Vergadering: Datum: Locatie:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 4 december 2013 9.30 – 12.00 uur Gemeentehuis Hillegom, Raadzaal
Onderwerp: Agenda
01
Opening en vaststelling agenda
02
Vaststelling verslag vergadering PHO Sociale Agenda 6 november 2013
03
a. Mededelingen b. Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming c. terug-/vooruitblik externe bestuurlijke overleggen
04
Transitie Jeugdzorg: Stand van zaken Gemeenten worden vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor het behandelen, begeleiden en beschermen van jeugdigen. De gemeenten in Holland Rijnland en Boskoop bereiden deze transitie gezamenlijk voor. Aangezien de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen en er veel landelijke publiciteit is over onze regio, willen de stuurgroep u informeren over de laatste stand van zaken en van gedachten wisselen over het vervolg. Voorstel: Kennis te nemen van stand van zaken voorbereiding Transitie Jeugdzorg in Holland Rijnland en Boskoop
05
Begroting drie decentralisaties in het sociale domein 2014 De voorbereidingen op de 3 decentralisaties komen met de ingangsdatum van 2015 in zicht in 2014 in een stroomversnelling. Waar de afgelopen periode het accent lag op regionale visievorming en beleidsvoorbereiding door uitwerking van handreikingen en scenario’s ten behoeve van de gemeenten (“richten”), komt in 2014 het accent te liggen op “inrichten”, implementatie en (voorbereiding van de) uitvoering. Deze nieuwe fase stelt andere eisen aan de projectorganisatie 3D. Momenteel wordt een voorstel voor een aangepaste projectorganisatie voorbereid en wordt een nieuw werkplan opgesteld. Om de werkzaamheden in 2014 te continueren wordt het PHO gevraagd om een bedrag van € 557.340,-- beschikbaar te stellen voor het project 3D. Voorstel: De gemeenten te adviseren: 1. In te stemmen met de conceptbegroting van het project 3D 2014 ad. € 557.340,--, conform bijlage 1; 2. Een bedrag van € 350.676,-- beschikbaar te stellen voor het project 3D in 2014, conform de verdeling uit de bijlage 2; 3. Het restant projectbudget 2013 van € 206.664,-- beschikbaar te stellen voor het project 3D in 2014 (bijlage 2); Het AB van Holland Rijnland te adviseren om: 4. door middel van de eerste begrotingswijziging 2014, op basis van artikel 32 lid 2 van de Gemeenschappelijke Regeling, het bedrag van € 557.340,-- voor het 3D project in de begroting van Holland Rijnland op te nemen met als dekking de afzonderlijke gemeentelijke bijdragen 2014 en het restant projectbudget 2013.
06
Handreiking Versterken Sociale Netwerken De 3D-werkgroep Versterken Sociale Netwerken verzoekt u kennis te nemen van haar handreiking ‘Versterken Sociale Netwerken’. Dit document helpt gemeenten bij het maken van keuzes over hun rol en inzet als gemeente bij het versterken van sociale netwerken, samen met het maatschappelijk middenveld en inwoners. Voorstel: Kennis te nemen van de Handreiking Versterken Sociale Netwerken
1
07
Actieplan jeugdwerkloosheid Het kabinet heeft met het oog op stijgende jeugdwerkloosheid voor 2014 en eerste helft 2015 een budget van € 451.000 beschikbaar gesteld. Door de inzet van ESF middelen is het mogelijk voor deze periode een budget in te zetten van totaal € 1,8 miljoen euro. De centrumgemeente Leiden dient de aanvraag voor ESF-middelen in en is financieel verantwoordelijk. Zij zal inhoudelijke en budgettaire wijzigingen in de uitvoering van het actieplan periodiek terugkoppelen in het PHO. Leiden heeft samen met partners een regionaal activiteitenplan voor de periode 20142015 opgesteld. Dit plan bouwt voort op de activiteiten, die eerder in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid ontwikkeld zijn. Het activiteitenplan is opgesteld op basis van vijf actielijnen, waarin zowel de aanbodzijde (de jongere en het onderwijs), de vraagzijde (de werkgever) als de match tussen vraag en aanbod centraal staan. Voor de voorliggende periode wordt de doelgroep substantieel uitgebreid met het gehele jongerenbestand van het UWV. Dit houdt in dat het Actieplan gericht is op jongeren met een WW-, of WWB-uitkering dan wel werkzoekend zijn zonder uitkering. Voorstel: 1. In te stemmen met de op bladzijde 7 van het Regionaal Actieplan geformuleerde 9 voorstellen 2. In te stemmen met het Activiteitenplan 2014-2015 met de opmerking dat het een werkdocument is, waarin aanpassingen mogelijk zijn.
08
Thema aansluiting onderwijs arbeidsmarkt Aanpak jeugdwerkloosheid vraagt nauwe samenwerking tussen werkgevers, onderwijs en gemeenten. De komende ingrijpende veranderingen in de keten onderwijs-werkzorg vragen, dat deze samenwerking opnieuw wordt vormgegeven. De belangrijkste veranderingen zijn het invoeren van Focus op Vakmanschap in het mbo-onderwijs en de drie decentralisaties. Er ontstaat een puzzel om een sluitende aanpak in de keten zorg-onderwijs en WWB tot stand te brengen. De Rmc-functie kan een belangrijke bijdrage leveren om sluitende aanpak te ondersteunen. In de nieuwe opzet gaat Rmctrajectbegeleiding meer in de scholen zelf ingezet worden. De nieuwe opgaven worden onder andere: De komende Participatiewet zet erop in, dat instroom in Sociale werkvoorziening en Wajong beperkt wordt. Het invoeren van Focus op Vakmanschap leidt ertoe, dat bepaalde groepen jongeren moeilijker toegang hebben tot het onderwijs (bindend studieadvies entreeopleiding mbo). Hoe gaan we stimuleren, dat kwetsbare jongeren of succesvol kunnen instromen in het onderwijs of een plek op de arbeidsmarkt vinden? Zijn nieuwe vormen als het instroomloket en kansloket hierbij oplossingen om meer jongeren naar onderwijs te leiden? Hoe gaan we met het oog op de recessie en stijgende jeugdwerkloosheid inzetten op betere aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt? Voorstel: Het voeren van een inhoudelijke discussie over het thema aansluiting onderwijs arbeidsmarkt voor kwetsbare doelgroepen
10
Rondvraag en sluiting
Volgende vergaderingen Datum Woensdag Woensdag Woensdag Woensdag
5 februari 2014 14 mei 2014 1 oktober 2014 12 november 2014
Tijd 9.30-13.00 9.30-13.00 9.30-13.00 9.30-13.00
2
Locatie Alphen aan den Rijn Leiden Leiderdorp Lisse
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 6 november 2013
Aanwezig:
Gemeente Holland Rijnland Alphen aan den Rijn Boskoop Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk
Nr.
Naam R.A. van Gelderen (voorzitter) M.H. du Chatinier H.I.P. Oppatja J.A. de Jager G. Kleijheeg F. M. Schoonderwoerd I.G. Mostert J.J. de Haan L. Maat H. Zilverentant C.J.M.W. Wassenaar A.D. de Roon P. Melzer L.J. van Ast
Agendapunt
Advies
01
Opening en vaststelling agenda
Agenda vaststellen
O2
Verslag vergadering 18 september 2013
Verslag vaststellen
03
a. Mededelingen b. Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisname c. Terug-/vooruitblik externe bestuurlijke overleggen
Gemeente Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude Holland Rijnland
Naam B.J.M. de Haas J.J.G.M. Roeffen M.J. Wolters C.M.L. Lambrechts I.C.J. AdemaNieuwenhuizen E.G.E.M. Bloemen M. Hogervorst, P. Duijvensz, I. van Breda, R. van Oosterhoudt (trekker 3D) M. Goedhart (trekker jeugd 3D)
Besluit
Pho stelt verslag vast.
De heer Du Chatinier deelt mee, dat een afvaardiging uit de regio het Regionaal transitiearrangement (RTA) met de Transitiecommissie Jeugdzorg heeft besproken. Inhoudelijk waren er veel complimenten, HR is één van de weinige regio’s die het RTA zo inhoudelijk heeft uitgewerkt. De Transitiecommissie hanteert drie categorieën: 1) prima ga door 2) aanpassingen nodig 3) onvoldoende Het “nee, tenzij…” dat wij hebben verwoord in de aanbiedingsbrief, hebben ertoe geleid dat HR in categorie 3 is ingedeeld. Als vanuit Den Haag duidelijkheid komt over de
04
Beleidsplan Transitie Jeugdzorg
De colleges van B&W van de 15 gemeenten in Holland Rijnland en Boskoop te adviseren: 1. Het Beleidsplan Transitie Jeugdzorg vast te stellen voor de inspraak; 2. De inspraaktermijn te stellen op vier weken.
financiën kan HR alsnog ingedeeld worden in categorie 1. Mevrouw Bloemen vult aan, dat HR de enige regio was, die zorgleveranciers meegenomen heeft. Mevrouw Lambrechts geeft aan, dat in de VNG commissie jeugd veel gemeenten ook een nee, tenzij standpunt lieten horen, terwijl ze uiteindelijk blijkbaar een ja, mits standpunt hebben bepaald. De heer Du Chatinier benadrukt, dat onze brandbrief ertoe geleid heeft, dat er ook op landelijk niveau vragen zijn gesteld over de financiën. De voorzitter benadrukt dat het noodzakelijk is haast te maken met het vaststellen van het beleidsplan voor inspraak om het nog door de huidige raden te kunnen laten vaststellen. De heer De Wit wil de zorgen van het Voortgezet onderwijs overbrengen dat het voor het VO lastiger aan te haken is bij de jeugd- en gezinsteams dan voor het basisonderwijs. Mw. Adema geeft aan dat Voorschoten nog geen regiokeuze heeft gemaakt voor de transitie jeugdzorg. Zij zullen het beleidsplan dan ook nog niet voor de inspraak vaststellen op 12 november. Zij maakt zich zorgen over de positie van BJZ. Verder vraagt zij aandacht voor de integraliteit met de decentralisaties wmo en werk en de centrale rol van de huisarts. Er worden extra alinea’s toegevoegd in respectievelijk paragraaf 1.2 en 5.3. Mw Bloemen vindt het vooral een stand van zaken met veel voornemens. Zij mist opmerkingen over mededingingsautoriteit en fiscaliteit. Zij mist het duidelijke ‘nee, tenzij’ dat de regio heeft uitgesproken in het regionaal Transitiearrangement. Verder vraagt zij zoveel mogelijk de inspraak regionaal te laten verlopen. Aangezien er ook gemeenten zijn die tegelijkertijd hun lokale plan voor inspraak vaststellen wordt gekozen voor de regionale en lokale kanalen. De verwerking van de reacties op het regionale beleidsplan vindt regionaal plaats. De heer Roeffen geeft aan dat Oegstgeest een lokaal plan aan dit plan gaat koppelen. Verder vraagt hij aandacht voor de positie in het toekomstmodel van de vrijgevestigde hulpverleners.
De heer Kleijheeg geeft aan dat de paragraaf over identiteitsgevoeligheid niet slechts een geschreven regel moet zijn, maar in de uitvoering veel aandacht behoeft. De heer de Jager vraagt zich af of de media gelijk hebben als zij aangeven dat er weinig innovatie in de Transitiearrangementen zit. De heer De Roon spreekt namens 6 gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Deze gemeenten kunnen zich goed vinden in het beleidsplan en sluiten aan bij eerdere sprekers. Zij willen de mogelijkheid om veel zaken lokaal te kunnen invullen. Zij zullen 1 gezamenlijk plan maken voor de preventieve jeugdhulp. Zij verzoeken een concrete verandering in tabel 7.1. De inkoopschaal van pijler 3 moet worden regionaal/subregionaal/lokaal. De heer Du Chatinier spreekt namens Alphen aan den Rijn, Rijnwoude, Nieuwkoop, Boskoop en Kaag en Braassem complimenten uit over wat er onder tijdsdruk tot stand is gekomen. Zij hebben een goed overleg gehad met het onderwijs en zullen op 11 november het beleidsplan inhoudelijk bespreken met het onderwijs. Zij verzoeken in paragraaf 4.5 ook het onderwijs te benoemen. Zij geven verder aan dat zij transparantie en onderling vertrouwen in het kader van het preventieplan belangrijk vinden, meer dan precieze standaarden waar gemeenten wel en niet aan moeten voldoen. Tevens willen zij de mogelijkheid hebben om aandachtpunten vanuit de lokale visie mee te geven in het regionale opdrachtgeverschap. Mw. Goedhart, regionaal transitiemanager, geeft in haar reactie aan o.a. dat de positie van huisarts buiten kijf staat en dat er in 2014 afspraken met hen en vrijgevestigde hulpverleners worden gemaakt. Daarnaast geeft ze aan dat beleidsplan in vergelijking met andere regio’s al vrij concreet is. Het toekomstmodel is zeer innovatief. Deze innovatie komt niet zo zeer terug in de Transitiearrangementen, omdat die juist gericht zijn op continuïteit van zorg. De jeugd en gezinsteams zijn juist bedacht om de hulp zoveel mogelijk integraal in de wijk en afgestemd op de wijk te organiseren. Zij zullen dus ook de taak hebben om af te stemmen met huisartsen, scholen en eventuele sociale wijkteams. Dit
zal in elke gemeente anders zijn. De link met de zorg voor leerlingen op het VO wordt in 2014 en 15 verder uitgewerkt in samenwerking met het VO. BJZ zal zich moeten conformeren aan ons toekomstmodel. De Raad voor de Kinderbescherming kan zich goed vinden in de lijn die deze regio voorstelt.
05
Opdrachtgeverschap jeugdhulp
1. Uit te spreken dat zowel de jeugdhulp in het gedwongen kader, als de specialistische regionale jeugdhulp gezamenlijk op het niveau van Holland Rijnland te contracteren; 2. Uit te spreken dat voor de jeugd- en gezinsteams op regionaal niveau de basisafspraken met de aanbieders worden gemaakt; 3. Aan de ambtelijke stuurgroep 3D opdracht te geven om hiertoe een voorstel voor regionaal opdrachtgeverschap jeugdhulp op te stellen, waarin wordt uitgewerkt: welke taken worden door het regionaal opdrachtgeverschap uitgevoerd; welke deskundigheden vraagt dit; hoe kan dit het beste worden ingebed, vormgegeven en bekostigd; 4. Dit voorstel op te leveren februari 2014.
06
Uitwerking toekomstmodel jeugdstelsel: Proeftuinen jeugd- en gezinsteams
1. In te stemmen met het ‘Plan van aanpak Proeftuinen Jeugd en Gezinsteams Holland Rijnland’; 2. In te stemmen met de 6 gekozen locaties voor de proeftuinen.
Onder voorbehoud van bovengenoemde aanpassingen in tabel 7.1 en paragraaf 4.5 gaat men akkoord met het voorstel. De voorzitter geeft aan, dat in de uitwerking een woord is gekomen, dat ongelukkig gekozen is. Dit woord ‘bureau’ wekt de indruk, dat er een heel opgetuigd orgaan wordt gevormd. De afspraken van 17 oktober blijven staan, bedoeling is het opdrachtgeverschap lean and mean te vormen, wel op het niveau van HR. Mw Bloemen formuleert een aantal aandachtspunten: - deskundigheid nodig vanuit fiscale- en mededingingsinvalshoek - expertise inkoop jeugdzorg is nu bij de provincie beschikbaar. Gebruik deze deskundigheid, optie is provinciale ambtenaren te betrekken. Pho is akkoord met inachtneming aandachtspunten van mw. Bloemen.
Het pho formuleert een aantal vragen/opmerkingen: - Hoe is de selectie van de proeftuinen tot stand gekomen - Heb aandacht voor de relatie met de strafrechtketen - Hoe is de aansturing van de teams geregeld, welke rol kunnen bestuurders hebben in de aansturing? - Hoe worden de kosten van de proeftuinen
gefinancierd? - wat kunnen gemeenten bijdragen om per 1-1-2015 te kunnen starten? - om integrale jeugdhulp te kunnen financieren is relatie met AWBZ en CIZ lastig. Er zijn nu onderdelen die via AWBZ gefinancierd worden. Hoe gaat dat opgelost worden. - hoe is de continuïteit in de periode mei-september volgend jaar geregeld. - is subsidie voor 2015 al aangevraagd. Marion Goedhart (trekker decentralisatie jeugd) antwoordt: - selectie van de proeftuinen is in goed overleg met ambtenaren in subregionale overleggen tot stand gekomen. Hierbij zijn alle gemeenten aangesloten. - Grootste deel financiering vindt plaats door provinciale subsidie. - Ambtenaar van VWS is betrokken bij aanpak en deze ambtenaar gaat mee om belemmeringen vanuit AWBZ in kaart te brengen. - Relatie met strafrechtketen en JPT/JPP is aandachtspunt. - Subsidie voor 2015 is aangevraagd, volgend jaar valt geen financieel gat. Het pho is akkoord met het voorstel. 07
Bestuursopdracht uitbreiding WMO
08
Regionaal Programma JSO (RAS) 2014
1. Bijgevoegde bestuursopdracht vast te stellen. Het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda adviseert het Dagelijks Bestuur: 1. Bijgevoegd regionaal programma voor de besteding van de uren van de CMO JSO 2014 vast te stellen en in te dienen bij de provincie. 2. De regionale ambtelijke overleggen Jeugd en Zorg & Welzijn op te dragen om in overleg met de JSO het regionaal programma verder uit te werken.
Het PHO is akkoord met het voorstel. In de rondvraag merkt de heer Roeffen op dat nog niet is besloten dat Oegstgeest in dit geval onder de Leidse regio valt. Het portefeuillehouderoverleg is akkoord met het voorstel.
09
Stand van zaken OGGZ en GGZ-regeling
10
Inzet Volwasseneneducatie 2014
1. De definitie van marginaal gehuisvesten als volgt vast te stellen: “Onder marginaal gehuisvesten verstaan we mensen die onderdak zijn en de beschikking hebben over verwarming, elektra en water/sanitair. Water/sanitair kan ook buiten het eigen onderdak zijn, maar wel binnen (hand)bereik, zoals op een camping. Het onderdak heeft geen formele woonstatus, waardoor de bewoner op dat adres niet in het GBA bestand kan worden ingeschreven.” Indien deze groep geen mogelijkheid heeft een adres van naasten te gebruiken als briefadres, kan deze groep een verzoek doen om tijdelijk gebruik te maken van de gemeentelijke voorziening “lokaal briefadres” (zie bijlage 1a); 2. a. Een principe besluit te nemen om ambulante crisisopvang te organiseren in de gemeente waar het probleem zich voordoet. b. Een regionale werkgroep samen te stellen om de mogelijkheden in kaart te brengen hoe dit praktisch te organiseren (zie bijlage 1a); 3. Te onderschrijven dat het solidariteitsprincipe bepalend is voor het in stand houden van een GGZ preventie aanbod; 4. De werkwijze en afspraken met betrekking tot energieafsluiting te onderschrijven en dit ambtelijk in de eigen uitvoeringsorganisatie te borgen (zie bijlage 1g). Het DB te adviseren in te stemmen met: 1. de voortzetting van de inzet voor volwasseneneducatie 2013 in 2014, zoals voorgesteld in het overzicht in bijlage 1; 2. het vastleggen van de inzet van de
Het portefeuillehouderoverleg is akkoord met de voorstellen 1, 2b en 3. Ten aanzien van de overige voorstellen is er behoefte aan meer inzicht in de achterliggende motivatie en informatie. De heer Schoonderwoerd merkt op dat wederom wordt gesproken over het feit dat Kaag en Braassem niet financieel bijdraagt aan de regionale activiteiten op het terrein van GGZ-preventie. Kaag en Braassem zet namelijk wel degelijk middelen in voor de preventie GGZ, maar niet binnen de gemeenschappelijke regeling. Kaag en Braassem overweegt overigens om zich aan te sluiten bij de gemeenschappelijke regeling GGZ.
Het portefeuillehouderoverleg adviseert het DB conform het voorstel. De heer De Haan geeft aan dat hij het betreurt dat het rijk de inzet van VE zo beperkt, waardoor er weinig beleidsvrijheid is en er geen integrale aanpak met inburgering en re-integratie mogelijk is.
middelen voor volwasseneneducatie 2014 in productovereenkomsten met de betrokken regionale opleidingscentra.
11
Collectief Vraagafhankelijk Vervoer
1.
12
Tarieven Regiotaxi Holland Rijnland
1.
2.
3.
4.
13
Rondvraag en sluiting
Uitwerking opdracht voorbereiding Werkbedrijf
Door de terugloop van het budget is het voor de roc’s in de toekomst niet meer mogelijk om de infrastructuur in stand te houden. De heer De Haan wil hierover, vanuit de VNG, in overleg met het rijk gaan. De heer Wassenaar merkt op dat in het voorstel de indruk wordt gewekt dat extra middelen nodig zijn, als er meer aanmeldingen zijn voor het aanbod VE in 2014. Dit is niet het geval. De heer De Roon geeft aan, dat brief ISD Bollenstreek Kennis te nemen van bijgaande gespreksnotitie en in het op juiste manier geïnterpreteerd moet worden. portefeuillehoudersoverleg van februari Bollenstreek hecht grote waarde aan omvang eigen verder van gedachten te wisselen over bijdrage Wmo in relatie tot reguliere tarieven van het OV. De heer de Roon dringt aan op spoedige de toekomst van de Regiotaxi / Wmo vervolgstappen. vervoer Holland Rijnland. Voorzitter concludeert, dat gespreksnotitie goede basis biedt en dat met een vervolgdiscussie in februari 2014 wordt ingestemd. Kostprijs per (opstap)zone te verhogen De heer Mostert dringt aan op een betaalwijze met een met de NEA indexatie conform het soort van pasje. Deze doelgroep kan moeilijk met bestek en het contract met de contact geld omgaan. Dit is een cri de coeur. vervoerder; Mevrouw de Bruyne antwoordt dat de vervoerder de Tarieven 2014 voor Wmo geïndiceerden mogelijkheid heeft voor automatische incasso. Klanten onder de 65 jaar € 0,71 per zone en hebben de mogelijkheid automatische incasso aan te voor 65+ Wmo geïndiceerden € 0,46 vragen. (dit is een stijging van circa 30% t.o.v. Pho is akkoord met de voorstellen. in2013. In2013 gaat het om de bedragen € 0,55 en € 0,35); OV-Klanttarief 2014 per zone € 2,60 inclusief BTW (afgerondvan 2,614; exclusief BTW bedraagt het klanttarief € 2,467); Voor alle ritten gereserveerd tussen 00.00 en 06.00 uur geldt een toeslag van € 1,- per (opstap)zone.
De heer Roeffen brengt naar voren, dat bij bestuurlijke inkadering Oegstgeest, de Leidse regio één van de opties is. Dit is naar de raad toe aangegeven. Aangepaste beslispunten: De heer de Haan meldt, dat bestuurlijk vooroverleg 1. Het PHO constateert dat de geleid heeft tot wijziging van de beslispunten. Deze arbeidsmarktregio in de Participatiewet liggen ter tafel. de opdracht krijgt om samen te werken De heer de Haan benadrukt, dat het bij het werkbedrijf
2. 3.
4.
5. 6.
7.
in een (virtueel) werkbedrijf. De voorbereiding moet op korte termijn opgepakt worden. De samenwerking zal op bestuurlijk en op ambtelijk niveau vorm moeten krijgen Het PHO geeft de ambtelijke organisatie de opdracht om een scenario te ontwerpen voor het (virtuele) werkbedrijf waarover het PHO op 5 febr kan spreken Bij het ontwerpen van een scenario zal wordt uitgegaan van subregionale uitvoering. Uitgangspunt bij het ontwerp is dat regionaal wordt samengewerkt waar dit een meerwaarde heeft boven de subregionale samenwerking. Bij de voorbereiding van een scenario wordt zowel de beleidskant als de uitvoering betrokken. De gemeente Leiden (die in de arbeidsmarktregio HR de rol van centrumgemeente heeft) neemt het voortouw bij de voorbereiding van het scenario In de periode tot 5 febr krijgt de ambtelijke voorbereidingswerkgroep ook de opdracht om alert te blijven op de signalen uit Den Haag en waar nodig al vóór 5 febr. het PHO te informeren.
niet gaat om een fysiek bedrijf, maar meer een werktafel. Deze tafel moet leiden tot afspraken tussen ondernemers, overheid en onderwijs op het niveau van de arbeidsmarktregio. Het is van belang dat mandaat in de arbeidsmarktregio geregeld wordt. De centrumgemeente Leiden wordt nu aangesproken door Ministerie, maar heeft geen mandaat. Operationele uitvoering blijft in de subregio’s. Meerwaarde voor regionale thema’s is gelegen in: -
inhaken op banen die in het kader Sociaal Akkoord ter beschikking zijn gesteld - sectorplannen - ESF middelen Vragen/opmerkingen vanuit het pho: -
hoe ligt de relatie met 3D, hoe is de verhouding met stuurgroep 3D - hoe ligt relatie met Social return De heer De Haan antwoordt, dat dwarsverbindingen met andere decentralisaties van belang zijn. Voor de aansturing kan dit gremium benut worden. Het pho is een platform met veel personele unies. In stuurgroep 3D kan ook werk aan de orde komen. In het voorstel voor pho 5 februari zal dit nader uitgewerkt worden. Social return is een belangrijk aandachtspunt. Het biedt mogelijkheden banen voor mensen tot afstand tot de arbeidsmarkt te realiseren. Het is van belang dat afspraken, die in het kader van het convenant Bouwen en opleiden gemaakt zijn, nagekomen worden. De heer Uit den Boogaard deelt mee, dat jaarverslag convenant Bouwen en opleiden 6 november in begeleidingscommissie aan de orde komt. Het jaarverslag Bouwen en opleiden wordt aan het pho van 5 februari 2014 aangeboden. Pho stemt in met aangepaste beslispunten.
Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
Portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda 04 december 2013 Gemeentehuis Hillegom 03b
Onderwerp: Ingekomen stukken, uitgaande brieven en stukken ter kennisneming
Voorstel:
ter kennisneming
Ingekomen stukken Ontwikkelingen na besluit beëindiging activiteiten RBG en RCG, uitnodiging 28 nov. Vervolgbespreking Verzoek om kennismaking en bespreken vorm van samenwerking met Holland Rijnland Adviesrapport regionale werkgroep Samenspel zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals Uitgaande stukken Ter kennisneming Presentatie voor portefeuillehouders 17 oktober 2013: Stand van zaken en regionale samenwerking transitie jeugdzorg
1
7
É; ~
Zuid-HollandNoord
,gp
-Hiië... Ql?i?uel V
==siiië
= I
eg te iaazsaset . QQ , '-EE: :am '-4 "~"'>\s§>f@"'ï'@C ây3'E."?
Lø~; ?, s V « Z?/É, ~@""^>@^>s«;2ß%7,«~"_ §R " , \Ya *\~".> /"4 t ul
>>_
,T
'>
Il.
fi
"
""
1
\
C/
.»~
.sw»> -rf-"siS:«_«ff:~±f>" '
"
an
"
aiäëa
"
Onderwerp
Ontwikkelingen na besluit beëindiging activiteiten RBG en RCG
"if-T
4
f
U
K
=§.ä"ä::=a::==:::=::=='iv=*T .;===:==:::=:=:===:=e 1l:=:==:=::=::=:::==::=-T >i l l*:='-::=:===::==:========i-#555' _j =a::=:"===::==:EEiiEëêEÉ? _
13
Gezondheidszorg jjigggjtgsegionale Commissie
T
T
"
,ë.<,:
,_
';
.. W
R
ïjf fi
Q
""'°°l'
,
M
~~":;mz*?z~.»,«<:±_
>*
l
ï
..-r
i
r'*"l J
ii
1. Inkomende documenten - 2506
"
islil
f
lj!!
.
.
..
_.
_.
Holland Runland DT.a.V. P°StbUS558 2300 AN Leiden
Kenmerk
SdG/130103
Datum
25 oktober 2013
Geachte heer Toet, Graag willen wij u als bestuurders van de RC-lidorganisaties hierbij informeren over de binnengekomen reacties en de verdere ontwikkelingen, naar aanleiding van ons besluit om de Regionale Commissie Gezondheidszorg op te heffen en de activiteiten van het Regionaal Bureau te beëindigen.
Instemming met liquidatie van de stichting Op onze brief van 23 augustus jongstleden hebben wij vele reacties ontvangen Gezien de financiële situatie van de stichting ter ondersteuning en beheer van de Regionale Commissie stemmen alle partijen in met de liquidatie van de stichting met ingang van 1 april 2014. Geuite wensen tot behoud van de platformfunctie en netwerken Tegelijkertijd hebben verschillende organisaties uitdrukkelijk de wens geuit de platformfunctie van de Regionale Commissie Gezondheidszorg te behouden. Met name vanuit de gemeenten binnen Holland Rijnland, meerdere grote en kleinere zorg- en welzijnsorganisaties, de KNMG (district Alphen-Leiden-Gouda)en Zorgbelang is deze behoefte naar voren gebracht. Tevens heeft Zorg en Zekerheid aangegeven eventueelte willen participeren in een nieuw platform. Ons opheffingsbesluit is inmiddels besproken in alle netwerken van de Regionale Commissie. en Public Dit zijn achtereenvolgens: het netwerk Geïntegreerde Eerstelijnsgezondheidszorg en Wonen-Zorg-Welzijn platform bestuurlijk Health, het netwerk Kinder- & Jeugdcircuit, het het Geriatrisch Netwerk. In al deze netwerken werd de wens uitgesproken tot voortzetting
van uitwisseling van kennis en informatie.
Enkele ingebrachte argumenten voor een mogelijke voortzetting De gemeenten vinden het van belang om het op regionaal niveau in gesprek te blijven met zorgverzekeraars en zorg- en welzijnsorganisaties, vooral vanwege de aankomende decentralisaties en de groeiende betrokkenheid van de gemeenten bij het zorgdomein. Verder hebben deelnemers aan het Geriatrisch Netwerk benoemd dat een bestuurlijk en financieel geborgd regionaal geriatrisch netwerk noodzakelijk blijft om welzijn en zorg voor ouderen in de regio te verbeteren. Juist in de komende tijd waarin financiële en
50_ lsgsitlwßg DH Leldeíl 3
teiefaon 071-5 766164. fï:1X
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 2
e-1na1i;f@[email protected] VVV\7V\],fCgZh[1_nj
Q
ij.
si
1.,-Inkomende - ·· · . ....... documenten ... _.. ..,,,_ ....... .-..2506 ... .. .... . ,,,_,._
,
organisatorische veranderingen worden doorgevoerd, is dit netwerk volgens hen van grote waarde. Ook wil het Geriatrisch Netwerk blijven voldoen aan de lopende verplichtingen in het kader van het Nationaal Programma Ouderenzorg.
Vervolgtraject en presentatie voorstellen in Re-vergadering 28 november Hoe gaan we nu verder? In de komende weken vinden vervolgbesprekingen plaats met diverse organisaties om hun specifieke wensen en eisen nader uit te werken. De intentie van de betrokken organisaties is om tot één of meer concrete voorstellen te komen, met daarin de doelstellingen van de te behouden activiteiten, de randvoorwaarden en de uitgangspunten voor de financiering ervan. Deze voorstellen worden gepresenteerd tijdens de Re-vergadering van donderdag 28 november a.s. van 18.00 tot 20.00 uur. Daarom isook uw aanwezigheid bij deze laatste Revergadering zeer gewenst. Indien u onverhoopt zelf verhinderd bent, verzoeken wij u om iemand anders uit uw organisatie af te vaardigen die gemandateerd is om deel te nemen. De Re-vergadering vindt plaats in Gebouw 1 van het LUMC (vergaderzaal J1-116 op de 1e etage) .
Vragen of specifieke ideeën Mocht u in dit stadium vragen hebben of specifieke ideeën willen inbrengen, dan kunt u zich wenden tot een van de hieronder genoemde contactpersonen.
Met vriendelijke groet, het bestuur van de Stichting Beheer Regionale Commissie Gezondheidszorg Zuid-Holland Noord,
B. Noorlander, voorzitter
J.M.M. de Gouw, secretaris /penningmeester
Contactpersonen: Ben Noorlander T: 071-5222025/06-34193757 Sjaak de Gouw T: 06- 22983650 Yvonne Vincenten (directeur RBG) T: 071- 5766164 T: 06- 34276349 Arie Meerburg (voorzitter RC)
E: B.Noorlander@onsdoeLnl E: [email protected] E: [email protected] E: [email protected]
2
Scan nummer 1 van 1 - ScanpaÇJ ina 2 van 2
1. Inkomende documenten- 2554
I
Rivierduinen
Postbus 405, 2300 AK Leiden
Holland Rijnland Afdeling
t.a.v. de heer D. Toet
Doorkiesnr
Schuttersveld 9
E-mail
2316 XG LEIDEN
Kenmerk Datum Onderwerp
Communicatie 071890 65 91 [email protected] MHND 29 oktober 2013 nieuwe directeuren
Geachte de heer D. Toet,
Graag informeer ik u via deze brief over een veranderingsproces binnen Rivierduinen. Om zo veel mogelijk geld in de zorg te kunnen blijven steken, hebben wij de inrichting van onze organisatie opnieuw tegen het licht gehouden. Een uitkomst is om de huidige zes basiszorgcentra voor volwassen- en ouderenzorg om te vormen tot drie regionale zorgcentra. Aan de directe dienstverlening richting patiënten, verwijzers en ketenpartners verandert er niets. De nieuwe regio's van Rivierduinen zijn Haagstreek/Zoetermeer, Midden-Hoiland/Rijnstreek en Duin- en Bollenstreek/Leiden. Met de benoeming van directeuren hebben wij onlangs de eerste stap gezet in het veranderingsproces. De directies gaan aan de slag om de regionale centra op dezelfde manier in te richten. Daarmee bespaart Rivierduinen op management en ondersteuning.
•
In Haagstreek/Zoetermeerbestaat de directie uit Tanja Berger (psychiater en directeur behandelzaken) en Dymphna van Ravesteyn (directeur algemene zaken).
•
In Midden-Hoiland/Rijnstreek hebben wij een vacature voor directeur behandelzaken. Voorlopig nemen psychiaters Tom Kleijn en Jan Vink deze functie waar. Wouter Zegveld is directeur algemene zaken van deze regio.
•
In Duin- en Bollenstreek/Leiden bestaat de directie uit Albert Blom (psychiater en directeur behandelzaken en Peter Vader (directeur algemene zaken).
De directie in uw werkgebied zal binnenkort contact met u zoeken om nader kennis te maken en te kijken hoe de samenwerking met u het beste vorm kan krijgen. Met vriendelijke groet,
Marjolein ten Kroode Voorzitter Raad van Bestuur
Endegeesterstraatweg 5, 2342
AJ Oegstgeest • Postbus 405, 2300 AK Leiden
Tel 071 890 66 23/24/75 • www.rivierduinen.nl • Kvk 28103824 • Bank IBAN: NL72DEUT0566852446
Scan nummer 1 van 1 -Scan a ina 1 van 1
1. Inkomende documenten - 2610
Gezondheidszorg Commissie
Zuid-HollandNoord
I
Holland Rijnland
.i
Kenmerk
GG/130079-d
;f^ilff?i7fnföïiëFi1äjåéïi N
onderwerp
Adviesrapport Samenspel
>f
ik
=>
~,>^.j=.g
-.
:
;._"""..._.J,
T.a.v. mevrouw A.M.W. Hogervorst Postbus 558 2300 AN Leiden
f
Geachte mevrouw Hogen/orst, Graag vraag ik uw aandacht voor het volgende.
_
Hierbij wil ik u de definitieve versie aanbieden van het adviesrapport van de regionale werkgroep Samenspe/ zorgvragers, mantelzorgers, vr/jwi///'gersen professionals. Het rapport is opgesteld in opdracht van de Regionale Commissie Gezondheidszorg. Mantelzorgers en vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan onze samenleving en aan de zorg voor en het welzijn van vele kwetsbare burgers. Sinds de invoering van de Wmo in 2007 is daar langzamerhand van overheidswege al meer aandacht en erkenning voor gekomen, maar er wordt ook een steeds groter beroep gedaan op mantelzorgers en vrijwilligers in het kader van de `participerende samenleving'. In juli jongstleden heeft staatssecretaris Van Rijn van VWS een richtinggevend kader rond informele zorg uitgebracht in zijn beleidsbrief `Versterken, verlichten en verbinden'. De staatssecretaris kondigde daarin aan dat hij maatregelen wil treffen om de informele ondersteuning en zorg te versterken, te verlichten en te verbinden, "omdat, zo schrijft hij: "de samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionele zorg en de mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, beter kan en moet. Met deze beleidsbrief is de beleidsrichting van de landelijke overheid ten aanzien van het samenspel tussen professionele en informele zorg voor de komende jaren uitgestippeld. "
Het is nu zaak dat zorg- en welzijnsorganisaties en gemeenten pro-actief aan de slag gaan met elkaar, om de samenwerking tussen professionals, mantelzorgers en vrijwilligers rond de zorgvragers verder te verbeteren en mantelzorgers en vrijwilligers nog beter te ondersteunen. Daarvoor wil de Regionale Commissie Gezondheidszorg met dit rapport de gemeenten en de veldpaitijen handvatten aanreiken. Het rapport bevat dan ook (in hoofdstuk 5) diverse praktische richtlijnen. Deze richtlijnen kunnen ook gebruikt worden om de huidige praktijk rond het samenspel te toetsen. Tot slot worden (in hoofdstuk 6) verschillende beleidsaanbevelingen gedaan aan de gemeenten en de zorg- en welzijnsorganisaties in onze regio.
Fruitweg 50 2321 DH Leiden
telefoon 071-5 7661 64 fax 071-5769239
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 36
e-mail: [email protected] Www.rcgzhn.nl
1. Inkomende documenten - 2610 ------
---~-------····------~
--
~--
Daarnaast heeft de werkgroep een kaart voor professionals ontwikkeld, met aandachtspunten hoe zij zelf de samenwerking en afstemming met mantelzorgers en vrijwilligers kunnen versterken. Wij sturen u ter informatie ook een exemplaar toe van deze de kaart, die tevens als bijlage is opgenomen in het rapport. Aan alle betrokken wethouders en gemeentelijke beleidsadviseurs sturen wij zelf een exemplaar van het rapport en de kaart. Wij hopen dat de gemeenten met het rapport hun voordeel kunnen doen en dat het aanleiding geeft om over dit thema in gesprek te gaan met hun samenwerkingspartners op lokaal niveau. Mocht u nog bepaalde vragen hebben naar aanleiding van deze brief of het rapport, dan kunt u deze stellen aan mw. Grace Goei, ondersteunervan de werkgroep (per mail: [email protected] of telefonisch: 071 5766164). Het rapport en de kaart zijn ook -tot half december a.s.- te downloaden van onze website (www.rcgzhn.nl). Met vriendelijke groet,
Arie Meerburg Voorzitter Regionale Commissie Gezondheidszorg Zuid-Holland Noord
Bijlagen: • Adviesrapport Samenspel zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals. • Kaart voor professionals met aandachtspunten voor het samenspel met mantelzorgers en vrijwilligers.
Scan nummer 1 van 1 -Scan a ina 2 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 3 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 4 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Inhoudsopgave
Samenvatting
......................................................................... ............... ..4 ._
Hoofdstuk 1: Inleiding en leeswijzer Hoofdstuk 2: Werkwijze werkgroep
.................................................................... ................. ..6
.................................................................... ..8 ...............
Hoofdstuk 3: Cijfers en actuele ontwikkelingen
._
............... ........................................................ .. 10
Hoofdstuk 4: Bevindingen van de werkgroep: regionaal en landelijk Hoofdstuk 5: Richtinggevend kader voor het samenspel
.......................... ............... 16 _.
........................................... ............... .. 18
Hoofdstuk 6: Aanbevelingen aan gemeenten, zorg- en welzijnsorganisaties en de Regionale Commissie Gezondheidszorg
................................................ ............... .. 24
BIJLAGE 1 Beschrijving project "Mantelzorg Leiden: doe het samen!"
............... .................... .. 26
BIJLAGE 2 Geraadpleegde literatuur en andere bronnen
........................................ ............... .. 28
BIJLAGE 3:
Tekst van kaart met aandachtspunten voor professionals zorg- en welzijn, ._ werkzaam in intra- en extramurale setting
........................................... ............. .. 30
Pagina 2 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 5 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Pagina 3 van 31 Pagina 3 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 6 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Samenvatting Eind 2011 heeft de Regionale Commissie Gezondheidszorg Zuid-Holland Noord (hierna afgekort tot Regionale Commissie) een werkgroep ingesteld rond het onderwerp `Samenspel tussen zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals'. Deze werkgroep is in maart 2012 aan het werk gegaan en heeft inmiddels haar werkzaamheden afgerond en de resultaten vastgelegd in een adviesrapport aan de Regionale Commissie. De voorliggende versie is de definitieve versie van het rapport van 6 september 2013. Middels een literatuurstudie, een belronde langs gemeenten en inten/iews met welzijnsorganisaties heeft de werkgroep geïnventariseerd op welke wijze de gemeenten en zorg- en welzijnsorganisaties het samenspel tussen zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals momenteel al bevorderen. Er bleken in de regio en landelijk nog weinig goede praktijkvoorbeelden te zijn. In één project in de regio was wel sprake van nieuwe vormen van samenwerking en afstemming tussen zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals. Dit project zou volgens de werkgroep dan ook navolging verdienen in andere gemeenten in de regio. Op basis van de verkenning heeft de werkgroep een richtinggevend kader opgesteld, ten behoeve van zorg- en welzijnsorganisaties en gemeenten. Dit kader kan gebruikt worden voor de verdere vormgeving en toetsing van het samenspel. Daarnaast heeft de werkgroep een kaart voor professionals ontwikkeld, met aandachtspunten hoe de professionals zelf de samenwerking en afstemming met mantelzorgers en vrijwilligers kunnen versterken. Het adviesrapport wordt afgesloten met een aantal aanbevelingen aan de gemeenten, zorg- en welzijnsorganisaties en de Regionale Commissie.
Pagina 4 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 7 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Pagina 5 van 31 Pagina 5 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 8 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Hoofdstuk 1: Inleiding en leeswijzer Aanleiding Er is momenteel een aantal belangrijke ontwikkelingen gaande, zoals de vergrijzing, de (verder gaande) decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten, de kanteling van de Wmo, de extramuralisering van de lichte zorg met verblijf (zorgzwaartepakketten 1-3) en de bezuinigingen in zorg en welzijn? Daardoor zal het beroep op mantelzorgers en vrijwilligers groeien. Het aandeel van de professionals in de zorg zal afnemen, ten/vijl informele zorgverlening (mantelzorg) een steeds belangrijker plaats inneemt. Daarom is het van belang om goed te kijken naar de randvoorwaarden voor die samenwerking en naar mogelijkheden om die te bevorderen. Dit alles vormde de aanleiding tot het instellen van de werkgroep `Samenspel zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals' door de Regionale Commissie Gezondheidszorg Zuid-Holland Noord (hierna afgekort tot Regionale Commissie) eind december 2011.
Opdracht
De werkgroep kreeg de opdracht om advies te geven over de wijze waarop dat samenspel kan worden verbeterd. Daarbij was de tweede opdracht een nieuwe effectieve samenwerkingsvorm tussen zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals (met bijbehorend instrumentarium) te ontwikkelen en in de praktijk te toetsen. Het element `ze|fmanagement van de zorgvrager' diende daarin te worden meegenomen.
Toelichting
op gehanteerde
begrippen
Omwille van de leesbaarheidwordt hierna ter aanduiding van de zorgvrager, mantelzorger, vrijwilliger of professional alleen de hij-vorm gebruikt. Waar 'hij' staat, kan natuurlijk ook 'zij' gelezen worden. Hierna volgt eerst een toelichting op de gehanteerde termen. In dit rappolt is gekozen voor de term `zorgvrager'. Deze term omvat ook mensen die geen zorg, maar ondersteuning in hun dagelijks leven nodig hebben, want op dat vlak begint meestal de behoefte. Voluit zou dus ook `hu|p- en/ofzorgvrager' gelezen kunnen worden. kan omschreven worden als `de zorg en begeleiding die wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale re|atie'.2 Mantelzorgers die de spil in het leven van de cliënt zijn, worden `spilzorgers' genoemd. Zij hebben een veel intensievere taak dan andere mantelzorgers, want zonder hen als spil zou het bestaan van de cliënt instorten.3 Mantelzorg
1
In hoofdstuk 3 wordt de kanteling van de Wmo verder toegelicht.
2
Definitie van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid. Bron: Rapport `Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad', Nicis Institute 2008.
3
Pagina 6 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 9 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
De de?nitie van vrijwilligerswerk is `het verrichten van onbetaald en onverplicht werkzaamheden in georganiseerd verband ten behoeve van anderen die zorg en ondersteuning nodig hebben en met wie de vrijwilliger -bij de start- geen persoonlijke relatie heeft'. Dit laatste is een belangrijk verschil met mantelzorg. In de praktijk is er ook een ander verschil. Want bij het doen van vrijwilligerswerk is er vooraf sprake van een bewuste keuze (ook hoe vaak iemand dit per week of maand wil gaan doen), waarbij iemand er ook voor kan kiezen om voor een beperkte duur (projectmatig) vrijwilliger te zijn. Daarentegen is mantelzorg vaak iets waar iemand inrolt als er een beroep op hem wordt gedaan, waarna diegene dat vaak intensief (in het geval van een partner zelfs tot 24 uur per dag) en langdurig blijft doenf* Overigens is het voor vrijwilligers die individuele begeleiding bieden aan zorgvragers soms ook niet eenvoudig om het besluit te nemen te stoppen (op basis van hun eigen wensen of behoeften). Vaak is er in dat geval weinig interactie met de betrokken zorg- of welzijnsorganisatie, waardoor de vrijwilliger zich alleen voelt staan. Als het beroep dat op hem gedaan wordt, toeneemt (bijvoorbeeld door achteruitgang van de zorgvrager), kan de vrijwilliger denken er eigenlijk niet meer mee op te kunnen houden, zonder dat de toch al zo kwetsbare cliënt daarvan schade onden/indt. De vrijwilliger raakt zo klem in zijn loyaliteit tussen zijn eigen behoeften en de behoefte van de zorgvrager. Dit wordt de zogeheten `vrijwilligersklem' genoemd.5
Doelgroepen Het richtinggevend kader en de aanbevelingen in dit rapport zijn bedoeld voor gemeenten en welzijns- en zorgorganisaties voor alle doelgroepen, zowel ouderen, mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking en mensen met psychosociale of psychiatrische problematiek. Omdat de gemeenten op basis van de uitbreiding van de Wmo een steeds grotere, regisserende rol spelen rond ondersteuning en zorg aan hun burgers, heeft de werkgroep ook nadrukkelijk aanbevelingen geformuleerd voor de gemeenten.
Leeswijzer Deze rapportage is als volgt opgebouwd: -
In hoofdstuk 2 is de samenstelling en de gevolgde werkwijze van de werkgroep
beschreven. -
-
-
-
Hoofdstuk 3 bevat de cijfers over de inzet van professionals, mantelzorgers en vrijwilligers in de regio en de actuele ontwikkelingen die een veranderend samenspel nodig maken. In hoofdstuk 4 zijn de regionale en -heel beknopt- de landelijke bevindingen van de werkgroep uiteengezet.
Hoofdstuk 5 bevat het richtinggevende kader dat door de werkgroep is ontwikkeld. In hoofdstuk 6 staan de aanbevelingen voor (1) de gemeenten, (2) zorg- en welzijnsorganisaties in de regio en (3) de Regionale Commissie Gezondheidszorg.
4
Bron: Informele zorg in Nederland. Een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. SCP2013 5 Zie voetnoot 3.
Pagina 7 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 10 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Hoofdstuk Werkwijze
2: werkgroep
Samenstelling
werkgroep
De werkgroep bestond uit de volgende leden: 0
mw. Marianne de Bruijn, gebiedsmanager stad, Libertas Leiden;
o
dhr. Wim Bunnik, vertegenwoordiger Zorgbelang Zuid-Holland;
0
dhr. Jan van Hooijdonk, locatiemanager Zuydtwijck, Topaz;
0
mw. Marja Kraakman,directeur RVE Welzijn & Preventie, ActiVite;
o
dhr. Frank van Rooij, directeur-bestuurder, Radius Leiden en Oegstgeest.
De ondersteuning van de werkgroep is verzorgd door mw. Grace Goei, beleidsmedewerker van het Regionaal Bureau Gezondheidszorg ZHN.
Werkwijze De werkgroep is in de periode februari 2012 totjuni
2013 negen keer bijeengekomen.
Ten eerste heeft de werkgroep een inventarisatieronde uitgevoerd, door middel van: 0
het bestuderen van rapporten om goede praktijkvoorbeelden te vinden
0
het raadplegen van de gemeentelijke websites en van landelijke koepelorganisaties en belangenorganisaties
o
een belronde langs acht gemeenten
0
het voeren van gesprekken met een aantal welzijnsorganisaties.
Het doel van de belronde en de gesprekken was het verkrijgen van een toelichting op de verkregen schriftelijke en digitale informatie t.a.v. het samenspel tussen de vier partijen en met name mantelzorgondersteuning en vrijwilligersbeleid. De resultaten hien/an zijn uitvoerig besproken in de werkgroep. Ven/olgens heeft de werkgroep haar bevindingen vastgelegd in dit adviesrappolt. De kern van dit rapport is het richtinggevend kader (in hoofdstuk 5), bestemd voor zorg- en welzijnsorganisaties en gemeenten. Dit kan als basis dienen voor de samenwerkingén de samenwerking kan eraan worden getoetst. Daarnaast heeft de werkgroep een handzame kaart ontwikkeld voor professionals die werkzaam zijn in de intra- en extramurale setting, met aandachtspunten om het samenspel met mantelzorgers en vrijwilligers te bevorderen. Deze kaart wordt als afzonderlijk document beschikbaar gesteld aan de zorg- en welzijnsorganisaties in de regio. De werkgroep is op zoek gegaan naar wat er al is, met als doel goede voorbeelden te vinden van samenwerkingsvormen die zich reeds in de praktijk ontwikkeld en bewezen hebben. Verder heeft de werkgroep conform de opdracht stilgestaan bij het element `zelfmanagement van de zorgvrager'. Geconstateerd werd dat dit element in allerlei beleidsdocumenten in de
Pagina 8 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 11 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
vorm van begrippen als `eigen kracht' en `eigen regie' te voorschijn komt.6Daarom heeft de werkgroep besloten dit element als inclusief voor beleid en uitvoering in het sociale domein te beschouwen en dit niet verder uit te werken. Dit laat onverlet dat er discussiete voeren is over de reikwijdte van eigen kracht en eigen regie. Die discussie is echter niet speci?ek voor de samenwerking en verhouding tussen professionals, mantelzorgers en vrijwilligers. De werkgroep heeft daarom gekozen voor de volgende prioritering van haar werkzaamheden: 1.
Kader aangeven: hoe kan aan de samenwerking en verschuiving van werkzaamheden tussen de vier partijen worden vormgegeven?
2.
Praktische uitwerkingen inventariseren aan de hand van lopende projecten in de vijftien gemeenten in de regio en elders in Nederland. Welk initiatief zou bruikbaar kunnen zijn in andere gemeenten in Zuid-Holland Noord en wat moet zeker worden voortgezet?
Een concept\/ersie van het adviesrapport is besproken tijdens de vergadering van de Regionale Commissie Gezondheidszorg op 23 mei 2013 en is tevens voorgelegd aan een manager van GGZ Rivierduinen en aan dhr. M. Wesselman,directeur-bestuurder van Stichting De Haardstee in Leiden, als vertegenwoordiger van de VG-sector. Van zijn feedback is dankbaar gebruikt gemaakt voor het opstellen van deze de?nitieve versie van het
adviesrapport.
6
Zie voor meer informatie hoofdstuk 3.
Pagina 9 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 12 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Hoofdstuk 3: Cijfers en actuele ontwikkelingen Om een beeld te geven over de omvang van de informele zorg, volgt allereerst een aantal cijfers. Daarna worden de actuele ontwikkelingen over de verhoudingen tussen mantelzorgers, vrijwilligers en professionals benoemd.
Momenteel wordt ongeveer 75% van de zorg aan kwetsbare burgers door mantelzorgers en vrijwilligers gegeven en 25% door professionals. Voor de regio Zuid-Holland Noord, met op 1 januari 2012 527.574 inwoners, zijn de cijfers als volgt: In 2011 waren er 44.419 personen in vol- en deeltijd tegen betaling werkzaam binnen de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening van de in totaal 206.000 mensen met een betaalde baan.7 Daarmee bieden de sectoren zorg- en welzijn dus veel werkgelegenheid in deze regio.
-
Naar schatting zijn er zo'n 87.107 personen als mantelzorger in de regio, waarvan 64.539 mantelzorgers langdurig en/of intensief. 8
-
Verder zijn 122.209 vrijwilligers actief op het gebied van informele hulp en de verpleging en verzorging.9 Dit brengt het totaal aantal personen in de informele hulp en zorg op 209.316 in onze regio.
-
Hiermee komt voor de regio de verhouding tussen professionals in zorg en welzijn enerzijds en mantelzorgers en vrijwilligers anderzijds op respectievelijk 18% en 82%. Het aandeel van mantelzorgers en vrijwilligers is in onze regio dus nog groter. Over de leeftijdscategorie van mantelzorgers kan nog het volgende vermeld worden. Landelijk is tweederde van alle mantelzorgers tussen de 35 en 65 jaar oud. Het komt vaak voor dat zij de zorg voor hun dierbare combineren met de opvoeding van kinderen, het huishouden, werk en andere sociale activiteiten. Dat betekent dat zij risico lopen op overbelasting. Dat maakt de afstemming tussen informele en formele zorg van groot belang." De volgende vraag is hoe die afstemming en samenwerking het bestevorm kunnen krijgen, dusdanig dat: o
overbelasting van mantelzorgers wordt voorkomen en bestreden;
o
de kwaliteit van zorg als geheel voor de zorgvrager gewaarborgd is;
o
recht wordt gedaan aan de motivatie en het plezier van informele en professionele zorgverleners.
7
Bron: Kerncijfers Holland Rijnland, 2012-2013. Van langdurige mantelzorg is sprake als de zorg langer dan drie maanden wordt verleend. Intensief wil zeggen meer dan 8 uur per week. Bron: Tympaan Instituut, december 2010. 9 Bron: Digitaal Regionaal Informatiesysteem Samenleving, Tympaan Instituut op website www.ris-
8
zh.n|. 1°
Bron: Informatie op website www.expertisecentrummantelzorg.nl
Pagina 10 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 13 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Actuele ontwikkelingen Een goed samenspel tussen professionals, mantelzorgers en vrijwilligers is dus heel belangrijk om kwetsbare burgers optimaal te kunnen ondersteunen en verzorgen. Het belang daan/an neemt door de volgende ontwikkelingen nog toe: -
-
-
de demografische ontwikkelingen. Door de vergrijzing neemt de totale zorgbehoefte toe. En door de ontgroening zal de instroom van professionals in de zorg in de toekomst afnemen. inhoudelijke beleidswijzigingen ten aanzien van de Wmo (nadruk op het bevorderen van de zelfredzaamheid van burgers, waarover hieronder meer) bezuinigingen Door de op handen zijnde bezuinigingen nemen de mogelijkheden voor de inzet van professionals af, voor zover de arbeidsmarkt daarin (ook op termijn) kan voorzien.
Deze ontwikkelingen kunnen alleen worden opgevangen als de rol van mantelzorgers en vrijwilligers in de zorg groter wordt.
Beleidsvoornemens VWS Behalve de noodzaak tot bezuinigen heeft de overheid nog twee andere motieven voor het vergroten van de informele ondersteuning, namelijk: "[..] (1) het verbeteren van de kwaliteit van ondersteuning en zorg en (2) het vergroten van de betrokkenheid in de samenleving (meer voor elkaar zorgen)". Aldus de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Spoit (VWS) in april jl.: "Het is nodig om meer te kijken naar de persoon in plaats van naar enkel diens aandoening of indicatie. Op die wijze kan met de burger worden bekeken welke informele en formele ondersteuning en zorg het beste bijdraagt aan zijn mogelijkheden en levensdoelen/'11 In vervolg hierop benadrukte de staatssecretaris in juli jl. de belangrijke bijdragen die mantelzorgers en vrijwilligers aan de samenleving als geheel en aan de zorg in het bijzonder leveren. Hij benoemde de volgende drie beleidsvoornemens: ~ versterking van de positie van informele zorgverleners (door deze stevig te verankeren in de wetgeving en het rijks- en gemeentelijk beleid op het terrein van langdurige zorg en ondersteuning); ø verlichting van de intensieve taak van mantelzorgers en vrijwilligers door goede en tijdige ondersteuning te organiseren; ~ verbetering van de samenwerking tussen de zorgvrager, mantelzorger, vrijwilliger en professional. Hierover schreef hij: "De professional zal de mantelzorger en de vrijwilliger als gelijkwaardige paitner in ondersteuning en zorg moeten zien. De inzet van de informele zorg zal beter verbonden moeten worden met de formele zorg om te komen tot een integraal hulp- en ondersteuningspakket. Ook zal de formele zorgverlener van de cliënt goed oog moeten hebben voor de hulpvragen van de mantelzorger." 12
11
Bron: Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg, april 2013, pagina 2. Bijlage bij Beleidsbrief van staatssecretaris Van Rijn 25 april 2013 aan Tweede Kamer. 12 Beleidsbrief `Versterken, verlichten en verbinden' van staatssecretaris Van Rijn aan de Tweede Kamer dd. 20 juli 2013.
Pagina 11 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 14 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Toelichting
op wijzigingen
Wmo
De bovengenoemde beleidsvoornemensvan het ministerie van VWS hebben ook alles te maken met de lopende en voorgenomen wijzigingen van de Wmo (Wet Maatschappelijke Ondersteuning). De gemeente als uitvoerder van de Wmo heeft een zogeheten `compensatiep|icht', als burgers bepaalde beperkingen hebben. Voorheen gebeurde die compensatie vooral door middel van `standaard' voorzieningen. Inmiddels is `de kanteling van de Wmo' in gang gezet, een nieuwe manier van werken. Van `voorzieningen denken' wordt nu overgestapt naar `passende oplossing denken'. De `kanteling' gaat uit van de eigen kracht van burgers (met hulp van hun eigen sociale netwerk, familie, vrienden, buren, de kerk en andere sociale verbanden, de zogeheten civil society). Deze verandering heeft als consequentie dat er minder algemene voorzieningen voor alle burgers worden aangeboden, en meer specifieke voorzieningen gericht op risicogroepen.
Hiermee heeft de rijksoverheid in de afgelopen jaren er al voor gezorgd dat informele zorg in het vizier kwam bij gemeenten, instellingen en professionals. Dit gedachtegoed blijkt ook toepasbaar op andere (toekomstige) decentralisatieopgaven binnen het sociale domein: welzijn, sociale zaken en zorg. Want ook daar geldt het uitgangspunt: het versterken van de eigen kracht en de zelfredzaamheid van de burger." Zo is het ook de bedoeling om in de geplande zogeheten`kern-AWBZ' (Langdurige Intensieve Zorg) voor de langdurige intramurale zorg de rol van de mantelzorger en familie te borgen.14 Naast de kanteling van de Wmo was er de afgelopen jaren nog een andere, aanvullende beweging gaande, namelijk `Welzijn Nieuwe Stijl'. Het doel was een nieuwe impuls geven aan de invulling van de Wmo, om zo de zelfredzaamheid en participatie van burgers te vergroten. Het programma was gericht op meer professionaliteit en effectiviteit in de aansturing door gemeenten, een hogere kwaliteit en professionaliteit in het welzijnswerk en op versterking van de samenwerkingsrelatie tussen gemeenten en welzijnsorganisaties.15 Bij de nieuwe benadering horen de volgende stappen:
1.
De burger probeelt eerst zelf de problemen die hij op zijn levenspad tegenkomt op te lossen: wat kan hij zelf?
2.
Hij kan daarin worden ondersteund door zijn sociaal netwerk: wat kan zijn netwerk
voor hem betekenen? 3.
Kan hij zijn sociale netwerk zo nodig nog uitbreiden of verstevigen? (Eventueel met tijdelijke hulp van een vrijwilliger of een professional)
4.
Heeft hij in het dagelijks leven tijdelijk of blijvend extra ondersteuning nodig van een vrijwilliger?
5.
Heeft hij professionele zorg of ondersteuning nodig? Zo ja, op welke manier, structureel of alleen kortdurend, met inzet van algemene (collectieve) of individuele voorzieningen?
13
Bron: website VNG Zie voetnoot 13. 15 Acht uitgangspunten, `bakens' genoemd, geven richting in de omslag naar werken volgens Welzijn Nieuwe stijl (bron: htt[L[/www.invoeringwmo.nl/content?arogramma-welzijn-nieuwe-stijl).O.a.: - Gericht op de vraag achter de vraag ø Gebaseerd op de eigen kracht van de burger (faciliteren in plaats van overnemen) Formeel en informeel in optimale verhouding Doordachte balans van collectief en individueel Integraal werken. 14
Pagina 12 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 15 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Van professionals wordt dus ven/vacht dat zij in de eerste plaats de zelfredzaamheid van de zorgvrager ondersteunen. Dat betekent minder de zorg voor de zorgvrager overnemen en hem dus tot object van zorg maken. Professionals moeten er juist voor zorgen dat de zorgvrager en zijn ondersteunend sociaal systeem, waartoe allereerst de mantelzorger behoort, zelf weer verder kunnen. Op die manier pakt de zorgvrager de regie terug of wordt die regie ondersteund. De professionals in de sociale sector moeten mantelzorgers en vrijwilligers dus meer als partners gaan zien en niet als `hulpjes'. Daarbij moeten ze zelf een meer faciliterende en ondersteunende rol aannemen en dit vraagt dus een omslag in denken en handelen bij de professionals. De ondersteuning van met name kwetsbare mantelzorgers heeft in veel gevallen speciale aandacht nodig. Want zij moeten niet overbelast raken en -ondanks hun soms intensieve mantelzorgtaken- kunnen blijven participeren in de samenleving. Zoals benoemd in prestatieveld 4 van de Wmo heeft de gemeente de opdracht om mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen (inclusief steun bij het vinden van adequate oplossingen als zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen). Uitgangspunt voor de ondersteuning van mantelzorgers zijn de acht basisfuncties mantelzorgondersteuning,zoals neergelegd in de beleidsbrief `Informele en formele zorg' van staatssecretaris Bussemaker uit 2009 en daaropvolgende beleidsbrievenf? Deze basisfunctiesworden geboden in de vorm van informatie, advies en begeleiding. Uitgangspunt van het beleid voor de gemeente is dat met name kwetsbare mantelzorgers in aanmerking komen voor ondersteuning, voor een keukentafelgesprek of een andere vorm van gesprek en onder het compensatiebeginsel vallen, indien zij door hun mantelzorgtaken niet (meer) toekomen aan participatie in de samenleving. In het gemeentelijk Wmo-beleid moet de positie van mantelzorgers in bovengeschetste zin dus worden verankerd.
Bovenstaande ontwikkelingen hebben ook tot gevolg dat er verschuivingen in werkzaamheden zullen (moeten) optreden tussen professionals, mantelzorgers en vrijwilligers. Een deel van het werk van professionals zal in de toekomst moeten worden verricht door informele zorgverleners, oftewel de mantelzorgers en vrijwilligers in zorg en welzijn. Aan deze verschuiving moet op een verantwoorde wijze vorm worden gegeven. Belangrijk aandachtspunt op korte termijn hierbij is, dat enerzijds geen extra potentieel aan mantelzorgers kan worden aangesproken en dat anderzijds overbelaste mantelzorgers wel perspectief moeten krijgen. Respijtzorg moet dus worden uitgevoerd door vrijwilligers. Er komt een breed scala van nieuwe vrijwilligers op de markt die onder meer bestaat uit: bijstandsgerechtigden, kortdurend werklozen, mensen met een zekere afstand tot de arbeidsmarkt, een verdubbeling van jonge senioren (babyboomers) en een nieuwe generatie vrijwilligers, zoals jongeren en het bedrijfsleven met een maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Soorten
netwerken
De verschillende partijen, namelijk mantelzorgers, vrijwilligers en professionals, vormen tezamen een netwerk rond de zorgvrager. Uit Amsterdams onderzoek is gebleken dat er verschillende soorten netwerken bestaan, elk met hun eigen kansen en risico's. Deze typen netwerken verschillen in de manieren waarop en met wie wordt samengewerkt, de risico's op overbelasting en de bronnen van plezier en voldoening en tot slot in de ideeën over de rechten en plichten van professionals, mantelzorgers, vrijwilligers en zorgvragers en wat men
16
Website: httçg/www.rijksoverheid.nl/ministeries/vvvs/documenten-en-publicaties
Pagina 13 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 16 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
dus van elkaar (en zichzelf) mag (en moet) ven/vachten. De vijf typen netwerken zijn achtereenvolgens: 1. gemengde netwerken (bestaand uit een evenwichtige combinatie van professionals, vrijwilligers en mantelzorgers),
2. fam//ienetwerken (met veel, vaak vrouwelijke mantelzorgers), 3. professionele netwerken (met voornamelijk professionals en een marginale rol voor de mantelzorgers), 4. en 5. twee sooiten sp//zorgnetwerken (netwerken waarin de zorg staat of valt met één informele zorgverlener). In de zogeheten `ge'isoleerde spilzorgnetwerken' hebben spilzorgers nauwelijks hulp, niet van professionals of vrijwilligers, en ook niet van familie of vrienden die zorg zouden kunnen verlenen. In geval van `teleurgestelde spilzorgnetwerken' heeft de spilzorger wel contact met hulpverleners en andere familieleden, maar is hij teleurgesteld in de mate waarin met name professionals helpen.
Onder invloed van omstandigheden kan een netwerk overgaan van het ene in het andere type. De risico's op overbelasting zijn het grootst in de familienetwerken en de twee soorten spilzorgnetwerken. Elk type netwerk vraagt ook een bepaalde (meest effectieve) vorm voor de communicatie met de betrokkenen (zoals netwerkbijeenkomsten met de betrokken professionals en mantelzorgers), voor de coördinatie in het samenspel en voor de mantelzorgondersteuning (zoals preventieve huisbezoeken). De belangrijkste opdracht voor gemeenten en zorg- en welzijnsorganisaties is om spi|zorgnet\Nerken om te buigen in een van de drie andere netwerken. Veel spilzorgers uit geisoleerde netwerken verlangen naar erkenning en waardering. Dat te bieden is ook de beste manier om hun isolement te doorbreken. Preventieve ouderenbezoeken kunnen een gelegenheid bieden erkenning en waardering te geven, een luisterend oor te bieden en tegelijk het aanwezige isolement te
signaleren."
17
Bron: Rapport `Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad', Nicis Institute 2008.
Pagina 14 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 17 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Pagina 15 van 31 Pagina 15 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 18 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Hoofdstuk 4: Bevindingen van de werkgroep: Regionaal
regionaal
en landelijk
~
van De werkgroep heeft ten eerste de opdracht uitgevoerd om goede voorbeelden samenwerking tussen professionals,zorgvragers, mantelzorgers en vrijwilligers te inventariseren in de vijftien gemeenten in de regio Zuid-Holland Noord. De algemene indruk van de werkgroep is dat er nog weinig voorbeelden zijn van vernieuwing in de samenwerking tussen professionals, zorgvragers, mantelzorgers en vrijwilligers in de gemeenten in Zuid-Holland Noord. Vooral de traditionele structuren vormen nog het uitgangspunt. De ondersteuning van mantelzorgers is in het algemeen ondergebracht bij een apaite unit van een welzijns- of zorginstelling. Voor de ondersteuning van mantelzorgers worden zogeheten mantelzorgconsulenten ingezet. De taken van die consulenten liggen op het vlak van informatie en advies, begeleiding, het organiseren van lotgenotencontacten, het regelen van respijtzorg en praktische ondersteuning van mantelzorgers.
Uit de belronde bleek dat er bij alle gemeenten in de regio -al langer of korter- gewerkt wordt aan de invulling van de kanteling van de Wmo. Daarmee wordt aan het uitgangspunt van de opdracht aan de werkgroep, namelijk zelfmanagement van de zorgvrager, op afzienbare termijn invulling gegeven. Tijdens de zoektocht in de regio naar nieuwe vormen van samenwerking en afstemming tussen professionals, zorgvragers, mantelzorgers en vrijwilligers stuittede werkgroep op een innovatief project in Leiden, getiteld "Mantelzorg Leiden: doe het samen!". Doel van dit project is te komen tot structurele verbeteringen in de ondersteuning van mantelzorgers en daarin zijn al de nodige resultaten geboekt. Het project is gefinancierd uit de zogenaamde `Impulsgelden' van de gemeente Leiden en loopt sinds 2010. Voor meer informatie wordt verwezen naar bijlage 1.
De werkgroep ziet in de benadering van dit Leidse project de volgende voordelen: Het is een dekkend systeem van mantelzorgondersteuning.
-
Het systeem heeft een preventieve werking. Mantelzorgers worden beter bereikt en daardoor kan signalering van overbelasting in een vroeg stadium plaatsvinden. Mantelzorgers kunnen in een vroeg stadium op de hoogte gebracht worden van de mogelijkheden tot ondersteuning, waardoor ze ook op eigen initiatief er een beroep op kunnen doen. Zo wordt ook de landelijke methodiek `Mantelp|an'ingezet.18
-
Met mantelzorgers worden gesprekken gevoerd die tot arrangementen voor ondersteuning leiden.
-
De positie van de mantelzorger wordt meegenomen in de totale ondersteuning van het sociale systeem van de zorgvrager.
-
18
De methodiek van `Mantelplan' maakt gebruik van internet om ondersteuningsvragen van mantelzorgers en vrijwilligersaanbod in de wijk bij elkaar te brengen. Zie voor meer info: www.mantelplan.nl
Pagina 16 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 19 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
-
-
Deze benadering van de ondersteuning past geheel binnen het idee van wijkgericht werken, waarin de ondersteuning van kwetsbare burgers door de samenwerking tussen zorg- en welzijnsinstellingen integraal en dicht bij huis plaatsvindt.
Ook scholen, bedrijven en maatschappelijke organisaties zijn natuurlijke netwerken waar binnen mantelzorgers makkelijk en laagdrempelig bereikt kunnen worden.
Landelijk De werkgroep is ook nagegaan of er in de literatuur, publicaties van de overheid en documentatie van landelijke organisaties zoals Mezzo, Vilans en ActiZ aanwijzingen te vinden zijn om tot een kader voor de samenwerking te komen tussen professionals, mantelzorgers en vrijwilligers. Helaas kwam de werkgroep tot de conclusie dat er niet veel voorbeelden van concrete invullingen zijn die passen binnen dit kader (zie bijlage 2: Geraadpleegde literatuur
en andere bronnen).
Pagina 17 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 20 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Hoofdstuk 5: Richtinggevend
kader voor het samenspel
Op basis van de verkenning heeft de werkgroep een richtinggevend kader opgesteld, als handreiking voor de zorg- en welzijnsorganisaties (in het navolgende schema verkort `de organisatie(s)' genoemd) en de gemeenten in de regio. Dit kader kan gebruikt worden voor de verdere vormgeving en voor de toetsing van het samenspel tussen zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals. Voor het opstellen van dit kader is vooral gebruik gemaakt van de aanbevelingen uit een visiedocument van de stichting Zorgpalet (2010) 19,aangevuld met een aantal aanbevelingen uit een recent SCP-rapport over informele zorg in Nederland (juni 2013)." De meeste van de hiernavolgende richtlijnen zijn zowel van toepassing op samenwerking in de intramurale als in de extramurale setting. Met de term 'intramurale setting' worden allerlei soorten beschermende woonvormen bedoeld, waar zorgvragers zorg met verblijf krijgen. In deze setting is er altijd sprake van professionele zorg. Aanvullend daarop leveren mantelzorgers en vrijwilligers een bijdrage. In de extramurale setting (dat wil zeggen bij zelfstandig wonende zorgvragers) is het juist andersom. Een zelfstandig wonende kwetsbare burger heeft in de eerste plaats een eigen sociaal netwerk, waarin hopelijk ook mantelzorg wordt geboden, vervolgens kunnen vrijwilligers en in laatste instantie professionals hulp en ondersteuning bieden.
In enkele gevallen is er sprake van een accent\/erschil tussen de intramurale en extramurale setting en wordt in het schema dus een onderscheid gemaakt tussen beide settings.
Bron: J. Nijmeijer , Samenspel met mantelzorgers en vrijwilligers. Visie op het werken met en werven van mantelzorgers en vrijwilligers binnen Stichting Zorgpalet, Zorgpalet (2010). 2° Bron: Informele zorg in Nederland. Een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. SCP 2013 19
Pagina 18 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 21 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
(1) Communicatie, relatie en onderlinge '
Intra- en ext|-a|11u|~a|e'5gt?|1g'
afstemming -
-I
"
'
"
'~
-J
.
Ã
~
De eigen regie van de zorgvrager is het vertrekpunt. De samenwerking op het gebied van de zorg en ondersteuning dient dus altijd zoveel mogelijk in samenspraak met de zorgvrager plaats te vinden.
Professionals en vrijwilligers zijn erop gericht de zelfredzaamheidvan de zorgvrager en de mantelzorger te ondersteunen. Alle organisaties en professionals zijn in staat adequate informatie te verschaffen over mogelijkheden voor mantelzorgondersteuning. Informatie is ook te vinden in een informatiefolder en op een website. Meer speci?eke informatie kan mondeling verstrekt worden. De organisatie wijst een vast aanspreekpunt (contactpersoon) aan voor de mantelzorgers en vrijwilligers. Er worden duidelijke afspraken gemaakt met de mantelzorgers en/of vrijwilligers over de verrichten taken, die worden vastgelegd in het zorgleefplan. Deze afspraken worden regelmatig (minimaal 2x per jaar) geëvalueerd in een gesprek. In die gesprekken wordt ook aandacht besteed aan de wederzijdse ven/vachtingen tussen contactpersoon, zorgvrager, mantelzorgers en vrijwilligers en de (over)belasting van de mantelzorgers.
Mantelzorgers zijn betrokken bij het zorginhoudelijk proces en de wijze van bejegening van de zorgvrager, omdat zij deze het beste kennen.
Specifiek voor de intramurale setting -
i
i
r
1
.
i
..
J
e
1
Bij de intake wordt besproken op welke wijze de mantelzorger wil participeren in de zorg voor de zorgvrager en hoe dit in de samenwerking met de professional en eventuele vrijwilligers vorm moet
krijgen.
Specifiek voor de xxtramurale -
setting/
thuissituatie
V V
a
.
Bij de inzet van professionals wordt met de zorgvrager en diens sociale systeem waartoe ook de mantelzorger en eventueel een vrijwilliger
behoort besproken welke bijdrage ieder levert aan de zorg voor en/of ondersteuning van de zorgvrager en diens systeem en hoe de communicatie over ieders bijdrage verloopt.
Pagina 19 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 22 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
(2) Omgaan met mantelzorgers
llntra-i
en vrijwilligers
en extramuralesettingc'
V
*
V
>
=
l
:
'A
±
De contactpersoon voor de mantelzorger verzorgt screening op basis van tevoren vastgestelde criteria en parameters op overbelasting met speciale aandacht voor mantelzorgers die tot kwetsbare groepen behoren."
-
De organisatie brengt de individuele en collectieve behoefte aan ondersteuning van mantelzorgers in kaart en onderneemt actie om deze te realiseren. De organisatie heeft daan/oor een actueel overzicht van de
-
sociale kaart. De organisatie spant zich in om vrijwilligers te behouden door: 1. Hen actief te begeleiden 2. Hun inzet na enige tijd te evalueren _ Een vaste contactpersoon aan te wijzen Waardering te tonen door kleine attenties, het regelen van een vrijwilligersverzekering, het aanbieden van cursussen en het organiseren van bijeenkomsten. :#00
-
-
-
-
-
-
-
-
De organisatie toont ook haar waardering voor mantelzorgers door middel van kleine attenties. De organisatie werft nieuwe vrijwilligers door middel van alle daan/oor in aanmerking komende media en contacten. De organisatie brengt een optimale match tussen zorgvrager en vrijwilliger tot stand door een duidelijk beeld te vormen van de cultuur, wensen en leefomgeving van de zorgvrager en de competenties en mogelijkheden van de vrijwilliger. Voor een optimale match spant de organisatie zich ook in om de diversiteit van de eigen vrijwilligers te vergroten.
De organisatie biedt vormen van respijtzorg aan ter ontlasting van mantelzorgers, o.a. door de inzet van vrijwilligers. De organisatie ondersteunt de opbouw of verbetering van het sociaal netwerk van de mantelzorgers en zet daarbij zo mogelijk digitale methodieken en technieken (zoals Mantelplanzz) in. De organisatie zet mantelzorgers en vrijwilligers door publicitaire uitingen op de kaart, als ondersteuning van de waardering voor hun bijdrage en tegelijkertijd ten behoeve van de werving van nieuwe vrijwilligers. De organisatie voert individuele exitgesprekken met mantelzorgers en vrijwilligers.
21
De Caregiver Strain Index (CSI) is één van de meest gebruikte (internationale) meetinstrumenten om (over)belasting van mantelzorgers te meten. Voor professionals en vrijwilligers is er in Nederland ook een `Signalenkaart Ontspoorde Mantelzorg' ontwikkeld. Bron: website van Movisie. 22 Zie voor meer informatie voetnoot 18.
Pagina 20 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 23 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
(2) Omgaan met mantelzorgers
Intra- en extramurale -
-
en vrijwilligers
setting
"
U
.
>
*
U
--
"
De organisatie nodigt ex-mantelzorgers die belangstelling hebben en geschikt zijn, uit om vrijwilliger te worden. De gemeente vraagt enkele capabele mantelzorgers om toe te treden tot een (lokaal) netwerk om belangen van mantelzorgers in het kader van de Wmo te behartigen.
Specifiek voor de extramurale -
<
( vervolg)
setting
=
>
.
a
_
.
.
De gemeenten en de betrokken organisaties zorgen voor ondersteuning van de zorgvrager en de mantelzorger op wijkniveau, zo dicht mogelijk in hun omgeving.
(3) Organisatiebeleid Alle organisaties -
-
-
-
(intramuraal
-
.
g
l
De organisatie brengt de medewerkers op de hoogte van het mantelzorgen vrijwilligersbeleid en zorgt voor een methode zodat iedere vrijwilliger en mantelzorger een vaste contactpersoon heeft. De organisatie zorgt voor afstemmings- en overlegvormen tussen professional, zorgvrager, mantelzorger en vrijwilliger. Vrijwilligers vallen onder de interne klachtenregeling van de organisatie en zijn verzekerd via de organisatie. De organisatie houdt rekening met het feit dat er vrijwilligers zijn die zich niet structureel voor langere tijd willen binden.
setting / thuissituatie
a
Als er meerdere organisaties betrokken zijn bij een zorgvrager, wordt onderling bepaald wie het aanspreekpunt (evt. per organisatie) is voor de mantelzorger.
(4) Scholing/
toerusten
Voor alle organisaties -
V
De zorg- of welzijnsorganisatie heeft een beleid met betrekking tot de omgang met en de inzet van mantelzorgers en vrijwilligers.
Specifiek voor de extramurale -
en extramuraal)
(intramuraal
en extramuraal)
r
De organisatie zorgt voor het geschikt en bekwaam maken van mantelzorgers en vrijwilligers door scholing aan te bieden om bepaalde zorgtaken van professionals over te nemen.
Pagina 21 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 24 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Aandachtspunten
voor professionals
Op basis van de hierboven vermelde richtlijnen op organisatieniveau heeft de werkgroep ook een aantal aandachtspunten voor individuele professionals geformuleerd. De verbetering van het samenspel moet namelijk vooral georganiseerd worden op het niveau van de zorgvrager. Daar liggen de mogelijkheden om op individueel niveau de ondersteuning vormte geven op basis van een mix van professionele zorg, mantelzorg en vrijwilligers. Deze aandachtspunten voor professionals zijn opgenomen in een aparte kaart, die aan de zorg- en welzijnsorganisaties in de regio wordt aangeboden. De tekst van de kaart is tevens opgenomen in bijlage 3 van dit rapport. `
'
Pagina 22 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 25 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Pagina 23 van 31 Pagina 23 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 26 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Hoofdstuk 6: aan gemeenten, zorg- en welzijnsorganisaties Aanbevelingen Regionale Commissie Gezondheidszorg
Aanbevelingen
en
aan de gemeenten
Op basis van de gemeentelijkeverantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers (in het kader van de Wmo, zoals beschreven in hoofdstuk 3) heeft de gemeente een belangrijke regierol op dit terrein om het samenspel tussen professionals, mantelzorgers, vrijwilligers en zorgvragers te bevorderen. De werkgroep doet daarom allereerst de volgende aanbevelingen aan de gemeenten in de regio Zuid-Holland Noord, om aan de volgende taken en verantwoordelijkheden uitvoering te geven: 1.
De gemeente bevordert dat alle zorg- en welzijnsinstellingen aandacht schenken aan de situatie en ondersteuning van mantelzorgers.
2.
De gemeente bevordert dat zorg- en welzijnsinstellingen (op wijkniveau) meer samenwerken in het kader van integrale ondersteuning van kwetsbare burgers (waaronder ook mantelzorgers) en het opbouwen van sociale netwerken rondom die kwetsbare burgers.
3.
De gemeente bekijkt samen met de betrokken zorg- en welzijnsorganisatie(s) welk soort netwerk individuele zorgvragers hebben en stemt de benadering en aan te bieden ondersteuningsvormen daarop af."
4.
Door een goed vrijwilligersbeleid draagt de gemeente eraanbij dat de huidige vrijwilligers behouden blijven en dat er meer vrijwilligers beschikbaar komen voor zorg en welzijn. V
5.
Dit zoeken naar vrijwilligers is gericht op nieuwe en andere vrijwilligers zoals: babyboomers, allochtonen, mensen met een uitkering, mensen in het kader van arbeidsreintegratie met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, het bedrijfsleven met een rol in het maatschappelijke verantwoord ondernemen, en kort cyclische klussen voor een nieuwe generatie vrijwilligers die niet langdurig gebonden willen zijn (dit geldt voor jong en oud).
6.
De gemeente bevordert de samenwerking tussen zorg- en welzijnsorganisaties teneinde duurdere zorg terug te dringen en goedkopere vormen van hulpverlening te realiseren zoals geformuleerd in Welzijn Nieuwe Stijl.
7.
De gemeente bevordert ketenafspraken tussen alle partijen in een buurt of wijk werkzaam, en ontwikkelt criteria voor het bovenwijks organiseren van voorzieningen met betrekking tot bijvoorbeeld bijzondere doelgroepen.
8.
De werkgroep brengt het mantelzorgproject in Leiden graag onder de aandacht van de andere gemeenten binnen Holland Rijnland en beveelt aan om het Leidse Mantelzorgakkoord na te volgen.
23
Zie hoofdstuk 4. Bron: Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad. Nicis Institute, 2008.
Pagina 24 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 27 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Aanbevelingen
aan de organisaties
voor zorg en welzijn
De werkgroep heeft de volgende aanbevelingen geformuleerd voor de zorg- en welzijnsorganisaties in de regio:
1.
De werkgroep roept de organisaties voor zorg en welzijn op om de verantwoordelijkheid te nemen voor de invulling van nieuwe verhoudingen tussen mantelzorgers, professionals en vrijwilligers en het richtinggevende kader uit hoofdstuk 5 te gebruiken voor de de verdere onb/vikkeling van beleid en de vormgeving van de samenwerking.
2.
De werkgroep roept zorg- en welzijnsorganisaties op beleid te formuleren voor het samenspel van professionals, mantelzorgers en vrijwilligers.
3.
Voor zover dit nu nog niet het geval is, is het wenselijk dat alle zorg- en welzijnorganisaties een scholingsaanbod ontwikkelen teneinde hun medewerkers te trainen voor `de nieuwe manier van werken', conform de kanteling van de Wmo en Welzijn Nieuwe Stijl, zoals in hoofdstuk 3 beschreven.
4.
Het is zeer wenselijk dat de zorg- en welzijnsorganisaties met elkaar in gesprek gaan over het huidige totale ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers en vrijwilligers en zo mogelijk de krachten bundelen op dit gebied door projecten en activiteiten in elkaar te schuiven of op andere wijze te combineren,ten einde ef?ciënter en beter gebruik te maken van publieke middelen.
Aanbeveling
aan de Regionale
Commissie Gezondheidszorg
De werkgroep doet de aanbeveling aan de Regionale Commissie om de visie met betrekking tot de veranderende verhoudingen tussen mantelzorgers, professionals en vrijwilligers te onderschrijven. De kern van die visie is de eigen regie en kracht van de burger, de steun vanuit zijn sociaal netwerk, waartoe ook de mantelzorger behoort, en de integrale ondersteuning van dat systeem door professionals, inclusief de ondersteuning van de mantelzorger.
Pagina 25 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 28 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
BIJLAGE 1 Beschrijving
project
"Mantelzorg
Leiden: doe het samen!"
24
In het project "Mantelzorg Leiden: doe het samen!" is allereerst onderzoek gedaan naar de ondersteuning van twee groepen kwetsbare mantelzorgers, namelijk: mantelzorgers van 75 jaar en ouder en mantelzorgers van .GGZ-zorgvragers." Verder is onderzocht welke invulling is gegeven aan de basisfuncties rond ondersteuning van mantelzorgers. Zoals al genoemd in hoofdstuk 3, worden deze basisfuncties geboden in de vorm van informatie, advies en begeleiding. Zo kon een beeld worden gekregen van de noodzaak en de mogelijkheden tot verbetering van de ondersteuning van mantelzorgers. Op basis daan/an is onder meer afgesproken dat alle zorg- en welzijnsorganisaties naast de verantvvoordelijkheid voor de ondersteuning van zorgvragers ook de ondersteuning van de mantelzorger, die tot het sociale netwerk van de zorgvrager behoort, tot hun taak rekenen. Alle welzijns- en zorginstellingen hebben de intentie uitgesproken om de ondersteuning van mantelzorgers in hun werkplannen op te nemen. Naast de welzijns- en zorginstellingen zijn ook de gemeente en de cliënten (Leidse Vereniging van Mantelzorgers) bij het project betrokken. De samenwerking moet uiteindelijk in de tweede helft van 2013 uitmonden in de ondertekening van een convenant. -
-
In Leiden zijn alle zorg- en welzijnsprofessionals en ambtenaren van het Wmo-loket geinstrueerd over de mogelijkheden voor de ondersteuning van mantelzorgers, zodat zij kunnen doon/en/vijzen of de ondersteuning zelf ter hand kunnen nemen. Aan kwetsbare De situatie van de mantelzorger wordt als mantelzorgers wordt extra aandacht besteed. onderdeel vanhet totale zorgsysteem in kaart gebracht (de kanteling) en op basis daan/an worden arrangementen voor ondersteuning aangeboden. Tot die arrangementen behoort ook de inzet van vrijwilligers ter ontlasting van mantelzorgers. De gemeente kan daarbij een partij aanwijzen die als regievoerder fungeert.
Het verstrekken van subsidie heeft in Leiden geleid tot een formele opdracht van de gemeente aan het Bureau Informele Zorg van ActiVite. Het Bureau Informele Zorg heeft de regie met betrekking tot de samenwerking en de inzet van de verschillende organisaties voor de ondersteuning van mantelzorgers en ondersteunt de instellingen hierbij. Daarnaast verzorgt zij de gezamenlijke voorlichting over mantelzorgondersteuning en organiseert bijeenkomsten voor mantelzorgers gericht op praktische zaken, lotgenotencontact, de Dag van de Mantelzorg, scholing voor professionals en dergelijke. Het Bureau Informele Zorg fungeert ook als een vangnet voor mantelzorgers die nog geen zorg ontvangen van de welzijns- of zorginstellingen. Zij kunnen bij hen terecht voor ondersteuning. Het Leidse project heeft tot nu toe de volgende resultaten opgeleverd:
1.
Alle betrokken partijen erkennen als uitgangspunten voor mantelzorgondersteuning de eigen regie van de zorgvrager en de mantelzorger, het netwerk rondom de zorgvrager en de mantelzorger en het belang van de ondersteuning daan/an en het belang van samenwerking tussen alle instanties die betrokken zijn bij ondersteuning.
2.
Alle partijen zijn bezig om de ondersteuning van mantelzorgers in de plannen van hun organisatie in te passen.
24
Bron: Conceptrapport Mantelzorgondersteuning Gemeente Leiden. Onderzoek en advies risicogroepen en basisfuncties. Potterskemp Consultancy,2010. 25 Noot: GGZ staat voor geestelijke gezondheidszorg.
Pagina 26 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 29 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
3
Een pilot is uitgevoerd met de methodiek `Preventieve ondersteuning mantelzorgers' (POM-methodiek). Deze methode helpt het voorkomen van zowel overbelasting bij mantelzorgers als ook van het verminderd welbevinden.
4
Er wordt gezamenlijk gewerkt aan effectieve methodieken voor versterking van sociale netwerken van zorgvragers en hun mantelzorgers. Eénvan de elementen daarin is een pilot met de landelijke methodiek `Mantelplan'.26
5.
Er is sprake van gebundelde informatievoorziening over ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorgers. Alle informatie is te vinden op een website"en in een handzame folder. Deze informatie wordt regelmatig geactualiseerd.
6.
Er worden regelmatiginspiratiebijeenkomsten gehouden waarin gezamenlijk wordt gekeken naar samenwerkingsvormen, benaderingen en methodieken (zoals sociale netvverkversterking).
7.
Een aantal zorgorganisaties met intramurale locaties heeft logeerbedden gerealiseerd ter ontlasting van mantelzorgers.
8
Verder is er een `Respijt\Nijzer' voor professionals en mantelzorgers. Om iedereen gemakkel ijk wegwijs te maken in het aanbod aan vrijwillige en professionele respijtzorg in Leiden is deze respijtvvijzer ontwikkeld.
9.
Een protocol is ontwikkeld dat de inzet van en omgang met de mantelzorgers in verzorgings- en verpleeghuizen regelt. Daarbij is niet alleen de bijdrage van de mantelzorger aan de zorg voor de zorgvrager aan de orde, maar ook de ondersteuning van het verzorgings- en verpleeghuis aan de mantelzorger. In het protocol wordt ook aandacht geschonken aan de verhouding en communicatie tussen professionals en mantelzorgers.
10.
Er zijn ook ontwikkelingen met betrekking tot het vrijwilligersbeleid die de samenwerking tussen professionals, mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen. Zo zijn er nieuwe samenwerkingsverbanden op het gebied van het vrijwilligerswerk binnen de zorg- en welzijnssector in de vorm van een Vrijwilligersacademie. De Binnenvest en Bureau Informele Zorg van ActiVite hebben onder andere met Radius en iDOE van Libertas dit initiatief ontwikkeld. Vrijwilligers kunnen scholing ontvangen met betrekking tot hun werkzaamheden binnen de zorg- en welzijnssector en zich op de mogelijkheden in die sector oriënteren. Daarnaast is er een overlegorgaan van alle vrijwilligersorganisaties. Op deze wijze kunnen deze organisaties elkaar beter vinden, samenwerkingsvormen ontwikkelen en deskundigheidsbevordering organiseren.
26
27
Zie voetnoot 18. www.mantelzorgleiden.n|
Pagina 27 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 30 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
BIJLAGE 2 Geraadpleegde
'J
'
'S
Titel publicatie
literatuur
1
en andere bronnen
i
c
.a
^J"Jorganisátiè?áarpubiièaue
BELEIDSBRIE VEN MINISTERIE VWS Mantelzorg. Naast en met elkaar; Beleidsbrief Staatssecretaris Bussemaker over de relatie tussen informele en formele zorg 27-10-2009. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009/2010, 30 169, nr. 20. Beleidsbrief Mantelzorg van Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten (29-03-2012)
VWS, 2009
VWS, 2012
Hen/orming van de langdurige ondersteuning en vws, 2013 zorg. Bijlage bij Beleidsbrief staatssecretaris Van Rijn `Hen/orming langdurige zorg: naar een waardevolle toekomst' aan de Tweede Kamer dd. 25 april 2013 Beleidsbrief `Versterken, verlichten en verbinden' VWS, 2013 van staatssecretaris Van Rijn aan de Tweede Kamer dd. 20 juli 2013.
RA PPOR TEN Op zoek naar weerkaatst plezier. Samenwerking tussen mantelzorgers, vrijwilligers, professionals en cliënten in de multiculturele stad Samenspel met mantelzorgers en vrijwilligers. Visie op het werken met en wen/en van mantelzorgers en vrijwilligers binnen Stichting
E. Tonkens, J. van den Broeke en M. Hoijtink, Nicis Institute, 2008
J. Nijmeijer, Stichting Zorgpalet, 2010
Zorgpalet Handreiking samenwerking formele en informele zorg. Een weergave van vijf lokale werkateliers in de provincie Utrecht Naar een gecoördineerd programma Mantelzorg Mantelzorgparticipatie in kleinschalig
groepswonen Welzijn Nieuwe stijl in praktijk Amawllisz Conceptrapport Mantelzorgondersteuning Gemeente Leiden. Onderzoek en advies risicogroepen en basisfuncties Tussenrapportage intentieverklaring mantelzorg Leiden. Op naar toekomstbestendige ondersteuning informele zorg Juridische aspecten van de inzet van vrijwilligers en de samenwerking met mantelzorgers Grenzen verleggen: samenspel tussen formele en informele zorg
BMC, 2008
ZonMw, 2011 Zorggroep Noorderbreedte, 2010 Gemeente Leeuwarden, 2012 Potterskemp Consultancy, 2010
Mantelzorg Leiden, 2010
Actiz, 2009
Vilans, 2012
Z
Pagina 28 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 31 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
%
V
'
'
Titel publicatie
'P
%
Vl
(vervolg)
É1lfOrganisatie,jaalrpublicatie *il
RAPPOR TEN (VER VOLG) Samenspel met mantelzorg. Handreiking voor het vormen van visie en beleid op het gebied van mantelzorg in organisaties voor verpleging en verzorging Partners in de Zorg; draaiboek. Een methode ter verbetering van de communicatie tussen familieleden en verzorgenden in een verpleeg- of verzorgingshuis voor bewoners met dementie Module Mantelzorgondersteuning `Transities in de zorg' Informele zorg in Nederland. Een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg Impulspakket Samenspel. Praktijkwijzer om het samenspel met mantelzorgers te bevorderen. met tips om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen
ARTIKELEN R. Kwekkeboom, 'Het vierde baken. De verhouding tussen informeel en informeel.' in: Vangnet, mei 2011, p. 8-9. J. van den Broeke, M. Hoijtink en E. Tonkens, 'Focus op samenwerking. Mantelzorgers, vrijwilligers en professionals rondom de cliënt' In: Maatwerk. Vakblad voor Maatschappelijk Werk, nr. 6, december 2010, p. 22-24. OVERIGE DOC UMEN TEN Ondersteunen van het sociaal systeem. Digitale onden/vijsmodule opleidingen Sociaal Agogisch
-
Actiz, 2007
Hogeschool Rotterdam/Argos Zorggroep, 2007
Hogeschool Rotterdam Kenniskring transities in zorg, 2007 A. de Boer en M. de Klerk Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, juni 2013 Th. Royers Expertisecentrum Mantelzorg 2010.
Hogeschool van Amsterdam, 2011
Gemeente Amsterdam i.s.m. HvA, 2010
AMC/UvAen
Uitgeverij Angerenstein, Edu'Actief, zonder jaartal.
Werk" Factsheets en ?lmpjes over drie innovatieve regionale samenwerkingsverbanden rondom mantelzorgondersteuning op de website van Expertisecentrum Mantelzorg." WEBSITES Landelijke organisaties zoals Mezzo, Vilans en ACtíZ
28
29
Te downloaden via: http;[/www.profi-leren.nl/files/saw dc52.pdf Te downloaden via:httpi/wwwexpertisecentrummantelzorg.nl/smartsite.dws?id=142082
Pagina 29 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 32 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
BIJLAGE 3: Tekst kaart met aandachtspunten voor professionals welzijn, werkzaam in intra- en extramurale setting
zorg- en
RegionaleCommissie Gezondheidszorg Z.ví;1-Høllmm' N aard :
2
'5-
Samenspel Zorgvfzigefs-Mantelzorgers-Vríjir?ligcrs-Pfofessionals UNTEN CHTSP AANDA
Kaartvoorprofessionals dieweikzzirzni zijnin deintra-enextramurale setting Uitgangspunten ,1
en vrijwilligers erkennen en respecteren in hun handelende tr' Professionals eigen regie van de zorgvrager en de mantelzorger. if
vil
Professionalsen vrijwilligers zijn erop gericht de eigen regie en de zelfredzaamheidvan de zorgvrager en de mantelzorger te bevorderen. ,1
\rf Professionals erkennen mantelzorgers en vrijwilligers als partners in de zorg.
of
Zorg- en welzijnsorganssaties formuleren beleid ten aanzien van het samenspel van professionals, zorgvragers, mantelzorgers en vrijwilligers.
Communicatie en onderlinge
afstemming
Bespreek de wederzijdse verwachtingen en bijdragen aan de zorg en stem af met zorgvrager en mantelzorger. Hierbij worden de volgende punten
meegenomen: rv
Leg afspraken met mantelzorgers en eventueel betrokken vrijwilligers vast in zorgleefplan,met periodiekeevaluatie van afspraken met aandacht voor (over)be|asting van mantelzorgers;
Zorg voor betrokkenheidvan mantelzorgers bij de wijze van bejegening van zorgvrager; sr Wijs
een vast aanspreekpuntaan voor de zorgvrager, mantelzorger en vrijwilliger; .
verstrek informatie aan mantelzorgers over de beschikbare mantelzorgondersteuning met behulp van informatiefolder en informatie op de website.
Pagina 30 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 33 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
RegionaleCommissieGczonclhczldszorg
Zuid-Hallarzd Noord
Samenspel Zorgifragersellantelzorgers~lflíjwillígers-Professionals CHTSP UNTEN AANDA (vervolg)
Actiepunten "
ten behoeve van mantelzorgers
en vrijwilligers
Wees alert op mogelijke overbelasting van de mantelzorgers en signaleer deze vroegtijdig;
Regel zonodig respijtzorg voor de mantelzorgers; Breng de behoefte aan ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers in
kaart en neem de benodigde actie; Zorg voor goede kennis van en toegang tot de socialekaart bij mantelzorgers en vrijwilligers; rg-,
-..m§,"
Besteed aandacht en geef waarderingaan mantelzorgers en vrijwilligers.
Betrek de vrijwilligers; ms e
Bied ondersteuning bij opbouw of verbetering van het sociaal netwerk van mantelzorgers en vrijwilligers.
T oerusten Geef advies en instructie aan mantelzorgersen vrijwilligers ter ondersteuning van zorgtaken.
Deze kaart is opgesteld naar aanleiding van het adviesrappontvan de regionale werkgroep Samenspel zorgvragers, mantelzorgers, vrijwilligers en professionals*(september 2013).
Pagina 31 van 31 Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 34 van 36
_
/
_
/ l
ï
_ _ _
1. Inkomende documenten - 2610
_, Z ä
_ `
_
_ _
_
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 35 van 36
1. Inkomende documenten - 2610
Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 36 van 36
“Alleen ga je sneller, samen kom je verder”
Stand van zaken en regionale samenwerking transitie jeugdzorg
Holland Rijnland oktober 2013 Marion Goedhart 1
Stand van zaken landelijk/regionaal • • • • • • • • • •
Wet nu in Tweede Kamer Transitiearrangement Voorstel landelijke inkoop (VNG) Discussie GGZ Uitstel? AWBZ nog veel onduidelijk Transitiearrangement Door-ontwikkelen toekomstmodel Proeftuinen jeugd en gezinsteams Beleidsplan
2
Beleidsplan belangrijke onderwerpen • • • • • • • • • • •
Toekomstmodel centraal Gezamenlijke beweging naar jeugd en gezinsteams Beleggen jeugdbescherming en jeugdreclassering Positie cliënt: klachtenregeling, vertrouwenspersoon Regionale samenwerking: op welke onderdelen en hoe? Waar monitoren we op: outcome criteria Kwaliteitstoets voor lokaal preventief beleid? Gezamenlijke financiering specialistische zorg Positionering AMHK Relatie met passend onderwijs Samenhang met veiligheidsdomein 3
Maar ook • • • • • • •
Afspraken met huisartsen (Integrale) 24 uurs crisisdienst 16-23 jarigen: met wmo en werk! Financiële samenwerking gemeenten; solidariteit? Opschaling, escalatie In eerste instantie aanbieders in eigen regio Keuze voor huidige aanbieders (zorgcontinuiteit en frictiekosten)
4
Toekomstmodel en samenwerkingsschaal • Pedagogische samenleving (lokaal) • Basisvoorzieningen (lokaal): regionale toets kwaliteit preventie • Jeugd en gezinsteams (regionaal en lokaal):organisatorische inbedding op den duur? • Specialistische hulp (regionaal, samen met specialistisch deel WMO) • Gedwongen kader (regionaal: leveringsplicht) • 1 gezin 1 plan 1 gezicht (uitvoering per cliënt altijd integraal en plan als “beschikking”)
5
Specialistische hulp • Gaat om kinderen met ernstige stoornissen, problematiek • Bijvoorbeeld jongeren met eetstoornissen, borderline, trauma’s, autisme, verstandelijke beperking etc. • Curium, Ipse, Horizon, ‘s Heerenloo, Hoenderloo groep • Gesloten jeugdzorg (Horizon/Avenier De Vaart en 12Rdam) • Vaak (langdurige) intramurale zorg • Pleegzorg • Gedwongen kader JB en JR: leveringsplicht • Duurdere zorg 6
Specialistische hulp en kosten • • • • • • •
Ambulant Deeltijd Residentieel /intramuraal Pleegzorg Jeugdbescherming Jeugdreclassering Jeugdzorg plus
ca. ca. ca. ca. ca. ca. ca.
7
4.500 19.000 36.000 12.000 6.000 (800) 5.300 (302) 100.000 (gem. 9 mnd.)
Regionale service organisatie? Mogelijke Taken •Regionaal organiseren en bekostigen specialistische zorg inclusief WMO •Afspraken met aanbieders over de jeugd en gezinsteams •Accounthouderschap namens de regio; •Budgetbewaking en budgetbeheer •Kwaliteitsbeheer •Afstemmen met gemeenten •Monitoring en rapportage
8
Planning • • • •
November 2014 Eind 2013 Februari 2014 Heel 2014
• 1e helft 2014 • Idem
• Tweede helft 2014 • 2e helft 2014 • 1-1-2015
Beleidsplan in inspraak incl. OOGO Voorstel regionaal opdrachtgeverschap Vaststellen beleidsplan in raden Uitwerking diverse onderdelen beleidsplan (AMHK, escalatie, kwaliteitseisen/indicatoren etc.) proeftuinen jeugd en gezinsteams realiseren randvoorwaarden voor regionaal opdrachtgeverschap (organisatie, verordening etc.) Contracteren/subsidiëren alle jeugdhulp Voorbereiden uitrol Jeugd en Gezinsteams naar alle gemeenten Klaar voor invoering wet 9
Discussie 1.
Jeugd en Gezinsteams in ontwikkelfase: regionaal contracteren en lokaal inbedden en uitvoeren? Wat willen we precies lokaal kunnen sturen?
2,
Preventie: opdrachtgeverschap lokaal met regionale kwaliteitstoets?
3.
Regionaal opdrachtgeverschap voor met name de specialistische jeugdhulp, amhk en gedwongen kader?
•Voorstel: uitgewerkt advies regionaal bureau voor 1 en 3. Deskundigheden en randvoorwaarden etc. uitwerken Akkoord? 10
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Transitie Jeugdzorg: stand van zaken Platformtaak Gemeenten worden vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor het behandelen, begeleiden en beschermen van jeugdigen. De gemeenten in Holland Rijnland en Boskoop bereiden deze transitie gezamenlijk voor. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
4 dec 2013
5.
Advies PHO
Kennis te nemen van stand van zaken voorbereiding Transitie Jeugdzorg in Holland Rijnland en Boskoop
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
n.v.t.
7.
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
10.
Bestaand Kader
Gemeenten worden vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor het behandelen, begeleiden en beschermen van jeugdigen. De gemeenten in Holland Rijnland en Boskoop bereiden deze transitie gezamenlijk voor. Aangezien de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen en er veel landelijke publiciteit is over onze regio, willen wij u informeren over de laatste stand van zaken en van gedachten wisselen over het vervolg. Nee N.v.t. Relevante regelgeving: Concept Jeugdwet, aangenomen in de Tweede Kamer op 17 oktober
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Eerdere besluitvorming: 15 feb ‘12: Strategische visie & plan van aanpak 3D 12 dec ‘12: uitgangspuntennotitie Iedereen doet mee’ &informatienotitie 20 mrt ’13: Toekomstmodel jeugdstelsel Holland Rijnland 18 sep ’13: Notitie Veiligheid & kind 17 okt ‘13: Regionaal Transitiearrangement 6 nov ‘13: Regionaal Beleidsplan Transitie Jeugdzorg 11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
2
Informatienota PHO
Vergadering:
PHO Sociale Agenda
Datum: Locatie:
4 december 2013 Gemeentehuis Hillegom, Raadzaal 04
Agendapunt: Onderwerp: Transitie Jeugdzorg: stand van zaken
Kennisnemen van: Stand van zaken voorbereiding Transitie Jeugdzorg in Holland Rijnland Inleiding: Gemeenten worden vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor het behandelen, begeleiden en beschermen van jeugdigen. De gemeenten in Holland Rijnland en Boskoop bereiden deze transitie gezamenlijk voor. Aangezien de ontwikkelingen zich snel opvolgen willen wij u informeren over de laatste stand van zaken en van gedachten wisselen over het vervolg. Ontwikkelingen tot half november 2013: Op 17 oktober heeft u geadviseerd over het Regionale Transitiearrangement. Dit is na vaststelling door het DB van Holland Rijnland verzonden naar de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugdzorg (TSJ). Op 6 november heeft u geadviseerd over het Beleidsplan Transitie Jeugdzorg. Dit is inmiddels in de meeste gemeenten 1 is vastgesteld voor inspraak door het college van B&W. Tijdens het portefeuillehouderoverleg van 6 november bent tevens u geïnformeerd over de bijeenkomst van bestuurders uit de regio met de TSJ op 31 oktober. De TSJ gaf aan dat zij het Transitiearrangement van Holland Rijnland in Categorie 3 (onvoldoende) zouden plaatsen. Bijgevoegd vindt u hun rapport dat op 12 november verscheen. De berichtgeving hierover in de media en de brief die staatssecretaris Van Rijn naar de Tweede Kamer stuurde, was zeer ongenuanceerd over de positie van Holland Rijnland. Dit heeft veel onrust veroorzaakt onder raadsleden, cliënten en hulpverleners in de regio. In reactie op de berichtgeving en brief heeft mw. Van Gelderen namens de gemeenten en zorgaanbieders een brief aan de staatssecretaris gestuurd. Tevens heeft de stuurgroep Ketenaanpak Jeugd een brief aan de Volkskrant gestuurd. Daarnaast hebben de gezamenlijke jeugdhulporganisaties in Holland Rijnland een persreactie geformuleerd. Deze documenten zijn bijgevoegd. Bijlagen: 1. Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen, TSJ 12 november 2013 2. brief mw. R.A. van Gelderen namens gemeenten en zorgaanbieders in Holland Rijnland en Boskoop aan Staatssecretaris Van Rijn betreffende reactie op zijn brief over rapportage van de Transitiecommissie 3. Ingezonden brief Volkskrant: Gemeenten in Holland Rijnland klaar voor transitie jeugdhulp 4. Persreactie gezamenlijke jeugdhulporganisaties Holland Rijnland Transitiearrangement
1
In sommige gemeenten is het niet noodzakelijk om voorafgaand aan inspraak het college van B&W een beleidsplan te laten vaststellen. Voorschoten wacht met het vaststellen van het beleidsplan tot zij een keuze heeft gemaakt voor of de regio Holland Rijnland of de regio Haaglanden.
3
Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen
November 2013
De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd is een onafhankelijke commissie ingesteld door de Rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Inter Provinciaal Overleg om de voortgang van de decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten te volgen.
Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 376 54 45 E [email protected]
Inhoudsopgave
Voorwoord 2 1. Managementsamenvatting 3 2. Inleiding 5 3.
Algemene beoordeling regio’s voor het behalen van de RTA- doelstellingen
6
3.1
6
Kwalificatiekader
3.2 Categorie 1 6 3.3 Categorie 2 8 3.4 Categorie 3 13 3.5 Succesfactoren 14 4. Beoordeling RTA’s aan de hand van de 18 eisen
15
4.1 Inleiding 15 4.2 Beoordelingen per regio 15
4.3
Analyse waaron de RTA’s niet aan de eisen voldoen
15
4.4 Beoordeling LTA 16 5.
Risico’s voor het behalen van de RTA-doelstellingen
18
5.1 Inleiding 18 5.2 Continuïteit van zorg 18 5.3 Behoud van zorginfrastructuur 22 5.4 Beperking van frictiekosten 23 6. Conclusies en aanbevelingen 26 6.1 RTA-proces vervolgen 26 6.2 Bijstelling eisen 27 6.3 Overzicht aanbevelingen 27
Lijst van bijlagen: Bijlage 1. Verantwoording beoordelingstaak RTA’s 29 Bijlage 2. Beoordelingskader RTA´s 31 Bijlage 3. Checklist 18 beoordelingscriteria 33 Bijlage 4. Overzicht beoordeling RTA’s 34 Bijlage 5.
Correspondentie TSJ – bestuurspartners beoordelingstaak RTA’s
36
Bijlage 6.
Tussenrapportage TSJ d.d. 4 oktober 2013
47
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
1
Voorwoord De afgelopen maanden hebben gemeenten, zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s) intensief gewerkt om Regionale Transitiearrangementen (RTA) op te stellen. Wij hebben veel waardering voor de inzet en creativiteit die gemeenten en ‘transitie-partners’ de afgelopen periode hebben laten zien. Ook in de gesprekken die we tweemaal met alle regio’s hebben gevoerd, blijkt een hoge mate van betrokkenheid en inzet. Ik wil de regio’s van harte bedanken voor de gesprekken die wij met hen hebben gevoerd. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) moest zich telkens beperken tot gesprekken van één uur en regio’s werden hiervoor in een strak gespreksschema geplaatst. De TSJ beseft goed welke agendaproblemen dit voor haar gesprekspartners heeft veroorzaakt en wil haar waardering uitspreken voor de souplesse waarmee de gespreksrondes met wethouders, bestuurders van aanbieders, vertegenwoordigers van provincies en van zorgverzekeraars konden worden georganiseerd. Ook dank aan het team van Significant voor het ‘met militaire precisie’ organiseren van de gespreksrondes. De TSJ heeft onder andere tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Jeugd in de Tweede Kamer gemerkt dat de rapportages van de TSJ ook in de politiek op de voet gevolgd worden. Aan de ene kant is de TSJ blij dat ook de politiek de decentralisatie jeugd goed op het netvlies heeft. Aan de andere kant beseft de TSJ dat haar woorden op een goudschaaltje worden gelegd. Zonder in te gaan op de inhoud van deze eindrapportage (dat moet u zelf lezen!) wil ik hier wel de ‘boodschap’ van de TSJ in deze eindrapportage duiden. De TSJ ziet vanuit het totstandkomingproces van de RTA mogelijkheden voor regio’s en aanbieders om tijdig een ‘zachte landing’ van de transitie te bewerkstelligen. De beschikbare tijd is echter kort en alle actoren moeten zich hier nu sterk voor maken. Daarom legt de TSJ nu de nadruk op de maatregelen die zij aanbeveelt en zal zij in het kader van haar derde, reguliere rapportage pas kunnen beoordelen of de ‘zachte landing’ er zal komen. De kern van de aanbevelingen betreft het wegnemen van onzekerheid en het creëren van duidelijkheid. Dat geldt in de eerste plaats voor het beschikbare budgettaire kader 2015, maar even zeer voor de het wetsvoorstel jeugd. Hoe sneller de Jeugdwet in het Staatsblad staat, des te meer alle actoren in de jeugdzorg hierbij gebaat zullen zijn.
Mr. L.K. Geluk
Voorzitter Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd
2 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
1. Managementsamenvatting De TSJ heeft ingestemd met het verzoek van de bestuurspartners (Rijk, VNG en IPO) om de RTA’s voor het realiseren van zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten te toetsen. De TSJ neemt deze taak op zich vanuit het besef dat gemeenten, aanbieders, BJZ’s en andere partners voor een majeure operatie staan die zijn weerga niet kent en die bovendien met een grote bezuiniging gepaard gaat. Het is cruciaal dat deze decentralisatie zorgvuldig gebeurt. De TSJ bepleit al geruime tijd de weg van geleidelijkheid (de ‘zachte landing’) en ziet dat in de regio’s aan deze ‘zachte landing’ wordt gewerkt, maar dat er nog veel moet gebeuren. De TSJ herhaalt haar conclusie uit de tussenrapportage dat het proces van de totstandkoming van de RTA’s hiervoor buitengewoon waardevol is gebleken. De TSJ concludeert in deze eindrapportage dat de doelstellingen van de RTA’s (zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten) op dit moment niet zijn gehaald, met als belangrijkste reden dat tot op de dag van vandaag te veel onduidelijkheid over het macrobudget bestaat als randvoorwaarde voor het maken van regionale afspraken. Het is de TSJ gebleken dat de afspraken in vrijwel alle RTA’s zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het macrobudget van de meicirculaire 2013 niet juist is berekend. Die veronderstelling is gevoed door het proces van de totstandkoming van het RTA’s, waarbij in de regio’s een uitvraag bij zorgaanbieders heeft plaatsgevonden over het zorggebruik in de regio. Pas wanneer er meer duidelijkheid voor een regio over de juiste inschatting van het budget bestaat en de regio deze naar de inhoud van het RTA kan vertalen, valt een conclusie te trekken over het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. Regio’s, aanbieders en BJZ’s, die ondanks het ontbreken van de noodzakelijke randvoorwaarde van helderheid over het macrobudget tot afspraken zijn gekomen, verdienen dan ook een groot compliment. De bestuurspartners hebben benadrukt dat de TSJ de beoordeling moet maken aan de hand van de eisen die zij aan de RTA’s hebben gesteld en dat zij zich aan het oordeel van de TSJ zullen committeren. In dat licht moet de TSJ concluderen dat geen enkele RTA aan alle eisen van de opdrachtgevers voldoet. De afstand tussen de RTA’s en het behalen van de doelstellingen (zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten) is in elke regio niet even groot. Dat stelt de TSJ in staat om de regio’s in deze eindrapportage een kwalificatie te geven, die zich richt op de potentie om de doelstellingen van de RTA’s alsnog tijdig te realiseren zodra de randvoorwaarden hiervoor zijn gerealiseerd (vooral helderheid over het macrobudget). - In de eerste categorie vallen die regio’s die òf al met aanbieders afspraken hebben gemaakt over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur òf met helderheid over het beschikbare budget snel tot afspraken kunnen komen. - In de derde categorie plaatst de TSJ enkele van de 41 regio’s waarvan de TSJ om verschillende redenen niet verwacht dat zij tijdig met aanbieders afspraken maken. - Daartussen zit een grote middengroep van regio’s in de tweede categorie, die met extra maatregelen, processtappen en voorbereidende werkzaamheden nog tijdig afspraken met aanbieders kunnen realiseren. De ene subgroep van regio’s in deze categorie heeft grotendeels concrete afspraken met aanbieders gemaakt, maar het RTA bevat op enkele onderdelen aandachtspunten. De andere subgroep maakt goede stappen om de komende periode afspraken met aanbieders te concretiseren, maar de TSJ vindt het van belang dat de bestuurspartners bij deze regio’s een vinger aan de pols houden. Regio’s en aanbieders geven aan dat de ingeslagen weg van de RTA’s de juiste is om de doelstellingen van de RTA’s te behalen. De TSJ kan dit op grond van de beoordeelde RTA’s en de gevoerde gesprekken alleen maar bevestigen. De TSJ beveelt daarom aan de samenwerking tussen gemeenten, BJZ’s, aanbieders en huidige financiers op regionaal niveau voort te zetten en daar waar nodig te intensiveren. Tegelijkertijd wil de TSJ helder maken dat het niet te verwachten is dat met voortzetting van dit proces (of met
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
3
welk alternatief traject dan ook) de doelstellingen van zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en het beperken van frictiekosten kunnen worden bereikt als er geen maatregelen worden genomen om de door de TSJ gesignaleerde risico’s te beheersen. Het belangrijkste risico betreft de onduidelijkheid rond het macrobudget dat gemeenten in 2015 krijgen. Voortduren van onduidelijkheid en onzekerheid hierover is naar de mening van de TSJ een ‘showstopper’. Verder constateert de TSJ drie verschillende soorten risico’s voor de doelstellingen van het RTA: (1) risico’s die zich buiten het decentralisatieproces jeugd bevinden (bijvoorbeeld de uitwerking van de beleidsmaatregelen op het gebied van de GGZ in het algemeen), (2) risico’s binnen de decentralisatie jeugd die het niveau van afzonderlijke gemeenten en regio’s overstijgen en door de bestuurspartners moeten worden opgelost (bijvoorbeeld de regie op de veranderopgave van de BJZ’s) en (3) risico’s die het gevolg zijn van de werkwijze van de regio’s en die de regio’s zelf moeten beheersen (bijvoorbeeld snelle duidelijkheid over de bekostigingssystematiek). De TSJ benadrukt het belang dat bestuurspartners de juiste randvoorwaarden scheppen en dat de regio’s de vaart in het proces blijven houden om de verdere voorbereiding, operationalisering en implementatie bij gemeenten tijdig uit te voeren in de aanloop naar 1 januari 2015. De TSJ hecht er tenslotte aan dat ook aanbieders hun verantwoordelijkheid blijven nemen en constructief blijven meewerken aan de transitie.
4 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
2. Inleiding De bestuurspartners hebben op 26 april 2013 besloten dat alle gemeentelijke regio’s in het kader van de decentralisatie jeugd RTA‘s opstellen. De RTA’s dienen aan te geven hoe gemeenten de continuïteit van zorg en infrastructuur realiseren en frictiekosten beperken. In de brief van de Staatssecretarissen van VWS en van VenJ (mede namens IPO en VNG) aan de TSJ d.d. 26 juni 2013 (brief opgenomen onder bijlage 5) worden deze drie criteria herhaald en wordt de TSJ gevraagd de RTA’s te beoordelen aan de hand van eisen en toelichting die in een afzonderlijke bijlage zijn genoemd. De bijlage herhaalt de resultaatsverplichting uit de afspraak van 26 april 2013 en werkt de drie criteria verder uit. Op grond van deze uitwerking zijn 18 eisen van de opdrachtgevers aan de RTA’s geformuleerd, die in de ’Handreiking transitiearrangementen jeugd’ zijn opgesomd 1 (bijlage 3). Deze handreiking was op 5 juni 2013 voor gemeenten beschikbaar (en is op 25 juli 2013 aangepast). Vanaf dat moment gingen gemeenten hard aan de slag! De TSJ heeft de bestuurspartners op 8 juli 2013 laten weten deze beoordeling uit te voeren (brief opgenomen onder bijlage 5). De volledige verantwoording van de beoordelingstaak van de TSJ met betrekking tot de RTA’s is opgenomen in bijlage 1. De TSJ heeft op 4 oktober 2013 een tussenrapportage uitgebracht (opgenomen als bijlage 6). Daaraan voorafgaand heeft de TSJ met vertegenwoordigingen van alle regio’s gesproken. In de tussenrapportage heeft zij geconstateerd dat het totstandkomingproces van de RTA een positief beeld te zien gaf, maar dat zij belangrijke risico’s zag voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. De bestuurspartners hebben op 26 april 2013 afgesproken dat zij zich aan het oordeel van de TSJ over de RTA’s zullen committeren. In deze eindrapportage beoordeelt de TSJ waar de regio’s ten opzichte van het behalen van de doelstellingen van de RTA’s staan (hoofdstuk 3). In het verlengde hiervan beoordeelt de TSJ - in overeenstemming met haar opdracht - de RTA’s (en het Landelijk Transitiearrangement (LTA)) aan de hand van de eisen die de opdrachtgevers hebben gesteld (hoofdstuk 4). De risico’s voor het behalen van deze doelstellingen worden in navolging van de tussenrapportage in hoofdstuk 5 toegelicht. Tenslotte geeft de TSJ in hoofdstuk 6 haar conclusies weer en formuleert zij aanbevelingen voor een vervolg op de RTA’s om in overeenstemming met de stelselmeter de doelstellingen van de RTA’s te behalen.
1
‘Handreiking transitiearrangementen jeugd’, blz. 44
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
5
3. Algemene beoordeling regio’s voor het behalen van de RTA-doelstellingen 3.1.
Kwalificatiekader
In hoofdstuk 2 is beschreven welke doelstellingen de bestuurspartners voor de RTA’s hebben vastgesteld en hoe zij die hebben uitgewerkt naar 18 eisen waaraan de RTA’s moeten voldoen. In haar tussenrapportage heeft de TSJ de verwachting uitgesproken “op basis van gesprekken met alle regio’s dat dit beoogde niveau van concreetheid in de afspraken in de RTA’s redelijkerwijs niet kan worden bereikt en dat niet aan alle eisen van de opdrachtgevers kan worden voldaan”.2 De TSJ constateert dat deze verwachting juist is gebleken en dat geen enkele RTA aan alle eisen voldoet. Ook heeft de TSJ zich in de tussenrapportage al de vraag gesteld hoe de RTA’s kunnen worden gekwalificeerd in het licht van de doelstellingen van de RTA’s.3 De kwalificatie die de TSJ de regio’s geeft, richt zich dan ook op de potentie om de doelstellingen van de RTA’s tijdig te realiseren. Centraal staat daarin het maken van concrete afspraken tussen gemeenten en aanbieders om zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur te garanderen. De TSJ realiseert zich dat deze kwalificatie een lastige taak is: zij probeert daarmee uitspraken te doen over kansen dat de doelstellingen worden behaald op basis van de informatie waarover zij nu beschikt: de RTA’s en de gesprekken met de regio’s. Een dergelijke ‘risicoprojectie’ is vanzelfsprekend al snel met onzekerheden omgeven. Toch heeft de TSJ gemeend deze kwalificatie te geven in de overtuiging dat de bestuurspartners en de regio’s er in alle gevallen mee gebaat zijn dat duidelijk is waar de risico’s op dit moment als hoog worden gekwalificeerd. Alle regio’s moeten werken met de beperkingen van tijd, informatie en bestuurlijke complexiteit, maar sommige regio’s hebben zich meer dan anderen kunnen onderscheiden. De TSJ wil deze goede voorbeelden bij bestuurspartners en regio’s onder de aandacht brengen. Het feit dat ook voor deze regio’s geldt dat niet aan alle 18 eisen van de opdrachtgevers is voldaan, doet daar in de ogen van de TSJ niet aan af. De TSJ onderscheidt drie verschillende categorieën: 1) regio’s die òf al met aanbieders afspraken hebben gemaakt over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur òf met helderheid over het beschikbare budget snel tot afspraken kunnen komen; 2) regio’s die met extra maatregelen, processtappen en voorbereidende werkzaamheden nog tijdig deze afspraken kunnen realiseren; en 3) regio’s waar de TSJ niet verwacht dat onder andere met helderheid over het beschikbare budget voor 2015 tijdig afspraken met aanbieders gemaakt kunnen worden. In de gesprekken die de TSJ op 30 oktober, 31 oktober en 4 november 2013 met de 41 regio’s heeft gevoerd, zijn deze kwalificaties ook met de regio’s besproken. Deze gesprekken hebben – naast de op schrift gestelde RTA’s – mede de informatie geboden om de regio’s in willekeurige volgorde in deze categorieën in te delen. Aangetekend moet worden dat elke indeling op de grenzen van categorieën aanvechtbaar is. Regio’s in categorie 2 zitten soms dicht tegen hetzij categorie 1 hetzij categorie 3 aan.
3.2.
Categorie 1
De TSJ heeft geconstateerd dat de regio’s in categorie 1 in het totstandkomingproces van de RTA’s heel gericht met aanbieders en huidige financiers hebben gewerkt aan concrete afspraken op basis waarvan aanbieders een garantie hebben kunnen afgeven met betrekking tot zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur, of dat deze
2
Tussenrapportage beoordeling transitiearrangementen, blz. 10
3 Idem.
6 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
garanties met weinig nadere uitwerking kunnen worden gegeven op het moment dat gemeenten van het Rijk duidelijkheid hebben gekregen met betrekking tot het beschikbare budget in 2015. De TSJ complimenteert de volgende regio’s met hun RTA: IJsselland De regio heeft een meerjarig RTA opgesteld met een budgetpercentage dat aan aanbieders wordt gegarandeerd. Het RTA is in nauwe samenwerking met aanbieders opgesteld en voorziet ook in het nemen van stappen in de transformatie. Zodra er helderheid over het macrobudget bestaat, zal de regio snel tot afspraken met aanbieders over kunnen gaan. Noord-Veluwe De regio heeft een gedegen RTA opgesteld met een percentage voor budgetgaranties aan aanbieders. Het RTA is in nauwe samenwerking met aanbieders opgesteld en concrete afspraken kunnen snel worden gemaakt. Rijk van Nijmegen De regio bouwt met het RTA voort op de samenwerking met aanbieders om gezamenlijk in het ‘voorveld’ de jeugdhulp te intensiveren. De samenwerking met aanbieders voor het RTA verloopt constructief en leidt tot een basis-budgetgarantie van 80 % (met differentiatie naar type jeugdhulp) met een extra percentage van het budget dat ter beschikking staat voor innovatie. Er is in deze regio sprake van een discrepantie tussen het budget op grond van de meicirculaire 2013 en de uitvraag bij aanbieders. Dit levert het risico op dat de besprekingen tussen regio en aanbieders over de garanties voor zorgcontinuïteit en continuïteit van infrastructuur hernieuwd moeten worden. Zuid-Limburg De regio heeft een goed zicht op de volledige huidige ‘zorgconsumptie’ op basis van de aangeleverde gegevens door aanbieders. Ook de voorbereidingen voor de budgettaire verdeling zijn vergevorderd. Daarmee is de regio in staat om snel zekerheid te bieden over budgetten en garanderen aanbieders zorgcontinuïteit. Zuid-Kennemerland De regio kiest voor de transitie een behoedzame aanpak. De aanbieders zijn actief betrokken. De regio zal bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Zuid Holland Zuid De regio kiest voor het RTA een behoedzame en, zoals ze zelf aangeeft, een ‘beleidsarme’ aanpak. De aanbieders zijn actief betrokken. In een later stadium wil de regio dit RTA in samenwerking met zorgaanbieders omvormen tot een ‘beleidsrijk’ RTA. Het huidige arrangement voorziet naar zeggen van de regio voor 100% in de continuïteit van zorg. Gemeenten zullen in principe meerjarige contracten afsluiten met zoveel mogelijk de bestaande aanbieders van jeugdhulp. De regio geeft aan dat er behoefte is aan regie op de benodigde berekeningen van de budgetten. Als de korting in orde van grootte 15% of meer is (in plaats van 4%), heeft dit invloed op het fundament van de afspraken zoals deze er nu liggen. De regio zal bij duidelijkheid over het budget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Rijnmond Transitie, transformatie en implementatie is ver ontwikkeld en wordt ambitieus aangepakt. De regio geeft aan dat er een afweging is gemaakt tussen meerjarenafspraken en flexibiliteit. Meerjarenafspraken zijn gekoppeld aan
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
7
afspraken voor vernieuwing van het zorgaanbod. Aanbieders en BJZ geven aan dat zorgcontinuïteit met het RTA gerealiseerd kan worden. Er is een uitgebreide uitvraag bij de instellingen geweest die ook ‘wat als-scenario’s’ heeft geadresseerd. In het meerjarige arrangement is afgesproken dat frictiekosten door zorgaanbieders worden opgevangen. De regio zal bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Haaglanden De regio beschikt over een indrukwekkende hoeveelheid data. Daarvoor is intensief contact geweest tussen gemeenten en zorgaanbieders. De regio wil op basis van een ‘zakelijk partnerschap’ meerjarenafspraken maken over de periode 2015 tot en met 2017. De afspraak tussen gemeenten en aanbieders is dat de frictiekosten in de regio worden opgevangen, over de grenzen van eigen instellingen heen. Het vervolgproces is duidelijk in beeld. De regio zal bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg Utrecht Stad De regio geeft aan dat zij dat zij de continuïteit kan borgen. De regio geeft ook aan dat zij de afspraken die zijn gemaakt redelijk zeker acht, ondanks de onzekerheid over het macrobudget. De regio hanteert hierbij dezelfde systematiek voor percentages naar zorgcategorieën als in de overige regio’s in de provincie Utrecht is gehanteerd. De regio geeft aan dat de samenwerking met BJZ goed is; zo zijn de SAVE-teams bij de buurtteams aangesloten. Arnhem De regio geeft blijk van een goed samenspel tussen gemeenten en zorgaanbieders. Continuïteit van zorg is geborgd tot en met 2016, waarbij ook in 2014 wordt gewerkt conform de afspraken in het RTA. De regio geeft aan dat gemeenten tot en met 2016 met BJZ de nieuwe infrastructuur gaan inrichten. Midden-Holland De regio heeft gekozen voor meerjarige afspraken: behalve voor 2015 ook over 2016 en 2017. De aanbieders zijn nauw betrokken bij het opstellen van het RTA. In 2014 start men al met voorsorteren op de nieuwe situatie. Het vaststellen van het RTA is daartoe een eerste stap. In het RTA zijn percentages opgenomen, omdat het macrobudget momenteel niet duidelijk is. De regio zal bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur en de beperking van de frictiekosten.
3.3.
Categorie 2
Veel regio’s hebben in de samenwerking met aanbieders belangrijke stappen gezet om de doelstellingen van de RTA’s te realiseren: er is sprake van voldoende draagvlak om tot afspraken te komen, voorbereidende werkzaamheden om volumes en budgetten in kaart te brengen, hebben plaatsgevonden en er is een overlegstructuur aanwezig. Toch hebben de onduidelijkheid over budget en het korte tijdsbestek waarin gemeenten en aanbieders met elkaar in gesprek zijn de totstandkoming van afspraken over zorgcontinuïteit belemmerd. Wanneer dit proces de komende twee maanden met inzet van alle betrokkenen wordt voortgezet om onduidelijkheden weg te nemen en concrete afspraken te maken, dan acht de TSJ het behalen van de doelstellingen van de RTA’s nog steeds een realistische opgave.
8 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
De TSJ hecht eraan te verduidelijken dat in deze – grootste – categorie de verschillen tussen regio’s groot zijn. Aan de ene kant van het spectrum ziet de TSJ regio’s die goede RTA’s hebben voorgelegd, maar die op een enkel punt toch onzekerheid laten bestaan, waardoor de TSJ deze regio niet in categorie 1 plaatst. Aan de andere kant van het spectrum ziet de TSJ regio’s die ‘van ver komen’ en de laatste weken zulke goede stappen hebben gezet in de richting van afspraken tussen gemeenten en aanbieders dat de TSJ hen niet in categorie 3 indeelt, omdat zij nu in staat lijken om de doelstellingen van de RTA’s tijdig te behalen. De volgende regio’s plaats de TSJ in deze categorie. IJmond/Midden-Kennemerland De regio kiest voor de transitie een behoedzame aanpak. De aanbieders zijn actief betrokken. Na verdere concretisering van de aanpak, zal de regio bij duidelijkheid over het budget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Midden-Limburg Deze regio geeft een budgetgarantie van 80 % aan bestaande aanbieders. De regio heeft fors geïnvesteerd in het opbouwen van relaties met aanbieders en werkt met hen al jaren aan de transformatie. Hoewel de regio van mening is dat het RTA dit proces doorkruist, is de regio in staat om, zodra er helderheid over het macrobudget is, definitieve afspraken over zorgcontinuïteit met aanbieders te maken. Zuid-Oost Brabant De regio werkt nauw samen met de aanbieders en heeft een goed zicht op de hulp die wordt verleend. Gemeenten en aanbieders hebben helderheid over de transformatiedoelstellingen. Hoewel er nog geen budgetten per aanbieder zijn opgesteld, is al veel cijfermateriaal beschikbaar over de zorgvormen. Aanbieders zien liever meer zekerheid, maar hebben vertrouwen in de aanpak en werken ook onderling samen ten behoeve van het nader concretiseren van afspraken. De regio verwacht voor het eind van 2013 definitieve afspraken te hebben gemaakt. Noord-Oost Brabant Deze regio experimenteert al met nieuwe werkwijzen en heeft ook geïnvesteerd in het verkrijgen van helderheid over aantallen, zorgvolumes e.d. De regio geeft aan vooralsnog niet met nieuwe aanbieders te willen werken. De samenwerking met de aanbieders verloopt goed en definitieve afspraken kunnen snel worden gemaakt zodra helderheid over het macrobudget is gegeven. Noord-Limburg De regio kan met de huidige onzekerheid over het macrobudget nog niet de gewenste budgettaire zekerheid bieden. Ook voor aanbieders geldt dat dat het ontbreken van deze zekerheid hen ervan weerhoudt garanties voor de zorgcontinuïteit te bieden. Transformatie krijgt in de regio veel aandacht en dit zal ook in het RTA nog nader worden uitgewerkt. Drenthe Het RTA is het resultaat van een proces van samenwerking van aanbieders, gemeenten en BJZ. De regio kent al enkele jaren een intensieve samenwerking op het gebied van jeugd, die de regio in staat stelt om in het RTA nadrukkelijk een brug naar de transformatiedoelstellingen te maken. De regio heeft te maken met een groot verschil tussen het budget van de meicirculaire 2013 en de gegevens van de uitvraag bij aanbieders. Daarom kunnen nu geen definitieve budgettaire afspraken worden gemaakt. Het samenwerkingsproces is zo goed dat dit snel kan plaatsvinden na het verkrijgen van helderheid over het macrobudget.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
9
Flevoland Deze regio werkt nauw samen met de belangrijkste zorgaanbieders voor deze regio. Ook de samenwerking met BJZ is goed, waarbij wordt geëxperimenteerd met de ‘SAVE-methodiek’. Met deze methodiek is de regio samen met BJZ beter in staat om de continuïteit van BJZ te garanderen. De regio biedt zekerheid door met bestaande aanbieders afspraken voor 2015 te maken. De beoogde bezuinigingen worden over drie jaren verspreid. Aanbieders geven aan dat er nog veel onzeker is voor alle partijen, maar wel vertrouwen te hebben in het gezamenlijk vinden van oplossingen.
Noord-Kennemerland / West-Friesland Deze regio’s hebben gezamenlijk de aanpak van het RTA aangepast en geconcretiseerd. Aanbieders zijn hierbij actief betrokken. Op grond vanhet RTA zullen de regio’s bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Zaanstreek/Waterland De aanpak van dit RTA voorziet in een budgetgarantie van 80% per zorgsoort en niet per instelling. De transformatie is ver ontwikkeld en wordt ambitieus aangepakt. De aanbieders geven aan dat de budgetten nog niet zo duidelijk zijn dat zij zorgcontinuïteit kunnen garanderen. Wanneer er duidelijkheid is over het budget kunnen de afspraken met de aanbieders over zorgcontinuïteit snel worden geconcretiseerd. Midden Brabant Gemeenten en zorgaanbieders zoeken binnen het financieële kader naar een verantwoorde balans tussen vernieuwing en continuïteit. Gemeenten en zorgaanbieders geven aan dat de continuïteit van zorg wordt gegarandeerd. De TSJ constateert nog wel veel procesafspraken en adviseert om deze afspraken te concretiseren en te operationaliseren. Wanneer er duidelijkheid is over het budget kunnen snel definitieve afspraken gemaakt worden over de continuïteit. West Brabant West De commissie is van mening dat concretisering van het RTA wenselijk is. Ook aandacht voor de uitwerking van de implementatieplannen acht de TSJ voor deze regio zeer wenselijk. Aanbieders zijn wel actief betrokken bij de uitwerking van het RTA. Keuzes met betrekking tot toeleiding en ‘leveringsmodellen’ zijn op korte termijn noodzakelijk. Afstemming met andere regio’s over de toekomst van BJZ acht de TSJ in de hele provincie Noord Brabant noodzakelijk. Eemland De regio pakt de continuïteit van zorg en infrastructuur op in relatie tot de gewenste vernieuwing. Intenties voor budgetgaranties zijn gegeven op het niveau van zorgcategorieën, conform de aanpak die in de gehele provincie Utrecht is gehanteerd. De focus ligt momenteel op de inhoud en nog te weinig op de structurering en afhandeling eromheen, zoals inkoop of de samenwerking tussen gemeenten. De regio acht dit ook zelf een aandachtspunt. Zuid Oost Utrecht Door de regio wordt een budgetgarantie afgegeven voor de duur van 1 jaar. De zorgaanbieders geven aan dat er duidelijkheid over het macrobudget nodig is om uitspraken over de continuïteit te kunnen doen. De zorgaanbieders geven aan dat zij liever een meerjarig arrangement had gezien, in plaats van een 1-jarig arrangement zoals nu
10 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
voor ligt, mede om de inhoudelijke doelstelling (transformatie) vormt te kunnen geven. Er is een positieve intentie afgegeven over het SAVE concept door de regio, die zal bijdragen aan de continuïteit van taken van BJZ. Utrecht West Bovenregionale afspraken zijn gezamenlijk met alle Utrechtse regio’s gemaakt. De regio heeft voorlopige afspraken met de aanbieders gemaakt over de continuïteit van de zorg. Wanneer er duidelijkheid is over het macrobudget kunnen snel definitieve afspraken gemaakt worden over de continuïteit. De regio heeft afspraken met de zorgaanbieders gemaakt over de verdere uitwerking. Aandachtspunt is dat deze regio te maken heeft met veel bovenregionaal opererende zorgaanbieders. Amsterdam Amstelland De transformatie is ver ontwikkeld en wordt ambitieus aangepakt. De transformatie is zowel gericht op het versterken van de preventie als op de effectieve interventie wanneer de veiligheid in het geding is. Door BJZ is het Gezinsgericht Generiek Werken (GGW) ontwikkeld. De toepassing van deze werkwijze is succesvol en leidt tot een vermindering van de toepassing van onder toezichtstellingen, maar door financieringsproblemen is de voortzetting van GGW niet gegarandeerd. Wanneer er duidelijkheid is over het macrobudget kunnen de afspraken over de continuïteit van zorg met alle relevante zorgaanbieders snel worden geconcretiseerd. De TSJ heeft bij de volgende regio’s geconstateerd dat zij – ook in de samenwerking met aanbieders – goede stappen hebben gemaakt, maar dat zij nog een aanzienlijke concretiseringsslag hebben te maken die om een forse inzet van alle betrokkenen vraagt. Goede monitoring door de bestuurspartners acht de TSJ geboden. Kop van Noord-Holland Overleg met de aanbieders heeft tot een aanpassing van de aanpak voor afspraken over zorgcontinuïteit geleid. De regio heeft hierbij gekozen voor het beschikbaar stellen van budget ten behoeve van aanbieders waarbij alleen de Rijksbegroting is verdisconteerd. Voorts wil de regio een versnelling bewerkstelligen van de concretisering van het RTA. Haarlemmermeer Deze regio bestaat uit één gemeente. De regio garandeert een budget van 80% voor residentiële zorg en 50% voor ambulante zorg. Voor aanbieders zijn deze afspraken nog met te veel onduidelijkheid omgeven om zorggarantie af te kunnen geven. Er moet nog een flink aantal stappen worden gezet, voordat concrete afspraken over de continuïteit met de aanbieders kunnen worden gemaakt. West Brabant Oost De TSJ is van mening dat het RTA procesmatig is opgesteld en dat concretisering wel noodzakelijk is. Ook aandacht voor de uitwerking van implementatieplannen acht de TSJ voor deze regio zeer wenselijk. Aanbieders zijn wel actief betrokken bij de uitwerking van het RTA. De regio geeft aan dat door alle zorgaanbieders een garantie van zorgcontinuïteit is gegeven. Midden IJssel De TSJ constateert dat er nog weinig concrete afspraken met zorgaanbieders zijn gemaakt. Wel blijkt uit de gesprekken een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De regio acht het RTA het maximaal haalbare op dit moment. De TSJ adviseert de regio nadrukkelijk om de komende periode te gebruiken voor een concretisering en operationalisering.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
11
Food Valley De regio geeft 70% budgetgarantie per sector; de overige 30% van het beschikbare budget wordt ingezet voor instellingen die extra geld nodig hebben omdat zij bijvoorbeeld extra taken hebben. Zorgaanbieders geven aan dat zij voor het geven van zorggarantie afhankelijk zijn van de RTA’s van andere regio’s. De TSJ geeft aan dat zij zich zorgen maakt omdat concretisering en operationalisering op veel punten ontbreekt. De regio heeft aangegeven dat een aantal van deze uitwerkingen in het beleidsplan zijn voorzien. Achterhoek De regio geeft aan dat het mogelijk is om de continuïteit van zorg te garanderen. Onder de huidige condities geeft de regio 80% budgetgarantie en 1 jaar zekerheid. Zorgaanbieders geven aan dat de zekerheid die deze afspraak levert, minimaal is. De TSJ heeft zorgen over de benodigde concretisering en operationalisering. De regio benadrukt dat er binnen de regio sprake is van ‘korte lijnen’ en dat er daarom in korte tijd veel meters gemaakt kunnen worden. Gooi- en Vechtstreek De regio kiest voor een ambitieuze aanpak voor het gehele sociale domein. Meer concrete afspraken over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur moeten nog worden gemaakt. De aanpak van de regio in verband met de verbinding met andere decentralisaties leidt wel tot extra risico’s. TSJ schat wel in dat de regio in staat is zelfstandig tot overeenstemming en nadere afspraken te komen. Lekstroom Bovenregionale afspraken zijn gemaakt op het niveau van de Utrechtse regio’s. De regio moet nog veel concretiseren. De aanbieders zijn betrokken, maar er is nog geen overeenstemming over het garanderen van zorgcontinuïteit. De aanbieders hebben kenbaar gemaakt dat een meerjarenaanpak betere garanties geeft voor continuïteit. Wanneer duidelijkheid over het budget is gegeven, zullen er nog flinke stappen moeten worden gezet om tot voldoende overeenstemming en concrete afspraken met de aanbieders te komen over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur. Rivierenland De regio kiest voor een aanpak waarbij op tamelijk korte termijn de nadruk komt te liggen op vernieuwing door middel van openbare aanbesteding. De regio houdt strak vast aan de eigen uitgangspunten. Participatie van de aanbieders bij de concretisering bij de aanpak is nog onvoldoende. De TSJ acht een fikse versnelling nodig zodat tijdig afspraken kunnen worden gemaakt over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur. Twente Ook deze regio heeft veel last van de onduidelijkheid van het macrobudget. Het RTA kent nog geen definitieve afspraken. De regio gaat uit van een budgetgarantie van ca. 42 % voor de groepen waarvoor een recht op continuïteit van zorg bestaat en wil de zorg voor de overige groepen cliënten vanaf 2015 door middel van een raamovereenkomst contracteren. Aanbieders geven aan dat deze wijze hen onvoldoende zekerheid biedt om garanties voor zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur te geven.
12 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Friesland De regio licht toe in de laatste weken vooral bestuurlijk belangrijke stappen gezet te hebben en dat ook de gesprekken met aanbieders gevorderd zijn. De regio biedt een afnamegarantie van 80 % en zal nadrukkelijk monitoren of aanbieders in de problemen komen teneinde hulp te kunnen bieden. Aanbieders geven aan dat zij op grond van dit RTA geen garanties kunnen bieden, maar wel met de regio in gesprek blijven voor het vinden van oplossingen. De regio geeft aan dat zij het maken van concrete afspraken in de tijd naar voren trekt. Groningen De regio geeft aan dat het grootste probleem voor het maken van budgetafspraken de onhelderheid is over het macrobudget. Niet alleen heeft deze regio te maken met een groet discrepantie tussen het budget van de meicirculaire 2013 en de gegeven op grond van de uitvraag, maar de regio kent een relatief hoog PGB-gebruik. De samenwerking met de aanbieders is in korte tijd aanzienlijk geïntensiveerd met een ‘kernteam’ van de aanbieders. Ook heeft de regio een strak tijdpad opgesteld voor de concretisering van het RTA.
3.4.
Categorie 3
Tenslotte ziet de TSJ ook nog twee regio’s waarbij de resultaten op dit moment nog onvoldoende zijn om het vertrouwen te hebben dat zij zelf tijdig – weliswaar met extra inspanningen – tot afspraken kunnen komen die zorgcontinuïteit garanderen. Ook deze regio’s kunnen echter nog tijdig afspraken tot stand brengen. Deze kwalificatie van de TSJ is gebaseerd op de RTA’s en de gesprekken die met de regio’s zijn gevoerd. De TSJ wijst erop dat deze regio’s onderling erg verschillen en dat de reden om ze in categorie 3 te plaatsen volstrekt anders is, zoals uit de toelichting zal blijken. Het gaat om de regio’s Zeeland en Holland Rijnland. Zeeland De continuïteit van zorg is op dit moment niet geborgd. De eenjarige afspraak in het RTA was het maximaal haalbare waar de gemeenten voor 31 oktober 2013 mee konden instemmen. Zorgaanbieders en provincie pleiten voor meerjarige afspraken. Participatie van de aanbieders en huidige financiers bij de concretisering van het RTA is nog onvoldoende. De TSJ vraagt zich sterk af of op het moment dat duidelijkheid over het budget is gegeven tijdig afspraken kunnen worden gemaakt over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur. Inmiddels heeft de regio stappen gezet om het proces bestuurlijk te ondersteunen. Hoewel de TSJ benadrukt dat deze regio ook moet investeren in de samenwerking met aanbieders, wordt deze stap door de TSJ verwelkomd. Deze beweging moet leiden tot het vertrouwen dat deze regio concrete afspraken met aanbieders over zorgcontinuïteit weet te maken. Holland Rijnland Het verschil tussen het budget in de meicirculaire 2013 wijkt sterk af van de gegevens over het benodigde budget uit de eigen uitvraag bij aanbieders. De regio heeft veel energie gestoken in het duidelijk krijgen van de oorzaak van dit verschil. Hierover heeft ook intensief contact met VWS plaatsgevonden. Er resteert echter toch een gat van 16 miljoen euro ten nadele van de regio. Dit verschil plus de onduidelijkheid over wie het restant van de frictiekosten moet dragen, heeft de regio met de aanbieders doen concluderen dat continuïteit van de zorg en de infrastructuur niet kan worden gegarandeerd. De regio is afhankelijk van met name helderheid van het Rijk om verder te kunnen gaan, maar aanbieders betwijfelen of dit genoeg is. Tegelijkertijd constateert de TSJ dat deze regio wel een heel goed beeld heeft van de opgave voor de transitie en de transformatie en dat de samenwerking mat de aanbeiders goed is. Wanneer deze regio haar specifieke problemen heeft kunnen oplossen, kan de regio snel concrete afspraken maken met de aanbieders. Alle voorbereidingen daartoe hebben plaatsgevonden.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
13
3.5.
Succesfactoren
Uit de categorieën 1 en 2 haalt de TSJ ook praktijkvoorbeelden die als ‘succesfactoren’ benoemd kunnen worden. De TSJ benoemt verschillende van deze succesfactoren, omdat zij voor veel regio’s behulpzaam kunnen zijn voor de inrichting van verdere afspraken: - Meerjarige afspraken: van 2014 tot en met 2016. Afspraken die verder reiken dan 2015 kunnen ook in een ander document dan het RTA worden beschreven. Het gaat erom dat de mate van concreetheid over volgende jaren voldoende houvast biedt voor aanbieders om er hun beleid op af te stemmen. - Helderheid over de doelstellingen van de transformatie. Wanneer de gemeenten als opdrachtgever helder en concreet kunnen verwoorden welke doelstellingen zij nastreven, biedt dit evenzeer houvast voor aanbieders om hun beleid hierop af te stemmen. - Afspraken over budgetten zijn belangrijk voor gemeenten en aanbieders om hun plannen op te bouwen. Evenzeer van belang is helderheid over het te gebruiken inkoopmodel. Dit heeft namelijk ook belangrijker consequenties voor de wijze waarop vraag en aanbod van hulp samen komen. - Implementatietrajecten. Daar waar onzekerheid bestaat, bieden procesafspraken over hoe gemeenten en aanbieders gezamenlijk kunnen omgaan met deze onzekerheid en hoe zij die kunnen reduceren een goede basis voor samenwerking. -
Informatie en taal. Gemeenten, aanbieders en financiers beschikken over relevante informatie. Het aanbod van deze informatie sluit niet altijd aan op de vraag ernaar. Dat kan komen doordat informatie anders wordt geregistreerd en gebruikt. Ook spreken vertegenwoordigers vaak een andere taal omdat hun referentiekader zo verschilt (verzekeraars en gemeenten). Daar waar wordt geïnvesteerd om informatie helder te krijgen en elkaars positie te begrijpen, verbetert de samenwerking.
- Kennis. Waar men elkaar niet kent, moet een basis van vertrouwen worden gebouwd die samenwerking soepeler doet verlopen. Bekendheid met de problematiek van jeugdigen en hun gezinnen vergemakkelijkt het maken van afspraken in de RTA’s. - Erkenning van elkaars rol en verantwoordelijkheid. De verschillende partners van gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid en gaan vanuit deze verantwoordelijkheid de samenwerking aan. Erkenning is dan een noodzakelijke stap een zakelijk partnerschap tot stand te brengen. Deze succesfactoren zijn zeker niet de enige. De TSJ beseft dat de samenwerking in elke regio eigen accenten kent en dat de historie van de samenwerking in elke regio anders is. Toch is het goed om vanuit de goede voorbeelden van anderen te kijken hoe de samenwerking in de eigen regio nog geïntensiveerd kan worden.
14 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
4. Beoordeling RTA’s aan de hand van de 18 eisen 4.1. Inleiding In de volgende paragraaf gaat de TSJ in op de beoordeling van de RTA’s aan de hand van de 18 eisen die de bestuurspartners aan de RTA’s hebben gesteld (zie bijlage 3). De TSJ gaat hier niet in op het beoordelingskader en het beoordelingsproces. Deze zijn in bijlage 2 uitvoerig beschreven. In paragraaf 4.3. analyseert de TSJ waarom er geen RTA is, dat aan alle eisen voldoet. Verdere uitdieping van deze redenen vindt plaats in hoofdstuk 5 van deze eindrapportage, waarin de TSJ de risico’s beschrijft voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. Paragraaf 4.3. beperkt zich tot de oorzaken die ten grondslag liggen aan het niet voldoen aan de eisen.
4.2.
Beoordelingen per regio
Naast de beoordeling op de potentie van regio’s om de RTA-doelstellingen te behalen, heeft de TSJ ook alle 41 RTA’s beoordeeld aan de hand van de 18 eisen van de bestuurspartners. De conclusie komt overeen met de verwachting die de TSJ in haar tussenrapportage heeft neergelegd: van de 41 regio’s voldoet geen enkele regio aan alle eisen. Als bijlage 4 is het volledige overzicht opgenomen, dat per regio de beoordeling aan de hand van de 18 eisen toont. De TSJ ziet de beoordeling van de RTA’s als een beoordeling van de huidige stand van zaken in een proces gericht op het realiseren van continuïteit van zorg. De TSJ hecht eraan te herhalen dat deze beoordeling niet inhoudt dat een RTA ’slecht‘ is of dat de TSJ hiermee een RTA ’afkeurt’. Dat zou onrecht doen aan de RTA’s die in een korte tijd een belangrijke stap in het decentralisatieproces mogelijk hebben gemaakt. De TSJ is gevraagd om de RTA’s aan de hand van de eisen te beoordelen en dat is wat zij heeft gedaan. Ook wil de TSJ benadrukken dat deze beoordeling (op grond van de RTA’s en de gesprekken met de regio’s) alleen iets zegt over de stand van zaken op 31 oktober 2013. De tekst van de RTA’s is over het algemeen al eerder in oktober vastgesteld ter voorbereiding op besluitvorming eerst in het regionale ‘portefeuillehouderoverleg’ en daarna in de afzonderlijke Colleges van B&W in de gemeenten.
4.3.
Analyse waarom de RTA’s niet aan de eisen voldoen
Onduidelijkheid over beschikbare financiële middelen De belangrijkste reden waarom niet alle regio’s en aanbieders volledig uitgewerkte afspraken hebben kunnen maken over zorgcontinuïteit, behoud van infrastructuur en beperking van de frictiekosten, is de onduidelijkheid over het budget voor 2015. Deze onduidelijkheid kent verschillende facetten. Het belangrijkst is wel de discrepantie tussen het benodigde budget op grond van de ‘uitvraag bij aanbieders’ (mede op grond van Vektis-gegevens) en het budget uit de meicirculaire 2013. Daarmee ontbreekt voor regio’s een betrouwbare grondslag voor het maken van afspraken. Dit heeft vooral effect op de inschatting van het budget per type zorg, verdeling naar aanbieders en een inschatting van frictiekosten. Opvallend is dat deze discrepantie per regio verschilt. In sommige regio’s is deze heel groot (rond de 25 %), in andere beperkt (5 %) en in weer andere lijkt er nauwelijks van discrepantie sprake te zijn. Het is tekenend dat regio’s in categorie 1 (zie paragraaf 3.2.) geen last lijken te hebben van deze discrepantie en mede daarom beter in staat zijn geweest om tot afspraken te komen. Veelheid van aanbieders Regio’s moesten de RTA opstellen “na goed overleg” met aanbieders. Daarmee hebben zij een grote inzet gepleegd om de relevante aanbieders, dat wil zeggen aanbieders die op dit moment jeugd uit hun gemeenten hulp bieden,
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
15
in beeld te krijgen. Waar het instellingen uit het provinciaal gefinancierde domein betreft, is dat in elke regio goed gelukt. Grotere instellingen die jeugd-GGZ en AWBZ-gefinancierde hulp leveren, kwamen grotendeels ook in beeld. Echter, de meeste regio’s hebben grote moeite gehad om de groep van vrij gevestigden goed in beeld en aan de overlegtafel te krijgen en om kleinere aanbieders van AWBZ-gefinancierde hulp te bereiken. Voor de laatste categorie was medewerking van zorgkantoren cruciaal. Die is niet in elke regio effectief geweest. Het is wel de kracht van het RTA-proces geweest dat regio’s min of meer ‘gedwongen’ werden te achterhalen welke aanbieders jeugdigen uit hun regio’s zorg bieden. Tijdpad Tussen de afspraak tot het opstellen van RTA’s (26 april 2013) en de eerste versie van de ’Handreiking transitiearrangementen jeugd’ (5 juli 2013) waarmee gemeenten handreikingen kregen om het proces in te richten voor het opstellen van RTA’s zijn ruim twee maanden verlopen: een maand minder dan gemeenten daarna ter beschikking hadden om de RTA’s op te stellen. De zomerperiode die de gemeenten ter beschikking hadden voor het opstellen van de RTA’s is in veel regio’s een belemmering gebleken om snel vaart te maken. Conclusie Cruciaal voor het opstellen van RTA’s waarin afspraken over zorgcontinuïteit konden worden gemaakt, was de beschikbaarheid van volledige en accurate informatie over aantallen jeugdigen, informatie over hulpaanbieders en beschikbaar budget. Deze informatie heeft ontbroken en ontbreekt tot op de dag van vandaag, niettegenstaande heldere aanbevelingen van de TSJ hierover in haar tweede rapportage “omdat gemeenten anders niet in staat zijn RTA op te stellen. Gemeenten moeten over alle relevante informatie beschikken om budgetberekeningen te maken en de huidige financiers en aanbieders moeten met gemeenten samenwerken om een RTA mogelijk te maken.”4 De TSJ concludeert dat regio’s en aanbieders in een positie zijn gebracht waarin de randvoorwaarden ontbraken om zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur te realiseren. Regio’s die desondanks tot afspraken met aanbieders zijn gekomen, verdienen dan ook een groot compliment. Deze conclusie trekt de TSJ ten aanzien van de resultaten die de RTA’s hadden moeten opleveren. De TSJ zet daar haar conclusie uit de tussenrapportage tegenover dat het proces van de totstandkoming van de RTA’s buitengewoon waardevol is gebleken voor het decentralisatieproces. Het proces is aanmerkelijk verzakelijkt, heeft de dialoog tussen gemeenten en zorgaanbieders sterk geïntensiveerd en heeft bijgedragen tot een verdere operationalisering van de samenwerking tussen de gemeenten in de regio’s.
4.4.
Beoordeling LTA
Hoewel strikt genomen niet behorend tot de taak van de TSJ (de opdracht van de TSJ ziet op de RTA, zie bijlage 1), heeft de TSJ ook naar het LTA gekeken. In de gesprekken die de TSJ met de regio’s heeft gevoerd, kwam regelmatig de vraag naar de inrichting van het LTA en de vraag welke vormen van gespecialiseerde jeugdhulp er wel of niet onder vielen, naar voren. In het LTA zijn afspraken beschreven tussen alle gemeenten en de zorgaanbieders die specialistische functies bieden. Hoewel in de afspraken van de bestuurspartners geen specifieke eisen aan het LTA zijn gesteld, ziet het LTA op continuïteit van zorg voor dezelfde cliëntgroepen als bij de RTA’s, op de continuïteit van zorginfrastructuur voor deze specialistische functies en over het inventariseren en vaststellen van frictiekosten beperkende maatregelen. Net als bij de RTA’s is het LTA een niet-vrijblijvende intentieverklaring. De TSJ heeft van het LTA kennisgenomen en is van oordeel dat het een helder en volledig document is: de aard van de afspraken staat helder beschreven, evenals de functies waarop het LTA betrekking heeft. De TSJ merkt voorts op dat het LTA op punten nadrukkelijk ook de brug slaat naar de regionale transitiearrangementen, zoals bij de toegang tot deze functies, de wijze van inkoop en het bepalen van het benodigde budget. Dit zijn elementen die in RTA’s niet altijd op eenzelfde wijze te zien zijn.
4
Brief van de voorzitter van de TSJ aan de staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013, blz. […]
16 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
De TSJ plaatst nog wel enkele kanttekeningen bij het LTA. Deze zien op de verhouding met de RTA’s. Zo is het karakter van de afspraken in het LTA dat van een raamovereenkomst. Dat betekent dat de afzonderlijke gemeenten en regio’s de eigenlijke partijen zijn bij de inkoop van deze gespecialiseerde functies. In de RTA’s wordt weliswaar aan het LTA gerefereerd en wordt in veel gevallen ook het benodigde budget als een financiële reservering benoemt, maar de TSJ ziet ook dat de RTA’s geen brug slaan naar het LTA. Dit blijft voor de toekomst een belangrijk implementatiepunt voor regio’s en gemeenten. Hoewel de TSJ constateert dat de betrokken instellingen instemmen met het LTA, begrijpt de TSJ ook dat het LTA geen budgetgarantie geeft en dat derhalve dezelfde problemen als bij de RTA’s spelen met betrekking tot het borgen van zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur. Toch beoordeelt de TSJ het LTA in deze context positief.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
17
5. Risico’s voor het behalen van de RTA-doelstellingen 5.1. Inleiding Bij de beoordeling van de RTA’s en van de doelstellingen van de RTA’s heeft de TSJ zich een goed beeld gevormd van de omstandigheden waarin gemeenten, huidige financiers, aanbieders en BJZ’s zich op de transitie en de overgangsperiode vanaf 1 januari 2015 voorbereiden. Daarmee kan de TSJ tevens een beeld geven van de relevante risico’s voor deze transitie. Verschillende elementen heeft de TSJ al behandeld in haar tussenrapportage (zie bijlage 6). De TSJ wijst erop dat de risico’s voor de transitie en in het bijzonder voor het realiseren van zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten op drie niveaus spelen: - In de eerste plaats is het succes van afspraken over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur in belangrijke mate afhankelijk van factoren die niet door gemeenten of aanbieders worden bepaald en die voor een belangrijk deel ook buiten de decentralisatie jeugd liggen. Op dit moment worden immers aanzienlijke stelselwijzigingen voorbereid met betrekking tot de GGZ, een deel van de AWBZ-gefinancierde zorg en de decentralisatie van verantwoordelijkheid ten aanzien van werk en inkomen naar gemeenten op grond van de Participatiewet. Niet alleen brengt dit grote wijzigingen (en nu nog onzekerheden) voor gemeenten met zich mee, maar evenzeer voor aanbieders die in veel gevallen hulp aanbieden voor jeugd én volwassenen en hulp die zowel op grond van AWBZ als op grond van de Zvw wordt gefinancierd. Elke afspraak tussen gemeenten en aanbieders over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur ten aanzien van jeugd zal door aanbieders niet los van deze ontwikkelingen kunnen worden gezien. De TSJ tekent hierbij aan dat dit op zich geen reden mag zijn om ‘stil te zitten’. Wel moeten de bestuurspartners Rijk, VNG en IPO zich bewust zijn van de inspanningen die worden gevraagd van alle partners in de wijziging van het jeugdstelsel en van de cumulatie van effecten van de stelselwijzigingen. - In de tweede plaats beschrijft de TSJ in dit hoofdstuk de risico’s die zij op landelijk niveau in het decentralisatieproces jeugd voor de doelstellingen van de RTA’s ziet en richt zij aanbevelingen tot de bestuurspartners om deze risico’s te beheersen. De TSJ wil hierover duidelijk zijn: de nog beschikbare tijd om garanties voor zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur te realiseren, is gering. De aanbevelingen van de TSJ hebben alleen al daardoor geen vrijblijvend karakter. - In de derde plaats tekent de TSJ aan dat weer andere risico’s beheerst kunnen worden door hierop op lokaal niveau strakke implementatietrajecten in te richten, of, zoals diverse regio’s het op verschillende wijze verwoorden: [quote Hugo de Jonge]. De TSJ richt zich in dit hoofdstuk ook met aanbevelingen tot de regio’s, omdat ook zij met volle inzet verder moeten gaan. De opbouw van dit hoofdstuk over de risico’s voor het behalen van de RTA-doelstellingen volgt de drie doelstellingen van de RTA’s.
5.2.
Continuïteit van zorg
Duidelijkheid grondslag budgetten 2015 In paragraaf 4.3. is de onduidelijkheid over het budget 2015 als gevolg van de discrepantie tussen uitvraag en meicirculaire 2013 beschreven. De TSJ constateert voorts dat de huidige afspraken van de arrangementen veelal afspraken over percentages bevatten (bijvoorbeeld een budgetgarantie van 85%). Niet alleen noemen de regio’s de onduidelijkheid van de grondslag een probleem, impliciet gaan ze ervan uit dat de bedragen uit de meicirculaire 2013 onjuist zijn en naar boven zullen worden bijgesteld. De uitvraag van het zorggebruik bij de aanbieders ten behoeve van de RTA’s heeft deze veronderstelling verder gevoed. Mocht blijken dat de budgetten van de meicirculaire 2013 niet of slechts beperkt worden bijgesteld, dan zal dat leiden tot scherpe discussies en het opnieuw ter discussie stellen van de afspraken in de RTA’s. Het is zeer de vraag of het draagvlak voor de
18 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
afgesproken percentages in het arrangement dan stand zal houden. De TSJ ziet dit als een belangrijk risico: ook duidelijkheid van het budget (indien dit niet substantieel wordt verhoogd), zal in veel regio’s kunnen leiden tot het wegvallen van gezamenlijke intenties van gemeenten en aanbieders. Dit effect wordt sterker, wanneer zou blijken dat de autonome groei van 2013 en de te verwachten groei in 2014 (aanbieders geven op grond van hun ervaringen aan te verwachten dat hiervan sprake is) niet in het budget voor 2015 in de meicirculaire 2014 wordt meegenomen. De TSJ heeft weliswaar begrip voor de complexiteit van de vraag hoe accuraat nu het beschikbare budget voor 2015 kan worden benaderd, maar moet constateren dat dit een cruciale factor is voor het verkrijgen van garanties van zorgcontinuïteit. Het moet op basis van beschikbare cijfers, de gebruikte modellen en de huidige inzichten mogelijk zijn een accurate inschatting te doen. De TSJ heeft op grond van deze risico’s in de tussenrapportage de volgende aanbeveling aan de bestuurspartners gericht: “de TSJ beveelt aan dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget van gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken”.5 De Staatssecretaris van VWS heeft ten aanzien deze aanbeveling aangegeven dat hij het indicatief macrobudget (uitgesplitst naar gemeenten) voor 2015 eventueel zal aanpassen en dat hij de verschillen zal verklaren tussen cijfers die zorgaanbieders aan gemeenten hebben verschaft en de bedragen genoemd in de meicirculaire 2013. De TSJ ziet dat deze reactie niet het tijdpad van de aanbeveling volgt en is verontrust over geluiden uit de regio’s waaruit blijkt dat tot 31 oktober 2013 slechts enkele regio’s bezocht zijn om daar de oorzaken van de verschillen tussen de cijfers van zorgaanbieders en de meicirculaire te onderzoeken. TSJ heeft niet kunnen constateren welke maatregelen het Rijk heeft genomen om haar aanbeveling over te nemen en of genomen acties voldoende zijn.
De TSJ herhaalt haar aanbeveling dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget van gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken.
Onduidelijkheid factoren die budgetten beïnvloeden In de gesprekken met regio’s en zorgaanbieders heeft de TSJ diverse vragen gekregen, die een directe relatie hebben met de onduidelijkheid rond de budgetten. Een veel gehoorde onduidelijkheid betreft de toepassing van het woonplaatsbeginsel. De toepassing van het woonplaatsbeginsel leidt op diverse niveaus tot knelpunten en onduidelijkheden. Ten eerste is het voor gemeenten onduidelijk wat de juiste formulering van het woonplaatsbeginsel is en hoe dit wordt toegepast ten aanzien van kinderen aan wie geen duidelijke woonplaats kan worden gekoppeld. Verder was en is onduidelijk hoe dit beginsel is gebruikt bij de verdeling van de budgetten in de meicirculaire 2013. Verder is door zorgaanbieders aangegeven dat hun administratie logischerwijs niet is ingericht op het woonplaatsbeginsel. Tot op heden heeft het immers nooit een rol gespeeld in de bekostigings- en verantwoordingscyclus.
De TSJ beveelt aan om op korte termijn een eenduidige definitie van het woonplaatsbeginsel kenbaar te maken, deze definitie toe te passen bij het geven van duidelijkheid over de gemeentelijke budgetten voor 1 december 2013 en te stimuleren dat de administraties van zorgaanbieders worden ingericht op dezelfde definitie van het woonplaatsbeginsel.
Het is gemeenten ook onduidelijk hoe beleidswijzigingen op het terrein van de GGZ en AWBZ in het algemeen doorwerken in de budgetten voor 2015. Zo is het gemeenten onduidelijk hoe de effecten van de beleidsintenties rond de basis-GGZ financieel zijn verwerkt in de meicirculaire. Aanbieders, aan de andere kant, geven aan dat 5
Tussenrapportage beoordeling transitiearrangementen, blz. 7
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
19
de eisen die zorgverzekeraars aan bijvoorbeeld GGZ-instellingen opleggen in verband met de positie van de ‘hoofdbehandelaar’ voor extra kosten zorgen. De realisatie van al deze beleids- en bekostigingseffecten wordt pas zichtbaar in 2014. De TSJ ziet het hieraan verbonden financiële risico, omdat het definitieve budget voor 2015 in de meicirculaire 2014 wordt gebaseerd op de historische kosten van 2012.
De TSJ vraagt de Staatssecretaris van VWS om bij het verhelderen van het budget voor 2015 ook de consequenties van de beleidswijzigingen op het terrein van de GGZ en de AWBZ mee te nemen.
Financieringsmethodiek aanbieders De problematiek van de ‘voorfinanciering’ wordt door veel aanbieders als een factor met een hoge ‘impact’ gezien: mochten gemeenten geen ‘voorfinanciering’ aanwenden, dan kan er een onmiddellijk probleem met betrekking tot de liquiditeit van aanbieders ontstaan. De oplossing hiervoor is niet moeilijk: in de eerste plaats kunnen gemeenten dit punt nu in het overleg met aanbieders helder krijgen. In de tweede plaats kunnen gemeenten (in lijn met de wijze waarop zij ook nu subsidiëren) bij gebleken problemen afspraken met de desbetreffende aanbieders maken dat zij hen via een bepaalde systematiek zullen voorfinancieren. De TSJ heeft kennisgenomen van het standpunt van de Staatssecretaris van VWS waarin hij verwacht dat gemeenten waar nu sprake is van ‘voorfinanciering’ deze zullen voortzetten. Indien zij dat niet doen, verwacht hij dat aanbieders die hierdoor in de problemen komen, zich bij gemeenten zullen melden en dat gemeenten dan naar een oplossing zullen moeten zoeken. De TSJ is echter van mening dat dit risico nu bekend is en dat regio’s dit probleem nu al met aanbieders moeten adresseren.
De TSJ beveelt aan dat regio’s in hun afspraken met aanbieders over het bieden van zorgcontinuïteit onderzoeken of voorfinanciering moet plaatsvinden. De TSJ vraagt de bestuurspartners te zorgen voor een monitoring van de afspraken op dit punt.
Componenten als budget, afnamegarantie en voorfinanciering zijn belangrijk bij het bepalen door aanbieders of zij zorgcontinuïteit kunnen garanderen. Een andere component die hierbij genoemd moet worden, is het inkoopmodel: het maakt een aanzienlijk verschil of de zorg wordt gesubsidieerd, openbaar wordt aanbesteed of door middel van een raamcontract moet worden ingekocht. Ook op dit punt hebben aanbieders snel zekerheid nodig.
De TSJ beveelt gemeenten aan om op korte termijn, na afstemming met aanbieders, een besluit te nemen over het bekostigingsmodel. TSJ geeft aan dat dit besluit in haar stelselmeter is voorzien in december 2013.
Veel regio’s geven aan vast te leggen dat zij in 2015 met bestaande aanbieders afspraken willen maken over jeugdhulp. De TSJ vindt dat een belangrijke bijdrage aan een “zachte landing”. Enkele regio’s en aanbieders hebben tegenover de TSJ wel hun twijfels geuit hoe dit in overeenstemming met de aanbestedingsregels plaats kan vinden. De tot nu toe verstrekte informatie vanuit Rijk en VNG blijkt niet de gevraagde duidelijkheid te bieden.6
De TSJ beveelt aan dat het Transitiebureau Jeugd helderheid verschaft over de wijze waarop binnen de aanbestedingsregels met ‘preferred suppliers’ kan worden omgegaan.
6 http://www.voordejeugd.nl/images/pdf/Regionale_transitiearrangementen_in_relatie_tot_aanbesteden_en_subsidiër___.pdf
20 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Perspectief aanbieders Aanbieders zijn belangrijke partners bij de totstandkoming van afspraken over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur. Zij zijn het tenslotte die garanties voor zorgcontinuïteit moeten geven. De transitie en hun toekomstige positie in de jeugdzorg kent voor hen naast inhoudelijke uitdagingen ook nadrukkelijk bedrijfseconomische afwegingen, die niet als zodanig eigen zijn aan de overheid. Zoals overheden moeten handelen naar de beginselen van behoorlijk bestuur, moeten bedrijven goede bedrijfsmatige afwegingen maken met het oog op voortzetting van hun activiteiten. Bestuurders van aanbieders zijn hiervoor wettelijk aansprakelijk. Dat betekent bijvoorbeeld dat tijdig (9 tot 12 maanden voor een nieuwe contractperiode) moet worden geanticipeerd op een daling in de omzet met bijvoorbeeld een sociaal plan indien er sprake is van ontslag van meer dan 20 werknemers. Dit is het perspectief van aanbieders als zij met regio’s garanties voor zorgcontinuïteit bespreken. De TSJ is van mening dat deze belangen goed in het proces tot het komen van afspraken over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur geborgd moeten zijn. In alle regio’s vindt overleg plaats met aanbieders, in vrijwel alle regio’s is het RTA “na goed overleg” opgesteld en alle regio’s hadden in hun delegatie bij het gesprek met de TSJ een vertegenwoordiger van aanbieders opgenomen. In die zin lijkt de positie van aanbieders geborgd. De TSJ wil echter het dilemma van aanbieders duidelijk maken. Gemeenten worden de nieuwe financiers van aanbieders. Wanneer aanbieders nu aangeven dat zij op de voorwaarden van de RTA’s geen zorgcontinuïteit kunnen bieden, houdt dit het risico in dat ze buiten spel komen te staan. Nu meedoen met de besprekingen, draagt het risico in zich dat aanbieders begin 2014 moeten besluiten tot drastische maatregelen in hun bedrijfsvoering, om zich voor te bereiden op een aanzienlijke daling van de omzet per 1 januari 2015. De TSJ begrijpt deze positie goed en bepleit voor openheid over en begrip voor dit dilemma aan beide kanten van de overlegtafel. De TSJ acht het evenzeer van belang dat aanbieders zich constructief blijven opstellen om in een periode van grote veranderingen en onduidelijkheid met regio’s tot afspraken over zorgcontinuïteit te komen.
De TSJ beveelt aan dat regio’s en aanbieders investeren in een ‘zakelijk partnerschap’ waarin belangen en risico’s transparant worden gemaakt en regio’s en aanbieders rekening houden met de bedrijfseconomische belangen van aanbieders en financiële opgaven voor regio’s.
Inkoop jeugd-GGZ Gemeenten en zorgaanbieders verkeren in onzekerheid over de wijze waarop en onder welke voorwaarden zorgverzekeraars mogelijk de inkoop van jeugd-GGZ ook na 1 januari 2015 zullen blijven uitvoeren (onder mandaat van gemeenten). De gesprekspartners van de TSJ weten allen dat het speelt, maar verkeren nog in onduidelijkheid over de vraag of en wanneer een besluit wordt genomen. De TSJ constateert dat VNG, VWS en Zorgverzekeraars Nederland er niet in geslaagd zijn om voor 1 november 2013 deze helderheid aan regio’s te geven. De TSJ heeft voorts in de gesprekken met regio’s geconstateerd dat bij gemeenten veel vragen leven over de wijze waarop dit inkoopmodel dan plaatsvindt. Deze zorg wordt immers niet meer op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bekostigd. De vraag rijst dan of de zorg op grond van bestaande DBC’s zal worden ingekocht. Een vergelijkbare vraag speelt ten aanzien van zorg die doorloopt in 2015 en waarvoor in 2014 een DBC is ‘geopend’.
De TSJ beveelt aan om duidelijk te maken hoe inkoop in de jeugd-GGZ plaatsvindt indien zorgverzekeraars de inkoopafspraken op grond van DBC’s vormgeven en wat dit betekent voor zorg waarvoor een DBC is ‘geopend’ en die doorloopt in 2015.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
21
5.3.
Behoud van zorginfrastructuur
Landelijke gespecialiseerde instellingen Het LTA biedt een oplossing voor de continuïteit van hoog specialistische functies. Bij het begin van de besprekingen over het LTA is een keuze gemaakt ten aanzien van deze functies: enkele vallen onder het LTA, andere moeten zich richten op 41 regio’s. Deze instellingen hebben vaak slechts een of enkele jeugdigen van een regio in behandeling. De totstandkoming van de RTA toont dat deze instellingen hiermee niet ‘aan tafel komen’ met alle regio’s en dat een zware wissel op deze (relatief kleine) instellingen wordt getrokken om met regio’s waaruit zij cliënten hebben op telkens andere basis afspraken voor de zorgcontinuïteit te bespreken.
De TSJ beveelt de VNG aan om scherp te kijken welke instellingen die landelijke, gespecialiseerde zorg bieden aanvullend onder de werking van het LTA gebracht kunnen worden.
Bovenregionaal opererende instellingen Veel van de grotere instellingen die jeugdhulp aanbieden ´bedienen´ meerdere regio´s: de TSJ hoort veelal vijf tot zes regio’s. De problematiek die zij tegenkomen, is bekend: niet aangesloten bij het overleg van alle regio’s en / of moeten werken met verschillende RTA’s. De bestuurspartners gaan er in de uitwerking van hun afspraak tot het opstellen van RTA’s van uit dat aanbieders in staat zijn om met de diversiteit van RTA’s de voorgenomen budgetten “op te tellen” om te kunnen bepalen of zij op basis daarvan continuïteit van zorg kunnen garanderen en frictiekosten kunnen bepalen. De praktijk toont dat dit voor bovenregionaal werkende aanbieders niet zo eenvoudig is. De gesprekken met aanbieders laten zien dat de onduidelijkheid over de budgetten en de diversiteit van regelingen van RTA’s het “optellen” belemmert. De TSJ ziet dat regio’s een ander perspectief hebben met betrekking tot deze problematiek. Zij zien hierin voor zichzelf geen rol en zij kijken naar aanbieders vanuit het perspectief van de hulp voor de ‘eigen’ jeugd. Om die reden heeft de TSJ zich in haar tussenrapportage voor deze problematiek tot de bestuurspartners gericht. Deze problematiek overstijgt immers het niveau van de regio’s. De TSJ heeft aanbevolen voor 1 december 2013 in beeld te brengen bij welke aanbieders zich problemen met betrekking tot bovenregionale afstemming voordoen, die de zorgcontinuïteit kunnen belemmeren en afspraken te maken hoe deze aanbieders goede aansluiting op de afspraken in de RTA’s krijgen. De Staatssecretaris van VWS werkt aan het in beeld brengen van bovenregionale aanbieders en hun betrokkenheid bij de RTA’s. Hij wacht de resultaten van deze inventarisatie af om dan te bezien of en welke maatregelen nodig zijn voor zorgcontinuïteit. De TSJ begrijpt dat een inventarisatie de basis is. Toch is de problematiek al langere tijd duidelijk en acht de TSJ het van groot belang dat maatregelen worden voorbereid. Op dit punt is immers geen tijd te verliezen. De TSJ wijst op de specifieke positie van de Jeugdzorg-plus instellingen. De Staatssecretaris van VWS is de ‘huidige financier’. De TSJ constateert dat deze groep van instellingen moeilijk aansluiting vindt bij alle RTA’s. Zij dienen daarom via de weg van de huidige financier geholpen te worden. Ook wijst de TSJ op de positie van de landelijk werkende instellingen met een aparte signatuur, zoals de SGJ, die ook in de gesprekken met de TSJ veel waardering heeft gekregen. Voor deze instellingen dienen daarom wel specifieke maatregelen genomen te worden.
De TSJ beveelt de bestuurspartners aan om direct maatregelen uit te werken waarmee voor bovenregionaal werkende aanbieders duidelijk kan worden dat zij zorgcontinuïteit kunnen aanbieden.
22 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
BJZ’s De TSJ constateert op grond van de RTA’s en de gesprekken met de 41 regio’s, dat de laatste ervan uitgaan dat in het nieuwe stelsel geen ruimte meer is voor een aanbieder als BJZ met de huidige taken in het vrijwillig kader. Genoemd wordt dat tussen 45 en 55 % van de huidige omzet en het huidige personeelsbestand van BJZ in het nieuwe stelsel geen toekomst meer heeft. De taken op het gebied van jeugdbescherming en jeugdreclassering (JBJR) zullen worden ondergebracht in de organisatie die zal doorgaan als gecertificeerde instelling. Voor sommige regio’s zullen deze gecertificeerde instellingen ook nieuwe maatregelen met een ‘drangkarakter’ uitvoeren. In de meeste regio’s is nog geen besluit genomen waar het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) wordt ondergebracht, waarin de huidige BJZ-taak van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling wordt ondergebracht. Ook vindt in de meeste regio’s nog ambtelijk en bestuurlijk overleg plaats tussen de regio’s en de BJZ’s. Daarbij wordt over uiteenlopende scenario’s gesproken: van fusie (Noordelijke regio’s ) tot opdeling (Brabantse regio’s). De TSJ ziet dat in verschillende regio’s een ‘drang-aanbod wordt ontwikkeld door BJZ (veelal met het oog op de positie als gecertificeerde instelling) voor gezinnen met een bedreigd kind. De inrichting en de naamgeving van dit aanbod verschilt per BJZ, maar het doel is overal hetzelfde: het terugdringen van de bedreiging zonder gebruikmaking van een kinderbeschermingsmaatregel. Voor sommige BJZ’s lijkt een dalend aantal ondertoezichtstellingen, als gevolg van nieuw beleid, een financieel probleem op te leveren, omdat hun inkomsten in 2013 en 2014 – wanneer de huidige financieringsproblematiek nog geldt – aanzienlijk terugloopt. Voor 2015 en later verkeren sommige van de BJZ’s die dit aanbod realiseren in grote onzekerheid of gemeenten / regio’s dit aanbod willen bekostigen. De TSJ concludeert ten aanzien van de positie van de BJZ’s dat maar zeer beperkte vooruitgang ten opzichte van haar tussenrapportage is geboekt. Dit verhoudt zich slecht tot de aanbeveling van de TSJ aan de regio’s in de tussenrapportage “om uiterlijk in december 2013 de BJZ’s de benodigde duidelijkheid te bieden over de wijze waarop zij de verschillende functies van de BJZ’s vanaf 1 januari 2015 uitgevoerd willen zien”. De risico’s die de TSJ in haar tussenrapportage heeft genoemd, worden daarmee groter. De TSJ wijst er nogmaals op dat de gecertificeerde instellingen op grond van de nieuwe Jeugdwet deel van het systeem van de JBJR worden: zonder gecertificeerde instellingen is er geen sprake van uitvoering van JBJR. De TSJ acht ingrijpen van de Staatssecretarissen van VWS en van VenJ geboden. Het heeft haar verontrust dat de Staatssecretaris van VWS deze rol naar aanleiding van haar aanbeveling niet heeft opgepakt, maar eerst de resultaten van een inventarisatie wil afwachten, evenals de inzichten uit de RTA’s en het oordeel van de TSJ voordat hij zal bezien of en welke maatregelen nodig zijn om de continuïteit van de functies van de BJZ’s te waarborgen. Hoe langer wordt gewacht met maatregelen gericht op de toekomst van de functies van de BJZ’s hoe hoger de onvermijdelijke frictiekosten zullen zijn.
De TSJ beveelt aan dat de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris van VenJ vanuit hun stelselverantwoordelijkheid voor het slagen van de decentralisatie jeugd de regie nemen om de benodigde duidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s tussen regio’s, provincies en BJZ’s te bevorderen.
5.4.
Beperking van frictiekosten
Inventarisatie Wat betreft de inventarisatie en onderbouwing van de frictiekosten in de RTA’s onderscheidt de TSJ vier groepen regio´s: - Regio’s die geen enkele inventarisatie van de frictiekosten hebben laten maken. De redenen hiervoor zijn divers, de belangrijkste zijn dat regio’s er vanuit gaan dat er geen frictiekosten zijn of dat regio’s (en
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
23
aanbieders) de onzekerheid over de budgetten dermate groot vinden dat het laten berekenen van frictiekosten niet zinvol wordt geacht. - Regio hebben wel frictiekosten laten inventariseren, maar kunnen om verschillende redenen geen adequaat beeld van de frictiekosten geven, zoals de diversiteit van de aangeleverde cijfers, de onvolledigheid van de aangeleverde cijfers, of de onduidelijkheid van de aannames die zorgaanbieders hebben gemaakt voor de bepaling van hun frictiekosten. - Regio’s hebben de zorgaanbieders gevraagd de frictiekosten uit te werken voor een aantal scenario’s, en hebben op basis daarvan voor elk scenario een inschatting van de frictiekosten gemaakt. Hierbij is wel sprake van diverse beperkingen, bijvoorbeeld dat niet alle zorgaanbieders gegevens aangeleverd hebben of dat het niet helemaal duidelijk is welke aannames de aanbieders gehanteerd hebben. - Regio’s hebben in overleg, vaak regio-overstijgend, laten onderzoeken met welke frictiekosten de aanbieders te maken krijgen. Met deze kennis zijn de belangrijke keuzes in het RTA zo gemaakt dat de frictiekosten voor de zorgaanbieders zo veel mogelijk worden beperkt. De regio´s geven hierbij aan een zodanig tempo te realiseren dat dit de zorgaanbieders maximaal de mogelijkheid biedt om hun organisaties hierop aan te passen en te voorkomen dat de continuïteit van zorginstellingen in het geding komt. Veelal is dit ook expliciet bij de zorginstellingen gecheckt. Gesteld kan worden dat de meeste regio´s in de tweede categorie kunnen worden ingedeeld. De diversiteit is echter groot en de RTA’s leveren nog geen begin van een beeld van de frictiekosten op die met de transitie zijn gemoeid. De TSJ concludeert dat de afspraak van de bestuurspartners over het inventariseren niet tot het gewenste resultaat leidt. Bovendien komt uit de RTA’s naar voren dat een reële inschatting van frictiekosten bij aanbieders pas dan mogelijk is als er duidelijkheid is over de budgetten voor gemeenten en daarvan afgeleid, de toekomstige budgetten voor aanbieders.
De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners een landelijk model opstellen waarmee de frictiekosten zoveel mogelijk eenduidig inzichtelijk kunnen worden gemaakt en zorgen voor een landelijk aangestuurd, ordentelijk proces waarmee een realistisch beeld wordt verkregen over resterende frictiekosten.
Maatschappelijke en financiële verantwoordelijkheid In vrijwel alle regio’s stellen gemeenten zich op het standpunt dat zij zich wel ‘maatschappelijk’ verantwoordelijk achten om bij te dragen aan het beperken van frictiekosten, maar zich niet verantwoordelijk achten voor het financieel opvangen van (resterende) frictiekosten. De TSJ constateert dat ook de Rijksoverheid en het IPO wel de maatschappelijke, maar niet de financiële verantwoordelijkheid voelen. Frictiekosten zijn hiermee de spreekwoordelijk hete aardappel van de stelselwijziging. De TSJ acht dit een risico voor de continuïteit van zorg en het behoud van zorginfrastructuur, omdat de frictiekosten uiteindelijk bij aanbieders optreden. Vaststelling en financiering De TSJ is van mening dat een stelselwijziging van deze omvang en impact ontegenzeggelijk veranderkosten met zich mee brengt. Een deel van deze veranderkosten betreft frictiekosten bij zorgaanbieders en BJZ’s. De RTA’s laten zien dat afspraken over het beperken van frictiekosten mogelijk zijn (bijvoorbeeld een meerjarig karakter van afspraken tussen gemeenten en zorgaanbieders en koppeling van afspraken over budgetgaranties aan transformatieopgaven door aanbieders). Uit de gesprekken met zorgaanbieders en BJZ’s maakt de TSJ ook op dat er bijzondere gevallen zullen zijn waarbij, ook bij vergaande inzet op het beperken ervan, frictiekosten zullen optreden en mogelijk de continuïteit van zorg kunnen bedreigen. Het betreft hier vooral specifieke huisvestingssituaties (residentiële instellingen) van zorgaanbieders en de kosten gemoeid met de beweging van BJZ naar gecertificeerde instelling.
24 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Als stelselverantwoordelijke en initiatiefnemer van de stelselwijziging dicht de TSJ het Rijk een bijzondere verantwoordelijkheid toe om te stimuleren dat er niet-vrijblijvende afspraken komen over het beperken van frictiekosten tussen huidige opdrachtgevers, toekomstige opdrachtgevers en huidige aanbieders. Tevens is de TSJ van mening dat een vangnet-regeling moet worden opgesteld voor die bijzondere gevallen waarbij wel aantoonbaar inzet heeft plaatsgevonden om de frictiekosten te beperken en op te vangen, maar waar desondanks resterende frictiekosten de continuïteit van zorg bedreigen. Al in de tussenrapportage heeft de TSJ de aanbevelingen aan de bestuurspartners gericht om deze risico’s te beheersen “om tot een aanvaardbare wijze van financiering te komen.” De Staatssecretaris van VWS heeft de TSJ laten weten de eindrapportage over de RTA’s afwachten om, afhankelijk van het beeld dat hieruit volgt, het vervolg te bezien. De TSJ herhaalt haar eerdere aanbevelingen op dit punt en vraagt de bestuurspartners om tot maatregelen te besluiten teneinde frictiekosten zo veel mogelijk te kunnen beperken.
De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners afspreken hoe zij voor ‘bijzondere gevallen’ financiering van frictiekosten via een ‘vangnet-regeling’ verzorgen.
Beperkingmaatregelen Wat betreft de frictiekosten beperkende maatregelen hebben veel regio´s wel meerdere maatregelen in RTA’s benoemd, maar ze maken geen keuzes welke ze gaan uitvoeren. De mate van uitwerking en concreetheid verschilt tussen de regio´s. Geen van de regio´s heeft de relatie aangegeven tussen maatregelen en de mate van beperking van de frictiekosten. De TSJ constateert echter dat veel RTA’s (veelal impliciet) belangrijke kostenbeperkende aspecten kennen. Daar waar een RTA een meerjarig karakter kent, zijn aanbieders meer in staat om zich te verbinden aan het uitgangspunt dat de frictiekosten binnen de eigen organisatie worden opgevangen. Met meerjarige afspraken vervallen de frictiekosten niet, maar wordt de mogelijkheid geboden ze geleidelijk op te vangen. Ook de afspraak dat regio’s in 2015 of zelfs daarna hulp van bestaande aanbieders zullen afnemen, heeft ook een belangrijke frictiekosten beperkende werking, omdat het de onzekerheid voor aanbieders reduceert. Gesprekken met zorgaanbieders maken ook duidelijk dat zij nu al aan het voorsorteren zijn op vermindering van de omzet. Maatregelen die hierbij veel genoemd worden zijn het niet verlengen van tijdelijke contracten, alleen nog maar werken met contracten voor een bepaalde tijd en afstoten van huisvesting en/of aanpassing van huurcontracten. De BJZ’s nemen met betrekking tot frictiekosten een bijzondere positie in: zij moeten immers hun wettelijke taken tot 1 januari 2015 volledig blijven uitvoeren. Door verschillende BJZ’s waarmee de TSJ heeft gesproken, is aangegeven dat er zonder twijfel ‘onder de streep’ een bedrag overblijft, ook bij forse inzet om deze te beperken.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
25
6. Conclusies en aanbevelingen 6.1.
RTA-proces vervolgen
In haar tussenrapportage heeft de TSJ het algemene beeld positief genoemd “in de zin dat gemeenten, BJZ’s en zorgaanbieders veelal tot afspraken willen en kunnen komen over continuering van zorg en van infrastructuur en over beperking van frictiekosten.”7 In deze eindrapportage concludeert de TSJ dat geen enkele RTA’s aan alle eisen voldoet en dat de doelstellingen van de RTA’s op dit moment evenmin zijn behaald. Dat is een betekenisvol gegeven voor bestuurspartners, gemeenten en aanbieders. De TSJ heeft hierboven ook duidelijk gemaakt dat dit niet betekent dat de RTA’s ‘slecht’ zijn of door de TSJ worden ‘afgekeurd’. Dat is niet het geval. In paragraaf 4.3. analyseert de TSJ de omstandigheden waarmee regio’s te maken hebben gehad en de consequenties hiervan voor de totstandkoming van de RTA’s c.q. het voldoen aan de eisen die de opdrachtgevers aan de RTA’s hebben gesteld. Uit deze analyse blijkt dat de onduidelijkheid over het beschikbare macrobudget, de gebrekkige informatiepositie in combinatie met de korte beschikbare tijd voor veel regio’s obstakels zijn gebleken die hen hebben belemmerd om binnen de gestelde tijd RTA’s op te stellen waarmee de doelstellingen konden worden behaald. Regio’s en aanbieders geven aan dat de ingeslagen weg wel de goede is om deze doelstellingen te behalen. De TSJ kan dit vanuit de RTA’s en de gevoerde gesprekken alleen maar bevestigen. Regio’s geven voorts aan dat zij ook na het vaststellen van hun RTA voortgaan met de samenwerking met aanbieders en huidige financiers in de voorbereiding op de transitie per 1 januari 2015. De TSJ ziet de RTA’s daarmee als een belangrijke mijlpaal in het proces van de decentralisatie: met de RTA’s is de transitie echter nog niet geregeld. In de stelselmeter staan de afspraken van de RTA’s niet alleen: ze staan daar in samenhang met de gemeentelijke afspraken over continuïteit van zorg in december8. De TSJ is van mening dat voortzetting van de intensieve samenwerking tussen gemeenten, BJZ’s en aanbieders op regionaal niveau nu de beste weg is om de doelstellingen van zorgcontinuïteit te bereiken. Het is van belang dat lokaal en regionaal de toekomstige opdrachtgevers en aanbieders de verantwoordelijkheid nemen in de verdere operationalisering, uitwerking en implementatie. Landelijke partijen moeten vooral zorgen voor randvoorwaarden, waar nodig facilitering en op enkele dossiers regie voeren. De TSJ beveelt daarom aan om geen nieuw landelijk gestuurd traject te starten om tot afspraken over zorgcontinuïteit te komen, maar om de samenwerking tussen gemeenten, BJZ’s, aanbieders en huidige financiers, zoals die in het kader van de RTA is ingericht, op regionaal niveau voort te zetten en te intensiveren. Tegelijkertijd wil de TSJ helder maken dat het niet te verwachten is dat met voortzetting van het RTA-proces of met welk alternatief traject dan ook de doelstellingen van zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur kunnen worden bereikt als de aanbevelingen van de TSJ in hoofdstuk 5 niet worden opgevolgd.
De TSJ beveelt aan om het regionale proces om zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten voort te zetten en te intensiveren en hiervoor geen nieuw (landelijk) traject te starten.
Naar de mening van de TSJ kunnen regio’s die in categorie 1 of 2 zijn geplaatst, mits de aanbevelingen van de TSJ worden opgevolgd en dus de juiste randvoorwaarden worden geschapen om de RTA-doelstellingen te behalen, tijdig tot afspraken met aanbieders en BJZ’s komen over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur. Ook de regio’s uit categorie 3 kunnen deze slag nog maken maar zullen specifieke maatregelen moeten nemen.
7
Tussenrapportage beoordeling transitiearrangementen blz. 10
8
Tweede rapportage, blz. 50-51
26 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
6.2.
Bijstelling eisen
De TSJ realiseert zich voorts dat het traject voor de RTA’s gebaseerd is geweest op een bestuurlijke afspraak die geruime tijd nodig heeft gehad om uitgewerkt te worden. De TSJ acht het van groot belang dat in de komende weken de focus nadrukkelijk wordt gericht op het realiseren van de doelstellingen van de RTA’s, dat wil zeggen afspraken tussen gemeenten, BJZ’s en aanbieders die leiden tot zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten. Hiervoor hoeven geen nadere eisen door de bestuurspartners te worden uitgewerkt. De TSJ ziet op grond van de voorgelegde RTA’s dat de diversiteit in regio’s groot is, maar ook dat regio’s eenzelfde besef hebben van de benodigde uitkomst. Daarom stelt de TSJ voor geen andere eisen aan het realiseren van deze doelstellingen stellen dan dat de afspraken van gemeenten en aanbieders zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten garanderen. Deze afspraken zouden voorts onderdeel moeten uitmaken van de gemeentelijke besluitvorming, die de meeste gemeenten voor december 2013 voorzien over de inrichting van de nieuwe taken op het terrein van jeugd.
De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners geen nieuwe eisen stellen aan de RTA’s, maar regio’s de gelegenheid bieden om zich met focus op de totstandkoming van de nodige afspraken voor zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten te richten.
6.3.
Overzicht aanbevelingen TSJ
In deze paragraaf zet de TSJ alle aanbevelingen uit deze eindrapportage voor de duidelijkheid bij elkaar. - De TSJ herhaalt haar aanbeveling dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget van gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken. -
De TSJ beveelt aan om op korte termijn een eenduidige definitie van het woonplaatsbeginsel kenbaar te maken, deze definitie toe te passen bij het geven van duidelijkheid over de gemeentelijke budgetten voor 1 december 2013en te stimuleren dat de administraties van zorgaanbieders worden ingericht op dezelfde definitie van het woonplaatsbeginsel.
- De TSJ vraagt de Staatssecretaris van VWS om bij het verhelderen van het budget voor 2015 ook de consequenties van de beleidswijzigingen op het terrein van de GGZ en de AWBZ mee te nemen. - De TSJ beveelt aan dat regio’s in hun afspraken met aanbieders over het bieden van zorgcontinuïteit onderzoeken of voorfinanciering moet plaatsvinden. De TSJ vraagt de bestuurspartners te zorgen voor een monitoring van de afspraken op dit punt. - TSJ beveelt gemeenten aan om op korte termijn, na afstemming met aanbieders, een besluit te nemen over het bekostigingsmodel. TSJ geeft aan dat dit besluit in haar stelselmeter is voorzien in december 2013. - De TSJ beveelt aan dat het Transitiebureau Jeugd helderheid verschaft over de wijze waarop binnen de aanbestedingsregels met ’preferred suppliers’ kan worden omgegaan. - De TSJ beveelt aan dat regio’s en aanbieders investeren in een ’zakelijk partnerschap’ waarin belangen en risico’s transparant worden gemaakt en regios en aanbieders rekening houden met de bedrijfseconomische belangen van aanbieders en financiële opgaven voor regio’s. - De TSJ beveelt aan duidelijk te maken hoe inkoop van in de jeugd-GGZ plaatsvindt, indien zorgverzekeraars de inkoopafspraken op grond van DBC’s vormgeven en wat dit betekent voor zorg waarvoor een DBC is ‘geopend’ en die doorloopt in 2015. - De TSJ beveelt de VNG aan om scherp te kijken welke instellingen die landelijke, gespecialiseerde zorg bieden aanvullend onder de werking van het LTA gebracht kunnen worden.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
27
- De TSJ beveelt de bestuurspartners aan om direct maatregelen uit te werken waarmee voor bovenregionaal werkende aanbieders duidelijk kan worden dat zij zorgcontinuïteit kunnen aanbieden. - De TSJ beveelt aan dat de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris van VenJ vanuit hun stelselverantwoordelijkheid voor het slagen van de decentralisatie jeugd de regie nemen om de benodigde duidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s tussen regio’s, provincies en BJZ’s te bevorderen. - De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners een landelijk model opstellen waarmee de frictiekosten zoveel mogelijk eenduidig inzichtelijk kunnen worden gemaakt en zorgen voor een landelijk aangestuurd, ordentelijk proces waarmee een realistisch beeld wordt verkregen over resterende frictiekosten. -
De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners afspreken hoe zij voor ’bijzondere gevallen‘ financiering van frictiekosten via een ‘vangnet-regeling’ verzorgen.
- De TSJ beveelt aan om het regionale proces om zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten voort te zetten en te intensiveren en hiervoor geen nieuw (landelijk) traject te starten. - De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners geen nieuwe eisen stellen aan de RTA’s, maar regio’s de gelegenheid bieden om zich met focus op de totstandkoming van de nodige afspraken voor zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten te richten.
28 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bijlage 1 - Verantwoording beoordelingstaak RTA´s In de tussenrapportage (zie bijlage 5) heeft de TSJ aangekondigd in de eindrapportage uitgebreid haar werkzaamheden rond de beoordeling van de RTA’s te verantwoorden.1 Hoewel voor de lezer wellicht minder interessant, acht de TSJ het van belang om zorgvuldig aan te geven hoe de taak voor de beoordeling van de RTA’s tot stand is gekomen. Deze taak valt immers buiten het mandaat van de TSJ overeenkomstig haar instellingsbeschikking. 2 Op 26 april 2013 zijn de bestuurspartners overeengekomen om de transitie een ‘zachte landing’ te geven door het laten opstellen van RTA’s. De tekst van deze bestuurlijke afspraak tussen Rijk, VNG en IPO luidt als volgt. “Alle betrokken partijen hebben zich in het BO van 27 juli 2012 gecommitteerd aan het garanderen van de continuïteit van zorg en aan het beperken van de frictiekosten. De zorgcontinuïteit veronderstelt een infrastructuur. Partijen spreken met het onderstaande af op welke wijze de continuïteit van geïndiceerde zorg tijdens de voorbereiding van de decentralisatie en in de eerste periode na decentralisatie gegarandeerd kan worden.
De volgende stappen worden doorlopen:
1. 31 mei 2013: de regionale samenwerkingsverbanden zijn bekend. Jeugdhulpaanbieders weten bij wie ze het gesprek moeten aangaan over toekomstige contractering.
2. 31 mei 2013: het Rijk publiceert voorlopige verdeling van budget per gemeente, uitgaande van historisch model, opdat gemeenten inzicht krijgen in de omvang van de taak (huidig zorggebruik per zorgvorm) en de middelen per gemeente. Mei 2014 volgt de definitieve historische verdeling voor 2015 en objectieve verdeling voor 2016 en verder.
3. 31 oktober 2013: er ligt een regionaal transitiearrangement in alle regio’s. In deze overeenkomst staat uitgewerkt hoe de samenwerkende gemeenten de zorgcontinuïteit realiseren. Dit betekent dat de samenwerkende gemeenten aangeven hoe ze: de continuïteit van zorg realiseren
-
- de infrastructuur realiseren om de cliënten (zittende en nieuwe tot aan 1/1/2015) deze continuïteit van zorg in 2015 te bieden, bij de jeugdhulpaanbieder die op 31/12/2014 deze zorg biedt. de frictiekosten beperken
-
Gemeenten stellen dit arrangement op in overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders.
4. De Transitiecommissie Stelsel Jeugd (TSJ) beoordeelt, (voor zover mogelijk) al voorafgaand aan 31 oktober 2013, de regionale arrangementen op grond van bovengenoemde drie criteria (garanderen zorgcontinuïteit, garanderen benodigde infrastructuur en beperking frictiekosten). Indien het arrangement naar het oordeel van de TSJ niet voldoet, zal de commissie dit aan VNG en Rijk kenbaar maken. Partijen (VNG, Rijk, financiers, aanbieders) committeren zich aan het oordeel van de Transitiecommissie.
5. Als de TSJ constateert dat de continuïteit van zorg niet lijkt te worden gerealiseerd of de daarvoor benodigde continuïteit van de infrastructuur of de samenwerkingsafspraken tussen gemeenten niet voldoen, dan zal het Rijk een aanwijzing geven aan de betreffende regio. Deze aanwijzing houdt in welke transitieafspraken gemeenten onderling en met aanbieders verplicht zijn uit te voeren.”
De bestuurspartners zijn dus overeengekomen dat in de RTA’s is uitgewerkt hoe gemeenten de zorgcontinuïteit realiseren. Ook in de uitwerking van deze opdracht staat dat de RTA’s zorgcontinuïteit, continuïteit van infrastructuur en beperking van frictiekosten realiseren. Dit maakt duidelijk dat de bestuurspartners een resultaatverplichting voor ogen hebben gehad en geen inspanningsverplichting. Twee maanden later, op 26 juni 2013, vragen de staatssecretarissen van VWS en van VenJ (mede namens IPO en VNG) de TSJ om deze beoordelingstaak op zich te nemen3.
1
Tussenrapportage beoordeling regionale transitiearrangementen, blz. 10
2
Zie hiervoor de eerste rapportage van de TSJ, blz. 5
3
Zie bijlage 5
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
29
De drie criteria worden in deze brief herhaald en de TSJ wordt gevraagd om de RTA’s te beoordelen aan de hand van eisen en toelichting die in een afzonderlijke bijlage zijn genoemd. De bijlage herhaalt de resultaatsverplichting uit de afspraak van 26 april 2013 en werkt de drie criteria verder uit. In deze periode brengt de TSJ ook haar tweede rapportage uit.4 De TSJ preludeert daarin op de beoordelingstaak van de RTA’s, onder andere door twee voorwaarden te formuleren, waaronder zij bereid is deze beoordeling uit te voeren: “(1) gemeenten moeten een realistische opdracht en tijdpad krijgen bij het invullen van het ‘transitiearrangement’ en (2) Rijk en VNG moeten tegelijkertijd een stevig ondersteuningsaanbod aanbieden.”5 Met betrekking tot de RTA’s beveelt de TSJ ook aan:
“1) dat het Rijk de VNG in staat stelt om in de komende periode extra ondersteuning op maat en bij gemeen-
2) dat de regionale arrangementen worden verweven met de bestaande planningen van gemeenten. De
ten te bieden; regionale ‘transitiearrangementen’ zouden geen apart besluitvormingscircuit moeten opleveren, maar moeten landen in de kaderstelling die gemeenten voorzien in november en december 2013. Dit betekent ook dat de deadline van 31 oktober betrekking heeft op concept afspraken tussen de samenwerkende gemeenten, de financiers en de zorgaanbieders (gebaseerd op een stelselontwerp) en dat daarna de formele besluitvorming door gemeenteraden zal plaatsvinden via opname van de afspraken in het regionale of gemeentelijke beleidskader;
3) dat de bestuurspartners alles op alles zetten om in juni helderheid te bieden over de landelijke kaderstelling om gemeenten in staat te stellen regionale ‘transitiearrangementen’ op te stellen;
4) dat de bestuurspartners afspraken maken met koepelorganisaties over inzet en bijdrage van de huidige financiers (provincies en zorgverzekeraars) en jeugdhulpaanbieders op regionaal niveau om de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau in staat te stellen snel en adequaat ‘transitiearrangementen’ tot stand te brengen;
5) dat de bestuurspartners afspreken hoe de frictiekosten van de decentralisatie landelijk op eenzelfde wijze in beeld worden gebracht en hoe over de financiering wordt besloten, waarbij ook rekening wordt gehouden met het tot stand brengen van een ‘level playing field’ na 2015;
6) dat de bestuurspartners tot slot voorzien in een landelijk vastgestelde ‘terugvaloptie’ voor als in een regio een ‘transitiearrangement’ niet tijdig of niet volledig wordt vastgesteld, zodat een door de bestuurspartners vastgesteld standaardarrangement zal gelden.”6
In haar brief van 8 juli 2013 aan de staatssecretaris van VWS, waarin zij de beoordelingstaak van de RTA’s aanvaardt, wijst de TSJ op deze voorwaarden en herhaalt zij haar aanbevelingen uit haar tweede rapportage met het uitdrukkelijke verzoek deze aanbevelingen op te volgen “omdat gemeenten anders niet in staat zijn RTA op te stellen. Gemeenten moeten over alle relevante informatie beschikken om budgetberekeningen te maken en de huidige financiers en aanbieders moeten met gemeenten samenwerken om een RTA mogelijk te maken. Gemeenten staan voor een moeilijke opdracht nu het wettelijk kader vooralsnog ontbreekt evenals gegevens over kosten van jeugdhulp voor de budgetberekeningen door gemeenten, informatie aan gemeenten over de RTA en harde afspraken met alle huidige financiers en hulpaanbieders over samenwerking met gemeenten. De beschikbare tijd voor gemeenten is daarom bijzonder kort.”7
4 http://voordejeugd.nl/images/pdf/Rapporten/TCJ_2eRapportage_juni13.pdf 5
Tweede Rapportage, blz. 20
6
Tweede Raportage, blz. 21
7
Brief van de voorzitter van de TSJ aan de staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013, blz. 2
30 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bijlage 2 - Beoordelingskader RTA´s Inleiding De bestuurspartners hebben op 26 april besloten dat “[p]artijen (VNG, Rijk, financiers, aanbieders) […] zich aan het oordeel van de Transitiecommissie [committeren]”. Dat is voor de TSJ reden om ook haar beoordelingskader uitvoerig toe te lichten. De TSJ werkt hieronder uit wat haar inhoudelijke beoordelingskader is geweest en hoe het beoordelingsproces is ingericht. Twee onderdelen beoordelingskader In de brief van de staatssecretarissen van VWS en van VenJ d.d. 26 juni 2013 is de TSJ gevraagd om de RTA te beoordelen aan de hand van de “eisen en toelichting, zoals opgenomen in bijlage 1”. In haar brief aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013 heeft de TSJ bij de aanvaarding van haar beoordelingstaak het volgende laten weten: “Dit beoordelingskader kent twee onderdelen. Het eerste onderdeel ziet toe op de eisen die de opdrachtgevers aan de RTA stellen. De TSJ zal op basis hiervan beoordelen of de RTA voldoen of niet. Het tweede onderdeel bestaat uit een aantal vragen die de TSJ zich bij de beoordeling van de RTA zal stellen om bevindingen te geven hoe de RTA dienstbaar zijn aan de voortgang van het decentralisatieproces.” Onderdeel 1: eisen waaraan de RTA’s moeten voldoen De TSJ heeft voor het eerste onderdeel van haar beoordelingskader uit de “eisen en toelichting, zoals opgenomen in bijlage 1 [van de brief van de Staatssecretarissen van VWS en van VenJ d.d. 26 juni 2013]” 18 eisen benoemd. Het gaat dus om eisen van de bestuurspartners. Hoewel in verschillende formele stukken1 wordt gesproken over eisen van de TSJ, is dit dus niet juist en gaat het hier om de eisen die de bestuurspartners aan de RTA’s hebben gesteld. In een FAQ op www.vng.nl is dit later wel goed verwoord. 2 Daarmee is het beoordelingskader van de TSJ voor de RTA’s vastgelegd. De ‘Handreiking regionale transitiearrangementen jeugd’ heeft deze eisen zo overgenomen.3 De RTA’s zijn afzonderlijk beoordeeld aan de hand van de 18 eisen. De beoordeling is feitelijk, in overeenstemming met het overzicht van de eisen uit de ‘Handreiking transitiearrangementen jeugd’, waaruit blijkt dat beoordeeld moet worden of de inhoud van de eis in het RTA aanwezig is of niet. Bij haar beoordeling heeft de TSJ in de eerste plaats bezien of de eis in het RTA is geadresseerd. In tweede instantie heeft de TSJ bezien of alle elementen uit de eis in het RTA zij geadresseerd (zo vraagt bijvoorbeeld eis nr. 13 of uit het arrangement blijkt (1) op welke wijze en (2) in hoeverre de frictiekosten worden beperkt). Ten derde heeft de TSJ beoordeeld of de eis in het RTA is uitgewerkt. Om aan de eis te voldoen moet het RTA ten aanzien van alle drie facetten positief worden beoordeeld. Onderdeel 2: aspecten met betrekking tot de voortgang van het decentralisatieproces De TSJ heeft in bijlage 2 bij haar brief aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013 de aspecten benoemd die zij van belang vindt om te beoordelen hoe de RTA’s dienstbaar zijn aan de voortgang van het decentralisatieproces. De Staatssecretaris van VWS heeft hierover in zijn brief d.d. 30 juli 2013 4 aan de TSJ het volgende aangegeven: “Uw aanvullende aandachtspunten uit de bijlage beschouw ik als een waardevolle basis voor het proces na de totstandkoming van de regionale transitiearrangementen”. In de brief van de TSJ aan de contactpersonen voor de RTA’s heeft de TSJ hierover het volgende geschreven: “De TSJ heeft, zoals hierboven uiteen is gezet, een algemene monitoringtaak van de voortgang van het decentralisatieproces jeugd. Het transitiearrangement is een heel belangrijke mijlpaal in dat proces. Vanuit haar algemene monitoringtaak beziet de TSJ natuurlijk ook hoe de transitiearrangementen bijdragen aan de voortgang van de decentralisatie. Daarbij komen aspecten aan de orde die geen deel uitmaken van de 18 criteria 1
Bijvoorbeeld de ‘Handreiking regionale transitiearrangementen jeugd’, blz. 15
2 http://voordejeugd.nl/actueel/nieuwsberichten/1061-veelgevraagd-hoe-beoordeelt-de-tsj-de-transitieplannen 3
‘Handreiking regionale transitiearrangementen’, blz. 44 (zoals hierna opgenomen als bijlage 3)
4
Zie bijlage 5
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
31
voor de beoordeling van de transitiearrangementen en dus van de bevindingen van de TSJ over het voldoen aan de criteria. Over deze aspecten wil de TSJ ook met de vertegenwoordigingen van de regio’s in gesprek gaan. Een voorbeeld van zo’n aspect is hoe de regio’s naast de regeling van het transitiearrangement met aanbieders de hulp willen regelen voor “nieuwe” cliënten vanaf 1 januari 2015, omdat dit ook nadrukkelijke consequenties voor het volume van de in te kopen hulp heeft.”5 Voorbeelden van deze aspecten uit bijlage 2 de brief van de TSJ aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013 waren: -
De zorgverzekeraars zijn, als partners in transitieproces, partij bij de gemaakte afspraken.
-
Er zijn ook afspraken gemaakt over 2014 met huidige financiers.
-
Er zijn afspraken gemaakt tussen gemeenten en huidige financiers over uitwisseling van kennis en ervaring (bv. over opdrachtgeversrol).
-
De “van-naar-beweging” van BJZ naar gecertificeerde instelling is een agendapunt in het transitieproces, als onderdeel gevolg van de RTA?
-
Er zijn afspraken over de andere functies van BJZ.
-
Er wordt rekening gehouden met meerjarige spreiding van frictiekosten.
-
Er is duidelijkheid over de berekeningswijzen die worden gehanteerd.
-
De wijze van berekening van frictiekosten binnen de regio is eenduidig (bv. model Amsterdam).
-
De frictiekosten zijn vergelijkbaar over de regio’s (regionale spreiding van de frictiekosten is zichtbaar).
- De spreiding van de frictiekosten over de te onderscheiden sectoren (provinciale jeugdzorg, LVB, GGZ en BJZ) zijn helder. - De frictiekosten zijn op te tellen (in te schatten) naar een landelijke overzicht van frictiekosten (met en zonder frictiekosten beperkende maatregelen). -
De frictiekosten in verband met de BJZ zijn inzichtelijk gemaakt per functie van BJZ
Deze aspecten, die de TSJ in haar gesprekken met regio’s aan de orde heeft gesteld, zijn voor haar van belang geweest in het identificeren van de risico’s voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s, bijvoorbeeld met betrekking tot afspraken met zorgverzekeraars en de BJZ’s (zie de tussenrapportage die als bijlage 6 is bijgevoegd). Ze zijn voorts voor de TSJ ook relevant geweest bij het opstellen van het kwalificatiekader voor regio’s met betrekking tot het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. Beoordelingsproces De TSJ heeft zich zowel naar de opdrachtgevers als naar gemeenten zo transparant mogelijk willen opstellen met betrekking tot haar werkwijze. Het feit dat de bestuurspartners hebben afgesproken zich aan de beoordeling van de TSJ te committeren maakte dit in de ogen van de TSJ noodzakelijk. In haar brief d.d. 8 juli 2013 heeft de TSJ haar werkwijze in grote lijnen toegelicht. In zijn brief d.d. 3 september 2013 van de voorzitter van de TSJ aan de contactpersonen voor de RTA’s van de regio’s is de werkwijze volledig opgenomen. De beoordeling van de RTA’s heeft plaatsgevonden op grond van de ontvangen RTA’s en de gesprekken die met de vertegenwoordigingen van de regio’s zijn gevoerd. Voor de beoordeling heeft de TSJ tweemaal (eind september en eind oktober / begin november) gesproken met een vertegenwoordiging van de regio’s. Bij de gesprekken zat ook vrijwel altijd een vertegenwoordiger van zorgaanbieders uit die regio aan tafel. Van de gesprekken zijn gespreksverslagen gemaakt, die ter instemming aan de regio’s zijn voorgelegd.
5
Brief van de voorzitter van de TSJ aan de contactpersonen voor de RTA’s d.d. 3 september 2013
32 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bijlage 3 - Checklist 18 beoordelingscriteria
Checklist conform de vereisten van de TSJ Onderwerp
Aanwezig?
1
Het arrangement heeft in ieder geval betrekking op het jaar 2015
Ja/nee
2
Het arrangement heeft betrekking op cliënten die op 31-12-2014 in zorg zijn en op cliënten die op 31-12-2014 een aanspraak op zorg hebben, maar deze zorg op dat moment nog niet krijgen
Ja/nee
3
Het arrangement heeft betrekking op alle zorg waarvoor gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk worden
Ja/nee
4
Het arrangement heeft betrekking op zorgaanbieders, uitvoerders van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en activiteiten van het AMK
Ja/nee
5
Het arrangement heeft betrekking op maatregelen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en de activiteiten van het AMK
Ja/nee
6
De afspraken over continuïteit van pleegzorg in het arrangement kennen geen maximumduur
Ja/nee
7
Het arrangement geeft aan hoe en bij wie de toeleidingsfuncties met ingang van 2015 zijn belegd
Ja/nee
8
Het arrangement geeft aan of bestaande aanbieders de zorg aan “zittende cliënten” in 2015 met de voorgenomen budgetten van gemeenten zullen continueren
Ja/nee
9
Het arrangement geeft aan hoe gemeenten de zorgcontinuïteit van “wachtlijstcliënten” realiseren
Ja/nee
10
Het arrangement geeft aan welk budget gemeenten in 2015 voornemens zijn aan te wenden per aanbieder, per type zorg en voor hoeveel jeugdigen en trajecten (hierbij kan rekening worden gehouden met het onderscheid in hulpaanbieders, zoals beschreven in de uitwerking van de arrangementen die is bijgevoegd bij de brief van de Staatssecretaris van VWS van 26 juni jl.)
Ja/nee
11
Het arrangement bevat een inventarisatie van de frictiekosten per aanbieder
Ja/nee
12
Het arrangement omvat een onderbouwing van de frictiekosten per aanbieder op basis van de door de gemeenten aangegeven plannen over zorginkoop per 1-1-2015
Ja/nee
13
Uit het arrangement blijkt op welke wijze en in hoeverre de frictiekosten worden beperkt
Ja/nee
14
Het arrangement is opgesteld na goed overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders
Ja/nee
15
Het arrangement is opgesteld door de samenwerkende gemeenten in een regio
Ja/nee
16
De regio die een arrangement heeft opgesteld stemt overeen met de indeling die aan de VNG is aangereikt
Ja/nee
17
Het arrangement is op bestuurlijk niveau in de regio vastgesteld
Ja/nee
18
Het arrangement is uiterlijk 31 oktober 2013 door de TSJ ontvangen
Ja/nee
Handreiking regionale transitiearrangementen jeugd
44
44
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
33
Bijlage 4 - Overzicht beoordeling RTA’s
RISICOCLASSIFICATIE R
Flevoland
Eemland
Lekstroom
Utrecht West
Midden Limburg
Arnhem
Zuid-Kennemerland
Midden Holland
Ijsselland
Nijmegen
Utrecht Stad
Noord Veluwe
Haaglanden
Rijnmond
Zuid-Holland-Zuid
Inhoudelijk
Zuid Limburg
Criteria
Het arrangement heeft betrekking op het jaar 2015 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Het arrangement heeft betrekking op cliënten die op 31-12-2014 in zorg zijn en op cliënten die op 31-12-2014 een aanspraak hebben op zorg hebben, maar deze zorg op dat moment nog niet krijgen Het arrangement heeft betrekking op alle zorg waarvoor gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk worden Het arrangement heeft betrekking op zorgaanbieders (eerste lijn, tweede lijn jeugd- en opvoed hulp, jeugd-ggz, jeugd-lvg, uitvoerders van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en het AMK) Het arrangement heeft betrekking op de uitvoering van maatregelen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en de activiteiten van het AMK De afspraken over continuïteit van pleegzorg in het arrangement kennen geen maximumduur Het arrangement geeft aan hoe en bij wie de toeleidingsfuncties met ingang van 2015 zijn belegd Het arrangement geeft aan of bestaande aanbieders de zorg aan "zittende cliënten" in 2015 met de voorgenomen budgetten van gemeenten zullen continueren Het arrangement geeft aan hoe gemeenten de zorgcontinuïteit van "wachtlijstcliënten" realiseren Het arrangement geeft aan welk budget gemeenten in 2015 voornemens zijn aan te wenden per aanbieder, per type zorg en voor hoeveel jeugdigen en trajecten.
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
J
Ja
Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
J
Nee
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Nee
Nee Nee
Ja
Nee N
Nee Nee Nee
Ja
Nee N
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
J
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee N
Het arrangement bevat een inventarisatie van de frictiekosten per aanbieder 11
12
13
Het arrangement bevat een onderbouwing van de frictiekosten per aanbieder op basis van de door de gemeenten aangegeven plannen over zorginkoop per 1-1-2015 Uit het arrangement blijkt op welke wijze en in hoeverre de frictiekosten worden beperkt
Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee N
Proces
14
15
16
Het arrangement is opgesteld na goed overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders Het arrangement is opgesteld door de samenwerkende gemeenten in een regio De regio die een arrangement heeft opgesteld stemt overeen met de indeling die aan de VNG is aangereikt
Het arrangement is op bestuurlijk niveau in de regio vastgesteld 17 Het arrangement is uiterlijk 31 oktober 2013 door de TSJ ontvangen 18
34 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Zeeland
Holland Rijnland
Rivierenland
Food Valley
Achterhoek
West-Brabant-Oost
Groningen
Friesland
Kop van Noord-Holland
Midden Ijssel / Oost Veluwe
Twente
Gooi-en Vechtstreek
Haarlemmermeer
Zuid-Oost Utrecht
West-Friesland
Ijmond
Noord-Kennemerland
Zaanstreek Waterland
Amsterdam-Amstelland
Drenthe
West-Brabant-West
Midden Brabant
Noord-Oost Brabant
Zuid-Oost Brabant
Noord Limburg
Flevoland
Eemland
Lekstroom
Utrecht West
Midden Limburg
Arnhem
SICOCLASSIFICATIE REGIO'S
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
e
a
e Nee
e
a
Ja
Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Nee Nee
Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee
e Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
e Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee
e Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
e Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Nee
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
35
Bijlage 5 - Correspondentie TSJ - bestuurspartners beoordelingstaak RTA’s
36 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
37
38 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
39
40 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
41
42 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
43
44 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
45
46 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bijlage 6 - Tussenrapportage TSJ d.d. 4 oktober 2013
Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
Oktober 2013
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
47
De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd is een onafhankelijke commissie ingesteld door de Rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Inter Provinciaal Overleg om de voortgang van de decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten te volgen.
Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 376 54 45 E [email protected]
48 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Inhoudsopgave
1.
Managementsamenvatting
2
2.
Inleiding
3
3.
Bevindingen ten aanzien van de totstandkoming van de RTA’s
4
Risico’s voor zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en
5
4.
beperking van frictiekosten
5.
Succesfactoren
9
6.
Consequenties voor de beoordeling van de RTA’s
10
7.
Vooruitblik eindrapport
10
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
1
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
49
1.
Managementsamenvatting
In opdracht van Rijk, VNG en IPO beoordeelt de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) begin november 2013 de regionale transitiearrangementen (RTA’s). De RTA’s hebben tot doel continuïteit van zorg en van zorginfrastructuur te realiseren en frictiekosten te beperken. Ze worden door gemeenten in overleg met zorgaanbieders, Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s) en de huidige financiers opgesteld. De RTA’s dienen uiterlijk 31 oktober gereed te zijn. Met haar opdrachtgevers heeft de TSJ afgesproken dat ze tussentijds over de voortgang van de totstandkoming van de RTA’s rapporteert. Het algemene beeld is positief: de totstandkoming van de RTA’s zorgt voor zowel een versnelling als een verdieping van het decentralisatieproces bij gemeenten, aanbieders en BJZ’s. Gemeenten, BJZ’s en zorgaanbieders lijken elkaar gevonden te hebben voor het concretiseren van visies en beleidsintenties in afspraken, te beginnen met afspraken over de continuering van zorg in 2015. De TSJ voorziet dat alle 41 regio’s eind oktober een RTA aan haar zullen voorleggen. Dan zal blijken of hierbij ook sprake is van bestuurlijke overeenstemming. Daarnaast zal er ook een landelijk arrangement beschikbaar komen, dat zich richt op landelijke zorgfuncties. Gezien de beperkte tijd een prestatie van formaat. De TSJ is gevraagd begin november de RTA’s te beoordelen aan de hand van de eisen die de opdrachtgevers hebben gesteld. Deze eisen gaan uit van concrete afspraken tussen gemeenten, aanbieders, BJZ’s en huidige financiers over continuering van zorg en van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten. De TSJ verwacht op basis van gesprekken met alle regio’s dat dit beoogde niveau van concreetheid in de afspraken in de RTA’s redelijkerwijs niet kan worden bereikt en dat niet aan alle eisen van de opdrachtgevers kan worden voldaan. Gemeenten hebben te maken met onduidelijkheid op enkele cruciale punten, waarvan de belangrijkste het beschikbare budget is. Dit staat het maken van afspraken met aanbieders en BJZ’s in de RTA in de weg. Regio’s kiezen ervoor in deze situatie het maken van definitieve afspraken uit te stellen. De TSJ acht dit een serieus risico: als op een later moment blijkt dat afspraken niet gemaakt worden, is zorgcontinuïteit niet gegarandeerd. Om die reden richt de TSJ zich in haar aanbevelingen op het zo snel mogelijk verkrijgen van duidelijkheid: -
de TSJ beveelt aan dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget voor gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken;
-
voor de problematiek van de ‘voorfinanciering’ beveelt de TSJ de opdrachtgevers aan om deze problematiek scherper in beeld te krijgen en maatregelen te nemen om risico’s met betrekking tot continuering van de zorginfrastructuur weg te nemen;
-
de TSJ herhaalt haar aanbeveling dat het Rijk in nauw overleg met de VNG voor 1 november 2013 afspraken met zorgverzekeraars maakt over de wijze waarop zorgverzekeraars gemeenten ondersteuning bieden bij de voorbereiding op hun nieuwe taken;
-
de TSJ beveelt aan dat Zorgverzekeraars Nederland, VWS en VNG voor 1 november 2013 aan regio’s helderheid bieden of zorgverzekeraars de inkoop van jeugd-GGZ vanaf 1 januari 2015 voor gemeenten uitvoeren;
-
de TSJ beveelt aan dat de opdrachtgevers voor 1 december 2013 in beeld brengen bij welke aanbieders zich problemen met betrekking tot bovenregionale afstemming voordoen, die de zorgcontinuïteit kunnen belemmeren en afspraken maken over hoe deze aanbieders goede aansluiting op de afspraken in de RTA’s krijgen;
-
de TSJ beveelt de regio’s aan om uiterlijk in december 2013 de BJZ’s de benodigde duidelijkheid te bieden over de wijze waarop de verschillende functies van de BJZ’s vanaf 1 januari 2015 uitgevoerd willen zien;
-
de TSJ beveelt aan dat de Staatssecretaris van VWS vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid voor het slagen van de decentralisatie jeugd de regie neemt om de benodigde duidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s tussen regio’s, provincies en BJZ’s te bevorderen;
-
de TSJ herhaalt de aanbeveling aan de opdrachtgevers om tot een bestuurlijke afspraak te komen om frictiekosten te berekenen en om tot een aanvaardbare wijze van financiering te komen.
2 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
50 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Tot slot ziet de TSJ ‘succesfactoren’ bij regio’s die voortvarend aan de slag zijn gegaan met het opstellen van de RTA’s: naast het opbouwen van ‘vertrouwen’ als een basisvoorwaarde, hebben deze regio’s geïnvesteerd in ‘goed opdrachtgeverschap’, in de verbinding tussen transitie en transformatie, in een goede informatiepositie en in duidelijke; meerjarige procesafspraken welke stappen wanneer gezet worden.
2.
Inleiding
De TSJ brengt op verzoek van haar opdrachtgevers (de Staatssecretarissen van VWS en van VenJ en de voorzitters van VNG en van IPO) een tussenrapportage “met haar voorlopige bevindingen ten aanzien van de totstandkoming van de RTA”1 uit. De voorzitter van de TSJ heeft op 3 september 2013 in een brief aan de regionale contactpersonen voor de RTA’s een uitgebreide toelichting gegeven op het verschillende karakter van deze tussenrapportage en de eindrapportage waarin de RTA’s zullen worden beoordeeld. Kortweg komt het verschil hierop neer dat de TSJ alleen in de eindrapportage de RTA’s beoordeelt en dat zij voor de tussenrapportage naar het totstandkomingproces kijkt. Voor deze tussenrapportage heeft de TSJ op 20, 23 en 24 september jl. gesprekken gevoerd met delegaties van alle 41 regio’s over de totstandkoming van de RTA’s. Doel van deze gesprekken was om “van de regio’s te vernemen welke problemen (en kansen) zij in het proces naar vaststelling van de transitiearrangementen tegenkomen”. 2 De TSJ heeft zich voor de voorbereiding van deze gesprekken mede gebaseerd op de informatie die het Ondersteuningsprogramma Transitiearrangementen Jeugd van het Transitiebureau Jeugd in samenwerking met VNG/KING (OTJ) heeft verzameld. De TSJ wijst erop dat het OTJ zelf een voortgangsverslag aan zijn opdrachtgevers heeft uitgebracht. Hoewel het OTJ ook naar de voortgang bij het opstellen van de RTA’s heeft gekeken, benadrukt de TSJ dat haar opdracht een andere is. Op basis van de met de regio’s gevoerde gesprekken wil de TSJ de opdrachtgevers informeren “waar extra ondersteuning nodig is en waaruit die ondersteuning kan bestaan zodat zij de ondersteuning van gemeenten kunnen verbeteren3. Dit is een tussenrapportage. De bevindingen vormen een ‘momentopname’: ook na de gesprekken met de TSJ werken de regio’s hard door aan het opstellen van de RTA’s. Ook de TSJ zal de periode tot de beoordeling van de RTA’s nog gebruiken om zich te verdiepen in enkele van de thema’s die in deze tussenrapportage benoemd worden om hier in de eindrapportage uitvoeriger op in te gaan. De TSJ beoordeelt pas in november de RTA’s aan de hand van de eisen die de opdrachtgevers aan de RTA’s hebben gesteld. Dit zijn de 18 eisen die in de handreiking zijn benoemd.4 De TSJ zal bij die beoordeling ook de elementen betrekken waarop zij in haar tweede rapportage de aandacht van de opdrachtgevers heeft gevestigd, bijvoorbeeld de haalbaarheid van de opdracht en het benodigde tijdpad of de plaats die de RTA’s in het decentralisatieproces van gemeenten innemen. Hoewel deze tussenrapportage de totstandkoming van de RTA’s betreft, werpen de bevindingen en aanbevelingen van de TSJ ook hun blik vooruit op het eindrapport en raken ze de reguliere monitoringtaak van de TSJ. Het moment waarop de TSJ deze tussenrapportage uitbrengt, valt veelal samen met het moment waarop in de regio´s het definitieve concept van de RTA’s wordt voorgelegd voor bestuurlijke goedkeuring. Dit illustreert het beperkte tijdpad voor de totstandkoming van de RTA’s. Daarmee zullen de aanbevelingen van de TSJ maar van beperkte betekenis kunnen zijn voor de afronding van de RTA’s. Desalniettemin acht de TSJ het van belang de risico’s en succesfactoren in deze tussenrapportage zo goed mogelijk te beschrijven. De RTA’s zijn namelijk in geen enkele regio een ‘sluitstuk’. In alle regio´s is een vervolg voorzien.
1
Brief van de Voorzitter van de TSJ aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013
2
Brief van de Voorzitter van de TSJ aan de regionale contactpersonen RTA d.d. 3 september 2013, blz. 4
3
Brief van de Voorzitter van de TSJ aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013
4
http://www.vng.nl/onderwerpenindex/jeugd/decentralisatie-jeugdzorg/publicaties/handreiking-regionale-transitiearrangementen-jeugd
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
3
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
51
3.
Bevindingen ten aanzien van de totstandkoming van de RTA’s
Vooropgesteld moet worden dat de TSJ, op basis van de gesprekken met alle regio’s, voorziet dat alle 41 regio’s eind oktober een RTA zullen hebben opgesteld. Het is niet mogelijk in te schatten of deze ook bestuurlijk zullen worden goedgekeurd. Gezien de beperkte tijd is dit een prestatie van formaat. Daarnaast verwacht de TSJ dat er ook een landelijk arrangement beschikbaar zal zijn, bedoeld voor landelijke afspraken voor specifieke zorgfuncties. De VNG communiceert over dit landelijk arrangement naar gemeenten en gaat daarbij in op de plaats die dit in de RTA’s moet krijgen. In november zal de TSJ naast de RTA’s ook dit landelijk arrangement beoordelen. De TSJ constateert dat de opdracht tot het opstellen van RTA’s heeft gezorgd voor zowel een versnelling als een verdieping van het decentralisatieproces bij gemeenten, aanbieders en BJZ’s. Daarmee zijn de RTA’s bij voorbaat een effectief instrument gebleken. Voor sommige gemeenten betekende de afspraak van de opdrachtgevers om RTA’s op te laten stellen een ‘overval’ die hun eigen planning doorkruiste. Deze gemeenten geven echter wel aan dat de RTA’s hen ook veel inzicht hebben opgeleverd, zowel op de organisatie van onderwerpen, die dicht bij de gemeentelijke ervaringen liggen (zoals de toeleiding), als op onderwerpen die minder goed op het vizier staan (zoals de relatie met huisartsen, de noodzakelijke uitvoeringsorganisatie van de ‘gebiedsteams’ en de meer gespecialiseerde zorg). Een grote kracht van het proces dat gemeenten nu doormaken om de RTA’s op te stellen, is dat het heeft geleid tot een intensivering van de samenwerking tussen gemeenten, zorgaanbieders, BJZ’s en huidige financiers. Partijen hebben elkaar gevonden om visies en beleidsintenties te concretiseren in afspraken en om de haalbaarheid van plannen voor de decentralisatie te bespreken. De regio’s geven aan dat ze zich verantwoordelijk voelen voor zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten. Ze willen hierover in de RTA’s afspraken maken met de bestaande aanbieders en BJZ’s. Er wordt veel werk verzet om met alle partners (aanbieders, BJZ’s en huidige financiers) aan tafel te komen. De doelstellingen van de RTA’s staan derhalve goed op het netvlies van gemeenten. De TSJ constateert ook dat de gedachten over en voorstellen voor RTA’s tussen de regio’s aanzienlijk verschillen, ook al moeten deze zich nog de komende weken ‘uitkristalliseren’. Zo ziet de TSJ verschillen in het detailniveau dat voor de RTA’s wordt voorgesteld en in het karakter van de RTA’s: gericht op proces of gericht op inhoud. Deze verschillen acht de TSJ een logisch gevolg van de keuze om te komen tot regionale transitiearrangementen in plaats van een landelijk transitiearrangement.5 Hoewel dit geen diskwalificatie van de keuze voor RTA’s is, brengt dit wel een complexe bovenregionale afstemming met zich mee, met name voor aanbieders en BJZ’s. Ook constateert de TSJ verschillende risico’s voor het realiseren van de doelen van de RTA’s (dat wil zeggen zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten). Met name wijst de TSJ op het risico dat afspraken tussen enerzijds regio’s en anderzijds aanbieders en BJZ’s op een later tijdstip zullen worden gemaakt, wanneer vooral de budgettaire onduidelijkheid van gemeenten is weggenomen. In de RTA’s zullen de afspraken dus niet zo concreet zijn als de opdrachtgevers hebben gevraagd. De RTA’s zullen naar verwachting niet aan alle eisen van de opdrachtgevers kunnen voldoen. Indien op een later moment afspraken niet tot stand komen, is continuïteit van zorg niet gegarandeerd. Dat risico bestaat ook als Gemeenteraden geen instemming geven aan de RTA’s. De TSJ benoemt in deze tussenrapportage de belangrijkste risico’s en geeft hierbij aanbevelingen, zodat de opdrachtgevers maatregelen kunnen nemen om de risico’s te beperken. Tenslotte heeft de TSJ zorgen bij het totstandkomingproces van de RTA’s in enkele regio’s. Met gerichte ondersteuning door het OTJ hoopt de TSJ dat ook deze regio’s uiterlijk 31 oktober een goed RTA zullen voorleggen.
5
Zie hierover de tweede rapportage van de TSJ, blz. 20
4 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
52 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
4.
Risico’s voor zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten
In de gesprekken met de regio’s zijn risico’s besproken voor zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten. Veelal worden deze door de regio’s (en ook door aanbieders en BJZ’s) zelf in het totstandkomingproces ervaren. Sommige risico’s kunnen regio’s zelf moeilijk overzien. De TSJ signaleert deze risico’s omdat ze op korte termijn om actie vragen. In het eindrapport zal de TSJ uitvoeriger op risico’s voor continuïteit van zorg, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten ingaan. Onduidelijkheid over de gemeentelijke budgetten Kern van het RTA is een afspraak over budgetten voor continuering van zorg en van zorginstellingen (in de terminologie van de eisen die de opdrachtgevers aan de RTA’s stellen: ‘de infrastructuur’). Gemeenten moeten weten over welk deel van het budget, dat zij voor jeugdhulp krijgen, zij afspraken met aanbieders en BJZ’s moeten maken. Aanbieders en BJZ’s moeten weten welk budget zij nodig hebben om te kunnen toezeggen in 2015 hulp te blijven verlenen. Gemeenten geven aan dat hun budget voor 2015 niet vaststaat en dragen hiervoor verschillende redenen aan. Het budget, dat aan gemeenten in de meicirculaire 2013 bekend is gemaakt, is een voorlopig budget. Bekend is dat het Rijk deze budgetten ‘voorzichtig’ heeft berekend. Er is voorts bij gemeenten onhelderheid over het geheel van kortingen die in de budgetten van de meicirculaire zijn berekend. Deze onhelderheid wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat nog niet vast staat wat de afbakening van de ‘kern-AWBZ’ voor verstandelijk gehandicapten betekent. Voor het vaststellen van de benodigde financiële middelen voor de jeugd-GGZ hebben zorgverzekeraars, VWS en VNG Vektis een overzicht laten genereren per gemeente. Ook hierover bestaat onduidelijkheid. Om meer inzicht te krijgen in de benodigde budgetten per instelling en zorgvorm, hebben alle regio’s ‘uitvragen’ gedaan naar zorgaanbieders. De uitkomsten van deze de uitvraag, de Vektis-gegevens en de meicirculaire blijken in veel regio’s niet overeen te komen. In sommige gevallen (die ook de pers hebben bereikt) kan dat verschil tot 20 à 25 % van het budget op grond van de meicirculaire oplopen. Tenslotte is het inzicht in de financiële middelen voor het persoonsgebonden budget (PGB), dat op grond van de AWBZ wordt verstrekt, grotendeels onduidelijk. Van een andere orde, maar eveneens met mogelijk grote gevolgen voor de zorgcontinuïteit, is de vraag of gemeenten bereid zijn om instellingen die nu worden ‘voorgefinancierd’ ook vanaf 2015 te blijven ‘voorfinancieren’. Indien dit niet het geval is, kunnen deze instellingen te maken krijgen met een acuut financieringsprobleem. Het gevolg van deze onduidelijkheid is dat gemeenten onvoldoende zekerheid hebben om een voornemen voor budgetten vast te stellen. Daarom bouwen gemeenten nadrukkelijke ‘disclaimers’ in ten aanzien van de voorgenomen budgetten. Aanbieders en BJZ’s kunnen ten aanzien van de RTA’s uiterlijk 31 oktober a.s. dus geen klip en klaar standpunt over zorgcontinuïteit innemen. De TSJ ziet dat regio’s, aanbieders en BJZ’s begrip voor elkaar hebben dat ze in deze situatie geen garanties over budgetten per instelling en zorgvorm overeen kunnen komen. De intentie om tot afspraken te komen, is er zeker en de oplossing die zij kiezen, is veelal om maximale helderheid over percentuele kortingen en beschikbaar budget voor aanbieders te bieden in combinatie met procesafspraken om tot definitieve afspraken te komen. De TSJ begrijpt deze wijze van invulling van de RTA’s. Tegelijkertijd wijst de TSJ erop dat het ontbreken van helderheid en het ontbreken van gealloceerde budgetten het risico met zich mee brengt dat de afspraken in het RTA op een later moment moeten worden opengebroken. De TSJ wijst op dit punt naar haar aanbeveling in de tweede rapportage om “helderheid te bieden over de landelijke kaderstelling”.6 Vanuit zorgaanbieders en BJZ’s is veelal aangegeven dat helderheid in december 2013 noodzakelijk is om tijdig zekerheid te hebben voor het continueren
6
Zie de aanbeveling van de TSJ in haar tweede rapportage, blz. 21
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
5
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
53
van een gezonde bedrijfsvoering (in geval van afvloeiing van personeel kunnen instellingen bijvoorbeeld verplicht zijn om een sociaal plan op te stellen). De TSJ beveelt aan dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget voor gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken. Voor de problematiek van de ‘voorfinanciering’ beveelt de TSJ de opdrachtgevers aan om deze problematiek scherper in beeld te krijgen en maatregelen te nemen om risico’s met betrekking tot continuering van de zorginfrastructuur weg te nemen.
Gebrekkige informatiepositie gemeenten Gemeenten geven aan dat hun informatiepositie veelal gebrekkig is. Uitzondering daarop is de provinciaal gefinancierde jeugdhulp, waarvoor hun informatiepositie wel op orde is. Sommige informatie bereikt hen niet. Hier wijst de TSJ in de eerste plaats op de positie van zorgverzekeraars. Op enkele positieve uitzonderingen na geven gemeenten aan dat zorgverzekeraars niet met hen in gesprek gaan over afspraken met betrekking tot het ontsluiten van inkoop- en marktkennis van de zorgverzekeraars. Enkele regio’s gaven voorts aan dat ook sommige zorgkantoren en aanbieders (met een groot marktaandeel) weigeren informatie te verstrekken. De TSJ merkt op dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en aanbieders geen partij bij de afspraak van de opdrachtgevers over RTA’s zijn en dat tot dusverre met hen evenmin een afspraak over ondersteuning van gemeenten is gemaakt.7 Ook geven gemeenten aan dat informatie die zij krijgen in veel gevallen onvolledig of niet inzichtelijk is. Zo is de wijze van registratie op grond van de AWBZ bijvoorbeeld zodanig dat dit (voor een deel) niet aansluit bij hun informatiebehoefte. Deze gebrekkige informatiepositie leidt tot onzekerheid over de te verwachte omvang van jeugdhulp in gemeenten en over de toekomstige organisatie van de inkoop van met name jeugd-GGZ. Deze onzekerheid uit zich ook op budgettair vlak, zoals hierboven is besproken. De TSJ herhaalt haar aanbeveling dat het Rijk in nauw overleg met de VNG voor 1 november 2013 afspraken met zorgverzekeraars maakt over de wijze waarop zorgverzekeraars gemeenten ondersteuning bieden bij de voorbereiding op hun nieuwe taken.
Onzekerheid inkoop jeugd-GGZ / positie zorgverzekeraars In de gesprekken met de regio’s is veelvuldig de vraag aan de orde gekomen naar de inkoop van jeugd-GGZ in 2015 en verdere jaren. Aanleiding hiervoor zijn de gesprekken die momenteel plaatsvinden tussen Zorgverzekeraars Nederland, VWS en de VNG over de optie dat de zorgverzekeraars nog een bepaalde periode in mandaat van gemeenten de zorginkoop voor jeugd-GGZ uitvoeren. Gemeenten realiseren zich terdege dat dit direct van invloed is op de afspraken die in de RTA’s moeten worden gemaakt en willen hierover zekerheid. Dit laat echter onverlet dat afspraken met zorgverzekeraars tot stand moeten komen over de wijze waarop in alle regio’s kennisoverdracht zal plaatsvinden tussen zorgverzekeraars en gemeenten, zoals de TSJ hierboven heeft aanbevolen. De TSJ beveelt aan dat Zorgverzekeraars Nederland, VWS en VNG voor 1 november 2013 aan regio’s helderheid bieden of zorgverzekeraars de inkoop van jeugd-GGZ vanaf 1 januari 2015 voor gemeenten uitvoeren.
7
Zie de aanbeveling van de TSJ in haar tweede rapportage, blz. 21
6 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
54 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bovenregionale afspraken met aanbieders De meeste aanbieders hebben te maken met verschillende regio’s waar het afspraken over continuïteit van zorg en van infrastructuur betreft. De opdrachtgevers gaan ervan uit dat aanbieders de voorgenomen budgetten van gemeenten “bij elkaar optellen” om te kunnen bepalen of zij hulp aan jeugdigen in 2015 kunnen continueren. Hetzelfde geldt voor de frictiekosten die de aanbieders en BJZ’s moeten opgeven. De gesprekken met regio’s tonen de TSJ een divers beeld aan uitgangspunten voor het opstellen van RTA’s. Dat beeld wordt door aanbieders en BJZ’s bevestigd. Het gevolg is dat aanbieders en BJZ’s te maken hebben met uiteenlopende afspraken en rekensommen die lastig “op te tellen” zijn. Een tweede knelpunt dat aanbieders en BJZ’s tegenkomen, is dat zij niet in alle regio’s, waaruit hun cliënten nu afkomstig zijn, aan tafel zitten om afspraken met gemeenten te maken. Soms komt dat omdat het volume per regio van zorgaanbieders, die met veel regio’s te maken hebben, klein is; soms omdat gemeenten alleen met de grotere aanbieders over het RTA spreken. De TSJ constateert dat regio’s onderling op dit punt voor lang niet alle RTA’s contacten hebben en het afstemproces voornamelijk als een probleem van de zorgaanbieders zien. De TSJ beveelt aan dat de opdrachtgevers voor 1 december 2013 in beeld brengen bij welke aanbieders zich problemen met betrekking tot bovenregionale afstemming voordoen, die de zorgcontinuïteit kunnen belemmeren en afspraken maken over hoe deze aanbieders goede aansluiting op de afspraken in de RTA’s krijgen.
BJZ In de systematiek van de RTA’s hebben de opdrachtgevers BJZ’s gelijkgesteld aan zorgaanbieders en daarmee als een aanbieder waarmee in het kader van de RTA’s afspraken gemaakt moeten worden. De BJZ’s zijn in alle regio’s betrokken bij de transitie en transformatie en hebben ook duidelijk dat zij tot 1 januari 2015 voor de volle 100 % verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun huidige wettelijke taken. De TSJ heeft van veel BJZ’s begrepen dat zij in hun omvang al maatregelen genomen hebben met het oog op de ontwikkelingen naar 2015 toe. Alle BJZ’s bereiden zich voor op het traject om als ‘gecertificeerde instelling’ verder te gaan. Sommige BJZ’s willen ook de organisatie zijn waar het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) wordt ondergebracht. Uit de gesprekken met regio’s blijkt dat de regio’s of hebben besloten dat zij met BJZ’s als ‘gecertificeerde instelling’ willen ‘doorgaan’ (soms samen met een andere instelling) of hebben besloten dat BJZ één van de ‘gecertificeerde instellingen’ zal worden. De TSJ constateert vanuit de gesprekken die zij met regio’s voert en de informatie die zij van BJZ’s heeft gekregen, dat de relatie tussen BJZ’s en gemeenten veelal gekenmerkt wordt door onduidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s. Dit heeft vooral te maken met de toegangtaken rondom ‘vrijwillige hulp’ die BJZ nu verricht en die gemeenten veelal ondergebracht willen zien in sociale teams, CJG’s, wijkteams e.d. Sommige gemeenten en enkele regio’s kennen al wel afspraken over hoe men wil omgaan met vooral het personeel van BJZ’s dat op dit moment deze taken uitvoert. De TSJ constateert echter bovenal dat in gesprekken tussen gemeenten en BJZ’s (zo die al hierover gaan) gemeenten om diverse redenen afhoudend zijn om nu afspraken te maken over overname van personeel van BJZ’s. De TSJ wijst op de specifieke en omvangrijke veranderopgave van BJZ’s die noopt tot spoedige helderheid over hun toekomstige positie in relatie tot de regio’s. De TSJ heeft uiteraard ook kennisgenomen van de open brief die de directeur van BJZ Noord-Holland aan haar heeft gestuurd en die ook voor deze problematiek aandacht vraagt. Deze situatie kent volgens de TSJ drie risico’s. In de eerste plaats zullen BJZ’s op 1 januari 2015 een substantiële verkleining van hun organisatie moeten accommoderen. Dit levert al voor 2014 een risico op omdat BJZ’s hun wettelijke taken tot 1 januari 2015 voor de volle 100 % moeten uitvoeren. Er kan nauwelijks geanticipeerd worden op afvloeiing van personeel en gebouwen, terwijl personeel ongetwijfeld al ander werk zal willen zoeken. Om in 2015 een grote organisatorische wijziging door te kunnen voeren, moeten BJZ’s al heel snel (BJZ’s geven aan december 2013) besluiten nemen met het oog op hun toekomstige bedrijfsvoering. De TSJ ziet hierbij het tweede risico op het ontstaan (en niet kunnen beperken) van aanzienlijke frictiekosten. Het derde risico betreft de omvorming van de BJZ’s tot ‘gecertificeerde instelling’. Deze vormen een noodzakelijke schakel in de jeugdbescherming en jeugdreclassering. BJZ’s mogen door de genoemde ingrepen in hun organisatie niet gehinderd worden om zich tot ‘gecer-
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
7
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
55
tificeerde instelling’ om te vormen, willen gemeenten vanaf 1 januari 2015 in staat zijn om hierover afspraken te maken. Indien over de toekomstige positie van de BJZ’s geen afspraken gemaakt kunnen worden in de RTA’s, kan dat zware gevolgen hebben voor de continuïteit van taken op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering. De TSJ beveelt de regio’s aan om uiterlijk in december 2013 de BJZ’s de benodigde duidelijkheid te bieden over de wijze waarop de verschillende functies van de BJZ’s vanaf 1 januari 2015 uitgevoerd willen zien. De TSJ beveelt aan dat de Staatssecretaris van VWS vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid voor het slagen van de decentralisatie jeugd de regie neemt om de benodigde duidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s tussen regio’s, provincies en BJZ’s te bevorderen.
Frictiekosten Naast het waarborgen van zorgcontinuïteit en zorginfrastructuur kent de opdracht tot het opstellen van de RTA’s de inventarisatie en beperking van frictiekosten als derde kernelement. De TSJ constateert dat de opdracht voor het inventariseren van de frictiekosten bij de aanbieders ligt. De handreiking8 die de VNG heeft laten ontwikkelen geeft overigens op dit punt uitvoerige voorstellen voor berekening en beoordeling. Het blijft echter onduidelijk wat in het kader van de RTA’s als frictiekosten wordt gezien. Het onderscheid in sectoren op grond van hun huidige financiering lijkt (ook juridisch) relevant. In ieder geval lijken frictiekosten op te treden bij instellingen die nu (deels) door de provincies of door het Rijk gefinancierd worden. De TSJ wijst bijvoorbeeld op de BJZ’s, die hierboven zijn besproken. Uit de gesprekken met aanbieders en BJZ’s constateert de TSJ dat frictiekosten grotendeels betrekking hebben op afvloeiing van overtollig personeel en afstoting van gebouwen door het opzeggen van huurcontracten of verkoop van vastgoed. Uit de gesprekken met de regio’s blijkt dat de meeste regio’s op dit moment nog geen goed beeld hebben van de door aanbieders en BJZ’s opgegeven frictiekosten en dat zij – vaak door middel van een extra uitvraag – de komende weken hierover meer duidelijkheid willen verkrijgen ten behoeve van de RTA’s. In de gesprekken gaven gemeenten vrijwel zonder uitzondering aan wel de maatschappelijke verantwoordelijkheid te voelen voor het beperken van de frictiekosten bij aanbieders van jeugdhulp, maar niet verantwoordelijk te zijn voor eventuele financiële compensatie van frictiekosten die rechtstreeks terug te voeren zijn op een besluit van het Rijk om te decentraliseren. Aanbieders wijzen op de onduidelijkheid met betrekking tot budgetten en afname van hulp, zoals die hierboven is beschreven. Zij kunnen hierdoor niet bepalen welk deel van hun personeel niet meer nodig is vanaf 1 januari 2015 en welke soort huisvesting wel of niet meer nodig is. Aanbieders waarmee de TSJ heeft gesproken, geven aan dat zij verwachten een afname van personeel tot 15 % (of meer in meerjarige arrangementen) te kunnen accommoderen door deze frictiekosten binnen hun bedrijfsvoering op te vangen. Voor hun vastgoed ligt dat moeilijker. Dat is afhankelijk van de vraag of hun vastgoed eigendom is of dat hiervoor langdurige of korte huurcontracten zijn aangegaan. Aanbieders kunnen echter pas een goed beeld van hun frictiekosten geven als ze van alle regio’s waar ze werken duidelijkheid hebben omtrent de budgetten (zie hierboven). De TSJ constateert dat de RTA’s waarschijnlijk een indicatie zullen opleveren van frictiekosten die kunnen optreden, maar dat de hoogte van de frictiekosten pas kan worden bepaald als gemeenten en aanbieders in staat zijn om in de nadere uitwerking van de RTA’s tot duidelijke budgetafspraken te komen. Dit zal voor veel aanbieders wel betekenen dat frictiekosten hoger worden, omdat de tijd om ze te beperken korter zal zijn. Desalniettemin zal het totaalbedrag aan frictiekosten bij de opdrachtgevers op tafel worden gelegd om over vaststelling en financiering ervan afspraken te maken. De TSJ ziet het uitblijven van duidelijkheid hierover als een risico voor de totstandkoming van afspraken over de continuïteit van hulp. Daarbij constateert de TSJ dat zorgaanbieders aangeven dat met meerjarige afspraken (en dus meerjarige RTA’s) de frictiekosten op te vangen zijn. De TSJ herhaalt de aanbeveling aan de opdrachtgevers om tot een bestuurlijke afspraak te komen om frictiekosten te berekenen en om tot een aanvaardbare wijze van financiering te komen.
8
http://www.vng.nl/onderwerpenindex/jeugd/decentralisatie-jeugdzorg/publicaties/handreiking-regionale-transitiearrangementen-jeugd
8 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
56 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
5.
Succesfactoren
De RTA’s vormen een belangrijke mijlpaal in het decentralisatieproces. Met de RTA’s wordt beoogd de basis te leggen voor een ‘zachte landing’ van de transitie en een impuls aan de transformatie te geven. De RTA’s zijn echter ook een tussenstap in het decentralisatieproces. De TSJ kijkt daarom ook hoe de RTA’s een rol vervullen in het geheel van stappen, die moeten worden gezet op weg naar 1 januari 2015. Daarbij constateert de TSJ dat sommige regio’s meer dan andere voortvarend het proces voor het opstellen van een RTA zijn ingegaan. Aan deze voortvarendheid blijken enkele steeds terugkerende omstandigheden ten grondslag lagen. Deze kunnen daarom ‘succesfactoren’ genoemd worden. De TSJ noemt ze hier omdat ze niet alleen voor de totstandkoming van de RTA’s, maar ook voor de vervolgstappen in het decentralisatieproces belangrijk zijn. Meerjarigheid afspraken Wanneer een RTA afspraken tussen gemeenten, aanbieders, BJZ’s en huidige financiers betreft in de jaren 2014, 2015 en 2016, dan vormt het RTA een stevige samenwerkingsbasis voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s. Niet alleen spreekt hier vertrouwen in elkaars positie uit, maar ook biedt het partners de mogelijkheid afspraken te maken over kennisoverdracht, transformatie en zorgcontinuïteit. Aanbieders kunnen hiermee op een verantwoorde wijze invulling te geven aan hun taakstelling en daarmee de frictiekosten beperken: men weet waar men aan toe is voor de komende jaren. Koppeling van transformatie en transitie Wanneer de afspraken de nieuwe manier van werken (de transformatie) betreffen, ondersteunt dit eveneens de samenwerking tussen aanbieders, BJZ’s en gemeenten. Aanbieders en BJZ’s kunnen anticiperen op een nieuwe werkwijze en met gemeenten kunnen zij zorgen voor een geleidelijke overgang naar een nieuw aanbod van jeugdhulp. Van de zijde van zorgaanbieders en BJZ’s is ook aangegeven dat juist afspraken over transformatie hen in staat stellen op een verantwoorde wijze invulling te geven aan de taakstelling, die het gevolg is van een verwachte vermindering van het zorgvolume in de komende jaren op grond van bezuinigingen en transformatie van het jeugdstelsel. Duidelijkheid over de rol van gemeente als opdrachtgever en regisseur van transitie en transformatie Indien de gemeente zijn rol als opdrachtgever (in een situatie waarin nog veel onzekerheid over de decentralisatie jeugd bestaat) goed oppakt door te zorgen voor het in huis hebben van expertise, het inrichten van de eigen organisatie, het maken van verbindingen met beleidsterreinen als onderwijs en het onderhouden van een goede relatie met aanbieders, kunnen realistische afspraken met aanbieders en BJZ’s worden gemaakt. Gemeenten moeten, als goede opdrachtgevers, in staat zijn hun visie een concrete vertaling te geven en de mogelijkheden en onmogelijkheden van de opdrachtnemers hierbij in acht nemen. Duidelijkheid procesafspraken tussen gemeenten, huidige aanbieders en BJZ’s Alle partijen zien de beperkingen van het tijdpad om de RTA’s tot stand te brengen en de onduidelijkheid van met name het budgettaire kader voor gemeenten. Vrijwel alle regio’s hebben in de gesprekken met de TSJ aangegeven dat zij in de RTA’s procesafspraken met partners maken om op een later moment definitieve afspraken over budgetten en zorgcontinuïteit te maken. Hoe beter deze procesafspraken, des te groter is de kans dat op een later tijdstip definitieve afspraken over zorgcontinuïteit gerealiseerd worden. Goede informatiepositie gemeenten Daar waar gemeenten al voor de zomer veel energie gestoken hebben in het verkrijgen van accurate en relevante informatie over de nieuwe taken, plukken zij daar nu de vruchten van. Deze gemeenten zijn beter in staat de budgettaire consequenties te overzien en concrete afspraken met aanbieders en BJZ’s te maken.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
9
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
57
Vertrouwen Wat tenslotte met de totstandkoming van de RTA’s duidelijk is geworden, is dat samenwerking tussen gemeenten, aanbieders en BJZ’s op grond van gemeenschappelijke uitgangspunten leidt tot een intensivering van de relatie en onderling vertrouwen. Zo wordt begrip voor elkaars positie, mogelijkheden en onmogelijkheden gekweekt. Dit is nodig om met elkaar in een situatie met nog veel onzekerheden het hoofd te bieden aan de komende veranderingen in het jeugdstelsel. Deze factoren kunnen met het verwoorden in deze tussenrapportage niet meer in de RTA’s worden gerealiseerd of verbeterd. Ze bieden gemeenten wel houvast in het verdere proces. Naast het opbouwen van ‘vertrouwen’ als een basisvoorwaarde, dienen gemeenten te investeren in ‘goed opdrachtgeverschap’, in de verbinding tussen transitie en transformatie, in een goede informatiepositie en in duidelijke, meerjarige procesafspraken welke stappen wanneer gezet worden.
6.
Consequenties voor de beoordeling van de RTA’s
Het algemene beeld van de totstandkoming van de RTA’s is positief, in de zin dat gemeenten, BJZ’s en zorgaanbieders veelal tot afspraken willen en kunnen komen over continuering van zorg en van infrastructuur en over beperking van frictiekosten. Voor de beoordeling van de RTA’s hebben de opdrachtgevers Rijk, VNG en IPO eisen aan de RTA’s gesteld. Deze gaan uit van concrete afspraken tussen gemeenten, aanbieders, BJZ’s en huidige financiers. De TSJ constateert op basis van de gesprekken met de regio’s dat zij bij het opstellen van de RTA’s dit beoogde niveau van concreetheid redelijkerwijs niet kunnen bereiken. Dit komt veelal door omstandigheden die de regio’s zelf niet of moeilijk kunnen beïnvloeden. De TSJ verwacht daarom niet dat de RTA’s op 31 oktober 2013 aan alle eisen van de opdrachtgevers kunnen voldoen. De vraag waarvoor de TSJ zich dus nu gesteld ziet voor de beoordeling van de RTA’s begin november, is hoe de RTA’s kunnen worden gekwalificeerd in het licht van de doelstellingen van de RTA’s (continuïteit van zorg, behoud zorginfrastructuur en beperking frictiekosten). Daar waar de TSJ het beeld heeft dat er sprake is van risico’s voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s, zal zij deze risico’s duidelijk aangeven. De TSJ zal overeenkomstig haar opdracht een oordeel geven over de RTA’s. Hierbij zal terdege meewegen of de regio het proces in kaart heeft gebracht om wel de gewenste duidelijkheid te kunnen geven, of en welke mijlpalen daarbij zijn geformuleerd en of de regio bijvoorbeeld de risico’s in beeld heeft.
7.
Vooruitblik eindrapport In haar brief d.d. 8 juli heeft de TSJ aan de Staatssecretaris van VWS gemeld dat “de beoordeling van de RTA en de rapportage aan de opdrachtgevers” in de eerste twee weken van november plaatsvindt. De TSJ streeft ernaar 15 november a.s. haar eindrapport gereed te hebben. Daartoe zullen op 30 en 31 oktober en op 4 november a.s. wederom gesprekken met de regio’s plaatsvinden. In de voorbereiding hierop voert de TSJ diverse gesprekken met veldpartijen. In het eindrapport zal de TSJ wel haar oordeel geven over de RTA’s. Daarbij zal zij uitvoeriger ingaan op de risico’s voor de zorgcontinuïteit, de continuïteit van infrastructuur en de beperking van frictiekosten. Ook zal zij ingaan op diverse aspecten die al wel in de gesprekken met de regio’s aan bod zijn gekomen, maar die buiten het bestek van deze tussenrapportage blijven. Tenslotte zal zij uitvoeriger dan in dit tussenrapport haar werkzaamheden verantwoorden.
10 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
58 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) T.a.v. Zijne excellentie de heer Van Rijn Postbus 20350 2500 EJ Den Haag
CC: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Staatssecretaris van Justitie, Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd, Eerste Kamer, Tweede Kamer, G32, G4 en VNG.
Leiden: 14-11-2013 Kenmerk: UIT-13-03691
Contact: M. Goedhart Telefoon: (071) 523 90 90 E-mail: [email protected] Bijlage: Onderwerp: reactie op uw brief over rapportage van de Transitiecommissie
Hooggeachte heer Van Rijn, Op 12 november jl. stuurde u een brief aan de Tweede Kamer met daarin een reactie op de rapportage van de Transitiecommissie en additionele acties ten aanzien van de transitiearrangementen, kenmerk J-113326. In deze brief wordt op bladzijde 5 gesproken over twee regio's die ver achterblijven. Letterlijk staat er: "Uit de rapportage blijkt dat de resultaten in een tweetal regio's nog onvoldoende zijn om het vertrouwen te hebben dat zij zelf tijdig tot de nodige afspraken komen. De TSJ voorziet dat deze twee regio's extra ondersteuning in het proces nodig hebben om de afspraken alsnog tot stand te brengen. Wij zullen met deze twee regio's in overleg treden. Mogelijk kan een goed opgezet transitiearrangement uit een andere regio als sjabloon dienen voor de betreffende regio's. Zo nodig zullen als bestuurlijk drukmiddel de eerste stappen worden gezet naar een aanwijzing, conform artikel 2.12 van het voorstel voor de Jeugdwet." Onze regio Holland Rijnland is een van de twee hier genoemde regio's. Wij begrijpen niet hoe wij in uw brief op deze wijze kunnen worden getypeerd, terwijl uit het rapport van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd blijkt dat ons transitiearrangement zowel op inhoud als proces als beste uit de bus komt. Wij betreuren het zeer negatieve beeld dat hierdoor van onze regio is ontstaan en de onrust die dit teweeg brengt bij cliënten, professionals en andere betrokkenen. De gezamenlijke gemeenten in Holland Rijnland werken zeer voortvarend aan de transitie van de jeugdzorg, en er is hard gewerkt aan ons transitiearrangement, dat inzicht geeft in alle feiten en cijfers en dat duidelijke afspraken bevat over vernieuwing en transformatie.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Onze regio heeft eerder al een startfoto gemaakt van alle huidige cliënten, aanbieders en budgetten die omgaan in de regio om dat te kunnen vergelijken met wat er nu in de meicirculaire aan gemeenten aan middelen beschikbaar is gesteld. We zien daarbij een groot verschil waarover wij al eerder op 30 september een brief schreven aan u en de heer Teeven. Daarop is VWS met de regio gaan kijken waardoor dit verschil veroorzaakt wordt. Daaruit bleek dat er een verschil zit in de cijfers voor de GGZ jeugd, o.a. doordat de begeleiding aan ouders niet in de cijfers was meegenomen. Dat heeft tot gevolg gehad dat u onlangs bekend heeft gemaakt dat het landelijk budget met 150 miljoen wordt verhoogd. VWS gaat samen met onze regio nog verder kijken naar een verklaring voor de rest van de verschillen. We dragen daarmee zeer actief bij aan het oplossen van de vele budgetvragen die er alom in het land nog zijn. Holland Rijnland legt hiermee de vinger op een zere plek en inmiddels weten wij dat ook andere regio’s met deze problematiek worden geconfronteerd. De regio heeft er bewust voor gekozen om haar transitiearrangement vergezeld te laten gaan van een brief waarin zij aangeeft dat waar het gaat om het garanderen van zorgcontinuïteit "nee, tenzij” aan de orde is. Het "tenzij" betreft dan de zekerheid die er naar ons idee moet komen over de vele budgetvragen. We hadden hier ook – zoals in andere regio’s is gebeurd – "ja mits" kunnen zeggen, want we zijn een warm voorstander van de transitie. Maar we vinden het belangrijk dat de voorwaarden waaronder de transitie plaatsvindt, helder zijn. Dat we afspraken kunnen maken die de zorg voor cliënten werkelijk garandeert en die niet leiden tot bijvoorbeeld wachtlijsten voor nieuwe cliënten. Het is juist die cliënt waar we met ons “nee tenzij" voor op willen komen. Het is daarom wrang om in het rapport van de transitiecommissie te zien dat we bij de beoordeling van de RTA's als beste scoren van alle regio's (zie bijlage 4), maar toch in categorie drie geplaatst zijn. In het rapport van de TSJ staat daarbij een meer genuanceerde toelichting. In uw brief aan de Tweede Kamer is deze nuancering geheel afwezig en ontstaat het beeld dat wij een regio zijn die niet in staat is een goed RTA in te dienen. Wij voelen ons hierdoor zeer tekort gedaan. Bij deze willen we dit beeld dan ook rechtzetten. Onze regio is helemaal klaar voor de transitie en het bieden van zorgcontinuïteit zodra de voorwaarden duidelijk zijn. We zijn dan ook blij met uw toezegging om daar nog dit jaar meer duidelijkheid over te verschaffen. We zijn eveneens blij met de samenwerking met VWS die nu al tot een belangrijke landelijke correctie heeft geleid en waar onze regio een groot aandeel in heeft gehad. In de tussentijd gaan wij in gezamenlijkheid verder met het voorbereiden van de zware taak die naar ons toekomt en waar we ons naar ons beste vermogen voor inzetten in het belang van de kinderen en ouders in onze regio.
2
Wij nodigen u hierbij uit voor een herhalingsbezoek aan onze regio. Wij willen graag in gesprek over hoe dit zeer negatieve beeld is ontstaan en hoe we dit in gezamenlijkheid kunnen corrigeren. Mocht u nog vragen hebben dan kunt u zich richten tot onze regionale transitiemanager M. Goedhart, [email protected], tel.06-21214821.
Hoogachtend, namens gemeenten en zorgaanbieders in Holland Rijnland,
Mw. R.A. van Gelderen, DB-lid en voorzitter portefeuillehoudersoverleg Sociale Agenda Holland Rijnland.
3
Ingezonden brief Volkskrant
Gemeenten in Holland Rijnland klaar voor transitie jeugdhulp In de Volkskrant van 13 november jl. stond een artikel over de stand van zaken bij de voorbereidingen van gemeenten op de hervorming van de jeugdzorg. In dit artikel werd aangegeven dat Holland Rijnland één van de twee regio’s is waarvan Leonard Geluk, voorzitter van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd, er “een hard hoofd in [heeft] dat het nog goed zal komen”. Het beeld dat nu is ontstaan staat op gespannen voet met de beoordeling die de commissie geeft over de plannen van onze regio. Uit het rapport blijkt namelijk dat ons transitiearrangement als beste uit de bus komt. Wij betreuren het zeer negatieve beeld dat de afgelopen dagen van onze regio is ontstaan en de onrust die dit teweeg brengt bij cliënten, professionals en andere betrokkenen. De regio Holland Rijnland heeft in nauw overleg met alle betrokkenen een goed en gedegen transitiearrangement (plan om de continuïteit van zorg te garanderen) ingeleverd, dat volgens de transitiecommissie op nagenoeg alle onderdelen voldeed aan de gestelde criteria. We hebben er bewust voor gekozen om ons transitiearrangement vergezeld te laten gaan van een brief waarin wij aangeven dat wij een grote discrepantie zien tussen de bestaande budgetten en de budgetten zoals die in 2015 naar de gemeenten gaan. Die verschillen zijn zo groot dat de gemeenten en zorgaanbieders het onverantwoord vinden op basis daarvan nu al toezeggingen en beloften te doen. We betreuren het dat onze regio nu in een slecht daglicht is komen te staan. De zeer positieve beoordeling van onze plannen en ons gedetailleerde inzicht in de financiële condities staan haaks op het beeld dat nu is ontstaan. Zowel de zorgaanbieders als de gemeenten in onze regio hebben er dan ook alle vertrouwen in dat wanneer er meer duidelijkheid komt over de budgetvragen, de zorg voor de kinderen en ouders in onze regio ook na de transitie in goede handen is. Leden van de Stuurgroep Ketenaanpak Jeugd Holland Rijnland: Roos van Gelderen, voorzitter portefeuillehoudersoverleg Sociale agenda Holland Rijnland en wethouder gemeente Leiden Gerard Mostert, wethouder gemeente Katwijk Karin Lambrechts, wethouder gemeente Teylingen Michel du Chatinier, wethouder gemeente Alphen aan den Rijn In Holland Rijnland werken de volgende gemeenten samen: Alphen aan den Rijn, Boskoop, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
Gezamenlijke aanbieders van zorg voor Jeugd Holland Rijnland Activite-Brijder Jeugd-Bureau Jeugdzorg Zuid Holland Noord-Curium-CardeaGGD Hollands Midden-GGZ Rivierduinen-Horizon-Ipse de Bruggen-Kwadraad-Mee
Persreactie gezamenlijke jeugdhulpaanbieders Holland Rijnland
Mooi rood is niet lelijk De Jeugdhulpaanbieders in de regio Holland Rijnland (15 gemeenten rondom Alphen aan de Rijn, Leiden en Katwijk) werken sinds het tragisch overlijden van Savannah in Alphen aan den Rijn in 2004 nauw samen aan de verbetering van de zorg en behandeling voor kinderen en jongeren en hun gezinnen. Dat doen we heel succesvol samen met de 15 gemeenten in deze regio. Het heeft ons dan ook onaangenaam verrast dat een rode kaart is gegeven voor de plannen van Holland Rijnland. We roepen de staatssecretaris op ons goed onderbouwde verhaal nog eens tot zich te nemen en nodigen hem uit met ons in gesprek te gaan. Opdracht In 2015 worden gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor de organisatie en financiering van alle vormen van jeugdhulp. Nu liggen deze verantwoordelijkheden bij het Rijk, de provincies en zorgverzekeraars. Om deze aanzienlijke operatie zonder hinder voor kinderen en ouders te laten verlopen, heeft het Rijk van alle 41 gemeentelijke samenwerkingsverbanden in het land een zogenaamd transitie-arrangement gevraagd. Hierin zijn de afspraken tussen gemeenten en hulporganisaties vastgelegd, die moeten waarborgen dat de overgang naar de gemeenten soepel verloopt, met zo weinig mogelijk verstoringen in lopende behandelingen voor kinderen (en hun ouders). In korte tijd hebben de gemeenten en aanbieders in Holland Rijnland gezamenlijk dit transitie-arrangement opgesteld. Uitgangspunt van alle betrokkenen: de kwaliteit van de hulp staat centraal en is belangrijker dan de organisaties die de hulp bieden. Daarnaast hebben we goed gekeken naar behoud van kennis, deskundigheid en ervaring in de regio. Het transitie-arrangement een bruikbaar plan van aanpak geworden met een duidelijke visie en geen “papieren tijger”. Meer minder geld In het regeerakkoord van kabinet Rutte 2 staat, dat het budget van alle zorg voor jeugd (kinder- en jeugdpsychiatrie, jeugd- en opvoedhulp en de zorg voor jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking), gefaseerd met 15% omlaag moet in een periode van drie jaar. De aanbieders in Holland Rijnland hebben aangegeven dat hiermee de kwaliteit van de hulp onder druk komt te staan, maar dat – gezien de economische crisis – het reëel is dat ook de jeugdhulp moet inkrimpen. In aanloop naar de overheveling naar gemeenten heeft het ministerie van VWS het budget voor jeugdhulp berekend, dat elke gemeente per 1 januari 2015 krijgt. Hieruit zijn ook de bedragen af te leiden voor de regio’s. In tegenstelling tot eerdere berichtgeving hebben wij met elkaar moeten constateren, dat er fors méér is gekort op het beschikbare budget vanaf 1 januari 2015. Ter illustratie: we hebben berekend dat er in Holland Rijnland momenteel een bedrag van € 118 miljoen gemoeid is met de zorg aan jeugdigen en hun gezinnen. Uit de berekeningen van VWS komt dat de regio in 2015 € 102 miljoen krijgt. Een verschil van 14% dat in één jaar moeten worden opgebracht. De gemeenten en de organisaties hebben geconcludeerd, dat de hulp die kinderen, jongeren en hun ouders nodig hebben, niet op verantwoorde wijze kan worden geleverd met het ”VWS-budget”. De betrokkenen hebben tijdig laten weten aan het ministerie: “We staan klaar voor de overgang en hervormingen, we willen en kunnen de hulp leveren die mensen nodig hebben, maar het kan domweg niet voor dit bedrag.” Pagina 1 van 2
Gezamenlijke aanbieders van zorg voor Jeugd Holland Rijnland Activite-Brijder Jeugd-Bureau Jeugdzorg Zuid Holland Noord-Curium-CardeaGGD Hollands Midden-GGZ Rivierduinen-Horizon-Ipse de Bruggen-Kwadraad-Mee
Eerlijk In het transitie-arrangement hebben we ervoor gekozen het tekort in het budget en de gevolgen hiervan voor kinderen en werkgelegenheid helder te vermelden. Dit budgettekort is overigens in vrijwel alle regio’s in Nederland min of meer aan de orde. De Transitiecommissie, onder voorzitterschap van Leonard Geluk en belast met de beoordeling van de arrangementen, heeft dit ook geconstateerd. Saillant detail is overigens dat de ‘reparatie’ in het budget voor de jeugd-GGZ die staatssecretaris Van Rijn deze week aankondigde een resultaat is van onze signalen In de juli 2013 is Staatssecretaris Martin van Rijn in onze regio op bezoek geweest. Hij sprak lovende woorden over onze samenwerking en onze plannen. Zijn constatering: “als het ergens moet lukken, dan is het wel hier”. Hoogste score voor Holland Rijnland De Transitiecommissie heeft inmiddels de arrangementen van alle 41 samenwerkingsregio’s op 18 onderdelen beoordeeld, wat heeft geresulteerd in een score per plan. Holland Rijnland heeft hierin de hoogste score van alle regio’s behaald. Groot was dan ook onze verbazing toen wij vernamen, dat onze regio een rode kaart heeft gekregen. Hiermee wordt aangegeven dat Holland Rijnland niet in staat zou zijn om de overgang van de jeugdhulp naar gemeenten goed te laten verlopen en dat de zorg voor kinderen hierbij niet gegarandeerd is. Het tegendeel is waar: Holland Rijnland heeft haar zaken keurig op orde, maar heeft de moed gehad om de onverantwoorde risico's goed in kaart te brengen. Dit signaal hebben we duidelijk afgegeven aan de Transitiecommissie en het Rijk. Iets wat meer regio’s hadden moeten doen, omwille van de zorg voor kinderen. Mooi rood is groen In dit licht bezien is de brief die de staatssecretaris naar de kamer stuurde op 12 november een minachting van wat er in de regio gebeurt. Holland Rijnland wordt aangeraden een goed opgezet transitiearrangement van een andere regio te gebruiken om hun probleem op te lossen en er wordt gesuggereerd dat er een aanwijzing zal worden gegeven aan de regio om tot afspraken te komen. Reden hiervan is dat de verwachting is dat de regio Holland Rijnland er zelf niet uitkomt. Het moge duidelijk zijn, dat we deze conclusie niet onderschrijven. We roepen de staatssecretaris op om ons goed onderbouwd verhaal nog eens tot zich te nemen en we nodigen hem uit om met ons in gesprek te gaan. We zijn verbaasd over de rode kaart, maar ook best trots. Wij staan samen met de gemeenten voor goede en duurzame zorg en behandeling voor kinderen, jongeren en ouders in onze regio. Wij hebben het lef om te zeggen, dat dit niet kan met het door VWS berekende budget. Daarom constateren wij: mooi rood is niet lelijk.
De gezamenlijke aanbieders van zorg voor Jeugd in Holland Rijnland Activite-Brijder-Jeugd-Bureau Jeugdzorg Zuid Holland Noord-Curium-CardeaGGD Hollands Midden-GGZ Rivierduinen-Horizon-Ipse de Bruggen-Kwadraad-Mee Noot voor de redactie: De gezamenlijke aanbieders zijn bij monde van Gerrit Jan Hoogeland, bestuurder van Cardea, gaarne bereid om een mondelinge toelichting op dit bericht te geven. Voor meer informatie: Liesbeth Gort (Communicatie Cardea) 071-579 50 50 | 06–140 285 21 | [email protected]
Pagina 2 van 2
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude.
Oplegvel 1.
Onderwerp
2.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
3.
Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad 5.
Advies PHO
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
Begroting drie decentralisaties in het sociale domein 2014 Basistaak Efficiencytaak Platformtaak volgens Dagelijks Bestuur X Platformtaak volgens gemeente De regionale samenwerking in het project 3D levert een lokale meerwaarde door: - het verhogen van de kwaliteit en de effectiviteit, - het realiseren van schaalvoordelen: het organiseren of contracteren van vormen van ondersteuning die voor een individuele gemeente niet haalbaar zijn en - het verlagen van de kosten. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
4 december 2013 28 november 2013 18 december 2013 Het PHO Sociale Agenda heeft op 6 november 2013 ingestemd met: - het uitwerken toekomstmodel jeugdstelsel in de vorm van proeftuinen; - het uitwerken van een regionaal opdrachtgeverschap voor jeugdhulp; - een bestuursopdracht voor regionale opgaven uitbreiding WMO; - een bestuursopdracht voor het ontwerpen van een scenario voor een regionaal (virtueel) werkbedrijf. Op 4 december 2013 besluit het PHO Sociale Agenda over de conceptbegroting en het projectbudget 3D 2014. Dit besluit zal tijdens het AB van 18 december 2013 ter inzage liggen. N.v.t.
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
De voorbereidingen op de 3 decentralisaties komen met de ingangsdatum van 2015 in zicht in 2014 in een stroomversnelling. Waar de afgelopen periode het accent lag op regionale visievorming en beleidsvoorbereiding door uitwerking van handreikingen en scenario’s ten behoeve van de gemeenten (“richten”), komt in 2014 het accent te liggen op “inrichten”, implementatie en (voorbereiding van de) uitvoering. Deze nieuwe fase stelt andere eisen aan de projectorganisatie 3D. Momenteel wordt een voorstel voor een aangepaste projectorganisatie voorbereid en wordt een nieuw werkplan opgesteld. Om de werkzaamheden in 2014 te continueren wordt het PHO gevraagd om een bedrag van € 557.340,-beschikbaar te stellen voor het project 3D. Nee Binnen begroting Holland Rijnland Buiten begroting (extra bijdrage gemeenten) te weten: Projectbijdrage 3D 2014 Alphen ad Rijn Boskoop Hillegom Kaag en Braassem Katwijk Leiden Leiderdorp Lisse Nieuwkoop Noordwijk Noordwijkerhout Oegstgeest Rijnwoude Teylingen Voorschoten Zoeterwoude totaal
10.
Bestaand Kader
63.359 21.521 25.276 29.081 56.184 93.333 29.724 26.756 29.976 28.528 21.696 27.092 23.885 36.715 27.931 16.282 557.340
Relevante regelgeving: - Regeerakkoord 2012 - Conceptvoorstel Participatiewet (consultatie) - Conceptwetsvoorstel WMO 2015 (Raad van State) - Conceptwetsvoorstel Jeugdwet (Tweede kamer 17 oktober 2013) - Wet Passend Onderwijs
2
Eerdere besluitvorming: Jaarplan 2013 drie decentralisaties in het sociale domein: - PHO Sociale Agenda 14 november 2012 - DB 22 november 2012 - AB 19 december 2012 11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
3
Adviesnota PHO Vergadering: Datum: Locatie: Agendapunt:
PHO Sociale Agenda PHO Bestuur en Middelen 4 december 2013 Gemeentehuis Hillegom, Raadzaal 05
Onderwerp: Begroting drie decentralisaties in het sociale domein 2014
Beslispunten: 1. In te stemmen met de conceptbegroting van het project 3D 2014 ad. € 557.340,--, conform bijlage 1; 2. Een bedrag van € 350.676,-- beschikbaar te stellen voor het project 3D in 2014, conform de verdeling uit de bijlage 2; 3. Het restant projectbudget 2013 van € 206.664,-- beschikbaar te stellen voor het project 3D in 2014 (bijlage 2); Het AB van Holland Rijnland te adviseren om: 4. door middel van de eerste begrotingswijziging 2014, op basis van artikel 32 lid 2 van de Gemeenschappelijke Regeling, het bedrag van € 557.340,-- voor het 3D project in de begroting van Holland Rijnland op te nemen met als dekking de afzonderlijke gemeentelijke bijdragen 2014 en het restant projectbudget 2013. Inleiding: De voorbereidingen op de 3 decentralisaties komen met de ingangsdatum van 2015 in zicht in 2014 in een stroomversnelling. Waar de afgelopen periode het accent lag op regionale visievorming en beleidsvoorbereiding door uitwerking van handreikingen en scenario’s ten behoeve van de gemeenten (“richten”), komt in 2014 het accent te liggen op “inrichten”, implementatie en (voorbereiding van de) uitvoering. Daarbij komt het accent in 2014 voor de decentralisaties werk en wmo meer te liggen op het lokale of subregionale niveau. Wat betreft de decentralisatie jeugd wordt een belangrijk deel van de opgave echter op regionaal niveau opgepakt en ook voor wmo en werk blijven er een aantal regionale uitwerkingsvraagstukken. Het PHO Sociale Agenda heeft op 6 november 2013 ingestemd met: - het uitwerken toekomstmodel jeugdstelsel in de vorm van proeftuinen; - het uitwerken van een regionaal opdrachtgeverschap voor jeugdhulp; - een bestuursopdracht voor regionale opgaven uitbreiding WMO; - een bestuursopdracht voor het ontwerpen van een scenario voor een regionaal (virtueel) werkbedrijf. Deze nieuwe fase stelt andere eisen aan de projectorganisatie 3D. Momenteel wordt een voorstel voor een aangepaste projectorganisatie voorbereid en wordt een nieuw werkplan opgesteld. Om de werkzaamheden in 2014 te continueren wordt het PHO gevraagd om een bedrag van € 557.340,-- beschikbaar te stellen voor het project 3D. Omdat de verantwoording van de middelen via de begroting van Holland Rijnland loopt, is het op grond van artikel 32 lid van de
4
Gemeenschappelijke Regeling noodzakelijk dat het Algemeen Bestuur hiervoor een begrotingswijziging 2014 vaststelt. In februari 2014 zal een uitgewerkt jaarplan 3D 2014 aan het PHO Sociale Agenda worden voorgelegd. Eventueel zal een begrotingswijziging worden bijgevoegd, als blijkt dat er minder middelen nodig zijn dan nu is begroot . Beoogd effect: Inzicht geven aan de gemeenten over de benodigde inzet in menskracht en geld voor het project 3D in 2014. Argumenten: 1.1 Continuïteit van de ingezette projectactiviteiten is noodzakelijk De begroting 3D 2014 anticipeert op snelle invoering van de drie decentralisaties. De inwerkingtreding van de transitie van de jeugdzorg, de overdracht van de begeleiding naar de Wmo en de invoering van de participatiewet nadert. Diverse werkgroepen zijn aan de slag met opdrachten die door de portefeuillehouders zijn vastgesteld. 1.2 Regionale opgave blijft fors Hoewel in 2014 een groot deel van de decentralisatie-opgave lokaal en subregionaal komt te liggen, vraagt met name de inrichting van een regionaal opdrachtgeverschap voor jeugdhulp (en mogelijk specialistische wmo-hulp) en het ontwikkelen van de proeftuinen jeugd- & gezinsteams een forse inzet. De projectorganisatie wordt dus voor een deel afgeschaald, maar voor een ander deel opgeschaald. Reden waarom de totale omvang van het benodigde projectbudget op hetzelfde niveau als 2013 is gesteld. 1.3 Groot deel van de middelen is bestemd voor het compenseren van gemeentelijke inzet Ook in 2014 zullen een aantal gemeenten trekkers leveren voor de regionale 3Dwerkgroepen. De begroting bestaat voor een groot deel uit middelen om de geleverde menskracht vanuit de betreffende gemeenten te compenseren. 2.1 De begroting 3D 2014 geeft duidelijkheid aan gemeenten over de benodigde middelen De begroting 3D 2014 geeft inzicht in de benodigde inzet van gemeenten in geld en menskracht. 2.2+3.1 De projectbijdragen zijn conform de systematiek van voorafgaande jaren Iedere gemeente draagt 23,1% van de invoeringsmiddelen jeugd en Wmo af voor het regionale project 3D in 2014. Deze systematiek is in 2011 en 2012 ook gehanteerd. De invoeringsmiddelen Wmo per gemeente zijn nog niet bekend. Wel is het macrobudget vastgesteld, te weten 37 miljoen (t.o.v. 32 miljoen in 2013). Aan de hand van dit macrobudget en de bedragen per gemeente in 2013 zijn de verwachte invoeringsmiddelen Wmo 2014 per gemeente berekend. 3.2 23,1% van de invoeringsmiddelen 2014 is niet voldoende om de regionale projectkosten te dekken Net als voorgaande 2 jaren wordt van iedere gemeente gevraagd 23,1% van de invoeringsmiddelen bij te dragen aan de regionale projectorganisatie. Deze bijdragen zijn echter niet voldoende om de regionale projectkosten voor 2014 te dekken. Door het restant projectbudget van 2013 eveneens in te zetten is er wel voldoende budget. Er is sprake van een onderbesteding van het projectbudget 2013 ad. € 206.664,-- (stand november 2013
5
inclusief lopende verplichtingen). Deze onderbesteding is tot stand gekomen doordat een aantal uitgaven voor jeugd ten laste van een provinciale subsidie konden worden gebracht. Daarnaast was het niet nodig om de post onvoorzien aan te wenden en is er zoals afgesproken buiten de begroting een bedrag van € 60.412,-- in depot gehouden voor onverwachte ontwikkelingen. 4.1 Het is noodzakelijk dat het Algemeen Bestuur een begrotingswijziging 2014 vaststelt Omdat de verantwoording van de middelen via de begroting van Holland Rijnland loopt, is het op grond van artikel 32 lid van de Gemeenschappelijke Regeling noodzakelijk dat het Algemeen Bestuur hiervoor een begrotingswijziging 2014 vaststelt. Kanttekeningen/risico’s: Het project 3D anticipeert op komende ontwikkelingen zonder dat hierover duidelijkheid bestaat. Tegelijkertijd kunnen we het ons niet veroorloven om niets te doen en straks te laat te zijn met het voorwerk. Daarom anticiperen we op een wijze die past in de conceptwet- en regelgeving en die voldoende ruimte biedt om bij te sturen. Financiën: In onderstaande overzicht worden de regionale projectbijdragen 3D 2014 per gemeente weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van dezelfde systematiek als in het Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013 (blz. 14). invoering Wmo 2014
(kolom A) Alphen a/d Rijn
142.396
invoering jeugd 2014
(kolom B)
invoering 2014
(kolom A+B)
3D projectbudget 2014 (norm 23,1%)
Restant projectbudget 2013 tbv 2014
(kolom D)
(kolom E)
Totale projectbijdrage 2014
(kolom D+E)
30.180
172.576
39.865
23.494
63.359
Boskoop
47.025
11.595
58.620
13.541
7.980
21.521
Hillegom
56.254
12.594
68.848
15.904
9.373
25.276
Kaag en Braassem
64.734
14.478
79.212
18.298
10.784
29.081
Katwijk
124.729
28.304
153.033
35.351
20.833
56.184
Leiden
217.267
36.951
254.218
58.724
34.608
93.333
Leiderdorp
66.142
14.821
80.963
18.702
11.022
29.724
Lisse
59.660
13.218
72.878
16.835
9.921
26.756
Nieuwkoop
66.790
14.859
81.649
18.861
11.115
29.976
Noordwijk
64.200
13.504
77.704
17.950
10.578
28.528 21.696
Noordwijkerhout
47.942
11.155
59.097
13.651
8.045
Oegstgeest
59.806
13.987
73.793
17.046
10.046
27.092
Rijnwoude
52.685
12.373
65.058
15.028
8.857
23.885
Teylingen
81.394
18.610
100.004
23.101
13.614
36.715
Voorschoten
61.621
14.457
76.078
17.574
10.357
27.931
Zoeterwoude
35.586
8.762
44.348
10.244
6.037
16.282
1.248.230
269.848
1.518.078
350.676
206.664
557.340
totaal
6
Uit bijlage 2: voostel samenstelling projectbudget 3D 2014
Communicatie: De hoofdpunten uit het regionaal project 3D worden opgenomen in de 3D Nieuwsflits voor ambtenaren en de 3D Nieuwsflits voor gemeenteraden en externe partners. Evaluatie: In februari 2014 zal een uitgewerkt jaarplan 3D 2014 aan het PHO Sociale Agenda worden voorgelegd. De gerealiseerde doelen uit het jaarplan worden eind 2014 aan het portefeuillehouderoverleg Sociale Agenda en het AB teruggekoppeld. Bijlagen: 1. Conceptbegroting project 3D 2014; 2. Voorstel samenstelling projectbudget 3D 2014.
7
Bijlage 1. Conceptbegroting project 3D 2014 Omschrijving
Begroot
1
Trekkers werkgroepen
2
Procesmanager
Toelichting
Alphen aan den Rijn (jeugd), gemeente nader te bepalen (opdrachtgeverschap), Kaag en Braassem (wmo), Teylingen (Vraag en Aanbod € 200.000 & Financiën), Leiden (werk) 1 dag per week € 25.000 2 dagen per week, hele jaar
3
Projectondersteuning € 20.800
4
Inhuur externe expertise
5
Inhoudelijke begeleiding en projectondersteuning jeugd
Divers, inkopen van specifieke deskundigheid m.n. t.b.v. regionaal € 105.000 opdrachtgeverschap Ondersteuning ketenaanpak jeugd € 115.000
6
Actielijst bedrijfsplan doorontwikkeling CJG's
Kwaliteitsverbetering CJG’s € 40.000
7
Communicatie
8
5% onvoorzien
Communicatiemiddelen, werkbezoeken, € 25.000 bijeenkomsten
Totaal
€ 26.540 € 557.340
Toelichting op de begroting 1. Trekkers werkgroepen In 2014 zal, naast de trekkers van de kolommen Jeugd, WMO en Werk, extra menskracht worden gevraagd ten behoeve van de werkgroep vraag en aanbod & financiën en de werkgroep opdrachtgeverschap. 2. Procesmanager De rol van de procesmanager zal in 2014 lichter worden ingevuld. De verwachting is dat het meeste werk binnen de kolommen, met name jeugd en wmo, zal worden verricht. 3. Projectondersteuning Dit betreft de secretariële ondersteuning van het project. 4. Inhuur externe expertise Gezien de complexiteit van de vraagstukken die in 2014 worden opgepakt zal externe expertise nodig zijn. Hierbij moet vooral gedacht worden aan advisering rondom het thema regionaal opdrachtgeverschap.
5. Inhoudelijke begeleiding en projectondersteuning jeugd Binnen het project ketenaanpak jeugd vindt overleg en afstemming plaats met ketenpartijen. Vooral de samenwerking met de zorgaanbieders die hierin participeren is van grote waarde voor de voorbereiding transitie van de jeugdzorg. Hiervoor is inhoudelijke begeleiding en ondersteuning benodigd. 6. Kwaliteitsverbetering CJG’s Aan de hand van het bedrijfsplan doorontwikkeling CJG’s is een actielijst opgesteld om de CJG’s klaar te maken voor de transitie. Deze acties lopen door in 2014. 7. Communicatie Regelmatig vinden er rondom 3D communicatieactiviteiten plaats. Te denken valt aan de 3D Nieuwsflits voor ambtenaren, gemeenteraden en externe partners, maar ook informatie- en inspiratiebijeenkomsten. 8. 5% Onvoorzien De diverse ontwikkelingen maken het lastig om op dit moment exacte vast te stellen welke kosten er gemaakt zullen worden. Daarom wordt uit de optelsom van bovengenoemde activiteiten 5% gereserveerd voor onvoorziene uitgaven.
Bijlage 2. Voorstel samenstelling projectbudget 3D 2014 In onderstaande overzicht worden de regionale projectbijdragen 3D 2014 per gemeente weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van dezelfde systematiek als in het Jaarplan 3D Holland Rijnland 2013 (blz. 14). Voorstel is om het projectbudget conform onderstaande tabel bijeen te brengen. invoering Wmo 2014 1
(kolom A) Alphen a/d Rijn Boskoop
5
142.396
6
invoering jeugd 2014 2
(kolom B)
invoering 2014 3
(kolom A+B)
3D projectbudget 2014 (norm 23,1%)
Restant projectbudget 2013 tbv 2014 4
(kolom D)
(kolom E)
Totale projectbijdrage 2014
(kolom D+E)
30.180
172.576
39.865
23.494
63.359
47.025
11.595
58.620
13.541
7.980
21.521
Hillegom
56.254
12.594
68.848
15.904
9.373
25.276
Kaag en Braassem
64.734
14.478
79.212
18.298
10.784
29.081
Katwijk
124.729
28.304
153.033
35.351
20.833
56.184
Leiden
217.267
36.951
254.218
58.724
34.608
93.333
Leiderdorp
66.142
14.821
80.963
18.702
11.022
29.724
Lisse
59.660
13.218
72.878
16.835
9.921
26.756
Nieuwkoop
66.790
14.859
81.649
18.861
11.115
29.976
Noordwijk
64.200
13.504
77.704
17.950
10.578
28.528 21.696
Noordwijkerhout
47.942
11.155
59.097
13.651
8.045
Oegstgeest
59.806
13.987
73.793
17.046
10.046
27.092
52.685
12.373
65.058
15.028
8.857
23.885
Teylingen
81.394
18.610
100.004
23.101
13.614
36.715
Voorschoten
61.621
14.457
76.078
17.574
10.357
27.931
Zoeterwoude
35.586
8.762
44.348
10.244
6.037
16.282
1.248.230
269.848
1.518.078
350.676
206.664
557.340
Rijnwoude
Totaal
7
Toelichting op tabel: 1
De invoeringsmiddelen Wmo per gemeente zijn nog niet bekend. Wel is het macrobudget vastgesteld, te weten 37 miljoen (paragraaf 4.2.4 meicirculaire 2013). Aan de hand van dit macrobudget en de bedragen per gemeenten in 2013 zijn de verwachte invoeringsmiddelen Wmo 2014 per gemeenten berekend. (macrobudget 2014 37 miljoen t.o.v. 32 miljoen in 2013)
2
bron: meicirculaire 2013
3
De invoeringsmiddelen voor de participatiewet 2014 zijn nog niet bekend en dus niet meegenomen in de tabel. 4 Reservering projectbudget 2013: De onderbesteding van het projectbudget 2013 heeft de volgende oorzaken: Zoals afgesproken is er een bedrag van € 60.412,-- in depot gehouden voor onverwachte ontwikkelingen. Dit bedrag maakte geen onderdeel uit van de 3D-begroting 2013 en is niet besteed. Er waren geen onvoorziene uitgaven. Derhalve is de begrotingspost onvoorzien ad. € 27.000,-- niet aangewend. 5
De projectbijdragen van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude worden in 2014 samengenomen. Dit in verband met de fusie van deze gemeenten per 1-1-2014. 6 Idem 7 Idem
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Oplegvel 1.
Onderwerp
2. 3.
Rol van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Regionaal belang
4.
Behandelschema:
DB Colleges PHO DB Gemeenteraad DB AB Gemeenteraad
Handreiking Versterken Sociale netwerken Platformtaak De regionale samenwerking in het project 3D levert een lokale meerwaarde door: - het verhogen van de kwaliteit en de effectiviteit, - het realiseren van schaalvoordelen: het organiseren of contracteren van vormen van ondersteuning die voor een individuele gemeente niet haalbaar zijn en - het verlagen van de kosten. Bij voorkeur alle drie, maar in elk geval één van de drie. Datum: Datum: Datum: Informerend Adviserend Besluitvormend
4 dec 2013
5.
Advies PHO
Kennis te nemen van de handreiking ‘Versterken Sociale Netwerken’
6.
Reden afwijking eerdere besluitvorming en wijze afwijken
n.v.t.
7.
Essentie van het voorstel (annotatie zoals op agenda staat)
8.
Inspraak
9.
Financiële gevolgen
De 3D-werkgroep Versterken Sociale Netwerken verzoekt u kennis te nemen van haar handreiking ‘Versterken Sociale Netwerken’. Dit document helpt gemeenten bij het maken van keuzes over hun rol en inzet als gemeente bij het versterken van sociale netwerken, samen met het maatschappelijk middenveld en inwoners. Ja, op 30 september 2013 heeft er een klankbordbijeenkomst plaatsgevonden met welzijnsorganisaties en Wmo-adviesraden / cliëntenraden nvt
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland
[email protected]
Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden
www.hollandrijnland.net
Postbus 558, 2300 AN Leiden Telefoon (071) 523 90 90
BNG 28.51.13.992
10.
Bestaand Kader
11.
Lokale context (in te vullen door griffier)
Relevante regelgeving: De voornemens van het Rijk tot drie omvangrijke decentralisaties op het sociale domein Eerdere besluitvorming: ‘Op eigen kracht’ Strategische visie en plan van aanpak 3D Holland Rijnland. Decentralisaties Werk, Wmo en Jeugd. Vastgesteld in het PHO Sociale Agenda 15 februari 2012
2
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Informatienota PHO
Vergadering:
PHO Sociale Agenda
Datum: Locatie:
4 december 2013 Gemeentehuis Hillegom, Raadzaal
Agendapunt:
06
Onderwerp: Handreiking Versterken Sociale Netwerken
Kennisnemen van: Handreiking Versterken Sociale netwerken Inleiding: De handreiking Versterken Sociale Netwerken is opgesteld als onderdeel van het 3D project. In de strategische visie ‘“Op Eigen Kracht” staat dat onder andere de volgende maatschappelijke effecten worden beoogd: - Inwoners zijn zelfredzaamheid en participeren op eigen kracht met inzet van informele netwerken in de samenleving. - In de samenleving is aandacht voor elkaar en contact met elkaar vanzelfsprekend (civil society), waar nodig en mogelijk stimuleert de gemeente deze transformatie van houding en gedrag van inwoners, maatschappelijk middenveld en eigen organisatie. Om beide maatschappelijke effecten te bereiken is het van belang dat gemeenten de sociale netwerken in hun gemeente versterken. Kernboodschap: De handreiking gaat uit van een faciliterende, stimulerende gemeente die veel ruimte geeft aan de professionals en vrijwilligers van het maatschappelijk middenveld om samen met de burger en diens sociale netwerk tot versterking te komen. Met deze handreiking kunnen gemeenten aan de slag met: 1. Opdrachtformuleringen om gesubsidieerde organisaties en professionals te sturen op het versterken/gebruiken van sociale netwerken (bespreekbaar maken) 2. Stimuleringsmogelijkheden voor niet-gesubsidieerde organisaties en professionals; 3. Faciliteringsmogelijkheden voor burgers Consequenties: De handreiking Versterken Sociale Netwerken is opgesteld als onderdeel van het 3D project “Op Eigen Kracht”. Als richtlijn heeft het 3D project vanuit de deelnemende gemeenten meegekregen om niet te komen met blauwdrukken, maar voldoende ruimte over te laten voor lokale invulling. Dit document helpt u bij het maken van keuzes over uw rol en inzet als gemeente bij het versterken van sociale netwerken, samen met het maatschappelijk middenveld en inwoners. Communicatie: De handreiking wordt via het AAG Sociale Agenda breed verspreid in de ambtelijke organisaties. Bijlagen: Handreiking Versterken Sociale Netwerken 3
In Holland Rijnland werken samen: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude,Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude
Versterken Sociale Netwerken INHOUDSOPGAVE 0. SAMENVATTING 1. INLEIDING
4
2. BEGRIPPEN
5
3. FEITEN EN CIJFERS
7
4. KADERS
9
5. IDEAAL TYPISCHE GROEPEN
11
6. ONDERSTEUNINGSSTRATEGIËN
14
7. GEWENSTE BEWEGING VAN DE VERANDERING
17
8. VOORKOMEN VAN TEGENGESTELDE BEWEGING
18
9. ROLVERDELING GEMEENTE-MAATSCHAPPELIJK MIDDENVELD-BURGER
19
10. VERVOLGPROCEDURE
26
BIJLAGEN SAMENSTELLING VAN DE WERKGROEP
28
OVERZICHT METHODIEKEN EN INSTRUMENTEN
29
VERSLAGEN BIJEENKOMST 30 SEPTEMBER 2013
36
Oktober 2013
Versterken Sociale Netwerken SAMENVATTING Voor u ligt de handreiking versterken sociaal netwerken. Dit document helpt u bij het maken van keuzes over uw rol en inzet als gemeente, samen met het maatschappelijk middenveld en inwoners. In de inleiding wordt de opdracht van de werkgroep aangegeven. Voortschrijdend inzicht heeft de werkgroep doen besluiten de opdracht zo uit te werken dat u stapsgewijs grip krijgt op dit lastige onderwerp om beleidskeuzes te kunnen maken en lokaal te kunnen afbakken. In hoofdstuk 2 t/m 4 zijn de begrippen verhelderd, feiten en cijfers benoemd en is aangegeven hoe het begrip versterken sociale netwerken prominenter op de sociale agenda is verschenen. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op diverse groepen. Er is een relatie zichtbaar tussen de mate van zelfredzaamheid van deze groepen en het niveau waarop zij steun nodig hebben. Dit resulteert in een model zelfredzaamheid/steun. In hoofdstuk 6 t/m 8 hebben wij aangegeven welke ondersteuningsstrategieën passen bij de diverse groepen in de samenleving. Vervolgens hebben we de gewenste beweging zichtbaar gemaakt die we beogen met de inzet op versterken van sociale netwerken nl. een verschuiving van zeer kwetsbare groep naar de kwetsbare groep en van de kwetsbare groep naar de zelfredzame groep. In hoofdstuk 8 is aangegeven welke risicofactoren invloed kunnen hebben op het resultaat en een tegengestelde beweging tot gevolg kunnen hebben. De rollen van overheid, professionals en burgers (vrijwilligers) zijn sterk in verandering door gekanteld denken en Welzijn nieuwe stijl. Hoofdstuk 9 geeft antwoord op de vraag hoe gemeenten invulling kunnen geven aan sturing en aan hun rol in het versterken van sociale netwerken. Ten aanzien van de veranderende rol van professionals is in deze handreiking ingegaan op de competenties van deze professionals. Vervolgens is ook de rol van de burger, die verantwoordelijkheid draagt voor zichzelf, de ander en de leefomgeving en regie neemt, benoemd. We brengen, gebruik makend van de participatieladder, de diverse rollen van de burger in beeld. In de bijlage is tenslotte een overzicht gegeven van een aantal bestaande (innovatieve) interventies en alternatieven. In de handreiking is input verwerkt van de expertmeeting van zorgprofessionals en Wmo adviesraden, waarvan het verslag als bijlage is toegevoegd.
De werkgroep versterken sociaal netwerk.
Oktober 2013
Versterken Sociale Netwerken 1. INLEIDING Voor u ligt een handreiking voor het versterken van sociale netwerken. Deze handreiking is opgesteld door de ambtelijke werkgroep “Versterken sociale netwerken” als onderdeel van het 3D project “Eigen Kracht” van Holland Rijnland. Als richtlijn heeft het 3D project vanuit de deelnemende gemeenten meegekregen om niet te komen met blauwdrukken, maar voldoende ruimte over te laten voor lokale invulling. Met deze handreiking komt de werkgroep met een verdiepingsslag in het thema om meer grip te krijgen op het vraagstuk. Een verdieping vooral gericht op de begrippen, de groepen en de veelheid aan methodieken en interventies die ontwikkeld zijn om sociale netwerken te kunnen versterken. De werkgroep is daarbij ondersteund door JSO die de bevindingen op overzichtelijke wijze heeft weergegeven in een kwadrant met enerzijds de dimensie vraagverlegenheid van de persoon en anderzijds de dimensie sterkte van diens sociale netwerk. Dit kwadrant vormt de basis voor de uitwerkingen in deze handreiking. Met deze handreiking kunnen gemeenten aan de slag om het volgende lokaal af te bakken. 1. Opdrachtformuleringen om gesubsidieerde organisaties en professionals te sturen op het versterken/gebruiken van sociale netwerken (bespreekbaar maken) 2. Stimuleringsmogelijkheden voor niet-gesubsidieerde organisaties en professionals; 3. Faciliteringsmogelijkheden voor burgers Deze opsomming gaat uit van een faciliterende, stimulerende gemeente die veel ruimte geeft aan de professionals en vrijwilligers van het maatschappelijk middenveld om samen met de burger en diens sociale netwerk tot versterking te komen. Op 30 september 2013 heeft er een klankbordbijeenkomst plaatsgevonden met welzijnsorganisaties en Wmo adviesraden / cliëntenraden om de onderlinge rollen en wederzijdse verwachtingen aan elkaar te toetsen en input op te halen voor het eindresultaat. De handreiking is in concept aan de deelnemers toegestuurd zodat iedereen met eenzelfde mindset aan kon schuiven. Centrale vraag aan onze maatschappelijke partners op deze bijeenkomst: wat hebben jullie van gemeenten en van elkaar nodig om sociale netwerken te kunnen versterken? De input van deze bijeenkomst is in de groene kaders aan het concept van deze handreiking toegevoegd en zijn aanleiding geweest voor hoofdstukken 3 en 9. Deze definitieve handreiking wordt aan de gemeenten in Holland Rijnland aangeboden om lokaal samen met hun maatschappelijke partners verder uit te werken.
4
Versterken Sociale Netwerken 2. BEGRIPPEN. In de regionale strategische visie staat het volgende beoogde effect van informele netwerken beschreven: Inwoners zijn zelfredzaam en participeren op eigen kracht met inzet van informele netwerken in de samenleving Hoe verhoudt het begrip informele netwerken uit de regionale strategische visie zich tot het begrip sociale netwerken in deze handreiking? De definities van deze begrippen zijn als volgt: Informeel netwerk (bron: Civiq) Een netwerk bestaande uit andere individuen en instellingen (zoals kerken en scholen) die vrijblijvend en zonder vaste structuur zorgen voor sociale binding en die in nauw contact staan met elkaar. Sociaal netwerk (bron: IMG) Een netwerk van betekenisvolle personen (familie, vrienden, kennissen en buren) dat functioneert als ondersteuningsbron voor het eigen welzijn en welbehagen en dat van de personen in het netwerk. Het verschil tussen deze twee begrippen is dat het informele netwerk zich richt op sociale binding in een leefgebied (stad, dorp, wijk of buurt) met interactie tussen individuen en instellingen, terwijl het sociale netwerk vanuit een emotionele band zich richt op het welzijn van de personen in dat netwerk. Het informele netwerk kan een basis vormen voor het opbouwen van een sociaal netwerk. In deze handreiking gaat het over het versterken van sociale netwerken. De werkgroep is van mening dat met het versterken van sociale netwerken er ook een positief effect uitgaat naar de sociale binding in onze samenleving. Daar zit de samenhang tussen sociale netwerken en informele netwerken. Een ander begrip dat we nader willen toelichten is informele zorg en hoe dit begrip zich verhoudt tot het begrip sociaal netwerk. Informele zorg (bron: zorg en welzijn) Zorg die onbetaald en niet beroepshalve wordt verricht: te onderscheiden in gebruikelijke zorg, mantelzorg, zelfhulp en vrijwillige zorg. Als volgt nader omschreven: Gebruikelijke zorg Zorg voor elkaar en voor het huishouden die binnen een huishouden als gangbaar wordt beschouwd.
Mantelzorger Een mantelzorger zorgt langdurig (minimaal 8 uur per week gedurende tenminste 3 maanden) en onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis.
5
Versterken Sociale Netwerken Zelfhulp Vorm van hulpverlening in zelfhulpgroepen die zich baseert op het uitgangspunt dat mensen in staat zijn zichzelf en elkaar te helpen door bewustwording, uitwisseling van gelijksoortige ervaringen en door het ondernemen van acties. Vrijwillige zorg Vrijwillige zorg wordt uitgevoerd door een vrijwilliger die uit vrije wil werkzaamheden verricht, buiten een vast dienstverband en onbetaald. De vormen gebruikelijke zorg en mantelzorg worden geleverd door personen in het sociale netwerk. Daar zit dus de samenhang tussen de begrippen informele zorg en sociaal netwerk. De andere twee vormen, zelfhulp en vrijwillige zorg, worden geleverd door personen buiten het sociale netwerk. Zij hebben geen emotionele band met de zorgvrager, maar kunnen dat op den duur wel ontwikkelen.
6
Versterken Sociale Netwerken 3. FEITEN EN CIJFERS. (bron SCP) Benoem in de handreiking ook datgene wat nu al goed gaat. Al die duizenden mantelzorgers en vrijwilligers die dagelijks hun stinkende best doen om zich al voor een ander in te zetten! De volgende cijfers zijn afkomstig van de website van Mezzo die als bron het Sociaal Cultureel Planbureau aanhaalt. Mantelzorg in Nederland. Er zijn ongeveer 3,5 miljoen Nederlanders van 18 jaar en ouder die mantelzorg verlenen, dat is 1 op de 4 volwassenen waarvan:
60% van de mantelzorgers is vrouw.
2,6 miljoen mensen (20% van de volwassen bevolking) geven meer dan acht uur per week en/of langer dan drie maanden hulp.
1,1 miljoen mensen geven zowel intensief als langdurig hulp.
450.000 mantelzorgers voelen zich zwaarbelast of overbelast.
Bijna de helft van de mantelzorgers is tussen de 45 en de 65 jaar.
Het percentage mantelzorgers van 65 jaar en ouder is toegenomen van 13% in 2001 naar 20% in 2008.
Van de mantelzorgers tussen de 18 en 65 jaar heeft 71% naast de zorgtaken ook betaald werk.
Jonge mantelzorgers Circa een kwart van de jongeren groeit op in een gezin met een ouder of broer/zus die chronisch ziek of gehandicapt is of psychiatrische problemen (inclusief verslaving) heeft. Deze kinderen worden ook wel jonge mantelzorgers genoemd. Zij zorgen voor hun naaste door:
Praktische of emotionele steun te geven en/of
Maken zich zorgen over de zorgsituatie en/of
Komen daardoor zelf zorg tekort
Vaak zijn er verborgen zorgen: de kinderen en jongeren laten hun eigen zorgen en klachten niet duidelijk merken. Vaak omdat ze hun ouders met niet nog meer problemen willen opzadelen. Ze vragen geen hulp en/of weten niet waar ze terecht kunnen. Kinderen en jongeren die opgroeien met zorg zijn, in vergelijking met hun leeftijdsgenoten, eerder zelfstandig. Ze leren al vroeg praktische vaardigheden.
Negatieve gevolgen overheersen echter op korte en langere termijn:
Ze hebben meer opgroei- en opvoedproblemen
Meer lichamelijke en emotionele klachten
Ze doen op latere leeftijd vaker een beroep op de (geestelijke) gezondheidszorg
7
Versterken Sociale Netwerken Vrijwillige zorg in Nederland. Naar schatting 25.000 vrijwilligers geven intensieve vrijwillige zorg (vrijwillige zorg is één op één hulp thuis aan mensen met een ernstige ziekte, beperking of met psychische problemen). Zij helpen naar schatting elk jaar 34.500 hulpbehoevenden. Mezzo schat de totale hulpvraag van deze vorm van zorg op 40.000 tot 50.000 mensen per jaar. De vraag is dus groter dan het aanbod. De meeste organisaties voor intensieve vrijwilligerszorg kampen met wachtlijsten. Hieruit concludeert de werkgroep dat de bereidheid om zich voor een ander in te willen zetten al behoorlijk groot is. Vaak vanuit een emotionele band (mantelzorg voor partner, familie of vriend) maar ook vanuit maatschappelijke betrokkenheid (vrijwillige zorg). In de plannen van het kabinet staat dat er in een zorgsituatie eerst wordt gekeken wat mensen zelf kunnen. Daarna wordt pas gekeken welke formele zorg en ondersteuning in aanvulling daarop nodig is. Dit kan leiden tot overbelasting van de mantelzorger. Door vroegtijdige samenwerking en afstemming van informele en formele zorg mogelijk te maken, wordt gewerkt aan preventie en behoud van de bereidheid om mantelzorg te (blijven) geven.
8
Versterken Sociale Netwerken 4. KADERS. Het thema “versterken van sociale netwerken” is de afgelopen jaren prominenter op de sociale agenda verschenen. Het is een belangrijk thema bij het gekanteld denken in het sociaal domein en op alle niveaus staat het thema in de schijnwerpers. Landelijk onder andere in het regeerakkoord, het zorgakkoord, de Jeugdwet en de conceptwettekst van de nieuwe Wmo. Op regionaal Holland Rijnland niveau in de strategische visie en het “eigen kracht” document van het 3D project. Op lokaal gemeentelijk niveau is het terug te vinden in menig visiedocument, beleidsplan en werkplan. Op organisatieniveau is het thema terug te vinden in de beleidsplannen en de methodieken van professionals. Op cliëntniveau in de persoonlijke behandelplannen en zorgplannen. Waar komt deze toename in de belangstelling voor dit thema vandaan? Uit diverse sociaal wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat:
Mensen met een goed sociaal netwerk gelukkiger zijn en een betere gezondheid / hogere levensverwachting hebben.
Ondersteuning vanuit het eigen sociale netwerk effectief en duurzaam is.
De inzet van sociale netwerken het beroep op professionele hulpverlening kan voorkomen dan wel verminderen, hetgeen een kostenbesparing kan opleveren.
Het versterken van sociale netwerken heeft dus een positief sociaal maatschappelijk effect alsmede een positief financieel effect. Laatst genoemde met de kanttekening dat deze kostenbesparing ook beperkt is daar het potentieel van de informele zorg al grotendeels wordt benut. (zie 3. feiten en cijfers informele zorg). Geplaatst in de context van de huidige tijd waarin sociale samenhang en economische welvaart onder druk staan, verklaart dit de toename van de belangstelling voor dit thema. Ondanks deze positieve effecten bestaan er ook sociale netwerken die dusdanig gesloten en zelfregulerend zijn dat ze voor het individu juist belemmerend kunnen werken voor deelname aan de samenleving. Het versterken van sociale netwerken is dan ook geen doel op zich. We willen het maatschappelijk effect bereiken dat de werkgroep Wmo van het 3D project in haar visie als volgt heeft omschreven: Inwoners van de Holland Rijnland gemeenten kunnen allemaal meedoen, kunnen zich ontplooien en verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf, voor elkaar en de leefomgeving. De kracht van de samenleving wordt benut om diegenen die dat nodig hebben informeel te helpen en te steunen om mee te doen. De werkgroep versterken sociale netwerken sluit zich aan bij deze visie. Deze visie gaat uit van een positief mensbeeld waarin:
Aandacht voor elkaar en contact met elkaar vanzelfsprekend is.
Hulp vragen en hulp bieden vanzelfsprekend is.
Mensen zelf verantwoordelijk kunnen zijn voor het vormen van hun eigen netwerken.
Mensen om kunnen gaan met het dynamische karakter van sociale netwerken.
9
Versterken Sociale Netwerken Tijdens de verdiepingsslag is het de werkgroep duidelijk geworden dat de geschetste sociale omgang niet voor iedereen vanzelfsprekend is en het niet enkel een kwestie is van (niet) kunnen maar ook van (niet) willen, bij zowel de zorgvrager als bij diens sociale netwerk. Het is dus niet een één dimensionaal vraagstuk van “de burger”. Er zijn verschillende groepen burgers te onderscheiden met verschillende mate van vraagverlegenheid en sterktegradaties van hun sociale netwerk. Deze twee dimensies vormen het uitgangspunt voor deze handreiking.
10
Versterken Sociale Netwerken
5. IDEAALTYPISCHE GROEPEN. Grofweg 80% van de bevolking kan zich goed redden. Al dan niet met hulp of ondersteuning vanuit hun netwerk of zelf geregelde professionele hulp. Ongeveer 15% van de bevolking is kwetsbaar en tijdelijk aangewezen op reguliere en vaak enkelvoudige hulp of ondersteuning. Deze ondersteuning richt zich op financiële problemen, relationele problemen, langdurige geestelijke ondersteuning of persoonlijke malaise. Vaak in combinatie met slechte huisvesting en ontoereikend sociaal netwerk. In de meeste gevallen zijn de problemen bij tijdige signalering en eventuele multidisciplinaire ondersteuning op te lossen of in elk geval hanteerbaar te maken. Resteert een groep van zo’n 5% van de bevolking. Deze diverse groep bestaat bijvoorbeeld uit mensen die langdurig, en vaak al meerdere generaties lang, afhankelijk zijn van professionele, multidisciplinaire hulpverlening. Het gaat om onder meer probleemgezinnen, meervoudig gehandicapten, dak- en thuislozen en mensen met psychiatrische problemen. Er is een samenhang tussen de mate van zelfredzaamheid van bovenstaande groepen en het niveau waarop zij steun nodig hebben. Deze samenhang ziet er als volgt uit:
Delen we de bevolking in naar de eerder genoemde redenen (niet) willen en (niet) kunnen, dan geeft dit vier mogelijke groepen, als volgt: KUNNEN
NIET KUNNEN
WILLEN
A
B
NIET WILLEN
C
D
11
Versterken Sociale Netwerken Zoals in de inleiding al benoemd moet deze indeling gezien worden als een theoretisch model om het thema mee te verduidelijken. Het is niet de bedoeling dat we mensen een stempel A, B, C of D opplakken. Dat kan ook niet want mensen kunnen bewegen van de ene naar de andere groep. (zie hiervoor ook paragraaf 7 en 8). Groep A: Wel willen én ook kunnen Deze groep heeft een sterk sociaal netwerk en maakt daar als vanzelfsprekend gebruik van. Wanneer zij een vraag hebben, kunnen en durven zij deze ook aan het netwerk te stellen. Het netwerk is vervolgens bereid en in staat om de gewenste ondersteuning te geven. Groep B: Niet kunnen maar wel willen Vanuit het perspectief van de zorgvrager gaat het in deze groep om personen met kwalitatief onvoldoende sociale contacten waardoor ze geen ondersteuning kunnen vragen en ontvangen vanuit hun sociaal netwerk. Ze willen wel meer sociale contacten maar zijn onvoldoende in staat om deze daadwerkelijk aan te gaan. Redenen hiervoor kunnen onder andere zijn:
Het verlies van contacten door ziekte, verhuizing of overlijden van familie en vrienden.
Gebrek aan sociale vaardigheden.
Beperkte mobiliteit.
Beperkte maatschappelijke participatie.
Vanuit het perspectief van het sociale netwerk is de wil er wel om ondersteuning te bieden, maar kunnen ze dit niet. Het niet kunnen is vaak om praktische redenen zoals:
De geografische afstand tussen familieleden onderling.
Te druk met het eigen leven (gezin, werk, hobby’s)
Het ontbreken van kennis en kunde voor een specifieke hulpvraag.
Groep C: Niet willen maar wel kunnen In deze groep heeft de zorgvrager wel een sociaal netwerk om zich heen maar wil daar geen beroep op doen. Dit is vaak om persoonlijke redenen zoals:
Je dierbaren niet tot last willen zijn.
Je zwakte niet willen tonen aan je netwerk.
Gevoel van eigenwaarde, trots.
Angst voor afhankelijkheid.
We noemen dit de vraagverlegenheid bij de zorgvrager. Het “niet willen” vanuit het sociaal netwerk noemen we aanbodverlegenheid en heeft een opsomming van soortgelijke strekking.
Je niet willen opdringen of ongevraagd bemoeien met andermans leven.
De aanname dat je aanbod toch niet wordt geaccepteerd.
De houding om pas iets te doen als je iets gevraagd wordt.
12
Versterken Sociale Netwerken Groep D: Niet willen en niet kunnen. Deze groep betreft zorgvragers met een zeer zwak sociaal netwerk waar ze geen beroep op willen en kunnen doen. De paar sociale contacten die ze nog wel hebben zijn niet bereid of in staat om adequate vorm van ondersteuning te bieden. Deze groep kenmerkt zich door sociaal isolement. Vaak zijn ze op zichzelf aangewezen voor het oplossen van problemen. Ze vinden daarbij soms manieren om zich aan hun geïsoleerde situatie aan te passen. Een groot deel van deze groep vertoont echter zorgmijdend gedrag en heeft een negatief beeld van de samenleving. Zij komen pas in beeld als de situatie uit de hand loopt of tot overlast in de omgeving leidt. Bovenstaande groepsindelingen afgezet in de twee dimensies van vraagverlegenheid en sterkte van het netwerk geeft het volgende beeld:
13
Versterken Sociale Netwerken
6. ONDERSTEUNINGSSTRATEGIEËN. Iedere groep heeft een eigen aanpak nodig om diens sociale netwerk te kunnen versterken. Globaal omschreven als volgt: Groep A. Wel willen en kunnen = preventief. Bij deze groep richt de aanpak zich op het geven van vertrouwen en ruimte. De strategie richt zich op verantwoord loslaten. De rol van de overheid, in samenwerking met vrijwilligers en professionals, is vooral gericht op preventie door het faciliteren van een gevarieerd aanbod van collectieve en algemene voorzieningen.
Loslaten heeft een negatieve klank als; aan je lot overlaten. Benadruk dat het gaat om vertrouwen en ruimte geven aan degene die zelf kunnen én willen.
Groep B. Niet kunnen maar wel willen = collectief. Bij deze groep richt de aanpak zich op het vormen van een collectief rondom de persoon. De wijk of buurt waar men woont. Familie en vrienden maar ook de inzet van vrijwilligers en verenigingsleven. Het verenigingsleven en de collectieve inzet van informele netwerken vormen de basis van de zogenaamde civil society. Gemeenten moeten niet roekeloos snijden / bezuinigen in deze (basis) voorzieningen, maar juist investeren! Faciliteer wijkbewoners om elkaar te kunnen ontmoeten en onderling kansen en bedreigingen in de eigen woonomgeving zelf aan te kunnen pakken.
Groep C. Wel kunnen maar niet willen = individueel. Bij deze groep is juist een individuele aanpak van belang om de vraagverlegenheid en aanbodverlegenheid te doorbreken. Dit vergt een persoonlijke benadering met coaching en casework. Het hebben of opbouwen van een sociaal netwerk mag geen voorwaarde zijn voor professionele ondersteuning. Met andere woorden, het gaat om (niet) kunnen en (niet) willen maar zeker niet moeten.
Groep D. Niet willen en niet kunnen = ingrijpen. De strategie bij deze groep richt zich op interventie om het sociaal isolement te doorbreken. Inzet van (bemoei)zorg en arrangementen met maatwerkvoorzieningen. Inzet professionals en ervaringsdeskundigen. Sluit hierbij aan bij bestaande structuren als de zorgnetwerken.
14
Versterken Sociale Netwerken
Als volgt weergegeven:
JSO heeft voor de werkgroep een uitgebreide inventarisatie gemaakt van een groot aantal methodieken en interventies die in het land ontwikkeld zijn om de sociale netwerken voor de verschillende groepen te versterken. Zie de bijlage. Maak een wijkanalyse om de vertegenwoordiging van de verschillende groepen in beeld te brengen. Dat kan de basis vormen voor de inzet. Niet overal zal de indeling namelijk precies 5% - 15% - 80% zijn. Samengevat onderscheidt de werkgroep dus drie lagen: 1. De systeemlaag met de twee dimensies weergegeven in de twee assen. (figuur 1) 2. De menslaag met de vier te onderscheiden groepen. (figuur 2) 3. De organisatielaag met de op de groep gerichte ondersteuningsstrategieën. (figuur 3) Vatten we dit visueel samen dan ontstaat er een vrij drukke afbeelding met veel informatie die alleen goed begrepen kan worden vanuit de voorgaande paragraven. We willen dit totaalbeeld de lezer echter niet ontzeggen dus als volgt:
15
Versterken Sociale Netwerken
16
Versterken Sociale Netwerken
7. GEWENSTE BEWEGING VAN DE VERANDERING. Wat we beogen met de inzet op het versterken van sociale samenhang is een verschuiving vanuit de problematische groep D, naar de minder problematische (maar wel kwetsbare) groepen B en C én een verschuiving vanuit die kwetsbare groepen B en C naar de zelfredzame groep A.
We geven als gemeenten hiermee aan WAT we graag willen bereiken. Het zijn echter voor het overgrote deel onze maatschappelijke partners (professionele organisaties, vrijwilligersorganisaties, sociale / informele netwerken en de burger zelf) die bepalend zijn voor HOE ze deze gewenste beweging kunnen gaan realiseren. Uit de inventarisatie van JSO (zie de bijlage) blijkt al dat onze maatschappelijke partners heel actief en creatief zijn bij het invullen van dit HOE vraagstuk. Professionals en vrijwilligers vragen om ruimte van gemeenten om hun werk naar eigen inzicht te kunnen doen. Voer als gemeente regie op het resultaat, niet op het proces.
17
Versterken Sociale Netwerken 8. VOORKOMEN VAN DE TEGENGESTELDE BEWEGING. Tegelijkertijd willen we de tegenovergestelde richting juist zien te voorkomen. Verschillende groepen lopen een groter risico kwetsbaar te worden of te blijven. Bijna altijd geldt dat sprake is van tekorten op meerdere terreinen tegelijk, die mensen kwetsbaar maken. De risicofactoren zijn o.a.:
Slechte gezondheid Geringe mate van psychisch welbevinden Een inkomen onder 105% van het minimum loon Behorende tot een eenoudergezin Werkloosheid Huishoudens met een uitkering Niet-westerse allochtonen Een slechte beheersing van het Nederlands Geen werkenden in het huishouden
De beweging ziet er als volgt uit:
Ook bij het voorkomen van deze beweging ligt er een grote rol bij onze maatschappelijke partners HOE zij hier invulling aan kunnen geven. Door de huidige maatschappelijke ontwikkelingen (toename werkeloosheid, bezuinigingen, toename aantal scheidingen) neemt het aantal mensen met risicofactoren juist toe. Kwetsbaarheid overkomt je en is vaak geen keus.
18
Versterken Sociale Netwerken 9. ROLVERDELING GEMEENTE – MAATSCHAPPELIJK MIDDENVELD - BURGER.
Opmerkingen en suggesties op de klankbordbijeenkomst 30 september:
Meer aandacht voor vrijwillige organisaties waaronder ook kerken.
De benodigde competenties van de professionals benoemen.
Verantwoordelijkheidsladder met opschaling als VSN onvoldoende blijkt.
Speciale aandacht voor voorkomen van overbelasting van mantelzorgers.
Meer oog voor het systeem waar het individu deel van uitmaakt i.p.v. het individu.
Ontwikkel een brede sociale kaart vanuit de vraag van de klant en niet vanuit het aanbod van de organisaties.
Gemeente moet een faciliterende rol vervullen.
Geen belemmeringen door eigen regelgeving en bureaucratie.
Geef ruimte voor innovatieve initiatieven.
Geef ruimte om te experimenteren.
Gemeente moet duidelijke kaders stellen en heldere opdrachten formuleren.
Verbinding tussen gekantelde Wmo en wijkgericht werken. Andere focus van wijkwerkers van heel, schoon en veilig naar voorzieningen, participatie en vrijwillige inzet.
Gemeenten kunnen partijen samen brengen. De samenwerking tussen professionals en vrijwilligers stimuleren.
Gemeenten moeten organisaties niet voorschrijven welke methodieken ze moeten toepassen. Gemeenten gaan over het WAT en niet het HOE.
Betere samenwerking tussen organisaties en instellingen om de zorg / ondersteuning rondom de burger te organiseren.
Meer inzet op preventie om datgene wat goed gaat te behouden.
Betere balans tussen de kwetsbare en de sterke groepen.
Neem als gemeente geen belerende rol maar een stimulerende rol.
Regie zoveel mogelijk bij de burger zelf.
Gewenst gedrag belonen in plaats van ongewenst gedrag bestraffen.
Haal de perverse prikkels uit het financieringsysteem.
De klant moet veel meer centraal staan in plaats van het aanbod van de organisaties. Nu een hele lijst met methodieken maar waar zit de behoefte van de klant?
19
Versterken Sociale Netwerken
Er is een cultuuromslag nodig bij burger, professional, vrijwilliger en ambtenaar. Vergt veel tijd en van belang is nu al inzetten op meer bewustmaking.
Goede Communicatie is vereist! Breng de boodschap positief! Zet daarbij professionele communicatiemiddelen in.
Versterken is geen eenmalige actie, Vergt ook monitoren en nazorg.
Hoe vertaald deze grote hoeveelheid aan opmerkingen en suggesties zich naar een concrete rolverdeling tussen gemeente, aanbieders (professioneel én vrijwillig) en burger? De werkgroep probeert één en ander te verduidelijken aan de hand van de volgende driehoek:
Burger
REGIE
verantwoordelijkheden en bevoegdheden
Gemeente
Aanbieders
Rol van gemeente (bron VNG): VNG onderscheidt vier ideaaltypische modellen waarlangs gemeenten sturing kunnen geven. Benadrukt moet worden dat het ideaaltypen betreft. In de praktijk is er veelal sprake van mengvormen en tussenvarianten. Het komt maar zelden voor dat een gemeente voor al haar taken één enkel sturingsmodel hanteert. De sturingsmodellen zijn als volgt: Model 1. Eigen beheer (centrale sturing gemeente) Gemeente zit zelf zoveel mogelijk aan het stuur door bijvoorbeeld de toegang en de toeleiding naar ondersteuning in eigen beheer uit te voeren. In dit model loopt vrijwel alles via de gemeente en de gemeente voert ook zelf taken uit. Model 2. Gemeente als marktmeester (sturing gemeente op vraag én aanbod) Gemeente bepaalt het speelveld voor vraag en aanbod van ondersteuning. Is matchmaker tussen burgers en aanbieders. Gemeente stuurt als het ware “de Markt” met een samenhangend geheel aan afspraken en randvoorwaarden over kwaliteit en prijs.
20
Versterken Sociale Netwerken Model 3. Samenwerking (sturing op aanbod door aanbieders) Nauwe samenwerking tussen gemeente en maatschappelijke organisaties. Uitvoering op basis van gemeenschappelijke doelstelling en vertrouwen. Gemeente stuurt op resultaat en maatschappelijk effect en zit zelf niet in de uitvoering.
Model 4. Samenleving (sturing op vraag door burgers) Verantwoordelijkheid en initiatief voor maatschappelijke ondersteuning ligt primair bij burgers en in de samenleving. Gemeente kan burgers faciliteren bij het uitvoeren van eigen oplossingen en initiatieven en borgt een vangnet voor burgers die onvoldoende eigen regie kunnen voeren. De werkgroep concludeert, op basis van de gedane suggesties op de klankbordbijeenkomst 30 september, dat vanuit onze maatschappelijke partners een duidelijke voorkeur is voor model 3 en/of model 4. Keus gemeenten. Er is voor gemeenten niet één keus voor een bepaald sturingsmodel als het gaat om het thema versterken sociale netwerken. De keus is afhankelijk van de inzet die gemeenten willen plegen op een specifieke groep. Daarbij kunnen gemeenten er wel voor kiezen om aan een specifieke groep prioriteit te stellen, maar de inzet zal te allen tijde in brede zin voor alle groepen moeten zijn om enerzijds de gewenste veranderingsbeweging te kunnen realiseren en anderzijds de risicobeweging te kunnen voorkomen. De werkgroep doet de volgende voorzet: Het sturingsmodel 4. Samenleving zou goed passen bij het zogenaamde “loslaten” van de 80% groep. Gemeente zorgt samen met maatschappelijke organisaties voor een goed pakket aan basisvoorzieningen (onderwijs, sport, cultuur, welzijnswerk, maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, recreatie) en stimuleert en informeert burgers daar gebruik van te maken. De burger bepaalt zelf waar hij/zij gebruik van wenst te maken. Hier als gemeente op inzetten is investeren in je civil society met een preventieve werking richting de 15% en zelfs 5% groepen. In welzijnsjargon is dit de 0e lijn van de zorgketen. Zorg voor goede mantelzorgondersteuning en vrijwilligersondersteuning als basisvoorziening voor sociale netwerken in je gemeente.
Het sturingsmodel 3. Samenwerking zou goed passen bij de individuele aanpak en collectieve aanpak van de 15% groep. De burger redt het (tijdelijk) niet helemaal meer op eigen kracht. De professionals en de vrijwilligers van het maatschappelijk middenveld kunnen inspringen voor extra ondersteuning. Doel daarvan is om de burger zoveel mogelijk weer de regie over het eigen leven terug te laten krijgen, zodat weer volstaan kan worden met sturingsmodel 4. Hier zetten gemeenten samen met maatschappelijke organisaties in op een (tijdelijk) vangnet voor de burger om te voorkomen dat ze verder afglijden richting de 5% groep. In welzijnsjargon de 1e lijn van de zorgketen. Gemeenten moeten organisaties niet voorschrijven welke methodieken ze moeten toepassen. Gemeenten gaan over het WAT en niet over het HOE.
21
Versterken Sociale Netwerken Het sturingsmodel 2. Gemeente als marktmeester zou goed passen op de interventie aanpak van de problematische 5% groep. Deze groep kenmerkt zich door niet willen in combinatie met niet kunnen en voor een resultaatgerichte aanpak is enige doorzettingsmacht nodig. De match tussen vraag en aanbod is daarbij een stuk minder vrijblijvend als bij de sturingsmodellen 3 en 4 het geval is. In welzijnsjargon de 2e lijn van de zorgketen. Betere samenwerking tussen gemeente en instellingen om de specialistische zorg rondom de burger te organiseren. Rol van de professional. (bron Movisie) Movisie heeft naar aanleiding van de veranderende rol van sociaal werkers onder invloed van het gekantelde denken en Welzijn nieuwe stijl een competentieprofiel opgesteld. Als volgt: (NB: hij is ook zij) Competentie Verheldert vragen en behoeften
Toelichting De sociaal werker maatschappelijke ondersteuning (SWMO) luistert betrokken, actief en met open vizier naar burgers en hun netwerk en biedt hen vertrouwen. Hij bouwt op professionele wijze een vertrouwensrelatie op, geeft ruimte en vraagt door naar verwachtingen, wensen en mogelijkheden om zeker te zijn dat de daadwerkelijke vraag of behoefte helder wordt.
Versterkt eigen kracht en zelfregie
De SWMO begeleidt individuen, vrijwilligers, families en groepen bij het vinden van eigen oplossingen voor hun vragen. Hij motiveert, ondersteunt, informeert, adviseert en helpt hen om vaardigheden te ontwikkelen, keuzes te maken, het eigen netwerk aan te boren en hun eigen kracht en die van hun omgeving te versterken om tot gewenste resultaten te komen. Waar burgers niet in staat zijn om de eigen kracht te benutten of geen netwerk hebben, blijft de sociaal werker ondersteuning bieden of draagt hij de zorg over.
Is zichtbaar en gaat op mensen af
De SWMO kent burgers en wordt door hen gekend. Hij is een toegankelijk en laagdrempelig aanspreekpunt en gaat naar burgers toe in hun eigen leefsituatie om latente of door anderen gesignaleerde vragen en behoeften te achterhalen en hen daarbij te ondersteunen. Hij profileert zich zelfbewust met zijn kennis van de lokale samenleving bij samenwerkingspartners en beleidsmakers op zijn werkgebied en op aanpalende terreinen.
Stimuleert verantwoordelijk gedrag
De SWMO bevordert dat cliënten, mantelzorgers en burgers afhankelijk gedrag ombuigen in het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Hij stelt wedervragen en daagt uit tot nieuwe inzichten. Hij helpt cliënten en burgers belemmerende patronen te doorbreken. Hij zoekt gezamenlijk naar oplossingen die binnen het vermogen van cliënten en burgers liggen en stimuleert tot het aanleren van effectief gedrag.
Stuurt aan op betrokkenheid en participatie
De SWMO stuurt aan op betrokkenheid, verantwoordelijkheid en het benutten van het vermogen van burgers om zelf hun situatie te verbeteren. Hij stimuleert dat burgers eigenaar zijn van hun vragen op het gebied van zelfredzaamheid, participatie en sociale samenhang. Hij zoekt de optimale balans tussen zelfwerkzaamheid van de burger en interveniëren en weet het nemen van eigen initiatief als professional goed te doseren.
22
Versterken Sociale Netwerken Competentie Verbindt gezamenlijke en individuele aanpak
Toelichting De SWMO verbindt individuele vragen en behoeften met de potenties van vrijwilligers, actieve burgers en organisaties op individueel en collectief niveau. Hij stimuleert hierdoor wederkerigheid, sociale samenhang en de gezamenlijke aanpak van sociale vraagstukken. Hij ondersteunt en coacht actieve burgers en vrijwilligers opdat hun activiteiten een optimaal resultaat hebben.
Werkt samen en versterkt netwerken
De SWMO versterkt netwerken van cliënten en burgers. Hij ontwikkelt en ondersteunt samenwerkingsrelaties van burgers, professionals, verenigingen, ondernemers en beleidsmakers zodat een integrale en doelmatige aanpak gerealiseerd wordt. De sociaal werker heeft een breed netwerk. Hij deelt verantwoordelijkheden, maakt gebruik van deskundigheid van anderen, draagt zijn eigen deskundigheid over en pakt taken op in interdisciplinaire samenwerking
Beweegt zich in uiteenlopende systemen
De SWMO beweegt zich gemakkelijk in de leefwerelden van cliënten en burgers en kan ook goed overweg met partnerorganisaties en beleidsmakers. Hij kan in zijn contacten met burgers, professionals en instanties van perspectief wisselen en culturen en verschillende leefwerelden bij elkaar brengen. Hij kan omgaan met een grote diversiteit aan vragen, aanpakken en oplossingen op het gebied van zorg en welzijn
Doorziet verhoudingen en anticipeert op veranderingen
De SWMO heeft een antenne voor sociale verhoudingen tussen burgers en organisaties. Hij signaleert en herkent mogelijke kansen, problemen en tekorten, waardoor hij preventief en proactief samen met de burger hierop kan inspringen. Hij agendeert tekorten en kansen bij de juiste partijen. Bij dreigende escalatie of acute problemen grijpt hij tijdig in.
Benut professionele ruimte en is ondernemend
De SWMO heeft professionele ruimte optimaal nodig om samen met burgers, organisaties en professionals te ondernemen, te experimenteren en nieuwe mogelijkheden te creëren. Waar professionele ruimte ontbreekt, moet hij deze zien in te nemen. Hij biedt de best mogelijke kwaliteit, handelt oplossingsgericht, flexibel en doelmatig en reflecteert systematisch op zijn handelen. Hij maakt effecten zichtbaar, leert van ervaringen en deelt deze met collega’s en partners
De werkgroep heeft hier niets aan toe te voegen en adviseert gemeenten (onderdelen van) dit competentieprofiel te hanteren bij de opdrachtverstrekking aan professionele aanbieders. Ruimte en vertrouwen zijn daarbij kernwoorden.
Rol van de burger Ook de rol van de burger verandert door het gekanteld denken in het sociaal domein. Aan alle burgers wordt gevraagd verantwoordelijkheid te dragen voor zichzelf, voor de ander en de eigen leefomgeving. Regie te nemen over het eigen leven. Langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Betere deelname en betrokkenheid aan de samenleving. Zelf initiatieven te nemen. Het zijn allemaal veel gehoorde termen.
23
Versterken Sociale Netwerken De mate waarin burgers kunnen, willen of mogen participeren (afhankelijk van capaciteiten en vermogen), wordt goed weergegeven in de zogenaamde participatieladder. Als volgt:
De burger kan haar rol nemen als zij voldoende in haar kracht gebracht wordt door de gemeente. Vertaald naar het thema versterken sociale netwerken betekent dit: Informeren: De gemeente informeert de burger die als consument deze informatie tot zich neemt. Publicaties in kranten, folders en brochures waarin de gewenste mentaliteitsverandering op positieve wijze wordt gecommuniceerd. Raadplegen: De gemeente vraagt de mening van de burger maar hoeft daar geen consequenties aan te verbinden. De burger als klankbord bij bijvoorbeeld een enquête over bereidheid vrijwilligerswerk of sociale samenhang in een wijk. Adviseren: De gemeente vraagt de burger om advies bijvoorbeeld voor het verbeteren van de toegankelijkheid in de wijk. De burger als ervaringsdeskundige. Co-produceren: De gemeente en de burger werken nauw samen in concrete projecten. De burger als actieve partner bij bijvoorbeeld een klussendienst of verbetering van leefbaarheid (onderhoud groen) en veiligheid (goede verlichting, sociale controle ) in de wijk. Meebeslissen: De gemeente vraagt om de mening van de burger én neemt deze mening mee in de besluitvorming. Bijvoorbeeld buurtverenigingen / wijkraden die meedenken over beleid en inrichting van de leefomgeving of buurthulp initiatieven. De burger als medeverantwoordelijke. Zelfbeheer: De burger organiseert en voert zelf projecten uit. Gemeente faciliteert. De burger als planner en uitvoerder. Zoals al eerder beschreven is de mate waarop de burger kan participeren en welke positie de burger inneemt op de participatieladder een kwestie van kunnen en willen bij de burger zelf. Het is echter ook afhankelijk van de ruimte die de burger krijgt van gemeenten om te kunnen klimmen op deze participatieladder.
24
Versterken Sociale Netwerken
Ter illustratie een voorbeeld: In gemeente X komt een aanvraag voor een bouwvergunning binnen om de eigen woning uit te mogen breiden met een extra woongedeelte. Deze extra ruimte is bedoeld voor de oma van het gezin die na het overlijden van opa niet langer zelfstandig kan / wil blijven wonen. Oma wil bij één van de kinderen intrekken maar wel over een eigen leefruimte beschikken. Binnen de afdeling Wmo wordt deze aanvraag met veel enthousiasme ontvangen. Dit is nu precies wat we willen! Mensen bedenken hun eigen oplossing helemaal passend bij het gekantelde denken en willen dit ook nog vanuit de eigen middelen financieren. Eigen kracht op en top! Binnen de afdeling Vergunningen en Ruimtelijke ordening wordt de aanvraag minder enthousiast ontvangen want het is in strijd met het bestemmingsplan. De aanvraag wordt afgewezen….
Geen belemmeringen door eigen regelgeving en bureaucratie. Geef ruimte aan professionals en burgers om te komen met innovatieve initiatieven. Dit is voor gemeenten een belangrijke opgave voor het succesvol implementeren van alle gedane suggesties in deze handreiking. Als we als lokale overheid daadwerkelijk de rol als regisseur willen innemen en de uitvoering (het HOE) willen overlaten aan het samenspel tussen de professionals & vrijwilligers van maatschappelijke organisaties én de burger, dan moeten we als lokale overheid daar ook de ruimte voor bieden! Dat vraagt om vertrouwen en flexibiliteit.
25
Versterken Sociale Netwerken 10. VERVOLGPROCEDURE. Deze handreiking wordt eind oktober 2013 aangeboden aan de projectorganisatie 3D van Holland Rijnland. In Holland Rijnland wordt deze handreiking zowel ambtelijk als bestuurlijk formeel vastgesteld als zijnde voldoende voorgebakken om lokaal af te kunnen bakken. Het is aan de afzonderlijke gemeenten van de Holland Rijnland regio op welke wijze en met welke partners ze invulling gaan geven aan het versterken van sociale netwerken.
26
Versterken Sociale Netwerken BIJLAGEN.
Gemeente
Naam
Functie
Kaag en Braassem
Judith van der Zwaan
Senior adviseur maatschappelijke ontwikkeling en trekker van de werkgroep t/m mei 2013.
Hillegom
Rick Severijns
Beleidsmedewerker maatschappij en trekker van de werkgroep vanaf juni 2013.
Katwijk
Roely Piek
Beleidsmedewerker samenleving
Lisse
Suzanne Boekestijn
Beleidsmedewerker maatschappelijke ontwikkeling
Teylingen
Astrid Fattor
Beleidsmedewerker maatschappelijke ontwikkeling
Kaag en Braassem
Irene Pathuis
Adviseur maatschappelijke ontwikkeling
Vincent Kokke JSO
Adviseurs sociaal domein Dolf Lammerts van Bueren
Hieronder een aantal methodieken, methodes en of instrumenten ter versterking van sociale netwerken. Hier horen een aantal opmerkingen bij: Op vrijwel alle methoden bestaan vele varianten. Een methode koppelen aan een groep is derhalve niet meer dan een theoretisch principe gebaseerd op de uitgangspunten. Het is geen uitputtende lijst met methoden, het is slechts het topje van de ijsberg. Wel zijn te onderscheiden methoden benoemd die voor de verschillende groepen in principe geschikt zijn. Er is in het overzicht geen kostprijs opgenomen van de methodieken, omdat dit afhankelijk is van de aanbieder en de intensiteit van de inzet. Er bleken tijdens de inventarisatie behoorlijke marges te zitten in de kostprijs.
27
Versterken Sociale Netwerken Methodieken/meth ode/ instrumenten
Kenmerken
Min of meer vergelijkbaar
Plaatsing in het kwadrant
1. Eigen Kracht Conferentie
* prof. ondersteuning * aanpak van een probleem * versterken netwerk
- Familie Netwerk Beraden
* prof. of door vrijwilliger ondersteunt * voor kwetsbaren * versterken en uitbreiden netwerk
- Sociale netwerk strategieën (MEE) - Natuurlijk, een netwerk! - Sterk netwerk
* prof. ondersteuning * vorm van begeleiden * vergroten zelfredzaamheid * versterken netwerk * prof. ondersteuning * praktische thuisbegeleiding voor ouders van risicogezinnen * versterken en uitbreiden netwerk * prof. ondersteuning vrijwilligers * Ervaren vrijwilligers bieden ondersteuning aan gezinnen (die daar behoefte aan hebben) met ten minste één kind van 6 jaar of jonger * versterken sociale relaties * prof. en vrijwillige ondersteuning en begeleiding * gebiedsgericht * kwetsbare 70- plussers * verbinden zorg, welzijn, formele en sociale netwerken * afstemmen vraag en aanbod, wederkerigheid
- Maastrichtse Sociaal Netwerk Analyse (MSNA)
˃ probleem/ persoon centraal ˃ bestaand netwerk functioneel maken ˃ doorbreken vraagverlegenheid ˃ persoon centraal ˃ kwetsbaren ˃ bestaand netwerk zo nodig uitbreiden ˃ vraag articuleren ˃ persoon centraal ˃ zeer kwetsbaren ˃ versterken zelfredzaamheid ˃ ouders centraal ˃ kwetsbaren ˃ versterken en uitbreiden netwerk ˃ ouders centraal ˃ versterken sociale relaties ˃ uitvoering door vrijwilligers ˃ persoon centraal ˃ inzet prof. en vrijwilligers ˃ verbinden netwerken ˃ wederkerigheid
Evidence based 2. Netwerkcoach
Persoonlijke benadering
Evidence based 3. Community Support Evidence based 4. Reset (Thuisbegeleiding) Evidence based 5. Home Start
6. Even Buurten (Rotterdam) Innovatief
28
- Doorstart van Humanitas (thuisbegeleiding risicogezinnen door vrijwilligers) - Gezinscoach
- Berkumer Noaber (ouderen voor ouderen) koppelen vitale ouderen aan kwetsbare ouderen
Versterken Sociale Netwerken Methodieken/meth ode/ instrumenten 7. Tijd voor Elkaar Evidence based
8. Buren voor Buren (matchmakers)
9. Psychische problemen in de familie – groepscursus voor mantelzorgers Evidence based 10. Achterhoek Connect Innovatief
11.Buddynetwerk
Kenmerken
Min of meer vergelijkbaar
* prof. ondersteuning * ontwikkelen, versterken of vergroten netwerk * website voor vraag en aanbod in de buurt * wederkerigheid * specifiek betrekken kwetsbare bewoners * werkt aan verzelfstandiging van ontwikkelde netwerken * prof. bemiddelt tussen hulpvragers en vrijwilligers * vrijwilligers komen uit de wijk of zijn reintegranten en kunnen ook leerlingen zijn (maatschappelijke stage) * prof. ondersteuning (vanuit ggz) * lotgenotencontact * versterken en uitbreiden netwerk
* website, zowel openbaar als beveiligde omgeving, in combinatie met PAL4-iPad. * Zorg op afstand en tevens contact met mantelzorg, vrijwilligers, elkaar, etc. * laagdrempelig digitaal platform dat het voor ouderen, zieken en andere kwetsbaren makkelijk maakt deel te nemen aan de digitale wereld, in een beschermde omgeving. * website voor koppeling buddy aan hulpvrager (levensbedreigend of chronisch ziek; dement; eenzaam) * in een aantal gemeenten in Zuid-Holland
29
Plaatsing in het kwadrant ˃ persoon centraal ˃ ontwikkelen, versterken, vergroten netwerk ˃ wederkerigheid ˃ prof. begeleiding naar zelfstandigheid ˃ persoon centraal ˃ prof. begeleiding
- idem voor diverse psychische aandoeningen - Ontmoetingscentrum voor mensen met dementie en hun verzorgers
˃ mantelzorger centraal ˃ prof. ondersteuning ˃ versterken en uitbreiden netwerk ˃ persoon centraal ˃ prof. begeleid
- new@home (integratie jonge nieuwkomers) m.n. in deel Overijssel - Bestbuddies Nederland (koppelen van studentvrijwilliger met iemand van 16 tot 35 jaar met een licht verstandelijke beperking)
˃gericht op verbinden kwetsbare met vitale persoon ˃ kwetsbare persoon centraal
Versterken Sociale Netwerken Methodieken/meth ode/ instrumenten 12. Buurtkracht in Beeld Innovatief Gebaseerd op de Bronmethodiek Evidence based 13. Opzoomeren
Min of meer vergelijkbaar
* prof. ondersteuning * versterken netwerk in de buurt (achterban van organisatie) * website voor matchen vrijwilliger en taak * stimuleren vrijwillige inzet
- Burenhulpservice 2.0 (Vivaan, Veghel) Voor organisaties: - De methode Berkum - De Bijspringer
* Gebied(straat)gericht * Ontwikkelen, versterken en onderhouden sociale netwerken * uitdagen en verleiden * met en zonder prof. begeleiding
- Mensen Maken de Stad (gebiedsgerichte professionele interventie voor opbouwen straatnetwerk en maken straatafspraken) - Burendag Oranjefonds
14. Buurtreminiscentie
* prof. ondersteuning * opbouwen sociale netwerken door delen van verhalen
- narratief werken - Feijenoord Vertelt (SEV)
15. Inspiratieteams (Family Factory) http://www.familyfact ory.nu/voorwie/centra-voorjeugd-en-gezin 16. Zorgvoorelkaar.com
* landelijke organisatie stimuleert en steunt netwerk activiteiten van ouders * in eigen buurt/ via school/kdv * vaak via CJG
* opvoedparty (www.weekvandeopvoeding.nl) * Opvoeden Samen Aanpakken, netwerkgroepen van ‘Mama weet alles’ * Moeders Informeren Moeders * Groeikracht.net
Evidence Based
Faciliteren/Collectieve aanpak
Kenmerken
Innovatief 17. Deeljezorg.nl Innovatief
18. Wehelpen.nl Innovatief
* Online marktplaats voor vrijwillige hulp en prof. zorg waar men direct (zonder tussenpersoon) contact met elkaar kan opnemen * beschikbaar in diverse gemeenten * landelijke website van 13 zorgbelangorganisaties * sociaal netwerk voor informatie- en ervaringsuitwisseling, tips, vragen enz. m.b.t. zorg en welzijn * landelijke website als marktplaats voor het vinden en verbinden, organiseren en delen van hulp, aangevuld met gerichte informatie aan
30
Plaatsing in het kwadrant ˃ kwestie, gebied of organisatie centraal ˃ ontwikkelen, vergroten of versterken netwerk ˃ gebied staat centraal ˃ met en zonder prof. ondersteuning ˃ onderhoud, opbouwen, versterken sociale netwerken in het gebied ˃ groep of gebied staat centraal ˃ prof. ondersteuning ˃ groep staat centraal ˃ gericht op zelfhulp ˃ vergroten netwerk
˃ gericht op hulp ˃ vergroten netwerk ˃ afstemming prof. en vrijwillige hulp ˃ gericht op zelfhulp
˃ gericht op zelf onderlinge hulp organiseren
Versterken Sociale Netwerken Methodieken/meth ode/ instrumenten 19.Lotgenoten.nl
20.Vijf Sterren Dorpen (Drenthe)
Loslaten/ Faciliteren
21. Bewonersinitiatieven
22. Nederlandcares.nl Innovatief
23. Kangoeroewoningen
Kenmerken
Min of meer vergelijkbaar
hulpverleners en hulpbehoevenden * landelijke website * op basis van wederkerigheid ervaringen delen * thematische virtuele lotgenotengroepen * stimulering door uitgave nieuwsbrieven * prof. ondersteuning * gebiedsgericht * versterken onderlinge betrokkenheid en participatie * Uitlokken, stimuleren en/of waarderen van initiatieven van burgers * Eventueel themagerichte uitdagingen/inspiratie * landelijke website voor flexibel vrijwilligerswerk door jonge hoogopgeleide professionals * vrijwilliger kan zich aanmelden voor activiteit * werkt in een beperkt aantal steden * mogelijkheid tot bieden van mantelzorg m.b.v. een geschikte woonvorm (hoofdwoning en buidelwoning) * meest door woningcorporaties aangeboden voorziening
31
Plaatsing in het kwadrant ˃ gericht op zelfhulp
- ABCD methode
˃ gebied staat centraal ˃ prof. ondersteuning ˃ versterken sociale en formele netwerken ˃ thema- of gebiedsgericht ˃ eigen initiatief en zelf doen ˃aanbod mogelijk maken
˃ gericht op zelfhulp ˃ faciliteit voor sociaal netwerk
Versterken Sociale Netwerken Methodieken/meth ode/ instrumenten 24. Herstelwerk of 8fasenmodel Innovatief
Participatiegerichte benadering/ individuele voorziening
25. Wijk en Psychiatrie/ Kwartiermaken Evidence based
26. (Functie) Assertive Community Treatment Evidence based
27. De Alkmaarse Netwerktafel
Kenmerken
Min of meer vergelijkbaar
* prof. ondersteuning * veelal vanuit voorziening (maatsch. opvang) * uitgaan van eigen mogelijkheden en daarbij hulpbronnen zoeken in netwerk * versterken en opbouwen netwerk * wederkerigheid
- Houvast (voor zwerfjongeren) - Krachtwerk (vrouwenopvang) - Systematisch Rehabilitatiegericht Handelen ( voor mensen met psychosociale beperkingen die door hun beperkingen niet volwaardig mee kunnen doen) - Zorgvernieuwingsproject MSS Eindhoven (combineren inzet kwartiermaken en ervaringsdeskundigen in een wijkgerichte benadering) - Schakels in de Buurt Amersfoort (schakelteam profs uit zorg en welzijn ondersteunen actief burgerschap en vergroten sociale samenhang. Geïntegreerde individuele en wijkgerichte aanpak)
* Prof. ondersteuning / MSS (Maatschappelijk SteunSysteem) * Vergroten en versterken sociale netwerk psychisch beperkten Samenwerking zorg, welzijn en formele netwerken * creëren (infrastructuur voor) ontmoeting en deelname activiteiten op wijkniveau * creëren contact en ondersteunen bij tussen groep onderling en andere wijkbewoners * presentiebenadering * prof. zorgteam (cure & care) en ervaringswerkers * gericht op behandeling mensen met ernstige en langdurige psychische aandoeningen (w.o. zorgmijders) * begeleiden en ondersteunen herstelproces gericht op meedoen * outreachend en eventueel drangdwangmiddelen inzetten * wijkgerichtheid t.b.v. MSS * prof. ondersteuning /MSS * participatie ondersteuning m.n. voor psychiatrisch beperkten * samenwerking voorzieningen en formele netwerken * vraag en aanbod bij elkaar brengen
32
Plaatsing in het kwadrant ˃ prof begeleiding ˃ meestal vanuit een individuele voorziening ˃versterken netwerk
˃ Intensieve prof. begeleiding ˃ meest vanuit individuele voorziening ˃ gericht op participatie en ontwikkelen netwerk
˃ Zeer intensieve prof. begeleiding ˃ meest vanuit individuele voorziening ˃ gericht op participatie en ontwikkelen netwerk
˃ prof. Begeleiding ˃ gericht op participatie
Versterken Sociale Netwerken Methodieken/meth ode/ instrumenten 28. Keyring Innovatief in Nederland
Kenmerken
Min of meer vergelijkbaar
* eigen kracht en wederkerigheid * vangnet van professional * zelfstandig wonen voor mensen met verstandelijke of psychische beperking * men ondersteunt elkaar bij het zelfstandig wonen en met hulp van een vrijwilliger die ook in de buurt woont
33
Plaatsing in het kwadrant ˃ eigen kracht en vrijwilligerswerk ˃ vangnet door prof. ˃ gericht op netwerkontwikkeling en inclusie
Versterken Sociale Netwerken
34
Versterken Sociale Netwerken
35
Versterken Sociale Netwerken
36
Versterken Sociale Netwerken
37
Versterken Sociale Netwerken
38
Versterken Sociale Netwerken
39
Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland Schuttersveld 9, 2316 XG Leiden Postbus 558, 2300 AN Leiden Tel. 071 – 523 90 90 Fax. 071 – 523 90 99 [email protected] www.hollandrijnland.net
Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014 – 2015 Aangepast op de aanvraag ESF J3 Regio Holland‐Rijnland
Concept versie 4.0 Nov 2013
Inhoud
blz. nr.
Inleiding en toelichting 2 Verantwoording budget 4 Historie Landelijk Actieplan Jeugdwerkloosheid 8 Regionale Arbeidsmarkt 11 Uitvoering van het Regionaal Actieplan 2014 – 15 16 Activiteitenplan / Werkdocument voor de uitvoering 17
Pagina 1 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Inleiding en toelichting Een nieuw actieplan voor de aanpak van jeugdwerkloosheid voor de periode 2014‐ 2015 voor de regio Holland‐Rijnland is van belang nu de werkloosheid in deze regio snel oploopt. Mede door de inzet van alle partijen en uitgevoerde acties is de jeugdwerkloosheid in deze regio relatief laag. De jeugdwerkloosheid in Nederland bedraagt per 1 augustus 2013 86.782 jongeren. In augustus 2012 waren dit er nog 50.090 jongeren. De werkloosheid in de regio is in 2013 gestegen van 997 jongeren in augustus 2012 naar 1794 jongeren in augustus 2013. 1794 jongeren waren per augustus ingeschreven als werkzoekend bij het UWV. Op 1 oktober 2013 ontvangen 469 jongeren een WWB‐ uitkering in de regio Holland Rijnland. Dit houdt in, dat een groot deel van de ingeschreven jongeren een WW‐uitkering heeft of is ingeschreven als werkzoekend zonder uitkering. Het ministerie van Sociale Zaken heeft met het oog op de stijgende jeugdwerkloosheid een budget van € 451.000,‐ beschikbaar gesteld. Dit bedrag kan verhoogd worden door een ESF‐subsidie van € 626.000,‐ aan te vragen. Het betreft een begroting met een looptijd van maximaal 18 maanden waarbij 40% ESF‐middelen zijn. Uiteindelijk is er een begroting gemaakt van € 1.800.000,‐. De noodzakelijke cofinanciering van deze begroting komt uit de eerder beschikbaar gestelde middelen die nu vrijkomen door de afrekening van ESF J2. De projectorganisatie van het Actieplan Jeugdwerkloosheid heeft een kerngroep, met daarin uitvoerders en ambtenaren, gevraagd een bijdrage te leveren aan de voorbereiding van het nieuwe Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014 – 2015 dat voor u ligt. In de komende periode 2014‐2020 komt er een nieuwe ESF tranche beschikbaar voor de regio. Leiden is als centrumgemeente de aanvrager. De voorbereiding van de aanvraag is gestart. Er is een werkgroep ingericht door de centrumgemeente, waarbij de beleidsmedewerker van Holland Rijnland is betrokken. De indiening van deze aanvraag kan plaatsvinden vanaf april 2014.
Pagina 2 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Historie Bij de start van het Actieplan Jeugdwerkloosheid in 2009 is er nadrukkelijk gekozen voor een projectorganisatie. Die keuze is gemaakt om het Actieplan vooral de ruimte te geven om snel acties uit te kunnen voeren. Dit heeft ertoe geleid dat er een scala van acties is uitgevoerd samen met andere partijen om vooral te zorgen dat jongeren actief en mobiel blijven op de arbeidsmarkt. Het Regionaal Actieplan is uitgevoerd langs de thema’s die op landelijk niveau door projectleiders van het Actieplan Jeugdwerkloosheid, VNG en SZW zijn vastgesteld. Deze landelijke thema’s waaraan acties gekoppeld zijn, zijn: ‐ Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt ‐ Regionale samenwerking ‐ Matching‐offensief/ Vraag en aanbod bij elkaar brengen ‐ Jongere centraal ‐ Aanpak jongere in een kwetsbare positie
Resultaten over de periode 2009‐ 2013 Het resultaat van de uitgevoerde Actieplannen zou moeten zijn dat er geen jeugdwerkloosheid is. Helaas is dat in deze economische periode niet haalbaar. Toch kunnen we zeggen dat de acties met de partijen in de regio hebben geleid tot minder jeugdwerkloosheid, minder WWB‐uitkeringen en een kwalitatief goede dienstverlening aan jongeren. Bij de uitvoering van de acties is er intensief samengewerkt tussen partijen uit Onderwijs, Overheid en Ondernemers (drie O’s) en partijen die zorg verlenen aan jongeren. Succesvolle aanpak van jeugdwerkloosheid is alleen mogelijk indien de drie O’s goed afstemmen. Regelmatig heeft dit bij verschillende partijen geleid tot aanpassingen van beleid en regels waardoor dienstverlening aan de jongere is verbeterd. Gelet op de resultaten kan er voortgebouwd worden op de bestaande structuur en projectorganisatie. Voor meer informatie over de uitgevoerde activiteiten kijk op www.jongerenopdearbeidsmarkt.nl.
Schema aantal jongeren in de WWB
Pagina 3 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Verantwoording budget
De financiële verantwoordelijkheid ligt bij de centrumgemeente Leiden. Bij de uitvoering van de activiteiten van het Actieplan wordt er zo veel mogelijk gebruik gemaakt van voorliggende voorzieningen. ESF‐middelen kunnen pas uitgegeven worden op het moment dat ESF de middelen toegekend heeft cq. als de middelen aan het eind van het project verantwoord kunnen worden. De ervaring is dat de verantwoording van de ESF middelen niet eenvoudig is. De gemeente Leiden kan als centrumgemeente geen financiële risico’s nemen. Door de late start van het Actieplan kunnen de middelen van 2009 in de looptijd van het project als dekking van de voorfinanciering van de ESF worden gebruikt. Inkomsten
2009‐2012
SZW actieplan 2009‐2011
€ 4.399.821
Incidentele SZW‐subsidie
€ 100.000
ESF1 subsidie
€ 564.448
Subtotaal baten
€ 5.064.269
ESF J2
€ 1.040.000,‐ Nog niet uitgeven voordat toekenning er is. Toekenning verwacht eind 2013. Mondelinge toezegging okt 2013.
Kosten
2009‐2013
Algemene projectkosten
€ 538.188
Holland‐Rijnland excl. Alphen a/d Rijn
€ 2.508.212
Alphen a/d Rijn
€ 1.091.467
Subtotaal 2009‐2012
€ 4.137.867
Subtotaal 2009‐2012
€ 4.137.867
Regio begroting 2013
€ 926.402 € 593.616 (T/m okt)
Totaal kosten
€ 5.064.269
Pagina 4 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Begroting ESF J2014‐2015 (18 maanden) ESF J3 € 664.500 ESF J3 10% € 66.450 beschikbaar onder voorbehoud Totaal ESF J3 € 730.950 (40%) Budget SZW* € 451.000 € 645.425 vrijval middelen na afrekening van ESF 2 Cofinanciering € 1.096.425 (60%) Totaal
€ 1.827.375 (100%)
Toelichting cofinanciering *De subsidie SZW voor 2013 en 2014 wordt geheel in 2014 ingezet ( € 451.000,‐ september circulaire 2013). Er is een nieuwe ESF J3 subsidie (€ 730.950,‐) beschikbaar voor 2014 en de helft van 2015 (18 maanden). ESF is een cofinanciering van 40%. Inzet ESF J3 middelen De gemeente Leiden heeft besloten dat de ESF middelen pas ingezet mogen worden als deze zijn toegekend. Dit, omdat eerdere ervaringen leerden dat de verantwoording van ESF‐middelen lastig is en dat in de praktijk maar een deel van het toegezegde budget beschikbaar kwam. Er is een mondelinge toezegging van het Agentschap SZW dat 95% van ESF J2 voor het einde van het jaar wordt uitgekeerd. In deze nieuwe periode is geen 100% dekking voor het ESF budget mogelijk in de voorfinanciering. Op basis van het succes van de afrekening ESF J1 en ESF J2 wordt toestemming gevraagd om akkoord te gaan met de inzet van ongeveer de helft van het budget ESF J3 (€336.375,‐). Het financiële risico is beperkt omdat ESF J2 een vervolg is op ESF J3. De financiële ESF administratie is op orde. Het ESF risico in het geval er 0% kan worden verantwoord, bedraagt €730.950,‐. In de begroting wordt er nu een risico genomen van 46%, namelijk €336.375,‐. Daarnaast wordt er in de contracten met de partners de financiële risico’s bij de partners gelegd en wordt er niet betaald als niet conform de ESF richtlijnen verantwoord kan worden. Het verzoek aan de gemeente Leiden is akkoord te gaan met de inzet van de ESF J3 middelen, vooruitlopend op de definitieve toekenning die plaats vindt na de verantwoording. Dekking middelen ESF‐J3 Totaalbudget ESF‐J3 € 730.950 ‐ € 394.575 (restant ESF‐J2 subsidie*) = € 336.375 vooraf niet gedekt Risico‐analyse: De ESF‐J2 aanvraag is voor ongeveer 95% goedgekeurd. Het risico dat de aanvraag voor ESF‐J3 voor minder dan 50% wordt goedgekeurd is klein. *Restant ESF‐J2 subsidie (onder voorbehoud): € 1.040.000 ‐ € 645.425 = € 394.575,‐ ter dekking van begroting ESF J3. Pagina 5 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Bestuurlijke organisatie De centrumgemeente Leiden is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Regionaal Actieplan en is aanvrager van ESF subsidies. De gemeente Leiden is financieel en inhoudelijk verantwoordelijk. De centrumgemeente heeft een projectorganisatie ingericht. De projectorganisatie is gekoppeld aan de afdeling BOD/MS van de gemeente Leiden. In de eerste twee jaar is er een aparte stuurgroep van het Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid geweest waarin onderwijs, ondernemers en overheid vertegenwoordigd waren. Daarnaast waren de werkgevers, werknemers, de kenniscentra en bestuurders van de verschillende gemeenten (Dhr. Du Chatinier, Dhr. Uit den Boogaard en Dhr. De Haan) in de stuurgroep vertegenwoordigd. Deze stuurgroep maakte deel uit van het RPA bestuur. Op 26 april 2012 is besloten het Actieplan onder te brengen bij het RPA bestuur. De stuurgroep van het RPA functioneert als klankbordgroep. Het samenwerkingsverband Holland Rijnland heeft een portefeuillehouders overleg waarin arbeidsmarktbeleid besproken wordt. Het Actieplan wordt hierin periodiek besproken. De centrumgemeente wordt vanuit het pho geadviseerd.
Projectorganisatie Het Actieplan werkt samen met regionale partijen die werkzaamheden verrichten op het terrein van onderwijs, zorg en bemiddeling. Met de partijen is een samenwerkingsovereenkomst afgesloten waardoor zij partners in het Actieplan zijn. Bij de uitvoering van de activiteiten wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van voorliggende voorzieningen en middelen en zo min mogelijk activiteiten worden ingekocht bij commerciële partijen. Het projectteam, partners/ uitvoerders van het Actieplan vormen samen een werkgroep waarin met elkaar de uitgezette acties worden besproken. Daarnaast worden er met de partners acties uitgezet op basis van gesignaleerde knelpunten en problemen. De werkgroep komt een keer in de maand bij elkaar.
Pagina 6 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Voorstel voor de verlenging van het Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014 en 2015 1. Voor 2014 en 2015 de bestaande projectorganisatie handhaven. 2. Het project wordt uitgevoerd binnen de budgeten, die de rijksoverheid ter beschikking stelt. In de uitvoering wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van voorliggende voorzieningen, waarbij optimalisering en samenhang een uitgangspunt is bij de uitvoering van acties door de verschillende partijen. Er wordt een beperkt financieel risico genomen omdat maar een deel van de ESF J3 subsidie wordt uitgegeven voordat het afgerekend wordt. In de verantwoording van de ESF‐kosten worden verantwoordelijkheden uitdrukkelijk ook bij partijen neergelegd (niet goed verantwoord, is geen subsidie). Hierdoor wordt het risico voor de centrumgemeente aanzienlijk teruggebracht. 3. De centrumgemeente vraagt namens de regio de nieuwe subsidie aan en treedt op als werkgever van de personele formatie van de projectorganisatie van het Actieplan. De projectleider maakt gebruik van een ondersteuningsgroep (bestaande uit een vertegenwoordiger van het ROC, een beleidsadviseur van Holland Rijnland, de directeur van het RPA Rijn Gouwe en een vertegenwoordiger van werkgevers). Het Activiteitenplan 2014‐ 2015 is het uitgangspunt voor de nieuwe aanvraag bij het ministerie SZW. 4. De verbinding met beleidsmatige ontwikkelingen bij de gemeenten op het terrein van onderwijs, zorg en arbeid ( de 3D’s) wordt uitdrukkelijk gezocht. Het aantal jongeren in de WWB zonder startkwalificatie is buitengewoon hoog. Vaststaat dat mensen zonder een startkwalificatie kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het is van belang dat meer jongeren een startkwalificatie halen. Er zal nauw samengewerkt moeten worden met het RMC om te bewerkstelligen dat de kwalificatieplicht bij jongeren wordt nageleefd en door het RMC wordt gecontroleerd. 5. In dit nieuwe Actieplan wordt de doelgroep in nauwe samenwerking met het UWV verbreed en zullen preventieve acties worden uitgevoerd om te voorkomen dat werkzoekende jongeren die nu nog geen uitkering hebben, alsnog een beroep doen op een bijstandsuitkering. Dit is in vergelijking tot beleidsplannen 2010‐2013 een substantiële wijziging. 6. In het Actieplan wordt specifieke activiteiten ingezet voor allochtone jongeren. 7. Het activiteitenplan is een werkdocument waarin activiteiten in de komende periode in nauwe samenspraak met de uitvoerders verder ontwikkeld en aangepast zullen worden. 8. Bij de uitvoering van activiteiten wordt uitdrukkelijk eerst gekeken of er middelen ingezet kunnen worden uit de voorliggende voorzieningen. Bij de activiteiten worden de begrotingen nog gespecificeerd. 9. In dit Actieplan worden geen extra middelen/ vouchers geïnvesteerd in de subsidie van leerwerkbanen. De Rijksoverheid heeft een nieuwe subsidieregeling vastgesteld voor leerwerkbanen.
Pagina 7 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Historie Landelijk Actieplan Jeugdwerkloosheid Het Actieplan Jeugdwerkloosheid was geen ‘standaard’ beleidsprogramma, maar een crisisaanpak en daarmee een tijdelijke impuls. Omdat het een crisisaanpak betrof was het devies: snel en doelgericht handelen. Zo is het Actieplan geen visiedocument maar ‘een plan met concrete maatregelen die tot snel resultaat kunnen leiden als we er met elkaar de schouders onder zetten’. Die gezamenlijkheid, met elkaar de schouders er onder zetten, is het tweede onderscheidend kenmerk van het Actieplan. Het Actieplan beschrijft een gezamenlijke aanpak en doet een appèl op alle partijen die de jeugdwerkloosheid positief kunnen beïnvloeden: werkgevers, gemeenten, jongeren, hun ouders en hun scholen worden allen expliciet als belangrijke partijen genoemd. De gezamenlijke aanpak stopte niet alleen bij de uitvoerders en andere direct betrokkenen; ook beleidsmakers dienden gezamenlijk de uitvoering aan te sturen en te coördineren. Dat de aansturing van het Actieplan gebeurde door samenwerking tussen de ministeries van SZW, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Jeugd en Gezin (nu Volksgezondheid, Welzijn en Sport) en Wonen, Wijken en Integratie (nu Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), samen met de VNG, UWV, MBO‐Raad en Kenniscentra/SBB, geeft hier blijk van.
Samenhang tussen de Actielijnen De aanpak van jeugdwerkloosheid bewoog en beweegt zich op het snijvlak van de drie O’s: onderwijs, ondernemers en overheid. Het Actieplan bestond en bestaat uit een pakket van ogenschijnlijk losstaande interventies. Een nadere blik op de Actielijnen leert echter dat er wel degelijk een theoretische samenhang tussen de maatregelen is te vinden. Die samenhang is van belang, omdat de ambitie is tussen de gedefinieerde Actielijnen uitwisseling plaats te laten vinden waardoor een ketenaanpak ontstaat van scholing, zorg en arbeidsmarkt. In de onderstaande figuur schetsen we de samenhang. Daarbij ligt de nadruk op de arbeidsmarktinhoudelijke samenhang, dat wil zeggen de mate waarin de actielijnen inspelen op vraag, aanbod, bemiddeling en informatie daarover.
Pagina 8 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Samenhang Actielijnen en invloed op vraag, aanbod en bemiddeling
De vijf Actielijnen bevatten acties waarin zowel de aanbodzijde (de jongere, het onderwijs), de vraagzijde (de werkgever) als de match tussen vraag en aanbod centraal staan. De Actielijn School Ex speelt in op de omvang van het aanbod (omdat jongeren langer doorleren, neemt het aanbod tijdelijk af), op de kwalificaties van het aanbod en op het zoekgedrag van jongeren (doordat jongeren worden doorverwezen naar het Werkplein). Ook de Actielijn Kwetsbare jongeren speelt in op de aanbodzijde, omdat achterliggende problematiek van jongeren wordt aangepakt. De Actielijn Stage en leerbanenoffensief speelt specifiek in op de omvang van de vraagzijde doordat er enerzijds leerbanen en stageplaatsen voor jongeren worden behouden en anderzijds additionele leerbanen en stageplaatsen worden gecreëerd. De Actielijn Regionale samenwerking en het Matchingsoffensief zijn vooral gericht op de aansluiting tussen vraag en aanbod. De Actielijnen moeten de informatie over vraag en aanbod vergroten en bemiddeling stimuleren. De Actielijn Matchingsoffensief moet daarbij ook inspelen op het zoekgedrag van de jongere en het wervingsgedrag van de werkgever.
Pagina 9 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Opbrengsten De opbrengsten van het Actieplan laten zien dat partijen in de regio gehoor hebben gegeven aan het appèl van het kabinet om de ambitie (gezamenlijk de jeugdwerkloosheid aanpakken) waar te maken. In de regio Holland Rijnland zijn partijen veel meer gaan samenwerken, wat heeft geresulteerd in nuttige arbeidsmarktstructuren voor informatie‐uitwisseling, dienstverlening aan jongeren en regionale samenwerking. Dit betekent dat de verschillende dimensies van de arbeidsmarkt – vraag en aanbod, onderwijs en werkgevers, bemiddeling en re‐integratie – beter op elkaar aansluiten. Binnen het kader van het Actieplan zijn bovendien veel innovatieve methoden ontwikkeld. Het overheersende beeld is dat partijen met tevredenheid terugkijken naar de uitvoering en tevreden zijn over de opbrengsten.
Pagina 10 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
De regionale arbeidsmarkt Uit de arbeidsmarktmonitor regio Rijn Gouwe (Holland Rijnland is hier onderdeel van) van september 2013 komt naar voren dat er ondanks alle verwachtingen in het verleden op korte termijn geen sprake is van tekorten aan personeel door ontgroening en vergrijzing. Het algemene beeld arbeidsmarktmonitor Rijn Gouwe: “De werkgelegenheid is in onze regio gedaald. Deze daling is al ontstaan voor het begin van de recessie in 2008. Door de huidige economische situatie gaan er nog steeds veel bedrijven failliet of, om dit juist tegen te gaan, krimpen bedrijven in. Dit heeft effect op de werkloosheid, deze stijgt nog steeds. Echter, de werkloosheid onder de beroepsbevolking in de regio Rijn Gouwe is relatief laag ten opzichte van het landelijke percentage. In het verleden werd in onze regio op basis van vorige rapporten en monitors verwacht dat er in 2012/2013 de eerste effecten van de vergrijzing en ontgroening in onze regio zichtbaar zouden zijn in de vorm van extreme tekorten. Dit beeld komt uit de huidige arbeidsmarktmonitor 2013 regio Rijn Gouwe niet naar voren. Het lijkt er op dat door de daling van de werkgelegenheid en de huidige economische situatie mogelijk deze te verwachten tekorten opschuiven. Ook de keuzes die het kabinet op korte termijn gaat maken zullen effect hebben. Echter er blijft nog steeds sprake van tekorten, maar deze zitten in specifieke functies, met name op MBO niveau 4 en vooral in de maakindustrie. Mogelijk komt het tekort aan personeel dat in onze regio zichtbaar was voor 2008, weer naar voren op het moment dat de economie weer aantrekt. Echter de digitale en technische ontwikkelingen kunnen er voor zorgen dat er op termijn nog steeds minder mensen nodig zijn voor dezelfde werkzaamheden. Kortom het is tijd om het spoor van de grote tekorten door vergrijzing en ontgroening te verlaten en een nieuwe richting in te slaan. Daarbij kan gedacht worden aan het ophogen van het kwalificatieniveau van zittend personeel (EVC’s etc.), een verbetering van de aansluiting op de arbeidsmarkt (arbeidsrelevant scholen van jongeren, optimale beroepenvoorlichting), het “fit” houden van oudere werknemers en het scholen (al of niet met diploma’s) van werkzoekenden naar relevante sectoren. Dit beeld van tekorten heeft tot het begin van de crisis in onze regio bestaan. Er was tot eind 2008 een extreem tekort aan personeel met een MBO achtergrond op niveau 3 en 4. Dit beeld is echter op dit moment niet meer aan de orde. Hieruit blijkt dat een analyse van de toekomstige werkgelegenheid van groot belang is om dit plan voor jongeren op te zetten. Want uit de monitor blijkt dat de werkgelegenheid, structureel gedaald is. Zoals eerder gezegd wordt dit onder meer veroorzaakt door de in het bedrijfsleven gewijzigde productieprocessen door digitalisering en verschillende innovaties. Daarnaast is de arbeidsproductiviteit van personeel verhoogd en werken mensen langer door. Kortom, er zijn in het algemeen geen sectoren waar tekorten zijn. Er is echter wel een tekort aan technisch opgeleide mensen in specifieke specialistische beroepen. Het effect van deze daling van de werkgelegenheid en de recessie is terug te vinden in de huidige stijging van de jeugdwerkloosheid en de instroom in de WW.
Pagina 11 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
De verwachting is dat in de toekomst, wanneer de markt weer aan zal trekken, dat vooral jongeren hiervan zullen profiteren en dan vooral de goed gekwalificeerde jongeren (bèta‐achtergrond, niveau 3,4 en 5). Zij zullen de goed gekwalificeerde oudere werkzoekende werknemers verdringen, gezien de beeldvorming m.b.t. oudere werknemers en de leeftijdsafhankelijke cao’s. Er is dus geen sprake meer van een kwantitatieve mis match. Er zal echter steeds meer sprake zijn van een kwalitatieve en sectorale mis match in het bedrijfsleven. Voor de periode 2013‐2017 is er voor de regio Rijn Gouwe meer dan voldoende personeel beschikbaar voor de Greenports, Food/Feed & Beverages, Techniek en ICT. Mogelijk wel met tekorten in deelsegmenten zoals High Tech segment binnen metaalelektro en metaalnijverheid. Er is meer hoger opgeleid personeel nodig voor Life and Health Science omdat deze cluster zeer snel groeit. En voor de sector Zorg geldt dat door de verwachte bezuinigingen vraag en aanbod in evenwicht zullen zijn. Kortom: afname aantal bedrijfsvestigingen, afname werkgelegenheid, sterke groei werkloosheid en geen (grote) tekorten op de arbeidsmarkt. Bestandsanalyse Meer dan ooit is er een groot risico van kwalitatieve‐ en sectorale mis match. De aandacht zal zich in de komende jaren dienen te richten op de niches in de arbeidsmarkt en effectieve matching. Er zijn onvoldoende banen, juist voor jongeren aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Alsmede de kwetsbare jongeren die om wat voor reden niet in staat zijn om een startkwalificatie te halen. Bewustwording bij bedrijven Het is van groot belang dat er veel aandacht is voor de bewustwording van werkgevers met betrekking tot hun eigen Human Capital Agenda. Wanneer werkgevers zich deze situatie onvoldoende bewust zijn zullen zij niet de juiste activiteiten ontwikkelen. Wanneer werkgevers inzicht hebben in de huidige en toekomstige arbeidsmarktsituatie zullen zij inzien dat een belangrijke oplossing ligt in het verschaffen van stageplekken en leer‐ c.q. werkplekken naast de beïnvloeding van de beroepskeuze van jongeren. Belang van opleiden In de komende jaren, na 2017 en met een weer aantrekkende economie, zal toch weer door vervangingsvraag en ontgroening een tekort ontstaan. Zeker een tekort aan goed opgeleide jongeren met het niveau en de capaciteiten voor de bedrijvigheid. Daarom is het van belang beroepsonderwijs mee te nemen om in het scholen van zittend personeel om goed personeel te behouden naast het arbeidsmarktgericht scholen van jongeren. Om bovenstaande te illustreren tonen de volgende nog meer recente gedetailleerde gegevens aan dat in het tweede kwartaal van 2013 daalde het aantal mbo vacatures in de regio met 12%. Vooral in de sectoren zorg, horeca, groothandel, transport en logistiek en in de schoonmaak, waarbij de zorg een niet‐economisch gebonden sector is. In de technisch beroepen installatie, elektro en metaal zien we voor het eerst weer een kleine stijging. Evenals in de zakelijke dienstverlening en ICT. Er zijn relatief veel vacatures in de detailhandel. Ook in de kleinere sectoren zoals de vers‐ en voedingsmiddelenindustrie, Pagina 12 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Flexibilisering op de arbeidsmarkt De flexibilisering op de arbeidsmarkt laat zich vertalen in een sterke toename van kortlopende tijdelijk contracten, nul uren contracten, deeltijdbanen en een toename van ZZP‐ers. Steeds meer organisaties maken gebruik van een flexibele arbeidsschil. Een en ander vormt een belemmering voor jongeren die een leerbaan zoeken voor hun BBL‐opleiding. Aansluiting onderwijs arbeidsmarkt Kwaliteit van het aanbod van jongeren is van groot belang en niet alleen op het gebied van scholing. Werkgevers vragen om goed geschoolde werknemers. Maar werkgevers vragen ook om gemotiveerde medewerkers die er voor gaan. Dat betekent dat jongeren besef hebben van hun houding en gedrag. En dat zij zich laten bijstaan om zich qua houding en gedrag in het bedrijfsleven kunnen handhaven. Stages vormen een onlosmakelijk deel van een beroepsopleiding. De omvang van de stage verschilt per opleiding en varieert van 20 tot 60% van de opleidingsuren. BBL‐studenten brengen 80% van de opleidingstijd door in het (leer)bedrijf. Als gevolg van het langer doorleren, her profileren, het omzetten van BBL‐ naar BOL‐opleidingen, maar ook door verdringing van bovenaf en het terugleiden naar school van VSV‐ers en werkloze jongeren neemt de vraag naar stageplaatsen verder toe. Ook de uitbreiding van het aantal stage‐ uren binnen een opleiding legt een groter beslag op de beschikbare stageplaatsen. Een betere uitnutting van de beschikbare stageplaatsen is noodzakelijk. Stageperiodes kunnen beter afgestemd worden op de activiteiten in bedrijven. Opmerkelijk is dat er in de periode juni‐september nauwelijks stage wordt gelopen, terwijl bedrijven, als gevolg van de vakantie, dan juist extra handjes kunnen gebruiken. In de zorg zien we een verdere afname van de werkgelegenheid. Daartegenover steeg het aantal studenten fors. Dit leidt in een aantal beroepen tot knelpunten in de vraag en aanbod van stageplaatsen. Ook gaan er knelpunten ontstaan in de veiligheidsbranche, de groothandel, bakkerij, in de artiesten‐ en evenementenbranche en in het transport, de logistiek en de scheepvaart. Dit als gevolg van een te grote stijging van het aantal leerlingen tegenover een daling van het aantal leerbedrijven. ROC’s hebben aangegeven dat zij zich in de komende vijf jaar willen ontwikkelen tot topinstituten. Dat is goed nieuws voor de regio. In de komende jaren is het van belang om in nauw overleg met de ROC’s te kijken hoe de doelen die zij gesteld hebben, gerealiseerd worden.
Pagina 13 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
De regionale arbeidsmarkt in cijfers Het aantal jeugdwerklozen wordt vastgesteld op basis van: ‐ Het aantal jongeren dat ingeschreven staat bij het UWW werkbedrijf. Dit zijn ook de jongeren die een WW‐ uitkering hebben. ‐ De jongeren die een WWB uitkering hebben. ‐ Nieuwe werkzoekenden. De praktijk is dat jongeren zich nauwelijks inschrijven bij het UWW. De E‐ dienstverlening wordt door jongeren niet gezien als onmisbaar in hun zoektocht naar werk. Er is een groep jongeren die nog thuis woont en zakgeldbanen heeft. Zij hebben veel problemen een baan te vinden die past bij de opleiding. Hoeveel jongeren dit zijn, is niet te zeggen. Het aantal werkzoekende jongeren is ook in de regio veel hoger dan uit het percentage jeugdwerkloosheid dat het UWV per kwartaal opgeeft, te berekenen valt. Dit is een landelijk gegeven. Het aantal werkzoekende jongeren is vanaf augustus 2012 tot augustus 2013 in de regio enorm gestegen van 977 jongeren naar 1794 jongeren die als werkzoekend ingeschreven staan bij het UWV. Het aantal geregistreerde werkzoekende jongeren nam het afgelopen jaar in de regio Holland Rijnland sterker (+ 84%) toe dan het landelijk gemiddelde(+ 81%). Het aantal jongeren met een mbo3 of 4 opleiding steeg het sterkst (+ 122%), als ook met een hbo of wo en met een vmbo of mavo opleiding (124%). Om gericht acties in te zetten is het nodig de verschillende bestanden c.q. de jongeren te kennen en te weten wat de belemmeringen zijn om aan het werk te komen. In het Actieplan worden er acties uitgezet om de jongeren in beeld en in kaart te brengen.
Bron: Basiscijfers Jeugd okt 2013
Pagina 14 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Doelgroepen Het Actieplan is gericht op jongeren in de leeftijd van 18 tot 27 jaar. De beschreven categorieën 1 tot en met 7 zijn niet uitsluitend. Jongeren kunnen tot meerdere of buiten de categorieën behoren. 1. WWB‐ers tot 27 jaar De gemeenten hebben de opdracht gegeven om in het Actieplan veel aandacht te geven aan het terugbrengen van het aantal jongeren in de uitkering. De uitkering is er alleen als een tijdelijk vangnet voor jongeren. 2. VSV‐ers en jongeren zonder leerwerkbaan/stagebaan Er wordt intensief samengewerkt met het RMC om jongeren terug te geleiden naar school. 3. Laag opgeleiden zonder startkwalificatie (incl. Praktijkschool leerlingen) Deze groep vinden we terug in de WWB en in de VSV. Daarnaast zijn dit leerlingen van de praktijkscholen. 4. Hoger opgeleiden ingeschreven bij het UWV Het aantal werkzoekende hoog opgeleiden jongeren met een MBO4, HBO of WO studie is in het afgelopen jaar explosief gestegen. 5. Werkzoekenden ingeschreven bij het UWV (Tot nu toe nauwelijks acties) De werkzoekende jongeren bij het UWV met een WW‐uitkering maken gebruik van de E‐ dienstverlening van het UWV. 6. Werkzoekende jongeren niet ingeschreven bij het UWV (Tot nu toe nauwelijks acties) Deze jongeren zijn niet in beeld. Het beleid van de overheid is dat er vooral uitgegaan moet worden van de eigen kracht van de jongeren. Er wordt alleen ondersteuning aangeboden als mensen er zelf om vragen of in de problemen raken. Gelet op de grote stijging van het aantal werklozen is het verzoek via het Leerwerkloket aan het UWV om in 2013/2014 een bestandsanalyse uit te voeren van het UWV bestand om meer zicht te krijgen op deze groep. Op basis hiervan kunnen eventueel acties uitgezet worden om jongeren te activeren en toe te leiden naar de niches op de arbeidsmarkt of jongeren terug te begeleiden naar school. Het voorstel is: ‐ de doelgroep van het Actieplan te verbreden en acties uit te zetten voor het UWV jongeren‐ bestand zonder jongeren met een uitkering (geen WW en geen Wajong). ‐ preventieve acties uit te voeren om jongeren goed te informeren over de beroepskeuze.
Pagina 15 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Uitvoering van het Regionaal Actieplan 2014 – 2015 Het Actieplan kan geen banen creëren maar kan wel door intensief samen te werken met partijen een bijdrage leveren aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. De uitvoering van het Actieplan 2009‐2013 heeft bewezen dat een actieve aanpak lonend is. De kernwoorden in de werkwijze van het Actieplan zijn: gedeelde visie, directe vertaling naar beleid en uitvoering, werkloze jongeren in beeld, samenwerken, verbinden en vertrouwen, afstemming en informeel contact, en met elkaar proberen de jeugdwerkloosheid aan te pakken. De inzet van het Actieplan 2014 ‐ 2015 is om naast de lopende acties die in dit werkplan beschreven staan, ook de ervaringen en de werkende elementen van de afgelopen jaren in te brengen in de werkwijze van de gemeenten en het onderwijs. De projectmatige werkwijze en de rol van aanjager wordt ingezet om acties en activiteiten met partijen op te pakken en uitvoering en beleid bij elkaar te brengen. Alle acties zijn gericht op jongeren om hen actief en mobiel te houden op de arbeidsmarkt en bovenal uit te uitkering te houden.
Ontwikkelingen/de nieuwe puzzel Het is in de komende periode van belang dat beleidsmatige ontwikkelingen onderling worden afgestemd en er goed gekeken wordt wat de consequenties zijn voordat nieuw beleid op de verschillende terreinen wordt ingevoerd. Zoals het tot stand brengen van de sluitende aanpak in de keten onderwijs ‐ zorg ‐ en WWB. De ontwikkelingen in het onderwijs ‐ Focus op Vakmanschap MBO ‐ Naar toekomstbestendig VMBO ‐ Passend onderwijs Verdere ontwikkelingen ‐ Decentralisatie jeugdzorg ‐ Participatiewet ‐ De bezuinigingen op het participatiebudget, Wajong en WSW ‐ Ontwikkelingen bij het UWV, overdragen Wajong en aandacht voor andere doelgroepen Binnen Focus op Vakmanschap wordt aangegeven dat een aantal jongeren niet meer in het MBO terecht kan. De oplossingen zijn volgens het Rijk het maken van gezamenlijke afspraken tussen onderwijs en gemeenten over in‐ en uitstroom van de Entreeopleidingen, plusvoorziening en overige opvangvoorzieningen voor dreigende uitvallers. De inzet van de externe partners van het MBO en over de gevolgen van de veranderingen Wajong, WSW, WWB en Participatiewet zijn noodzakelijk.
Pagina 16 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Activiteiten In het activiteitenplan 2014‐2015 zetten we de actielijnen uit de eerdere actieplannen voort. De ervaringen van de afgelopen jaren worden meegenomen bij de uitvoering van de nieuwe acties. ‐ (30) regio’s; Regionale samenwerking – Actielijn 2 ‐ School‐ex; Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt – Actielijn 1 ‐ Matching‐offensief– Actielijn 3 ‐ Leerwerkbanen / stage banen – Actielijn 4 ‐ Jongere centraal/ Aanpak jongere in een kwetsbare positie – Actielijn 5 Van de activiteiten die hieronder omschreven staan, is een uitgebreid projectplan beschikbaar en is op de website www.jongerenopdearbeidsmarkt.nl meer informatie te vinden.
Actielijn 2 Regionale samenwerking Aanpak van jeugdwerkloosheid vraagt om samenwerking met verschillende partijen. Het betreft samenwerking tussen afdelingen van de gemeenten, zorgpartijen, onderwijs, werkgevers, het UWV en de projectorganisatie van het Actieplan. De insteek van het Actieplan in de samenwerking is om gezamenlijke acties uit te voeren teneinde de knelpunten, die ervoor zorgen dat er belemmeringen zijn voor jongeren om op de arbeidsmarkt terecht te komen of om terug te gaan naar school, op te lossen. Binnen Holland Rijnland vindt de uitvoering van het arbeidsmarktbeleid deels sub regionaal plaats. - De voortgang van het Actieplan Jeugdwerkloosheid wordt besproken in het brede RPA overleg. In dit gremium is veel aandacht voor de ontwikkeling van regionaal arbeidsmarktbeleid. De voortgang van het Actieplan wordt besproken in dit overleg. Bestuurders dragen zorg voor het draagvlak van de uitvoering van het Actieplan binnen hun organisaties waardoor de uitvoering van de acties mogelijk is. - Bestuurlijk overleg met de Colleges van Bestuur van de ROC’s en de wethouders Cultuur, Werk & Inkomen en Onderwijs, Sport & Milieu. Het Actieplan beweegt zich op het snijvlak van onderwijs, zorg en werkgelegenheid. Daarnaast sluiten landelijk onderwijsbeleid en onderwijsontwikkelingen niet altijd aan bij het beleid van het ministerie van Sociale Zaken. Op regionaal niveau is het belangrijk dat er gezamenlijk lijnen worden uitgezet om jongeren zo optimaal mogelijk te begeleiden richting de arbeidsmarkt. - In de werkgroep Actieplan Jeugdwerkloosheid treffen uitvoerders elkaar. Het overleg is gericht op informatie uitwisselen en gezamenlijke activiteiten ontwikkelen en uitvoeren. De werkgroep komt maandelijks bijeen. In de werkgroep wordt de voortgang van de activiteiten besproken en worden zo verbindingen gelegd. -
Vanuit de domeinen Onderwijs Zorg en Werk bij de gemeenten zal met een aantal sleutelpartijen bekeken moeten worden hoe de aansluiting onderwijs, arbeidsmarkt en zorg op specifieke punten kan worden verbeterd. Bij het project 3D (de drie decentralisaties) van Holland Rijnland wordt aansluiting gezocht.
Pagina 17 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
-
Regiegroepen VSV jongerenloket en de RMC’s. Er wordt meer aansluiting gezocht bij de activiteiten van de RMC’s Holland Rijnland en Midden West en ROC’s. Er is in de Leidse regio intensief met de mensen die ook betrokken zijn bij vsv/instroomloket van de ROC’s gewerkt aan de instroom van jongeren in het onderwijs middels het Kansloket.
-
Samenwerking met de praktijkscholen en UWV m.b.t. uitstroom leerlingen naar de arbeidsmarkt De centrumgemeente is subsidieaanvrager voor de praktijkscholen voor de ESF subsidie 2014 ‐ 2020. Deze subsidieaanvraag moet voorbereid worden. Aansluiting zoeken bij het leerwerkloket en regionale werkgeversservicepunten. Er wordt gekeken hoe het leerwerkloket een positie kan innemen in het netwerk van voorzieningen en haar taken kan verrichten ten behoeve van de doelgroep. Het leerwerkloket heeft toegang tot de UWV bestanden waardoor de bestandsanalyse uitgevoerd kan worden.
-
-
Samenwerken met de regionale werkgevers(verenigingen). Met de VOA is intensief contact en worden er gezamenlijke activiteiten uitgevoerd welke onderdeel uit maken van hun economisch beleidsplan. Met de BV Leiden is contact. Verder zijn er door de werkzaamheden van het RPA Rijn Gouwe contacten met een groot deel van alle werkgeversorganisaties en hun Onderwijs en Arbeid commissies waarvan het Actieplan gebruik kan maken. Samenwerking met de kenniscentra/SBB. De regionale vertegenwoordiger kenniscentra/SBB is lid van de werkgroep en werkt nauw samen met de partijen binnen het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Kenniscentra zijn branche‐ instituten die in opdracht van OCW de werving en erkenning van leerbedrijven verzorgen. Daarnaast hebben zij in opdracht van de branches een breed aanbod van HR‐ producten en ‐ diensten ontwikkeld voor (leer)bedrijven. Ook op de terreinen van arbeidsmarktinformatie, loopbaanoriëntatie, mobiliteit en toeleiding naar werk bieden zij op regionaal niveau producten en diensten aan. Een aantal kenniscentra kunnen als uitvoeringsorganisatie van sociale partners de verbinding leggen tussen regionale actieplannen jeugdwerkloosheid en sectorplannen.
-
Afstemmingsteam werkgeversdienstverlening Holland Rijnland.
Pagina 18 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Actielijn 1 Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt Kansloket voor de hele regio Doelgroep:
Jongeren met recht op studiefinanciering
Betrokken partijen:
Jongeren en hun ouders, ROC’s, RMC, Project JA, Sociale Diensten
Toelichting
Project Kansloket is op 1 juni 2013 gestart om uitvoering te geven aan ‘onderwijs als voorliggende voorziening voor een WWB‐uitkering’. In project Kansloket werken onderwijs en gemeenten samen. Vanuit een gezamenlijke opvatting op schoolbaarheid hebben zij samengewerkt om school voor deze jongeren een haalbaar alternatief te maken.
Doel:
Zoveel mogelijk jongeren met recht op studiefinanciering terug naar het onderwijs. Jongeren informeren over de wetswijziging en jongeren met een WWB uitkering terugleiden naar school. Knelpunten bij plaatsing signaleren en binnen de besturen bespreekbaar maken.
Beoogde resultaten:
De samenwerking tussen de betrokken partijen waardoor een goede dienstverlening naar jongeren kan plaats vinden. 400 jongeren gescreend en besproken in het Kansloket. Uitvoering van een pilot Kansloket in de Rijnstreek. Jongeren informeren over het gewijzigde beleid.
Omschrijving:
‐ Volgens een methodiek jongeren intensief begeleiden naar school. De methodiek staat beschreven in de notitie Kansloket, zie bijlage 2. ‐ Flyer om jongeren te informeren over de stappen om een uitkering aan te vragen, de rechten en plichten die bij een uitkering horen. ‐ Flyer om jongeren die eraan denken om school te verlaten te informeren over de wetswijziging. Als zij Pagina 19 van 40
Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
geen werk vinden is school hun beste optie. Deze folders worden door de ROC’s, RMC en gemeente verspreid. Omvang en tijd:
Gestart in april 2013. Doorlopend richting startdata scholen. (1 sept/ 1 februari)
Financiering:
ROC’s, RMC’s, Project JA, Sociale Diensten
Voortraject / instroom beroepsonderwijs voor jongeren in de hele regio Doelgroep:
Jongeren met recht op studiefinanciering die om verschillende redenen (nog) niet geplaatst kunnen worden in het onderwijs.
Betrokken partijen:
Jongeren en hun ouders, ROC’s, RMC, Project JA, Sociale Diensten.
Toelichting:
In het project Kansloket is door middel van bemiddeling en casuïstieke toetsing geprobeerd zoveel mogelijk jongeren met een WWB‐uitkering regulier bekostigd onderwijs te laten volgen. Voor veel jongeren met een WWB‐uitkering geldt daarbij dat er sprake is van meervoudige problematiek. De belemmeringen voor het volgen van onderwijs kunnen als volgt geduid worden: ‐Psychische problemen ‐Maximaal haalbare opleidingsniveau bereikt ‐Onvoldoende taalniveau ‐Gedragsproblematiek ‐Zorg voor kinderen ‐Schulden We constateren dat er een tussenvoorziening noodzakelijk is. De bekostiging van het beroepsonderwijs wijzigt waardoor deze groep jongeren nog minder kans krijgt toegelaten te worden tot het onderwijs. Het reguliere onderwijs, wat in de entreeopleiding ontwikkeld zou kunnen worden, past niet voor deze groep. In dit voortraject moet veel ruimte zijn voor pedagogische begeleiding door middel van gedragstraining. Daarnaast moet er veel ruimte zijn voor training van basisvaardigheden en basiscompetenties die een voorwaarde zijn om een succesvol onderwijstraject te volgen binnen een ROC.
Pagina 20 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Doel :
Een nieuwe regionale voorziening waardoor een groep jongeren die nu buiten de boot valt alsnog terug geleid wordt naar school en kansrijker wordt voor de arbeidsmarkt.
Beoogde resultaten:
Experimentele voorziening opzetten en inrichten. ( inhoud, bekostiging en samenwerking) 60 jongeren op jaarbasis terugleiden naar het onderwijs/ ingeschreven krijgen in het onderwijs.
Omschrijving:
Gedurende een half jaar ontvangen jongeren scholing op maat en volgen een stage waardoor zij na een half jaar wel geplaatst kunnen worden in bekostigd onderwijs. Maximale verblijfsduur in de groep : half jaar. Er is een flexibele instroom. Het is een individueel traject. Voor meer informatie is er een projectplan beschikbaar.
Omvang en tijd:
Voorbereiding experiment november 2013 Uitvoering januari 2014 tot en met augustus 2015. Hierna moet duidelijk zijn of er een structurele voorziening in de regio nodig is.
Financiering:
Cofinanciering onderwijs, gemeenten, en AJW. Inzet reeds beschikbare reguliere middelen voor de doelgroep, bijvoorbeeld het Oriëntatiejaar.
School‐ex 2.0 De middelen voor School‐ex gaan per 2013 rechtstreeks naar de ROC’s. Doelgroep:
Jongeren die net hun diploma behaald hebben op het MBO en jongeren die instromen in het onderwijs.
Betrokken partijen:
ROC’s De rol van het Actieplan in deze actie is vooral monitoren van de resultaten.
Doel :
In kaart brengen van de uitstroom van jongeren. Jongeren actief en mobiel op de arbeidsmarkt of terug naar school. Projectplannen worden gemaakt door de ROC’s.
Pagina 21 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Jongeren stimuleren zich op tijd in te schrijven voor een vervolgopleiding; jongeren informeren over de WWB. Bij de uitvoering van school ex 2 kan nog meer accent gelegd worden waar jongeren na diplomering aan het werk gaan. Vanuit deze informatie is arbeidsmarktinformatie te genereren. In deze kennisregio’s is het van belang dat jongeren zo hoog mogelijk zijn opgeleid. Voorkomen dat jongeren met een te lage opleiding minder kansen hebben op werk. Beoogde resultaten:
In overleg met de ROC’s nader vast te stellen.
Omschrijving:
Van het ROC Leiden is een plan van aanpak ontvangen. Er is intensief samengewerkt op de uitvoering van School‐ex. Van het ROC ID College is geen plan ontvangen en er is niet samengewerkt in de uitvoering.
Resultaat school‐ex 2012:
Alle jongeren (+/‐ 2500) zijn geïnformeerd. Arbeidsmarktinformatie t.b.v. de opleiding en aanbevelingen. Monitoren aanbevelingen onderzoek 2012:
Omvang en tijd:
‐ Voorlichting over vervolgopleidingen. ‐ Niet alle cijferlijsten kloppen bij de diploma‐ uitreiking. ‐ Informatie over de arbeidsmarktrelevantie dient bij de aanvang van de opleiding besproken te worden. ‐ Jaarlijkse controle van studenten gegevens is van belang om een kloppende deelnemersadministratie te houden. 2014 en 2015
Financiering:
ROC’s school ex middelen
Pagina 22 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Actielijn 3 Matching‐offensief: Vraag en aanbod bij elkaar brengen. Actielijn 3 Informatie over ontwikkeling op de arbeidsmarkt voor de hele regio Basiscijfers Jeugd. SBB levert aan de arbeidsmarktregio drie maal per jaar de Basiscijfers Jeugd. De Basiscijfers Jeugd zijn bedoeld voor regionaal beleid en voor afstemming van de instroom van jongeren in de beroepsopleidingen ten opzichte van de regionale arbeidsmarkt. Doelgroep:
Jongeren die een beroepskeuze moeten maken. De ouders van de jongeren. Bedrijven.
Betrokken partijen:
SBB/Kenniscentra, UWV WERKbedrijf, Platform beroepsonderwijs, ROC’s en VMBO‐scholen.
Doel:
Geïnformeerde ouders en jongeren. Arbeidsmarktflyer “kans op werk” in februari 2013 en 2014. Bewustwording bij ouders en jongeren van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Beoogde resultaten:
5000 arbeidsmarkt flyers zijn verspreid. Informatie bij ROC’s en scholen.
Omschrijving:
Diverse activiteiten zoals een regionale beroepenmanifestatie samen met de scholen, de VOA en banenmarkten. In samenwerking met het Platform Beroepsonderwijs gaat er weer een brief naar de ouders met informatie van Kenniscentra/SBB (februari 2013). Verdere voorbeelden zijn de arbeidsmarkt 3 daagse van het UWC, waar ook het Leerwerkloket een grote rol speelt. Alsmede de ambachtsroute in Leiden en omgeving samen met het platform onderwijs en partijen werkgevers en het RPA. Monitoren van bewustwording.
Omvang en tijd:
2013 en 2014
Financiering:
Platform beroepsonderwijs en AJW
Pagina 23 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Meer leerwerkbedrijven in de regio (Nieuw) 10x10x10 Doelgroep:
Werkgevers in diverse sectoren
Betrokken partijen:
Werkgeversorganisaties, SBB Agenderen bij VNO/ NCW
Doel:
Meer leerwerkbedrijven in de regio registreren. Alle jongeren met een BBL of BOL opleiding op een leerwerkbaan of stageplek. Waardering en erkenning (positieve aandacht) voor leerwerkbedrijven. Verbinding met beleid in het kader van social return/ maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Beoogde resultaten:
Meer bewustwording bij bedrijven van het belang van leerwerkbedrijven. 250 nieuwe of hernieuwde registraties als leerwerkbedrijf.
Omschrijving:
We vragen tien captains of industry in de regio ambassadeur te worden en de boodschap uit te dragen van het belang van leerwerkbedrijven. (Deze eerste tien bedrijven krijgen mooie basisinformatie om de boodschap uit te dragen en worden ondersteund in zoeken van de publiciteit). We vragen deze 10 bedrijven elk nog 10 andere bedrijven/ ambassadeurs te zoeken. Deze 100 andere bedrijven zoeken ook weer 10 bedrijven zodat we in de regio komen op een netwerk van 1000 actieve leerwerkbedrijven. 250 nieuwe leerwerkbedrijven kunnen jongeren plaatsen. Koppeling met de acties gericht op de tekorten aan stage‐ en leerwerkbanen.
Tijd:
1 november 2013 – 1 juni 2014
Financiering:
AJW
Pagina 24 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Sectorale projecten voor de hele regio Doelgroep:
Jongeren van 18‐27 jaar.
Betrokken partijen:
ROC’s, bedrijven, Kenniscentra, gemeenten en UWV WERKbedrijf. Verbinding zoeken met VNO/NCW i.v.m. Wientjes‐ banen. Werkgevers/werknemers die landelijk sectorale projecten hebben ingediend.
Doel:
Verbinding zoeken met de landelijke sectorale projecten waarin in landelijke projectplannen gelijke afspraken zijn gemaakt. Landelijke afspraken regionaal door te vertalen naar afspraken samen met regionale bedrijven. De uitvoering van sectorale projecten is in 2013/2014 erg moeilijk omdat er nauwelijks groepen jongeren plaatsbaar zijn in bedrijven. Bij niches op de arbeidsmarkt zal opnieuw gestart worden met sectorale projecten. -
Beoogde resultaten: Omschrijving:
Logistiek (KC Handel) IKEA vestiging Winkel assistent (KC Handel) IKEA Duurzaam, industriële lakverwerking (Savantis) (5) - Glanzend, glasbewassing Savantis (5) - Hout‐ en Meubelmaker voor jachtbouw - Oude ambachten (SVGB) (5) - Horeca (Kenwerk) (15) - Wijkleerbedrijf (Calibris) (25) - Assistent voedingsindustrie (5) 90 jongeren Uitvoering is afhankelijk van de arbeidsmarkt. Specifieke afspraken maken met bedrijven over plaatsing van jongeren op de korte en middellange termijn. Jongeren met enige afstand tot de arbeidsmarkt basisvaardigheden laten opdoen waardoor ze nog enige kansen hebben om in te stromen op de arbeidsmarkt en ze arbeidsfit te maken voor sectoren waar enig zicht is op werk op de langere termijn.
Pagina 25 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
BBL opleidingen en BOL opleidingen (financiering uit VSV gelden van de gemeente Leiden). Tijd:
18 maanden
Financiering:
Vanuit OCW bekostiging wordt het onderwijs betaald. O&O fondsen worden aangesproken. Sectorgelden en banenplannen, welke zijn afgesproken met werkgeversorganisaties in het sociaal akkoord worden opgehaald indien mogelijk. Stagevergoeding van de werkgevers om jongeren op de stage te begeleiden. Jongeren volgen het sectoraal project met behoud van uitkering of studiefinanciering? AJW
Werkgeversbenadering voor de hele regio via sub regio’s Doelgroep:
Werkgevers
Betrokken partijen:
RPA, UWV WERKbedrijf, jobcoaches, SW‐bedrijven, gemeenten en regionale werkgeversorganisaties.
Doel:
Beschikbaar hebben van arbeidsmarktgegevens en deze communiceren, plaatsen van jongeren, netwerk van werkgevers is opgebouwd en wordt onderhouden.
Beoogde resultaten:
Arbeidsmarktgegevens zijn beschikbaar. Activiteiten van het Actieplan met werknemersverenigingen uitvoeren
Omschrijving:
Ontwikkeling en uitvoering van regionaal arbeidsmarktbeleid. Werkgevers informeren over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Er wordt gewerkt in een drietrapsraket: 1. RPA (informatie en voorlichting o.a. op netwerkbijeenkomsten waarin informatie gegeven wordt over arbeidsmarkt ontwikkeling). Pagina 26 van 40
Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
2. Activiteiten met werkgeversorganisaties uitvoeren, met als doel werkgevers te informeren over ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en beschikbaar arbeidspotentieel. Bijvoorbeeld: In de Rijnstreek het actieplan onderdeel uit te laten maken van het nieuwe economisch beleidsplan van de VOA. 3. Werkgeversservicepunten: (sub‐)regionaal benaderen van werkgevers. Contacten leggen met de bedrijven om jongeren te plaatsen in de bedrijven. Matchen tussen jongeren en werkgevers. Tijd:
2014 en 2015
Financiering:
Voorliggende voorzieningen en het AJW.
Stage Nieuwe Stijl voor de hele regio Doelgroep:
Jongeren met een hoge opleiding. (MBO 4, HBO en WO). Jongeren die in deze tijd moeilijk aan het werk komen. De stage is gericht op het opdoen van werkervaringen en het vergroten van een kans op de arbeidsmarkt.
Betrokken partijen:
Jongeren en werkgevers en ROC Leiden en het Leerwerkloket.
Doel:
Jongeren meer werkervaring laten opdoen waardoor hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot worden. Jongeren bij bedrijven plaatsen waardoor zij zich kunnen profileren en ontwikkelen waardoor ze kansrijker worden op de arbeidsmarkt. Jongeren actief en mobiel houden. Hoger opgeleide jongeren uit de uitkering houden. Arbeidspotentie beschikbaar houden voor deze regio. Jongeren interesseren om zich om te scholen naar techniek. Indien nodig scholen naar vraagbranche.
Beoogde resultaten:
400 jongeren in kaart, in beeld en in beweging
Pagina 27 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
brengen. 250 jongeren zijn na afloop van het project aan het werk in een reguliere baan. 150 jongeren op een traineeship plaatsen. Omschrijving:
Inhoud van het programma 3 dagen stage en 1 dag scholing met een stagevergoeding. Daarnaast hebben de jongeren een bijbaan. Voor de inhoud van het project zie www.jongerenopdearbeidsmarkt.nl .
Tijd:
2014 en 2015
Financiering:
Werkgevers en AJW
Startup push (Nieuw) Doelgroep:
Jongeren die net zijn afgestudeerd MBO4, HBO en WO.
Betrokken partijen:
Regionale werkgeversorganisaties, bedrijven en begeleidende partij, het Leerwerkloket.
Doel:
Jongeren zijn gestimuleerd om een onderneming te starten.
Beoogde resultaten:
6 jongeren starten een eigen onderneming in de regio.
Omschrijving:
Jongeren stimuleren voor het ondernemerschap. Ze krijgen een intensief programma aangeboden gedurende 3 maanden, waarin ze systematisch aan de slag gaan een idee uit werken dat kan leiden tot een realistisch businessplan.
Tijd:
2013 en 2014
Financiering:
AJW ondersteuning StartupPush
Pagina 28 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Bestandsanalyse (UWV) (Nieuw) Doelgroep:
Alle jongeren die bij het UWV ingeschreven staan als werkzoekende.
Betrokken partijen:
Leerwerkloket, UWV.
Doel:
Inzicht in het arbeidspotentieel in het jongerenbestand van het UWV in de regio. Meer jongeren vanuit het UWV bestand aan het werk. Inzicht waarom de jongeren uit het UWV bestand niet aan het werk komen.
Beoogde resultaten:
Alle 1800 jongeren die zich bij het UWV als werkzoekende hebben ingeschreven in kaart en in beeld brengen. Jongeren begeleiden naar scholing, werk of naar sectoraal instroomproject. Voorkomen instroom van de WW naar de WWB.
Omschrijving:
Via het Leerwerk bestandsanalyse laten uitvoeren op het UWV bestand van werkzoekende jongeren. Welke jongeren hebben er een uitkering (WWB/WW), welke belemmeringen zijn er voor de jongeren, en welke acties kunnen er opgezet worden voor deze jongeren? Deelname aan het project ontsluiting werkzoekenden; een project van het UWV samen met uitzendorganisaties.
Tijd:
December2013‐ 2014 / 2015
Financiering:
UWV, AJW, Leerwerkloket
Pagina 29 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Actielijn 4 Leerwerkbanen/ stagebanen Beroepspraktijkvorming Voldoende leerwerkbanen (BBL‐plekken) Doelgroep:
Jongeren van 18‐27 jaar.
Betrokken partijen:
ROC’s, vmbo‐scholen, kenniscentra/SBB, werkgevers, gemeenten.
Doel:
In de regio bestaat een goed evenwicht tussen vraag en aanbod van BBL‐leerbanen.
Beoogde resultaten:
Er komen geen (ernstige) knelpunten voor in aanbod en vraag van BBL‐leerbanen. Er vindt voortijdige afstemming plaats over vraag en aanbod van BBL‐leerbanen tussen toeleidende scholen, ROC’s en kenniscentra ter voorkoming van knelpunten. Partijen weten welke jongeren nog zoekende zijn. Voor de jongeren die nog zoeken, worden gerichte acties opgezet. Voor studenten die buiten hun schuld de leerbaan kwijtraken, wordt door school in samenspraak met het kenniscentrum gericht actie ondernomen, waarmee de opleiding geen vertraging oploopt. De uitvoering van de beroepspraktijkvorming (BPV) vindt plaats volgens het BPV‐protocol. In het BPV‐ protocol staat aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is in de uitvoering van de beroepspraktijkvorming.
Omschrijving:
Voor BBL‐studenten die bij de start van hun opleiding op 1 oktober daaropvolgend nog geen leerbaan en BPV‐overeenkomst hebben, stopt de bekostiging van de opleiding. Uitgangspunt is dat vóór 1 oktober van het nieuwe schooljaar alle BBL studenten een BBL‐leerbaan hebben en een BPV‐overeenkomst is afgesloten. Het is daarom gewenst dat nieuwe studenten bij inschrijving bij het ROC voor een BBL‐opleiding in het Pagina 30 van 40
Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
bezit zijn van een leerbaan bij een erkend leerbedrijf. Tussen 1 september en 1 oktober kan het ROC met het bedrijf de BPV‐overeenkomst afsluiten. Kenniscentra geven voorlichting over de situatie op de arbeidsmarkt aan schooldecanen/studie‐ loopbaan begeleiders en mentoren van toeleidende scholen. Leerlingen en ouders van eindejaars leerlingen VO worden geïnformeerd over ‘Kans op werk’. Er is invulling gegeven aan de vraag: ‘Wie begeleidt de leerling in het zoeken naar een BBL‐leerbaan?’ Ter bepaling in welke sectoren BBL‐leerbanen beschikbaar zijn raadpleegt men de beschikbare arbeidsmarktinformatie en het register van erkende leerbedrijven www.stagemarkt.nl Partijen weten welke jongeren nog zoekende zijn. Voor de jongeren die nog zoeken, worden gerichte acties opgezet. Acties kunnen zijn speed‐meets, inzet uitzendbureaus, wervingsactiviteiten en andere oplossingen. Daar waar mogelijk worden jongeren begeleid naar een andere opleiding waar wel BBL‐leerbanen beschikbaar zijn, of naar een BOL‐opleiding Omvang en tijd:
2014 en 2015
Financiering:
Reguliere ROC middelen, SBB middelen en AJW middelen.
Voldoende stageplekken (BOL‐plekken) Doelgroep:
Jongeren van 18‐27 jaar.
Betrokken partijen:
Kenniscentra/SBB, ROC’s en werkgevers.
Doel:
In de regio bestaat een goed evenwicht tussen vraag en aanbod van stageplaatsen in alle sectoren. De ontwikkelingen op de stagemarkt worden gemonitord en gebruikt voor de instroombepaling van de scholen. Tekorten aan stageplaatsen worden door de school nauwkeurig in kaart gebracht en vroegtijdig gemeld Pagina 31 van 40
Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
bij de kenniscentra. Partijen weten welke jongeren nog zoekende zijn. Voor de jongeren die nog zoeken, worden gerichte acties opgezet. De uitvoering van de beroepspraktijkvorming (BPV) vindt plaats volgens het BPV‐ protocol. In het BPV‐ protocol staat aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is in de uitvoering van de beroepspraktijkvorming Beoogde resultaten:
Voortijdige afstemming over vraag en aanbod van stageplaatsen tussen ROC’s en kenniscentra ter voorkoming van knelpunten. Minimaal 2x per jaar afstemmingsoverleg. Er komen geen (ernstige) knelpunten voor in aanbod en vraag van stageplaatsen in alle sectoren.
Omschrijving:
Uitgangspunt is dat alle BOL‐studenten op tijd een passende stageplaats hebben voor hun opleiding. ROC en kenniscentra maken voortijdig afspraken over benodigd aantal BBL‐leerbanen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Basiscijfers Jeugd en en SBB‐ Barometer. Scholen zijn verantwoordelijk voor de match tussen student en stagebedrijf en maken gebruik van het register van erkende leerbedrijven op www.stagemarkt.nl. Scholen en kenniscentra ontwikkelen gerichte werving van BOL stageplaatsen bij concrete tekorten. Wanneer vraag en aanbod te sterk uit elkaar liggen vind er overleg plaats met de sector en met de gemeenten. Dit kan leiden tot een bijzondere voorziening met additionele ondersteuning. Acties kunnen zijn speed‐meets, inzet van uitzendbureaus, wervingsactiviteiten en andere oplossingen. Daar waar mogelijk worden jongeren begeleid naar een andere opleiding waar wel BBL‐leerbanen beschikbaar zijn.
Pagina 32 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Omvang en tijd:
2014 en 2015
Financiering:
Reguliere ROC middelen en SBB middelen, additionele middelen.
Pagina 33 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Actielijn 5 Jongere centraal /Aanpak jongere in een kwetsbare positie Bestandsanalyse (WWB) Leiden, ISD‐gemeenten Doelgroep:
Alle jongeren die een WWB uitkering ontvangen / ontvingen.
Betrokken partijen:
Project JA, Werk en Inkomen.
Doel:
Alle jongeren met een uitkering in kaart en in beeld brengen. Op basis van de bestandsanalyse wordt de aanpak van Project JA aangepast. Nieuwe trends worden snel opgepikt en gerichte acties kunnen opgezet worden.
Beoogde resultaten:
1000 jongeren per jaar zijn in beeld.
Omschrijving:
Op basis hiervan wordt de koers voor 2013 uitgezet. Het is van belang goed inzicht te krijgen in het bestand en de belemmeringen in kaart te brengen. Door dit inzicht wordt gekeken welke instrumenten het effectiefst ingezet kunnen worden.
Tijd:
Elk jaar
Financiering:
AJW
Pagina 34 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Project JA gemeenten Leiden‐Leiderdorp, Katwijk en ISD gemeenten daarnaast worden deelnemers uit de Rijnstreek op verzoek geplaatst Doelgroep:
Jongeren van 18‐27 jaar die een uitkering hebben of aanvragen.
Betrokken partijen:
gemeenten Leiden, Leiderdorp, Katwijk en de gemeenten horend bij de ISD Bollenstreek, Rijnstreek, Maregroep, DZB, UWV WERKbedrijf, ROC’s en Cardea en UWV. Op individuele basis jongeren uit de Rijnstreek in afwachting van de inrichting van het RUO. RPA (leerwerkloket Rijn Gouwe)
Doel:
Alle jongeren die een uitkering aanvragen. +/‐ 800 jongeren op jaarbasis krijgen een kwalitatief ondersteuningsaanbod. Het aantal jongeren met een uitkering terug te brengen door jongeren intensief te begeleiden naar de arbeidsmarkt of terug te geleiden naar school of naar een sectoraal instroomproject. Een kwalitatief goede aanpak neerzetten om jongeren uit de uitkering te houden of te begeleiden.
Beoogde resultaten:
Minder dan 500 jongeren hebben een WWB‐uitkering in de regio. 1500 jongeren worden intensief begeleid nadat zij een uitkeringsaanvraag hebben gedaan.
Omschrijving:
Intensieve begeleiding, dagbesteding en trainingen voor jongeren met een WWB‐uitkering om ze zo goed mogelijk naar school of werk te begeleiden. De jongeren behouden hun arbeidsritme en ontwikkelen o.a. hun sollicitatie‐, presentatie‐ en taalvaardigheden. Met de betrokken partijen, Werkhotel/ Cardea, Oriëntatiejaar, Veiligheidshuis, ROC’s etc. wordt het netwerk rondom de jongere steeds hechter en kwalitatief verbeterd waardoor de jongeren beter begeleid worden richting arbeidsmarkt of scholing. Er is extra aandacht voor de begeleiding van jonge moeders. Er is specifieke aandacht voor de over vertegenwoordiging van allochtonen in de WWB. Er wordt waar mogelijk gewerkt met de methodiek 1 Pagina 35 van 40
Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
jongere, 1 plan. Beleidsmatig zie ook beleidsplan Aanpak jongeren naar werk project JA. Tijd:
2014 en 2015
Financiering:
Gemeenten, Leerwerkloket en AJW
Samenwerking praktijkscholen (jongeren in een kwetsbare positie) Doelgroep:
Alle leerlingen van de Praktijkschool die uitstromen en de leerlingen het jaar vóór uitstroom.
Betrokken partijen:
UWV, MEE, Kristal, Kenniscentra/SBB, DZB, Re‐ integratie Leiden, Jongerenloket.
Doel:
Jongeren in kaart en in beeld brengen zodat ze niet bij problemen in een begeleidings‐/hulpverleningscircuit terecht komen.
Beoogde resultaten:
Vooruitlopend op de situatie dat de Wajong bij de gemeente komt te liggen, een samenwerking organiseren waardoor er zicht is op de doelgroep kwetsbare jongeren. X sollicitatietrainingen en Y jongeren geplaatst. Voorbereiding op de nieuwe ESF aanvraag 2014‐ 2020
Omschrijving:
Er is contact met de praktijkscholen over de uitstroom van leerlingen naar de arbeidsmarkt. Een prognose van de uitstroom maken samen met de betrokken partijen. Jongeren van de praktijkschool geplaatst krijgen op een school of bij een baan door de inzet van diverse acties vanuit de uitvoerende partijen. Extra sollicitatietraining voor jongeren van de praktijkschool.
Omvang en tijd:
2014 en 2015
Financiering:
Voorliggende voorziening en aanvullend AJW.
Pagina 36 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Versterking Serviceplein, Startbaan en Werkgeversservicepunt Rijnstreek Doelgroep:
Jongeren tot 27 jaar
Betrokken partijen:
Serviceplein, Startbaan, Werkgeversservicepunt Rijnstreek, ROC’s, RMC, leerwerkloket
Doel en beoogde resultaten:
Begeleiden van jongeren richting onderwijs en/of werk
Omschrijving:
Preventie van uitval, informatievoorziening aan jongeren, analyse van het bestand, versterking van de begeleiding richting onderwijs en/ of werk .
Omvang en tijd:
50 jongeren in 2013 en 100 jongeren in 2014
Financiering:
AJW
Project voor jongeren met een detentieverleden (Nieuw) Plustraining Doelgroep: Jongeren van 18‐27 jaar met een uitkering en een detentieverleden waarvan de afstand tot de arbeidsmarkt op moment van aanmelding niet overbrugbaar is. Betrokken partijen:
Veiligheidshuis en gemeenten.
Doel:
Jongeren zijn in beeld en hebben dagbesteding (Werk of school) en inkomen.
Beoogde resultaten:
15 deelnemers begeleid naar scholing of werk.
Omschrijving:
Dagbesteding of werkgelegenheidsproject voor ex‐ gedetineerden die niet bemiddelbaar zijn naar de arbeidsmarkt.
Omvang en tijd:
2013 ‐ 2014 ‐ 2015
Financiering:
Veiligheidshuis, Welzijn en Werk & Inkomen
Pagina 37 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Jonge moeders in Leiden en Rijnstreek Doelgroep:
Jonge moeders met een WWB‐uitkering.
Betrokken partijen:
Project JA, Cardea, JES Rijnland.
Doel:
Jonge moeders terug te geleiden naar werk en/of scholing. Jonge moeders ondersteunen bij het ouderschap.
Beoogde resultaten:
30 Jonge moeders in Leiden worden intensief begeleid. 10 naar arbeid of onderwijs. 15 Jonge moeder in de Rijnstreek worden intensief begeleid. 7 naar arbeid of onderwijs
Omschrijving:
Groepsbijeenkomsten met jonge moeders waarin mogelijke problemen met kinderen/ouderschap aan bod komen.
Omvang en tijd:
2014 ‐ 2015
Financiering:
AJW
Wonen, werken en leren voor jongeren (onderzoek activiteit) (Nieuw) Doelgroep:
Jongeren in een kwetsbare positie met een WWB uitkering.
Betrokken partijen:
Gemeente Leiderdorp, Leiden en IKEA.
Doel:
Ontwikkeling van een plan samen met IKEA en de gemeente. Een duurzame woonvoorziening voor een specifieke groep jongeren in samenhang met Kamers met Kansen en het Werkhotel van Cardea.
Beoogde resultaten:
Op termijn een voorziening voor 8‐10 jongeren gekoppeld aan jeugdzorg.
Omschrijving:
Huisvesting voor jongeren waarin wonen, werken en leren wordt gecombineerd.
Omvang en tijd:
Voorbereiding en onderzoek in 2013 en 2014.
Financiering:
AJW voorbereiding.
Pagina 38 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015
Meester gezel (Nieuw) Begeleiding jongeren op de werkvloer door (werkzoekende) ouderen Doelgroep:
Jongeren die moeite hebben zich te handhaven op de werkvloer en onvoldoende begeleiding krijgen vanuit het onderwijs.
Betrokken partijen:
VOA, Werkgevers die stage bieden, Jongeren, oudere werkzoekenden.
Doel:
Jongeren intensief begeleiden op de arbeidsmarkt door ervaren werknemers.
Beoogde resultaten:
25 jongeren worden begeleid.
Omschrijving:
Begeleiding volgens een nieuw model. In relatie met de landelijke sectorale projecten.
Omvang en tijd:
Jan 2014 ‐ 6 maanden als experiment.
Financiering:
AJW Verbinden met sectorale projecten uit het sociaal akkoord.
In dit stuk is gebruik gemaakt van het evaluatierapport Actieplan jeugdwerkloosheid. Bron: Samen in Actie: Evaluatierapport Actieplan Jeugdwerkloosheid. Research voor Beleid, projectnr. B3896 (2011). Dit document is zorgvuldig samengesteld met dank aan RPA Rijn‐Gouwe, SBB, ROC Leiden en Holland Rijnland.
Pagina 39 van 40 Regionaal Actieplan Jeugdwerkloosheid 2014‐2015