AANPASSEN: van BOUWEN => naar BEWAKEN Naar mate veldpartijen zelf beter in staat zijn vanuit hun eigen verantwoordelijkheid het probleem aan te pakken en daarin samen te werken verschuift de rol van de gemeente van mede-uitvoerder naar faciliteerder. De gemeente ondersteunt partijen, maar laat in toenemende mate het initiatief aan de partijen zelf. De gemeente legt zich toe op resultaat- en kwaliteitsbewaking.
WILLEN
VOLGEN
PLANNEN
KUNNEN
BOUWEN
BEWAKEN
AANPASSEN
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
17
De beweging die we zien is die van afstand naar deelname naar weer een zekere afstand. De gemeente formuleert de doelen en beleidskaders samen met partijen, helpt mee om het proces op gang te brengen en de structuren te bouwen en trekt zich dan weer iets terug om vooral weer als faciliteerder en toezichthouder op te treden. Op die manier wordt een balans gevonden tussen de actieve regierol van de gemeente en de eigen taak en verantwoordelijkheid van andere partijen.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
5
18
Regie in de praktijk
Hiervoor hebben we verschillende benaderingen geschetst voor de invulling van de regierol door gemeenten. Niet alleen verschillen de benaderingen in de mate waarin de gemeente regietaken heeft, ook de wijze waarop regie wordt gevoerd is telkens anders: door actieve participatie in de uitvoering, door het leggen van verbindingen tussen de systemen of door het aangaan van contracten. Als het gaat om de zorg aan kinderen en jongeren is er - naarmate kinderen ouder worden - sprake van een geleidelijke verandering van de aard van de problematiek, het zorgaanbod en de betrokken partijen. Dat heeft consequenties voor de wijze waarop gemeenten de regie kunnen voeren over de samenwerking tussen die partijen. We schetsen in het kort de kenmerken van de gemeentelijke regie over de zorg voor kinderen en jongeren voor de diverse leeftijdfasen. Daarbij benoemen we steeds de eerdergenoemde hoofdaspecten van regie, te weten het belang van het kind en het gezamenlijk opereren van de betrokken organisaties.
5.1
Regie 0-12: Zorg voor kinderen in de voorschoolse periode en het primair onderwijs
Het belang van het kind in deze leeftijdsfase betreft lichamelijke, psychische en cognitieve groei en een voorspoedige start van de schoolloopbaan. In de eerste levensjaren ligt het accent onder meer op fysieke groei, hechting en taalontwikkeling. In de basisschoolleeftijd krijgt ook de sociale ontwikkeling meer accent. Preventieve zorg en ondersteuning zijn gericht op kinderen en hun ouders en betreffen onder meer screening en vaccinatie, opvoedingsadviezen en opvoedingsondersteuning, voor- en vroegschoolse educatie en bestrijding van onderwijsachterstanden in de midden- en bovenbouw. Gemeenten hebben in dat verband onder meer te maken met de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, basisonderwijs en speciaal basisonderwijs, bureau jeugdzorg en de REC’s. De samenwerking tussen de betrokken organisaties heeft een lokaal en vaak ook wijkgebonden karakter. De regie van de gemeente heeft overwegend het karakter van de ketenbenadering. Er is sprake van nadrukkelijke verbindingen tussen de systemen onderwijs (en voorschoolse voorzieningen) en gezin, buurt en wijk. De gemeente heeft een centrale regierol en inbreng op bestuurlijk én uitvoerend niveau. Die regierol wordt ondersteund door wettelijke taken, bijvoorbeeld op het gebied van jeugdbeleid en voorschoolse educatie en door subsidierelaties met een deel van de betrokken organisaties.
5.2
Regie 12+: Zorg voor leerlingen in het voortgezet (speciaal) onderwijs
Voor jongeren in het voortgezet (speciaal) onderwijs speelt de sociale ontwikkeling - naast de fysieke en cognitieve ontwikkeling – een steeds grotere rol. Er is aandacht voor gedragsaspecten, schoolbeleving en vrijetijdsbesteding. Preventieve zorg en ondersteuning zijn meer dan in de voorgaande periode gericht op de jongere zelf en minder op het gezin. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de aanpak van schoolverzuim, gezondheidsproblemen, faalangsttrainingen, trainingen sociale vaardigheden. Gemeenten hebben in deze periode te maken met scholen en besturen van voortgezet (speciaal) onderwijs, met reboundvoorzieningen voor leerlingen met gedragsmoeilijkheden, jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en politie. De samenwerking tussen de betrokken partijen is lokaal en soms ook regionaal georganiseerd. De regie van de gemeenten heeft zowel kenmerken van de ketenbenadering als van de systeembenadering. De gemeente wordt door de partijen over het algemeen als regisseur aangesproken en heeft daarvoor wettelijke taken en subsidierelaties tot haar beschikking. Maar
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
19
scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs zijn tegelijkertijd relatief autonoom opererende organisaties die vaak zelf – in aansluiting op de interne leerlingenzorg - een deel van het zorgaanbod verzorgen (en daarvoor pedagogen, psychologen en/of maatschappelijk werkers in dienst hebben). Ze maken via Zorg- en adviesteams rechtstreeks afspraken met zorginstellingen.
5.3
Regie 16+: Zorg voor leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs
Voor de deelnemers in het mbo ligt het accent op het behalen van een startkwalificatie, het verwerven van een plek op de arbeidsmarkt en een maatschappelijke positie. Zorg en ondersteuning zijn grotendeels rechtstreeks op de jongere zelf gericht, het gezin staat op de achtergrond. Het gaat dan bijvoorbeeld om trainingen sociale vaardigheden (o.a. faalangst, assertiviteit) en hulpverlening aan deelnemers met meervoudige psycho-sociale problemen, waaronder verslavingszorg, schuldhulpverlening en dergelijke. Gemeenten hebben in dit speelveld onder andere te maken met ROC’s en AOC’s, RMC/leerplicht, maatschappelijk werk, GGD, GGZ, bureau jeugdzorg en politie. De regie van gemeenten heeft overwegend het karakter van de systeembenadering. De gemeentelijke rol is beperkt. Gemeenten hebben een wettelijke taak op het naleven van de leerplicht, voor het overige hebben scholen grotendeels het voortouw. Dat resulteert in structuren voor schoolinterne zorg, inclusief schoolloopbaanbegeleiders, zorgcoördinatoren, interne zorgteams en steunpunten cq. servicepunten/loopbaancentra/studieadviescentra. Via Zorg- en adviesteams maken zij rechtstreeks afspraken over samenwerking met externen. In het mbo is men over het algemeen voorstander van een duidelijke boedelscheiding: onderwijsgerelateerde problemen worden door de school zelf opgelost en schooloverstijgende zorg en hulpverlening worden verzorgd door de daartoe aangewezen professionals en instellingen. Maar dat wil niet zeggen dat alle zorg ook buiten de school plaatsvindt. Veel ROC’s willen een deel van de hulpverleners, bijvoorbeeld schoolmaatschappelijk werkers of leerplichtambtenaren, graag op hun schoollocaties aan het werk zien.
Casus rolverwarring - Voortijdig schoolverlaten versus educatie Sommige maatregelen of wetgeving versterken de positie van de gemeente als regievoerder volgens de Ketenbenadering, andere gaan daar juist tegenin en zetten de gemeente meer in een lichtere coördinerende rol, zoals in de Systeembenadering. Het gaat hier lang niet altijd om zo bedoelde effecten. Zo werd in de jaren negentig gekozen voor een sterke regierol voor de gemeente in de aanpak van het voortijdig schoolverlaten. In dat kader werd bijvoorbeeld de RMC-functie ingevoerd, wordt de Leerplichtuitvoering versterkt en hebben de gemeenten een belangrijke rol in de VSV-convenanten die het Rijk sluit met het onderwijsveld. Op het terrein van VSV-bestrijding heeft de gemeente (verplichte of zelfgekozen) taken in de uitvoering van de zorg, de handhaving van de wet, de coördinatie van samenwerking, de bekostiging van activiteiten en de verantwoording van resultaten. Soms zit men in de uitvoering, soms bepaalt men mede het beleid. Op het ene punt zitten bestuurders om tafel, op het andere uitvoerende medewerkers. Juist daar ervaren zowel gemeenten zelf, als de onderwijsinstellingen problemen. Hoewel de drie benaderingen elk een eigen ratio en instrumentarium hebben, worden zij in de praktijk door elkaar benut, vaak zonder dat er bewustzijn is over de verschillen. In de gesprekken die we met vertegenwoordigers van ROC’s hebben gevoerd, komt naar voren dat zij het moeilijk vinden dat de gemeente een gesprekspartner is met – letterlijk en figuurlijk – verschillende gezichten.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
20
Het scherpst waren die verschillen zichtbaar tussen bijvoorbeeld enerzijds de formele aanbesteding van de educatie- en reïntegratiemiddelen en anderzijds de praktische samenwerking in de aanpak van het voortijdig schoolverlaten. Inmiddels is hier overigens vooruitgang op geboekt. Door het wetsvoorstel participatiebudget is er meer ruimte gekomen voor de inzet van reïntegratiegelden voor niet-uitkeringsgerechtigden. Hiermee wordt inzet mogelijk om jongeren vanaf 18 jaar terug te leiden naar school.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
6
21
Wat kunnen gemeenten doen?
Het uitoefenen van regie is geen vanzelfsprekendheid. Als we kijken naar de situatie in het voortgezet (speciaal) onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, dan heeft de gemeente te maken met tal van complexe inhoudelijke vraagstukken, maar ook met vragen rondom de eigen rol en positie in het veld. Voor het v(s)o en zeker voor het mbo geldt dat veel gemeenten te maken hebben met instellingen die (ver) buiten de eigen gemeentegrenzen liggen. Dat kan resulteren in een bepaalde mate van handelingsverlegenheid over en weer. Een ‘natuurlijke’ relatie en duurzame samenwerking zijn geen vanzelfsprekendheden. In dit hoofdstuk gaan we nader in op de vraag wat gemeenten kunnen doen om deze zaken te realiseren. We geven aan welke stappen gemeenten zelf kunnen zetten om een passende regierol aan te nemen en in die rol door te groeien.
6.1
Een (regionale) educatieve agenda
De gedachte achter de educatieve agenda7 is dat gemeenten en scholen als gelijkwaardige partners in gezamenlijk overleg bepalen welke zaken zij willen aanpakken, hoe zij dat gaan doen en welke budgetten daarvoor ingezet worden. Dat betekent onder meer dat zij streven naar transparantie, heldere afspraken en toezicht op het nakomen daarvan. Tot nu toe wordt de educatieve agenda vooral lokaal in het primair onderwijs gebruikt. Uit de laatste enquête onder gemeenten en schoolbesturen blijkt dat vrijwel alle Nederlandse gemeenten (98%) de lokale educatieve agenda samen met scholen en/of schoolbesturen voor primair onderwijs bepalen, in tweederde van de gemeenten (67%) wordt het voortgezet onderwijs daarbij betrokken en in een minderheid van gemeenten (21%) ook het middelbaar beroepsonderwijs8. Het concept van de educatieve agenda kan houvast bieden bij de oplossing van de in de probleemverkenning genoemde problemen. Naarmate de schaalgrootte van gemeenten en scholen toeneemt, ligt een regionale educatieve agenda meer voor de hand. De agenda van gemeenten en v(s)o-scholen en mbo-instellingen wordt bepaald door enkele centrale thema’s. Binnen deze thema’s zijn weer tal van afzonderlijke onderwerpen aan te wijzen. De kernvraag is die naar de samenhang tussen die onderwerpen en tussen de aanpak daarvan door de betrokken partijen. Het eerste aspect van die kernvraag betreft het verbinden van onderwerpen en thema’s uit de agenda die in elkaars verlengde liggen. Dat wil zeggen, niets over het hoofd zien maar ook geen onnodige overlap of dubbelingen creëren. Bij het tweede aspect gaat het om het realiseren van een samenhangende aanpak. Daarvoor is het van belang dat de partijen duidelijk voor ogen hebben voor welke beleidsthema’s zij verantwoordelijk zijn. Een zogenaamde drie-kolommentabel biedt daarbij houvast9. In de tabel worden de beleidsthema´s in drie categorieën ingedeeld. Het onderscheidend criterium daarbij is de regieverantwoordelijkheid. In categorie 1 zijn de beleidsthema’s ondergebracht waarvoor scholen eindverantwoordelijk zijn. Categorie 3 bevat de thema’s waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn. Categorie 2 bevat de onderwerpen waarbij de rollen van gemeenten, scholen en overige partners per thema kunnen wisselen. Categorie 2 wordt beschouwd als de romp van de beleidsagenda. Dit zijn de thema’s waarover gemeenten en scholen het in ieder geval eens dienen te worden. Naast de zorg voor jongeren betreft dat bijvoorbeeld thema´s als bestrijding voortijdig schoolverlaten, aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt en educatie en inburgering. Deze romp wordt aangevuld met thema’s uit categorie 1 en 3 die door gemeenten dan wel scholen worden aangedragen.
7 8 9
Zie www.delokaleeducatieveagenda.nl . De lokale educatieve jaaragenda 2008. Ontwikkelingen van de LEA in Nederlandse gemeenten. Oberon, 2008. Zie De educatieve agenda voor het voortgezet onderwijs / middelbaar beroepsonderwijs (Oberon, in voorbereiding voor 2009)
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
6.2
22
Stappenplan
Een educatieve agenda komt niet vanuit het niets tot stand. Partijen bouwen voort op bestaande samenwerkingsrelaties en contacten en borduren voort op bestaande thema’s. Maar de totstandkoming van een gemeenschappelijke agenda vereist meer dan dat. Zowel gemeenten als v(s)o- en mbo-instellingen zullen op heldere wijze moeten specificeren wat zij willen bereiken, hoe ze dat willen doen en vooral op welke onderwerpen en in welke mate zij samen willen optrekken. Het grootste struikelblok is gebrek aan duidelijkheid. Niet, zoals vaak wordt gedacht, over wat de andere partij wil en denkt, maar juist over de eigen doelstellingen, rol en strategie. Om een zinvol en effectief gesprek aan te kunnen gaan dienen daarom de volgende vragen beantwoord te worden. 1. Visie: Waarom wil ik samenwerken? Wat wil ik bereiken, wat zijn mijn doelen? Wat kan samenwerking mij bieden? Hoe helpt het mijn doelen te realiseren? 2. Diagnose: Wat is mijn startsituatie? Wat zijn mijn kengetallen (bijvoorbeeld aantal vsvs-ers, aantal werkzoekenden) Welke samenwerking bestaat er al? Wat zijn de opbrengsten daarvan? 3. Agenda: Welke onderwerpen wil ik bespreken? Welke punten wil ik op de agenda plaatsen? Wat is de samenhang tussen die punten? 4. Positiebepaling: Wat is mijn rol en positie? Heb ik een wettelijk taak of anderszins voorgeschreven rol? Welke rol wil ik innemen en hoe ga ik om met verschillende rollen? 5. Speelveld: Wat is mijn speelveld? Met welke andere partijen heb ik te maken, in het v(s)o en mbo en daarbuiten? Zoek ik regionale samenwerking? 6. Insteek: Op welk niveau steek ik in? Wil ik bestuurlijk, beleidsmatig, operationeel of uitvoerend overleg? Wat is de juiste volgorde van bespreken? 7. Verantwoording: Welk soort contract wil ik sluiten? Welke harde afspraken wil ik maken en vastleggen? Welke relaties en werkwijze wil ik vastleggen? Met behulp van deze vragen kunnen gemeenten gericht bepalen waar zij zelf staan, welke rol zij in het veld van actoren kunnen spelen en welke inzet de aard van de problematiek vraagt. Allereerst dient een gemeente afhankelijk van de context waarin zij moet opereren, te bepalen welke benadering prioriteit krijgt. Biedt de systeembenadering, bijvoorbeeld inzetten op de integratie van zorg in het onderwijssysteem, het beste perspectief? Of heeft een ketenbenadering gericht op meer samenhang tussen onder meer onderwijs, jeugdzorg en wijkaanpak in eerste instantie meer te bieden? Aan de hand van het model van de vier regietypen kan vervolgens bepaald worden of de gekozen (of onbewust bereikte) positie consistent is. Past de ambitie bij de uitvoeringscapaciteit? Wordt de actieve rol gedekt door bestuurlijke visie? Sluiten de verwachtingen van partijen aan bij de inzet van de gemeente? Komt het initiatief van de gemeente op het juiste moment? De beantwoording van de vragen kan stapsgewijs gestalte krijgen. De stappen 1-3 hebben vooral betrekking op de wat-vraag, terwijl de stappen 4-7 de hoe-vraag en strategie bepalen. Elk van de stappen kan verder worden uitgewerkt. Wezenlijk is dat een samenhangende reeks antwoorden wordt gegeven. De basis daarvoor wordt gelegd in stap 3, de bepaling van de inhoudelijke onderwerpen.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
6.3
23
De agenda bepalen
De agenda is leidend, vorm volgt inhoud. De door gemeente en scholen geselecteerde inhoudelijke thema’s bepalen de vormgeving van de gemeentelijke regie. Eerst moeten de specifieke kenmerken van de problematiek in kaart worden gebracht. Zo heeft de gemeente een andere verantwoordelijkheid als het gaat om de hulpverlening op het gebied van schulden, dan wanneer het gaat om schoolverzuim en weer anders als het gaat om veiligheid. Relevante vragen zijn: • Wat is de kern van het thema (probleem, doelen, prioritering, planning) vanuit de verantwoordelijkheid van de gemeente? Welke invalshoek hebben andere partijen? Wat zijn verwante problematieken? • In welke fasen bevindt zich de aanpak van de problematiek (bewustwording, eerste aanzetten, experimenten, samenwerking, verbreding, institutionalisering)? • Hoe breed of smal is de problematiek wat betreft betrokken partijen en de geografische spreiding van partijen?
6.4
Positiebepaling nader uitgewerkt
Hiervoor zagen we dat de mate waarin de gemeente een bepaalde regierol kan aannemen niet louter een kwestie van eigen keuze is. Het gaat ook om de context die een bepaalde rol mogelijk moet maken. Een belangrijke stap die gemeenten moeten zetten is daarom een positiebepaling: welk van de vier regietype past het beste bij mijn situatie? Is mijn positie consistent met mijn organisatiecapaciteit, met de verwachtingen bij partners en met de aard van de inhoudelijke problematiek? Vervolgens kan de gemeente bepalen of en hoe zij door wil groeien naar een regiemodel dat aansluit bij de eigen - en door de rijksoverheid aangegeven ambities. Voor de positiebepaling is het allereerst van belang om de voorwaarden voor de regierol in kaart te brengen. Dat kan aan de hand van een aantal kernvragen: • Is er door de gemeente rondom de betreffende problematiek beleid geformuleerd met duidelijke doelen en prioriteiten? Is er bestuurlijk en politiek bewustzijn omtrent de verantwoordelijkheid van de gemeente rondom een bepaalde problematiek? Is er samenhang aangegeven met direct aanpalende beleidsthema’s? • Beschikt de gemeente over bestuurlijke en ambtelijke capaciteit (aantal, expertise, kwaliteit) voor overleg en het maken van bestuurlijke afspraken met partijen in het veld? Voor de formulering en uitwerking van beleid? Voor een actieve participatie in uitvoeringsnetwerken? • Beschikt de gemeente over een netwerk van contacten op bestuurlijk, management- en operationeel niveau met partijen in het veld? Kan samenwerking met andere gemeenten meer bestuurlijke, ambtelijke en netwerkcapaciteit genereren? De beantwoording van deze vragen maakt duidelijk hoever het eigen vermogen van gemeenten om actief regie te nemen, reikt.
6.5
Speelveld nader uitgewerkt
De mate van regie is niet alleen afhankelijk van de gemeente zelf, maar wordt mede bepaald door de partijen waarmee de gemeente te maken heeft. Grote mbo-instellingen hebben vaak veel meer beleids- en uitvoeringscapaciteit dan kleine en middelgrote gemeenten. Onderwijsinstellingen in het v(s)o en mbo kennen een grote mate van autonomie. In het vo en in toenemende mate in het mbo regelen scholen (of samenwerkingsverbanden van scholen) zelf de afstemming met partijen als de jeugdzorg, het maatschappelijk werk, GGZ en GGD. Daarmee is de rol van de gemeente niet overbodig geworden. Integendeel, juist vanuit de brede opdracht van de gemeente om tot
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
24
ketenafstemming te komen én om op uitvoerend niveau te waarborgen dat de hulp en zorg rondom een kind of jongere wordt gecoördineerd (één plan), kan de gemeente een belangrijke aanvullende rol spelen. In veel grote gemeenten zien we hoe de gemeente een actieve, initiërende rol speelt in het op gang brengen van processen, denk bijvoorbeeld aan de bestrijding van het voortijdig schoolverlaten. De gemeentelijke regierol kan in potentie van grote toegevoegde waarde zijn, maar is dus niet vanzelfsprekend. De verhoudingen binnen het veld van actoren zijn mede bepalend voor de kracht en aard van de regierol. Daarom is het nodig een analyse te maken van het veld van actoren: • Wat zijn rondom de centrale beleidsthema’s de belangrijkste partijen? Wie voert welke taken uit en hoe werken partijen samen? • Wat zijn belangrijke formele en informele netwerken? Welke organisaties vervullen sleutelposities? • Waar zitten mogelijk zwakke plekken? Waar in de bestuurlijke afspraken, waar in de voorwaarden voor uitvoering, waar in de uitvoering, waar in de (keten)samenwerking? • Hoe staan partijen tegenover een regierol van de gemeente? Wat verwachten zij van de gemeente?
6.6
Groeimodel: willen, kunnen en aanpassen
Hiervoor hebben we een ontwikkelingscyclus voor de regierol beschreven. Idealiter evolueert de rol van de gemeente mee met de ontwikkeling van de probleemaanpak. De regierol is actief en initiërend wanneer nodig en meer op afstand wanneer mogelijk. We hebben de overgangen tussen de typen aangeduid met de termen willen, kunnen en aanpassen. We geven kort aan wat een gemeente kan doen om door te groeien naar een regierol die passend is bij de eigen situatie, het veld van actoren en de problematiek. WILLEN Voor de overgang van een meer reactief, volgend type regie naar een meer sturende regierol is willen het trefwoord. De kern van de groei in deze fase is het formuleren van een eigen visie, beleid, beleidsdoelen en prioriteiten. Met die visie en beleidsdoelen kan de gemeente het gesprek aangaan met andere partijen: onderwijsinstellingen, zorg- en hulpverlenignsinstanties, maar ook met andere gemeenten. De ervaring leert dat visie en beleid de sleutel vormen voor overeenstemming in overleggen met andere partijen. Uitvoerings- en uitwerkingsproblemen kunnen eenvoudiger opgelost worden wanneer de kaders duidelijk zijn bepaald. Hoewel het zeker voor kleinere gemeenten niet altijd eenvoudig is om eigen beleid te formuleren op allerlei thema’s, is deze stap relatief nog eenvoudig te zetten. Er bestaan tal van handreikingen, voorbeelden en landelijke aangereikte kaders die gemeenten ondersteunen bij het opstellen van beleid. Het tweede kernelement van de groei in deze fase is het opbouwen van een (bestuurlijk) overlegnetwerk waarin met partijen afspraken kunnen worden gemaakt. Deze stap is voor kleinere gemeenten, of gemeenten die relatief weinig instellingen binnen hun grenzen hebben, lastiger om te zetten. Het vraagt om de nodige persoonlijke inzet van bestuurders en beleidsambtenaren. Ook hier geldt echter dat er vaak mogelijkheden in de regio bestaan om aan te sluiten bij reeds bestaande overlegtafels, of om daar een actievere rol te gaan spelen. De transitie WILLEN brengt de gemeente in een meer actieve rol in de bestuurlijke en beleidsmatige overleggen. Met de term willen wordt onderstreept dat het in deze fase vooral gaat om de keuze van de gemeente om een actievere regierol te gaan spelen.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
25
KUNNEN Afspraken (bijvoorbeeld in de vorm van convenanten) zijn noodzakelijk maar niet afdoende om processen op gang te brengen. Zo vergt de ontwikkeling van een adequate verzuimaanpak op een ROC duidelijke doelafspraken, maar vervolgens ook een gezamenlijke uitwerking van de aanpak, afspraken met het Openbaar Ministerie, afstemming met de ZAT’s, afspraken over melding en opvolging enzovoort. Gemeenten zullen er vaak voor kiezen om in de ontwikkeling van de verzuimaanpak zelf (via het leerplichtbureau) een actieve en initiërende rol te spelen. Het wettelijk kader vraagt die actieve rol en het ROC zal dankbaar gebruik willen maken van de expertise en netwerken die de gemeente kan inbrengen. De actieve, initiërende rol van de gemeente is niet alleen een kwestie van personele inzet. Vaak gaat het ook om inzet van veel financiële middelen. Door middel van subsidies worden processen op gang gebracht of gehouden. Gemeenten die de overgang van een rol op afstand naar een participerende rol willen maken, zullen niet alleen geld geven, maar ook zitting nemen in stuur- en werkgroepen die over de inzet van het geld beslissen. Om een dergelijke actieve rol te KUNNEN spelen moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan: • Kwantitatieve capaciteit om aanwezig te kunnen zijn in werk- en overlegsituaties • Kwalitatieve capaciteit om daar een eigen rol te kunnen spelen en in het bijzonder om een regisserende taak op te kunnen nemen • Continuïteit in de aanwezigheid, zodat expertise en netwerken opgebouwd kunnen worden • Voldoende financiële middelen om ook met geld te kunnen sturen en geld in te kunnen zetten om de eigen regietaken te kunnen ondersteunen Hier ligt een hoge drempel. Het is evident dat kleine en middelgrote gemeenten vaak niet aan deze eisen kunnen voldoen, in elk geval niet op het brede vlak van de jeugdproblematiek en in het bijzonder niet waar het gaat om het veld van het v(s)o en mbo met de daar aanwezige grote ‘spelers’. Gemeenten lopen tegen hun eigen grenzen aan en hebben te maken met andere partijen die hen in financiële mogelijkheden, beleid- en uitvoeringscapaciteit overvleugelen. Dat geldt overigens niet alleen ten aanzien van de grote onderwijsinstellingen, maar ook ten aanzien van grote gemeenten in de regio. Dit leidt tot tal van complicerende factoren voor de regierol van de gemeente. Sommige gemeenten zijn actiever dan hun mogelijkheden toelaten. Andere gemeenten berusten in een passieve rol. Weer andere zoeken naar mogelijkheden om hun capaciteiten uit te breiden. De belangrijkste weg naar uitbreiding van capaciteiten (personeel, financieel, bestuurlijk) is schaalvergroting. Tal van voorbeelden laten zien hoe gemeenten door samen te werken en krachten te bundelen tot een veel sterkere regierol in staat zijn, vooral ook door in de uitvoering een actieve rol te claimen. Het voorbeeld van samenwerking op het gebied van de leerplichthandhaving laat de twee kanten van deze medaille zien: de kracht en het succes waar de samenwerking slaagt en de moeite en tijd die het kost om de samenwerking te laten slagen. Het voortgezet onderwijs en nog meer het middelbaar beroepsonderwijs hebben een regionaal karakter. Zoals aangegeven is er doorgaans geen één-op-één relatie tussen gemeente en school. Scholen hebben te maken met tal van gemeenten. Een voor de hand liggende oplossing is om een deel van de regie op onderwijs, zorg en hulp voor jongeren bij de scholen te leggen. Voor een deel is die keuze jaren geleden reeds gemaakt door het onderwijs als belangrijkste weg naar maatschappelijke integratie en de school als belangrijkste vindplaats voor jeugdproblematiek aan te wijzen. De mate waarin scholen de regie op zich kunnen nemen is echter ook begrensd. Recente ontwikkelingen in de grote steden laten zien dat mbo-instellingen financieel en organisatorisch overvraagd worden als het gaat om hun aandeel in de aanpak van jongerenproblematiek. Juist hier kan de gemeente een belangrijke rol spelen in de herverdeling van de lasten en de organisatie van samenwerking met en rondom het onderwijs. Het overschrijden van de drempel van KUNNEN is dan ook geen vrijblijvende kwestie. Waar gemeenten in een regio niet of nauwelijks afstemmen en samenwerken loopt de uitvoering vaak vertraging op of ontstaan, zoals bijvoorbeeld rondom de financiering van het schoolmaatschappelijk werk, financiële problemen.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
26
Met de aanduiding van de vier typen van regie hebben we aangegeven dat niet alle gemeenten in elke situatie een zelfde rol hoeven (en kunnen) hebben. Op zichzelf is dat geen probleem. Gemeenten in een regio kunnen uitstekend afspraken maken over wie welke taken op zich neemt en daarbij is het logisch dat een grotere gemeente meer op zich neemt dan een kleinere. Essentieel is echter of daarover onderling afspraken worden gemaakt. In veel regio’s gaat dat goed. Maar in veel andere regio’s gaat het niet of maar tijdelijk goed. In het volgende hoofdstuk formuleren we een aantal maatregelen die de rijksoverheid zou moeten nemen om juist op dit punt een versnelling aan te brengen. AANPASSEN Als laatste fase in de groei van de regie staat het vermogen van de gemeente centraal om de eigen rol aan te passen aan de veranderingen in het veld en in de problematiek. Naar mate de aanpak van een problematiek zich verder ontwikkeld zal de taakuitvoering door afzonderlijke partijen verbeteren, zal de samenwerking een meer structureel karakter krijgen en ontstaan geleidelijk routines in de aanpak. De noodzaak voor de gemeente om een stuwende rol te spelen met geld en menskracht komt geleidelijk te vervallen. Voor de gemeente wordt het tijd om de regierol opnieuw aan te passen en een rol te kiezen die het initiatief en de eerste verantwoordelijkheid aan andere partijen laat. Deze overgang vraagt een – in de praktijk voor betrokken personen vaak lastige – zekere mate van terugtrekking. Geld wordt ingezet op verzoek van partijen, die daarover verantwoording afleggen aan de gemeente. De rol verschuift naar het bewaken van kwaliteit en resultaten. Deze overgang is vooral weer een kwestie van bestuurskracht: prioriteiten stellen, de positie opnieuw bepalen, herschikken van personele en financiële inzet en verschuiving van een meer procesgeoriënteerde naar een outputgeoriënteerde benadering.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
7
27
Wat kan de rijksoverheid doen?
De rijksoverheid verwacht de komende jaren veel van gemeenten. Gemeenten moeten met schoolbesturen als partners onderwijsachterstanden bestrijden en voortijdig schoolverlaten terugdringen. In dat verband dienen zij onder meer de regie (te gaan) voeren over verbetering van de voorschoolse educatie, de realisatie van centra voor jeugd- en gezin en de totstandkoming van zorgen adviesteams in het onderwijs. In de voorgaande hoofdstukken is aangegeven dat de situatie rondom de gemeentelijke regievoering complex is. Gemeenten verkeren in verschillende uitgangsposities, maar ook los daarvan hebben zij te maken met veel vraagstukken, beleidsterreinen, partijen en wettelijke taken. Daarnaast is er opgewezen dat de context voor regie aanmerkelijk anders is voor het leeftijdsgebied van 0-12, 12-15 en 16 jaar en ouder. Door middel van regiemodellen voor verschillende uitgangssituaties is geschetst hoe gemeenten hun positie kunnen bepalen en hoe zij van daaruit kunnen doorgroeien naar een meer invloedrijk en passend regiemodel. De groeibeweging is omschreven in de termen van WILLEN, KUNNEN en AANPASSEN. De termen willen en kunnen geven al aan dat gemeenten zelf een bepalende rol spelen in het toegroeien naar een passende regierol. Veel gemeenten zijn zich daarvan bewust en werken expliciet vanuit een heldere visie en ontwikkelambitie. Het vraagstuk van de regie voor 16 jaar en ouder brengt echter een extra dimensie in het spel: het vraagt om bovengemeentelijke regie. Hierin ligt een breekpunt. Veel gemeenten kunnen (uiteindelijk) stappen zetten in de fase van willen: keuzes maken en beleid formuleren. Maar tussen willen en kunnen ligt een hoge drempel, namelijk die van de noodzakelijke schaal waarop gewerkt moet worden. Die drempel veroorzaakt een zekere handelingsverlegenheid: zonder regionale afstemming en samenwerking kunnen zeker de kleinere en middelgrote gemeenten niet de stap zetten naar een meer actieve, participerende regierol. Maar ook voor grote gemeenten geldt dat zij daarin, zonder de samenwerking met de regiogemeenten, ernstig kunnen worden belemmerd. Voor de rijksoverheid liggen er daarom twee samenhangende actielijnen voor: • De eerste lijn regelt dat gemeenten regionaal gezamenlijk de regiefunctie vormgeven. • De tweede lijn ondersteunt gemeenten bij het concreet invullen van de regie in interactie met de partijen in onder meer het onderwijs, jeugdzorg en maatschappelijke zorg. Bewust worden hierbij de woorden regelt en ondersteunt gebruikt: op de eerste lijn stelt de rijksoverheid dwingende kaders voor gemeenten om tot regionale samenwerking te komen; op de tweede lijn zorgt de rijksoverheid voor procesmatige ondersteuning. Het één kan niet zonder het ander. En bovendien kan kan de rijksoverheid - gezien de impact op het gemeentelijk handelen - in deze niet opereren zonder draagvlak van gemeenten. Het ligt derhalve voor de hand dat de actielijnen verder worden uitgewerkt en geïmplementeerd in nauwe samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De motieven voor deze tweezijdige benadering liggen in de praktijk. Wat de ondersteuningslijn betreft zijn de volgende overwegingen leidend. Het proces van regie, samenwerking en afstemming tussen gemeenten en partijen in het veld is uitermate complex en divers. Daarin verplichte landelijke modellen opleggen is niet alleen zinloos, maar ook onmogelijk gezien de verschillen tussen regio’s. Gemeenten geven zelf aan dat zij daarbij ondersteuning kunnen gebruiken in de vorm van informatievoorziening, handreikingen, praktische leidraden en duidelijke inhoudelijke kaders. De situatie ligt anders bij de eerste lijn, die van de samenwerking tussen gemeenten onderling. Deze problematiek is niet nieuw. Op tal van terreinen, onder meer de regionalisering van de leerplicht, is ervaring opgedaan en is evident geworden dat gemeenten slechts moeizaam tot duurzame samenwerkingsvormen kunnen komen. De afgelopen jaren is er te weinig en te langzaam vooruitgang geboekt op dit punt. Dat is gevoelige materie. Maar het wordt in toenemende mate duidelijk dat
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
28
gezamenlijk opereren van gemeenten in een regio een voorwaarde is voor het succesvol op gang brengen van de regie en samenwerking met het onderwijs en andere partijen.
7.1
Actielijn 1: Verplichte samenwerkingsverbanden gemeenten
Actielijn 1 regelt dat gemeenten hun regiefunctie gezamenlijk in regionaal georganiseerde samenwerkingsverbanden gaan vormgeven. We adviseren de rijksoverheid om daartoe in overleg met de VNG de volgende besluiten te nemen: 1. Gemeenten worden verplicht deel te nemen aan één regionaal gemeentelijk samenwerkingsverband. Uitgangspunten zijn: − Gemeenten bepalen zelf in welk samenwerkingsverband zij deelnemen. Daarbij geldt de huidige RMC-gebiedsindeling als uitgangspunt. − Voor een bepaalde, vastgestelde datum zijn alle gemeenten aangesloten bij een samenwerkingsverband. − De RMC-contactgemeente treedt op als voorzitter van het samenwerkingsverband, tenzij partijen daarover andere afspraken maken. 2. De samenwerkingsverbanden stellen jaarlijks verplicht een gezamenlijk Regieplan vast, waarin zij aangeven welke uitgangspunten en doelstellingen zij hanteren, op welke wijze zij de regiefunctie willen invullen en welke concrete activiteiten zij willen ondernemen. Ook maken zij daarin afspreken over de onderlinge verdeling van taken, middelen en lasten. Verder geldt: − Het Regieplan wordt afgestemd met het onderwijsveld en andere relevante partijen. − Jaarlijks stelt het samenwerkingsverband een verslag op van de activiteiten en de bereikte doelen. − Centraal in het Regieplan staat het realiseren van een succesvolle schoolloopbaan voor alle jongeren. Daarmee is het domein waarop het samenwerkingsverband zich richt grofweg afgebakend: onderwijs en aanpalende domeinen die jongeren ondersteunen bij het (weer) naar school gaan. 3. De rijksoverheid stelt een deel van de middelen voor onder meer bestrijding voortijdig schoolverlaten, zorgstructuur in het onderwijs, schoolmaatschappelijk werk en jeugdbeleid beschikbaar aan de samenwerkingsverbanden (in plaats van aan de afzonderlijke gemeenten) en verplicht gemeenten daarover gezamenlijk te beslissen (vgl. inzet RMC-middelen). 4. De rijksoverheid stelt een tijdelijke stimuleringsregeling in voor de totstandkoming en ontwikkeling van de samenwerkingsverbanden (zie ook hierna bij lijn 2). Het idee van de verplichte samenwerkingsverbanden voor gemeenten sluit aan bij de destijds wettelijk opgelegde verbanden voor het voortgezet onderwijs (Samenwerkingsverbanden VO). Aanvankelijk was er de nodige scepsis en weerstand, maar in de loop der jaren zijn deze verbanden uitgegroeid tot belangrijke instrumenten en hebben zij een grote rol in de gezamenlijke versterking van de zorg in en rondom scholen. Met de RMC-regeling kennen gemeenten al een constructie waarin zij verplicht samenwerken, beleid maken en verantwoording afleggen. Langs deze lijnen kunnen de beoogde samenwerkingsverbanden worden uitgebouwd.
7.2
Actielijn 2: Ondersteuning bij de invulling van de regiefunctie
Met actielijn 2 ondersteunt de rijksoverheid gemeenten bij de concrete invulling van hun regiefunctie en de totstandkoming van gemeentelijke samenwerkingsverbanden. De ondersteuning sluit aan op de verschillende stadia waarin gemeenten en samenwerkingsverbanden zich bevinden.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
29
WILLEN Gemeenten moeten in de eerste plaats in staat en bereid zijn om bestuurlijke verantwoordelijkheid te nemen en met partijen afspraken te maken. Veel, vooral kleinere gemeenten hebben een informatieachterstand, weinig contacten en netwerken en onvoldoende beleidscapaciteit. Zij moeten een zekere achterstand inlopen om hun rol in de samenwerkingsverbanden te kunnen opnemen. Acties om gemeenten en samenwerkingsverbanden te ondersteunen moeten zich daarom richten op: 1. Informatievoorziening: veel gemeenten kampen met een informatieachterstand waar het gaat om zorg in en rond onderwijs, met name in het vaak buiten de gemeente gelegen vso en mbo. Zij zijn onvoldoende op de hoogte van de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden enerzijds en van de werkwijze van scholen en hun behoefte aan ondersteuning daarvan anderzijds. 2. Bestuurlijke bewustwording: gemeenten ervaren niet altijd als vanzelfsprekend een (gedeeld) probleemeigenaarschap. Hoewel zij bijvoorbeeld als woonplaatsgemeente verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de leer- en kwalificatieplicht leidt dat niet altijd tot expliciet beleid en uitvoering. 3. Beleidsmatige ondersteuning: vooral kleinere gemeenten zijn niet altijd in staat beleid te formuleren en te operationaliseren. Door beter gebruik te maken van goede voorbeelden van elders ontwikkeld beleid en door het opzetten van een gericht ondersteuningsaanbod met formats en instrumenten kan naar verwachting snel vooruitgang worden geboekt. 4. Communicatie: het opbouwen van een contactennetwerk is een voor de hand liggende, maar voor gemeenten vaak lastige stap. Bestaande communicatielijnen kunnen beter worden benut. Daarnaast kan gedacht worden aan vormen van internetcommunicatie in plaats van veel capaciteit vragende vergaderingen en overleggen. KUNNEN Gemeenten die actiever willen worden in het op gang brengen en uitvoeren van processen moeten een zekere omvang en kwaliteit van hun uitvoeringscapaciteit hebben. Acties om deze gemeenten te ondersteunen moeten zich derhalve richten op: 5. Regionale samenwerking: de verplichte samenwerkingsverbanden hebben een zekere groeiperiode nodig, waarin deelnemende gemeenten de onderlinge spelregels bepalen, komen tot een gemeenschappelijk beleid en onderling de taken verdelen. Dat proces sluit deels aan bij samenwerkingsvormen die de gemeenten al kennen. In veel regio’s werken gemeenten al actief samen en zijn de samenwerkingsverbanden een voortzetting van de reeds ingeslagen weg. In andere regio’s moet er nog veel opgebouwd worden. Een gericht stimulerings- en ondersteuningsprogramma moet het proces daar helpen versnellen. 6. Kwaliteitsimpuls: ervaring, deskundigheid en betrokkenheid zijn belangrijke competenties om in veranderingsprocessen een wezenlijke rol te kunnen spelen. Een trainingsaanbod en faciliteiten voor gemeenten om daaraan deel te nemen gericht op participatie rondom specifieke problemen heeft in het verleden geholpen om de rol en inbreng van gemeenten te versterken en kan ook hier bijdragen wanneer gemeenten een activerende en participerende rol gaan spelen. AANPASSEN Vervolgens moeten de samenwerkingsverbanden in staat zijn hun rol aan te passen aan de zich ontwikkelende situatie. Acties om hen op dit punt te ondersteunen moeten zich richten op: 7. Consistent rijksbeleid: In het voorgaande is duidelijk gemaakt dat het rijksbeleid ten aanzien van de regierol van gemeenten de afgelopen decennia niet consistent is geweest. Na regeerperiodes waarin de gemeentelijke regie eerst werd opgetuigd en daarna weer werd afgebroken, dient zich nu een tijdperk aan waarin gemeenten weer meer verantwoordelijkheden krijgen voor samenhang in de zorg voor kinderen en jongeren. Gemeenten kunnen die rol alleen waarmaken als die structureel van aard is. Het komt de bestuurskracht van gemeenten ten goede als zij weten wat er op dit vlak van hen verwacht wordt en als zij in staat worden gesteld om daar politiek en ambtelijk op de lange termijn op in te spelen. Dat vraagt van de rijksoverheid om bewuste en consistente
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
30
keuzes. Dat wil zeggen, (nieuw) beleid systematisch toetsen op consequenties voor de regierol van gemeenten en daarmee voorkomen dat beleidsinitiatieven op dat punt tegenstrijdig zijn of ongewild de positie van gemeenten verzwakken of daarvan juist teveel verwachten. 8. Ruimte voor scholen in de uitvoering: Scholen zijn vind- en werkplaats tegelijk. De zorg voor risicoleerlingen en dreigende uitvallers in het v(s)o en het mbo wordt momenteel door de instellingen voortvarend ter hand genomen. Voor leerlingen die een aanpak vereisen die onderwijsgerelateerde problematiek overstijgt, wordt – in toenemende mate via Zorg- en adviesteams (ZAT) - aansluiting gezocht met de zorginstellingen rond de school. Scholen geven echter aan dat zij met zorginstellingen als GGD en AMW in lastige gesprekken zijn verwikkeld over de financiering van de zorg op en rond de school. De overtuiging groeit dat de beoogde samenwerking tussen onderwijs en zorg niet kan worden bekostigd uit de reguliere financiering van de betreffende instellingen. Naar verwachting zal de probleemdruk in het onderwijs verder toenemen10. De toenemende (drempelloze) instroom van leerlingen die extra zorg behoeven vereist extra inspanningen en een sterkere inzet op preventie en het voorkomen van schooluitval. ROC’s en zorginstellingen trekken in dat verband soms samen op richting gemeenten (en provincies) om hun plannen en werkwijze toe te lichten en de behoefte aan aanvullende financiering kracht bij te zetten. Vooralsnog hebben zij echter nog een lange weg te gaan en lijkt die strategie hooguit te resulteren in incidentele tijdelijke bekostiging van zorg op en rond de scholen. De rijksoverheid kan deze weg beter begaanbaar maken en bekorten door de verantwoordelijkheden en de middelen voor preventie en extra zorg zoveel mogelijk te bundelen en rondom scholen te concentreren. 9. Kwaliteitsbewaking: Zet in op horizontale verantwoording. Stel gemeenten en scholen in staat om gezamenlijk op output te monitoren en te sturen. Beide partijen moeten elkaar inzicht bieden in de inspanningen die zij hebben gepleegd. Reik hen daartoe handzame instrumenten aan. Daarmee kunnen zij in onderling overleg bepalen of de afspraken zijn nagekomen en of hun investeringen doelmatig (efficiënt en effectief) en rechtmatig (is het geld aan de juiste dingen besteed) waren. 10. Wetgeving: Op de langere termijn zou een en ander kunnen leiden tot een heroverweging van bestaande wetgeving. Zo verbindt de Leerplichtwet de handhavingstaak met een expliciete zorgtaak. Wellicht dat het in de toekomst meer voor de hand ligt om de zorgtaak te beleggen bij de onderwijsinstellingen zelf en de handhavingstaak bij gemeenten te laten.
7.3
Tot slot
Zorg voor leerlingen in het v(s)o en mbo, het is een complex en dynamisch werkveld. Uit de gesprekken en bijeenkomsten met vertegenwoordigers van scholen, zorginstellingen, gemeenten, vo-, mbo-, wec-raad en de VNG komt naar voren dat de betrokken partijen naarstig op zoek zijn naar wegen om elkaar te vinden en te versterken. In veel gevallen is er nog een lange weg te gaan, maar in ieder geval is er een wereld te winnen. Het is nu vooral zaak om de routes van scholen en instellingen (die inzetten op versterking van de zorg voor hun leerlingen) en gemeenten (die in toenemende verantwoordelijk worden voor de regie in de zorg voor kinderen en jongeren) met elkaar te verbinden. Hiervoor hebben we geschetst hoe de rijksoverheid dat kan bewerkstelligen. Het belangrijkste houvast daarbij is de consensus bij de betrokken partijen over de inhoudelijke lijn die daarin moet worden gevolgd. Samengevat gaat het om twee uitgangspunten. Het eerste uitgangspunt is dat de schoolloopbaan centraal staat en daarmee het ijkpunt is voor de aan onderwijs gerelateerde zorg in en om de school. In feite wordt dit uitgangspunt al sinds de jaren negentig gehanteerd en geborgd in onder meer in de Wet op Jeugdzorg, het VSV-beleid en de ontwikkeling van de ZAT’s. Het tweede uitgangspunt volgt uit het eerste en bepaalt de schoolplaats als het ankerpunt van de zorg rondom de leerling/jongere. Dat wil zeggen dat in situaties waar bijvoorbeeld de schoolplaats en de 10
Probleemdruk en zorgstructuur in het middelbaar beroepsonderwijs. Brinkman et al., NJI 2007.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
31
woonplaats ‘concurrerend’ zijn als het gaat om het zwaartepunt van de zorg, het primaat bij de schoolplaats ligt. Dat wil niet zeggen dat schoolplaats in alle gevallen de meest logische plek is om zorg rondom een jongere te organiseren. In bepaalde gevallen zal de woonplek (thuissituatie, buurt) meer voor de hand liggen. In de praktijk zullen problemen van jongeren die (hoofdzakelijk) te maken hebben met de thuissituatie en niet (of in ondergeschikte mate) met de schoolloopbaan, onder de verantwoordelijkheid van het CJG in de woonplaats vallen. Bij problemen waarbij het schoolgaan het zwaartepunt vormt, ligt de zorgregie bij de onderwijsinstelling, respectievelijk bij de samenwerking tussen onderwijsinstelling en hulpverlenende instanties (ZAT). Een dergelijk samenwerking kan desgewenst als een ‘outreachend’ CJG (een CJG-functie op locatie in de school) worden benoemd.
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
Bijlage
32
Geraadpleegde experts
De experts zijn geraadpleegd in gesprekken en interviews en op diverse bijeenkomsten in de periode augustus 2008 tot en met maart 2009. Zij reageerden ieder vanuit hun eigen achtergrond op de thematiek en op de vragen en discussiepunten die we aan hen voorlegden. Op basis daarvan hebben Oberon en KBA dit rapport opgesteld. Daarbij hebben we ons gebaseerd op de consensus die wij onder experts signaleerden. Maar dat betekent niet dat het advies op alle punten door alle experts wordt onderschreven. Het beleidsadvies als zodanig komt voor rekening van Oberon en KBA.
Ton van den Hoven Helma Seelen Hans Tilman Gerrit Dogger Anja Hofman Dieuwke van der Wal Eef Warmels Jose Miltenburg Dolf Kutschenreuter Danielle Leenders Inge Kemperman Adrie Jongenele Petra van der List Wytse de Jong Ineke Wulp Alide de Leeuw Hanneke Steijn Marianne Monnier Frans van der Heide Hedy Beumkes Ineke Speyer Berend Kamphuis Hilda Scholten Jenny Drost Hanneke Hautvast Brigitte Kempers Rita Rutten Erik van Aalzum Jitze Ramaker André van den Berg Jan Kuijs Arleen Oomes Ineke Mulder
Gemeenten RMC coördinator, regio Arnhem Afdeling Jeugd, Maatschappelijke Ontwikkeling, gemeente Dordrecht Beleidsontwikkelaar Onderwijs en Jeugd, DMO, gemeente Eindhoven Adviseur Jeugd & Onderwijs, gemeente Enschede Adviseur Jeugd & Onderwijs, gemeente Enschede Beleidsmedewerker dienst OCSW, gemeente Groningen Senior beleidsmedewerker sector Jeugd & Onderwijs, gemeente Leeuwarden Beleidsmedewerker afd. Realisatie, Team Stadskennis en Cultuur, gem. Leiden Adviseur Beleid & Realisatie, gemeente Nijmegen Adviseur Beleid & Realisatie, gemeente Nijmegen Beleidsmedewerker afd. Werk, Inkomen en Zorg, gemeente Oldenzaal Adviseur dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving, gemeente Rotterdam Adviseur (vsv)/dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving, gemeente Rotterdam Beleidsmedewerker Onderwijs (vsv), gemeente Utrecht Kwartiermaker OKC, gemeente Utrecht Beleidsmedewerker afd. Onderwijs/Welzijn, gemeente Woerden Beleidsmedewerker Onderwijs en Welzijn, gemeente Woerden Afdeling Jeugd & Onderwijs, gemeente Zaanstad Teamleider Welzijn, Jeugd en Sport, gemeente Zwolle MBO Senior Adviseur, Albeda College Teamleider Trajectbegeleiding, Albeda College Voorzitter College van Bestuur, ROC Alfa College Directeur Servicecentrum Cursisten, Friesland College Directeur sector Zorg & Welzijn, ROC Midden Nederland Directeur Onderwijs & Servicecentrum, ROC Midden Nederland Projectleider Zorgstructuur, ROC Midden Nederland Beleidsmedewerker Onderwijs & Innovatie, ROC Midden Nederland Directeur Re-integratie & Educatie, ROC van Nijmegen Lid College van Bestuur, ROC Rijn IJssel Stafmedewerker Loopbaanbegeleidingscentrum, ROC van Twente Zorgcoördinator Scholingsboulevard, ROC van Twente Adviseur Onderwijs, Wellant College Hoofd Zadkine Servicecentrum, ROC Zadkine
Oberon & KBA – Zorg voor jongeren in het v(s)o en mbo: de regierol van gemeenten
Overig Brigit Rijbroek Jose Oudejans Jaap van de Meent Jeanine ten Haave Marieke Weemaes Mieke de Haan Vivianne Heijmans Bas Wijnen Ben Brinkman Sander Band Marieke Koppenaal Wieke de Jager Bob Rueck Frank de Wit Andries Kok Marianne Schrijver Corine Dijkstra Annelies Schutte Jessica Tissink Albert Boelen
Bureau Jeugdzorg, Rotterdam Senior beleidsmedewerker, Colo Lid Raad van Bestuur, Flexus Jeugdplein Regiomanager GG & GD Utrecht Adviseur Strategie & Onderwijs, MBO Raad Adviseur Strategie & Onderwijs, MBO Raad Ministerie OCW: jeugdzorg & vsv Ministerie van OCW, directie Jeugd, Onderwijs en Zorg Adviseur Onderwijs & Jeugdzorg, Nederlands Jeugd instituut Programmaministerie van Jeugd & Gezin Programmaministerie van Jeugd & Gezin REaCtys Voorzitter RZTplus (bovenschools zorgadviesteam Zuidoost Utrecht) SWV-Samenwerkingsverband VO Leiden e.o. VNG VNG VNG VNG Senior beleidsadviseur, VO raad Beleidsadviseur, WEC raad
33
De verbinding van CJG met onderwijs
De verbinding van CJG met onderwijs inspiratie en aanknopingspunten
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 1
Pagina 2
De verbinding van CJG met onderwijs
Voorwoord Het onderwijs bepaalt voor een belangrijk deel de leefwereld van kinderen en jongeren. Dit betekent dat het onderwijs een belangrijke partner van het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) behoort te zijn. Hoe geef je als gemeente vorm en inhoud aan de samenwerking met het onderwijs, hoe verbind je het CJG en ZAT (Zorg- en adviesteam) met elkaar? Een antwoord op deze en andere vragen is te vinden in dit boekje.
Leren van elkaar Dit boekje zit vol met inspirerende praktijkvoorbeelden en tips voor en door gemeenten. Een bewijs dat je als gemeenten elkaar veel te bieden hebt! Dit leren van elkaar staat centraal bij de Bende van Bart. De Bende van Bart bestaat uit een team van bestuurders dat collega-bestuurders stimuleert en helpt bij de realisatie van Centra voor Jeugd & Gezin. We willen met dit positief ingestelde netwerk aansluiten op de inhoud. Met preventie als insteek bouwen we aan de verbetering van CJG’s door te investeren in goede scholen, in speelruimte en positieve opvoedondersteuning. De Bende wisselt van samenstelling, doordat we regelmatig het stokje aan een nieuw lid doorgeven. Het is een ‘polonaise’ voor het vaak onzichtbare preventieve werk! En dat willen we niet in besloten kring met elkaar vieren. We willen een zichtbare beweging zijn. Vandaar dat er een reeks aan conferenties is georganiseerd waarbij zelfs nieuwe vormen, zoals speeddaten, worden gebruikt. Meer over mijn bende en de bijeenkomsten die we organiseren, is te vinden op www.vng.nl/bendevanbart. Ik wil hierbij een oproep doen aan wethouders, gedeputeerden, ambtenaren en andere professionals om met onze polonaise mee te doen!
Het beste voor de jeugd Er zijn bijna 450 wethouders Jeugd. Dat betekent dat er een enorme creativiteit en bestuurskracht in het land aanwezig is. Wethouders zien hun werk namelijk niet alleen als wettelijke taak. Zij hebben een diep gevoelde verantwoordelijkheid om het beste voor onder andere de jeugd te bewerkstelligen. Een kind is ondeelbaar. Het laat zich niet in hokjes indelen, bijvoorbeeld als gezinslid, leerling, binnen- en buitenschools kind, patiënt, kind met of zonder indicatie.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 3
Dat ondeelbare leven is het alledaagse vertrekpunt. De gemeente is ‘eerste overheid’, daar moet je niet over praten, dat geef je vorm. Wethouders moeten deze kans actief oppakken. Vragen over geld, regelgeving, privacy, teveel bureaucratie, teveel schotten: wethouders, regel het! Door ervaringen onderling te delen vormen we samen een netwerk waarin we elkaar in deze missie kunnen ondersteunen en inspireren. Het motto van de Bende van Bart is: wethouders voor wethouders (én gedeputeerden). Doe mee als je bereid bent om te delen. Iedereen heeft wat te geven: een vraag, een antwoord, kwetsbaarheid en kracht. Als bendeleider vergelijk ik me wel eens met Robin Hood. Er is veel rijkdom in het land. Die roven wij en die (ver)delen wij vervolgens weer zodat iedereen er in gelijke mate van kan profiteren. Dat is de kern van wat wij doen.
Samenwerking Het CJG moet niet als een beginpunt van verbetering gezien worden, maar eerder als een eindpunt van verbeterde samenwerkingsvormen. Ik ben blij met dit boekje rond CJG en onderwijs, omdat het van belang is die ontwikkeling zichtbaar te maken. Scholen vervullen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het is goed dat onderwijs en CJG elkaar vanuit hun eigen kracht en kennis kunnen versterken! Er is in gemeenteland veel kundigheid aanwezig die ingezet wordt voor talentontwikkeling van kinderen en jongeren. Wat is er mooier dan een jong mens de gelegenheid te geven zijn of haar talent te laten ontplooien? Laat dat onze inspiratiebron zijn en blijven! Bart Eigeman
Bart Eigeman is wethouder Jeugd en Onderwijs van de gemeente ’s-Hertogenbosch en ‘bendeleider’ van de Bende van Bart. Meer informatie hierover is te vinden op www.vng.nl/bendevanbart
Pagina 4
De verbinding van CJG met onderwijs
Inhoud Het Centrum voor Jeugd en Gezin
7
en het onderwijs
1. Regierol gemeenten
13
2. Samen werken aan preventie
21
3. Brede scholen en het CJG
29
4. Zorg- en adviesteams (ZAT’s) en het CJG
37
Bijlagen
51
Pagina 5
De verbinding van CJG met onderwijs
Het Centrum voor Jeugd en Gezin en het onderwijs Inleiding In deze kabinetsperiode worden overal in Nederland Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s) opgericht. Deze centra hebben de taak om voor kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar laagdrempelige opvoed- en opgroeiondersteuning te bieden. Onderwijs is een belangrijke partner van het CJG. De relatie met het onderwijs is ook als zodanig in het basismodel van het CJG opgenomen. Vaak zal deze relatie tot stand gebracht worden via de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s). Via het onderwijs kan in principe alle jeugd (en bij jongere kinderen ook de ouders) met informatie en advies bereikt worden. Naast het gezin is de school de plek waar kinderen/jongeren een groot deel van hun tijd doorbrengen. Onderwijs heeft als geen ander jeugdigen in beeld en heeft ook een signaleringsfunctie als het gaat om persoonlijke problemen, en in het verlengde daarvan problemen die gerelateerd zijn aan de thuissituatie. Overigens zijn leerlingen en/of ouders zelf ook vaak prima in staat aan te geven dat er problemen zijn en indien nodig hulp te vragen.
Subthema’s De subthema’s in dit inspiratieboekje zijn:
1. Regierol van gemeenten 2. Samen werken aan preventie 3. Brede scholen en het CJG 4. ZAT’s en het CJG Deze subthema’s komen in de afzonderlijke hoofdstukken terug. Elk hoofdstuk geeft eerst een introductie op het thema, vervolgens tips over hoe je dit thema zou kunnen oppakken en tenslotte een aantal inspirerende praktijkvoorbeelden.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 7
Actuele ontwikkelingen Er zijn op dit moment twee actuele ontwikkelingen die relevant zijn om in dit boekje te benoemen, naast de subthema’s die in de afzonderlijke hoofdstukken aan bod komen, namelijk: passend onderwijs en voortijdig schoolverlaten.
Passend onderwijs De term passend onderwijs staat voor een nieuwe ontwikkeling in het onderwijs: schoolbesturen worden verantwoordelijk om elke leerling van een passend onderwijsaanbod te voorzien. Centraal daarbij staat de verbetering van de kwaliteit van onderwijs aan zorgleerlingen en de vorming van regionale netwerken om tot een betere organisatie van onderwijs en zorg te komen. Ook komt er 1 loket voor geïndiceerde onderwijszorg. Passend onderwijs leidt mogelijk tot veranderingen voor het leerlingenvervoer en de onderwijshuisvesting. Daarnaast is de ontwikkeling van ZAT’s relevant voor passend onderwijs. Voor passend onderwijs is passende zorg van hulp verleners buiten het onderwijs immers vaak een randvoorwaarde: van een jeugdzorginstelling, de GGZ of AWBZ-gefinancierde voorzieningen. Bijvoorbeeld voor kinderen met autisme, die op school op precies dezelfde wijze structuur en duidelijkheid nodig hebben als in het gezin. De afstemming tussen het onderwijs, de zorg en hulpverlening gebeurt over het algemeen via ZAT’s. In dit structurele samenwerkingsverband kunnen partijen samen problemen signaleren, multidisciplinaire probleemanalyses bespreken, een integrale indicatie voorbereiden, een gezamenlijk passend aanbod vaststellen en afspreken welke partij wat doet om een passend aanbod voor het kind te organiseren.
Voortijdig schoolverlaten De gemeente heeft een belangrijke wettelijke taak als het gaat om het toezien op het naleven van de leerplicht. Om te voorkomen dat jongeren in de leeftijd van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie van school verdwijnen, is de RMC-functie (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaters) ingericht. Het RMC-meldpunt registreert en begeleidt voortijdig schoolverlaters met als doel de jongere te stimuleren en te begeleiden om alsnog een startkwalificatie te halen. De leerplichtambtenaar heeft contact met de school en stelt direct een onderzoek in als er een melding is dat een leerling zonder toestemming wegblijft. Daarnaast heeft de leerplichtambtenaar een maatschappelijke zorgfunctie. De relatie met de ouders hierbij is ook cruciaal, omdat bij het niet nakomen van de leerplicht zij hierin verantwoordelijkheid moeten dragen en voelen (en aan het niet nakomen daarvan dienen ook consequenties verbonden te worden). De leerplichtambtenaar probeert vooral preventief te werken, mede door
Pagina 8
De verbinding van CJG met onderwijs
structureel overleg met scholen en diverse instanties zoals de Raad voor de Kinderbescherming, hulpverleningsinstellingen, justitie, politie en arbeids bemiddelingorganisaties. Samenwerking vindt plaats onder de vlag van ZAT’s.
Tips voor een vruchtbare samenwerking tussen CJG en onderwijs: • Maak bij het vormgeven van de samenwerking met het onderwijs een onderscheid tussen algemene preventie en de aanpak van vragen/ problemen op individueel leerlingniveau. • Maak onderscheid in de verschillende ontwikkelingsfasen van een kind: het over de onderwijsgrenzen heen organiseren van zorg, ondersteuning en begeleiding is belangrijk. • Blijf er alert op dat het CJG géén aparte schakel in de keten wordt, maar juist als procesversneller werkt om waar nodig snel hulp te realiseren. • Houd rekening met cultuurverschillen tussen de verschillende sectoren. Deze cultuurverschillen kunnen een inhoudelijk proces verstoren, maar ook verrijken. Wanneer het gemeenschappelijk belang (het kind en het belang/de wens van de ouders) voor ogen wordt gehouden en wanneer men probeert een gezamenlijke kijk op kinderen te ontwikkelen (bijvoorbeeld handelingsgericht of oplossingsgericht werken), dan kunnen cultuurverschillen snel overwonnen worden.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 9
Verbinding van zorg en onderwijs in gemeente Tilburg De gemeente Tilburg heeft de voorbereidingen voor de ontwikkeling van het CJG opgezet via acht programmalijnen. Eén van deze programmalijnen was het verbinden van zorg en onderwijs. Als uitwerking van deze programmalijn is ervoor gekozen om in één van de probleemwijken van Tilburg (Tilburg-Noord) het pilotproject ‘Afstemming zorg en onderwijs voor kinderen met een licht verstandelijke beperking (LVG)’ te starten met basisschool Noorderlicht voor speciaal onderwijs als regiepunt. Dat heeft geleid tot een nieuwe praktijk. Uitgangspunten van het project zijn: opgroeien en opvoeden vanuit kind-, ouder- en gezinsfactoren (zowel in de thuissituatie als op school). Met aandacht voor risicofactoren en beschermende factoren en voor elk kind een zorgcoördinator. Doel van de pilot is dat het LVG-kind tijdig, kwalitatief goede en afgestemde zorg in de school en daar buiten ontvangt. Het kind wordt besproken in het multidisciplinair zorgteam van de school. Er is een directe verbinding middels een zorgcoördinator met ondersteuning in het gezin en zo snel mogelijk inzet van ‘zorg op maat’ op school en in het gezin.
Pagina 10
De verbinding van CJG met onderwijs
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 11
1. Regierol gemeenten De gemeente heeft de regierol in het jeugdbeleid en is verantwoordelijk voor het maken van sluitende afspraken in de jeugdketen voor alle jeugdigen van 0 tot 23 jaar (wetsvoorstel CJG en regierol gemeente in het jeugdbeleid). De invulling van deze regierol betekent dat de gemeente ervoor moet zorgen dat instellingen binnen de domeinen onderwijs, zorg- en hulpverlening, arbeids toeleiding en veiligheid zodanig met elkaar samenwerken dat er voor jeugdigen een sluitende aanpak bestaat. De verantwoordelijkheid van de gemeenten heeft enerzijds betrekking op de activiteiten en instellingen op het gebied van zorg waarvoor ze zelf verantwoordelijk zijn (re-integratie, GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst), leerplicht en maatschappelijk werk). Anderzijds gaat het om de regie op de inzet van instellingen die buiten de directe verantwoordelijkheid van de gemeente vallen – zoals het onderwijs, politie/justitie – en het maken van afspraken met de provincies over de geïndiceerde jeugdzorg. Regie is vooral zorgen dat partijen in staat worden gesteld om goed met elkaar samen te werken en partijen zo nodig aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. Het resultaat moet zijn een op maat gesneden aanbod voor jeugdigen van 0 tot 23 jaar met een hulpvraag. Regie betekent niet dat de gemeente zelf verantwoordelijkheden van andere partijen overneemt.
Gemeentelijke regie in een complex speelveld Regie over de zorg voor kinderen en jongeren is gewenst, omdat de problemen van kinderen en jongeren zich doorgaans niet beperken tot één leefgebied en omdat vaak veel verschillende partijen betrokken zijn. De gemeente is op basis van haar positie – als ‘hoeder van het publieke belang’ – hiervoor bij uitstek de partij. De gemeentelijke regie verandert van karakter naarmate kinderen ouder worden. Voor kinderen van 0 tot 12 jaar en hun ouders ligt het accent voor hulp en begeleiding vooral op lokaal niveau. De gemeente kan hier in hoge mate sturing aan geven. Voor leerlingen in het voortgezet onderwijs (VO), speciaal onderwijs (SO) en middelbaar beroepsonderwijs (MBO) wordt de zorg in toenemende mate georganiseerd door scholen en instellingen zelf en krijgen de afspraken over zorg steeds meer een regionaal karakter. Daarmee is de gemeentelijke regierol bij het V(S)O en MBO lichter van karakter, dat wil zeggen minder sturend en meer op afstand. Voor de deelnemers in het MBO liggen de accenten op het behalen van een startkwalificatie, het verwerven van een plek op de arbeidsmarkt en het verkrijgen van een goede maatschappelijke positie. Zorg en ondersteuning zijn grotendeels rechtstreeks op de jongere zelf gericht. Gemeenten hebben in dit speelveld onder andere te maken met RMC/leerplicht, maatschappelijk werk,
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 13
GGD, GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg), Bureau Jeugdzorg (BJZ), woning corporatie, schuldhulpverlening en politie.
Regionale samenwerking als oplossing voor schaalproblemen Als het gaat om jongeren die onderwijs volgen in het V(S)O en MBO treedt een aantal complicerende factoren op die van invloed is op de vormgeving van de gemeentelijke regie. Veel V(S)O- en MBO-scholen hebben een voedingsgebied dat meerdere, soms tientallen, gemeenten omvat. Zo heeft één afzonderlijk ROC (Regionaal Opleidingscentrum) veelal te maken met deelnemers uit tientallen verschillende gemeenten. Vaak gaat het niet alleen om veel kleinere gemeenten binnen de regio, maar ook om grotere gemeenten in aangrenzende regio’s. Daarnaast vervult een gemeente vaak meerdere rollen tegelijk, variërend van aanbesteder (educatie) tot controleur (leerplicht) en partner (bestrijden voortijdig schoolverlaten). Daarmee is de relatie tussen gemeente en V(S)O/ MBO-instellingen en het speelveld voor gemeentelijke regie complex. Gemeentegrootte is in dit verband een factor van grote betekenis. Grote gemeenten zijn voor de instellingen doorgaans een natuurlijke gesprekspartner, maar werken vanuit een groot aantal verschillende domeinen en posities. Voor kleine gemeenten is het werken op dat punt wat overzichtelijker maar voor hen vormt de communicatie met grote regionaal opererende instellingen een opgave. Grote MBO-instellingen hebben vaak ook meer beleids- en uitvoeringscapaciteit dan kleine en middelgrote gemeenten. Dat heeft consequenties voor de schaal waarop regie kan worden gevoerd. Regionale samenwerking tussen gemeenten ligt voor de hand. Dat wil zeggen dat gemeenten binnen een regio hun regierol gezamenlijk vervullen. Zo kunnen zij voldoende capaciteit en bestuurskracht genereren én het werken voor scholen aanmerkelijk eenvoudiger maken. Het kabinet vindt het van groot belang dat gemeenten waar nodig in regionaal verband sluitende afspraken maken voor zorg in en om de school. Onderdelen van deze sluitende afspraken zijn: 100% dekking goedwerkende ZAT’s, aanwezigheid, beschikbaarheid en financiering van zorg op school.
Pagina 14
De verbinding van CJG met onderwijs
Tips voor een goede regierol van de gemeente • Maak bij het vormgeven van de samenwerking een onderscheid tussen bestuurlijke, organisatorische en inhoudelijke aspecten van samenwerking. • Maak bij het vormgeven van de samenwerking met het onderwijs een onderscheid tussen de voorschoolse periode, het primair onderwijs, het voortgezet (speciaal) onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (de ROC’s). Elke levensfase van het kind en elke onderwijssoort kent grote verschillen, met name in omvang en aard van de problematiek, in werkgebied en in aanwezigheid en benaming van functies voor de interne leerlingenzorg. • Gebruik de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) voor het maken van afspraken over de invulling van de samenwerking tussen onderwijs en CJG. Het thema ‘zorg in en om scholen’ is een veel voorkomend en belangrijk thema op de lokale educatieve agenda (zie voor meer informatie www.delokaleeducatieveagenda.nl). Het kan een kader bieden voor afspraken tussen gemeenten, scholen en instellingen over relevante beleidsthema’s, – doelen en bijbehorende uitvoeringstrajecten. Hierbij kunnen afspraken ook verplichtend worden opgelegd vanuit de door zettingsmogelijkheden van het B&W van gemeenten. • Benut regionale samenwerking tussen gemeenten: op die manier wordt voldoende capaciteit en bestuurskracht gegenereerd en wordt het werken voor scholen aanmerkelijk eenvoudiger. • Durf als gemeente richting te geven. • Houd als gemeente rekening met competenties van eigen medewerkers die de regierol handen en voeten geven. Het is van groot belang een duizendpoot te hebben die tegen een stootje kan.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 15
Regie van de Zorg in Nijmegen In Nijmegen wordt sinds 2005 onder de noemer ‘Regie van de zorg’ intensief samengewerkt tussen gemeente en schoolbesturen. Zij dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de zorg voor kinderen van 0 tot 14 jaar. Deze regie was nodig om duidelijke afspraken te krijgen over verdeling van verantwoordelijkheden, de inhoud van de zorg sturend te maken (in plaats van het geld) en de instellingen meer vraaggestuurd te laten werken. Bij Regie van zorg is de ontwikkeling van kinderen uitgangspunt van denken en handelen. Dat betekent geloof in kinderen, geloof in eigen kunnen en geloof in samenwerking. Het vraagt sturing door gemeente en schoolbesturen en kracht van de professionals in scholen en hulpverlenende instellingen. Eerst stelden gemeente en schoolbesturen gezamenlijk een zorgplan op; feitelijk een voorloper van een Lokale Educatieve Agenda. Op basis daarvan werd een projectorganisatie ingericht en een plan van aanpak opgesteld. In werkgroepen werden de schooldirecteuren en medewerkers van instellingen (waaronder GGD, stichting voor kinderopvang, maatschappelijk werk, BJZ, welzijnsorganisatie) betrokken bij vier niveaus van zorg; voorschoolse zorg, schoolinterne zorg, schoolnabije zorg en speciale voorzieningen. Met een werkconferentie werd het startsein gegeven voor de intensieve samenwerking. Eén van de aansprekende resultaten van de gezamenlijke regie van gemeente en schoolbesturen was de samenvoeging van vier verschillende netwerken rond jeugd tot vijf wijkgebonden ZAT’s. Daarmee werd de samenwerking tussen partijen krachtiger, werd overlap voorkomen en waren de zorgroutes voor kinderen/ ouders, die extra zorg en/of hulpverlening nodig hadden, eenduidiger. In 2008 was het daarom logisch dat binnen Regie van zorg ook de afstemming tussen de nieuw te vormen CJG’s en de bestaande ZAT’s aan de orde kwam. Daarbij kwam ook meteen de samenhang met de ontwikkelingen naar passend onderwijs aan bod. De Nijmeegse uitgangspunten bij de vormgeving van het CJG zijn onder gezamenlijke regie van gemeenten en schoolbesturen tot stand gekomen. De formule is samenwerking! Meer informatie: www.regievandezorg.nl,
[email protected] of
[email protected]
Pagina 16
De verbinding van CJG met onderwijs
BO-JOZ: gezamenlijk besturen In de regio Kop van Noord-Holland (deelnemende gemeenten: Den Helder, Schagen, Anna Paulowna, Zijpe, Niedorp, Wieringen, Harenkarspel en Texel) is een bestuurlijk overleg op het gebied van Jeugd, Onderwijs en Zorg opgericht (BO-JOZ). Dit BO-JOZ is een regionaal opererend bestuurlijk overleg voor niet-vrijblijvende samenwerking tussen gemeenten, zorgaanbieders en onderwijs aanbieders. Doel van het BO-JOZ is in de regio te zorgen voor een ononderbroken keten van onderwijs en zorg voor kinderen en jongeren van -9 maanden tot 23 jaar (‘Een evenwichtige ontwikkeling voor elk kind’). De deelnemers ontwikkelen samen beleid en regelen de onderlinge afstemming op basis van duidelijke, resultaatgerichte en bindende afspraken (‘samen werken aan samenwerken’). De belangrijkste aanname voor de realisering van de doelstellingen is dat de gemeentelijke overheid, de schoolbesturen en instellingen willen investeren in enerzijds het aan leerlingen bieden van aangepast onderwijs en zorg en anderzijds het bieden van perspectief aan voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie om daarmee voortijdig schoolverlaten te bestrijden. Om de doelstellingen te realiseren verlopen de ontwikkelingen, in samenwerking tussen de domeinen gemeente, onderwijs en zorg, de komende vier jaar langs drie hoofdlijnen, te weten: 1. Verdere ontwikkeling en structurele implementatie van ZAT’s 2. Gecoördineerde ontwikkeling en implementatie van Passend Onderwijs 3. Gecoördineerde ontwikkeling en implementatie van CJG’s Er is een zogenoemde BO-JOZ-regisseur aangesteld die de schakel is tussen de beleidsmakers en de uitvoerende instellingen. De regisseur houdt partijen aan de afspraken en stelt een vierjarig regionaal beleidsplan op dat als leidraad dient voor de deelnemende partijen. De meerwaarde van het BO-JOZ zit in het feit dat op beleidsniveau niet alleen gemeenten en instellingen elkaar treffen, maar ook de schoolbesturen. Op uitvoeringsniveau kunnen bestaande projecten waarin het onderwijs en jeugd(zorg)instellingen elkaar treffen onder regie van het BO-JOZ verder groeien en nog slimmer met elkaar verbonden worden. Een voorbeeld hiervan is de verdere ontwikkeling van de ZAT’s (0-4 jarigen, 4-12 jarigen, 12-18 jarigen, 18+). >>
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 17
Deze integrale aanpak zorgt ervoor dat de neuzen allemaal één kant op staan, dat cultuurverschillen worden opgeheven, dat ontkokering mogelijk wordt, dat er door bundeling van de beleidsvelden efficiënter overlegd kan worden en dat niet telkens binnen verschillende sectoren opnieuw het wiel uitgevonden hoeft te worden. Vroegtijdige signalering en preventie krijgen meer kans met het oog op de mogelijkheden van de jeugdigen in de Kop van Noord-Holland. Contact: Dhr. Rotman, mail:
[email protected], telefoon: 06 - 441 353 57.
Pagina 18
De verbinding van CJG met onderwijs
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 19
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 20
2. Samen werken aan preventie Inleiding Onderwijs en CJG kunnen heel goed samen optrekken in algemene preventieve zin. Het onderwijs bepaalt voor een belangrijk deel de leefwereld van kinderen en jongeren en spant zich onder andere in om ervoor te zorgen dat jongeren een vervolgopleiding doen of met een startkwalificatie de school verlaten. De betrokkenheid van het onderwijs bij het welzijn van de jeugdigen is groot. Hier ligt een kans om als CJG en onderwijs op het preventieve domein gezamenlijk op te trekken en elkaar te versterken. Zo kan het CJG samen met het onderwijs aandacht besteden aan opvoedondersteuning, alcohol- en drugsvoorlichting, seksualiteit, gezondheid, voeding en bewegen, sociale vaardigheden en veiligheid. De school is een goede plek om voorlichting te geven of preventieprogramma’s in te zetten vanuit jeugdgezondheidszorg (JGZ), schoolmaatschappelijke werk (SMW) of geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Daar zijn immers de jeugdigen – en vooral in het primair onderwijs ook de ouders – te vinden. De school kan hier een verbindende schakel vormen. Het is van belang om in de voorlichting en programma’s jeugdigen te stimuleren actief aan de slag te gaan met de onderwerpen en zich daar een eigen mening over te vormen. De wijze van communiceren met jeugdigen is daarbij van groot belang. Er moet gezocht worden naar een vorm waarin het ook echt voor de jeugdigen gaat leven.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 21
Big Deal? Big Deal? is een methode om jongeren te informeren en te laten communiceren over het riskant gebruik van alcohol en drugs. Jongeren willen hun eigen, gegronde keuzes kunnen maken. Ze hebben niks aan een betweterig opgestoken vingertje. Ze willen informatie en open over genotmiddelen kunnen praten. Big Deal? maakt gebruik van peereducatie: jongeren lichten hun leeftijdsgenoten voor. Activiteiten worden ingezet als middel om jongeren zelf deze voorlichtingsboodschap te laten uitdragen. Volgens Big Deal? heeft een preventieboodschap meer effect wanneer de ontvanger structureel via verschillende bronnen dezelfde boodschap krijgt. Door een eenduidige aanpak en preventieboodschap krijgt de problematiek een vaste plaats in het aanbod van instellingen en in het gemeentelijke beleid, wat resulteert in een groter effect. Daarom is overeenstemming over de preventieboodschap tussen de verschillende instellingen, gemeenten en bijvoorbeeld scholen binnen een lokale situatie/regio van groot belang. Het CJG kan fungeren als trekker van de methode en zorgen voor de coördinatie en afstemming. Meer informatie: www.big-deal.nu
Pagina 22
De verbinding van CJG met onderwijs
Ouderbetrokkenheid Voor ouders is de school vaak een laagdrempelige plek. Wanneer zij daar goed terechtkunnen voor vragen rondom opvoeden en opgroeien, is de kans groot dat een aanzienlijk deel van de ouders bereikt wordt. Scholen hebben vaak ook een goed beeld van de vragen rondom opvoeding die leven bij ouders. Daar kunnen de partners in het CJG op inspelen. Bijvoorbeeld door in samenspraak met school ouder- of themabijeenkomsten te benutten, door opvoedcursussen aan te bieden op scholen of door informatie te verspreiden over opvoedondersteuning via de scholen. Daarnaast hebben scholen de opdracht om ouders van meet af aan te betrekken bij de ontwikkeling van hun kind op school. Bijvoorbeeld via Educatief partner schap. Dit model gaat ervan uit dat school en ouders gelijkwaardige partners zijn in de educatie, de opvoeding en het onderwijs, zij het dat de eindverantwoordelijkheden van ouders en professionals verschillen. Zeker wanneer er zorgen zijn rond een leerling hebben scholen de taak de ervaringskennis van de ouders en de inzichten van de school optimaal te verbinden, zodat de beste zorg voor een kind geboden kan worden. Steeds meer scholen nodigen ouders ook uit bij de bespreking van hun kind in het zorgteam van de school. Als ouders de ruimte krijgen om hun kijk op de problemen én de oplossingen te geven, voelen zij zich serieus genomen en zullen zij ook beter meewerken aan de aanpak die gezamenlijk wordt afgesproken. Ook nemen zij dan eerder hun eigen verantwoordelijkheid om voorwaarden te creëren voor een optimale ontwikkeling van hun kind. Wanneer scholen vastlopen in de communicatie met ouders of wanneer ouders beslist niet te motiveren zijn voor hulp voor hun kind, kunnen de partners in het ZAT danwel het CJG de school ondersteunen en in het uiterste geval bemoeizorg of dwang inzetten. Daarnaast zouden gemeenten en scholen ouders kunnen betrekken bij het ontwikkelen van plannen voor bijvoorbeeld de CJG’s, ZAT’s en passend onderwijs. Naast ouderen leggen ook jongeren hun vraag soms gemakkelijker voor aan hun mentor, door de vertrouwensrelatie die zij daarmee hebben opgebouwd. De mentor kan, als dat nodig is, via het ZAT en/of CJG snel de juiste hulp voor die leerling inschakelen.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 23
Ouderbetrokkenheid in Weststellingwerf ‘Omgevingsfactoren kunnen voor 80% invloed hebben op leerresultaten van een kind’ Naar aanleiding van de uitkomsten van een door de Fryske Academie uitgevoerd onderzoek naar onderwijsachterstanden in o.a. Weststellingwerf, heeft het schoolbestuur van het openbaar primair onderwijs in Weststellingwerf de pilot ‘Ouderbetrokkenheid’ geïnitieerd. Eén van de uitkomsten van dit onderzoek was dat omgevingsfactoren voor 80% invloed kunnen hebben op leerresultaten van een kind. Het schoolbestuur zag dit als een uitdaging om meer invloed op deze omgevingsfactoren uit te oefenen. Door ouderbetrokkenheid en het contact tussen ouders en school te stimuleren, wil de pilot bereiken dat er een leer- en leefomgeving voor het kind ontstaat waarin het zich optimaal kan ontwikkelen. Dit kan bijvoorbeeld door het vroeg signaleren van problemen door ouders en school, door thuis ondersteuning te bieden bij het leren en/of door het beter afstemmen met ouders. Ouderbetrokkenheid stimuleren vraagt om een juiste toon in de communicatie met de ouders. De start van de pilot bestond dan ook uit het trainen van het schoolteam in communicatieve vaardigheden met ouders. Algemene informatie betreffende subsidie: Drs. M. Appeldorn (Beleidsadviseur afdeling Welzijn, Onderwijs, Sport Gemeente Weststellingwerf): 0561 - 691264,
[email protected] Inhoudelijke informatie betreffende de pilot: Mevrouw Stoker/de heer Felder (Schoolbestuur Openbaar Primair Onderwijs Comperio): 0516 - 425055,
[email protected]
Pagina 24
De verbinding van CJG met onderwijs
Programma’s Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) Voor- en Vroegschoolse Educatie houdt in dat kinderen op jonge leeftijd meedoen aan educatieve programma’s. De centrumprogramma’s beginnen in een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf en lopen door in de eerste twee groepen van de basisschool. De doelstelling van dit VVE-beleid is om de ontwikkeling van kinderen uit autochtone en allochtone achterstandsgroepen zodanig te stimuleren dat hun kansen op een goede schoolloopbaan en maatschappelijke carrière worden vergroot. Het CJG speelt een centrale rol in de aansluiting tussen VVE en de zorg. Voor de voorschoolse periode loopt dit (net als voorheen) via de JGZ (0-4 jaar) en voor de eerste twee jaren van de basisschool biedt de samenwerking binnen het ZAT een goede verbinding.
Tips voor het samen werken aan preventie • Laat leerlingen meedenken welke soorten voorlichting voor hen belangrijk zijn en op welke manier deze worden aangeboden, waarbij de behoeften van ouders en docenten ook worden meegewogen. Bied vervolgens voorlichtingsacties aan op basis van deze ‘gewogen’ behoeften. Een goede methode om dit vorm te geven, is de door de GGZ-Groningen ontwikkelde programmalijn verbetering psychosociale gezondheidssituatie van (zorg- en risico)leerlingen: het ‘Lekker in je schoolvel programma’. • Benut ook de inzet van Eigen Kracht-methoden, waarbij de mensen die dicht om kind en ouders heen staan ook betrokken worden bij het zoeken naar oplossingen. Het sterker maken van de jongere en de ouders biedt veel kansen. • Benut de kennis van de school als het gaat om kennis over de leefwereld van kinderen en jongeren. De school heeft vaak veel inzicht in wat er onder jongeren leeft. • Benut scholen bij het verspreiden van informatie en voorlichting over onderwerpen als voeding, bewegen, alcohol en drugs. Ga met je informatie naar de jongeren toe! • Maak voor scholen een helder en actueel overzicht van alle preventieve programma’s vanuit het CJG, de JGZ (GGD en Consultatiebureau), Bureau Jeugdzorg en de jeugd-GGZ die ingezet kunnen worden op scholen. Benut de signalen in de ZAT’s om scholen hier actief attent op te maken. • Een brede school is bij uitstek de plaats om preventieve programma’s in samenwerking met externe partners uit te voeren. Bied bijvoorbeeld ouders cursussen aan als ‘Beter omgaan met pubers’, ‘Je kind helpen met huiswerk’ of geef taallessen. Daarnaast is het aanbieden van cursussen aan jongeren van belang, zoals een cursus om sociale weerbaarheid te vergroten. >>
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 25
• Betrek ouders bij de school en benut hun kennis (tips met name bedoeld voor scholen). • Maak het belang van betrokkenheid van de ouders bij de school van hun kinderen inzichtelijk, toon de ouders de meerwaarde. Hiermee wordt de ouderbetrokkenheid verhoogd. Maak daarbij expliciet hoe de school de rol van ouders op school ziet en ervaart. • Stel de vraag vanuit de ouder (ook gelet op ontwikkelingen in het kader van passend onderwijs): • Wat zijn de ervaringen van ouders met de school? • Wat zijn de eigen schoolervaringen van de ouders en hoe beïnvloedt dit hun beelden over school, onderwijs en opvoeding? • Hoe willen ouders betrokken zijn bij zorgtrajecten?
Pagina 26
De verbinding van CJG met onderwijs
Project ‘Shape Up’ in Maastricht ‘Durf met kinderen mee te dromen’ Shape Up is een driejarig Europees project waarin 25 steden in 25 landen samen werken in de strijd tegen overgewicht (obesitas) bij jongeren. In het project ‘Shape Up’ worden leerlingen gestimuleerd zelf aan de slag te gaan met de onderwerpen gezondheid, voeding en bewegen. Het is de bedoeling dat zij zelf bepalen wat zij belangrijk vinden, wat zij anders zouden willen zien en dat zij ook daadwerkelijk zelf veranderingen op gang brengen (IVAC-methode). Het zorgt voor een ‘democratisch’ proces om de jongeren heen. Het project is een samenwerking tussen de gemeente Maastricht, de Europese Unie, Trajekt, de GGD Zuid Limburg, het Sint-Maartenscollege en de Montessoribasisschool de Poort. Er is sprake van een integrale samenwerking tussen school, GGD en welzijn. Meer informatie: www.shapeupeurope.net of Dorien Hodiamont (adviseur gezondheidsbevordering GGD Zuid-Limburg): 046 - 850 5479,
[email protected]
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 27
Pagina 28
De verbinding van CJG met onderwijs
3. Brede scholen en het CJG Inleiding Brede scholen bieden toegankelijke en goede voorzieningen voor kinderen, jongeren en gezin met als middelpunt de school. Brede scholen verbinden partijen in de school en creëren voorwaarden voor de doorgaande ontwikkelingslijnen voor kinderen, zeker wanneer consultatiebureaus deel uitmaken van de brede school. Vrijwel alle brede scholen in het primair onderwijs richten zich op het vergroten van de ontwikkelingskansen van kinderen tot 12 jaar. Ook het verhogen van ouderbetrokkenheid en het versterken van sociale cohesie staan centraal. In het voortgezet onderwijs zijn het bevorderen van maatschappelijke participatie, het versterken van sociale cohesie in de wijk en het vergroten van mogelijkheden voor talentontwikkeling veel voorkomende doelen. In kleinere gemeenten heeft de brede school nóg een aanvullende belangrijke functie, namelijk het in stand houden van het voorzieningenniveau. Om dit te kunnen realiseren, sluit de school aan op ontwikkelingen in de lokale samenleving. Dit kan variëren van een groeiende behoefte aan dagopvang voor kinderen (dagarrangementen) en het organiseren van sportactiviteiten tot aan het bieden van meer veiligheid in de wijk. Brede scholen kennen vele gedaanten, maar allemaal hebben ze gemeen dat zij structureel samenwerken met andere instellingen, zoals kinderopvang, welzijn, zorg, cultuur, recreatie en/of sport. De vorm en de mate waarin dat gebeurt, is afhankelijk van lokale behoeften, mogelijkheden en omstandigheden. Daarmee kan het aanbod per brede school verschillen. De mogelijkheden zijn bijvoorbeeld voorschoolse opvang voor 2- tot 4-jarigen, schoolmaatschappelijk werk, buitenschoolse opvang voor 4- tot 12-jarigen, een verlengde schooldag met sportieve, kunstzinnige of culturele activiteiten (4-18-jarigen) en tienerprojecten. Ook sluiten bibliotheken zich steeds meer aan op de brede school. In het voortgezet onderwijs kunnen accenten worden gelegd op het ‘bijspijkeren’ van competenties die onvoldoende zijn (sociaal, emotioneel, persoonlijk). Andere mogelijkheden zijn het aanbieden van een gevarieerd sportprogramma, organisatie van verschillende theater-, dans-, en musicalproducties en het geven van huiswerkbegeleiding.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 29
Het aanbod van een brede school kan zich ook richten op activiteiten specifiek voor ouders, zoals opvoedondersteuning, cursussen en een ouderkamer. Verder behoren activiteiten voor wijkbewoners, ouders en leerlingen van buiten de school, zoals voorlichtingsavonden, tot de mogelijkheden. Een gemeente kan er voor kiezen om het CJG in de brede school onder te brengen.
Pagina 30
De verbinding van CJG met onderwijs
SPILcentra in Eindhoven: ‘Spelen, integreren, leren’ Het CJG in Eindhoven is op 5 september 2007 officieel geopend. Een aantal operationele onderdelen van de aanpak ging al eerder van start. Het CJG kent twee pijlers: 1. Coördinatie van opvoed- en opgroeiondersteuning (pijler opvoeden en opgroeien) 2. Coördinatie van de hulpverlening aan risicojeugd en hun ouders (pijler risicojeugd) Het CJG sluit aan bij de structuur en de vindplaatsen in de wijken. Er is in Eindhoven gekozen voor een zoveel mogelijk wijkgerichte aanpak: opvoed- en opgroeiondersteuning moet zo dichtbij mogelijk, zo laagdrempelig mogelijk en zo normaal mogelijk beschikbaar zijn. Als het gaat om jeugd van 0 tot 12 jaar is de structuur van SPILcentra de basis voor beide pijlers. SPIL staat voor Spelen, Integreren en Leren en is de Eindhovense variant op het Brede Schoolconcept. Minimaal zijn er in een SPILcentrum een basisschool, een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf onder één dak samengebracht. Daarnaast kent elke basisschool een eigen (intern) zorgteam en een breed SPIL-zorgteam, waarin naast de school en de kinderopvang ook de jeugdgezondheidszorg, een schoolmaatschappelijk werker en een medewerker opvoedondersteuning deelnemen. Doel en uitgangspunt van de SPILcentra is om in samenwerking met de partners te zorgen dat kinderen de zorg en aandacht krijgen die ze dagelijks nodig hebben, in aanvulling op wat de ouders hen zelf (kunnen) bieden. De medewerker opvoedondersteuning geeft informatie en advies, zowel individueel (aan ouders en kinderen en aan SPIL-partners) als in groepsverband (themabijeenkomsten). Daarnaast geeft deze medewerker ook licht pedagogische ondersteuning (spreekuren en huisbezoeken). Vanuit deze teams kan in de wijken al veel worden ingezet op preventieve laagdrempelige ondersteuning voor ouders van kinderen van 0 tot 23 jaar. De focus ligt naast ontwikkeling stimulering ook op opvoedondersteuning. Daarbovenop is er een stedelijk CJG, dat aanvullend is op het aanbod in de SPIL-centra. De aanpak risicojeugd vanuit het CJG richt zich op die situaties waarin het zorgteam op school niet voor adequate oplossingen kan zorgen. Inmiddels zijn er in Eindhoven 28 SPILcentra. Meer informatie:
[email protected] en www.jeugdengezineindhoven.nl
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 31
Tips voor het leggen van verbindingen tussen brede school en CJG • Kies voor een wijkgerichte aanpak van het aanbod: maak het aanbod zo dichtbij en zo laagdrempelig mogelijk beschikbaar. • Werk daarbij vraaggericht in plaats van aanbodgericht: stem het aanbod af op de lokale behoeften en vragen van jongeren en ouders. • Verken juist ook bij het voortgezet onderwijs de mogelijkheden van verbinding: daar tref je de jongeren die niet snel een CJG zouden inlopen.
Pagina 32
De verbinding van CJG met onderwijs
Multifunctionele accommodaties in de gemeente Heerenveen ‘Samen scholen: Samen leren, samen werken, samen leven, samen spelen’ In dorpen en wijken binnen de gemeente Heerenveen zijn multifunctionele accommodaties in ontwikkeling. Deze accommodaties vormen het sociale hart op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en sport en bieden onderdak en diensten aan een groot aantal partijen. De opzet en inhoud van de accommodaties verschilt per wijk of dorp. De gemeente Heerenveen ontwikkelt in samenspraak beleid. Partijen hebben geld beschikbaar gesteld om een kwartiermaker dagarrangementen aan te stellen. De kwartiermaker heeft samen met de partners en samenwerkingspartijen als pilot een sluitend dagarrangement ontwikkeld voor de multifunctionele accommodaties in de wijk Skoatterwald. De kwartiermaker heeft hierbij samen met de school, de kinderopvang en het ROC Friesland een leerafdeling opgezet. Stagiaires van de opleiding Sociaal Agogisch Werk lopen stages in combinatiefuncties in onderwijs, opvang en zorg. De docent van het ROC is twee dagdelen aanwezig om de stagiaires te begeleiden op de werkvloer. Groot voordeel is dat er op deze manier een zeer korte lijn is tussen veel terreinen die elkaar raken, waaronder onderwijs, zorg, welzijn en sport. Meer informatie: Annemarie Elout, kwartiermaker dagarrangementen:
[email protected], 06 183 12 132
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 33
Den Doelhof als brede school in Meijel Het dreigende verlies van een aantal voorzieningen (Groene Kruiswerk, bibliotheek en peuterspeelzaal), de opheffing van de mavo Meijel, een verouderd gemeenschapshuis, de fusie tussen twee basisscholen en de groeiende belangstelling voor kinderopvang maakten dat de gemeente Meijel in 1996 een accommodatieonderzoek startte. Het onderzoek leverde uiteindelijk een gemeenschapshuis op én een brede school in een multifunctioneel gebouw met de gefuseerde basisscholen, kinderopvang en een peuterspeelzaal. Vanaf 2003 is de kinder opvang erbij gekomen en er zijn zorgaanbieders gevestigd in de accommodatie zoals jeugdgezondheidszorg, Groene Kruis, de GGD, Maatschap Oefentherapie Cesar en een verloskundigenpraktijk. Met de brede school wil Den Doelhof kinderen van 0 tot 14 jaar op basis van eigen aanleg en mogelijkheden een doorgaande ontwikkeling bieden. Op deze manier komen onderwijs en zorg bij elkaar en weet men elkaar goed te vinden. Meer informatie: de heer Engels, coördinator Brede School Meijel:
[email protected]
Pagina 34
De verbinding van CJG met onderwijs
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 35
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 36
4. Zorg- en adviesteams (ZAT’s) en het CJG Inleiding Het is van groot belang dat een school beschikt over een professionele interne zorgstructuur. Daar worden signalen en problemen in principe als eerste besproken en opgepakt. De signaleringsfunctie is hierbij van groot belang. Wanneer problemen van leerlingen de expertise of handelingsmogelijkheden van deze interne zorgstructuur overstijgen, moeten professionals in het onderwijs kunnen overleggen en schakelen met andere, externe disciplines zoals de JGZ, de leerplicht, (school)maatschappelijk werk, en BJZ1. Bij eenvoudige problematiek is het zaak dat de school rechtstreeks contact heeft met de maatschappelijk werker, de leerplichtambtenaar of de schoolarts en zo snel mogelijk hulp inschakelt. Maatschappelijk werk en de JGZ werken vaak een aantal uren/dagen per week op scholen. Op deze manier lopen de schoolinterne zorgstructuur en de hulp vanuit het gemeentelijk domein naadloos in elkaar over en worden hiermee goed op elkaar afgestemd. Als bij ingewikkelde multiproblematiek meerdere expertises en hulpverleners nodig zijn, ligt een multidisciplinaire aanpak voor de hand. Zo’n multidisciplinair casuïstiekoverleg wordt vaak Zorg- en adviesteam genoemd (ZAT). Een ZAT is, naast een multidisciplinair overleg, ook een netwerk en een samenwerkend team. De functies van een ZAT zijn: • Screening en multidisciplinaire probleemtaxatie (hierbij alle domeinen meenemend) • Aanvullend diagnostisch onderzoek (laten) uitvoeren • Informatie en advies voor leerlingen en/of ouders en daarbij ook het belang van de ouders bewaken • Bieden of activeren van hulp/zorg aan leerling en/of ouders • Voorbereiden van (integrale) indicatiestelling • Toeleiden van leerlingen en/of ouders naar hulpverlening • Coördinatie, afstemming en opvolging van zorg • Handelingadvisering van leerkrachten • Deskundigheidsbevordering van leerkrachten en intern begeleiders 1 De positie van het SMW kan per gemeente wisselen: in het ene geval binnen het onderwijs, in het andere geval maakt het onderdeel uit van het (outreachende) aanbod van het CJG.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 37
• • • • • •
Bevorderen van vroegsignalering Activeren van algemene en specifieke preventie Bijdragen aan de versterking van de zorg in de school en bovenschools Samenwerking en afstemming in de keten bevorderen Deskundigheidsbevordering van hulpverlening in onderwijsgericht adviseren Evaluatie en monitoring
In de ZAT’s bespreken de verschillende professionals regelmatig concrete situaties van jongeren, waardoor signalen snel en vakkundig beoordeeld worden en de juiste hulp voor de jeugdige, ouders en docenten zo snel mogelijk wordt ingeschakeld. Het ZAT kan georganiseerd zijn per schoollocatie (veelal bij Voortgezet Onderwijs en Middelbaar Beroeps Onderwijs) of voor een cluster van een aantal scholen (veelal in primair onderwijs), waarbij er op schoolniveau dan een zorgteam met JGZ en SMW functioneert. De gemeente heeft de regierol op het jeugdbeleid. Gemeenten maken in toenemende mate sluitende samenwerkingsafspraken met partijen in de jeugdketen. Daarbij gaat het ook om afspraken met en rond het onderwijs om snel steun of hulp te realiseren voor leerlingen die dat nodig hebben. In het basismodel CJG is vastgelegd dat het CJG altijd een verbinding heeft met het ZAT. Het CJG kan bijdragen aan nog meer samenhang in het zorgaanbod en daarmee aan snellere, passende zorg voor elk kind. De partijen die samenwerken in het CJG kunnen waar nodig direct opvoed- en gezinsondersteuning leveren en professionals in het CJG kunnen met behulp van onder andere de Verwijsindex Risicojongeren afstemmen met de andere hulpverleners die bij dat betreffende kind of gezin zijn betrokken. Het is aan lokale partijen hoe zij de verbinding tussen CJG en ZAT leggen. Met een sterk CJG is het voor ZAT’s en scholen eenvoudiger om snel opvoed ondersteuning in te schakelen bij door de scholen gesignaleerde behoeften hieraan. Ook uitbreiding van het aanbod aan opvoedondersteuning kan dan beter vorm krijgen. Bij het leggen van verbindingen tussen CJG en ZAT is het uitgangspunt dat ze elkaar aanvullen en versterken in het streven om jeugdigen snel en goed te helpen, zonder dubbel werk te doen. CJG is nadrukkelijk geen extra schakel tussen ZAT en BJZ, maar moet juist procesversneller zijn.
Pagina 38
De verbinding van CJG met onderwijs
Het Zorgadviesteam in Hendrik-Ido-ambacht en Zwijndrecht ‘Het ZAT mag nooit in de plaats komen van de kracht en verantwoordelijkheid die ouders zelf hebben om kinderen op te voeden en problemen op te lossen’ (Michiel van der Vlies, wethouder Onderwijs, Zorg, Sport en Welzijn HendrikIdo-Ambacht). ’Door te kiezen voor een bovenschools ZAT waarin we organisaties uit diverse domeinen bij elkaar hebben gebracht is het casuïstiek overleg in de Zwijndrechtse Waard in een klap goed geregeld’ (Michiel van der Vlies). ‘Met het ZAT willen we zo adequaat mogelijk inspelen op de behoefte van ouders en kinderen en door een goede onderlinge afstemming van de gewenste interventies en ondersteuning versnippering in het aanbod voorkomen’ (Michiel van der Vlies). ‘Het ZAT is niet méér bureaucratie en regels, maar leidt juist tot een vereen voudiging en snellere en betere dienstverlening’ (Michiel van der Vlies) ‘Het digitale systeem Zorg voor Jeugd en het netwerk ZAT gaan elkaar versterken. Samen zorgen zij voor een vangnet voor de kinderen in de Zwijndrechtse waard. Een belangrijke stap vooruit in ons jeugdbeleid’ (Miranda de Vries, wethouder Wonen, Zorg, Welzijn en Financiën Zwijndrecht). De gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht werken intensief samen op het gebied van jeugdbeleid. Om die reden hebben beide gemeenten met regionale en lokale partners ervoor gekozen een gezamenlijk buitenschools Zorg- en adviesteam in te stellen. Dit Zorg- en adviesteam richt zich op die kinderen bij wie de sturingskracht van de ouders of kinderen zelf danwel de omgeving niet toereikend is en waarbij de problemen van kinderen en gezinnen de verantwoordelijkheid en mogelijkheden van het onderwijs of individuele organisaties overstijgen. Veelal gaat het daarbij om kinderen of gezinnen met meervoudige problemen en complexe zorgvragen. Het ZAT is daarmee het zorgvangnet voor alle kinderen van 0-23 jaar met als doel het wegnemen van drempels en bedreigingen in de ontwikkeling van kinderen. >>
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 39
Het ZAT functioneert onder regie van de beide gemeenten. Voor de aansturing van het ZAT is een onafhankelijk coördinator aangesteld die door beide gemeenten wordt gefinancierd. Gedurende de pilotfase vindt de aansturing van het ZAT plaats door een projectgroep waarin o.a. de ambtenaren jeugd zitting hebben. De bestuurlijke aanhechting vindt plaats in de regiegroep jeugd Zwijndrechtse Waard. Hierin zijn bestuurders en of managers van alle betrokken organisaties vertegenwoordigd. De werkwijze van het ZAT kenmerkt zich door een ketengerichte aanpak. Deze bestaat uit casuïstiek overleg tussen de verschillende deelnemers. Alle vaste deelnemende organisaties kunnen rechtstreeks casussen aanleveren. Andere organisaties, zoals kinderopvang of jongerenwerk, kunnen dit doen via een van de vaste partners in het ZAT. De deelnemers aan het ZAT zorgen samen voor een goede analyse van de casussen en bepalen samen welke aanpak en interventies nodig zijn. Deze worden vastgelegd in een integraal zorgplan waarbij bindende afspraken worden gemaakt over de uit te voeren acties, gericht op een kind en/of zijn omgeving. In het ZAT zitten een aantal vaste deelnemers zoals JGZ, politie, primair en voortgezet (speciaal) onderwijs (binnen deze twee gemeenten gaat het voornamelijk om basisscholen), bureau leerplicht en voortijdig schoolverlaten, Bureau Jeugdzorg en het (school)maatschappelijk werk. Op uitnodiging kunnen vertegenwoordigers van andere organisaties deelnemen, zoals MEE of de Grote Rivieren (GGZ). Ook kan een orthopedagoog of jeugdpsycholoog betrokken worden. Het ZAT is complementair aan bestaande lokale en regionale zorgnetwerken en overlegstructuren. Bijvoorbeeld op het digitale signaleringssysteem zorg voor jeugd dat in de regio wordt ingevoerd. Dit systeem is een hulpmiddel om problemen bij jongeren tot 23 jaar zo vroeg mogelijk te signaleren en ervoor te zorgen dat de verschillende vormen van hulpverlening op elkaar worden afgestemd. Het systeem brengt hiervan de betrokken instellingen op de hoogte en wijst één instelling aan die de zorg voor een jongere coördineert. De komende tijd maakt de coördinator afspraken over hoe de zorgcoördinatie tussen Zorg voor jeugd en het ZAT vorm krijgt. Ook wordt bekeken op welke wijze het ZAT kan aansluiten op de 1e lijnszorg in beide gemeenten. Binnen afzienbare tijd zal verder ook de aansluiting met de zorgstructuur van het MBO worden gezocht. Als laatste zal de komende tijd worden bezien op welke wijze het ZAT binnen de Centra voor Jeugd en Gezin in beide gemeenten definitief wordt gepositioneerd. >>
Pagina 40
De verbinding van CJG met onderwijs
Het ZAT is per 1 februari 2009 van start gegaan via het ondertekenen van een intentieovereenkomst. De komende tijd wordt naast de casusbesprekingen een aantal zaken rondom taken en uitvoeringsafspraken verder uitgewerkt. Dit moet resulteren in een convenant dat begin juli 2009 wordt ondertekend. Meer informatie: Rinus Witvoet, coördinator Zorg Advies Team Zwijndrechtse Waard,
[email protected]
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 41
(Passend) Onderwijs en Centra voor Jeugd en Gezin in Weert-Leudal-Thornerkwartier Sinds 1998 wordt in Weert gewerkt aan goede zorg voor risicoleerlingen. In nauwe samenwerking tussen het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs is samen met gemeente en lokale instellingen een Dienstencentrum ingericht, als hefboom voor bovenschoolse zorg. In de regio LeudalThornerkwartier vond een parallelle ontwikkeling plaats. Leidend uitgangspunt was steeds: één kind - één plan. Alle basisscholen in Weert hebben een zorgteam. De VO-scholen hebben een ZAT, waarin structureel externe partners deelnemen. Het bovenschoolse ZAT is er voor de complexe problemen; de kinderen waar je wakker van ligt. Daarin nemen (speciaal) onderwijsdeskundigen en (jeugd)zorginstellingen deel. Het (bovenschoolse) ZAT kan casussen multidisciplinair beoordelen, zo nodig handelingsgericht indiceren en snel toeleiden naar de juiste hulp en ouders en school ondersteunen. Ouders en school worden nauw betrokken bij de werkzaamheden van het ZAT. De instellingen hebben vastgelegd dat zij zich zullen verbinden aan de besluiten in het ZAT. In het Leudal bestaat een loket dat toegankelijk is voor scholen, ouders en hulpverleners. Ook hierin werken (speciaal) onderwijs en (jeugd)zorginstellingen samen. Maandelijkse worden casussen ingebracht door het loketteam en besproken in het ZAT, gebruik makend van ieders expertise. Ouders kunnen hier rechtstreeks terecht. 50% van de meldingen was rechtstreeks van ouders afkomstig. In Weert en in Leudal/Thornerkwartier vervullen het Dienstencentrum, het loket en de ZAT’s dus al veel van de vijf Wmo-functies voor risicoleerlingen, en daarmee ook van de opdrachten die er liggen voor het CJG voor deze groep. De gemeenten Weert, Nederweert en Leudal streven naar één CJG in de regio met één coördinator, één team, één telefoonnummer, één website en drie servicepunten voor ouders en jeugdigen. Gestart wordt met een samenwerkingsmodel van jeugdgezondheidszorg, algemeen maatschappelijk werk en Punt Welzijn (Weert). Daarnaast wordt het CJG een netwerkorganisatie. Via de lokale zorgpartners (jeugdgezondheidszorg en (school)maatschappelijk werk) zijn de CJG’s uit de verschillende gemeenten vertegenwoordigd in de ZAT’s rond het onderwijs. Daarmee kan er snel geschakeld worden naar opvoedondersteuning, hulpverlening en onderwijszorg. >>
Pagina 42
De verbinding van CJG met onderwijs
Meer informatie: www.weert.nl, www.nederweert.nl, www.leudal.nl, www.dconderwijsenzorg.nl (Dienstencentrum onderwijs en zorg LeudalThornerkwartier) en www.dienstencentrumweert.nl
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 43
Onderwijs en Zorgcentrum Etten-Leur / Zundert basis voor CJG Sinds april 2006 ondersteunt het Onderwijs en Zorgcentrum in Etten-Leur en Zundert kinderen van 2 ½ tot 12 jaar, hun ouders en zo nodig ook hun school/ peuterspeelzaal/kinderdagverblijf bij het vinden van de juiste oplossing wanneer een kleiner of groter probleem bestaat bij het opgroeien van een kind. Naast opvoedspreekuren wordt ook trajectbegeleiding naar een passend hulpaanbod geboden voor het kind en/of de ouders. Ook wordt dan ondersteuning geboden aan de leerkracht van die leerling. In het Onderwijs en Zorgcentrum word samen gewerkt door het onderwijsveld, BJZ, Maatschappelijk Werk, GGD, Kruiswerk Mark en Maasmond, MEE West-Brabant, SWEZ en peuterspeelzaalwerk. Hierdoor worden de krachten gebundeld als het gaat om de zorg rondom het kind. Dit Onderwijs en Zorgcentrum zal een doorontwikkeling maken naar het CJG, als de toekomstige spil van de lokale jeugdgezondheidszorg en het lokale jeugdbeleid. Daarmee sluit het CJG nauw aan bij de zorgstructuur van het onderwijs. Zo kan het CJG de jeugdigen en ouders die echt zorg nodig hebben beter en vroegtijdiger bereiken, en de scholen kunnen bij signalen of vermoedens van opvoed- en opgroeiproblemen via hun zorgstructuur snel de opvoedondersteuning van het CJG inschakelen. Daarnaast wordt de samenwerking tussen organisaties rondom de jongeren geactiveerd en gecoördineerd, zodat vanaf het begin duidelijk is wie de verantwoordelijkheid voor de betreffende jongere heeft. Voor ouders en jongeren kan laagdrempelig ondersteuning en informatie geboden worden om zich optimaal te kunnen ontwikkelen en op een positieve manier deel te nemen aan de samenleving. Meer informatie: www.ettenleur.nl en www.zundert.nl of telefoonnummer: 076-5040159
Pagina 44
De verbinding van CJG met onderwijs
Tips voor vormgeven van ZAT in relatie tot CJG • Op de site van www.zat.nl zijn een kwaliteitskader en kwaliteitscriteria te vinden waarmee de kwaliteit van de eigen casusoverleggen/ZAT’s tegen het licht gehouden en vervolgens versterkt kunnen worden. • Realiseer de basiszorgstructuur dicht rond de plaats waar belemmeringen in de ontwikkeling van kinderen het best gesignaleerd kunnen worden. Zorg dat vanuit die basiszorgstructuur snel afgestemde zorg vanuit CJG en andere lokale of regionale voorzieningen ingezet kan worden. • Bij problemen van kinderen van nul tot vier jaar ligt samenwerking in multidisciplinaire teams met het CJG als middelpunt voor de hand. Kinderopvang en peuterspeelzalen hebben een belangrijke signalerende rol. Voor problemen van kinderen in de schoolgaande leeftijd is de meest logische plek voor de multidisciplinaire samenwerking in ZAT’s rondom het onderwijs. Professionals van het CJG (maatschappelijk werk en de JGZ) nemen deel aan de besprekingen van het ZAT. De keuze voor een casusoverleg is afhankelijk van leeftijd, de problemen en de ‘vindplaats’ van het kind of de jongere. • Benut de Lokaal Educatieve Agenda als manier om met het onderwijs afspraken te maken over de invulling van de regierol van gemeenten op de ZAT’s. • Voorkom versnippering: bundel de initiatieven binnen de gemeente/regio en laat ze elkaar versterken. Dat geldt ook voor het gemeentelijk jeugden onderwijsbeleid. • Zorg voor goede zorgcontacten en creëer niet allerlei tussenschijven en loketten.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 45
100% dekking ZAT’s in het MBO (Albeda en Zadkine) in de stadsregio Rotterdam Rotterdam ziet de school als vind- en verblijfplaats van de jongeren. Jongeren zitten immers op school, hebben veelal een vertrouwensband met één of meerdere docenten of de mentor. Mede daarom is het belangrijk dat de zorg, hulp of ondersteuning in of dichtbij de school plaatsvindt. In Rotterdam zijn alle mogelijke hulpverleningsinstellingen direct betrokken bij de school en zodanig leerlingnabij, dat ze voortdurend bereikbaar zijn om op tijd in te kunnen grijpen bij problemen. De instellingen gaan de hulp zodanig ontkokeren dat deze kan worden aangeboden op de scholen. De scholen hebben zicht op de zorgvragen van de jongeren en zijn verantwoordelijk voor de formulering ervan. De gemeente regisseert het zorgaanbod, zorgt dat partijen ook daadwerkelijk deelnemen aan de ZAT’s, maakt afspraken met partijen over de achterliggende zorg en zorgt voor tijdige en adequate levering. De ROC’s formuleren de vraag en coördineren de interne zorgstructuur en de allocatie van de zorg binnen het ROC. De ROC’s Albeda en Zadkine en de gemeente Rotterdam hebben met elkaar afgesproken dat voor een dekkende structuur van ZAT’s twaalf zware ZAT’s en minimaal zestig lichte ZAT’s nodig zijn. In maart 2009 is met twee zware ZAT’s gestart en aan de hand van een groeimodel zal dit aantal verder uitgroeien naar twaalf ZAT’s begin 2011. Om de inzet van partijen te bepalen, werken gemeente/ stadsregio en de ROC’s op basis van een ‘educated guess’ voor de inzet van partijen. Deze educated guess vormt de basis voor de inzet van partijen in de ZAT’s. In Rotterdam werkt men met een ‘opschalingsmodel’ voor leerlingenzorg3. Per onderwijssoort is er een specifieke inrichting van het model. Een casus wordt alleen naar een volgend niveau ‘opgeschaald’ op het moment dat het daaraan voorafgaande niveau niet de benodigde ondersteuning kan bieden. De ROC’s kennen ook een specifieke inrichting van dit model. Op het eerste niveau zijn er twee onderdelen. Ten eerste zijn er de opleidingsteams. Hierin vervult de mentor een spilfunctie ten aanzien van de begeleiding van leerlingen. Hij of zij dient overzicht te houden over de totale ontwikkeling van de leerling en dient contact te houden met de leerling en zo mogelijk zijn ouders/verzorgers. >>
3 Vinden, verbinden en versterken: toekomstperspectief op samenwerking van onderwijs en jeugdzorg in de stadsregio Rotterdam. 2008. Ieder Kind Wint.
Pagina 46
De verbinding van CJG met onderwijs
Ook houdt de mentor contact met de andere docenten en de stagebegeleider van de leerling. De mentor bespreekt signalen en de noodzakelijke vervolgstappen met de zorgcoördinator. De zorgcoördinator kan besluiten de leerling in te brengen in het ‘lichte ZAT’. Aanvullend op de begeleiding vanuit het opleidingsteam kan de docent ook gebruik maken van het interne loopbaan-expertisecentrum. Als op beide onderdelen sprake is van begeleiding van een deelnemer of begeleiding wenselijk is, dan wordt de deelnemer besproken in het overleg op het tweede niveau (‘lichte ZAT’). Zorgcoördinator en medewerkers loopbaan expertisecentrum brengen hun casussen hier in. In het lichte ZAT participeren naast de school de externe partijen die op school werkzaam zijn: SMW, jongerenloket (leerplicht/RMC en de schoolverpleegkundige. Het derde niveau (ZAT-plus) wordt georganiseerd op het niveau van de instelling, op moment dat de problematiek de aan de opleiding verbonden expertise en beschikbare interventies overstijgt. In het ZAT-plus participeren de zorgpartners CJG, BJZ, Jongerenloket, GGD, DOSA-regisseurs en op afroep ook politie en huisarts. Vanuit een ZAT-plus kunnen ook de indicaties voor rugzakjes (speciaal onderwijs), GGZ, jeugdzorg en AWBZ-zorg worden voorbereid. Zie voor meer informatie over regie in de jeugdketen in Rotterdam de website van het actieprogramma Ieder Kind Wint: www.iederkindwint.nl. Hier is ook de visienota ‘Vinden, Verbinden en Versterken’ te vinden met een toekomst perspectief op samenwerking van zorg en onderwijsinstellingen.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 47
‘Zorgadviesteams (ZAT’s) op de VO-scholen belangrijk voor functioneren Centrum voor Jeugd en Gezin in ’s-Hertogenbosch!’ Binnen de opzet van het CJG in ’s-Hertogenbosch nemen de ZAT’s op de elf scholen voor voortgezet onderwijs een bijzondere plaats in. Immers, het is te veronderstellen dat jongeren in deze leeftijdscategorie minder snel zelf om hulp zullen vragen, al maak je het CJG nog zo laagdrempelig. En dit geldt voor een belangrijk deel ook voor de ouders, zeker als de leeftijd van de jeugdige toeneemt. Goed ingerichte ZAT’s doen recht aan twee belangrijke uitgangspunten die de gemeente hanteert in het kader van de CJG-opzet: 1 Het optimaal benutten van de school als één van de drie vindplaatsen van risicojongeren (naast de buurt en het gezin). 2 Bij de aanpak van de vraag dient in principe altijd te worden gezocht naar het betrekken en verbinden van deze vindplaatsen, de drie primaire leefmilieus van de risicojongere: gezin, school en buurt/vrije tijd. Wat is in onze optiek een goed ingericht ZAT? In de gemeente ’s-Hertogenbosch zijn op dit moment standaard in het ZAT vertegenwoordigd: • de zorgcoördinator van de betreffende school • de jeugdarts of sociaal-verpleegkundige van de GGD • de schoolmaatschappelijk werker • de ambtenaar leerplicht • op zeven scholen een medewerker van de politie Daarnaast wordt dit jaar de aansluiting gemaakt tussen de ZAT’s en de jongeren werkers van de welzijnsinstelling, juist om het 3e genoemde leefmilieu in beeld te krijgen. Belangrijke voorwaarde voor het functioneren van het ZAT is dat de leerkrachten en mentoren van de scholen ook daadwerkelijk bereid en in staat zijn om vroegtijdig en adequaat risicoleerlingen te signaleren en hier een adequaat vervolg aan geven. Kennis van ‘de sociale kaart’ is een belangrijke vereiste. Om de scholen daad werkelijk te helpen ‘ontzorgen’ is het ook belangrijk dat leerkrachten weten wanneer ze een vraag van een leerling moeten ‘loslaten’. De gemeente investeert in deze ontwikkeling, maar hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor de scholen zelf. >>
Pagina 48
De verbinding van CJG met onderwijs
Tot slot: naast de ZAT’s op elke school fungeert er voor de regio (in het kader van het Samenwerkingsverband voor VO-scholen, De Meierij) een bovenschools zorgteam voor de echt complexe gevallen, ook in relatie tot de toeleiding naar bovenschoolse (rebound)trajecten. Daarnaast wordt sinds vorig jaar uitdrukkelijk de verbinding gezocht met de zorgstructuur binnen het MBO-college voor de doelgroep 17-23 jarigen. Meer informatie: Peter van Kerkhof,
[email protected], projectmedewerker CJG gemeente ’s-Hertogenbosch
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 49
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 50
Bijlagen Bijlage 1 Lijst met afkortingen AWBZ B&W BJZ CJG DOSA GGD GGZ JGZ LEA LVG MBO PO RMC ROC SMW SO VO VVE ZAT
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Burgemeester en Wethouders Bureau Jeugdzorg Centrum voor Jeugd en Gezin Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak Gemeentelijke Gezondheidsdienst Geestelijke Gezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg Lokaal Educatieve Agenda Licht verstandelijke beperking Middelbaar Beroepsonderwijs Primair Onderwijs Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten Regionaal Opleidingscentrum School Maatschappelijk Werk Speciaal Onderwijs Voortgezet Onderwijs Voor- en Vroegschoolse Educatie Zorg- en adviesteam
Pagina 51
De verbinding van CJG met onderwijs
Colofon Dit boekje is geschreven door Lenneke Wolswinkel en Anne-Marie Broeders van onderzoeks- en adviesbureau DSP-groep, in opdracht van:
en met medewerking van: NJi en Oberon
Fotografie Bert de Jong
Ontwerp Ontwerpwerk, Den Haag
Druk Drukkerij Chevalier, Hendrik ido ambacht
Mei 2009 Meer informatie en voorbeelden zijn te vinden op www.vng.nl/cjg. Voor vragen rond cjg-vorming of extra exemplaren van dit boekje kunt u mailen naar
[email protected] of bellen naar 070 373 8048.
De verbinding van CJG met onderwijs
Pagina 52
> Retouradres Postbus 16166 2500 BD Den Haag
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG
Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag T 070 340 50 30 F 070 340 78 34 www.jeugdengezin.nl
Ons kenmerk JOZ/127716 Bijlagen 2
Datum 10 juni 2009 Betreft wettelijke borging zorg in en om de school
Dit kabinet wil dat alle kinderen en jongeren gezond en veilig kunnen opgroeien, dat elke jongere een passende plek in het onderwijs heeft en een diploma haalt. Zodat ze goed voorbereid zijn op hun toekomst in onze maatschappij en zodat ze zelf ook een steentje kunnen bijdragen aan de samenleving. Ook als kinderen en jongeren problemen hebben, willen we het beste voor ze. Juist dán is wat extra aandacht van de leraar of lerares nodig. Juist dán is een gesprek met een doortastende maatschappelijk werker welkom. Hulp aan kinderen en jongeren met problemen moet aan twee eisen voldoen: snel en goed.
Uw brief Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief.
De afgelopen jaren zijn overal in Nederland Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) ontstaan vanuit een behoefte van onderwijs, gemeenten, provincies en hulpverleningsinstanties. ZAT’s zijn teams waarin professionals die zorg en ondersteuning bieden aan jeugdigen en hun ouders, samenwerken met scholen om problemen van kinderen en jongeren op te lossen. In het primair onderwijs bestaan ZAT’s op het niveau van de samenwerkingsverbanden weer samen naar school (wsns), in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs functioneren ZAT’s per school of per vestiging van de school. Met deze brief informeren wij u over de stand van zaken omtrent de ZAT’s op basis van de monitorresultaten over 2008 en voorts over ons voornemen om over te gaan tot wettelijke borging van ‘zorg in en om de school’ en daarmee ook de ZAT’s. Hiermee komen wij de toezegging na die wij op 17 december 2008 hebben gedaan tijdens een algemeen overleg met uw Kamer. Met deze brief doen wij ook de toezeggingen af om u te informeren over: de samenhang tussen de ontwikkeling van passend onderwijs, ZAT’s en de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG); de resultaten van een onderzoek van onderzoeks- en adviesbureau Oberon over de regierol van gemeenten voor jongeren van 12 jaar en ouder in het VO, MBO en het (voortgezet) speciaal onderwijs, inclusief een beleidsreactie; in hoeverre de privacywetgeving een belemmering vormt om een kind of jongere te bespreken in een ZAT. Naast de in deze brief benoemde samenhang van CJG, ZAT’s en passend onderwijs ontvangt u één dezer dagen een brief van de beide staatssecretarissen van Onderwijs over de voortgang van Passend onderwijs en de hoofdlijn van wetgeving Passend onderwijs. Daarnaast ontvangt uw Kamer één dezer dagen het wetsvoorstel “Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de
Pagina 1 van 11
jeugdketen”. Ook heeft u op 4 juni jl. de kabinetsreactie ontvangen op het WRRrapport ‘Vertrouwen in de school’.
Ons kenmerk JOZ/127716
1. De stand van zaken van de ontwikkeling van Zorg- en Adviesteams Als bijlage 1 bij deze brief treft u de samenvatting aan met de belangrijkste conclusies van de door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) uitgevoerde ZATmonitor 2008 voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Vergeleken met de cijfers van 2007 valt het volgende op: De tevredenheid van samenwerkende partijen blijft groot In het PO zijn tevredenheidcijfers over het functioneren van het ZAT onveranderd ten opzichte van 2007. Het oordeel over de expertise van deelnemers en de samenwerking tussen deelnemers scoort bij respectievelijk 83% en 77% van de wsns-samenwerkingsverbanden hoog. In het VO zijn de tevredenheidcijfers over het functioneren van ZAT’s iets gestegen ten opzichte van 2007. 89% Van de scholen oordeelt positief over de expertise van deelnemers en de samenwerking tussen deelnemers. Bij de ROC’s zijn de respectieve tevredenheidpercentages over deze aspecten 93% en 86%. Verbetering is mogelijk bij de inzet van preventieve programma’s in scholen (door 43% van de scholen genoemd) en de aard en omvang van hulp die ingezet wordt vanuit het ZAT. De dekkingsgraad van ZAT’s blijft stijgen Er is een stijging te zien van de dekkingsgraad van ZAT’s in alle onderwijssectoren. In het PO was sprake van een dekkingsgraad van 60% in 2007, in 2008 is dit gestegen naar 69%. In het VO is sprake van een stijging van 92% naar 95%. In het MBO is het aantal instellingen dat één of meer ZAT’s heeft gestegen van 75% naar 82%. De deelname van partijen De deelname van partijen aan ZAT’s is in zowel het PO als het VO grotendeels gelijk gebleven. Bij de ROC’s is een positieve ontwikkeling te zien in de deelname van de GGZ aan ZAT’s (van 55% naar 79%). De bestuurlijke borging/ schriftelijke afspraken In het PO maakt 58% van de wsns-verbanden bestuurlijke afspraken met alle of een deel van de betrokken gemeenten over de inzet van instellingen in het ZAT. In 2007 was dit 42%. In het VO overlegt 65% van de samenwerkingsverbandenVO periodiek met de gemeente(n) over de inzet van (grotendeels) gemeentelijk gefinancierde, externe instellingen in schoolgebonden ZAT’s. In 2007 was dat 48%. In het MBO zien we een toename van schriftelijke afspraken ten behoeve van zorg van deelnemers tussen gemeenten en ROC’s van 59% in 2007 naar 74% in 2008. De aandacht voor voortijdig schoolverlaten is hierin een belangrijke motor geweest. De opbrengsten van ZAT’s: het aantal jongeren dat betere en snellere hulp krijgt. Een meerderheid van de scholen en gemeenten oordeelt positief over de resultaten van samenwerken in ZAT’s. Samenwerken is echter geen doel op zich. Uiteindelijk gaat het erom dat kinderen en jongeren betere en snellere hulp krijgen. Om de effecten van ZAT’s te meten hebben wij in 2006-2008 onderzoek laten verrichten in het voortgezet onderwijs, waarbij op een beperkt aantal locaties de resultaten voor jongeren die besproken worden in het ZAT’s werden
Pagina 2 van 11
vastgesteld. In 2008 hebben we u hiervan de eerste, uiterst bemoedigende resultaten gemeld. Inmiddels is vervolgonderzoek gestart waarbij onder meer ook gemeten wordt of de schooluitval afneemt, of kinderen die geïndiceerde vormen van zorg nodig hebben op jongere leeftijd verwezen worden danwel dat het aantal verwijzingen naar geïndiceerde vormen van zorg afneemt. Dit meerjarige vervolgonderzoek omvat niet alleen het voortgezet- maar ook het primair onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. In november 2010 zullen we u informeren over de eerste bevindingen van dit meerjarige vervolgonderzoek.
Ons kenmerk JOZ/127716
2. Wetgeving zorg in en om de school Eerder hebben wij aangegeven dat we wettelijke borging van ZAT’s overwegen, om de kabinetsdoelstelling van 100% dekking van goedwerkende ZAT’s in 2011 in alle onderwijssectoren te kunnen realiseren en ervoor te zorgen dat jeugdigen tijdige en passende zorg krijgen. De monitorgegevens laten zien dat de kwaliteit van samenwerking in ZAT’s, uitgedrukt in deelnemende kernpartijen en het aantal schriftelijke afspraken, al een aantal jaren op rij gestaag verbetert. De stijging gaat echter te langzaam om in alle onderwijssectoren in 2011 de 100% te halen. Met name de kwaliteit van samenwerking, uitgedrukt in deelnemende kernpartijen, en de bestuurlijke borging verbeteren onvoldoende. De samenwerking is nog te vrijblijvend. Het kabinet is daarom tot de conclusie gekomen dat wettelijke borging van ZAT’s en de samenwerking voor zorg in en om de school een belangrijke bijdrage levert aan snelle en passende hulp voor ieder kind en iedere jongere van 0 tot 23 jaar. Hiermee voorkomen we dat leerlingen met onderwijsoverstijgende problemen tussen wal en schip terechtkomen, voortijdig de school verlaten of maatschappelijk uitvallen. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat de samenwerking in de jeugdketen breder is dan alleen ZAT’s. ZAT’s komen pas in beeld wanneer er sprake is van schooloverstijgende multiproblematiek, terwijl we op veel plekken in Nederland zien dat bijvoorbeeld de preventieve aanwezigheid van maatschappelijk werk op school kan voorkomen dat problemen groter en complexer worden. Het kabinet heeft besloten om in plaats van de wettelijke borging van ZAT’s te spreken over wettelijke borging van zorg in en om de school. Zorg in en om de school dekt de lading beter, omdat het, behalve voor samenwerking in ZAT’s ook staat voor samenwerking door bijvoorbeeld preventieve inzet van hulpverlening en zorg op school of een aanvullende voorziening voor overbelaste jongeren. Bovendien biedt deze invulling ruimte aan de lokale en regionale partners om in onderling overleg de meest passende invulling te kiezen om de zorg in en om de school in hun gemeente of regio te organiseren. Met het wettelijk borgen van zorg in en om de school wil het kabinet spiegelbeeldig aan het wetsvoorstel “Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen” en toegespitst op de relatie tussen gemeente en onderwijsinstellingen een aantal aspecten van de samenwerking ook verankeren in de relevante onderwijswetgeving. Deze aanvulling is nodig om de rol van het onderwijs in het jeugdbeleid zo scherp mogelijk te benoemen. Dat de school een belangrijke rol heeft in het jeugdbeleid is onomstreden. In principe gaat elk kind en elke jongere vijf dagen per week naar school. Het onderwijs speelt een prominente rol in de ontwikkeling van kinderen en jongeren en neemt daarmee een bijzondere positie in de samenwerking in de jeugdketen in. Deze rol vloeit ook voort uit de verantwoordelijkheid voor Passend onderwijs. Daarom wil het kabinet Pagina 3 van 11
wettelijk borgen dat partijen de school als vind- en werkplaats gebruiken voor zorg aan leerlingen.
Ons kenmerk JOZ/127716
“Zorg in en om de school” in de onderwijswetten Als verbijzondering van de meer algemene bepalingen in het wetsvoorstel “Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen” willen we in de onderwijswetten, zijnde de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastleggen dat: het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling de plicht heeft om samen te werken in de jeugdketen en om ontwikkelings- en opvoedrisico’s vroegtijdig te signaleren en te melden, onder andere door het hebben van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en door de bevordering van het gebruik hiervan; onderwijs en gemeenten de verplichting krijgen om samen afspraken te maken over de taakverdeling ten aanzien van zorg in en om de school, waarbij de regierol bij gemeenten ligt. Deze afspraken kunnen een onderdeel vormen van de Lokale/ Regionale Educatieve Agenda. Onder zorg in en om de school verstaan we voor het reguliere onderwijs (PO, VO en MBO) de preventieve inzet van hulpverlening en zorg (bijv. de inzet van schoolmaatschappelijk werk), de instandhouding van multidisciplinaire casusoverleggen/ZAT’s, het benodigde aantal ZAT’s, de benodigde partijen in ZAT’s en de taakverdeling tussen gemeente en onderwijs in de uitvoering van ZAT’s, de beschikbaarheid van achterliggende zorg en zo nodig aanvullende voorzieningen om tot een sluitende aanpak te komen voor overbelaste jongeren in de leeftijd van 16 tot 23 jaar. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt de samenwerkingsverplichting evenzeer. Het accent ligt hier minder op signalering van problemen en een multidisciplinaire probleemanalyse, maar veel meer op de aanwezigheid van gespecialiseerde hulpverleners op school in structureel opgezette gezamenlijke programma’s van onderwijs en jeugdzorg, jeugd-GGZ of andere gespecialiseerde vormen van zorg. “Zorg in en om de school” in het wetsvoorstel CJG en regierol gemeenten in de jeugdketen Een aantal algemene elementen uit het wetsvoorstel “Centra voor Jeugd en Gezin en regierol van gemeenten in de jeugdketen” is eveneens van toepassing op zorg in en om de school. Het betreft de volgende elementen: - Gemeenten maken met alle betrokken instellingen en provincies schriftelijke afspraken over de wijze waarop zij met elkaar samenwerken. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid om met partijen sluitende samenwerkingsafspraken te maken over hun deelname aan ZAT’s en de beschikbaarheid van preventieve inzet en achterliggende zorg op school en gespecialiseerde zorg buiten school; - Instellingen zijn verplicht mee te werken aan de totstandkoming van de afspraken en de nakoming daarvan; - De afspraken hebben in ieder geval betrekking op de taakverdeling tussen instanties, de deelname aan casusoverleggen (in en rond het onderwijs: ZAT’s), afspreken dat indien nodig altijd iemand de coördinatie van zorg Pagina 4 van 11
heeft en het oplossen van mogelijke knelpunten in de coördinatie van de zorg; - Het toezicht op de nakoming van de afspraken valt onder de inspecties die samenwerken in het kader van Integraal Toezicht Jeugdzaken; - Een aanwijzingsbevoegdheid voor de burgemeester van de woongemeente van de jeugdige richting zorginstellingen indien partijen er op het niveau van een individuele casus niet uitkomen om af te dwingen dat één van hen de coördinatie van zorg op zich neemt. In het geval dat in een individuele casus ook plaatsing op school voor PO, (V)SO of VO een probleem is, biedt de voorgenomen zorgplicht van Passend onderwijs uitkomst; - Om de verantwoordelijkheid voor het jeugdbeleid te kunnen waarmaken, zullen gemeenten waar nodig in regionaal verband onderling afspraken moeten maken over de samenwerking. In paragraaf 4 zullen wij uitgebreider ingaan op dit punt.
Ons kenmerk JOZ/127716
“Zorg in en om de school” in de AMvB CJG en regierol gemeenten in de jeugdketen Het wetsvoorstel “Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen” voorziet in artikel 1c in de mogelijkheid om via een algemene maatregel van bestuur aanvullende regels te stellen over de sluitende samenwerkingsafspraken. Via die AMvB willen we de instellingen benoemen die verplicht dienen samen te werken in en om het onderwijs. Per onderwijssector zullen we de minimaal benodigde kernpartners benoemen, gebaseerd op de modellen die het Nederlands Jeugdinstituut samen met 21 praktijklocaties van ZAT’s heeft ontwikkeld. Naast het onderwijs zelf zijn dat voor PO: de jeugdgezondheidszorg, het (school)maatschappelijk werk en bureau jeugdzorg. VO: de leerplicht, de jeugdgezondheidszorg, het (school)maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg en politie. MBO: de leerplicht/RMC-functie, maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg/GGD, GGZ, bureau jeugdzorg en politie. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat de diversiteit van de sector groot is. Daarmee is het lastig om de minimaal benodigde kernpartners te benoemen. We bezien daarom nog of we voor deze sector nadere regels stellen ten aanzien van de samenwerking. Conform het wetsvoorstel “Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen” hebben de samenwerkingsafspraken in ieder geval betrekking op de taakverdeling tussen instanties, de deelname aan casusoverleggen in en rond het onderwijs, de coördinatie van de zorg en het oplossen van mogelijke knelpunten in de coördinatie van de zorg. Afspraken over deelname aan het ZAT betekent niet automatisch dat elke partij ook altijd bij iedere vergadering of casusbespreking aanwezig moet zijn. Beschikbaarheid op afroep is ook een denkbare afspraak. “Zorg in en om de school” in het wetsvoorstel regierol gemeenten ten aanzien van het lokale veiligheidsbeleid Samenwerking tussen gemeente en relevante ketenpartners, waaronder onderwijs, maakt ook onderdeel uit van het veiligheidsbeleid van de gemeente. De wettelijke borging is neergelegd in het wetsvoorstel ‘regierol gemeenten ten aanzien van het lokale veiligheidsbeleid’ dat in voorbereiding is. Door het stellen van een planverplichting voor de gemeente creëert dit wetsvoorstel duidelijkheid
Pagina 5 van 11
over de verantwoordelijkheid die gemeenten hebben op het gebied van de lokale veiligheid en de positie die zij hebben ten opzichte van andere partijen die daarbij een rol spelen.
Ons kenmerk JOZ/127716
Overleg De hoofdlijn van wetgeving is besproken met de koepelorganisaties van onderwijs, politie, hulpverlening, zorg, het IPO en de VNG. Ook bij de verdere uitwerking van dit wetsvoorstel zullen zij betrokken worden. Financiën Voor de deelnemende organisaties draagt de samenwerking in ZAT’s veelal bij aan een goede invulling van hun wettelijke kerntaken. Of dat nu de zorg is voor Passend onderwijs is, het bevorderen van de gezondheid van jeugdigen, het voorkomen van voortijdig schoolverlaten of het zorgdragen voor een veilige samenleving. Het kabinet gaat ervan uit dat elke betrokken instelling daarom deelneemt aan de samenwerking, vanuit de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van hun kerntaak. Omdat er bij het merendeel van de scholen reeds sprake is van (zij het nog niet-wettelijk verankerde) ZAT’s voorziet het kabinet bij het wettelijk borgen van deze zorg in en om de school geen directe financiële consequenties. 3. De samenhang tussen ZAT’s, Passend onderwijs en Centra voor Jeugd en Gezin Naast het gezin is de school de plek waar kinderen en jongeren een groot deel van hun tijd doorbrengen. Onderwijs en de Centra voor Jeugd en Gezin hebben op allerlei manieren raakvlakken en zijn nauw verweven. Dat is ook logisch: we willen dat elk kind gezond en veilig opgroeit en goed wordt voorbereid op zijn of haar toekomst. Voor alle kinderen In principe gaat elk kind naar school en elk kind is via het consultatiebureau en de schoolarts ook bij het CJG in beeld. Het CJG biedt de jeugdgezondheidszorg aan en werkt daarbij voor kinderen vanaf 4 jaar samen met het onderwijs en voor kinderen tot 4 jaar steeds vaker met het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang. De jeugdgezondheidszorg wordt vaak op school geboden. Alle kinderen en alle jongeren kunnen op school bereikt worden voor voorlichting over bijvoorbeeld gezond gedrag en preventie van alcohol- en drugsverslaving. Voor kinderen met één of meerdere problemen Wanneer kinderen en jongeren problemen hebben, betekent dat vaak iets voor hun schoolsituatie en voor de gezinssituatie. De CJG hebben de taak om voor kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar laagdrempelige opvoed- en opgroeiondersteuning te bieden. Voor kinderen van 0 tot 4 is het consultatiebureau de aangewezen plek voor deze ondersteuning. We zien dat rondom het consultatiebureau multidisciplinaire netwerken ontstaan met onder andere peuterspeelzalen, kinderopvang en huisartsen. Voor kinderen in de basisschoolleeftijd zien we dat een plek in de wijk of een plek op school voor de hand ligt om deze ondersteuning aan te bieden. Voor jongeren in het VO en het MBO, in de leeftijd van 12 tot 23 jaar, ligt het voor de hand dat professionals uit het Centrum voor Jeugd en Gezin van zowel maatschappelijk werk als jeugdgezondheidszorg hun werk – naast in het gezin - voornamelijk op school uitoefenen. De school is immers voor deze leeftijdsgroep, meer nog dan de eigen
Pagina 6 van 11
wijk, een plek waar jongeren te bereiken zijn. De schoolomgeving vormt daardoor een belangrijke vindplaats voor jongeren met behoefte aan hulpverlening en zorg.
Ons kenmerk JOZ/127716
Indien in de schoolgaande leeftijd meerdere problemen tegelijk spelen (multiproblematiek), wordt een kind besproken in het ZAT en nemen professionals van maatschappelijk werk en jeugdgezondheidszorg uit het CJG deel aan de besprekingen van het ZAT. Zo kunnen zij waar nodig direct opvoed- en gezinsondersteuning bieden en de coördinatie van zorg op zich nemen. Ook bureau jeugdzorg is aanwezig in het ZAT, om bij te dragen aan de multidisciplinaire probleemtaxatie en zonodig direct te indiceren of de coördinatie van zorg op zich te nemen. ZAT’s vormen een belangrijke toegangspoort tot specialiseerde hulpverlening en zorg. Passend onderwijs De term Passend onderwijs staat voor een nieuwe ontwikkeling in het onderwijs: de gezamenlijke schoolbesturen in een regionaal netwerk worden verantwoordelijk om elke leerling van een passend onderwijsaanbod te voorzien. De vorming van regionale netwerken is een belangrijk instrument om wachtlijsten en thuiszitters tegen te gaan. Centraal daarbij staat de verbetering van de kwaliteit van onderwijs aan zorgleerlingen en een betere regionale organisatie van onderwijs en zorg. Ook komt er één loket voor geïndiceerde onderwijszorg (leerwegondersteunend onderwijs, praktijkonderwijs, rugzakjes en speciaal onderwijs) dat werkt volgens het frontoffice-backoffice principe. Dit betekent dat er voor ouders en scholen één loket is, maar dat daarachter verschillende indicatiecommissies werkzaam zijn. Op een aantal manieren is er spraken van samenhang tussen enerzijds Passend onderwijs en anderzijds de ZAT’s en CJG. 1. De signalering van problemen Wanneer een kind meerdere problemen heeft, ligt bespreking in een multidisciplinair netwerk als het ZAT voor de hand. In dit structurele samenwerkingsverband kunnen partijen samen problemen signaleren, multidisciplinaire probleemanalyses bespreken, doorverwijzen naar het regionale loket voor extra onderwijsondersteuning, een indicatie voorbereiden, een gezamenlijk passend aanbod vaststellen en afspreken welke partij wat doet om een passend aanbod voor het kind te organiseren. 2. Het creëren van passende zorg Als eenmaal duidelijk is wat er nodig is om te komen tot passend onderwijs, zal passende zorg van hulpverleners buiten het onderwijs soms ook een randvoorwaarde zijn: jeugdzorginstelling, de GGZ of AWBZgefinancierde voorzieningen. Het onderzoek naar combinaties van zorg bij jeugdigen dat dezer dagen naar uw Kamer wordt gestuurd, laat zien dat een kwart van de jeugdigen in zorg, meerdere zorgvormen met elkaar combineert. Zo is bijvoorbeeld van belang dat kinderen met een gedragstoornis op precies dezelfde wijze structuur en duidelijkheid krijgen op school als in het gezin. Steeds vaker zien we dat hulpverlening en het onderwijs gezamenlijke programma’s opzetten om te komen tot ‘één gezin, één plan’. 3. Bij problemen in de levering van Passend onderwijs en passende zorg De bedoeling is dat de burgemeester via het wetsvoorstel “CJG en regierol gemeenten in de jeugdketen” de mogelijkheid krijgt de instantie aan te
Pagina 7 van 11
wijzen die met de coördinatie van zorg wordt belast. De burgemeester kan deze aanwijzing geven aan de jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en bureau jeugdzorg. Daarnaast is de gemeente zelf direct verantwoordelijk voor de leerplicht- en RMC-functie. De gemeente heeft op dit terrein geen aanwijzigingsbevoegdheid richting het onderwijs. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van passend onderwijs wordt bij de schoolbesturen neergelegd. Zij zijn in een netwerk verantwoordelijk om alle leerlingen een passend onderwijsaanbod te doen. Verkend wordt of een landelijke geschillencommissie voor Passend onderwijs een oplossing kan bieden voor situaties waarin men regionaal niet tot een passend aanbod komt.
Ons kenmerk JOZ/127716
Voor delinquente jongeren Wanneer jongeren op het delinquente pad dreigen te raken of geraakt zijn, is nauwe samenwerking met de zogeheten Veiligheidshuizen nodig. Slechts een paar procent van alle kinderen en jongeren behoort tot de doelgroep van de Veiligheidshuizen. Een groot deel ervan is waarschijnlijk al bekend bij het ZAT en het CJG. Terwijl omgekeerd slechts een klein deel van de kinderen en jongeren behoort tot de doelgroep van de Veiligheidshuizen. Mogelijk zal alleen in gebieden met een hoge concentratie en stapeling van problemen dit percentage hoger liggen. Om te voorkomen dat men niet van elkaar weet dat een bepaald kind of een bepaalde jongere wordt besproken in één van de gremia, is het noodzakelijk dat een professional van het Veiligheidshuis bij het CJG van de woongemeente van het kind of de jongere en bij het ZAT van de school van het kind of de jongere nagaat of hij of zij daar bekend is. De verwijsindex risico’s jeugdigen is hiervoor het aangewezen instrument. De bedoeling van de verwijsindex risico’s jeugdigen is dat professionals een instrument in handen krijgen om snel op de hoogte te worden gebracht van elkaars betrokkenheid bij een jeugdige. Op die manier krijgen jeugdigen die in de problemen zitten eerder en beter afgestemde hulp, zorg of bijsturing. Met het gebruik van de verwijsindex door deelnemende instanties van het veiligheidshuis en de ZAT's kan de hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van de jeugdige worden afgestemd. Ook ligt het voor de hand dat professionals van het CJG en professionals die deelnemen aan de samenwerking in het ZAT voor kinderen en jongeren die met politie en justitie in aanraking (dreigen te) komen, aangesloten zijn bij het Veiligheidshuis. Dat zou bijvoorbeeld kunnen doordat een organisatie die in deze drie samenwerkingsverbanden deelneemt de schakel tussen de drie is. Vaak zal bureau jeugdzorg of leerplicht/RMC deze rol kunnen vervullen. Van belang is hoe dan ook dat men elkaar op lokaal niveau opzoekt daar waar dat nodig is. Samenhang van CJG, ZAT en Passend onderwijs: gevolgen voor beleid Onderwijs en zorg zijn voor veel kinderen en jongeren nauw verweven. Dit betekent dat lokale beleidsmakers en uitvoerders van gemeente, onderwijs en instellingen voor zorg en hulpverlening een deels gezamenlijke opdracht hebben. Door het wetsvoorstel “zorg in en om de school” willen we deze samenhang ook in wetgeving tot uitdrukking laten komen. We hebben van veel gemeenten signalen gekregen dat het niet meevalt om die opdracht op een integrale manier op te pakken. Er zijn veel verschillende projecten. De samenhang tussen die projecten is niet altijd duidelijk. Omdat wij dit een onwenselijke situatie vinden, hebben we samen met de VNG besloten om
Pagina 8 van 11
gemeenten op dit punt te ondersteunen. Dit krijgt vorm in het platform lokaal jeugdbeleid, waarin we afspraken maken met alle ondersteunende organisaties die een taak hebben in het lokale jeugdbeleid. Het gaat hier om de ondersteuners die betrokken zijn bij de centra voor Jeugd en Gezin, verwijsindex risico‘s jeugdigen, Zorg- en Adviesteams, digitaal dossier jeugdgezondheidszorg, digitaal CJG, aanpak kindermishandeling, Passend onderwijs en de lokale educatieve agenda. Bedoeling van dit platform is dat er meer samenhang komt in de ondersteuning voor gemeenten op het lokale jeugdbeleid. Gemeenten kunnen via de website www.samenwerkenvoordejeugd.nl en via een telefonische helpdesk met nummer 070-3407878 hun vragen stellen. Desgewenst kunnen ondersteuners ook naar gemeenten toe om advies en praktische ondersteuning te leveren. Op deze manier willen we dat de samenhang tussen CJG, ZAT’s, Passend onderwijs en de andere genoemde projecten overal in Nederland handen en voeten krijgt.
Ons kenmerk JOZ/127716
4. De regierol van gemeenten voor zorg in en om de school Om de zorg voor jongeren goed te organiseren zijn een heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden en duidelijke kaders over gezamenlijke verantwoordelijkheid nodig. De visie van het kabinet over de regierol van de gemeente in het jeugdbeleid is beschreven in een brief van 16 november 2007 (kamerstuknr 2007-2008, 31001, nr 31). De gemeente heeft de regierol in het jeugdbeleid en is verantwoordelijk voor het maken van sluitende afspraken in de jeugdketen voor alle jongeren van 0 tot 23 jaar. Deze regierol betekent dat de gemeente ook de regie heeft op het maken van sluitende samenwerkingsafspraken voor zorg in en om de school. Wij hebben onderzoeks- en adviesbureau Oberon de opdracht gegeven om te onderzoeken hoe de regierol van gemeenten in relatie tot het onderwijs, en dan vooral het (voortgezet) speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs kan worden vormgegeven. In bijlage 2 treft u hierover een rapport aan. Oberon concludeert in zijn rapport dat de gemeentelijke regie van karakter verandert naarmate kinderen ouder worden. Daar waar hulp aan en begeleiding van kinderen van 0 tot 12 jaar en hun ouders voornamelijk een lokale aangelegenheid is waar gemeenten in hoge mate sturing aan kunnen geven, wordt de zorg voor leerlingen in het VO, (V)SO en MBO in toenemende mate georganiseerd door scholen en instellingen zelf. Dat heeft voor de regierol van gemeenten tot gevolg dat deze meer op afstand is. Daarnaast vraagt de schaalgrootte van de scholen en hun voedingsgebieden nadrukkelijk om regionale samenwerking en afspraken tussen gemeenten, scholen en instellingen. Oberon adviseert te regelen dat gemeenten regionaal gezamenlijk hun regiefunctie gaan vormgeven in bijvoorbeeld de huidige RMC-regio’s. Daarnaast adviseert Oberon de gemeenten te ondersteunen bij het vormgeven van de regie in samenwerking met de partijen als de onderwijsinstellingen, jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg en maatschappelijke zorg. Het kabinet acht een nadere uitwerking van de regierol van gemeenten voor zorg in en om de school op dit punt eveneens noodzakelijk. Elke gemeente heeft een eigen verantwoordelijkheid voor haar inwoners. Dit betekent dat de woongemeente in eerste instantie verantwoordelijk is, zowel als het gaat om het maken van sluitende samenwerkingsafspraken met instellingen en provincies als om het zo nodig inzetten van de aanwijzingsbevoegdheid van de burgemeester om in een individueel geval coördinatie van zorg af te dwingen. Het schaalniveau van een individuele gemeente is in de praktijk echter niet altijd het meest voor de
Pagina 9 van 11
hand liggende aangrijpingspunt. In het wetsvoorstel “Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen” is daarom geregeld dat gemeenten waar nodig in regionaal verband afspraken met elkaar maken over samenwerking. Deze regionale samenwerking is ook en met name van betekenis voor de zorg in en om de school. Voor jongeren in het VO en MBO en voor kinderen in het (voortgezet) speciaal onderwijs lijkt deze regionale samenwerking in ieder geval van belang. De jongeren op deze scholen zijn namelijk vrijwel altijd uit verschillende gemeenten afkomstig. Er moeten dan duidelijke afspraken zijn over welke gemeente wanneer aan zet is. Ook voor kinderen van 0 tot 12 kan overigens gemeente-overstijgende samenwerking nodig zijn, bijvoorbeeld wanneer in een gezin het ene kind op de basisschool zit en het andere kind op een middelbare school in een andere gemeente.
Ons kenmerk JOZ/127716
Het is niet de bedoeling om op dit moment sturend op te treden ten aanzien van de manier waarop gemeenten deze regionale samenwerking invullen. De samenwerking kan vorm krijgen in RMC-regio-verband, maar het kan ook anders. Een dwingend voorschrift hierin doet onvoldoende recht aan de complexe werkelijkheid met verschillende bestaande samenwerkingsverbanden en loopt bovendien vooruit op uitkomsten van de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg. 5. Privacy Als professionals een kind in een ZAT willen bespreken, moet de betrokkene (vanaf 16 jaar en ouder) of zijn/haar ouders daarover vooraf geïnformeerd worden. Deze plicht komt voort uit artikel 10 van de Grondwet: iedereen heeft het grondrecht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Wet bescherming persoonsgegevens geeft vervolgens uitwerking aan dit grondrecht. Als ouders of de jongere zelf geen toestemming geven, biedt de Wet bescherming persoonsgegevens twee uitzonderingen. Voor zover het niet om medische gegevens gaat hoeven professionals niet te voldoen aan de informatieplicht en kunnen ze een casus bespreken zonder toestemming als dat noodzakelijk is ter voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten of ter bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld kindermishandeling of verwaarlozing. Daarnaast is altijd een anonieme bespreking mogelijk. Voor het delen van medische gegevens, met name van belang voor de jeugdgezondheidszorg en de geestelijke gezondheidszorg, geldt een beroepsgeheim. Op grond van de Wet op de jeugdzorg mogen beroepsbeoefenaren met een beroepsgeheim zonder toestemming gegevens verstrekken aan het bureau jeugdzorg of uitwisselen in het ZAT als dat noodzakelijk is om kindermishandeling te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te laten onderzoeken (meldrecht). De professional zal altijd een zorgvuldige belangenafweging moeten maken bij een ‘conflict van plichten’. Kortom, privacywetgeving vormt in principe geen belemmering om kinderen en jongeren goed te kunnen helpen. Wel betekent het dat indien betrokkenen geen toestemming voor bespreking geven, er een afweging moet worden gemaakt tussen de verschillende belangen. Professionals die vragen hebben over privacyaspecten kunnen terecht bij de helpdeskprivacy van Jeugd en Gezin. Daarnaast staan op www.zat.nl handreikingen over ouderbetrokkenheid en privacy bij het samenwerken in ZAT’s. Pagina 10 van 11
Wij gaan ervan uit u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd over de stand van zaken rondom Zorg- en Adviesteams en onze voornemens tot wetgeving voor “zorg in en om de school”.
Ons kenmerk JOZ/127716
Hoogachtend, De minister voor Jeugd en Gezin,
De staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
mr. A. Rouvoet
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
De staatssecretaris voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Sharon A.M. Dijksma
Pagina 11 van 11
.
. Weer Samen Naar School regio Leiden t.a.v. mw. R.J. van den Berg Lammenschansweg 130D 2321 JX Leiden
. Afdeling
Samenleving van Dijk : 071-5806342 :
Uw brief van :
Contactpers. : M.
Ons kenmerk :
Telefoon
Uw kenmerk :
Onderwerp :
. Bijlage(n) :
MvD/09-
Datum
:
Subsidie ZAT 4-12 voor 2010
Geachte mevrouw Van den Berg, In antwoord op uw subsidieverzoek van 21 april 2009 berichten wij u als volgt. Wij hebben signalen ontvangen dat de ZAT’s in het algemeen – en dus ook in Zoeterwoude - niet naar tevredenheid functioneren. Net als u constateren wij dat er weinig casussen worden ingebracht. Daarnaast maken wij ons ernstig zorgen over de problematiek zoals geschetst in de rapportage “Crisisopvang speciale doelgroepen’. Verder lezen wij in de evaluatie van het schooljaar 2007/2008 dat deelnemers van het ZAT in Zoeterwoude opmerken dat men niet altijd realistisch is over de verwachtingen en (on)mogelijkheden over en weer. Wij willen voor 2010 dan ook enkele voorwaarden verbinden aan onze subsidieverlening: - toets op basis van de feitelijke registratie hoe hoog de werkelijke casusinbreng in het ZAT is; - maak werk van de geringe casusinbreng door dit punt te bespreken met de voorzitter en secretaris van het ZAT en met de IB’ers; - verschaf in de volgende verantwoording/evaluatie inzicht in de oorzaken voor geringe casusinbreng; - breng in beeld welke ondersteuning de scholen buiten het ZAT gebruiken; - spreek binnen het ZAT met elkaar af dat informatie over probleemgedrag altijd moet worden overgedragen als een leerling van school of groep verandert; - maak aan de deelnemers van het ZAT beter duidelijk wanneer het ZAT ingeschakeld kan worden; - bespreek binnen het ZAT de onderlinge verwachtingen en (on)mogelijkheden; - bewaak de kwaliteit van de voorzitter; deze dient consequent de voortgang van gemaakte afspraken te bewaken; - koppel in de volgende verantwoording/evaluatie terug hoe en wanneer bovenstaande zaken zijn opgepakt. Daarnaast verwachten wij van u dat u werk maakt van de evaluatie van de huidige ZAT’s en van de pilots schoolgebonden ZAT’s. Ook verwachten wij van u dat u samen met het onderwijsveld onderstaande knelpunten en aanbevelingen uit de rapportage “Crisisopvang speciale doelgroepen” oppakt die betrekking hebben op het functioneren van de ZAT’s en de aansluiting onderwijs-zorg: 1/2 Correspondentie: Postbus 34 - 2380 AA ZOETERWOUDE Î Bij reactie gaarne datum en kenmerk van deze brief vermelden. Bezoekadres: Noordbuurtseweg 27 Tel. : (071) 580 63 00 Fax : (071) 580 63 01 Surf naar onze website voor actuele informatie! Internet : http://www.zoeterwoude.nl E-mail :
[email protected]
□
-2-
-
-
-
het reguliere onderwijs signaleert onvoldoende of niet tijdig (gedrags)problemen en gaat daar onvoldoende adequaat mee om; er wordt onvoldoende of niet tijdig zorg of begeleiding ingeschakeld, bijvoorbeeld via het zorg- adviesteam; de interne zorgstructuur sluit gebrekkig aan op de bovenschoolse zorgstructuur van WSNS; de bovenschoolse structuur – in de vorm van ZAT’s - biedt scholen de mogelijkheid om zorgkinderen in het bovenschoolse traject te brengen en daarmee de handen er van af te trekken; ZAT’s blijken in een aantal gevallen te weinig doorzettingsmacht te hebben, partijen ontbreken vaak en er zijn veel personeelswisselingen. Partijen blijken wel over een casus te willen praten, maar van werkelijk conformeren aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het oplossen van het probleem is niet altijd sprake. de nieuwe binnen het regulier basisonderwijs ontwikkelde zorgstructuur is onvoldoende geland op de werkvloer van de scholen en/of bij de intern begeleiders en leerkrachten binnen die scholen.
Voor de goede orde: voor 2010 stemmen wij in met uw subsidieaanvraag van € 1.867,60, bestaande uit de voorzitters- en secretariaatskosten, voor 1 ZAT 4-12 jaar in Zoeterwoude. Dit onder het voorbehoud van de begrotingsvaststelling door de raad in het najaar van 2009. Het subsidiebedrag van maximaal € 1.867,60 voor 2010 zal na ontvangst van uw nota in 2010 aan u beschikbaar worden gesteld. Voor 2011 zullen wij geen genoegen meer nemen met een subsidieaanvraag zoals de afgelopen jaren door u ingediend. Wij verzoeken u daarom vóór 1 april 2009 een voorstel in te dienen voor een samenwerking onderwijs-zorg die rekening houdt met bovenstaande punten en die aansluit bij de ontwikkeling van CJG’s in elke gemeente. Dit kan een verbeterde versie van de huidige ZAT’s zijn, of iets totaal anders. Daarbij dient opgemerkt te worden dat wij het jammer zouden vinden als de opgebouwde structuur en expertise rondom de ZAT’s verloren zou gaan. Wij gaan er van uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Als u nog vragen heeft over deze subsidieverlening, kunt u contact opnemen met de behandelend ambtenaar M. van Dijk op bovenstaand telefoonnummer. Voor uw beroepsmogelijkheden verwijzen wij u naar de bijlage bij deze brief. Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, de secretaris,
burgemeester,
W.A.M. Zoetemelk-van der Hulst
E.G.E.M. Bloemen
INFORMATIE OVER UW BEZWAAR- EN BEROEPSMOGELIJKHEDEN Algemeen Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de natuurlijke of rechtspersoon, wiens belang rechtstreeks bij een besluit van een gemeentelijk bestuursorgaan (bijvoorbeeld de raad, burgemeester en wethouders of de burgemeester) is betrokken, bezwaar of beroep instellen. Indien u dit wenst te doen, dient u de volgende in de Awb voorgeschreven procedure te volgen. Hierbij is vertegenwoordiging door een advocaat en/of procureur niet verplicht.
Procedure bij een bezwaar- of beroepschrift 1. U dient binnen zes weken na de dag van toezending of uitreiking van het besluit, waardoor u zich in uw belang getroffen acht, een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Hieraan en aan de behandeling van het bezwaarschrift zijn geen gemeentelijke kosten verbonden. Na indiening van een bezwaarschrift wordt de ontvangst daarvan schriftelijk bevestigd. 2. Indien na een volledige heroverweging het besluit op een bezwaarschrift als bedoeld onder 1. is genomen, kunt u binnen zes weken na de dag van toezending of uitreiking van het besluit beroep instellen bij de arrondissementsrechtbank, sector bestuursrecht, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. In geval uw zaak naar uw oordeel een spoedeisend karakter heeft, kunt u de rechtbank verzoeken uw beroep versneld te behandelen. Voor de indiening van een beroepschrift zijn griffierechten verschuldigd, die afhankelijk van het soort besluit en afhankelijk van het feit of u een natuurlijk- of rechtspersoon bent, variëren. Over de betaling hiervan krijgt u instructies van de rechtbank.
Procedure bij een voorlopige voorziening Wanneer u een bezwaarschrift heeft ingediend bij het betreffende bestuursorgaan dan wel beroep heeft ingesteld bij de rechtbank kunt u tevens bij de Voorzieningenrechter van de arrondissementsrechtbank verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Inhoudseisen Een bezwaarschrift, beroepschrift of een verzoek om een voorlopige voorziening moet in ieder geval de volgende elementen bevatten: • de naam en het adres van de indiener; • de dagtekening; • een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift, beroepschrift of verzoek om voorlopige voorziening is gericht; • de gronden van het bezwaar of beroep of verzoek om voorlopige voorziening; • specifiek bij een verzoek om voorlopige voorziening: een afschrift van het bezwaarschrift of beroepschrift.
Knelpunten, pluspunten en mogelijke oplossingen of aanbevelingen Zorg Adviesteams per gemeente Gemeente Alphen aan den Rijn
Knelpunten - Tijdige melding door mentoren e.d. bij coördinator ZAT - Verwachtingen over en weer Zat-medewerkers school Heeft overigens goede en slechte tijden
Hillegom Katwijk ZAT 0-4
onbekend Erg groot
Niet altijd wordt de casusbespreking met een duidelijk afspraak afgesloten. ZAT 4-12
Er zijn 4 ZAT’s die erg verschillend functioneren. Er wordt in het jaarverslag aangegeven dat er geen kwalitatieve evaluatie is gehouden; waardoor de opmerkingen hieronder dus de status “by hearsay” hebben. Scholen brengen weinig kinderen in. Sommige scholen hebben het gevoel te falen als ze een kind inbrengen. Sommige scholen hebben een eigen klein Zatje (i.b.-overleg met GGD). Scholen hebben het gevoel niet echt geholpen te worden en niet op de hoogte te worden gehouden. Na casusbespreking zijn er vaak geen duidelijke afspraken.
Pluspunten - Steeds meer leerlingen bij ZAT’s gemeld, dus eerder bespreekbaar en verwijsbaar. - Netwerk bekendheid(elkaar kunnen vinden in en buiten ZAT) - Korte lijnen lpazatcoördinator. Ook hier geldt: Heeft goede en slechte tijden
Mogelijke oplossingen - In de scholen en SWV regelmatig aandacht vragen en deze zaken bespreekbaar maken. - Ruimte en steun voor de Zat coördinatoren/voorzitters - Misschien periodiek voorlichting door instellingen die in het ZAT zitten aan schoolmedewerkers.
Niemand wil een splitsing aanbrengen Leidsters en JGZ ervaren ZAT als zeer nuttig. Men leert er ook veel van elkaar. Wellicht toch nog eens een voorzitterscursus
Kwalitatieve evaluatie door regiegroep laten houden Herdefiniëring van inhoud, taak en rol ZAT; ook gezien de start van de JMW-er Cursus voorzitters
Hulpverleners koppelen weinig terug naar school over voortgang. Sommige ingebrachte cases worden wel 6 x keer besproken…. ZAT 12 +
Ook hier geen echte informatie bekend. Jaarverslagen worden niet gemaakt of niet toegestuurd. De indruk bestaat dat waar er een goede zorgstructuur op de school is het ZAT goed functioneert en adequaat wordt gebruikt.
Leiden Leiderdorp uit: onderzoeksrapport ‘Naar een steviger ketenaanpak voor preventieve jeugdzorg in Leiderdorp vanaf 2010’ uitgevoerd door JSO (2009).
Afstemming tussen de verschillende netwerken (die er met name t.b.v. 12 +-ers zijn) laat te wensen over; de linking pins voelen zich niet vrij te communiceren over en de voorzitters houden te weinig/geen contact (denk aan ZAT en signaleringsoverleg). Het ontbreekt aan managementinformatie over de ZAT’s op lokaal niveau wat belemmert om goed zicht te krijgen op de werkwijze van de ZAT’s. Dit is van extra belang omdat goed functionerende ZAT’s van cruciaal belang zijn voor de backoffice van het toekomstige CJG. De ZAT’s zijn in structuur stevig opgebouwd en er wordt gewerkt volgens het ZAThandboek, maar in de praktijk is de werking beperkt. Er zijn geen criteria welke problematiek bij het ZAT kan worden aangemeld, deelname aan het ZAT is te vrijblijvend en de coördinatie is kwetsbaar. De meerwaarde van bespreking in het ZAT is niet voldoende bekend. Het imago van de ZAT’s is niet altijd positief. Coördinatie van zorg van lichtere problematiek is vooral voor verbetering
Aanbevelingen gerelateerd aan de ZAT’s - Het is belangrijk de ZAT’s zelf en de onderlinge overdracht tussen de ZAT’s op een aantal punten te verbeteren, zeker gelet op hun positie bij het toekomstige CJG. Het betreft zowel de toeleiding naar de ZAT’s (imago en transparante werkwijze), beleidsinformatie en sturingsmogelijkheden, de kwaliteit en continuïteit van coördinatie van de ZAT’s. - De zorgstructuur rond scholen moet geïntensiveerd worden in samenspraak met het onderwijs zelf. Naast inzet vanuit het onderwijs wordt aanbevolen om jeugdmaatschappelijk werk in te voeren en dit te verbinden met de ZAT’s, het Jeugdpreventieteam en het CJG. - verbinden van jongerenwerkers aan de ZAT’s (positioneer het jongerenwerk als ‘oren en ogen’ en eerste contactpersoon op de straat in het verlengde van de ZAT’s en het toekomstige CJG).
-
vatbaar in casuïstieknetwerken als de ZAT’s. Er is te grote afstand tussen de voor- en buitenschoolse voorzieningen en het ZAT 0-4, resp. ZAT 4-12 jaar. Peuterspeelzalen/kinderopvang maken onvoldoende gebruik van de mogelijkheid om ZAT’s of opvoedbureau in te schakelen ter ondersteuning bij observatie of het vervolgcontact met ouders en doorverwijzing.
Aanbevelingen naar beleids- en uitvoerend niveau beleidsniveau Agendeer, via de vertegenwoordiger van de gemeenten, in de regiegroep ZAT’s de positionering en de kwaliteit van de ZAT’s, in relatie tot de toekomstige CJG’s. Zet in op prestatieafspraken over de kwaliteit van de coördinatie en de resultaten van de ZAT’s en op toetsing van de kwaliteit.1 Vraag per ZAT jaarlijks informatie op over voortgang, werkwijze, kwaliteit trends en signalen, en feitelijke gegevens over aantallen casussen en categorieën problematiek. Bespreek jaarlijks de informatie over de ZAT’s en de mogelijke verbeteringen in het LEA (Lokaal Educatieve Agenda overleg). Neem hierin mee, hoe de verbinding tussen de ZAT’s onderling kan worden versterkt. Agendeer in het LEA het maken van een actieplan om de ZAT’s bij verwijzers meer bekend te maken, de werkwijze van casuïstiek inbreng en wat de meerwaarde is van bespreking in de ZAT’s. Maak ruimte in het LEA om elkaar te informeren over ieders expertise en mogelijkheden. Ondersteun dit in de vorm van een lokale sociale kaart c.q. verwijskaart. Dit in afstemming met het actiepunt hierover dat al in de WMObeleidsnota is opgenomen en met de regionale ontwikkeling van een virtueel CJG waarvan ook een sociale kaart voor jongeren, ouders resp. werkers onderdeel is.
-
Uitvoerend niveau investeer in de kwaliteit van de voorzitter en deelnemers, leg deelname en inbreng van partijen schriftelijk vast. Formuleer ambities
• 1
Er is een instrument beschikbaar om de werking van de ZAT’s te toetsen: Instrument voor zelfevaluatie zorgnetwerken, 2008, JSO en PJ Partners.
-
Lisse
-
Het aantal meldingen is behoorlijk laag. Daar zijn we niet tevreden over. - Soms werken ZAT’s en andere overleggen (signaleringsoverleg en zorgnetwerk) naast elkaar. Dit komt waarschijnlijk omdat: a. er te weinig uitgewisseld wordt b. leerlingen in het VO in een andere gemeente in een ZAT besproken worden - De overdracht van de ZAT’s kan beter (0-4 naar 4-12 naar … etc)
Noordwijkerhout
Goed voorzitterschap Inbreng van leerlingen in eerder stadium
Noordwijk
1. de opkomst onderwijs is laag, vervanging is kennelijk slecht of niet geregeld; 2. het aantal ingebrachte casus is te laag; 3. er is niet altijd informatie over de client beschikbaar, deze info is ook niet objectief maar ingekleurd vanuit eigen discipline
over aantallen casussen en resultaat van besprekingen per ZAT. Introduceer een vorm van feedback door evaluatie van de besprekingen en terugkoppeling van resultaat na drie maanden. Ga gezamenlijk verbeterpunten na aan de hand van een analyse van het achterliggende proces van een casus die bij jeugdzorg is ‘aangekomen’. Maak per ZAT een plan om de beeldvorming over het ZAT te verbeteren. Zet een registratiesysteem op om jaarlijks inzicht te geven in de werking en resultaten van de ZAT’s. Uitwerking hiervan vindt plaats in samenwerking met de ZAT-coördinatoren en met gebruik van de landelijke kennis inzake de ZAT’s.
Men is tevreden over de ZAT’s
Cursussen voor voorzitters ZAT om identieke werkwijze te bevorderen Groter draagvlak zoeken in onderwijsveld om problemen rondom leerlingen eerder in de ZAT’s te kunnen bespreken.
Oegstgeest
4. er lijken geen procesafspraken te zijn gemaakt (wanneer is plan klaar, wie bepaalt of het plan juist is, binnen hoeveel tijd moet plan gereed zijn, wat er gebeurt als plan x niet werkt, wat gebeurt er als partner niet levert, wie draagt eindverantwoordelijkheid etc etc). Als gevolg daarvan is doorlooptijd onnodig hoog en het succes van de interventie gering; 5. de meerwaarde van het zat wordt niet ervaren, men zoekt rechtstreeks contact met zorgaanbieder. Dat zou je overigens ook een succes kunnen noemen. 6. er is geen communicatie tussen zat en andere zorgoverleggen. 0-4 jaar: het aantal malen afwezigheid van Bureau jeugdzorg en de deelnemers vanuit de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven is hoog.
Iedereen ziet volgens mij nut en noodzaak
4-12: - Casuïstiek komt niet of nauwelijks op gang. Verantwoording van ontvangen subsidie is mager. Nu 1 ZAT in Oegstgeest. Ontwikkeling 1 ZAT per school??? - Hulpverlenende instellingen nemen vaak de leerling niet over. IB’er blijft zitten met het probleem. - te veel wisselingen van persoon
Teylingen
12-19: ik weet eigenlijk weinig van de ZAT’s op het VO - Te weinig kinderen besproken in 2008 (nav jaarverslag) - onduidelijk wanneer kinderen precies besproken worden - aanstuurmechanisme voor gemeente? - terughoudendheid van scholen om de problemen naar voren te brengen (t.o.v. andere scholen) - terughoudendheid van leerkrachten om de
Er zijn ZAT’s aanwezig in Teylingen waar kinderen besproken worden.
“Conferentie” ZAT organiseren of aandacht vragen voor knelpunt
problemen naar voren te brengen (t.o.v. collega’s binnen school) - groot aantal niet bevredigende oplossingen
Voorschoten Zoeterwoude
onbekend *Geringe casusinbreng ZAT0-4: geen signaleringsvaardigheden? *Onvoldoende terugkoppeling richting gemeente door WSNS over: Werkelijk besproken kinderen in het ZAT Om wat voor problematiek ging het? Hoeveel kinderen zijn doorverwezen en waar naartoe? Link/koppeling met CJG is (nog) niet vormgegeven. Het is onduidelijk of en in welke mate de scholen ondersteuning gebruiken buiten het ZAT om. Vóór de komst van het schoolmaatschappelijk werk was hier in ieder geval zeker sprake van.
ZAT 4-12 jaar: functioneert goed: veel casussen, alle scholen erg enthousiast, vinden elkaars inbreng waardevol, SMW’er geeft aan dat scholen vroeg aan de bel trekken Verder: * ZAT’s zijn - mits goed gebruikt - een onmisbare schakel in de jeugd(gezondheidszorg)kete n. * ZAT’s zijn – mits goed gebruikt - het CJG voor de scholen. * ZAT’s zijn – mits goed gebruikt – een belangrijke vindplaats.
-
-
-
-
-
-
-
Het zou prettig zijn als de ZAT’s jaarlijks op dezelfde wijze als het opvoedbureau worden geëvalueerd (om wat voor soort problemen gaat het, waar naartoe doorverwezen etc.). Maak bespreekbaar dat men over en weer niet altijd realistisch is over verwachtingen en (on)mogelijkheden. Toets op basis van de feitelijke registratie hoe hoog de werkelijke casusinbreng in het ZAT is. De voorzitter/secretaris van het ZAT dient hiertoe bij te houden hoeveel kinderen er worden besproken; dit moet los staan van het al dan niet invullen van een evaluatieformulier door de scholen. Maak werk van de geringe casusinbreng door dit punt te bespreken met de voorzitter en secretaris van het ZAT en met de IB’ers. Verschaf in de volgende verantwoording/evaluatie inzicht in de oorzaken voor geringe casusinbreng. Breng in beeld welke ondersteuning de scholen buiten het ZAT gebruiken. Maak aan de deelnemers van het ZAT beter duidelijk wanneer het ZAT ingeschakeld kan worden. Maak inzichtelijk of de knelpunten en aanbevelingen uit de rapportage “Crisisopvang speciale doelgroepen” ook voor het ZAT in Zoeterwoude gelden.
Onderstaande notitie is geschreven t.b.v. en besproken in de projectgroep ketenaanpak jeugdbeleidjeugdzorg d.d. 15.01.09 als voorbereiding op een nieuw overleg onderwijs-zorg
De aansluiting het CJG op het onderwijs via de Zorg en Adviesteams Aanleiding Een van de vraagstukken m.b.t. de totstandkoming en betekenis van het Centrum Jeugd en Gezin is de relatie van het CJG met de ZAT’s en het onderwijs. Deze aansluiting is ook onderdeel van het basismodel CJG. In september 2008 vond een ontmoeting plaats tussen het onderwijsveld en diverse partijen uit de ketenaanpak om hierover met elkaar van gedachten te wisselen. Ter voorbereiding op een volgende bijeenkomst in hetzelfde gezelschap buigt de projectgroep ketenaanpak zich eerst nogmaals over deze vragen. Van signaleren naar oplossen; samenwerking tussen onderwijs en zorg In de bijeenkomst over de relatie tussen onderwijs/ZAT’s en CJG (24.09.’08) werd de noodzaak tot 1 onderlinge samenwerking met de volgende punten geïllustreerd: Het onderwijs is: • Belangrijkste leefmilieu / opvoedingsdomein naast het gezin • Vindplaats voor alle jongeren van 4 tot 18 (23) jaar • Belangrijkste signaleerder van problemen bij kinderen én ouders • Informant / dossierdrager veel informatie over het kind • Professionele samenwerkingspartner voor hulpverleners • Laagdrempelige toegang: door zorg op of via school groter bereik van ouders die zorg nodig hebben maar die niet krijgen / vinden • Plaats waar preventieve programma’s aangeboden kunnen worden Het onderwijs is ook een klant van de zorgpartijen; leerkrachten hebben handelingsadviezen nodig. Veel van bovenstaande punten zijn ook van toepassing op de voorschoolse voorzieningen. De regio Zuid-Holland Noord kent een dekking van Zorg en Advies Teams van bijna 100%. De voorschoolse zorgnetwerken 0-4 zijn er in bijna elke gemeente. In het primair- en voortgezet onderwijs is elke school aangesloten op een ZAT of beschikt over een ZAT voor de eigen school (VO). In het MBO wordt gewerkt aan locatiegebonden ZAT’s. Hiermee kunnen alle jeugdigen van 0-23 jaar via de voorziening of school een beroep doen op zorg via een zorgnetwerk. Scholen kunnen vroegtijdig signalen bij jeugdigen herkennen en de weg naar extra zorg of hulpverlening inzetten. De ZAT’s en zorgnetwerken hebben de taak om voor gesignaleerde problemen vanuit de school of 2 voorschoolse voorzieningen zo snel mogelijk een adequate oplossing te vinden. Daarnaast adviseren zij school en voorschoolse voorzieningen hoe met bepaalde problemen van kinderen en jongeren om te gaan. De ZAT’s zorgen er voor dat die signalen snel en vakkundig beoordeeld worden en dat zo snel mogelijk de juiste hulp of ondersteuning wordt ingeschakeld voor de jeugdige, de ouders en de leerkrachten. Daarmee voeren de ZAT’s al veel activiteiten uit die behoren tot de vijf gemeentelijke taken in het kader van de WMO prestatieveld 2, met betrekking tot (preventief) jeugdbeleid. Die taken zijn: • vroegsignalering; vroegtijdig signaleren van problemen van jeugdigen/ouders • advies en informatie aan jeugdigen, ouders en scholen;
1 2
Uit de presentatie van Frank de Wit (samenwerkingsverband VO/SVO Leidse Regio) over passend onderwijs Bij voorschoolse voorzieningen worden bedoeld: peuterspeelzalen, kinderopvang en consultatiebureau
• • •
bieden van licht pedagogische hulp, zoals (school)maatschappelijk werk en opvoedingsondersteuning; toeleiding naar lokaal zorgaanbod coördinatie van zorg.3
De te ontwikkelen CJG ‘s, die eerder genoemde functies onder haar dak moet brengen, moeten hun aansluiting vinden op de bestaande infrastructuur en hier ook de schakel met Bureau Jeugdzorg en de ZAT’s vormgeven. Zie hiertoe ook de regionale visie op het CJG4 Er kan dus gezegd worden dat de ZAT’s een stukje CJG vormen en dat via de ZAT’s de aansluiting van het onderwijs en van de voorschoolse voorzieningen op het CJG gerealiseerd is. Via de volgende route worden in de keten (van signalering tot geïndiceerde zorg) de (dreigende) problemen opgepakt: Probleemsignalering door leerkracht → Interne zorgstructuur → ZAT → hulpaanbod De leerkracht is de eerste die opmerkt dat het met een jeugdige niet goed gaat. Problemen die alleen van onderwijskundige aard zijn worden meestal binnen de school opgelost met de middelen die de school tot haar beschikking heeft of met behulp van onderwijs begeleiding dienst,ambulante begeleiding van WSNS, eigen gespecialiseerde medewerkers e.d. Het probleem wordt besproken met de intern begeleider of zorgcoördinator en er wordt gezocht naar oplossingen. Veelal zijn deze leerproblemen echter gerelateerd aan andere zaken zoals gedragsproblematiek, instabiele thuissituatie e.d. Daarentegen hoeven psychosociale problemen en gezinsproblemen niet altijd te leiden tot slechte schoolprestaties. Wanneer de interne zorgstructuur van de school ontoereikend is om een oplossing te bieden wordt een beroep gedaan op externe partijen en worden de problemen ingebracht in het ZAT. Het ZAT werkt op haar beurt, na een analyse van de problemen, aan een goede doorverwijzing of lost de problemen binnen de mogelijkheden van het ZAT op. Deze route is sluitend wanneer: • Op de school of voorschoolse voorziening de professionals in staat zijn om (dreigende) problemen in een vroegtijdig stadium te herkennen en weten waar de grenzen van hun eigen kunnen liggen. En deze problemen op een juiste wijze met ouders te bespreken. • De school een klimaat heeft waarin problemen van jeugdigen en leerkrachten/leidsters veilig besproken kunnen worden. • De interne zorgstructuur zodanig functioneert dat geconstateerde problemen op het juiste moment en op de juiste wijze worden beoordeeld en wordt ingeschat of de school zelf een oplossing kan bieden of dat hulp van buiten ingeschakeld moet worden. • De betreffende jeugdige, volgens de daartoe afgesproken wijze, wordt aangemeld in het ZAT • Het ZAT in staat is de problemen goed in te schatten en in staat is om snel een beoordeling te maken en een oplossing kan vinden. • De hulp en zorg ook snel voorhanden is zodat het probleem wordt opgelost dan wel een daadwerkelijke start hiermee gemaakt kan worden. • Partijen in het ZAT daadwerkelijk met jeugdige of gezin aan de slag gaat: handen aan de ploeg. En niet het probleem weer verder de keten in schuift. • De CJG-functie optimaal wordt benut (verwijsindex, 1g1p, model zorgcoördinatie e.d.) Het gaat er dus niet alleen om of de route sluitend is maar vooral of elke afzonderlijke speler daarin doet wat hij moet doen. Hoewel de regio voorloopt op de meeste andere regio’s in Nederland moeten we ook constateren dat er nogal wat hapert in de bovengeschetste keten/route. Professionals zijn niet altijd in staat om problemen te herkennen of proberen te lang zelf te “doktoren”, de interne zorgstructuur op scholen functioneert niet altijd zoals beschreven en bedoeld, de ZAT’s zijn 3
Op de coördinatie van zorg wordt in deze notitie niet verder ingegaan; wordt verwezen naar model zorgcoördinatie en 1g1p 4 De regionale visie op het CJG in Zuid-Holland Noord 2008
in veel gevallen te traag en niet slagvaardig genoeg en wanneer een oplossing gevonden is zorgen de wachtlijsten ervoor dat de effectuering daarvan maanden op zich kan laten wachten. Een belangrijk aandachtspunt is dus het investeren in de kennis en vaardigheden van professionals in de voorschoolse voorzieningen, het onderwijs en de zorg. Personen en niet instellingen als “linking pins”: gebiedsgericht werken. In de ZAT’s zitten deels dezelfde organisaties als die welke het CJG moeten gaan bemensen. Bureau Jeugdzorg, de jeugdgezondheidszorg en het maatschappelijk werk zijn vaste partners in zowel de ZAT’s als het CJG naast andere mogelijke partners5 Hiermee zou dus de link tussen ZAT’s en CJG gewaarborgd zijn. Ondanks dat dezelfde partijen zitting hebben in diverse netwerken is de aansluiting en de communicatie vaak gebrekkig. Dat komt voor een belangrijk deel doordat wel dezelfde instellingen aan tafel zitten maar vertegenwoordigd door andere personen. Daarmee wordt de communicatie, de uitwisseling van gegevens en daarmee snelle hulp en zorg belemmerd. Het betreft immers niet alleen uitwisseling en overdracht van de ene naar de andere instelling maar ook overdracht van collega’s onderling. Het is dan ook aan te bevelen dat de functionarissen vanuit de diverse instellingen een vast werkgebied hebben en dat de instellingen voor deelname in zowel de ZAT’s als het CJG op lokaal niveau dezelfde personen benoemen. Niet alleen de link naar het CJG wordt hierdoor sterker, ook de contacten met de scholen en de voorliggende voorzieningen worden hierdoor vergemakkelijkt. De professionals hebben immers een overzichtelijker werkgebied, kennen de partners en kunnen sneller handelen. Eén medewerker van BJZ zou dan deelnemen aan alle ZAT’s binnen een gemeente, één medewerker van het AMW (of nieuw te vormen jeugdmaatschappelijk werk) enzovoorts. Bij de JGZ is dit dan over twee medewerkers verdeeld vanwege de scheiding 0-4 en 4+. Een Zorg en Advies Team is een netwerk en samenwerkingsverband tussen zorginstellingen en de school. Veelal wordt het ZAT gelijkgesteld met de casuïstiekbespreking eenmaal per 6 weken. Het ZAT is echter voortdurend in werking en ook tussentijds beschikbaar voor consult, advies, bijstand bij een gesprek tussen ouders en school e.d. De ZAT deelnemers tekenen er dus ook voor tussen de casusoverleggen hun expertise beschikbaar te stellen en hun contacten te gebruiken. Vaste deelnemers vanuit de instellingen die in een aantal gemeenten zitting hebben in alle ZAT’s zou dus wenselijk zijn. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige ZAT structuur dus meerdere basisscholen aangesloten op één 6 ZAT en schoolgebonden ZAT’s voor het voortgezet - en middelbaar beroepsonderwijs. Elke gemeente beschikt over een ZAT 0-4 jaar, en een of meerdere ZAT’s voor het primair onderwijs. ZAT’s voor het VO en MBO zijn er uiteraard alleen in de gemeenten waarin deze scholen zijn gevestigd. In elke gemeente is ook een signaleringsoverleg jeugd en veiligheid, al zijn deze zeer divers van vorm en functie. Het “veiligheidshuis” wordt bewust uit het zicht van de frontoffice gehouden maar speelt op de achtergrond en bij problemen van jeugdigen een duidelijke rol. Hier wordt echter in deze notitie niet verder op ingegaan. De ZAT’s maken dus onderdeel uit van de CJG functie. Waneer het CJG, naast een fysieke locatie, vooral wordt gezien als concept voor een laagdrempelig en samenhangend aanbod voor jeugdigen en ouders wordt door de zorgnetwerken en ZAT’s een deel van de CJG functie uitgevoerd. De ZAT’s moeten ook geen doorgeefluik zijn naar weer een ander niveau maar zelf het kind of gezin bij de hand nemen en werken aan een oplossing. Zij moeten de problemen overnemen van de school. Bij meervoudige en complexe problematiek die ook sterk gerelateerd is aan de gezinssituatie wordt de 5 6
Leerplicht, politie, GGZ, MEE en de school Deze opmerking i.v.m. de wens in de regio Leiden tot schoolgebonden ZAT’s
nu in ontwikkeling zijnde methodiek van één gezin één plan gehanteerd. Pas wanneer de hulp stagneert, het gezin ondanks grote problemen niet mee wil werken of wanneer partijen niet in staat blijken een gezinsplan uit te voeren wordt er opgeschaald. Hiervoor is het model zorgcoördinatie ontwikkeld. Het Centrum voor Jeugd en Gezin ziet er in relatie tot de ZAT’s en het onderwijs dus als volgt uit:
Centrum voor Jeugd en Gezin
Langs de volgende stellingen willen we de meningsvorming in de projectgroep laten verlopen:
1.
De zorgnetwerken, ZAT’s en signaleringsnetwerk zijn onderdeel van het CJG
2.
Instellingen moeten hun werknemers gebiedsgericht inzetten om hun expertise en capaciteit zo optimaal mogelijk te gebruiken ten behoeve van de jeugd en het gezin
3.
De ZAT’s doen hun werk vooral tussen de casuïstiekbesprekingen in, zij zijn ten aller tijd bereikbaar voor consult op school en nemen de regie in de oplossing van het probleem.
4.
Om de route van probleemsignalering tot oplossing/hulpaanbod goed te laten verlopen zal op onderdelen van die route de slagkracht en de deskundigheid verbeterd moeten worden.
Bronja Nijk, met dank aan Mieke Hogervorst.
In Holland Rijnland werken samen: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Adviesnota PHO (concept
) Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 5 november 2009 10.30 – 13.30 uur Gemeentehuis Leiderdorp 08
Onderwerp: Concept-jaarverslag Regionaal Bureau Leerplicht 2008/2009
Beslispunten: 1. in te stemmen met het concept-jaarverslag Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland 2008/2009 (bijlage 1), en het db de definitieve versie door te laten
geleiden naar het AB
Inleiding: In de Leerplichtwet staat dat B&W jaarlijks een jaarverslag aanbieden aan de gemeenteraad. Aangezien het RBL onderdeel is van Holland Rijnland, dient het jaarverslag te worden aangeboden aan het Algemeen Bestuur. Daarna wordt het toegezonden aan de raden. In het jaarverslag wordt informatie gegeven over de bereikte resultaten in het schooljaar 2008/2009 met betrekking tot de leerplichtfunctie en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten (RMC-functie) van het RBL Holland Rijnland (RBL). Beoogd effect: Gemeenten en ketenpartners informatie verstrekken over de bereikte resultaten van het RBL in het schooljaar 2008/2009. Argumenten: 1.1. Concept-jaarverslag wordt besproken in andere gremia Het jaarverslag dat nu voorligt betreft een eerste concept-versie. Het stuk wordt nog besproken in het AO Jeugd, de Regiegroep voortijdig schoolverlaten en het pho. De opmerkingen/aanvullingen die hieruit voortkomen zullen worden verwerkt. Dan zal ook een inhoudsopgave worden toegevoegd. Vervolgens komt het jaarverslag opnieuw in het db, alvorens het met de definitieve tekst aangeboden wordt aan het AB. 1.2. De vsv-cijfers worden nog toegevoegd In het jaarverslag worden ook ieder jaar cijfers opgenomen m.b.t. de RMC-functie (voortijdig schoolverlaten). Deze cijfers zijn echter nog niet gereed. Veel jongeren hebben zich aan het eind van schooljaar 2008/2009 uitgeschreven, en lijken dus vsv-er te zijn. Zij schrijven zich vaak echter wel tijdig weer in op een nieuwe opleiding. Deze gegevens worden door de Informatie Beheergroep nog tot 15 oktober 2009 doorgegeven aan het RBL en moeten dan nog verwerkt worden in de tabellen. Daarna pas is het mogelijk een goed beeld te geven van het aantal voortijdig schoolverlaters in het schooljaar 2008/2009. Het pho van 5 november zal deze informatie ontvangen, de definitieve versie die naar het AB gaat zal na het pho nog aan het db worden voorgelegd. 1.3.
Gegevens over thuiszitters worden nog toegevoegd.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Het RBL heeft een inventarisatie gemaakt van het aantal thuiszitters in het verslagjaar en de redenen hiervoor. Na analyse van de cijfers zullen ze eveneens in de definitieve versie worden opgenomen in het jaarverslag. 1.4. Het jaarverslag geeft inzicht in behandelde dossiers leerplicht Het blijkt dat in het verslagjaar aanzienlijk meer leerplichtdossiers zijn behandeld dan in het voorgaande schooljaar. Dit komt om dat scholen meer verzuim zijn gaan melden, er nu ook veel kwalificatieplichtige leerlingen zijn behandeld, en met ingang van 1 januari 2009 worden ook leerlingen uit de gemeente Kaag en Braassem behandeld. Er zijn meldingen van verzuim behandeld en vrijstellingen verleend. Ook is aandacht besteed aan preventie (bijvoorbeeld leerlingen bespreken in het Zorg- en Adviesteam op school, voordat sprake is van verzuim) en nazorg (bijvoorbeeld na het opmaken van een procesverbaal een jongere blijven volgen, actuele informatie inbrengen bij de rechtszitting etc.). Een belangrijke ontwikkeling in het verslagjaar was de overheveling van de laatste leerlingenadministraties naar het RBL. Het RBL kan daardoor nu een sluitende registratie voeren, zodat absoluut verzuimers en voortijdig schoolverlaters kunnen worden opgespoord. Ook is een beleidsplan leerplicht 2009-2012 opgesteld. Hieruit vloeien veel activiteiten voort, die zijn opgenomen in een werkplan voor de jaren 2009-2012. 1.5. Verwerking aanbevelingen in werkplan leerplicht 2009-2012. De ontwikkelingen en knelpunten die in dit jaarverslag zijn gesignaleerd, zullen worden opgepakt door het RBL en ook leiden tot nieuwe activiteiten. Zij zullen –voor zover ze nog niet zijn opgenomen- worden toegevoegd als actiepunten in het werkplan leerplicht 2009-2012. Kanttekeningen/risico’s: n.v.t. Financiën: n.v.t. Communicatie: Het concept-jaarverslag wordt besproken in het AO jeugd van 13 oktober 2008, de regiegroep voortijdig schoolverlaten en het portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda van 5 november 2009. Na het portefeuillehouderoverleg wordt de definitieve versie nog voorgelegd aan het db ter vaststelling voor het AB. Het jaarverslag wordt na publicatie verzonden aan alle regiogemeenten, zodat het desgewenst besproken kan worden in de afzonderlijke raadscommissies. Verder wordt het verzonden aan de ketenpartners van het RBL. Ook is het jaarverslag te downloaden van de website van het RBL. Het verschijnen van het jaarverslag zal worden aangekondigd in de nieuwsbrief van het RBL van december 2009. Ook zal een persbericht worden verzonden aan de regionale en plaatselijke pers. Evaluatie: n.v.t. Bijlagen: 1. Jaarverslag Regionaal Bureau Leerplicht 2008/2009
2
Jaarverslag 2008/2009
Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
1
Woord vooraf Voor u ligt het jaarverslag 2008/2009 van het RBL Holland Rijnland. In dit jaarverslag wordt informatie gegeven over de behaalde resultaten van de leerplichtfunctie en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten (RMC-functie) van het Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland (RBL). Het RBL maakt als organisatie deel uit van de Sociale Agenda van Holland Rijnland. In het verslagjaar heeft het RBL een beleidsplan leerplicht voor 2009-2012 opgesteld, waarin de speerpunten voor de komende jaren zijn opgenomen: meer gezinsgericht werken, meer ondersteuning en advisering van scholen, en tegelijkertijd ook het meer aanspreken van ketenpartners op hun verantwoordelijkheden. Het beleidsplan is gepresenteerd tijdens een drukbezocht symposium tijdens de Dag van de Leerplicht. Het is plezierig om te merken dat de ketenpartners (scholen, zorginstellingen en justitie) het plan enthousiast ontvangen hebben. Bij het tegengaan van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten is een goede samenwerking met ketenpartners nu eenmaal onontbeerlijk. Om uitvoering te geven aan het beleidsplan is een werkplan opgesteld. De medewerkers van het RBL hebben in het verslagjaar veel werk verzet. Er zijn veel meer dossiers behandeld vergeleken met het voorgaande schooljaar. Voor een deel komt dit door aansluiting van Kaag en Braassem met ingang van 1 januari 2009. Verder was er in het verslagjaar intensievere samenwerking van het RBL met de MBO- instellingen, die meer aandacht besteedden aan uitvallende kwalificatieplichtige leerlingen, en hen meldden bij leerplicht. Ook de scholen voor basis- en voortgezet onderwijs zijn, als gevolg van nauwer contact met de leerplichtambtenaren meer verzuim gaan melden. Tot slot ben ik zeer verheugd dat het RBL met ingang van schooljaar 2009/2010 ook voor Noordwijkerhout de leerplichttaken gaat uitvoeren, waardoor er nu 1 loket is in de regio Holland Rijnland waar scholen zowel de in- en uitschrijvingen als schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten van alle leerlingen kunnen melden. Ik wens u veel plezier met het lezen van dit verslag. Adri de Roon, lid Dagelijks bestuur Holland Rijnland, portefeuillehouder Regionaal Bureau Leerplicht.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
2
Inleiding Het jaarverslag start in hoofdstuk 1 met een beschrijving van de belangrijkste ontwikkelingen bij het RBL in het verslagjaar, waaronder de aansluiting van Kaag en Braassem en Noordwijkerhout bij het RBL, het verschijnen van het beleidsplan leerplicht 2009-2012, de verbeterslagen die zijn gemaakt in de registratie en de intensivering van de contacten met de MBO-instellingen. In hoofdstuk 2 staan cijfers van de regio Holland Rijnland op het gebied van leerplicht (10 gemeenten, en vanaf 1 januari 2009 voor 11 gemeenten) en voortijdig schoolverlaten (12 gemeenten) over het schooljaar 2008/2009. Hoofdstuk 3 bevat cijfers per gemeente op het gebied van leerplicht en voortijdig schoolverlaten. Op deze manier is in één oogopslag per gemeente te zien hoeveel leerlingen verzuimden, hoeveel vrijstellingen zijn verleend en hoeveel processen-verbaal zijn opgemaakt. Ook wordt inzichtelijk gemaakt hoeveel VSV-ers er geregistreerd zijn en hoeveel VSV-ers begeleid zijn door het jongerenloket. De cijfers zijn voorzien van een korte toelichting. In hoofdstuk 4 worden de cijfers vergeleken met voorgaande jaren. Waarneembare trends worden toegelicht. Aan het eind van het hoofdstuk wordt ingegaan op de knelpunten, die in het verslagjaar zijn geconstateerd, en worden aanbevelingen gedaan. In de bijlagen vindt u informatie over de leerplichtwet, de RMC-wetgeving en andere relevante wetgeving. Ook is een lijst met gebruikte afkortingen bijgevoegd.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
3
1
Ontwikkelingen in 2008/2009
1. 1
Uitvoering leerplichtfunctie voor heel Holland Rijnland
Het RBL Zuid-Holland Noord is per 1 september 2002 van start gegaan. Na een experimentele periode is het RBL met ingang van 1 januari 2007 ingebed in het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en draagt het de naam Regionaal Bureau Leerplicht Holland Rijnland. Vanaf die datum is het Algemeen Bestuur van het Samenwerkingsverband Holland Rijnland bestuurlijk verantwoordelijk voor het RBL. Als gevolg van de inbedding van het RBL bij Holland Rijnland maakt het RBL vanaf 1 juli 2008 deel uit van de Sociale Agenda van Holland Rijnland. Het beleid op het gebied van voortijdig schoolverlaten vindt plaats bij de beleidstak van de Sociale Agenda, de trajectbegeleiding van voortijdig schoolverlaters vindt plaats bij het Jongerenloket Holland Rijnland, en de uitvoering van leerplichttaken, leerlingenadministratie en vsv-registratie vindt plaats bij het team leerplicht en administratie. In dit jaarverslag is informatie over deze laatste drie taken opgenomen. Het RBL voerde in het verslagjaar aanvankelijk de leerplichtfunctie uit voor tien gemeenten in de regio Holland Rijnland, namelijk: Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. Met ingang van 1 januari 2009 heeft ook de nieuwe gemeente Kaag en Braassem (voorheen Alkemade en Jacobswoude) haar leerplichttaken en de leerlingenadministratie ondergebracht bij het RBL. Aan het eind van het verslagjaar is duidelijk geworden dat ook Noordwijkerhout de leerplichttaken en leerlingenadministratie met ingang van 1 augustus 2009 onderbrengt bij het RBL. De vsv-registratie in het kader van de RMC-functie wordt uitgevoerd voor alle twaalf gemeenten in de regio Holland Rijnland. Op 31 juli 2009 werkten bij het RBL 25 medewerkers: 12 leerplichtambtenaren, 3 trajectbegeleiders Jongerenloket, 4 registratiemedewerkers, 2 receptiemedewerkers, 1 applicatiebeheerder, 1 stafmedewerker, 1 teamleider en 1 manager.
1.2. Alle leerlingenadministraties overgeheveld Voor het uitoefenen van de leerplicht- en RMC-functie is het van belang dat het RBL de beschikking heeft over een sluitende leerlingenadministratie van leerplichtige leerlingen en van niet-leerplichtige leerlingen tot 23 jaar zonder startkwalificatie. Dan kan absoluut verzuim van leerplichtige leerlingen en voortijdig schoolverlaten snel gesignaleerd worden, en kan er passende actie ondernomen worden. Bij de start van het RBL in 2002 is er voor gekozen om de leerplichthandhaving en de RMCregistratie regionaal te organiseren, maar de leerlingenadministratie nog door de individuele gemeente te laten bijhouden. De RMC-registratie is de eerste jaren gevuld met vsv-informatie van scholen. Hierdoor waren de gegevens in het registratiesysteem van het RBL niet compleet en soms verouderd. In augustus 2006 is het RBL begonnen met het namens de gemeenten bijhouden van de gemeentelijke leerlingenadministratie. De administraties zijn gefaseerd overgeheveld. In het verslagjaar zijn de laatste 5 administraties, van de gemeenten Katwijk, Leiden, Lisse, Kaag en Braassem en (na de aansluiting) Noordwijkerhout overgeheveld. Dit betekent dat scholen nu 1 loket hebben in Holland Rijnland om zowel hun in- en uitschrijvingen als hun verzuimmeldingen en voortijdig schoolverlaten door te geven. Alle in- en uitschrijvingen van de VO-scholen en MBO-instellingen komen via de Informatie Beheer Groep bij het RBL terecht, en daar eens per twee weken verwerkt. De in- en uitschrijvingen van de basisscholen worden nog door de scholen zelf aan het RBL doorgegeven. Verder is RBL sinds 1 december 2008 op het landelijke GBA aangesloten. Lastig punt is dat het RBL geen GBA-informatie van 18 tot 23-jarigen ontvangt (ten behoeve van de vsv-registratie). Dit
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
4
knelpunt wordt door Ingrado en het Ministerie van OCW besproken met BPR. Ook krijgt het RBL geen informatie over de etniciteit van vsv-ers, terwijl de gemeente Leiden deze informatie nodig heeft om verantwoording af te leggen voor de GSB-gelden.
1.3. Invoering digitaal verzuimloket Bij de Informatie Beheer Groep (IBG) is gewerkt aan de landelijke invoering van een digitaal loket voor Verzuim en VSV, zodat VO-scholen en MBO-instellingen het schoolverzuim voortaan digitaal via één landelijk loket kunnen melden. Holland Rijnland is, als tweede regio in het land, in september 2008 aangesloten op het loket. In het verslagjaar hebben nog weinig VO-scholen gebruikt gemaakt van dit loket. Zij gebruikten liever het bestaande meldingsformulier van het RBL, waarop zij veel meer informatie over de leerling en diens situatie kwijt kunnen. Vanaf 1 september 2009 is het melden van verzuim via het IBG-loket echter verplicht. Het knelpunt dat er bij deze manier van melden weinig ruimte is om extra informatie toe te voegen, is doorgegeven aan de IBG. Deze ontwikkeling betekent overigens geen grote verandering in de werkwijze van het RBL. Voor de ROC’s, met leerlingen die afkomstig zijn uit veel verschillende gemeenten, levert het echter veel winst op. Scholen vullen bij verzuim een digitaal meldingsformulier in, waarbij de gegevens van de betreffende leerling er automatisch ingezet kunnen worden. Vervolgens hoeven zij niet na te gaan naar wie de melding toe moet. De IBG sluist de melding automatisch door naar het RBL (voor de 12 aangesloten gemeenten), of naar de afdeling leerplicht van een andere gemeente. Op termijn zullen de scholen deze applicatie ook kunnen koppelen aan hun eigen verzuimregistratie.
1.4. Opstellen Beleidsplan en werkplan 2009-2012 Het werkveld van de leerplichtfunctie is enerzijds duidelijk begrensd door de bepalingen in de Leerplichtwet. Anderzijds is ook dit werkveld voortdurend in beweging door maatschappelijke ontwikkelingen, nieuwe wetgeving en voortdurende veranderingen in de organisatie van onderwijs en jeugdzorg. Dit maakte dat er bij het RBL behoefte was aan een duidelijk kader, een visie op leerplicht voor de komende jaren. Ook voor de ketenpartners van het RBL is het van belang om te weten waar het RBL voor staat en waar het RBL op aangesproken kan worden. Het RBL heeft daarom in het verslagjaar een beleidsplan leerplicht opgesteld voor de periode 2009 t/m 2012. In het beleidsplan wordt beschreven op welke wijze het RBL invulling geeft aan de leerplichttaken en samenwerkt met de verschillende ketenpartners, en waar de verschillende verantwoordelijkheden liggen. Het beleidsplan heeft alleen betrekking op de leerplichtfunctie. Hieronder valt ook de behandeling van voortijdig schoolverlaters, voor zover zij nog leerplichtig of e kwalificatieplichtig zijn (dus tot hun 18 verjaardag). Het beleidsplan is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met het team leerplichtambtenaren en de ketenpartners van het RBL. Hiertoe zijn in 2008 enkele visiedagen georganiseerd. Er is gesproken met de justitiële partners (het Openbaar Ministerie, Bureau Halt en de raad voor de Kinderbescherming), de verschillende onderdelen van Bureau Jeugdzorg en met vertegenwoordigers van het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs. Tijdens deze visiedagen is met de ketenpartners gesproken over ieders rol bij schoolverzuim. Ook is gekeken naar de wijze waarop de samenwerking verloopt, en welke verbeterpunten daarin mogelijk zijn. Naar aanleiding van deze visiedagen heeft het RBL haar missie, visie en speerpunten geformuleerd. Ten eerste kiest het RBL voor een strakkere handhavende rol naar ouders, jongeren én scholen toe. De scholen zullen, in samenwerking met de Onderwijsinspectie, er meer op aangesproken worden dat zij een goed verzuimbeleid en verzuimregistratie voeren, jongeren binnenboord moeten houden en passend onderwijs moeten bieden. Ook zal het RBL ketenpartners bij justitie en in de zorg meer gaan aanspreken op doorlooptijden en gezamenlijke aanpak. Want het blijkt dat te veel jongeren thuis komen te zitten, omdat de ketenpartners er niet in slagen tot een gezamenlijke aanpak te komen.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
5
Ten tweede wil het RBL meer preventief optreden, meedenken met scholen over verzuimbeleid en het voorkomen van schooluitval. Want het blijkt dat scholen niet altijd goed op de hoogte zijn van de regels rond het melden van verzuim. Opvallend is dat scholen zelf veel ruimte nemen wanneer ze de afweging maken of ze verzuim melden of niet (terwijl hiervoor strakke wettelijke termijnen bestaan). Ook benutten scholen de adviesrol van de leerplichtambtenaar nog onvoldoende. Tenslotte wil het RBL meer gezins- en gebiedsgericht werken. Voor gezinsgericht werken kunnen leerplichtambtenaren gebruik maken van de methodiek 1gezin/1plan. Voor het gebiedsgericht werken heeft het RBL een nieuwe indeling gemaakt, zodat de scholen binnen een gemeente zoveel mogelijk onder 1 leerplichtambtenaar vallen. In het beleidsplan heeft het RBL zich ook tot doel gesteld te komen tot Halt-afdoening van licht schoolverzuim (spijbelen en te laat komen), als aanvulling op andere maatregelen die de leerplichtambtenaar kan nemen. Halt is een prejustitiële sanctie die zich richt op leerplichtige jongeren van 12 tot en met 16 jaar. In het verslagjaar is gestart met de voorbereidingen, en de invoering zal plaatsvinden in schooljaar 2009/2010. Op 19 maart tijdens de dag van de Leerplicht is het beleidsplan gepresenteerd aan de ketenpartners. Hierover leest u meer in paragraaf 1.9. De punten uit het beleidsplan zijn nader uitgewerkt in een werkplan voor 2009-2012.
1.5. Extra aandacht voor het MBO Op 1 augustus 2007 is de kwalificerende leerplicht tot 18 jaar ingegaan. De kwalificatieplicht verplicht alle jongeren in de leeftijd tot 18 jaar die na de volledige leerplicht nog geen startkwalificatie hebben, een volledig programma van onderwijs te volgen tot zij wel een startkwalificatie hebben. Met de kwalificatieplicht kan het RBL nu ook handhavend optreden bij 17jarigen die de school verlaten zonder startkwalificatie. Leiden heeft als RMC-gemeente de middelen van het rijk ontvangen voor de kwalificatieplicht. Deze middelen zijn bij het RBL ingezet voor verbetering van de samenwerking met het MBO-onderwijs. In deze paragraaf wordt beschreven welke activiteiten het RBL in het verslagjaar heeft ondernomen op dit gebied. Een van de leerplichtambtenaren van het RBL is voor een periode van een aantal maanden gedetacheerd naar ROC Leiden. Hij adviseert ROC Leiden als presentiespecialist bij het invoeren van een presentieprotocol. De vier leerplichtambtenaren die de ROC’s in hun pakket hebben, waren in het verslagjaar gemiddeld eens per 14 dagen een dagdeel aanwezig op de units, om voorlichting te geven over de wettelijke meldingsprocedure, afspraken te maken over de samenwerking, ‘docenten te adviseren en uiteraard om gesprekken met verzuimende jongeren te voeren. In het kader van de kwalificatieplicht en het behalen van een startkwalificatie is het belangrijk dat jongeren na het behalen van een vmbo-diploma een mbo-opleiding gaan volgen. Het RBL heeft daarom in de maanden mei t/m augustus 2009 het project sluitende keten uitgevoerd in samenwerking met het Platform aansluiting VMBO-MBO-HBO. Dit is een breed samenwerkingsverband waarin de scholen voor vmbo, mbo en hbo in de regio Leiden, Duin- en Bollenstreek en Alphen aan den Rijn samenwerken. Tijdens het project Sluitende Keten hebben decanen en leerlingbegeleiders van vmbo-scholen de leerlingen die hun examen gehaald hadden, en van wie nog niet bekend was of ze een vervolgopleiding gingen doen, aangemeld bij het RBL. De leerplichtambtenaren van het RBL hebben naar aanleiding van de lijsten die de decanen hebben aangeleverd, in totaal 73 leerlingen benaderd. Veertig van hen hebben alsnog laten weten waar ze zich hebben ingeschreven, 33 leerlingen hebben een tweede brief gekregen. In september 2009 stonden uiteindelijk nog 8 van de aangemelde leerlingen niet ingeschreven op een school. Zij zullen door de leerplichtambtenaar bezocht worden. In de week van 7 tot en met 11 september 2009 organiseerde het Ministerie van OCW de landelijke actieweek ‘Maak het zelf, schrijf je in!’ In de actieweek zetten gemeenten en scholen alles op alles om ervoor te zorgen dat de vierdejaars vmbo’ers en de tussentijds uitgevallen leerlingen een goede start maken op het mbo.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
6
Adri de Roon, portefeuillehouder Sociale Agenda van de regio Holland Rijnland en Gerda van de Berg, wethouder onderwijs van de gemeente Leiden, gaven op 7 september het startsein voor een regionale actieweek in Holland Rijnland om de doorstroming van vmbo naar mbo te verbeteren. Samen met de leerplichtambtenaren van het Regionaal Bureau Leerplicht controleerden zij de aanwezigheid van de eerstejaars mbo’ers op ROC Leiden. Tijdens deze dag zijn 11 klassen gecontroleerd. Zestien jongeren bleken niet aanwezig, terwijl zij zich wel hadden ingeschreven. Deze jongeren zijn gebeld door leerplichtambtenaren en medewerkers van Bureau Loopbaanbegeleiding van ROC Leiden. Zij zijn nagegaan waarom de jongeren er niet waren, en hebben hen gestimuleerd naar school te gaan. De jongeren die er wel waren, kregen te horen dat de school goed controleert of iedereen aanwezig is bij de lessen. De school heeft een goede zorgstructuur, dus wanneer jongeren problemen hebben moeten zij vooral niet thuis blijven maar er op school over praten, zodat ze geholpen kunnen worden. Ook op het ID College hebben leerplichtambtenaren tijdens de actieweek met de school gecontroleerd welke leerlingen niet zijn verschenen, en hebben zij hier actie op ondernomen.
1.6. Jongerenloket voor Onderwijs en Werk Holland Rijnland De RMC-trajectbegeleiders van het RBL werken in het Jongerenloket voor Onderwijs en Werk Holland Rijnland. Bij het Jongerenloket kunnen jongeren van 16 tot 23 jaar terecht voor advies en begeleiding naar school, werk of een combinatie van werken en opleiding. Wanneer dat van toepassing is, verwijst het Jongerenloket naar (gezondheids)zorg instanties. De trajectbegeleiders van het Jongerenloket begeleiden de jongeren gedurende het hele traject totdat ze aan het werk zijn of weer op school zitten. Jongeren kunnen zelf langskomen of een afspraak maken. Ook is het mogelijk dat hulpverleners en scholen de jongeren doorverwijzen naar het Jongerenloket. Door een goede overdracht (de zogenaamde ‘’warme overdracht’’ tussen onderwijs en Jongerenloket) hoopt het Jongerenloket jongeren sneller weer op de rit te kunnen hebben en te voorkomen dat ze uit beeld raken. Het Jongerenloket is een samenwerking van de gemeenten in Holland Rijnland, de (inter)gemeentelijke sociale dienst, UWV Werkbedrijf Leiden, UWV Werkbedrijf Lisse, ROC ID College, ROC Leiden en Regionaal Bureau Leerplicht. Jongeren kunnen terecht een afspraak maken of binnen lopen bij een van de loketten in UWV Werkbedrijf Leiden of UWV Werkbedrijf Lisse. De leerplichtambtenaren werken nauw samen met het jongerenloket. Bij leerplichtige jongeren van 16 of 17 jaar die bijvoorbeeld een verkeerde schoolkeuze hebben gemaakt, blijkt begeleiding door het jongerenloket onder regie van de leerplichtambtenaar een goede werkwijze. Begin 2009 is het jongerenloket geëvalueerd. Op basis van de evaluatie hebben de gemeenten besloten het jongerenloket voor twee jaar te verlengen. De afspraken hierover zullen worden opgenomen in de nieuw op te stellen samenwerkingsovereenkomst 2010-2011.
1.7. Aanval op de uitval Het kabinet heeft het bestrijden van voortijdig schoolverlaten tot één van haar speerpunten van beleid gemaakt. Onder de noemer ‘aanval op de uitval’ heeft het rijk middelen beschikbaar gesteld ter terugdringing van het aantal voortijdig schoolverlaters. Doelstelling is om conform het Lissabonakkoord van 2002 het aantal nieuwe VSV’ers in 2011 met 50% gereduceerd te hebben. Hiertoe heeft het Rijk met onderwijsinstellingen en RMC gemeente Leiden in RMC regio 26 Zuid Holland Noord op 6 juni 2008 het Convenant Voortijdig Schoolverlaten ondertekend. Holland Rijnland heeft met ambtelijke inzet zowel vanuit haar verantwoordelijkheid als RMC-coördinator als ondersteuning van de regiegroep VSV opgetreden als coördinator bij de totstandkoming van het convenant VSV. In het convenant zijn maatregelen opgenomen die de komende vier jaar moeten leiden tot minder nieuwe VSV’ers per school. De school krijgt voor iedere nieuwe VSV’er minder op jaarbasis een uitkering ad € 2.000,- per jaar toegekend. Naast de middelen gekoppeld aan het convenant VSV stelt het Rijk subsidies voor onderwijsprogramma’s VSV beschikbaar voor de jaren 2008-2009 en 2010-2011. Hiervoor dienen de onderwijsinstellingen meer generieke preventieve maatregelen te benoemen om het voortijdig
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
7
schoolverlaten terug te dringen. Holland Rijnland heeft een coördinerende rol gehad bij de totstandkoming van de subsidieaanvraag. Voor de kalenderjaren 2008 en 2009 is € 554.839,beschikbaar gesteld voor drie maatregelen: schoolmaatschappelijk werk, orthopedagogische ondersteuning en workskills (motivatieprogramma voor uitvallers). De gemeente Leiden heeft de workskills vanuit GSB-middelen voor € 93.854,- mede gefinancierd. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe subsidieaanvraag onderwijsprogramma’s 2010-2011. Daarnaast komen er vanuit het Rijk middelen beschikbaar voor plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren en wordt vanuit de provinciale middelen van de Regionale Agenda Samenleving een zorgaanbod voor leerlingen uit het voortgezet onderwijs gefinancierd. Tenslotte is in de zomer van 2009 inzet geleverd voor de opstelling een regionaal actieprogramma jeugdwerkloosheid; hierin worden ook maatregelen geformuleerd gericht op terugdringen voortijdig schoolverlaten. Naast al deze ontwikkelingen is de wens een meerjarenprogramma voortijdig schoolverlaten op te stellen waarin duidelijk wordt hoe alle maatregelen op dit terrein bestendigd kunnen worden.
1.8. Kwaliteitsverbetering Ook in het schooljaar 2008/2009 heeft het RBL weer gewerkt aan het beheer van het interne kwaliteitssysteem. Deze inspanningen hebben ertoe geleid dat het kwaliteitsysteem van het RBL op 30 juni 2009 positief is beoordeeld door de externe auditor, waardoor het RBL de certificering volgens NEN-EN-ISO 9001:2008 behoudt. In het verslagjaar heeft het RBL een belangrijke kwaliteitsslag gemaakt door samen met adviesbureau Radar de bestaande werkprocessen opnieuw te ordenen en beschrijven. Dit hangt samen met het feit dat met ingang van najaar 2009 een nieuw registratiesysteem, LBA, in gebruik wordt genomen door het RBL. De werkprocessen hebben gediend als input voor het nieuwe systeem. Naar verwachting zal LBA de leerplichtambtenaren goed ondersteunen bij het registreren van hun werk, het bewaken van termijnen, het sturen op doorlooptijden etc. Ook biedt LBA meer mogelijkheden voor het uitdraaien van rapportages, en dus het leveren van management- en beleidsinformatie. In het kader van de ISO-certificering is ook een klanttevredenheidsonderzoek uitgevoerd. Dit jaar heeft het RBL het symposium tijdens de Dag van de Leerplicht aangegrepen om ketenpartners (scholen, instellingen en gemeenten) te vragen naar hun mening over het symposium, het beleidsplan en het RBL. Helaas hebben weinig mensen aan deze oproep gehoor gegeven. Er waren wel veel reacties op het symposium, maar minder op het beleidsplan en het RBL als zodanig. Wel blijkt uit mondelinge reacties (tijdens vergaderingen en gesprekken met ketenpartners) dat men erg tevreden is over de weg die het RBL nu inslaat. Het RBL zal bekijken op welke wijze volgend jaar de klanttevredenheid van de ketenpartners –met een grotere responsgemeten kan worden. Degenen die wel hebben gereageerd, ervaren de samenwerking als goed en prettig. Enkele sterke punten die genoemd worden: • Betrokkenheid en samenwerking • Korte lijnen en adequate acties • Duidelijke inbreng in het ZAT • Het ondernemerschap van het RBL: veel nieuwe, goede initiatieven • Bereikbaarheid en vriendelijkheid • De adviserende rol De volgende zaken zijn volgens de respondenten voor verbetering vatbaar: • Telefonische bereikbaarheid • RMC-functie, betere en snellere rapportages • Meer concrete actie, minder bureaucratie, meer samenwerken met zorginstellingen, moeilijke leerlingen meer concrete hulp bieden in plaats van een boete opleggen. Het laatstgenoemde punt bevestigt nog eens wat ook al uit verschillende workshops op het symposium bleek; veel ketenpartners (ook scholen) zijn niet goed op de hoogte wat de
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
8
leerplichtambtenaar voor hen (en de leerlingen) kan betekenen. Voorlichting geven over leerplicht en RBL blijft dus een belangrijk punt dat continu aandacht behoeft. Wat betreft ouders en leerlingen is besloten om, evenals voorgaande jaren, een enquêteformulier uit te reiken na de gevoerde gesprekken met de leerplichtambtenaar. Dit gebeurt in de periode 19 mei t/m 15 juni 2009. In totaal zijn er 36 formulieren ingeleverd. In 23 gevallen ging het om een eerste gesprek, in 13 gevallen was al eerder contact met het RBL geweest. Ouders zijn over het algemeen tevreden over de dienstverlening, de betrokkenheid van de leerplichtambtenaar en het nakomen van afspraken. De telefonische bereikbaarheid wordt wat vaker neutraal beoordeeld. Het RBL zal zich inspannen hier verbetering in te brengen. Gemiddeld krijgt het RBL het rapportcijfer 8,1 (vorig jaar een 7,6). In het verslagjaar zijn 3 klachten ingediend, die zijn volgens het klachtenreglement van Holland Rijnland afgehandeld. Er zijn ook bezwaren ingediend tegen (de inhoud van) besluiten van de leerplichtambtenaren. Deze zaken zijn behandeld in de Commissie Beroep en Bezwaar van de gemeente Leiden. Een van deze bezwaren heeft geleid tot een verdere procedure bij de rechtbank.
In het verslagjaar is uitvoering gegeven aan het opleidingsplan. Drie medewerkers volgden de opleiding tot Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA). Twee daarvan zijn inmiddels beëdigd als BOA, zodat zij bij overtredingen van de leerplichtwet een proces-verbaal kunnen opmaken. Drie medewerkers rondden de vakopleiding leerplicht af. Hiermee beschikken zij over actuele kennis van de Leerplichtwet en vaardigheden om hun taken uit te voeren. Ook is door een van de secretariaatsmedewerkers de opstapcursus leerplicht gevolgd, zodat zij meer kennis van zaken heeft bij het afhandelen van telefoontjes. Voor alle medewerkers van Holland Rijnland, dus ook het RBL, werd een cursus opstellen van e-mailberichten georganiseerd. Tijdens deze cursus is ook aandacht besteed aan het anders opstellen van brieven, zodat zij beter leesbaar en begrijpelijk zijn voor de klant. De effectiviteit van de opleidingen wordt gevolgd doordat de deelnemers verslag doen. Van tevoren wordt gekeken wat wordt beoogd met de opleiding en achteraf wordt verslag gedaan over de effectiviteit en waarde voor de praktijk. Leerplichtambtenaren brengen de opgedane kennis over de Leerplichtwet in het werkoverleg in. In het werkoverleg wordt ook gezamenlijk casuïstiek besproken, hier kunnen de leerplichtambtenaren elkaar consulteren en tot een afgestemde aanpak komen. Verder zijn enkele organisaties te gast geweest in het werkoverleg van de leerplichtambtenaren om iets te vertellen over hun werkzaamheden en nadere afspraken te maken over de samenwerking met leerplicht. Zo zijn er medewerkers geweest van de Onderwijsinspectie, het JPT en het Cardea Preventieproject. Ook is in het werkoverleg aandacht besteed aan 1gezin/1plan, en aan de resultaten van een onderzoek dat BMC in de regio heeft uitgevoerd naar leerlingen voor wie geen passende onderwijsplek kon worden gevonden. In het eindrapport van BMC zijn aanbevelingen gedaan, en er is een handreiking voor de leerplichtambtenaren opgesteld, waarmee zij nadrukkelijker scholen kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid om alle leerlingen passend onderwijs te bieden. In het verslagjaar hebben medewerkers van het RBL deelgenomen aan enkele regiovergaderingen en de jaarvergadering van Ingrado, beroepsvereniging voor leerplicht en RMC.
1.9. Voorlichting en communicatie Leerplichtambtenaren hebben in het verslagjaar een groot aantal scholen en directeurenoverleggen in de regio bezocht, om voorlichting te geven over leerplicht en de kwalificatieplicht. De afgelopen jaren hebben de leerplichtambtenaren van het RBL tijdens de Dag van de Leerplicht lessen verzorgd op scholen over leerplicht. In het verslagjaar heeft het RBL het anders aangepakt, en op de landelijke dag van de leerplicht op 19 maart 2009 een symposium voor haar ketenpartners georganiseerd. Aanleiding voor het symposium was het feit dat het RBL net het beleidsplan leerplicht voor de komende jaren had opgesteld. Het leek een goed idee dit concept-plan tijdens de Dag van de Leerplicht te presenteren aan de ketenpartners uit de jeugdzorg, het onderwijs en justitie. Er was een afwisselend programma samengesteld met presentaties en workshops. Het symposium vond plaats op de KTS in Voorhout, waarbij de vmbo-leerlingen zorgden voor ontvangst, catering
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
9
en een muzikaal intermezzo. Al met al was het een zeer geslaagde middag, waar zo’n 160 belangstellenden uit het onderwijs, justitie en zorg op af zijn gekomen. In het verslagjaar is driemaal een Nieuwsbrief uitgegaan naar alle deelnemende gemeenten, alle scholen in de regio en de ketenpartners van het RBL.. Tot slot heeft het RBL op verzoek van enkele gemeenteraden een presentatie verzorgd in een raadscommissie.
1.10. Samenwerking met ketenpartners Voor de uitvoering van de taken op het gebied van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten is samenwerking met de scholen en instellingen noodzakelijk. Er zijn veel factoren die de schoolloopbaan van een leerling kunnen beïnvloeden. Het is aan het RBL en de ketenpartners om eventuele belemmeringen te signaleren en waar mogelijk weg te nemen. Met dit doel heeft het RBL in het verslagjaar samengewerkt met de volgende ketenpartners. Regiogemeenten De afgelopen jaren hadden de leerplichtambtenaren van het RBL regelmatig contact met de gemeenten om gegevens uit het GBA en de leerlingenadministratie op te vragen. Nu met ingang van 1 januari 2009 alle leerlingenadministraties overgeheveld zijn, en het RBL zelf beschikt over GBA-gegevens, is dit niet langer nodig. Wel hebben de leerplichtambtenaren contact met de beleidsmedewerker onderwijs in de gemeenten, over de gang van zaken in de gemeente, het plaatsen van leerlingen in door de gemeente bekostigde trajecten etc. Zij hebben ook deelgenomen aan signaleringsnetwerken en veiligheidsoverleggen in de diverse gemeenten. Naast het jaarverslag zijn in januari 2009 en juli 2009 halfjaarrapportages verzonden aan de gemeenten, om hen tussentijds op de hoogte te brengen van de stand van zaken m.b.t. leerplicht en voortijdig schoolverlaten. Hierbij moet opgemerkt worden dat de halfjaarrapportages een momentopname zijn: leerplichtambtenaren zijn nog volop bezig met de behandeling van casussen, het registreren van acties en het opbouwen van een dossier. Sommige casuïstiek loopt door van het ene halfjaar in het andere. De twee halfjaarrapportages kunnen dus niet opgeteld worden om tot jaarcijfers te komen. Pas na afsluiten van het schooljaar kan een goede rapportage gemaakt worden die vergeleken kan worden met het jaarverslag van het voorgaande schooljaar. De vsv-cijfers zijn vooral in de zomer aan wijzigingen onderhevig (veel jongeren worden in mei/juni uitgeschreven, en schrijven zich in augustus/september weer in. In oktober worden deze gegevens dan via de IBG aangeleverd en door het RBL verwerkt. Voor de vsv-cijfers is 1 juli dus eigenlijk geen goed tussentijds meetmoment. Het RBL zal in overleg gaan met de gemeenten op welke wijze de rapportages ingericht moeten worden zodat zij voor de gemeenten ook zinvolle en bruikbare informatie opleveren.
Scholen en onderwijsinstellingen Voor een goede handhaving van de Leerplichtwet en registratie van vsv-ers is het RBL afhankelijk van de meldingsbereidheid van de scholen en onderwijsinstellingen. In het verslagjaar hebben de leerplichtambtenaren van het RBL diverse scholen en mbo-instellingen bezocht om (opnieuw) het melden van verzuim onder de aandacht te brengen. Het RBL heeft ook deelgenomen aan een informatiebijeenkomst van de IBG voor scholen over het melden van verzuim via het digitale loket. In het verslagjaar was er in de regio Holland Rijnland een vrijwel dekkend netwerk van Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) voor jeugdigen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar. De leerplichtambtenaren van het RBL namen deel in ZAT’s in het (speciaal) basisonderwijs en het (speciaal) voortgezet onderwijs. Ook werd deelgenomen aan enkele ZAT’s in het voortgezet onderwijs buiten de regio, in een ZAT van een REC-school en het ZAT in een MBO. De leerplichtambtenaren brachten hun kennis over de Leerplichtwet in (bijvoorbeeld de regels rond schorsen en verwijderen), adviseerden over te nemen maatregelen (hoe ouders of leerling ertoe te brengen om hulp te accepteren) en dachten mee over juiste doorverwijzing. Ook participeerden zij in besprekingen volgens de methodiek van 1gezin/1plan, of namen zij het initiatief hiertoe. Zodra er sprake was van verzuim werd dit door school aan de leerplichtambtenaar gemeld.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
10
De meeste REC-scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs hebben geen ZAT, maar een eigen zorgstructuur waarin regelmatig overleg is met externe partners. De leerplichtambtenaar die contactpersoon is voor deze scholen, bracht regelmatig een bezoek aan deze scholen om leerlingen te bespreken bij wie schoolverzuim dreigde. De ZAT-regiegroep voor de regio Holland Rijnland, waarin ook het RBL vertegenwoordigd is, bewaakt de voortgang van de ZAT’s en houdt zich bezig met kwaliteitsbevordering van de ZAT’s. In het verslagjaar heeft het RBL regelmatig contact gehad met het Zorgloket. Het Zorgloket heeft een dienstverlenende en ondersteunende taak voor de scholen in het Samenwerkingsverband VO/SVO Leiden e.o. Het Zorgloket adviseert over aanvullende zorg, over een geschikte onderwijsvorm of andere school, kan geconsulteerd worden bij leer- en gedragsproblemen of schoolverzuim en verricht diagnostisch onderzoek. Het gaat hierbij om problemen die niet langer binnen de school (en/of in het ZAT) kunnen worden opgelost. Ook was er regelmatig contact met VIA. VIA is een loket voor onderwijs en jeugdzorg in Leiden en is bedoeld voor leerlingen in het primair onderwijs, voor wie geen passende onderwijsplek voorhanden is. VIA probeert op maat oplossingen te zoeken, zodat de leerling niet thuis komt te zitten. Onderwijs- en hulpverleningstrajecten In het verslagjaar hebben de leerplichtambtenaren samengewerkt met een groot aantal instellingen, die onderwijs- of hulpverleningstrajecten bieden aan jongeren, zoals het Algemeen Maatschappelijk Werk, Bureau Jeugdzorg, Cardea, het Curium, Parnassia, het Oriëntatiejaar, De Witte Poort en de Reboundvoorziening, Openbaar Ministerie en Raad voor de Kinderbescherming Een belangrijke ketenpartner bij het handhaven van de Leerplichtwet is uiteraard het Openbaar Ministerie. In het verslagjaar heeft het RBL beide bijeenkomsten van het platform leerplicht bijgewoond. Dit is een overleg van het OM met alle leerplichtambtenaren in het arrondissement Haaglanden. Het platform bespreekt eventuele knelpunten bij de handhaving van de leerplicht. Ook heeft het RBL deelgenomen aan twee bijeenkomsten van een nieuwe opgerichte klankbordgroep van het OM. Deze groep maakt beleidsafspraken en bereidt gezamenlijk het platform leerplicht voor. Verder hebben de leerplichtambtenaren van het RBL regelmatig het Justitieel Casusoverleg bezocht om de door hen opgemaakte processen-verbaal in te brengen en te bespreken met de Officier van Justitie en parketsecretaris. Zodoende kon ter plekke worden bepaald hoe de processen-verbaal werden afgedaan. Bijvoorbeeld door een TRIP-zitting, een terechtzitting bij de kantonrechter, een boete of een sepot. In het verslagjaar waren er 10 zittingsmiddagen op het kantongerecht, waarbij gemiddeld 10 tot 12 zaken werden behandeld.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
11
2. Regionale informatie leerplicht en voortijdig schoolverlaten In dit hoofdstuk staan cijfers van de regio Holland Rijnland op het gebied van leerplicht en voortijdig schoolverlaten over het schooljaar 2008/2009. In de eerste paragraaf worden ter verduidelijking kort de taken van het RBL op het gebied van leerplicht en voortijdig schoolverlaten beschreven. Meer informatie over de Leerplichtwet en RMCwetgeving vindt u in bijlage 2.
2.1. Taken en werkwijze De taken van een leerplichtambtenaar hebben het karakter van maatschappelijke zorg én wetshandhaving. De leerplichtambtenaar handelt preventief, curatief en repressief. Onder preventie valt het geven van voorlichting en advies aan ouders, leerlingen en scholen, en andere activiteiten die zijn gericht op het voorkomen van schoolverzuim, zoals het deelnemen aan Zorg- en Adviesteams op de scholen. Curatief is het instellen van een onderzoek bij meldingen van vermoedelijk absoluut en relatief schoolverzuim en het bestrijden van geconstateerd schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten, met als doel verzuimende jongeren weer terug te leiden naar school. Ook worden aanvragen voor vrijstelling en verlof behandeld. Repressief houdt in dat de leerplichtambtenaar een proces-verbaal kan opmaken. Een belangrijk onderdeel in de dienstverlening van het RBL aan ouders en scholen is het geven van voorlichting en advies. Er worden veel algemene vragen over leerplicht beantwoord, en scholen te woord gestaan die willen overleggen met een leerplichtambtenaar over het verlenen van verlof of een schorsing. Soms leidt dit alsnog tot een melding. Het RBL werkt zoals de Leerplichtwet vereist volgens een ambtsinstructie, die is vastgesteld door het voormalige bestuur van het RBL. Deze omschrijft de wijze waarop gevallen van schoolverzuim worden behandeld, de wijze waarop de leerplichtambtenaren samenwerken met ketenpartners en de aanwijzing van instellingen waarmee de leerplichtambtenaren samenwerken. De leerplichtambtenaren van het RBL werken per school, zodat elke school een vaste leerplichtambtenaar heeft. Om ook zicht te blijven houden op de leerplichtsituatie per gemeente is voor elke gemeente een contactpersoon aangewezen, die tevens de meldingen van absoluut verzuim behandelt (leerlingen die wonen in de desbetreffende gemeente en niet staan ingeschreven op een school). Deze contactpersoon neemt desgevraagd deel aan de (wijk)signaleringsoverleggen e.d. en is daardoor goed op de hoogte van de plaatselijke situatie. Bij kwalificatieplichtige jongeren wordt door de leerplichtambtenaren nauw samengewerkt met de trajectbegeleiders van het Jongerenloket. De leerplichtambtenaar blijft verantwoordelijk voor deze jongeren, maar kan gebruik maken van de kennis van de medewerkers van het Jongerenloket wanneer het gaat om (combinaties van) werk en opleiding. De registratiemedewerkers van het RBL houden de leerlingenadministratie bij van de gemeenten, die inmiddels allemaal hun administratie hebben overgeheveld. Dit betekent dat de registratiemedewerkers de in- en uitschrijvingen van de scholen verwerken, en vermoedelijk absoluut verzuim bij de leerplichtambtenaar melden. Verder houden de registratiemedewerkers de vsv-registratie bij. In het verslagjaar benaderden zij voortijdig schoolverlaters door middel van een brief met antwoordformulier, waarop de jongere kon vermelden of hij in aanmerking wilde komen voor trajectbegeleiding. Wanneer dit het geval was, dan werd dit doorgegeven aan het Jongerenloket, zodat de jongere werd uitgenodigd voor een gesprek. Het Jongerenloket voert begeleidingstrajecten uit en registreert dit in de vsv-registratie. Het RBL maakte in het verslagjaar voor de leerplicht gebruik van het leerlingenregistratiesysteem G4LPA van Pronexus. Verder is het programma G4RMC gebruikt door de vsv-registratie en het Jongerenloket. In het najaar van 2009 wordt een nieuw programma, LBA, in gebruik genomen.
2.2. Hoe is er gemeld? Melding van absoluut verzuim en geconstateerd absoluut verzuim In het verslagjaar waren er nog enkele gemeenten die zelf de leerlingenadministratie bijhielden, tot het moment van overheveling naar het RBL. Zij hebben het vermoedelijk absoluut verzuim van
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
12
leerplichtigen niet altijd (tijdig) doorgegeven aan het RBL. Soms had een gemeente niet van alle scholen de in- en uitschrijvingen ontvangen, soms was er een achterstand in het verwerken van deze in- en uitschrijvingen in de leerlingenregistratie. Ook de overheveling van de leerlingenadministratie naar het RBL (met de daarmee gepaard gaande conversie van bestanden) heeft soms vertraging opgeleverd. In enkele gemeenten bleken alle leerlingen op een school ingeschreven te zijn. Tabel 1: Melding van absoluut verzuim en geconstateerd absoluut verzuim Gemeente Kaag en Braassem (voorheen Alkemade) Hillegom Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal
Meldingen 2008/2009 7
Geconstateerd 2008/2009 2
4 11 56 8 4 3 1 14 3 8 1 120
5 5 4 2 0 0 0 0 1 2 1 22
Meldingen 2007/2008
Geconstateerd 2007/2008
1 5 4 60 5 0 1 1 0 2 7 0 85
0 0 4 2 2 0 0 0 0 1 0 0 9
Toelichting In het verslagjaar zijn 120 gevallen van vermoedelijk absoluut verzuim gesignaleerd in de leerlingenadministratie van het RBL, of (in de periode voor 1 januari 2009) ontvangen van gemeenten. Dit zijn er meer dan het voorgaande schooljaar (85). Met name in de leerlingenadministraties die aan het begin of gedurende het verslagjaar zijn overgeheveld (Oegstgeest, Katwijk, Kaag en Braassem) stonden enkele leerlingen zonder school geregistreerd. In de meeste gevallen bleken deze leerlingen, na onderzoek van de leerplichtambtenaar, op een school ingeschreven te staan. Dit was in veel gevallen niet bekend bij de leerlingenadministratie omdat de scholen hun in- en uitschrijvingen niet tijdig hadden doorgeven. In 22 gevallen is ook daadwerkelijk absoluut verzuim door de leerplichtambtenaar geconstateerd. Deze leerlingen zijn door de leerplichtambtenaren in behandeling genomen. Melding van relatief en luxe verzuim Tabel 2: Melden van relatief en luxe verzuim door scholen en onderwijsinstellingen Soort Onderwijs Basisonderwijs Speciaal basisonderwijs Voortgezet onderwijs Speciaal voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs REC-scholen
aantal scholen in regio 162 7 35 2 6* 16
meldende scholen 106 6 31 2 6* 16
% meldingen 2008/2009 65 86 89 100 100 100
% meldingen 2007/2008 62 100 97 100 83* 85
Toelichting • In het verslagjaar is alleen geregistreerd welke MBO-instelling gemeld heeft, en niet welke units binnen die instellingen. Dit hangt samen met de inrichting van het registratiesysteem en de wijze waarop gegevens worden aangeleverd. Het aantal meldende basisscholen is in het verslagjaar gestegen van 62 naar 65%. In de begroting van 2008 is tot doel gesteld dat in 2009 75% van de basisscholen verzuim meldt. Dit doel is dus
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
13
niet gehaald. Het komende schooljaar gaat het RBL, zoals opgenomen is in het beleidsplan, nog meer aandacht besteden aan het bezoeken van scholen. In de volgende tabel is het aantal meldende basisscholen verder uitgesplitst per gemeente. Tabel 3: Meldende basisscholen per gemeente Gemeente
Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Noordwijk Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal
Basisscholen
Meldende basisscholen 2008/2009
9 15 27 37 13 9 11 9 18 10 4 162
5 8 20 27 12 4 8 6 7 7 2 106
Percentage meldende scholen t.o.v. totale aantal basisscholen 2008/2009 56 % 53 % 74 % 73 % 92 % 44 % 73 % 67 % 39 % 70 % 50 % 65 %
Percentage meldende scholen t.o.v. totale aantal basisscholen 2007/2008 56 % n.v.t. 58 % 84 % 57 % 45 % 55 % 45 % 56 % 66 % 25 % 62%
Opvallend is dat in Leiderdorp 92% van de basisscholen verzuim heeft gemeld. In Leiden is het percentage meldende basisscholen na de stijging van vorig jaar nu behoorlijk afgenomen: naar 73%. In Teylingen en Lisse meldden minder dan de helft van de basisscholen verzuim. Waarschijnlijk is de totale stijging ten opzichte van het voorgaande schooljaar mede het gevolg van de bezoeken die de leerplichtambtenaren van het RBL in het verslagjaar hebben gebracht aan scholen die niet of heel weinig meldden. Ook is vanuit enkele gemeenten aandacht besteed aan dit onderwerp: zo zal de oproep van de wethouder onderwijs van Noordwijk zeker bijgedragen hebben aan de toename van meldende basisscholen in die gemeente. Het melden van verzuim door de basisscholen blijft een punt van aandacht. Het RBL zal komend schooljaar alle scholen bezoeken. Melding van voortijdig schoolverlaten De (vermoedelijk) voortijdig schoolverlaters die door de leerlingenadministraties van de gemeenten zijn gemeld bij het RBL ontvangen een brief om na te gaan of zij inmiddels een startkwalificatie hebben behaald of naar een andere school zijn gegaan, en zo nee, of zij in aanmerking willen komen voor trajectbegeleiding. Indien zij in aanmerking wilden komen voor trajectbegeleiding werden zij hiervoor uitgenodigd door het Jongerenloket.
2.3. Wie zijn er behandeld? Tabel 4: Aantal behandelde jeugdigen per woongemeente Gemeente Kaag en Braassem (voorheen Alkemade) Hillegom Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest
Jongeren 5-17 jaar *
Behandeld door RBL
percentage
4.347 3.140 10.817 14.819 4.556 3.649 3.664 3.985
96 96 389 773 159 79 117 7 115
2,21% 3,06% 3,60% 5,22% 3,49% 2,16% 3,19% 2,89%
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
14
Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal
6.437 3.825 1.463 60.702
133 137 30 2.131
2,07% 3,58% 2,05% 3,51%
* Bron: CBS 1-1-2009, leeftijdsgroep 5 t/m 17 jaar Toelichting In de 11 gemeenten in de regio Holland Rijnland waarvoor het RBL de leerplichttaken uitvoerde waren er op 1 januari 2009 in totaal 60.702 leerplichtige leerlingen (5- t/m 17-jarigen). Uiteindelijk zijn 2.131 jeugdigen bij de leerplichtambtenaren van het RBL in behandeling geweest. Dit zijn er ruim 600 meer dan vorig schooljaar. Dit komt voor een deel omdat in het verslagjaar voor het eerst veel kwalificatieplichtige jongeren zijn behandeld (schooljaar 2007/2009 was een overgangsjaar). Voorheen waren jongeren partieel leerplichtig tot het eind van het schooljaar waarin ze 17 werden, nu zijn ze kwalificatieplichtig tot hun 18e verjaardag. Dit betekent dat de doelgroep voor de leerplichtambtenaar gewoonweg groter is geworden. Verder hebben de leerplichtambtenaren in het verslagjaar nadrukkelijk de samenwerking met de scholen gezocht op het gebied van verzuim en schooluitval. Dit heeft geresulteerd in een toename van het aantal meldingen. Er zijn ook 7 leerlingen uit Noordwijkerhout behandeld. Deze gemeente had in het verslagjaar de leerplichtfunctie nog niet bij het RBL ondergebracht. Waarschijnlijk zijn dit leerlingen die tijdens de behandeling bij leerplicht in de regio verhuisd zijn. Tabel 5: Momenten van melding/aanvraag
252 140
157
159
Sep
Okt
Nov
188
193
190
175
178
153
116
23 Aug
Dec
Jan
Feb
Mrt
Apr
Mei
Jun
Jul
Toelichting De meeste behandelingen startten in december/januari en maart/april. Tabel 6: Meldingen/aanvragen per onderwijssoort
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
15
711 439
376
375 144
39 BO
SBO
VO
47
REC
MBO
Voorschools
Overige
Toelichting De meeste leerlingen waren afkomstig van (S)VO-scholen. Vergeleken met het voorgaande schooljaar is er een toename van behandelde dossiers van MBO-leerlingen: vorig jaar 255, nu 376. Dit zal een gevolg zijn van de invoering van de kwalificatieplicht en intensiever contact van het RBL met de MBO-instellingen. Het aantal meldingen uit het voortgezet onderwijs is flink toegenomen: van 587 naar 711. Ook het aantal meldingen uit het basisonderwijs is gestegen: vorig jaar 316, nu 375. In 439 gevallen is de schoolsoort niet geregistreerd. Dit komt met name omdat op het moment van het maken van de rapportage veel leerlingen aan het overstappen waren (van vmbo naar mbo bijvoorbeeld), en er dus tijdelijk geen school aan de leerling was gekoppeld. Het nieuwe registratieprogramma LBA zal naar verwachting beter inzicht kunnen bieden in de schoolsoort op het moment van de melding. Tabel 7: Leeftijd gemelde leerlingen
445 226 11 3
58
87
67
4
5
6
59
93
79
7
8
9
61
90
114
10
11
12
299
280
162
13
14
15
16
17
Toelichting Dit figuur toont hetzelfde beeld als vorig jaar, de meest meldingen betreffen leerlingen van 15,16 en 17 jaar. Er zijn ook leerlingen behandeld jonger dan 5 jaar. Dit betreft o.a. vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a: lichamelijke of psychische ongeschiktheid. Deze worden soms aangevraagd op het moment dat een kind 4 jaar wordt en normaal gesproken naar school zou gaan, (maar officieel nog niet leerplichtig is).
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
16
Tabel 8: Afronding
941
305
236
90 Advies
32 Nieuwe School
Zelfde School
Vrijstelling
81
Onderwijsk. Voorz. Overdracht RMC
28 Onbemiddelbaar
57 Verhuisd
Toelichting Niet alle dossiers zijn in het verslagjaar afgerond. Deze lopende dossiers betreffen voornamelijk leerlingen die door de leerplichtambtenaar nog gevolgd worden in het begin van het nieuwe schooljaar. Nagegaan wordt of ze daadwerkelijk op hun nieuwe school starten. De meeste leerlingen gaan uiteindelijk weer naar dezelfde of een andere school. Er zijn 81 jongeren “warm”overgedragen door leerplicht aan het Jongerenloket (overdracht RMC), omdat zij de leeftijd van 18 jaar bereikten en dus niet langer kwalificatieplichtig waren, maar nog wel begeleiding nodig hadden.
In de volgende paragrafen wordt het totaal aantal van 2.131 behandelde dossiers nader uitgesplitst in preventie, geconstateerd schoolverzuim en vrijstellingen. De cijfers van de verschillende figuren kunnen niet altijd bij elkaar opgeteld worden. Bij een leerling kan er bijvoorbeeld tegelijk sprake zijn van relatief verzuim en een vrijstelling. De gegevens van deze leerling zijn dan in verschillende figuren opgenomen.
2.4. Preventie en nazorg In het verslagjaar waren er 650 meldingen waarbij er (nog) geen sprake was van schoolverzuim, of nazorg is gepleegd. Dit is minder dan een derde van de in totaal 2.131 behandelde dossiers. Vorig jaar was dit ongeveer de helft van het aantal behandelde dossiers. Het aantal preventieve/nazorg-dossiers is licht gedaald ten opzichte van het voorgaande schooljaar, terwijl het aantal verzuimmeldingen zeer sterk is toegenomen. Wanneer is nu sprake van preventief optreden? De school kan de leerplichtambtenaar bijvoorbeeld inschakelen om advies in te winnen. Ook kan de leerplichtambtenaar een bemiddelende rol vervullen tussen ouders en school, om te voorkomen dat een leerling door de ouders wordt thuisgehouden of wordt geschorst door de school. Ook hadden de leerplichtambtenaren in het verslagjaar te maken met leerlingen die in de ZAT’s worden besproken. Vaak is er bij deze leerlingen (nog) geen sprake van verzuim, maar is het duidelijk dat er problemen zijn. Zij worden dan door de school aangemeld bij het ZAT van de desbetreffende school. Bij sommige van deze leerlingen dreigt er wel verzuim, in deze gevallen wordt de leerplichtambtenaar ingeschakeld om mee te denken over oplossingen, of om bijvoorbeeld een gesprek met ouders te voeren. Scholen hebben ook leerlingen bij het RBL gemeld, bij wie het vermoeden bestond dat zij onterecht ziek waren gemeld door de ouders. In dergelijke gevallen stelde de leerplichtambtenaar een onderzoek in, eventueel in samenwerking met de schoolarts of sociaal verpleegkundige van de GGD Hollands Midden. Van nazorg is bijvoorbeeld sprake, als in het verslagjaar een zaak uit het voorgaande schooljaar op een terechtzitting komt. De leerplichtambtenaar informeert dan naar de situatie van de leerling, treedt op als getuige bij de zitting en registreert de uitkomst van de zitting. Soms wordt een leerling
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
17
na de overstap naar een andere school nog een tijdje gevolgd in het nieuwe schooljaar. Er is dan geen sprake van verzuim, maar nazorg.
2.5. Schoolverzuim Bij de 2.131 behandelde dossiers is in 1.188 gevallen ongeoorloofd schoolverzuim geconstateerd. Er is sprake van absoluut verzuim wanneer een leerplichtige leerling niet staat ingeschreven op een school. Er is sprake van relatief verzuim wanneer een leerplichtige leerling wel staat ingeschreven, maar lessen verzuimt. Binnen het relatief verzuim onderscheiden we twee categorieën: luxe verzuim en signaalverzuim. Van luxe verzuim is sprake wanneer ouders geen verlof hebben aangevraagd voor hun kind en toch buiten de schoolvakanties weggaan, of wanneer de aanvraag is afgewezen en de betreffende leerling toch afwezig is. In de overige gevallen spreken we van signaalverzuim: wanneer achterliggende problemen de oorzaak zijn voor het schoolverzuim van de leerling, bij spijbelgedrag, bij een verkeerde schoolkeuze etc. Tabel 9: Geconstateerd ongeoorloofd schoolverzuim per woongemeente Absoluut Luxe Signaal Absoluut Luxe Signaal 2008/2009 2008/2009 2008/2009 2007/2008 2007/2008 2007/2008 Kaag en Braassem 2 8 28 0 0 1 Hillegom 5 5 34 0 0 27 Katwijk 5 64 135 4 34 89 Leiden 4 74 280 2 25 213 Leiderdorp 2 5 61 2 3 37 Lisse 0 1 30 0 2 14 Noordwijk 0 2 39 0 3 26 Noordwijkerhout 0 0 2 0 0 3 Oegstgeest 0 18 37 0 2 23 Teylingen 1 21 51 1 9 35 Voorschoten 2 21 52 0 10 38 Zoeterwoude 1 2 16 0 0 10 Totaal 22 221 765 9 88 516 Leeftijd
Toelichting Vergeleken met vorig schooljaar is het verzuim op alle fronten enorm gestegen. Dit komt met name door de behandeling van de groep kwalificatieplichtigen, en toename van het aantal meldingen door nauwere samenwerking tussen de leerplichtambtenaren en de scholen. Tabel 10. Geconstateerd absoluut verzuim naar schoolsoort
11 7 3 Onbekend
0 BO
MBO
0 SBO
0 SO/REC
1 VO
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
VSO/REC
18
Toelichting: Het merendeel van het absoluut verzuim betreft jongeren die voorheen op het MBO zaten (7). Dit is hoger dan het voorgaande schooljaar (1). Van een aantal is net als in het voorgaande schooljaar de schoolsoort onbekend. Tabel 11. Geconstateerd signaalverzuim naar schoolsoort
315 179
173 49
Onbekend
BO
MBO
13
32
SBO
SO/REC
VO
4 VSO/REC
Toelichting: Het merendeel van het signaalverzuim betreft jongeren uit het voortgezet onderwijs (ten opzichte van vorig jaar een toename van 235 naar 315) en het MBO (een toename van 65 naar 173). Er is evenals het voorgaande schooljaar weinig signaalverzuim gemeld vanuit het basisonderwijs.
Tabel 12. Geconstateerd luxe verzuim naar schoolsoort
139
47 14 Onbekend
BO
10
6
5
MBO
SBO
SO/REC
VO
0 VSO/REC
Toelichting: Het merendeel van het luxe verzuim betreft kinderen uit het basisonderwijs (ten opzichte van het voorgaande schooljaar een toename van 54 naar 139) en het voortgezet onderwijs (een toename van 19 naar 47). Het voorgaande schooljaar was er slechts 1 melding van luxe verzuim uit het MBO, in het verslagjaar waren dit er 10.
2.6. Aanvragen vrijstelling/vervangende leerplicht De leerplichtwet biedt verschillende mogelijkheden tot vrijstelling of vervangende leerplicht. In de regel dienen de ouders een dergelijke vrijstelling aan te vragen. De vrijstelling wordt soms voor een
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
19
korte periode verleend (wanneer er bijvoorbeeld sprake is van gewichtige omstandigheden), soms voor een jaar (wanneer een kind bijvoorbeeld tijdelijk in het buitenland naar school gaat) of voor de hele leerplichtperiode (wanneer een kind lichamelijk of psychisch nooit in staat zal zijn om naar school te gaan). Meer informatie over de verschillende wetsartikelen op grond waarvan een vrijstelling verleend kan worden, vind u in bijlage 2. Tabel 13: Aantal behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht per gemeente
Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Totaal
3A 0
3B 0
5subA 2
1 2 4 1 0 0 0 0 0 0 0 8
0 0 3 2 0 0 0 0 0 0 0 5
2 12 24 10 1 5 0 5 5 5 6 77
5subB 5subC 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 2
5A 11subF 0 0
1 5 44 1 2 4 0 10 4 3 0 74
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1
0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 2
11G 0
15 3
Totaal 5
0 5 11 3 1 3 0 2 6 2 0 33
2 38 22 8 3 5 0 2 2 6 0 91
6 62 108 25 7 17 0 19 20 17 7 293
Toelichting Opvallend is dat er in het verslagjaar veel meer aanvragen artikel 5 sub A zijn ingediend dan het voorgaande schooljaar (toen 33, nu 77). Dit komt doordat het RBL in het verslagjaar met een aantal instellingen voor mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking in de regio afspraken heeft gemaakt over het aanvragen van vrijstellingen voor kinderen die op grond van lichamelijke of psychische ongeschiktheid niet in staat zijn onderwijs te volgen. Voorheen werden deze vrijstellingen niet altijd aangevraagd, maar werden de ouders van deze kinderen ook niet aangeschreven vanwege absoluut verzuim omdat bekend was dat de betreffende kinderen op een instellingen verbleven. Het RBL heeft gezocht naar een manier om ervoor te zorgen dat deze kinderen formeel een vrijstelling krijgen, maar zonder het kind en de ouders te belasten met een extra onderzoek. Er is dus sprake van een inhaalslag. Er zijn ook aanzienlijk meer aanvragen artikel 15 ingediend. Artikel 15 van de Leerplichtwet biedt de mogelijkheid tot vrijstelling wegens het volgen van ander onderwijs aan kwalificatieplichtigen. Deze aanvragen worden vooral ingediend door kwalificatieplichtige jongeren die bijna 18 jaar worden en zich niet meer op een school inschrijven en hier ook niet gemotiveerd voor zijn. Het RBL wil in de toekomst terughoudender hiermee omgaan, en voor deze jongeren meer de samenwerking met het Jongerenloket zoeken. Verder valt op dat er in Leiden opnieuw veel aanvragen artikel 5 sub c zijn ingediend. Dit betreft vrijstellingen omdat de leerling onderwijs volgt in het buitenland. De Leerplichtwet biedt deze mogelijkheid. Soms betreft het leerlingen die in de leerlingenadministratie naar voren komen als absoluut verzuimer, en blijken zij na onderzoek door de leerplichtambtenaar op een school in het buitenland te verblijven. Hiervoor is alsnog door de ouders een vrijstelling aangevraagd en toegekend.
2.7. Behandeling van verzuim Tijdens de behandeling van het verzuim verwijzen de leerplichtambtenaren regelmatig leerlingen naar zorgtrajecten en onderwijstrajecten. Voor een deel betreft dit de geïndiceerde jeugdzorg. Een aantal jeugdzorgaanbieders kennen helaas wachtlijsten, zodat de leerling niet direct geholpen kan worden of gebruik moet maken van overbruggingshulp. Voor sommige leerlingen is het moeilijk een oplossing te vinden. Gezien de zwaarte of complexiteit van hun problemen passen zij niet binnen de bestaande trajecten. De leerplichtambtenaar spant zich dan in om samen met de ketenpartners een oplossing ‘op maat’ te vinden.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
20
Met onderwijstraject worden trajecten bedoeld waar leerlingen tijdelijk geplaatst of begeleid worden, met als doel terugkeer naar school. Tabel 14: Trajecten
Traject @ SCHOOL DAGHULPCENTRUM CARDEA HERSTART JEUGD IN BEWEGING JONGERENLOKET JPP ORIENTATIEJAAR PRISMA TOEZICHT DOOR JONGEREN REBOUND VOORHOUT WITTE POORT 1, rebound WITTE POORT 2, spijbel WITTE POORT 3, duaal Totaal
Leerlingen 4 5 0 0 7 13 2 0 0 6 6 7 8 58
Toelichting In deze figuur staan de trajecten vermeld, waarin leerlingen zijn geplaatst, voor zover dit geregistreerd is door de leerplichtambtenaar. Opgemerkt moet worden dat het hier alleen gaat om plaatsingen waarbij leerplicht betrokken was of waarvan leerplicht op de hoogte was. De betreffende instellingen hebben zelf uiteraard inzicht in het totale aantal begeleide jongeren. Bij Jongerenloket gaat het om trajecten waarbij de jongere nog wel onder verantwoordelijkheid van de leerplichtambtenaar viel, maar samenwerking met het Jongerenloket is gezocht om een passende oplossing te vinden (dus niet de warme overdracht van 18-jarigen naar het Jongerenloket). In de praktijk blijkt dat dergelijke samenwerking met het Jongerenloket vaker wordt ingezet, maar niet als zodanig geregistreerd wordt. Dit is een punt van aandacht voor het komende schooljaar.
2.8. Justitiële afhandeling De leerplichtambtenaar dient erop toe te zien dat de Leerplichtwet wordt nageleefd. Bij overtreding van de wet kan proces-verbaal worden opgemaakt. In de praktijk gebeurt dit wanneer ouders en/of leerling niet meewerken aan het vinden van een oplossing, doordat zij bijvoorbeeld vrijwillige hulpverlening of een onderzoek weigeren en het schoolverzuim blijft voortduren. Een procesverbaal kan worden opgemaakt tegen het kind (in de leeftijd van 12 jaar en ouder), de ouders, maar ook de directeur van de school indien deze het ongeoorloofd verzuim niet meldt bij de leerplichtambtenaar.
Tabel 15: Afhandeling processen-verbaal door het OM, verdeeld per soort verzuim
Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 48 117 166
Boete Dagvaarding Tripzitting 0 0 0 37 4 0 3 57 44 40 61 44
Sepot 0 1 1 2
Lopend 0 6 13 19
Toelichting In het verslagjaar is naar aanleiding van 166 overtredingen een proces-verbaal opgemaakt. Dit aantal is hoger dan het voorgaande jaar. Toen zijn er 133 p.v.’s opgemaakt. Er zijn in het verslagjaar twee zaken geseponeerd. Dit komt waarschijnlijk door de wijze van afhandeling via het Justitieel Casus Overleg (JCO) leerplichtzaken bij het Openbaar Ministerie.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
21
Door de p.v.’s voor te bespreken met parketsecretaris en Officier van Justitie, wordt direct duidelijk wanneer er nog informatie ontbreekt in het proces-verbaal. Dan kan de leerplichtambtenaar het p.v. terugnemen, aanvullen en in het volgende JCO inbrengen. Bij 40 processen-verbaal (bijna allemaal vanwege luxe verzuim) is een boete opgelegd, die varieert van 50 tot 500 euro. Er zijn 44 zaken afgedaan via het zgn. officiersmodel door middel van een TRIP-zitting (transactie in persoon). Dit houdt in dat de leerling op redelijk korte termijn (2 à 3 weken) opgeroepen wordt voor een gesprek met de Officier van Justitie. De ouders worden ook uitgenodigd. De Officier van Justitie kan een straf van ten hoogste 20 uren opleggen. In totaal 61 zaken hebben geleid tot een terechtzitting van de kantonrechter. Deze procedure vergt normaal gesproken ongeveer drie maanden. In het verslagjaar liep deze tijd regelmatig op tot zes maanden. In het verslagjaar zijn door de rechter (een combinatie van) de volgende straffen opgelegd: geldboeten; taakstraffen (zoals de spijbelmodule en sociale vaardigheidstraining); jeugdreclassering (maatregel hulp en steun); maatregel van justitiële jeugdbescherming (ondertoezichtstelling of voogdij). Van 19 zaken is (nog) niet bekend voor welke afdoening is gekozen.
2.9. Voortijdig schoolverlaten Sinds de jaren negentig moeten contactgemeenten aan het Ministerie van OCW rapporteren over de door de RMC-functie behaalde resultaten en de stand van zaken in de regio met betrekking tot de uit te voeren functies. In de regio Holland Rijnland wordt de effectrapportage opgesteld door het RBL. Als gevolg van o.a. de invoering van het onderwijsnummer in het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs kan OCW uit het basisregister onderwijsnummer (BRON) landelijk cijfers genereren over het aantal VSV-ers. Deze ontwikkeling heeft gevolgen voor de functie en de opzet van de regionale RMC-effectrapportages. Aanvankelijk was de rapportage een instrument om beleidsinformatie te verzamelen. Nu wordt de rapportage een instrument voor de gemeenten om de doeltreffendheid en doelmatigheid van hun aanpak van voortijdig schoolverlaten (en op termijn de uitvoering van de leerplichtwet) te toetsen en onderling te vergelijken. Met ingang van vorig schooljaar (2007/2008) ziet de effectrapportage er dan ook anders uit. Er wordt vooral gevraagd naar de samenwerking in de regio, good practices, knelpunten en succesfactoren. Op kwantitatief gebied ligt de nadruk op de behandeling en herplaatsing van vsv-ers. In dit jaarverslag wil het RBL toch wat breder blijven rapporteren en ook kwantitatieve gegevens opnemen over de totale groep voortijdig schoolverlaters, steeds uitgesplitst naar Oud en Nieuw. Deze treft u aan in onderstaande tabellen. De term Nieuw betreft jongeren die in het schooljaar 2008/2009 gemeld zijn als voortijdig schoolverlater. Oud wil zeggen dat het voortijdig schoolverlaters betreft die in voorgaande schooljaren zijn gemeld. Tabel 16: totaal aantal voortijdig schoolverlaters
Oud
Nieuw
Totaal
Tabel 17: totaal aantal schoolverlaters naar laatste opleiding
invoegen Tabel 18: Totaal aantal schoolverlaters en uitgeschreven voortijdig schoolverlaters naar leeftijd
invoegen Tabel 19: Totaal aantal schoolverlaters naar geslacht
Geslacht Man Vrouw Totaal
Oud Nieuw Totaal
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
22
Tabel 20: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen
Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: initiatief deelnemer Gestopt: leeftijd (te jong) Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Niet bemiddeld: niet geschikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Startkwalificatie niet haalbaar Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
Toelichting
De begeleiding van jonge vsv-ers t/m 17 jaar heeft plaatsgevonden door de leerplichtambtenaren. Voor 16- en 17-jarigen kan hierbij ook het Jongerenloket ingeschakeld zijn. De begeleiding van vsv-ers vanaf 18 jaar heeft plaatsgevonden in het Jongerenloket. Meer informatie vindt u in de rapportages van het Jongerenloket. In tabel 17 staat het aantal herplaatste vsv-ers, in totaal ….. Dit kan zijn naar een opleiding, naar zorg, naar werk of een combinatie van werk en opleiding. Herplaatst betekent echter slechts voor een deel van de jongeren (namelijk degenen die op een school staan ingeschreven) dat zij ook uitgeschreven zijn als vsv-er. Sommige jongeren worden ook meerdere keren herplaatst. De tabellen 17 en 18 overlappen elkaar dus voor een deel.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
23
3 Informatie schoolverlaten
per
gemeente
leerplicht
en
voortijdig
3.1. Kaag en Braassem Leerlingenadministratie Per 1 januari 2009 heeft de gemeente Kaag en Braassem de leerlingenadministratie overgeheveld naar het RBL. Leerplicht. Met ingang van 1 januari 2009 heeft de gemeente Kaag en Braassem (voorheen Alkemade en Jacobswoude) de leerplichttaken overgedragen aan het RBL. De leerplichtcijfers van Kaag en Braassem betreffen dus de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2009. Tabel 21: Behandelde jeugdigen Kaag en Braassem Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) Behandeld door RBL 4.347
Percentage 96
2,21%
Tabel 22: Schoolverzuim Kaag en Braassem absoluut
luxe 2
signaal 8
28
Tabel 23: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Kaag en Braassem 3A 1
3B 0
5sub A 2
5 sub B 0
5 sub C 1
5A 11sub F 0 0
11G 0
15 2
Totaal 6
Tabel 24: Justitiële afhandeling Kaag en Braassem PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 4 2 6
Boete Dagvaarding 0 0 2 2 0 1 2 3
Tripzitting 0 0 0 0
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 1 1
Van de 96 behandelde jeugdigen waren er 28 gevallen van signaalverzuim. Voor 2 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 8 gevallen van luxe verzuim, voor 4 hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Er zijn twee gevallen van absoluut verzuim geconstateerd. Hiervoor is geen p.v. opgemaakt. Er zijn 6 aanvragen voor vrijstelling ingediend. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Kaag en Braassem heeft 53% van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). Vanaf 1 januari 2009 heeft de leerplichtambtenaar veel tijd besteed aan het kennismaken met de scholen in Kaag en Braassem. Ook zijn enkele scholen voor voortgezet onderwijs in Alphen a/d Rijn bezocht, waar veel leerlingen uit Kaag en Braassem heengaan. De ZAT’s van deze scholen zullen voortaan ook bijgewoond worden door de leerplichtambtenaar van het RBL. Met de leerplichtambtenaar van Alphen a/d Rijn zijn samenwerkingsafspraken gemaakt. Voortijdig schoolverlaten In de verslagperiode 2008/2009 zijn er ….jongeren uit de gemeente Kaag en Braassem geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze … zijn er … oud en … nieuw. Gedurende de verslagperiode zijn …… jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus ….. .
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
24
Tabel 25: Voortijdig schoolverlaters Kaag en Braassem naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Oud Nieuw
Totaal
Tabel 26: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er kaag en Braassem Groep
Aantal
Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: initiatief deelnemer Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
3.2. Hillegom Leerlingenadministratie Per 1 augustus 2008 heeft de gemeente Hillegom de leerlingenadministratie overgeheveld naar het RBL. Deze was goed bijgewerkt. Leerplicht. Tabel 27: Behandelde jeugdigen Hillegom Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) Behandeld door RBL 3.140
Percentage 96
3,06%
Tabel 28: Schoolverzuim Hillegom absoluut
luxe 5
signaal 5
34
Tabel 29: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Hillegom 3A 0
3B 0
5sub A 2
5 sub B 0
5 sub C 0
5A 11sub F 0 0
11G 0
15 3
Totaal 5
Tabel 30: Justitiële afhandeling Hillegom PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 0 12 12
Boete Dagvaarding 0 0 0 0 0 7 0 7
Tripzitting 0 0 4 4
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 1 1
25
Van de 96 behandelde jeugdigen waren er 34 gevallen van signaalverzuim. Voor 12 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 5 gevallen van luxe verzuim, en 5 gevallen van absoluut verzuim. Hiervoor zijn geen p.v.’s opgemaakt. Er zijn 5 aanvragen voor vrijstelling ingediend. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Hillegom heeft 56% van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). In het verslagjaar heeft de leerplichtambtenaar van Hillegom veel samengewerkt met de collega die Lisse in het pakket heeft, omdat er soms meerdere kinderen uit 1 gezin op verschillende scholen (in Hillegom en Lisse) zaten. Er was een intensieve samenwerking met het Jongerenloket locatie Lisse, waar een aantal Hillegomse jongeren in begeleiding was. Er was goed contact met de twee wijkagenten van Hillegom. De wethouder onderwijs van Hillegom heeft alle scholen bezocht, en een bezoek gebracht aan het RBL om bij te praten. Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal … jongeren uit Hillegom geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze ….. jongeren zijn er … oud en …..nieuw. In het verslagjaar zijn …. jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus …... Tabel 31: Voortijdig schoolverlaters Hillegom naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Oud Nieuw
Totaal
Tabel 32: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Hillegom Groep
Aantal
Geplaatst: opleiding Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Niet bemiddeld: niet geschikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
3.3. Katwijk Leerlingenadministratie De leerlingenadministratie van de gemeente Katwijk is met ingang van 1 december 2008 overgeheveld naar het RBL. Leerplicht Tabel 33: Behandelde jeugdigen Katwijk Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007)
Behandeld door RBL
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
Percentage
26
10.817
389
3,60%
Tabel 34: Schoolverzuim Katwijk absoluut 5
luxe 64
signaal 135
Tabel 35: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Katwijk 3A 2
3B 0
5sub A 12
5 sub B 0
5 sub C 5
5A 11sub F 0 0
11G 5
15 38
Totaal 62
Tabel 36: Justitiële afhandeling Katwijk PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 16 17 33
Boete Dagvaarding 0 0 16 0 0 8 16 8
Tripzitting 0 0 7 7
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 2 2
Van de 389 behandelde jeugdigen waren er 135 gevallen van signaalverzuim. Voor 17 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 64 gevallen van luxe verzuim, hiervoor is in 16 gevallen een p.v. opgemaakt. Er zijn 5 gevallen van absoluut verzuim geconstateerd, waarvoor geen p.v. is opgemaakt. Er zijn 62 aanvragen voor vrijstelling ingediend, vooral op grond van artikel 15.. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Katwijk heeft 74% van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). De leerplichtambtenaren die Katwijk in portefeuille hebben, hebben in het verslagjaar een bezoek gebracht aan het directeurenoverleg van de basisscholen. Ook hebben zij een bezoek gebracht aan een aantal basisscholen. Dit heeft geleid tot meer verzuimmeldingen en adviesaanvragen. In Katwijk zijn twee ZAT’s in het basisonderwijs die redelijk lopen. Ook is er een ZAT van de basisscholen in Rijnsburg en Valkenburg. De leerplichtambtenaar neemt deel aan deze ZAT’s. Over het algemeen melden de VO-scholen goed. Er is regelmatig contact met het Andreas College, locatie Pieter Groen en locatie Rijnmond, en met Praktijkschool De Rijn. Ook heeft de leerplichtambtenaar een bezoek gebracht aan Het Visser ’t Hooft Lyceum locatie Rijnsburg. De leerplichtambtenaar neemt structureel deel aan de ZAT’’s in het voortgezet onderwijs. De leerplichtambtenaar participeert in het wijksignaleringsnetwerk van Katwijk. In oktober 2008 is PJ Partners in het netwerk aanwezig geweest om te observeren en te adviseren hoe dit overleg effectiever gebruikt zou kunnen worden.
Voortijdig schoolverlaten In totaal staan er ……jongeren uit Katwijk geregistreerd als voortijdig schoolverlaters. Hiervan zijn er …..oud en …..nieuw. Er zijn in de verslagperiode …..jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus …... Tabel 37: Voortijdig schoolverlaters Katwijk naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar
Oud Nieuw
Totaal
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
27
Totaal
Tabel 38: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Katwijk Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: leeftijd (te jong) Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
3.4. Leiden Leerlingenadministratie Met ingang van 1 februari 2009 is de leerlingenadministratie van Leiden overgeheveld naar het RBL. Leerplicht Tabel 39: Behandelde jeugdigen Leiden Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) 14.819
Behandeld door RBL 773
Percentage 5,22%
Tabel 40: Schoolverzuim Leiden Absoluut 4
Luxe 74
Signaal 280
Tabel 41: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Leiden 3A 4
3B 3
5sub A 24
5 sub B 0
5 sub C 44
5A 11sub F 0 0
11G 11
15 22
Totaal 108
Tabel 42: Justitiële afhandeling Leiden PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 15 40 55
Boete Dagvaarding 0 0 8 0 1 22 9 22
Tripzitting 0 0 11 11
Sepot 0 1 0 1
Lopend 0 6 6 12
Van de 773 behandelde jeugdigen waren er 280 gevallen van signaalverzuim. Voor 40 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 74 gevallen van luxe verzuim, hiervoor is in 15 gevallen een p.v. opgemaakt. Er zijn 4 gevallen van absoluut verzuim geconstateerd, waarvoor uiteindelijk geen p.v. is opgemaakt. Er zijn 108 aanvragen voor vrijstelling ingediend. Evenals vorig jaar zijn veel vrijstellingen verleend op grond van artikel 5 sub c: dit betreft kinderen die staan ingeschreven als leerling van een school buiten Nederland. Het RBL wil graag met de gemeente Leiden bespreken in hoeverre het een wenselijke situatie is dat zo’’n groot aantal leerlingen in Nederland in het GBA staat ingeschreven, maar in het buitenland onderwijs volgt. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Leiden heeft 73 % van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%).
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
28
De leerplichtambtenaren hebben in het primair onderwijs deelgenomen aan de ZAT’’s. Er zijn nu schoolgebonden ZAT’s, waar de leerplichtambtenaar op afroep bij aanwezig kan zijn. De leerplichtambtenaren missen hierdoor het structurele contact met de lokale netwerkpartners. De leerplichtambtenaren hebben ook deelgenomen aan de ZAT’s in het voortgezet onderwijs. Er was contact met de beleidsmedewerker onderwijs van de gemeente Leiden. Het RBL nam in het verslagjaar deel aan het tweewekelijkse Jeugd Veiligheidoverleg, waarin Leidse risicojongeren worden besproken teneinde preventief op te kunnen treden en vroegtijdig beginnende criminaliteit te kunnen signaleren. Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal …..jongeren uit Leiden geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze …..jongeren zijn er ….oud en ……nieuw. In de verslagperiode zijn …..jongeren uitgeschreven als vsv-er Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus …….. . Tabel 43: Voortijdig schoolverlaters Leiden naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Oud Nieuw
Totaal
Tabel 44: In de verslag periode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Leiden Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: initiatief deelnemer Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Niet bemiddeld: niet geschikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
3.5. Leiderdorp Leerlingenadministratie Sinds augustus 2007 heeft de gemeente Leiderdorp de leerlingenadministratie overgeheveld naar het RBL.
Leerplicht Tabel 45: Behandelde jeugdigen Leiderdorp Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) 4.556
Behandeld door RBL 159
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
Percentage 3,49%
29
Tabel 46: Schoolverzuim Leiderdorp absoluut
luxe
Signaal
2
5
61
Tabel 47: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Leiderdorp 3A 1
3B 2
5sub A 10
5 sub B 0
5 sub C 2
5A 11sub F 0 0
11G 3
15 8
Totaal 26
Tabel 48: Justitiële afhandeling Leiderdorp PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 1 6 7
Boete Dagvaarding 0 0 1 0 2 3 3 3
Tripzitting 0 0 1 1
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 0 0
Van de 159 behandelde jeugdigen waren er 61 gevallen van signaalverzuim. Voor 6 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 5 gevallen van luxe verzuim, hiervoor is in 1 geval een p.v. opgemaakt. Er zijn 2 gevallen van absoluut verzuim geconstateerd, waarvoor uiteindelijk geen p.v. is opgemaakt. Er zijn 26 aanvragen voor vrijstelling ingediend. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Leiderdorp heeft 92 % van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). Dit is een flinke toename ten opzichte van het voorgaande schooljaar. Vier basisscholen hanteren voor het verlenen van verlof een systeem, waarbij twee dagen verlof aangevraagd kunnen worden volgens een verkorte aanvraag. Vanuit het RBL is al eerder aangegeven dat dit niet strookt met de Leerplichtwet. De basisscholen in Leiderdorp zijn verdeeld in twee ZAT’s, de leerplichtambtenaar neemt hier ook aan deel. Het Visser ’t Hooft Lyceum in Leiderdorp meldt goed, evenals de PC Hooftschool. Deze laatste school is een REC-school en heeft een ZAT. Deze is tweemaal bijeengeweest, twee andere bijeenkomsten zijn helaas kort tevoren afgezegd. In het verslagjaar heeft het RBL tweemaal een bijeenkomst van de gemeente in het kader van de Lokaal Educatieve Agenda bijgewoond. Het rapport dat naar aanleiding hiervan is uitgebracht, levert geen concrete aanbevelingen op voor leerplicht, wel voor het Jongerenloket. Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal ….jongeren uit Leiderdorp geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze vsv-ers zijn er ….. oud en ……nieuw. In de verslagperiode zijn ….. jongeren uitgeschreven als vsver. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus …... Tabel 49: Voortijdig schoolverlaters Leiderdorp naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Oud Nieuw
Totaal
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
30
Tabel 50: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Leiderdorp Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: initiatief deelnemer Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
3.6. Lisse Leerlingenadministratie In oktober 2008 is de leerlingenadministratie van Lisse overgeheveld naar het RBL. Leerplicht Tabel 51: Behandelde jeugdigen Lisse Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) 3.649
Behandeld door RBL 79
Percentage 2,16%
Tabel 52: Schoolverzuim Lisse Absoluut 0
Luxe 1
Signaal 30
Tabel 53: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Lisse
3A 0
3B 0
5sub A 1
5 sub B 0
5 sub C 2
5A 0
11sub F 0
11G 1
15 3
Totaal 7
Tabel 54: Justitiële afhandeling Lisse PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 0 3 3
Boete Dagvaarding 0 0 0 0 0 1 0 1
Tripzitting 0 0 2 2
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 0 0
Van de 79 behandelde jeugdigen waren er 30 gevallen van signaalverzuim. Voor 3 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er was 1 geval van luxe verzuim, hiervoor is geen p.v. opgemaakt. Er zijn geen gevallen van absoluut verzuim geconstateerd. Er zijn 7 aanvragen voor vrijstelling ingediend. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Lisse heeft 44 % van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). De leerplichtambtenaar heeft in het verslagjaar het directieoverleg van de basisscholen bezocht. Het resultaat hiervan is dat de basisscholen in Lisse gezamenlijk een folder hebben gemaakt voor ouders met als titel ‘Leerplicht: iedereen naar school’. De leerplichtambtenaar heeft met alle schoollocaties voor voortgezet onderwijs drie maal per schooljaar overleg, en vindt gezamenlijke controle op het verzuim plaats. Voor het MVO Lucia is dit het tweede schooljaar dat dit gebeurt. In juli 2009 heeft de leerplichtambtenaar deelgenomen aan de bijeenkomst over het Centrum voor Jeugd en Gezin (C.J.G.), en in september aan de carrouselbijeenkomst C.J.G.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
31
Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal ……jongeren uit Lisse geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze ….. vsv-ers zijn er …….oud en ……nieuw. In totaal zijn ……jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus …….. Tabel 55: Voortijdig schoolverlaters Lisse naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar
Oud Nieuw
Totaal
Totaal
Tabel 56: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Lisse Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Niet bemiddeld: niet geschikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
3.7. Noordwijk Leerlingenadministratie Per 1 augustus 2007 heeft de gemeente Noordwijk de leerlingenadminstratie overgeheveld naar het RBL.
Leerplicht Tabel 57: Behandelde jeugdigen Noordwijk Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) 3.664
Behandeld door RBL 117
Percentage 3,19%
Tabel 58: Schoolverzuim Noordwijk Absoluut
Luxe 0
Signaal 2
39
Tabel 59: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Noordwijk
3A 0
3B 0
5sub A 5
5 sub B 0
5 sub C 4
5A 0
11sub F 0
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
11G 3
15 5
Totaal 17
32
Tabel 60: Justitiële afhandeling Noordwijk PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 0 13 13
Boete 0 0 0 0
Dagvaarding Tripzitting 0 0 0 0 7 5 7 5
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 1 1
Van de 117 behandelde jeugdigen waren er 39 gevallen van signaalverzuim. Voor 13 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 2 gevallen van luxe verzuim, hiervoor is geen p.v. opgemaakt. Er zijn geen gevallen van absoluut verzuim geconstateerd. Er zijn 17 aanvragen voor vrijstelling ingediend. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Noordwijk heeft 73 % van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). Dit meer dan het voorgaande jaar. Doordat de leerplichtambtenaar in het verslagjaar de basisscholen in Noordwijk heeft bezocht, was er meer contact over verzuim. Ook heeft de oproep van de wethouder onderwijs van Noordwijk er waarschijnlijk toe bijgedragen dat het aantal meldende scholen is toegenomen. Er is één ZAT voor het basisonderwijs, dit loopt goed. De Northgo, de enige VO-school in Noordwijk, meldt goed. Dit geldt ook voor het Teylingen College Leeuwenhorst, een school buiten de RBL-regio waar veel leerlingen uit Noordwijk heengaan. Er is regelmatig contact met de beleidsmedewerker onderwijs van de gemeente. Ook participeert de leerplichtambtenaar in het JOS-overleg (Jongeren op Straat overleg). Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal …..jongeren uit Noordwijk geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze vsv-ers zijn er …… oud en ……nieuw. In totaal zijn …….jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus ……... Tabel 61: Voortijdig schoolverlaters Noordwijk naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar
Oud Nieuw
Totaal
Tabel 62: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Noordwijk
Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: initiatief deelnemer Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Startkwalificatie niet haalbaar Verhuisd naar buiten de regio
Aantal
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
33
Totaal
3.8. Noordwijkerhout Leerlingenadministratie Deze gemeente voerde in het verslagjaar zelf de leerlingenadministratie uit. Leerplicht Deze gemeente voerde in het verslagjaar zelf de leerplichtfunctie uit. Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal ……jongeren uit Noordwijkerhout geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze ……vsv-ers zijn er ……oud en …….nieuw. In totaal zijn ……..jongeren uitgeschreven als vsver. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus ……. Tabel 63: Voortijdig schoolverlaters Noordwijkerhout naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Oud Nieuw
Totaal
Tabel 64: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Noordwijkerhout Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Niet bemiddeld: niet geschikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
3.9. Oegstgeest Leerlingenadministratie Met ingang van 1 juli 2008 is de leerlingen-administratie van Oegstgeest overgeheveld naar het RBL.
Leerplicht Tabel 65: Behandelde jeugdigen Oegstgeest Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) 3.985
Behandeld door RBL 115
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
Percentage 2,89%
34
Tabel 66: Schoolverzuim Oegstgeest absoluut 0
luxe 18
signaal 37
Tabel 67: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Oegstgeest 3A 0
3B 0
5sub A 5
5 sub B 0
5 sub C 10
5A 11sub F 0 0
11G 2
15 2
Totaal 19
Tabel 68: Justitiële afhandeling Oegstgeest PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 2 6 8
Boete Dagvaarding 0 0 2 0 0 2 2 2
Tripzitting 0 0 3 3
Sepot 0 0 1 1
Lopend 0 0 0 0
Van de 115 behandelde jeugdigen waren er 37 gevallen van signaalverzuim. Voor 6 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 18 gevallen van luxe verzuim, hiervoor is in twee gevallen een p.v. opgemaakt. Er zijn geen gevallen van absoluut verzuim geconstateerd. Er zijn 19 aanvragen voor vrijstelling ingediend, waarvan 10 voor artikel 5 sub c (volgen van onderwijs in het buitenland). De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Oegstgeest heeft 67 % van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). De leerplichtambtenaar heeft in het verslagjaar deelgenomen aan het ZAT voor de basisscholen, en de ZAT’s van het Rijnlands Lyceum en Teylingen College. De onderlinge contacten verlopen soepel, men weet elkaar goed te vinden voor overleg. De leerplichtambtenaar neemt ook deel aan de door de gemeente opgezette Stuurgroep Integraal Jongerenbeleid, waarin onder andere de gemeente, scholen, politie en jongerenwerk vertegenwoordigd zijn. In deze stuurgroep worden trends, ontwikkelingen en knelpunten gesignaleerd en nagedacht over een integrale aanpak. Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal …..jongeren uit Oegstgeest geregistreerd als voortijdig schoolverlaters. Van deze vsv-ers zijn er ……oud en ….. nieuw. In totaal zijn …….jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus …….. Tabel 69: Voortijdig schoolverlaters Oegstgeest naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Oud Nieuw
Totaal
Tabel 70: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Oegstgeest
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
35
Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: leeftijd (te jong) Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
3.10. Teylingen Leerlingenadministratie Met ingang van 1 augustus 2007 is de leerlingenadministratie overgeheveld naar het RBL. Leerplicht Tabel 71: Behandelde jeugdigen Teylingen Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) Behandeld door RBL 6.437
Percentage 133
2,07
Tabel 72: Schoolverzuim Teylingen Absoluut 1
Luxe 21
Signaal 51
Tabel 73: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Teylingen 3A 0
3B 0
5sub A 5
5 sub B 2
5 sub C 4
5A 11sub F 0 1
11G 6
15 2
Totaal 20
Tabel 74: Justitiële afhandeling Teylingen PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 3 15 18
Boete Dagvaarding 0 0 3 0 0 6 3 6
Tripzitting 0 0 9 9
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 0 0
Van de 133 behandelde jeugdigen waren er 51 gevallen van signaalverzuim. Voor 15 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 21 gevallen van luxe verzuim, hiervoor is in drie gevallen een p.v. opgemaakt. Er is 1 geval van absoluut verzuim geconstateerd, waarvoor geen p.v. is opgemaakt. Er zijn 20 aanvragen voor vrijstelling ingediend. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Teylingen heeft 39 % van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). Dit is lager dan het voorgaande schooljaar. De K.T.S. in Voorhout meldt goed, er zijn goede contacten en overleg, natuurlijk ook tijdens het ZAT. In het verslagjaar was er een speciale actie, gericht op te laat komers, die resulteerde in het opmaken van 18 p.v.’s. Verder heeft de leerplichtambtenaar deelgenomen aan het signaleringsnetwerk Teylingen, waar jongeren uit Voorhout, Sassenheim en Warmond besproken kunnen worden in multidisciplinair verband. Er was veel tussentijds overleg over bepaalde cases, de deelnemers van dit netwerk weten elkaar goed te vinden. Voortijdig schoolverlaten
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
36
Er staan in totaal ….jongeren uit Teylingen geregistreerd als voortijdig schoolverlaters. Van deze vsv-ers zijn er …..oud en …..nieuw. In totaal zijn ……jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus……. Tabel 75: Voortijdig schoolverlaters Teylingen naar leeftijd Leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Oud Nieuw
Totaal
Tabel 76: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Teylingen Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: initiatief deelnemer Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
3.11. Voorschoten Leerlingenadministratie Met ingang van maart 2008 is de leerlingenadministratie van Voorschoten overgeheveld naar het RBL. De gemeente Voorschoten heeft naast het overhevelen van de leerlingenadministratie ook gekozen voor het gebruik van de computerapplicatie die de administratie ten behoeve van het leerlingenvervoer van de gemeente ondersteunt. Het RBL voert vanaf 2009 het beheer en de helpdesk functie voor de computerapplicatie.
Leerplicht Tabel 77: Behandelde jeugdigen Voorschoten Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) 3.825
Behandeld door RBL 137
Percentage 3,58%
Tabel 78: Schoolverzuim Voorschoten Absoluut 2
Luxe 21
Signaal 52
Tabel 79: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Voorschoten 3A 0
3B 0
5sub A 5
5 sub B 0
5 sub C 3
5A 11sub F 0 1
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
11G 2
15 6
Totaal 17
37
Tabel 80: Justitiële afhandeling Voorschoten PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 7 3 10
Boete Dagvaarding 0 0 5 2 0 0 5 2
Tripzitting 0 0 1 1
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 2 2
Van de 137 behandelde jeugdigen waren er 52 gevallen van signaalverzuim. Voor 3 hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Er waren 21 gevallen van luxe verzuim, hiervoor is in 7 gevallen een p.v. opgemaakt. Er is 2 keer absoluut verzuim geconstateerd, hiervoor is geen p.v. opgemaakt. Er zijn 17 aanvragen voor vrijstelling ingediend. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Voorschoten heeft 70 % van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). In Voorschoten is er niet langer een gezamenlijk ZAT in het basisonderwijs. Er zijn nu schoolgebonden ZAT’s , waar de leerplichtambtenaar op afroep bij aanwezig kan zijn. In het verslagjaar is dit niet voorgekomen. De leerplichtambtenaar mist hierdoor het structurele contact met de lokale netwerkpartners. De leerplichtambtenaar heeft veel contact met het Adelbert College en Rijnlands Lyceum in Wassenaar, hier gaan veel Voorschotense leerlingen heen. Ook is er contact met de beleidsmedewerker onderwijs van de gemeente, maar het blijkt lastig om gemaakte afspraken vast te houden. Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal ……jongeren uit Voorschoten geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze jongeren zijn er …..oud en ……nieuw. In totaal zijn …..jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus ……... Tabel 81: Voortijdig schoolverlaters Voorschoten naar leeftijd leeftijd < 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Oud Nieuw
Totaal
Tabel 82: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Voorschoten Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
38
3.12. Zoeterwoude Leerlingenadministratie Deze gemeente heeft de leerlingenadministratie al sinds augustus 2006 overgeheveld naar het RBL. Leerplicht Tabel 83: Behandelde jeugdigen Zoeterwoude Jeugdigen 5-17 jaar (CBS 2007) 1.463
Behandeld door RBL 30
Percentage 2,65%
Tabel 84: Schoolverzuim Zoeterwoude Absoluut 1
Luxe 2
Signaal 16
Tabel 85: Behandelde aanvragen voor vrijstelling/vervangende leerplicht Zoeterwoude 3A 0
3B 0
5sub A 6
5 sub B 0
5 sub C 0
5A 11sub F 1 0
11G 0
15 0
Totaal 7
Tabel 86: Justitiële afhandeling Zoeterwoude PV’s Absoluut Luxe Signaal Totaal
Opgemaakt 0 0 0 0
Boete Dagvaarding 0 0 0 0 0 0 0 0
Tripzitting 0 0 0 0
Sepot 0 0 0 0
Lopend 0 0 0 0
Van de 30 behandelde jeugdigen waren er 16 gevallen van signaalverzuim, 2 gevallen van luxe verzuim en 1 geval van absoluut verzuim. Hiervoor is geen p.v. opgemaakt. Er zijn 7 aanvragen voor vrijstelling ingediend. De rest van de behandelde leerlingen betrof preventief ingrijpen. In Zoeterwoude heeft 50 % van de basisscholen verzuim gemeld (regionaal is dit 65%). In het verslagjaar is er contact geweest tussen de leerplichtambtenaar en de basisscholen in Zoeterwoude. Er is melding gedaan van ongeoorloofd verzuim en er is overleg geweest. De scholen in Zoeterwoude nemen allen deel aan het ZAT. Uit het ZAT kwam een klein aantal verzuimmeldingen voort. Daarnaast heeft de leerplichtambtenaar in het ZAT in een aantal zaken kunnen adviseren. De leerplichtambtenaar is uitgenodigd in het directieoverleg van de basisscholen en heeft daar voorlichting gegeven over de werkwijze van het RBL en het melden van verzuim. De meeste leerlingen uit Zoeterwoude gaan naar VO-scholen in Leiden, deze scholen melden over het algemeen goed. De leerplichtambtenaar heeft in het verslagjaar een aantal keren contact gehad met de beleidsmedewerker van Zoeterwoude. Voortijdig schoolverlaten Er staan in totaal ……jongeren uit Zoeterwoude geregistreerd als voortijdig schoolverlater. Van deze ……jongeren zijn er ……oud en …. nieuw. In totaal zijn …..jongeren uitgeschreven als vsv-er. Het standcijfer vsv aan het eind van het verslagjaar bedroeg dus …….. Tabel 87: Voortijdig schoolverlaters Zoeterwoude naar leeftijd Leeftijd
Oud
Nieuw Totaal
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
39
< 15 jaar 15 jaar 16 jaar 17 jaar 18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar > 22 jaar Totaal
Tabel 88: In de verslagperiode uitgeschreven leerlingen als VSV’er Zoeterwoude Groep Geplaatst: opleiding Gestopt: initiatief begeleider Gestopt: leeftijdsgrens bereikt Onjuiste melding Startkwalificatie behaald Verhuisd naar buiten de regio Totaal
Aantal
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
40
4.
Trends, knelpunten en aanbevelingen
4.1
Trends
Wanneer de leerplichtcijfers worden vergeleken met het voorgaande schooljaar, levert dit het volgende beeld op. • Het aantal behandelde leerlingen is aanzienlijk toegenomen. • Er zijn meer meldingen van verzuim vanuit het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs • Er zijn meer leerlingen behandeld uit het MBO, dit betrof vooral preventie/nazorg. • Er zijn meer vrijstellingen verleend. Dit komt vooral door een inhaalslag mbt het verlenen van vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a (lichamelijke en psychische ongeschiktheid). Ook zijn meer vrijstellingen op grond van artikel 15 verleend. Dit betreft vooral kwalificatieplichtige jongeren die bijna 18 jaar zijn. • Het aantal vrijstellingen op grond van artikel 5 sub c in de gemeente Leiden is nog steeds vrij hoog. • Iets meer basisscholen hebben verzuim gemeld, het streefcijfer van 75% is niet gehaald. Er zijn wel grote verschillen tussen de gemeenten. Wanneer de vsv-cijfers worden vergeleken met het voorgaande schooljaar, levert dit het volgende beeld op. • Het totale aantal vsv-ers is ………. • Het aantal vsv-ers dat in het verslagjaar weer is afgemeld (wegens verhuizing, 23 jaar bereikt, behalen startkwalificatie) is ………. Dit is een gevolg van het feit dat het RBL nu beschikt over recente GBA-gegevens en informatie van de Informatie Beheer Groep.
4.2
Knelpunten en aanbevelingen
Melden van verzuim Het RBL heeft nog niet alle verzuim in beeld. Het streefcijfer van 75% meldende basisscholen is niet gehaald. In totaal 35 % van de basisscholen meldt helemaal geen verzuim. Ook de VO-scholen en mbo-instellingen zullen nog beter verzuim moeten gaan melden. In het beleidsplan 2009-2012 is opgenomen dat de leerplichtambtenaren met ingang van schooljaar 2009/2010 jaarlijks alle basisscholen bezoeken (en driemaal per jaar alle VO-scholen), om met hen te kijken hoe zij invulling kunnen geven aan hun verzuimbeleid en verzuimregistratie. Het is immers een wettelijke taak van de school om elk verzuim dat langer duurt dan drie dagen of 1/8 deel van de lestijd direct te melden bij leerplicht. Schoolgebonden ZAT’s In Voorschoten en Leiden zijn er niet langer gezamenlijke ZAT’s in het basisonderwijs. Er zijn nu schoolgebonden ZAT’s, waar de leerplichtambtenaar op afroep bij aanwezig kan zijn. In het verslagjaar is dit niet vaak voorgekomen. De betreffende leerplichtambtenaren missen hierdoor het structurele contact met de lokale netwerkpartners. Thuiszitters Voor kinderen die een indicatie hebben voor een vorm van speciaal onderwijs is niet altijd direct een plek op school voorhanden. Deze kinderen kunnen soms tijdelijk in een traject geplaatst worden, de tijdelijke trajecten Herstart en Op de Rails zijn echter beëindigd. Hier worden nog gegevens ingevoegd n.a.v. een inventarisatie van de thuiszitters in het verslagjaar. In het verslagjaar heeft BMC in de regio een onderzoek uitgevoerd naar leerlingen voor wie geen passende onderwijsplek kon worden gevonden. In het eindrapport van BMC zijn aanbevelingen gedaan, en er is een handreiking voor de leerplichtambtenaren opgesteld, waarmee zij nadrukkelijker scholen kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid om alle leerlingen passend onderwijs te bieden. Wachtlijsten jeugdzorg
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
41
Ondanks het sinds 1 januari 2005 wettelijk verankerde recht op jeugdzorg op indicatie van het Bureau Jeugdzorg zijn er in onze regio wachttijden bij de aanbieders van geïndiceerde jeugdzorg. Lange doorlooptijden bij OM en RvK Nadat een leerplichtambtenaar proces-verbaal heeft opgemaakt duurt het vrij lang voordat zaken op zitting komen. De wachttijden waren redelijk kort, maar zijn in de loop van het verslagjaar weer opgelopen naar zes tot zeven maanden. Dit maakt dat het opmaken van een proces-verbaal in sommige gevallen weinig effectief is en niet leidt tot snelle terugkeer van de jongere naar school. Het RBL heeft dit bij herhaling aangekaart bij de justitiële ketenpartners, en verzocht om meer rechtszittingen in te plannen op de piekmomenten gedurende het schooljaar, maar er treedt geen verbetering op.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
42
Bijlage 1 Afkortingen
AMK AMW AOC BO BBL BJZ BOA BOL BVE BOA Cfi CvI CWI GBA GGD GSB IBG ISO JGGZ JGZ JPP JPT LWOO Mbo MLK OCW OM OPDC OTS PHO PO PrO PV RAS REC RMC ROC RPA RvdK SBO SO SVO SZW VAVO Vmbo VO VSO VSV Vwo WMO WSNS ZAT ZMLK ZMOK
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Algemeen maatschappelijk werk Agrarisch Opleidingscentrum Basisonderwijs Beroepsbegeleidend onderwijs Bureau Jeugdzorg Buitengewoon opsporingsambtenaar Beroepsopleidend onderwijs Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie Buitengewoon opsporingsambtenaar Centrale Financiële Instellingen Commissie voor de Indicatiestelling REC Centrum voor Werk en Inkomen Gemeentelijke basisadministratie van persoonsgegevens Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Grotestedenbeleid Informatie Beheer Groep International Standards Organization Jeugd geestelijke gezondheidszorg Jeugdgezondheidszorg Jeugd preventieproject Jeugd preventieteam Leerwegondersteunend onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs Moeilijk lerende kinderen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Openbaar Ministerie Orthopedagogisch Didactisch Centrum Ondertoezichtstelling Portefeuillehoudersoverleg Primair onderwijs Praktijkonderwijs Proces-verbaal Regionale agenda samenleving Regionaal expertisecentrum Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten Regionaal Opleidingencentrum Regionaal Platform Arbeidsmarkt Raad voor de Kinderbescherming Speciaal basisonderwijs Speciaal onderwijs Speciaal voortgezet onderwijs Sociale Zaken en Werkgelegenheid Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Voortgezet onderwijs Voortgezet speciaal onderwijs Voortijdig schoolverlaten Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs Wet maatschappelijke ondersteuning Weer samen naar school Zorg- en adviesteam Zeer moeilijk lerende kinderen Zeer moeilijk opvoedbare kinderen
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
43
Bijlage 2. Leerplichtwet en RMC-wetgeving Het melden van in- en uitschrijvingen Scholen en onderwijsinstellingen zijn volgens de Leerplichtwet verplicht om binnen zeven dagen alle in- en uitschrijfgegevens van hun leerlingen te melden aan de desbetreffende woongemeente, die deze gegevens vervolgens registreert en controleert of alle leerplichtige leerlingen op een school staan ingeschreven. Deze leerlingenregistratie is gekoppeld aan de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Indien blijkt dat een leerplichtige leerling niet op een school staat ingeschreven dan is er mogelijk sprake van absoluut verzuim. De gemeente meldt vermoedelijk absoluut verzuim aan het RBL. Voor het uitoefenen van de RMC-functie hebben gemeenten volgens de RMC-wetgeving de verplichting in- en uitschrijvingen van niet-leerplichtige voortijdige schoolverlaters te administreren. Het betreft jongeren in de leeftijd tot 23 jaar die het onderwijs verlaten zonder dat zij een startkwalificatie hebben behaald, of langer dan één aaneengesloten maand zonder geldige reden geen onderwijs volgen. Analoog aan de werkwijze bij absoluut verzuim kunnen de gemeenten controleren of er sprake is van voortijdig schoolverlaten. Is dat het geval, dan meldt de gemeente de leerling bij de RMC-functie, die vervolgens de voortijdig schoolverlater registreert en benadert. Wanneer de leerplichtambtenaar van het RBL een vrijstelling van de inschrijvingsplicht verleent, wordt een afschrift van de beschikking aan de leerlingenregistratie van de desbetreffende woongemeente verzonden. Deze kan de vrijstelling verwerken, zodat de leerling niet langer staat geregistreerd als absoluut verzuimer of als voortijdig schoolverlater. Het melden van schoolverzuim Verder dienen scholen en onderwijsinstellingen door te geven wanneer er sprake is van vermoedelijk ongeoorloofd schoolverzuim. Er is sprake van relatief verzuim, indien een leerplichtige leerling zonder geldige reden les- of praktijktijd verzuimt op drie achtereenvolgende schooldagen of in een periode van 4 weken meer dan éénachtste deel van het aantal uren les- of praktijktijd verzuimt. Relatief verzuim kan worden onderscheiden in signaalverzuim (het verzuim is een signaal voor achterliggende problemen) en luxe verzuim (zonder toestemming op vakantie buiten de schoolvakanties). Voor niet-leerplichtige leerlingen tot 23 jaar zonder startkwalificatie geldt voor de melding van ongeoorloofd schoolverzuim een aaneengesloten periode van ten minste een maand (of een door het de school of onderwijsinstelling te bepalen kortere periode) waarin de leerling het onderwijs of de educatie zonder geldige reden niet meer volgt. De school moet dit verzuim schriftelijk melden aan het RBL. Hiervoor zijn standaardformulieren beschikbaar, conform het meldingsprotocol, dat is verspreid op de scholen en onderwijsinstellingen en is te downloaden van de website van het RBL. Met ingang van 1 oktober 2009 zal het melden van schoolverzuim door het voortgezet onderwijs en de BVE-instellingen via het digitale loket van de Informatie Beheer Groep gaan lopen. Behandeling van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten Na een melding van schoolverzuim neemt de behandelende leerplichtambtenaar contact op met de ouders, de leerling en de school. Getracht wordt de oorzaak van het verzuim te achterhalen. Ook wordt informatie ingewonnen bij eventuele betrokken instanties, zoals de huisarts of zorgorganisaties. Vervolgens bespreekt de leerplichtambtenaar met de ouders en/of de leerling de diverse mogelijkheden, zoals terug naar de huidige school, op zoek naar een andere opleiding, plaatsing in de spijbelopvang en inschakelen van zorgorganisaties. De leerplichtambtenaar handelt vanuit maatschappelijke zorg, maar maakt in de gesprekken met ouders en/of leerling wel duidelijk dat de aanpak niet vrijblijvend is. Ouders en leerling worden gewezen op de verplichtingen die de Leerplichtwet hen oplegt (te weten inschrijving van hun kind op een school en regelmatig schoolbezoek). Er worden afspraken gemaakt over het vervolg. Er vindt regelmatig een voortgangscontrole plaats. De leerplichtambtenaar maakt gespreksverslagen en houdt van elke gemelde leerling een dossier bij. Plaatsing in trajecten De leerplichtambtenaren plaatsen leerlingen in zorgtrajecten en onderwijstrajecten. Met zorgtrajecten worden diverse vormen van (jeugd)zorg bedoeld. Een aantal jeugdzorgaanbieders kende helaas wachtlijsten, zodat de leerling niet direct geholpen kan worden of gebruik moet maken van overbruggingshulp. Voor sommige leerlingen is het moeilijk een
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
44
oplossing te vinden. Gezien de zwaarte of complexiteit van hun problemen passen zij niet binnen de bestaande trajecten. De leerplichtambtenaar spant zich dan in om samen met de ketenpartners een oplossing ‘op maat’ te vinden. Met onderwijstraject worden trajecten bedoeld waar leerlingen tijdelijk geplaatst of begeleid worden, met als doel terugkeer naar school. Ook kan het gaan om een individueel traject, dat ‘op maat’ door de school aan een leerling wordt geboden. Behandelen van aanvragen voor vrijstelling De leerplichtwet biedt verschillende mogelijkheden tot vrijstelling: Vervangende leerplicht op grond van artikel 3a van de Leerplichtwet. Dit betekent dat een jongere in de leeftijd vanaf 14 jaar een deel van de week praktijktijd heeft, bestaande uit lichte arbeid (de duale leerweg van de Witte Poort of een door de school opgesteld programma). Jongeren, die in het laatste jaar zitten van de volledige leerplicht, kunnen een beroep doen op vervangende leerplicht in het laatste schooljaar (artikel 3b van de leerplichtwet). Het laatste schooljaar wordt dan vervangen door een inschrijving aan een Regionaal Opleidingencentrum (ROC) of een Agrarisch Opleidingscentrum (AOC), waarbij ze één of twee dagen onderwijs volgen en de overige dagen werken. Artikel 5 onder a van de Leerplichtwet stelt dat jongeren die op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt zijn om tot een school te worden toegelaten, niet hoeven worden ingeschreven. Wanneer ouders zich beroepen op deze vrijstelling moet een verklaring van een onafhankelijke arts/psycholoog worden overlegd. Artikel 5 onder b van de Leerplichtwet stelt dat ouders een beroep kunnen doen op vrijstelling van inschrijving, wanneer zij bedenkingen hebben tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand gelegen scholen. Zij moeten wel een verklaring van deze strekking afleggen. Artikel 5 onder c van de Leerplichtwet stelt dat jongeren die staan ingeschreven als leerling van een school buiten Nederland, en die deze school regelmatig bezoeken, niet hoeven worden ingeschreven. De ouders moeten een kennisgeving indienen, samen met een verklaring van de school in het buitenland dat de jongere daar daadwerkelijk is ingeschreven en de betreffende school regelmatig bezoekt. Artikel 5a van de Leerplichtwet stelt jongeren, van wie de ouders een trekkend bestaan leiden waarbij de jongere hen vergezelt, niet te hoeven worden ingeschreven. Dit trekkend bestaan is beschreven in een algemene maatregel van bestuur. Verlofaanvragen voor vakantie wegens de aard van het beroep van de ouders (artikel 11 onder f) en voor gewichtige omstandigheden van 10 of minder schooldagen per schooljaar (artikel 11 onder g) moeten door de directeur van de school worden behandeld. Het RBL hecht eraan dat scholen (zeker die scholen die binnen één gemeente zijn gevestigd) hierin één lijn volgen. Het RBL heeft hiervoor een aantal richtlijnen opgenomen in de folder verlof. Volgens artikel 11 onder g van de Leerplichtwet behandelt de leerplichtambtenaar verzoeken om vrijstelling van schoolbezoek wegens gewichtige omstandigheden wanneer het gaat om meer dan 10 schooldagen. Bij gewichtige omstandigheden moet gedacht worden aan zaken die buiten de wil van de ouders zijn gelegen (zoals wettelijke verplichtingen). Artikel 15 van de Leerplichtwet biedt de mogelijkheid tot vrijstelling wegens het volgen van ander onderwijs aan kwalificatieplichtigen. Vaak betreft het jeugdigen die niet meer op een school staan ingeschreven. Omdat het schooljaar al ver gevorderd is en de meeste ROC’s geen mogelijkheid bieden om tussentijds in te stromen, krijgen zij een vrijstelling onder strikte voorwaarden: zij moeten een inschrijvingsbewijs van het CWI of een arbeidscontract overleggen. Ook moeten zij het bewijs van inschrijving tonen van de opleiding die ze bij de start van het nieuwe schooljaar gaan volgen.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
45
RMC-functie De Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC-functie) is in 1995 ingesteld door het Ministerie van Cultuur, Onderwijs en Wetenschap (OCW) met als doel een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv'ers). Vsv’ers zijn jongeren die het onderwijs verlaten zonder te beschikken over een startkwalificatie (een havo- of vwo-diploma of een diploma op ten minste niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs). In Nederland zijn de gemeenten verdeeld over 39 RMC-regio’s. Binnen iedere regio fungeert één contactgemeente. In de regio Zuid-Holland Noord is dit de gemeente Leiden en is de RMC-functie sinds 1 september 2002 ondergebracht bij het RBL ZHN, sinds 1 januari 2007 RBL Holland Rijnland genaamd. De RMC-functie heeft drie taken. 1. Het bevorderen van een sluitende melding van voortijdig schoolverlaters in de regio, alsmede het zorgdragen voor een goede registratie van voortijdig schoolverlaters. 2. Het initiëren van een gezamenlijke aanpak en het afstemmen van de activiteiten van de zogenoemde VSV-ketenpartners, gericht op een sluitende aanpak van VSV-ers. VSV-ketenpartners in Leiden en de Duin- en Bollenstreek zijn het Regionaal Bureau Leerplicht, de ROC’s, het CWI, Afdelingen Sociale Zaken van de verschillende gemeenten en de Zorgsector. 3. Het coördineren en realiseren van trajectbegeleiding van en hulpverlening aan VSV-ers gericht op (her)plaatsing in onderwijs, werk en/of zorg. Melding en registratie Het RBL houdt de gemeentelijke leerlingenadministraties bij. Dit gebeurt met behulp van informatie geleverd door de Informatie Beheer Groep. Daarnaast is het RBL op 1 december 20008 aangesloten op het landelijke GBA. Gezamenlijke aanpak Op 13 september 2007 heeft het portefeuillehouderoverleg sociale agenda van Holland Rijnland besloten om de stuurgroep Startkwalificatie en het bestuurlijk overleg Jongerenloket samen te voegen tot één nieuwe regiegroep op bestuurlijk niveau: de regiegroep voortijdig schoolverlaten. Deze regiegroep wordt ambtelijk ondersteund vanuit het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Onder de regiegroep hangt een werkgroep vsv die de taken verder uitwerkt. Trajectbegeleiding van VSV-ers De individuele trajectbegeleiding binnen de RMC-functie heeft ten doel voortijdig schoolverlaters zonder startkwalificatie terug te laten keren naar school of ze te begeleiden naar een arbeidsplaats in combinatie met een leerprogramma, zodat uiteindelijk een startkwalificatie behaald kan worden. Deze trajectbegeleiding vindt plaats bij het Jongerenloket Holland Rijnland. Alle voortijdig schoolverlaters die op enigerlei wijze gemeld worden, krijgen een brief met een enquêteformulier. Doel hiervan is na te gaan of de gegevens zoals gemeld bij het RBL nog steeds actueel waren en tevens wordt de behoefte aan begeleiding bij de jongere gepeild. Wanneer een jongere aangeeft voor begeleiding in aanmerking te willen komen, wordt trajectbegeleiding ingezet.
Jaarverslag 2008/2009 RBL Holland Rijnland, versie 3.0. d.d. 05-10-09
46